VERSLAG ONDERZOEK EFFECTEN VAN DE 1€-MAATREGEL 1 februari – 30 juni 2012
1
O.
Inhoudstafel
1. 2. 3. 3.1 3.2 3.3 4. 4.1
4.2 4.3
4.4
5. 6.
2
Inleiding Context Onderzoeksopzet en verloop Betrokken partijen onderzoeksvragen Verloop van het onderzoek Vaststellingen onderzoek Doelgroepenbeleid jongeren a. Trends in doelgroepenbeleid b. Bemiddelingsinstrumenten c. Peer to peer d. Evenementen e. Ondersteuning doelgroepenbeleid Bekendheid en communicatie maatregel Effecten van de maatregel a. Vaststellingen b. Suggesties van musea, jongeren en intermediairs Visies op verderzetting maatregel a. Voor verderzetting maatregel: ‘ja, maar’ b. Tegen verderzetting maatregel: ‘nee, want’ Conclusies en aanbevelingen Literatuurlijst
p.3 p.4 p.5 p.5 p.6 p.7 p.8 p.8 p.8 p.8 p. 9 p.11 p. 11 p.12 p.14 p. 14 p. 17 p.22 p. 22 p. 25 p. 27 p. 30
Bijlage 1 Lijst van bevraagde musea Bijlage 2 Gegevens onlinebevraging
p.31 p. 33
1. Inleiding Vanaf 1 juli 2008 trad in 21 Vlaamse musea de 1€-maatregel in werking. De maatregel houdt in dat alle jongeren onder 26 jaar voor maximum 1€ toegang kunnen krijgen tot de deelnemende musea. De 1€-maatregel geldt zowel voor permanente collecties als voor tijdelijke tentoonstellingen en combinatiebezoeken. Hij is geldig voor individuele bezoeken en groepsbezoeken. De maatregel was van kracht voor een experimentele periode van 1 juli 2008 tot 31 december 2008 en werd daarna ingeschreven in de beheersovereenkomsten 2009-2013 van de erkende musea ingedeeld bij het Vlaamse niveau. Deze musea worden gecompenseerd voor het inkomstenverlies door de 1€-maatregel. De betrokken musea ontvangen een globaal subsidiebedrag, waarin de 1€-middelen (zonder oormerking) opgenomen zijn. Met de drie instellingen van de Vlaamse Gemeenschap en met het IJzertorenmemoriaal werden aparte afspraken gemaakt hieromtrent. Daarnaast zijn er een aantal erkende musea die vrijwillig (zonder compensatie) aan de maatregel deelnemen. Bij de bekendmaking van de maatregel werd afgesproken dat een tussentijdse evaluatie van de maatregel gemaakt zou worden, zowel voor de deelnemende musea als voor de niet deelnemende musea. Sinds de invoering van de maatregel verzamelt het agentschap Kunsten en Erfgoed bezoekerscijfers van de betrokken musea. Door het ontbreken van een nulmeting is het echter niet mogelijk eenduidige conclusies uit deze cijfers te trekken. Om die reden is er geopteerd voor een kwalitatieve evaluatie. Het evalueren van de 1€-maatregel is de centrale doelstelling van dit onderzoek. Het onderzoek werd uitgeschreven door de Vlaamse overheid, Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Het onderzoek werd gegund aan de opleiding Sociaal Werk van de Hogeschool West-Vlaanderen (Howest, afstudeerrichting Sociaal-cultureel werk). Het onderzoek naar de effecten van de 1€-maatregel werd uitgevoerd door één onderzoeker, Inge Van Reeth, tussen 1 februari 2012 en 30 juni 2012. Zij werd geruggesteund door een onderzoeksgroep bestaande uit Inge Platteeuw, Andy De Brabander, Greetje Desnerck, Tom Lemahieu (allen Howest), Ann Milkers (museumconsulente Limburg) en Marijke Van Eeckhaut (UGent). Alexander Vander Stichele (FARO) en Ann Deraedt (Howest) gaven advies en ondersteuning. Het project werd opgevolgd door de stuurgroep: Wouter Brauns (Kunsten en Erfgoed), Cindy Vanhove (Kunsten en Erfgoed), Olga Van Oost (FARO), Hildegarde Van Genechten (FARO), Andy De Brabander en Inge Platteeuw. Deze rapportage beschrijft de opvallende vaststellingen, trends en conclusies uit het onderzoek.
3
2. Context De 1€-maatregel was één van de acties die voormalig cultuurminister Bert Anciaux ondernam om cultuurparticipatie te verhogen. Participatie was een centraal doel in het Cultuurbeleid in de periode 1999-2009. Tijdens de vorige legislatuur vielen de bevoegdheden cultuur en jeugd onder één minister. De toenadering tussen de beleidsdomeinen cultuur en onderwijs was minder uitgesproken.1 In de conceptnota cultuureducatie van ministers Schauvliege en Smet wordt er veel meer aandacht besteed aan de verbinding tussen onderwijs en cultuur waar beide ministers op willen inzetten.2 “Minister Anciaux identificeerde vijf soorten drempels die mensen belemmeren om deel te nemen aan cultuur: informatiedrempels, praktische drempels, financiële drempels, sociale drempels en culturele drempels. Gezien de verscheidenheid aan drempels die mensen weerhouden van deelname moet een heterogeen instrumentarium ingezet worden, stelt Anciaux. Hij beschouwt socialisatie als de belangrijkste factor voor participatie. Naast het ouderlijk milieu speelt de school een belangrijke rol in de socialisatie. De minister stelt vast dat het beleid zich voorheen te sterk richtte op het aanbod. Om de cultuurdeelname te vergroten, zal het beleid zich meer rekenschap moeten geven van de vraag naar cultuur. Hij neemt een aantal maatregelen op het gebied van cultuurbemiddeling (cfr. oprichting van CultuurNet Vlaanderen en projecten zoals het project VLIEG). Educatie, aansluiting van vraag en aanbod en beleid voor specifieke doelgroepen zijn drie clusters van maatregel die het cultuurparticipatiebeleid van 1999-2009 kenmerken. Bekeken vanuit de metafoor van de drempels gaat het 1° bij educatie vooral om het verlagen van een aantal culturele drempels, 2° bij maatregelen om vraag en aanbod op elkaar te laten aansluiten om praktische, financiële en informatiedrempels te verlagen en 3° bij beleid voor specifieke doelgroepen om het wegwerken van sociale drempels. Als (mogelijke) initiatieven voor het wegwerken van de financiële drempels worden volgende suggesties gegeven: CJP, leerlingenkaart, 1-euro-toegang, Cultuurkaart, gratis toegang musea, goedkoop of gratis vervoer.”3 Minister Schauvliege startte in 2012 met het proefproject UiTPAS in Aalst. De minister wil in Vlaanderen met één Vlaamse vrijetijdspas, de UiTPAS, een eenvormig systeem ontwikkelen dat alle andere vervangt. Die kaart moet het vrijetijdsaanbod promoten door acties (kortingen, tijdelijke aanbiedingen, promoties) en door permanente voordelen. De UiTPAS is bedoeld voor iedereen, ook voor personen in armoede want het is een grondrecht om te participeren aan cultuur. In de aanloop en de ontwikkeling van dit project werd daarom ook een beroep gedaan op de expertise van de armoedeverenigingen.4
1
Olga Van Oost, Mind the Gap! The sequel. Een onderzoek naar het vrijetijdsaanbod in Vlaamse en Nederlandse musea, AmuseeVous, 2009, p.28.
2
Joke Schauvliege en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012. Parafraserende samenvatting van Quirine Van der Hoeven, Van Anciaux tot Zijlstra, Cultuurbeleid en cultuurparticipatie in Nederland en Vlaanderen.Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, februari 2012, p.279-281.
3
4
4
www.jokeschauvliege.be
3. Onderzoeksopzet en -verloop 3.1 BETROKKEN PARTIJEN In het onderzoek werden, conform de aanbesteding, drie betrokken partijen5 bevraagd: 1° de musea Alle Vlaams ingedeelde musea en een door Kunsten & Erfgoed gemaakte selectie van niet Vlaams ingedeelde musea, waaronder musea die de maatregel vrijwillig -zonder compensatie- en musea die de maatregel niet toepassen. (zie bijlage 1) 2° jongeren Zowel jongeren die gebruik maken van de maatregel als jongeren die er geen gebruik van maken. 3° intermediairs 26-plussers die het museumbezoek mee bepalen (onderwijs en niet-onderwijs).
Opmerking: De 1€-maatregel geldt voor ‘iedereen onder 26 jaar’, een erg ruime categorie. Hierbij moeten een aantal kanttekeningen geplaatst worden: • Binnen deze erg ruime groep zijn er verschillende onderverdelingen te maken. De onderverdelingen in leeftijd die de verschillende musea hanteren lopen sterk uiteen. (Sommige musea zijn bijv. gratis tot 6 jaar, andere tot 18 jaar, andere zijn gratis voor groepen die in schoolverband komen, …) Die verschillen gelden zowel op vlak van prijszetting als op vlak van publieksbemiddeling. Zo is het museumbezoek in schoolverband in heel veel musea gratis. Deze musea zetten vanuit hun missie expliciet in op de werking naar scholen. Met deze ‘Omaatregel’ voor scholen, willen deze musea bewust inzetten op het lange termijn effect. Voor deze keuze baseren de musea zich o.a. op onderzoek van Pascal Gielen en Rudi Laermans6. • Er moet een onderscheid gemaakt worden in de -26 jarigen die het museum bezoeken in hun vrije tijd (in gezinsverband, met vrienden, met de jeugdbeweging, individueel,…) en binnen onderwijscontext. • Dit onderscheid is ook erg zichtbaar aan de aanbodzijde: er worden in bijna alle musea veel meer bemiddelingsinstrumenten ontwikkeld voor jongeren die het museum bezoeken in schoolcontext dan voor individuele bezoekers. Het gebruiken van een zo ruime categorie is problematisch. Olga Van Oost stelt dat “Bezoekers (en dus ook jongeren) moeten gerespecteerd en behandeld worden als unieke individuen. Wanneer ‘jongeren’ tot een homogene ‘doelgroep’ (of tot ‘types jongeren’) 5
6
Zie bijlage 1: lijst met bevraagde musea en bevraagde jongeren en intermediairs.
Cfr. o.a. Pascal Gielen en Rudi Laermans, Cultureel goed. Over het (nieuwe) erfgoedregiem, Leuven, lannoo Campus, 2005. En Rudi Laermans, Cultuurkijker. Cultuurparticipatie in meervoud. Empirische bouwstenen voor een genuanceerde visie op de cultuurdeelname in Vlaanderen, Antwerpen, De Boeck, 2007.
5
worden herleid, gaat die uniciteit verloren.”7 Ook de jongeren in de gesprekken in focusgroepen wezen er op dat ze niet graag worden aangesproken als ‘de jongeren’ (cfr. infra). Binnen dit onderzoek wordt het effect van de maatregel op heel de groep -26 bevraagd, met extra aandacht voor de individuele bezoekers tussen 19 en 26 jaar. Dit was immers de doelgroep voor wie de maatregel op de eerste plaats bedoeld was. 3.2 ONDERZOEKSVRAGEN Volgende onderzoeksvragen staan centraal in het onderzoek: 1. Musea Vlaams-ingedeelde / gecompenseerde musea • Hoe verloopt het doelgroepenbeleid naar de jongeren? (stand van zaken en toekomstvisie) • Ervaart het museum de maatregel als waardevol en effectief? Waarom wel/niet? • Welk effect heeft de maatregel gesorteerd? Welke andere factoren beïnvloeden de jongerenbezoeken? • Hoe verloopt de communicatie van de maatregel? • Acht het museum het wenselijk de maatregel verder te zetten in een volgende beleidsperiode? Niet Vlaams-ingedeelde musea • Heeft het museum zijn prijzenbeleid aangepast omwille van de 1€-maatregel? • Ondervindt het museum effecten (positief of negatief) van de maatregel? • Welke andere elementen zet het museum in om meer jongeren binnen te halen? • Hoe staat het museum t.o.v. een eventuele verlenging van de maatregel? 2. Publiek A. Jongeren • Kennen ze de maatregel en de toepasbaarheid ervan? • Gebruiken ze de maatregel? • Via welk communicatiekanaal hebben ze de maatregel leren kennen? • In welke mate beïnvloedt de maatregel de beslissing om een museum te bezoeken? Welke andere elementen zijn doorslaggevend in deze beslissing? • Welke verwachtingen hebben jongeren t.a.v. het aanbod voor jongeren in musea? • Hoe staan de jongeren t.o.v. een eventuele verlenging van de maatregel? B. Intermediairs • In welke mate beïnvloedt de 1€-maatregel de beslissing om een museum te bezoeken? Welke andere elementen zijn doorslaggevend in deze beslissing?
7
6
Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.99.
•
Visie op het doelgroepenbeleid voor jongeren in de Vlaamse musea en de rol van de 1€-maatregel in dit beleid?
3.3 VERLOOP VAN HET ONDERZOEK De drie betrokken partijen werden bevraagd via interviews, gesprekken in focusgroepen en een onlinebevraging. 1. In een eerste fase van het onderzoek werden de museummedewerkers bevraagd via een semi-gestructureerd interview. De uitnodiging voor het gesprek werd verspreid via de directies. Zij beslisten welke medewerker(s) het gesprek voerde(n). Bij ongeveer de helft van de gesprekken was de directie (al/niet samen met medewerkers van de dienst publiekswerking) aanwezig. (bijlage 1: lijst met musea en gesprekspartners) 2. De jongeren (12-26 jaar) werden o.a. bevraagd via een online-enquête. Om zowel de jongeren te bereiken die gebruik maken van de maatregel als de jongeren die er geen gebruik van maken werd de bevraging verspreid via; 1° het onderwijs: leerkrachten en docenten werden (o.a. via Klasse en Canon Cultuurcel) gevraagd om hun leerlingen en studenten klassikaal de bevraging te laten invullen; 2° het jeugdwerk: via de sites van jeugdverenigingen werd de oproep ook verspreid. De respons op de onlinebevraging is beperkt gebleven. 277 jongeren hebben de enquête beantwoord. 138 respondenten kenden de maatregel, 139 kenden de maatregel niet. De 138 respondenten die de maatregel kennen zijn vooral studenten uit het hoger onderwijs. Dit is mede te verklaren door het feit dat de respondenten vooral opleidingen sociaal werk en artistieke opleidingen volgen. Binnen deze opleidingscontexten is museumbezoek een belangrijk element. (zie bijlage 2: socio-demografische gegevens onlinebevraging). In de antwoorden van de jongeren zijn een aantal opvallende trends waar te nemen, die de vaststellingen uit de gesprekken met de medewerkers van de musea en de resultaten van de focusgesprekken staven. De resultaten van de bevraging worden dan ook opgenomen in het verslag, zonder echter aanspraak te maken op statistische betrouwbaarheid. 3. Als derde onderdeel van het onderzoek werden er ook gesprekken in focusgroepen georganiseerd. Twee groepen jongeren (leerlingen, studenten, werkzoekenden en werkenden) en leerkrachten/docenten werden bevraagd. Uitgangspunt in de gesprekken in focusgroepen waren een aantal stellingen uit de gesprekken met de museummedewerkers en een aantal bevindingen uit de onlinebevraging. Daarnaast werd ook één groep intermediairs bevraagd. De jongeren die bevraagd werden, waren allemaal gebruikers van de maatregel. Deze keuze werd gemaakt omdat de intentie van de gesprekken in focusgroepen oplossingsgericht was.
7
4. Vaststellingen onderzoek Op basis van de topics die aan bod kwamen in de bevragingen van de verschillende onderzoekseenheden wordt hieronder een overzicht geboden van de vaststellingen. 4.1
Doelgroepenbeleid jongeren
a. Trends in doelgroepenbeleid Het doelgroepenbeleid in de musea wordt sterk bepaald door de context van de musea (inhoud, ligging, publieksvisie, beschikbare middelen,..). Opvallende trends zijn: voor individuele bezoekers de focus op gezinnen en volwassenen, voor groepsbezoeken de focus op onderwijs. “Binnen schoolcontext speel je op safe op vlak van participatie.” (museummedewerker)
Bijna alle bevraagde musea geven aan dat ze het publieksaandeel van jongeren graag willen zien toenemen. De meeste musea richten hun pijlen vooral op het onderwijs. Slechts een vijftal musea zet ook expliciet in op individuele jongeren (19-26 jaar) als een prioritaire doelgroep. De musea waarin de individuele jongeren geen prioritaire doelgroep zijn geven hiervoor verschillende redenen. 1. De meest voorkomende reden die wordt aangehaald is eerder pragmatisch: gezien de beperkte tijd en middelen moeten er keuzes gemaakt worden. Musea hebben vaak een erg beperkt aantal publiekswerkers, die vaak onder hoge werkdruk moeten functioneren. 8 Het werken voor de doelgroep individuele jonge bezoekers is erg arbeidsintensief en biedt weinig return op korte termijn. De meeste musea zetten om deze reden eerder in op het ontwikkelen van tools voor jongeren die het museum in groepsverband bezoeken. 2. Een ander belangrijk element is de inhoud van de musea: musea met een collectie actuele kunst, fotografie, design,… vinden makkelijker hun weg naar de jongeren dan bijvoorbeeld de musea met oude kunst . Toch moet dit genuanceerd worden. Sommige musea kiezen er bijvoorbeeld doelbewust voor om naar een niche van geïnteresseerde jongeren toe te werken. Anderen zetten met jongerenwerkingen en het organiseren van evenementen ook expliciet in op de jongeren. Hierbij aansluitend werken veel musea specifiek naar jongeren toe met tijdelijke projecten of acties, gekoppeld aan tentoonstellingen die zich daar inhoudelijk goed toe lenen. “Allereerste bezorgdheid van het museum is de kwaliteit van (de begeleiding van) het bezoek aan het museum. De aandacht gaat hierbij op de eerste plaats naar de scholenwerking.” (museummedewerker)
b. Bemiddelingsinstrumenten De meeste musea hebben een uitgebreid aanbod bemiddelingsinstrumenten voor de leeftijdscategorie -26. Vooral voor kinderen en jongeren in schoolverband hebben bijna alle musea
8
Zie ook de bevindingen van de webenquête van Olga Van Oost in, Olga Van Oost, Mind the Gap! The sequel. Een onderzoek naar het vrijetijdsaanbod in Vlaamse en Nederlandse musea, AmuseeVous, 2009, p.32.
8
een uitgebreid en sterk gedifferentieerd aanbod.9 Opvallend is ook de groeiende aandacht voor het ontwikkelen van kwaliteitsvolle bemiddelingsinstrumenten voor kleuters. Een aantal musea trekt het engagement naar de schoolgroepen ook door in prijszetting: sommige musea investeren sterk en in het werken naar de scholen (gratis toegang tot 6 of tot 12 jaar, gratis toegang voor schoolgroepen, gratis rondleidingen, uitgebreide mogelijkheden op vlak van publieksbemiddeling,…). Veel musea kiezen voor een differentiatie in het bemiddelingsaanbod op basis van de inhoud van de tentoonstellingen. Indien de tentoonstelling zich inhoudelijk goed leent voor jongeren, worden er (meer) bemiddelingsinstrumenten op maat van de jongeren gemaakt. “Het werkt beter om tools te maken waar geen leeftijd op plakt: als het een goed bemiddelingsinstrument is, werkt het vaak voor alle leeftijden. Vanaf een bepaalde leeftijd kunnen aparte bemiddelingsinstrumenten ook bijna als een soort belediging werken.” (museummedewerker)
Die diversificatie is beperkter voor individuele kinderen en jongeren die het museum bezoeken. In de bemiddelingsinstrumenten voor individuele bezoekers, wordt er vooral gefocust op gezinnen. Veel musea vragen zich ook af of de categorie jongeren tussen 19-26 jaar wel als een aparte doelgroep willen aangesproken worden; willen zij niet liever aangesproken worden als volwassenen? Een aantal musea kiest ervoor om eerder in te zetten op het gebruik van media die de jongeren specifiek aanspreken. “Je kan dingen ook interessant maken door een goede begeleiding” (studente derde graad TSO)
“Bemiddeling is zo belangrijk omdat het iets wakker maakt: de sfeer die rond een ‘museum’ hangt kan hierdoor veranderen.” (leerkracht ASO)
De jongeren in de gesprekken in focusgroepen geven aan dat ze het ontwikkelen van specifieke bemiddelingsinstrumenten voor jongeren vooral belangrijk vinden binnen schoolcontext. Jongeren zijn dan verplicht om het museum te bezoeken. Binnen die context is kwaliteitsvolle bemiddeling (een (interactieve) rondleiding die hen erg aanspreekt, het inzetten van tools die hen prikkelen, ruimte voor hun mening,… ) een erg belangrijk element in de perceptie en de beleving van het museumbezoek. Wanneer ze individueel het museum bezoeken, willen ze vooral zelf kunnen kiezen naar welk soort van bemiddelingsinstrumenten hun voorkeur uitgaat, o.a. op basis van de uiteenlopende leerstijlen en interesses van het publiek. Het gebruik van nieuwe media kan erg waardevol zijn, op voorwaarde dat de mogelijkheden van het ingezette medium ook echt gebruikt worden. c. Peer to peer Het peer to peer idee vindt opgang in een groot gedeelte van de musea. Peer educatie vertrekt vanuit de idee dat jongeren kennis en ervaringen met elkaar delen en op die manier aan informele kennisoverdracht doen. In plaats van ‘top-down’ te denken, ontstaat er ruimte voor een ‘bottom-up
9
Cfr. ook de resultaten van de participatiesurvey 2009 die andermaal wezen op de significante impat van cultuureducatie en de opbouw van eigen ‘cultureel kapitaal’ tijdens de kindertijd voor deelname aan cultuur als volwassene. (Joke Schauvliege en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012, p.15).
9
perspectief’, vertrekkend vanuit de jongeren zelf.10 De invulling ervan verschilt echter: een aantal musea kiezen voor het werken met een vaste groep jongeren als ambassadeurs. De meeste musea geven echter de voorkeur aan de samenwerking met jongeren in tijdelijke projecten. De ervaring van een aantal musea die al vroeg van start ging met het werken met een vaste groep jongeren leert ook dat dit gegeven vooral een rol speelt in de reputatie van het museum, niet zozeer in de bezoekerscijfers. De meest succesvolle projecten zijn die projecten waarin er op een structurele manier samengewerkt wordt met een groep jongeren, die gecoacht worden door het museum. De samenwerking is het meest productief indien ze verder gaat dan de occasionele organisatie van evenementen. Dit soort intensieve samenwerking vraagt wel erg veel inzet van middelen. Veel musea werken hiervoor ook samen met jeugddiensten en kunst educatieve organisaties (De Veerman, Tapis Plein, Piazza dell’Arte, Mooss,…). “Activiteiten die door jongeren bedacht of gemaakt zijn hebben geen extra aantrekkingskracht. Wat wel belangrijk is, is dat het getest is door de doelgroep.” (student orthopedagogiek en student SCW)
De jongeren geven in de gesprekken in focusgroepen aan dat het voor hen niet zozeer van belang is dat de jongeren de bemiddelingsinstrumenten mee uitwerken. Ze vinden het wel erg belangrijk dat de jongeren bevraagd worden i.v.m. nieuwe bemiddelingsinstrumenten/trajecten die uitgewerkt worden en dat nieuwe dingen uitgetest worden door jongeren. De jongeren geven aan dat de expertise van de museummedewerkers van fundamenteel belang is wanneer er samengewerkt wordt met jongeren. De inhoud, kennis en bagage van museummedewerkers zien ze als een cruciale schakel in peer to peer projecten. Dit sluit aan bij het onderzoek van Olga Van Oost dat stelt dat “een vraaggerichte houding een gunstige ontwikkeling is, omdat de musea op die manier ook een grotere gastvrijheid en publieksvriendelijkheid nastreven. Anderzijds wordt het toch problematisch wanneer de rol van educatiemedewerker als expert in het gedrang komt.”11 Zij stelt ook dat de jongere in peer educatie en peer communicatie centraal staat. Belangrijker dan de ‘overdracht’ is de ‘uitwisseling’ (de ‘interactie) van kennis en ervaringen tussen de jongeren, de museumstaf en de rest van het publiek. De coördinatorexpert behoudt de eindverantwoordelijkheid.12 Ook de intermediairs sluiten zich hier bij aan. Publiekswerkers spelen een cruciale rol in de zoektocht naar de beste manier om inhoud, ook al is die niet evident – methodologisch, agogisch, communicatief – naar de jongeren te brengen. Het is de taak van een museum om lerende situaties te blijven creëren (cfr. de ‘learning departments’ in Tate Modern). Als publiekswerkers er wel in slagen om op een goede manier die aansluiting te vinden bij de leefwereld van de jongeren, zo gedifferentieerd mogelijk, dan kan het wel werken. Probleem is dat je dan vaak botst op gebrek aan tijd, middelen en know-how in musea.
10
11 12
10
Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.30. Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.31.
Olga Van Oost, Ibidem, p.99.
“Het museum is geen cultuurcentrum, die grens moet goed bewaakt worden. Tegelijk is het belevingsaspect in de musea erg belangrijk en net hierin spelen de events een belangrijke rol.” (museummedewerker)
d. evenementen De visie op de rol van evenementen in de jongerenwerking loopt sterk uiteen in de verschillende musea. Het organiseren van evenementen heeft een direct effect op de bezoekerscijfers op het moment zelf, maar veel musea hebben twijfels over het effect van evenementen op de betrokkenheid van het jongerenpubliek. Veel musea stellen ook dat de ingezette middelen niet in verhouding zijn ten opzichte van de return. Evenementen kunnen hun plaats hebben binnen de publieksverbreding, maar dat functioneert enkel indien de evenementen ingebed zijn in een ruimer beleid naar het (jongeren-)publiek toe. Indien het enkel gaat om ‘one shots’, ervaren veel musea evenementen als weinig zinvol. Bijna alle musea geven aan dat het erg belangrijk is om de evenementen zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de inhoud van het museum. Dit lijkt vlotter te functioneren in musea die op vlak van inhoud en imago meer aansluiten bij de leefwereld van de jongeren. Toch klinkt ook in deze musea de bekommernis dat de evenementen meer moeten zijn dan enkel ‘hippe verzamelmomenten’. “Het [organiseren van] evenementen is belangrijk in functie van het imago van het museum: het verbindt het museum met ‘iets tof’.” (student orthopedagogiek)
De jongeren – vooral de studenten hoger onderwijs en de werkenden - geven in de gesprekken in focusgroepen aan dat de evenementen een belangrijke rol kunnen spelen binnen de publiekswerking. Het sociale aspect speelt hierin een belangrijke rol: het is het moment waarop ze vrienden meenemen naar musea, die daar anders nooit zouden binnenstappen. De studenten secundair onderwijs die deelnamen aan de gesprekken in focusgroepen, gaven aan niet op de hoogte te zijn van de evenementen. De jongeren suggereren om meer aandacht te besteden aan de communicatie rond evenementen en rond musea in het algemeen via de kanalen van de jeugddiensten en jeugdbewegingen. e. Ondersteuning doelgroepenbeleid De meeste musea werken, op basis van de noden en de financiële mogelijkheden, samen met externe partners (AmuseeVous, de Veerman, Piazza dell’Arte, Tapis Plein, Mooss, ABC for Children, Platform K,…). Er is opvallend weinig overleg en kennisuitwisseling tussen de diensten publiekswerking van de verschillende musea. De meeste musea geven de voorkeur aan lokale samenwerkingen. Vaak worden collegagroepen of studiedagen ervaren als te weinig concreet, te weinig bruikbaar. Er is erg veel nood aan praktijkgerichte studiedagen. Theoretische ondersteuning wordt vooral geapprecieerd indien dit gekoppeld wordt aan praktijkvoorbeelden. De meest effectieve vorm van kennisuitwisseling is volgens de meeste musea het deelnemen aan visits aan andere musea (binnen- en buitenland). Toch geven een aantal musea aan dat het systematischer organiseren van overlegmomenten met de diensten publiekswerking een belangrijk element kan zijn in het versterken van de positie van publiekswerking binnen het Vlaamse museumlandschap. Publiekswerking wordt immers nog te weinig als officieel kennisdomein binnen
11
de museumwereld aanzien. Er is de laatste jaren al veel veranderd, maar er zijn nog steeds veel reserves, o.a. vanuit de academische wereld. Binnen de context van de Antwerpse musea wordt het werk van de Antwerpse intendant cultuur en onderwijs sterk geapprecieerd. Vlaamse beleidsmakers erkennen al jaren het belang van onderwijs en dus ook van ‘culturele competentie’ om cultuurparticipatie tot stand te brengen. De relatie tussen cultuur en onderwijs werd lange tijd slechts beperkt uitgewerkt.13 In de conceptnota cultuureducatie van Joke Schauvliege en Pascal Smet wordt er aandacht besteed aan het verkleinen van de afstand tussen cultuur en onderwijs, op zoek naar een betere afstemming tussen cultuur, jeugd en onderwijs. De Vlaamse ministers Schauvliege en Smet willen de stap zetten naar een meer structurele samenwerking tussen deze beleidsdomeinen om op deze manier een meer geïntegreerd beleid te kunnen voeren. 14 Projecten die inzetten op een verbetering van zowel de communicatiekanalen tussen cultuur en onderwijs, als op lange termijntrajecten in functie van de verbetering van de publiekswerking in musea, hebben een grote impact op de kwaliteit. 4.2
Bekendheid / communicatie maatregel
Het 1€-tarief wordt in alle 1€-musea opgenomen in de standaardcommunicatiekanalen van de musea, zonder er expliciet de nadruk op te leggen. Sommige musea gebruiken het 1€-logo, anderen niet. Geen van de bevraagde 1€-musea, met uitzondering van één museum, zet de 1€-maatregel in als troef in de communicatie. Op de website van twee andere musea wordt wel duidelijk naar de 1€maatregel verwezen, vooral om te anticiperen op de eventuele afschaffing van de maatregel. Deze musea geven expliciet aan dat ze door deze mededeling te expliciteren op de website voorbereid willen zijn op prijsstijgingen die het gevolg zouden zijn van het eventuele wegvallen van de compensatie. De communicatie rond de maatregel gebeurt vooral aan de balie van de musea. “De meeste bezoekers kennen de 1€-maatregel niet vooraf. Ze zijn wel blij verrast aan de balie, maar zijn niet op de hoogte van de 1€-maatregel.” (museummedewerker)
De meeste musea ervaren dat slechts een kleine groep van de individuele bezoekers de maatregel kent, vooraleer ze het museum binnenstappen. Het overgrote deel van de bezoekers -26 hoort voor het eerst van de maatregel aan de balie van het museum. Enkele musea geven aan dat zij wel een grotere groep van bezoekers hebben die de maatregel kent en die, o.a. omwille van de lage inkomprijs, regelmatig terugkeert. Leerkrachten zijn vaak wel op de hoogte van de maatregel. Een klein gedeelte van de individuele bezoekers, die erg cultureel geïnteresseerd zijn, is ook op de hoogte. Het gaat hier vooral om mensen uit de groep 19-26 jaar. Deze groep geeft ook aan dat ze sneller een museum zullen binnenstappen, omdat ze weten dat het hen maar 1€ kost.
13 14
12
Olga Van Oost, ibidem, 2009, p.33. Joke Schauvliege en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012, p.3-6.
In de onlinebevraging geven 106 van de 134 jongeren die geen gebruik maken van de maatregel aan als reden: dat ze de maatregel niet kennen. 86% van deze jongeren zegt eventueel wel een museum te willen bezoeken nu ze de maatregel kennen. Deze hoge score dient wel genuanceerd te worden: de jongeren geven enkel aan dat de lage toegangsprijs maakt dat ze bereid zijn om een museumbezoek te overwegen, wat uiteraard nog niet betekent dat ze ook effectief de stap zouden zetten om een museum te bezoeken. De jongeren die bevraagd werden in de gesprekken in focusgroepen bevestigen dat de maatregel slechts bij een klein segment van de jongeren bekend is. Zij zien vooral socio-demografische factoren als verklaring, vooral opleiding en de nabijheid van musea geven zij aan als belangrijke elementen. De jongeren suggereren om veel meer gebruik te maken van de kanalen van het jeugdwerk om de bekendheid van de maatregel te doen toenemen. Herhaalde communicatie, ook via sociale media, zien zij als een belangrijk element. In de onlinebevraging werd de vraag gesteld: ‘via welk kanaal heb je voor de eerste keer gehoord van de 1€-maatregel?’15 (n=99, missings=0)
De resultaten van de onlinebevraging bevestigen de stelling dat de meeste jongeren de maatregel kennen via het museum zelf (aan de balie of op de website van het museum). Op dat moment hebben de meeste jongeren al beslist dat ze naar het museum gaan en functioneert de maatregel dus niet als incentive, maar mogelijk wel als extra stimulans om het museum te bezoeken.
15
In percentages uitgedrukt: website van het museum 9,2%, ter plaatse 33,7%, www.1euromuseum.be 3,1%, AmuseeVous 8,2%, mond aan mond reclame 11,2%, school 22,4%, ouders/familie 3,1%, andere 3,1%.
13
“Veel van mijn vrienden denken dat het museumbezoek erg duur is”. (werkende jongere)
Ook de school en vrienden zijn een belangrijke bron van informatie. In de gesprekken in focusgroepen werd aangegeven dat er nog veel meer gebruik zou kunnen gemaakt worden van bijvoorbeeld sociale media om de bekendheid van de maatregel te doen toenemen via vrienden en jeugdorganisaties, vooral ook bij jongeren voor wie (individueel) museumbezoek geen evidente zaak is. De jongeren uit de gesprekken in focusgroepen gaven ook aan dat het belangrijk is dat de communicatie ook los van de schoolcontext gevoerd wordt. Op die manier wordt de associatie met het ‘verplichte, saaie museumbezoek’ vermeden. Deze idee sluit aan bij de toenemende aandacht voor peer educatie en informele educatie. Het cultuurparticipatie-gedrag wordt sterk bepaald door het onderwijs en de school blijft hier ontegensprekelijk een belangrijke rol spelen. Maar de schoolse aanpak bezorgt het museum ook vaak een negatief imago, wat een erg nadelig effect is. Vandaar dat de ontwikkelingen in de richting van informele educatie meer dan zinvol zijn.16 De website van de 1€-musea wordt slechts door heel weinig jongeren geraadpleegd.17 De jongeren in de gesprekken in focusgroepen gaven ook aan dat deze site visueel weinig aantrekkelijk is. Bovendien is de site ook niet up to date: de tentoonstellingen waar naar verwezen wordt, dateren van 2011.
4.3
Effecten maatregel
a. vaststellingen In bijna alle musea betekende de invoering van de 1€-maatregel een prijsdaling t.o.v. het vorige tarief. Enkel in de Antwerpse stedelijke musea heeft de maatregel ervoor gezorgd dat de jongeren van 12-18 jaar, een groep die voordien gratis toegang had, nu 1€ moet betalen. “Een financiële maatregel als de 1€-maatregel is geen incentive voor jongeren. De eerste motivatie is inhoudelijk.” (museummedewerker)
Gezien het ontbreken van een nulmeting is het onmogelijk om kwantitatief betrouwbare uitspraken te doen over de evolutie van bezoekerscijfers. Wat wel kan vastgesteld worden is dat de verdrievoudiging van het museumbezoek van jongeren die minister Anciaux voor ogen had geenszins gerealiseerd werd.18 In geen van de gecompenseerde musea kan vanaf de invoering van de maatregel in 2008 tot 2011 wordt een significante stijging van de bezoekerscijfers -26 geregistreerd. In de musea waar wel een lichte stijging waar te nemen is in de categorie -26, ligt die stijging in de lijn van de toename van de totale bezoekerscijfers. Bovendien heeft de betere kassaregistratie sinds de invoering van de maatregel er ook voor gezorgd dat de cijfers beter opgevolgd werden, wat ook een vertekening kan geven van het aantal bezoekers -26.
16 17
Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.30 en p.99.
www.1euromuseum.be 18 Bert Anciaux, ‘Vanaf 1 juli 2008 bezoeken alle kinderen en jongeren tot 26 jaar de Vlaamse musea voor 1 euro’ (persbericht 9 januari 2008).
14
Dit is echter niet zo verwonderlijk aangezien onderzoek naar cultuurparticipatie uitwijst dat (zoals in andere landen) de deelname aan musea niet stijgt en dat jongeren hier al helemaal een beperkte interesse voor hebben. Zo stellen Astrid Van Steen en John Lievens vast dat “de motivatiedrempels de belangrijkste drempels zijn. “Een opmerkelijke vaststelling betreft de grootte van de motivatiedrempel bij de jongste groep ondanks de hoge participatiecijfers: 63% heeft geen museum bezocht in de zes maanden voorafgaand aan het interview. Van de 63% zegt negen op de tien (90,1%) jongeren niet geïnteresseerd te zijn in museumbezoek.19 Cijfers van cultuurdeelname kennen een plafond. Hoe groot de beleidsinspanningen ook zijn: nooit zal ‘iedereen’ interesse hebben om te participeren. Tegelijk is het wel de taak van het beleid om ervoor te zorgen dat ‘iedereen’ hiervoor de kans krijgt.20 Musea stellen uitdrukkelijk dat de maatregel erg belangrijk is binnen de context van het onderwijs. Veel leerkrachten zijn op de hoogte van de lage tarieven en kiezen, o.a. om deze reden, voor een museumbezoek. Voor de lagere scholen speelt de maximumfactuur een belangrijke rol. Ook voor secundaire scholen speelt het financiële element een belangrijke rol. “Wanneer het maar 1€ is, ben je sneller geneigd om terug te komen, dat doe je niet als het bijvoorbeeld 5€ is.” (student derde graad ASO)
Bij individuele bezoekers stimuleert de maatregel wel herhaalbezoek bij de kleine groep van geïnteresseerde jongeren. In de onlinebevraging werd de vraag gesteld: ‘hoe vaak maak je gebruik van de 1€-maatregel?’. Van de 138 respondenten die de maatregel kennen, maken 99 respondenten (71,7%) ook gebruik van de maatregel. Zoals blijkt uit onderstaande grafiek is het aantal respondenten dat aangeeft 2-5 keer (42,4%) of meer dan 5 keer (42,4%) per jaar gebruik te maken van de maatregel erg groot. Dit heeft zoals eerder al aangehaald, vooral te maken met de opleiding van de bevraagden: het gaat vooral om studenten uit artistieke opleidingen, opleidingen sociaal-cultureel werk en opleidingen kunstwetenschappen.
19
Astrid Van Steen en John Lievens, ‘Geen goesting: over drempels en perceptie van cultuurparticipatie’, in
Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 321. John Lievens en Jef Vlegels onderzochten in de participatiesurvey de leeftijdsverschillen in participatie. Zij stellen vast dat er voor bezoek aan kunstmusea en –tentoonstellingen een duidelijke piek ligt bij frequent bezoek rond de leeftijd van 60 jaar. […] De participatiecijfers liggen hier niet het hoogst op jonge leeftijden maar nemen gradueel toe van de jongste leeftijden tot een leeftijd van ongeveer 25 jaar (waarna participatie afneemt). Dit kan mogelijk wijzen op minder bezoek aan kunstmusea en tentoonstellingen in schoolverband en een hogere interesse voor jongvolwassenen, zij het, tenminste voor frequent bezoek, op een beduidend lager niveau dan voor 50 à 65-jarigen. Voor het bezoeken van niet-kunstenmusea en –tentoonstellingen is het leeftijdsverloop anders. Voor incidenteel bezoek zien we een vrijwel lineaire afname van de participatie met de leeftijd. Voor frequent bezoek observeren we een lichte piek rond 55 jaar.” John Lievens en Jef Vlegels, ‘Participatie in de levensloop. Een non-lineaire analyse van leeftijdsverschillen in participatie, in Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 441-443. 20 Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.32. (cfr. Laermans et.al., 2003, Lievens en Waege, 2005; Lievens et al., 2006).
15
‘hoe vaak maak je gebruik van de 1€-maatregel?’ (n= 99, missing=0)
Uit de analyse blijkt trouwens dat er een significant verband bestaat tussen het opleidingsniveau van de bevraagde leerlingen en studenten en het aantal keren dat ze een museum bezoeken. Er is een groot overwicht van de studenten hoger onderwijs in de categorieën ‘2-5 keer’ en ‘meer dan 5 keer’ (cfr. bijlage 6, kruistabel 2.1, ‘hoe vaak maak je gebruik van de maatregel / statuut’). Dit correspondeert met de vaststellingen uit het participatieonderzoek van Lievens en Waege (2011): museumbezoek en de frequentie van dit bezoek hangt heel nauw samen met het opleidingsniveau. Bovendien blijkt uit hun studie dat “studenten uit sociaal-culturele richtingen duidelijk meer kans hebben om naar musea en tentoonstellingen te gaan” in vergelijking met studenten uit andere afstudeerrichtingen.21 Gegeven de context waarin een groot deel van onze bevraging plaatsvond (o.a. de opleidingen sociaal-cultureel werk van de Howest, Sint Lukas Brussel en de K.U.L., Kunstwetenschappen) hoeft deze oververtegenwoordiging dan ook niet te verbazen. In de onlinebevraging geeft 52,2% van de jongeren die de maatregel niet kennen aan dat gratis toegang een belangrijk element kan zijn in de beslissing om toch een museum te bezoeken (zie bijlage 6, tabel 3.C). Een betere bekendheid van de maatregel zou dus blijkbaar toch een grotere groep jongeren kunnen stimuleren om eens een museum te bezoeken. Een dergelijk antwoord is natuurlijk slechts indicatief. Het is immers niet omdat de jongeren de intentie uitspreken om een museum te bezoeken wanneer het gratis wordt, dat ze dit ook effectief zullen doen eens de prijsbarrière wegvalt.
21
Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 261. Zij stellen “dat respondenten zonder diploma, met enkel een diploma lager onderwijs of een diploma lager secundair onderwijs een statistisch significant lagere kans om incidenteel of frequent naar een museum of een tentoonstelling te gaan dan personen met een diploma hoger secundair onderwijs. Mensen met een diploma hoger onderwijs hebben dan weer een hogere kans dan de referentiecategorie.” Het aantal respondenten dat de onlinebevraging omtrent de effecten van de 1€-maatregel beantwoordde, was te klein om hier statistisch significante uitspraken over te doen.
16
Bij de invoering van de maatregel werd alvast ook de verwachting geformuleerd dat er door de maatregel een reeks nieuwe samenwerkingsverbanden zouden ontstaan, waarbij de 1€- musea vaste samenwerkingen zouden opzetten met regionale en/of lokale (niet1€) musea. In geen enkel van de bevraagde musea heeft de invoering van de 1€-maatregel geleid tot nieuwe samenwerkingen.
b. Suggesties musea, jongeren en intermediairs “Er bestaat geen eenvoudige oplossing voor een complex probleem: vandaar dat een enkelvoudige maatregel als de 1€-maatregel niet kan werken.” (intermediair)
Volgende aspecten worden door de musea aangegeven als belangrijke elementen in het werken naar de jongeren toe. In een ideaal scenario worden deze verschillende elementen in rekening gebracht en wordt er gewerkt op de combinatie van al deze aspecten. “De eerste reden waarom je een museum bezoekt is omwille van de inhoud: je gaat omdat je geïnteresseerd bent in wat er te zien is.” (student orthopedagogiek)
“Je moet niet eerst werken aan het geld dat je aan een museumbezoek moet spenderen, wel aan wat er binnen het museum gebeurt.” (leerling derde graad ASO)
(1) Kwaliteitsvol aanbod Alle musea geven aan dat de beste publiekswerking start met een goede, kwaliteitsvolle collectiepresentatie en/of tentoonstelling. Bijna 9 op 10 van de bevraagde jongeren die de maatregel kennen, geeft aan dat ze de inhoud een erg belangrijk element vinden. De inhoud komt met grote voorsprong op de eerste plaats van elementen die de jongeren in de onlinebevraging aangeven als belangrijk. Ook in de verwachtingen van jongeren naar het museum toe is het kwaliteitsvol aanbod een element dat hoog scoort. (zie bijlage 6, tabel 2.3) Bij de jongeren in de onlinebevraging die geen gebruik maken van de maatregel scoort het inhoudelijk aanbod ook het hoogst. 76,9% van deze jongeren geven aan dat ‘een tentoonstelling die hen interesseert’ hen kan overtuigen om toch een museum te bezoeken. Alle andere argumenten (gratis toegang, langere openingsuren,…) scoren beduidend lager (zie bijlage 6, tabel 3.3). De jongeren in de gesprekken in focusgroepen sluiten zich hier helemaal bij aan. Deze bevindingen sporen met de reeds eerder aangehaalde stelling in het participatieonderzoek dat “de verschillende praktische drempels telkens ondergeschikt zijn aan de motivatiedrempels. Een gebrek aan interesse wordt door niet-participanten aangehaald als de belangrijkste reden om niet naar concerten, podiumvoorstellingen of musea en tentoonstellingen te gaan.”22 Het komt er dus voornamelijk op aan jongeren op een positieve manier te prikkelen, door maximaal in te spelen op hun interessegebieden. 22
Astrid Van Steen en John Lievens, ‘Geen goesting: over drempels en perceptie van cultuurparticipatie’, in
Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 323.
17
“De manier waarop je ontvangen en begeleid wordt in een museum is cruciaal. Dat beïnvloedt heel sterk je beeld van het museum.” (student SCW)
“Heel veel jongeren denken ‘een museum is saai’, dus daar moet je eerst aan werken: dat idee moet je er eerst uit krijgen.” (studente derde graad ASO)
(2) Kwaliteitsvolle bemiddelingsinstrumenten, inclusief evenementen en peer-to-peerwerking. Specifieke bemiddelingsinstrumenten zijn o.a. workshops en rondleidingen op maat – vaak via een medium dat aanslaat bij een jongerenpubliek (aanbieden van gratis apps, gebruik van tablets,…) In de onlinebevraging geeft een groot gedeelte van de jongeren die de maatregel kennen aan dat ze bemiddelingsinstrumenten verwachten: aangepaste informatie (67% belangrijk/zeer belangrijk), extra acties (61% belangrijk/zeer belangrijk), rondleidingen op maat (50%). (zie bijlage 6, tabel 2.4). Het grootste deel van de jongeren in de onlinebevraging zegt bemiddeling op maat te verwachten, maar de bemiddeling scoort relatief minder dan de verwachting van een goed aanbod en van een verlaagde prijs. De leerlingen, studenten en docenten in de gesprekken in focusgroepen gaven wel aan dat kwaliteitsvolle bemiddeling een erg groot effect heeft op de ervaring van het museumbezoek. (3) Verlagen van de psychologische drempel van het museum Het binnenstappen van een museum is voor veel jongeren niet evident. “Eigenlijk zou je het museum moeten kunnen binnenlopen zonder dat je weet dat je er binnenloopt, aangetrokken door de vitrine.” (studente derde graad TSO)
In de gesprekken in focusgroepen geven de jongeren de suggestie om meer te werken met een soort ‘vitrine’ systeem. Quasi alle musea zijn ‘gesloten dozen’ waar je aan de buitenkant niets ziet van de binnenkant van het museum. Je ziet niets van buitenaf, wat de drempel nog groter maakt. Het MAS wordt door de studenten aangehaald als een voorbeeld van een museum dat dit ‘vitrine-idee’ benadert. Een ander voorbeeld dat gegeven wordt is de Antwerpse galerie De Zwarte Panter, een plek die uitnodigt om binnen te lopen.
“Het is eigenlijk vreemd dat de meeste musea enkel open zijn wanneer wij op school zitten en wanneer de meeste mensen aan het werk zijn.” (studente derde graad TSO)
(4) Verbeteren van de randvoorwaarden: openingsavonden/late openingsuren, aangenaam café, attractieve museumshop,… Die randvoorwaarden spelen een cruciale rol in de beleving van het museum.
18
De jongeren en docenten in de gesprekken in focusgroepen geven ook aan dat ze het museum liefst zouden zien als een aantrekkelijke plek, als een ‘oord om te verblijven’, een plek waar er ook ruimte is voor jongeren. In de onlinebevraging geven ongeveer 6 op 10 jongeren die de maatregel kennen aan dat avondopeningen een belangrijk element zijn in hun beslissing om het museum te bezoeken (zie bijlage 6, tabel 2.3). Bij diegenen die geen gebruik maken van de maatregel zien we dat ruim één derde (35,1%) van de respondenten aangeeft dat ruimere openingsuren hun misschien zouden kunnen overtuigen om naar een museum te gaan. (zie bijlage 6, tabel 3.3). “Een hele kleine groep van jongeren is geïnteresseerd en gebruikt de maatregel, maar dat zijn vooral de jongeren die al naar het museum gaan. Een louter financiële maatregel als de 1€-maatregel werkt niet als middel om de drempel te verlagen voor die jongeren die an sich niet geïnteresseerd zijn in museumbezoek.” (intermediair) (5) Financiële aspect De meeste musea zien het verlagen van de toegangsprijs voor -26 jarigen als een belangrijk element in publiekswerking. Het is een element dat meespeelt, dat twijfelaars over de streep kan trekken. Tegelijk gelooft geen van de bevraagde musea dat het invoeren van de 1€-maatregel werkt als incentive naar jongeren die niet geïnteresseerd zijn in het museum. Het verlagen van de inkomprijs alleen, is onvoldoende. Om deze jongeren ook binnen te halen, zijn er complexere maatregelen en acties nodig. De jongeren en docenten in de gesprekken in focusgroepen sluiten zich hierbij aan: een lage prijs is een element dat zeker meespeelt, maar waar nog andere acties aan gekoppeld moeten worden. De jongeren geven aan dat er voor hen een soort ‘kritische grens’ ligt bij 5€. In de onlinebevraging geeft bijna 97 % van de jongeren die op de hoogte zijn van de maatregel aan een aangepaste prijs belangrijk of erg belangrijk te vinden. Deze bevinding contrasteert met de vaststelling van Astrid Van Steen en John Lievens in verband met het belang van de financiële drempels: het belang van de financiële drempel voor museumbezoek staat in hun onderzoek op de laatste plaats (slechts 9,1%). Zij stellen dan dat het weinig waarschijnlijk is dat cultuurparticipatie aangezwengeld kan worden door prijsdalingen. Daarbij merken de onderzoekers op dat de vergelijking in tijd met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. De 1€-maatregel wordt hier aangehaald als één van de elementen die de resultaten beïnvloeden. In de periode van vijf jaar die het onderzoek in beschouwing neemt (2004-2009) gaan er niet meer jongeren (14-17 jaar) naar musea en duiden de niet-deelnemers meer financiële drempels aan.23 Uit onderzoek blijkt dat de prijselasticiteit van museumbezoek het laagst is van alle onderzochte culturele sectoren. Zo vonden Vekeman et al. (2009) dat de betalingsbereidheid van Vlamingen een stuk hoger ligt dan de daadwerkelijk betaalde prijs. Dit onderzoek is gevoerd op de totale bezoekersgroep van musea, er zijn geen gegevens bekend voor 23
Astrid Van Steen en John Lievens, ‘Geen goesting: over drempels en perceptie van cultuurparticipatie’, in
Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 323. In het onderzoek van Van Steen en Lievens worden wel andere leeftijdscriteria gehanteerd (14-17 jaar).
19
specifieke leeftijdscategorieën of doelgroepen. Het is dus niet mogelijk om extrapolaties te maken naar de groep -26. 24 De jongeren in de focusgroepen gaven aan dat hun betalingsbereidheid rond 5€ ligt, maar met die nuance dat ze meer willen betalen voor specifieke tentoonstellingen, dan voor bijvoorbeeld een bezoek aan een vaste collectie. Van der Hoeven (2012) stelt dat prijsbeleid en prijsdifferentiatie nog weinig wordt toegepast in de cultuursector. Belangrijke nuance is dat in de museumsector de hoogte van de prijs sterk bepaald wordt door de beleidskeuze om de toegang zo laagdrempelig mogelijk te houden. Respondenten betaalden gemiddeld 5,4€ voor bezoek aan een museum of tentoonstelling, de betalingsbereidheid ligt (inclusief mensen die gratis of met een korting binnen gaan) gemiddeld op 15,1€. De onderzoekers stellen dat prijsdifferentiatie de oplossing is. Zo kan de opbrengst stijgen, zonder dat de participatie daalt. De onderzoekers stellen het volgende: “Perfecte prijsdifferentiatie zou de opbrengst meer dan verdubbelen en het aantal bezoeken blijft ongewijzigd. Indien de sector de opbrengst wil verhogen, is prijsdifferentiatie een waardevol alternatief voor de stijging van de basisprijs. Perfecte prijsdifferentiatie is uiteraard niet mogelijk, maar het is een uitdaging voor de sector om een betekenisvolle opbrengstverhoging te realiseren door de nu gebruikelijke prijsdifferentiatie grondig te vernieuwen.”25 Binnen de onderwijscontext is het financiële aspect belangrijker en is er ook minder bewegingsruimte in het budget. De in september 2008 ingevoerde maximumfactuur, ingevoerd door de toenmalige minister van onderwijs Frank Vandenbroucke, speelt hier een belangrijke rol. Musea geven aan dat zij een compensatie-effect vermoeden van de 1€maatregel en de maximumfactuur. Eén van de elementen die ook meespeelt in de totale kost van een museumbezoek is de transportkost. Musea in grootsteden ondervinden hier minder hinder van, zij zijn vaak ook makkelijker bereikbaar met het openbaar vervoer. Andere, meer perifeer gelegen musea, geven de transportkosten wel aan als een belangrijke drempel. dynamoOPWEG biedt hier een mogelijke oplossing, maar lang niet alle musea en scholen zijn hiervan op de hoogte26. Musea geven aan dat het hier vaak afhangt van de cultuurbetrokkenheid van de leerkrachten die de uitstappen organiseren. Ook de intermediairs delen deze mening. De intermediairs geven ook aan dat de maatregel bijna een belediging is voor de jongeren: met een generieke maatregel als de 1€-maatregel beslis je eigenlijk in de plaats van de jongere dat de financiële drempel de grootste drempel is. Gerichte prijsverlagingen, zowel sociaal (voor die bezoekers die het museumbezoek niet kunnen betalen) als inhoudelijk (voor bepaalde doelgroepen, op basis van de inhoud van de 24
Vekeman et al., ‘Betalingsbereidheid voor het gebruik van cultuur- en sportgoederen’. In: J. Lievens en H. Waege (red.), Participatie in Vlaanderen. Eerste analyse van de Participatiesurvey 2009, Acco, Leuven, p. 409429. 25 Vekeman et al., ‘Betalingsbereidheid voor het gebruik van cultuur- en sportgoederen’. In: J. Lievens en H. Waege (red.), Participatie in Vlaanderen. Eerste analyse van de Participatiesurvey 2009, Acco, Leuven, p. 409434. 26 Voor meer info: zie www.dynamo3.canoncultuurcel.be
20
tentoonstelling) worden als zinvoller beschouwd door de intermediairs. Zo kan er bijvoorbeeld gewerkt worden met vouchersystemen, maar enkel als dat een korting systeem is, gekoppeld aan marketing en aan een bewustmakingsproces. Binnen zo’n context kan het museum inzetten op bepaalde campagnes, maar veel doelgerichter. In haar onderzoek stelt Olga Van Oost: “Hoewel een goede communicatie, een professionele marketing en een aantrekkelijke prijszetting belangrijke aspecten zijn bij de bevordering van cultuurparticipatie, vraagt een participatiebeleid meer. Om effecten op langere termijn te verkrijgen, is er met andere woorden behoefte aan een beleid dat zich inhoudelijke doelstellingen stelt, dat investeert in onderwijs en dat de mogelijkheid biedt om bepaalde projecten structureel in te bedden in de organisatie”.27 Museummedewerkers maken erg vaak de vergelijking met het bestedingspatroon van jongeren voor bijv. festivals. Ook Quirine Van der Hoeven verwijst in haar onderzoek rond cultuurparticipatie expliciet naar de vergelijking die vaak gemaakt wordt in discussies rond toegangsprijzen met de bedragen die jongeren betalen voor ongesubsidieerde cultuurvormen die veel duurder zijn en waar specifieke doelgroepen wel massaal heengaan. Zij neemt in haar onderzoek de verwijzing op naar de ticketprijzen van Rock Werchter, met hoge inkomprijzen die de jonge bezoekers echter niet tegenhouden. Dit verkleint de overtuigingskracht van de stelling dat de prijs van gesubsidieerde cultuur een te hoge drempel opwerpt.28 Dit argument wordt echter radicaal tegengesproken door alle jongeren in de gesprekken in focusgroepen: zij stellen dat de vergelijking tussen een festivalticket en een museumticket niet opgaat voor hen. De beleving van een festival en een museum liggen voor hen zo ver uit elkaar, dat zij die vergelijking absurd vinden. Indien ze de prijs van een museumbezoek vergelijken, dan is het met de prijs van andere culturele activiteiten. (6) Lange termijntrajecten / visieontwikkeling De intermediairs voegen aan deze ‘matrix’ nog een extra element toe; zij wijzen op de nood aan lange termijntrajecten, waarin visies ontwikkeld worden. Zij zien hier ook een lacune vanuit het overheidsbeleid: volgens hen worden musea nu hoofdzakelijk beoordeeld op cijfers, niet op resultaten van lange termijnonderzoek. Ook uit mislukkingen kan je erg veel leren in functie van volgende projecten. Deze onderzoekslogica ontbreekt vaak in de museale sector. Uiteraard speelt de maatschappelijke druk hier een belangrijke rol. De intermediairs zijn van mening dat de overheid nu niet de kaart trekt van innovatie, met onderzoek waarbinnen ook ruimte is voor trial en error en waarbinnen de resultaten af en toe ook wat minder kunnen zijn. Indien de overheid hier een ander vertrekpunt zou innemen, dan zouden musea ook meer bereid zijn om in dit soort lange termijnonderzoek in te stappen. Het blijft belangrijk om als uiteindelijke doel zoveel mogelijk mensen binnen te halen in musea maar cijfers mogen niet de enige vorm van evaluatie zijn. Maar tegelijk moet
27
Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p. 33. Quirine Van der Hoeven, Van Anciaux tot Zijlstra, Cultuurbeleid en cultuurparticipatie in Nederland en Vlaanderen. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, februari 2012, p.290-291. Zij verwijst naar het artikel van G. Sels ‘De prijs van cultuur’. In: De Standaard, 21 juni 2007. 28
21
je ook durven toegeven dat sommige musea, sommige collecties misschien wel meer geschikt zijn voor een bepaalde niche. 4.4
Visie op verderzetting maatregel
Alle musea hebben zich erg genuanceerd uitgesproken over de verderzetting van de maatregel. In de gesprekken met de museummedewerkers gaven 21 gesprekspartners aan dat ze voorstander waren van de verderzetting van de maatregel. Tegelijk is geen van deze musea voorstander van de verderzetting van de maatregel zonder aanpassingen. Alle musea suggereren een aantal ‘amendementen’, die hieronder worden opgesomd. Daarnaast worden ook de kanttekeningen die de jongeren en de intermediairs formuleerden mee opgenomen in deze ‘ja, maar’-visie. 8 gesprekspartners van de bevraagde musea gaven aan geen voorstander te zijn van verderzetting van de maatregel. Ook hun argumenten worden hieronder op een rij gezet: ‘nee, want’. 2 musea hebben zich niet echt uitgesproken over pro of contra de verderzetting van de maatregel. Belangrijk is wel dat de gesprekspartners in de bevraagde musea wisselden: soms medewerkers publiekswerking, al/niet in combinatie met directie of conservatoren; soms de directie. In geen van de gesprekken werd de inrichtende macht gesproken. Rekening houdend met de genuanceerde mening van de musea is de opdeling in ‘voorstander/tegenstander’ dan ook niet bedoeld als een zwart/witte tegenstelling. Alle details en nuances zijn terug te vinden in de uitgeschreven gesprekken in de bijlages. Wat hieronder samengebracht wordt is een overzicht van de argumenten die de verschillende gesprekspartners, zowel musea als de jongeren en de intermediairs aanbrachten.
“Net in de leeftijdscategorie-26, is het lage tarief een belangrijk element in functie van het inlijven van het museum binnen de biotoop van de jongere. Het stimuleert de perceptie van het museum als een plek die ook jongeren zich kunnen toe-eigenen.” (museummedewerker)
A. VOOR VERDERZETTING MAATREGEL : ‘JA, MAAR’ Pro want: de 1€-maatregel is een drempelverlagend element indien de maatregel wordt ingepast in een geheel van maatregelen voor jongeren. Het is één van de elementen die meespelen in het zich toe-eigenen van het museum. “Vooral binnen de onderwijscontext speelt de 1€-maatregel een grote rol. Het budget is erg beperkt en er moeten dus keuzes gemaakt worden. Begeleiding vanuit het museum is een meerwaarde, maar blijft vaak duur.” (leerkracht lager onderwijs)
Het terugdraaien van de maatregel zou problematisch zijn, vooral voor het onderwijs maar ook voor de individuele jongeren. Indien de maatregel wordt afgeschaft, is het risico groot dat de prijs op middellange termijn zal opgedreven worden met een wildgroei van de prijzen als mogelijk gevolg. Veel musea vrezen als gevolg daarvan een grote terugval in het aantal schoolbezoeken en/of in de investering die scholen willen/kunnen doen in begeleiding. Het is onduidelijk wat er zou gebeuren
22
met de tarieven in de verschillende bevraagde musea indien de compensatie wegvalt. Prijzenbeleid hoorde niet tot de bevoegdheid van het overgrote deel van de gesprekspartners. De vraag of het museum het 1€-tarief zou behouden indien de maatregel wegvalt, kon in de meeste gevallen dan ook enkel speculatief beantwoord worden. De positieve impact van de maatregel op de scholen is niet te onderschatten. Veel musea verwijzen hierbij naar het krappe budget dat scholen ter beschikking hebben voor culturele activiteiten, o.a. ook door de maximumfactuur. Uit onderzoek is al eerder gebleken dat de helft van de bezoeken van kinderen en jongeren aan musea in schoolverband plaatsvinden. De maatregel moest vooral stimuleren dat kinderen en jongeren vaker buiten schooltijd een bezoek aan een museum brengen.29 Musea en de bevraagde jongeren geven echter aan dat de belangrijkste effecten van de maatregel zich situeren op vlak van de bezoeken binnen schooltijd en op vlak van herhaalbezoek van individuele, geïnteresseerde jongeren. Het effect op jongeren die geen musea bezoeken is minimaal. “Als je twijfelt of je een museum zou binnenstappen of niet, is die 1€ wel een middel om toch de stap te zetten. (student SCW)
Musea vrezen eveneens een terugval op vlak van herhaalbezoek van individuele jongeren. Het niet verlengen van de maatregel zou leiden tot veel verwarring, het is belangrijk dat er continuïteit is: de lijn moet nu doorgetrokken worden en de inspanningen moeten verdergezet worden. Die continuïteit zien de jongeren ook als een belangrijk element. “Een maatregel als de 1€-maatregel kan alleen werken op lange termijn, in combinatie met het werken aan de publieksbemiddeling in musea. In die lange termijnwerking is het kanaal van het onderwijs ook erg belangrijk, daar ligt de kiem.” (leerkracht lager onderwijs)
‘Ja, maar’ Tegelijk is geen van de musea voorstander van de verderzetting van de maatregel zonder aanpassingen. Alle musea suggereren een aantal ‘amendementen’, deze worden aangevuld door de jongeren en de intermediairs. 1. De 1€-maatregel moet ingebed worden in een ruimer beleid rond jongeren en participatie, zowel binnen de verschillende musea als vanuit de overheid (cfr. de hierboven omschreven‘matrix’). Publiekswerking is nog te vaak de zwakke schakel, een eerder zwak instrument binnen de organisatie van een museum. Museummedewerkers en intermediairs bepleiten het grote belang van het ontwikkelen van een stevige poot publiekswerking binnen de musea. Ook de intermediairs bepleiten een grotere investering op het methodisch-agogische proces. 29
Bert Anciaux, ‘Vanaf 1 juli 2008 bezoeken alle kinderen en jongeren tot 26 jaar de Vlaamse musea voor 1 euro’ (persbericht 9 januari 2008).
23
Zij stellen dat het belang van procesmodulering en methodiekontwikkeling binnen publiekswerking erg groot is. Competentieontwikkeling van het team publiekswerking en inbedding in het museum is cruciaal. Dit stemt overeen met de visie op professionalisering van cultuureducatieve begeleiders zoals die geformuleerd wordt in de conceptnota van ministers Schauvliege en Smet. 30 2. De maatregel dient ook meer ingebed te worden in de communicatie en publiekswerking van de verschillende musea. De maatregel is naar aanvoelen van de musea teveel geparachuteerd vanuit de overheid en is te onvoorbereid ingevoerd. Hierdoor is de maatregel onvoldoende ingebed in de uiteenlopende context en diversiteit van de verschillende musea. Indien de maatregel niet gedragen wordt door de musea, schiet de maatregel zijn doel voorbij. Het verderzetten van de maatregel is enkel zinvol indien er een continue communicatiestrategie aan gekoppeld wordt die nauw aansluit bij de leefwereld van de jongeren. Helderheid in communicatie (welke musea, voor wie,…) is cruciaal in een communicatiecampagne. In deze campagne zou er meer gediversifieerd mogen worden: er is een erg groot verschil tussen een jongere van 16 of van 26. De complexe stratificatie van de jongeren moet opgenomen worden in deze communicatiestrategie. Het continu onder de aandacht houden van de idee ‘museumbezoek aan Vlaamse musea kost 1€ als je onder de 26 bent’ is een cruciaal element. Het is belangrijk dat er een identiteit, een herkenbaarheid gecreëerd wordt. Sensibilisering blijft een erg belangrijk element. Deze nieuwe campagne moet, meer dan de vorige campagne, gekoppeld worden aan het aanbod van de verschillende musea. Een aantal musea verwijzen naar de Vlieg-acties als een goed voorbeeld. Binnen deze campagne zou goed nagedacht moeten worden over de zoektocht naar een community voor het museum. Facebook en blogs kunnen hierin nuttige instrumenten zijn. Ook de jongeren uit de gesprekken in focusgroepen benadrukken de nood aan een nieuwe communicatiecampagne. Via een grotere campagne kan volgens hen ook een groter publiek bereikt worden. Jeugddiensten, jeugdbewegingen en studentenverenigingen spelen hierin voor hen een belangrijke rol, naast de rol die het onderwijs hierin heeft. 3. Er zijn veel vragen rond het systeem van de compensatie van de gederfde inkomsten. Er is een gebrek aan transparantie. Het is niet duidelijk hoeveel de maatregel op dit moment kost aan de overheid. Bovendien zijn er veel onduidelijkheden over de berekening van het bedrag van de gederfde inkomsten. Het bedrag is sinds 2008 ook niet meer aangepast en zou moeten herzien worden. Het geld van de compensatie wordt in de meeste musea niet opnieuw geïnvesteerd in publiekswerking. Het gebruik van het systeem van de ‘gederfde inkomsten’ is een problematisch gegeven. Het bedrag zou beter duidelijk gedefinieerd worden als een bedrag dat expliciet bedoeld is voor publiekswerking en in functie daarvan geoormerkt moeten worden. Op die manier wordt de lijn tussen de doelstelling van de maatregel (verhogen 30
. Schauvliege, Joke en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012, p. 23-24.
24
participatie van jongeren in musea) consequent doorgetrokken naar investeringen in de bemiddeling die cruciaal is in het verhogen van de participatie van jongeren. De compensatie zou geoormerkt moeten worden, zodat ze volledig ten gunste komen van de publiekswerking. Elk museum kan dan bepalen op welke manier ze deze middelen best inzet binnen hun strategie van publiekswerking.
“Wat ik wil betalen voor een museumbezoek heeft vooral te maken met de tentoonstelling: als het iets is wat ik echt wil zien, dan maakt het me niet zoveel uit hoeveel het kost. Maar bijvoorbeeld voor een vaste collectie zou ik niet zoveel willen betalen.” (student orthopedagogiek) 4. 1€ of gratis? Veel musea zijn principieel voor het gratis openstellen van het museum en/of van de vaste collectie. De jongeren in de gesprekken in focusgroepen geven aan dat gratis of 1€ voor hen niet veel verschil uitmaakt. Een aantal docenten nuanceren door te stellen dat het beeld dat je als overheid geeft: “wij als overheid vinden het cultureel erfgoed zo belangrijk, dat we willen dat iedereen daar gratis toegang toe krijgt.” In deze gedachtegang konden de aanwezige studenten zich wel terugvinden.
B. TEGEN VERDERZETTING VAN DE MAATREGEL: ‘NEE, WANT’ “Jongeren enkel lokken met de mededeling ‘het is spotgoedkoop’, werkt niet.” (museummedewerker)
Gezien de diversiteit van het museumveld, hebben veel musea vragen bij het functioneren van de maatregel als generieke maatregel. Veel musea geven aan dat een tijdelijke daling van het tarief bij specifieke tentoonstellingen/projecten veel effectiever zou zijn. Dit sluit aan bij de ideeën rond prijsdifferentiatie, in functie van een betere koppeling van inhoud en doelgroepenwerking.31 Andere mogelijkheid is het explicieter inzetten op het onderwijs. Verschillende 1€-musea, zowel Vlaams ingedeelde musea als musea die de maatregel vrijwillig toepassen geven aan dat zij een probleem hebben met het prioritair ingrijpen van de overheid op de financiële voorwaarden voor een bezoek. Zij stellen dat het zinvoller is om 1°een goede, kwaliteitsvolle tentoonstelling maken; 2° op basis hiervan een kwaliteitsvolle publieksbemiddeling te ontwikkelen waarin de keuze voor het werken voor bepaalde doelgroepen wordt gemaakt op basis van de inhoud van de tentoonstellingen en 3° dan pas aandacht te besteden aan het financiële element. In functie van deze volgorde wordt er meer belang gehecht aan de versterking van de publiekswerking, zowel op vlak van beschikbare middelen als op vlak van positie in het organogram. Deze visie sluit aan bij de visie zoals die hierboven geformuleerd wordt (zie p. 15-19), maar geeft de voorkeur aan het investeren van de middelen voor ‘gederfde inkomsten’ aan een rechtstreekse investering in de publiekswerking. Ook een aantal niet Vlaams ingedeelde musea sluiten zich aan bij dit standpunt.
31
25
Cfr. het eerder genoemde onderzoek van Vekeman (2011).
“Musea moeten durven nadenken over andere business modellen en onderzoek voeren naar de dingen waar jongeren in musea voor willen betalen en waarvoor niet.” (museummedewerker)
Eén van de vaak terugkerende opmerkingen is de link die gemaakt wordt tussen ‘lage prijs/lage kwaliteit’. De vraag wordt gesteld of de museale sector door middel van het vragen van een hogere prijs, moet aangeven dat er intrinsieke waarde, een kwaliteitsproduct aangeboden wordt. Andere museummedewerkers gaan lijnrecht tegen deze vergelijking in: zij stellen dat het bijna naïef zou zijn om te denken dat het publiek een link maakt tussen het lage inkomtarief en de kwaliteit van het museum. Jongeren zijn er zich immers zeer goed van bewust dat ze een reductietarief betalen.
“De kleinste musea, die de steun meer dan nodig hebben, komen niet in aanmerking voor de compensatie.” (museummedewerker)
Een aantal regionale musea die niet gecompenseerd worden zijn tegen de verderzetting van de maatregel, vooral omwille van de ongelijkmatige verspreiding. De maatregel schiet volgens deze musea zijn doel voorbij indien hij niet in heel Vlaanderen, voor alle musea wordt doorgevoerd. Regionale en lokale musea voelen de maatregel aan als oneerlijke concurrentie. In deze musea geeft men ook aan dat er eerder nood is aan meer middelen voor de dagelijkse werking van het museum i.p.v. aan acties als de 1€-maatregel. Bovendien voeren verschillende van deze musea een pleidooi voor een meer commercieel gericht denken, waarin het museum meer eigen middelen genereert. Acties die inzetten op gratis inkom of op het 1€-tarief, gaan in tegen dit commercieel denken. Een laag tarief beperkt ook de mogelijkheden op vlak van promoties en kortingstarieven. De musea die de 1€-maatregel vrijwillig toepassen doen dit omwille van eenvormigheid in inkomtarief. Voor sommige musea lag het tarief van voor de invoering van de maatregel in deze musea al zo dicht bij 1€, dat de prijsverlaging naar 1€ weinig verschil maakte. Een ander museum is omwille van principiële redenen gratis toegankelijk.
26
5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Geen van de bevraagde musea is voorstander van een lineaire verderzetting van de maatregel. De musea die de verderzetting van de maatregel bepleiten, vragen dat de maatregel zou worden bijgesteld. Ook de jongeren en intermediairs voegen veel nuances en ‘amendementen’ toe.
1. De maatregel sorteert op dit moment vooral effect bij de scholen en bij een beperkte groep geïnteresseerde jongeren, maar niet als incentive voor de individuele bezoekers die minder of niet geïnteresseerd zijn. Het positief effect van de maatregel op het bezoek van jongeren in onderwijsverband is een belangrijk element. Indien de maatregel zou wegvallen, bestaat het gevaar dat dit een negatieve invloed heeft op het aantal bezoeken binnen onderwijsverband, parallel aan de problematiek die zich stelt in de cultuurcentra, t.g.v. de invoering van de maximumfactuur. Gezien het ontbreken van een nulmeting, is het niet mogelijk om het effect van de maatregel in cijfers uit te drukken. Wat wel vastgesteld kan worden, is dat de maatregel niet heeft geleid tot de vooropgestelde verdrievoudiging van het aantal jongeren dat musea bezoekt. Toch is de meerderheid van bevraagde musea, jongeren en intermediairs voorstander van verderzetting van de maatregel, mits een aantal aanpassingen. Indien de maatregel beter wordt ingepast in een ruimer, onderbouwd beleid rond jongeren en musea, steviger verankerd in de publiekswerking van de verschillende musea kan de maatregel een rol spelen binnen het verder uitbouwen van het jonge publiek. Hiervoor is continuïteit noodzakelijk. De maatregel kan dan een rol spelen, zowel binnen de formele educatie (in een institutionele context) als binnen de informele educatie en communicatie (in de vrije tijd). Ook in functie van de participatie van jonge gezinnen, kan de maatregel een belangrijke rol spelen. Dit sluit aan bij de idee van het creëren van een ‘brede leef- en leeromgeving’ zoals geformuleerd in de conceptnota cultuureducatie van ministers Schauvliege en Smet.32 2. De elementen rond de vraag naar jongeren en participatie in musea die telkens terugkeren in het onderzoek zijn de volgende: a. Het aanbieden van kwalitatieve inhoud (zowel het aanbod als de bemiddeling) is het belangrijkste vertrekpunt; b. Communicatie naar de jongeren is erg belangrijk; dit moet gebeuren via de juiste kanalen en voor de juiste doelgroepen (zo gediversifieerd mogelijk); c. Het slechten van de verschillende drempels blijft ook een belangrijk element, de financiële drempel speelt zeker een rol, zij het geen primaire rol in de participatie van jongeren. Het beleid waar de 1€-maatregel een voorbeeld van is, is vooral gericht op het slechten van drempels zoals de financiële en in mindere mate op communicatie (zij het niet altijd even efficiënt). 32
Cfr. Joke Schauvliege en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012, p. 24-25 en p. 2932.
27
Gezien de publiekswerking binnen het overgrote deel van de musea onvoldoende sterk verankerd is (cfr. de onderbezetting en de plaats binnen de structuur van het museum), werkt deze vorm van beleid onvoldoende op lange termijn. De maatregel is onvoldoende ingebed in een langetermijnvisie op publiekswerking en op de rol van musea. De museummedewerkers die geïnterviewd werden, geven aan dat het beperkte draagvlak voor de maatregel binnen de musea een bijkomend probleem vormde bij de invoering van de maatregel.33 De maatregel kan effectiever ingezet worden indien hij gedragen wordt door de collectiviteit van de musea. De maatregel is ingevoerd als een generieke maatregel en heeft mede hierdoor op veel weerstand gebotst. Er is meer nodig dan enkel het wegnemen van financiële drempels om ‘de jongeren’ over de museumdrempel heen te halen. Het versterken van de positie van de publiekswerking in de musea is één van de noodzakelijke voorwaarden voor een geslaagd beleid rond jongeren en participatie, ook op lange termijn. In het lange termijnbeleid dienen kwalitatieve doelstellingen waarbij de inhoud primeert voorop te staan. Publiekswerking moet op beleidsniveau staan binnen musea, en idealiter stuurt publiekswerking de inhoudelijke werking mee aan. Een bewuste omgang met competenties binnen publiekswerking zou eveneens een versterking betekenen: dit zou kunnen inhouden dat publiekswerking wordt aangevuld met (meer) (ped-)agogische competenties, en dat opleiding, kennis- en ervaring uitwisseling worden gestimuleerd. 3. Er is onvoldoende transparantie over de compensatie. Dit probleem stelt zich op Vlaams niveau; het is niet duidelijk hoeveel middelen geïnvesteerd worden in de maatregel. Er stelt zich ook een groot probleem op het lokale niveau, cfr. de diverse praktijken die gelden t.o.v. musea. Een voorbeeld hiervan zijn de musea die private rechtspersonen zijn, VZW’s waarbinnen de middelen (kunnen) terugvloeien naar de publieksbemiddeling. Bij lokale en provinciale musea vloeien de middelen op veel plaatsen niet terug naar de publieksbemiddeling en soms zelfs niet naar de musea. Er is nood aan een grotere transparantie omtrent de kost van de maatregel op niveau van de Vlaamse Gemeenschap en de doorstroming op het niveau van de inrichtende macht. De allocatie van de middelen moet bovendien duidelijk gestipuleerd worden. Het geld moet geoormerkt worden, zodat het terugvloeit naar de publiekswerking.
4. Het financiële aspect (kostprijs inkomticket) wordt door sommige gesprekspartners los gezien van de sociale dimensie binnen publiekswerking, het wordt gezien als een zuiver economisch gegeven. De meeste gesprekspartners (musea en intermediairs) geven echter aan dat het sociale aspect van wezenlijk belang is in het beleid rond participatie in musea: er moeten sowieso maatregelen genomen worden voor die bezoekers die de toegangsprijs 33
In de meeste musea waren museummedewerkers van de dienst publiekswerking de gesprekspartners. Slechts in een beperkt aantal gevallen was de directie ook aanwezig bij de interviews. Cfr. bijlage 1: lijst bevraagde musea en gesprekspartners.
28
(zelfs al is die maar 1€) niet kunnen betalen, maar dat er voor de andere jongere bezoekers beter gewerkt wordt aan een gedifferentieerd prijzenbeleid. Er moet gezocht worden naar een meer gedifferentieerde manier om de prijsverlagingen aan te bieden aan de jongeren. Er zijn sowieso sociale maatregelen nodig voor die jongeren die het museum bezoek (zelfs indien het 1€ kost) niet kunnen betalen (cfr. het experiment met de UiTPAS in Aalst). Gelet op o.a. de recente berichten over het grote aantal jongeren in het secundair onderwijs dat op de rand van de kansarmoede leeft, zijn acties voor deze groep noodzakelijk. Daarnaast is het zinvol om een verschillend parcours te bewandelen voor de geïnteresseerde (herhaal-)bezoeker, de ‘twijfelaars’ en de ‘niet-geïnteresseerden”. Zo kan een vrijetijdspas een systeem zijn voor de geïnteresseerde jongere. Voor de andere groepen is er een complex van maatregelen nodig, waarin er ook gewerkt wordt met gerichte acties binnen het prijzenbeleid.
29
6. Literatuurlijst
Falk, John H., Identity and the Museum Visitor Experience, Left Coast Press, Walnut Creek, Californië, 2009. Jensen, Nina, ‘Children, teenagers and adults in museums: a developmental perspective’, in Eilean Hooper-Greenhill (red.), The Educational Role of the Museum, Routledge, Londen en New York,2001, p. 110-117. Laermans, Rudi (red.), Cultuurkijker. Cultuurparticipatie in meervoud. Empirische bouwstenen voor een genuanceerde visie op de cultuurdeelname in Vlaanderen. De Boeck, Antwerpen, 2007 Lievens, John en Hans Waege, Cultuurkijker. Cultuurparticipatie in breedbeeld. Eerste analyses van de survey ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004’. Antwerpen, De Boeck, 2005. Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011. Saey, Peggy en Marijke Van Eeckhaut, Publieksbegeleiding in de praktijk, s.l., december 2003. (FARO) Schauvliege, Joke en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012. Van der Hoeven, Quirine, Van Anciaux tot Zijlstra, Cultuurbeleid en cultuurparticipatie in Nederland en Vlaanderen.Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, februari 2012. Van Oost, Olga, Mind the Gap! The sequel. Een onderzoek naar het vrijetijdsaanbod in Vlaamse en Nederlandse musea, AmuseeVous, 2009. Vantomme Floortje, Jacoba van Leeuwen, Hildegarde Van Genechten, Dominique Nuyttens, Makelaardij in erfgoed. Praktijkkennis voor bruggenbouwers. FARO, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, 2011.
30
Bijlagen Bijlage 1 Lijst bevraagde musea en gesprekspartners Datum Museum 5/3 M Leuven 13/3 14/3 15/3
Middelheimmuseum Rubenshuis KMSKA
20/3
Zilvermuseum
20/3 21/3
Speelgoedmuseum FOMU
22/3 26/3 27/3
Maeyer Van Den Bergh Diamantmuseum Antwerpen Broelmuseum
27/3
Musea Brugge
28/3 29/3
M HKA Museum Plantin Moretus
30/3
Modemuseum
5/4 6/4 13/4 16/4
In Flanders Fields MuZee Museum De Mindere Sportimonium
17/4
MSK Gent
17/4
MIAT
18/4
Gallo-Romeins Museum
18/4 23/4 23/4
Nationaal Jenevermuseum Talbot House Memorial Museum Passchendaele 1917 Huis van Alijn Designmuseum
26/4 3/5
31
Gesprekspartner(s) Isabel Lowyck, hoofd publiekswerking onthaal, communicatie, publieksbemiddeling Greet Stappaerts, hoofd publiekswerking Nele Vervoort, publiekswerking Vik Leyten, directeur Marketing, Communicatie, Educatie Birgit Pluvier, medewerking marketing Sandra Janssens, directeur Ann Verbecque, administratief medewerker Jozef Heylen, directeur en An Brusselmans, coördinatie Isabelle Willems, verantwoordelijke pers & communicatie Lieve Loos, publiekswerking Liene Geeraerts, directeur en conservator Lucrèce Falepin, verantwoordelijke communicatie, educatie en publiek Manfred Sellink (directie), Tine Van Poucke (publiekswerking), Ilse Van Damme (marketing en doelgroepenbeleid) Leen Thielemans, publiekswerking en –bemiddeling Iris Kockelberghs, directeur Odette Peterink, publiekswerking Kaat Debo, directeur Leen Borgmans, publiekswerking Peter Slosse, zakelijk leider Inne Gheeraert, publiekswerking Christa Engelbosch, conservator Erik De Vroede, directie Hilde Michiels, medeverantwoordelijke publiekswerking Lies Ledure, publiekswerking Marie-Jullie Dellaert, communicatie Eline Chalmet, coördinatie publiekswerking en Lieve Van Schoors, rondleidingen en educatie Carmen Willems, directeur Bart Distelmans, coördinator uitbreiding Joke Smets, publiekswerking Raf Craenhals, Talbot House manager Evy Van de Voorde, publiekswerking Hanne Delodder, publiekswerking Lieven Daenens, directie
32
7/5
SMAK
7/5
Museum Dr. Guislain
8/5 5/6
Openluchtmuseum Bokrijk Ijzermemoriaal
en Bernadette De Loose, publiekswerking Els Wuyts, verantwoordelijke publiekswerking /communication manager Annemie Caillau, directie, Kristine Temperman (publiekswerking en communicatie) en Nele Vertriest (collectiebeheer) Hilde Schoefs, conservator Peter Verplancke, directeur
Bijlage 2 Onlinebevraging 1. Algemene gegevens (alle respondenten) 1.1 Geslacht De onlinebevraging werd ingevuld door 277 respondenten. 73,3% van de respondenten zijn vrouwen. Geslacht: Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Man Valid
74
26,7
26,7
26,7
vrouw
203
73,3
73,3
100,0
Total
277
100,0
100,0
1.2 Leeftijd De leeftijd van de respondenten ligt voor het grootste gedeelte tussen 15 en 25 jaar.
33
1.3 Afkomst De respondenten zijn voor het merendeel afkomstig uit West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Het Brussels hoofdstedelijk gewest en Limburg zijn ondervertegenwoordigd. Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Brussels hoofdstedelijk
8
2,9
2,9
2,9
Vlaams-Brabant
62
22,4
22,4
25,3
Antwerpen
52
18,8
18,8
44,0
Oost-Vlaanderen
51
18,4
18,4
62,5
6
2,2
2,2
64,6
98
35,4
35,4
100,0
277
100,0
100,0
gewest
Valid
Limburg West-Vlaanderen Total
1.4 Status De grootste groep respondenten (64,3%) zijn studenten hoger onderwijs. 27,8 % zijn leerlingen secundair onderwijs. Slechts een kleine groep respondenten zijn werkzoekend of werkend. Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
leerling (secundair onderwijs) student (hoger onderwijs) Valid
Werkzoekende Werkend Total
34
77
27,8
27,8
27,8
178
64,3
64,3
92,1
3
1,1
1,1
93,1
19
6,9
6,9
100,0
277
100,0
100,0
1.5 Op de hoogte van de maatregel / status Het aantal respondenten dat op de hoogte was van de 1€-maatregel ligt beduidend hoger bij de studenten hoger onderwijs. ik ben:
Total
leerling
student (hoger
(secundair
onderwijs)
onderwijs) Count % within 1.
46
86
132
34,8%
65,2%
100,0%
59,7%
48,3%
51,8%
31
92
123
25,2%
74,8%
100,0%
40,3%
51,7%
48,2%
77
178
255
30,2%
69,8%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Was je
op de hoogte van het Nee
bestaan van de 1€maatregel voor deze
1.
enquête?
Was je op de
hoogte van het bestaan
% within ik ben:
van de 1€-maatregel
Count
voor deze enquête?
% within 1.
Was je
op de hoogte van het Ja
bestaan van de 1€maatregel voor deze enquête? % within ik ben: Count % within 1.
Was je
op de hoogte van het Total
bestaan van de 1€maatregel voor deze enquête? % within ik ben:
35
2. Respondenten die op de hoogte zijn van de maatregel 2.1 Frequentie van het museumbezoek/statuut Er is een significant verband tussen onderwijsniveau en aantal keer dat de respondenten gebruik maken van de maatregel. Van de respondenten die aangeven 2-5 keer of meer dan 5 keer gebruik te maken van de maatregel is de overgrote meerderheid student hoger onderwijs.
ik ben: leerling
student
(secundair
(hoger
onderwijs)
onderwijs)
Count 1 keer
% within 3.
Total werkzoekende werkend
6
6
0
42,9%
42,9%
0,0%
1
36
1
2,4%
85,7%
2,4%
2
36
0
4,8%
85,7%
0,0%
9
78
1
9,2%
79,6%
1,0%
2
14
Hoe vaak
maak je gebruik van de
14,3% 100,0%
maatregel? Count 2–5
% within 3.
keer
maak je gebruik van de
4
42
Hoe vaak 9,5% 100,0%
maatregel? Count meer dan % within 3. 5 keer
4
42
Hoe vaak
maak je gebruik van de
9,5% 100,0%
maatregel? Count Total
% within 3.
maatregel?
Chi-Square Tests Value
df
Asymp. Sig. (2sided)
Likelihood Ratio Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
a
6
,000
18,338
6
,005
,870
1
,351
24,666
98
a. 9 cells (75,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is ,14.
36
98
Hoe vaak
maak je gebruik van de
Pearson Chi-Square
10
10,2% 100,0%
2.2 Context van het museumbezoek (‘met wie?) Op de vraag naar de context waarin de respondenten het museum bezoeken, scoren vooral het bezoek met vrienden opvallend hoog, ook individueel en bezoek in schoolverband scoort hoog, gevolgd door bezoek met familie. Het aantal respondenten dat het museum bezoekt met de jeugdbeweging is erg beperkt.
37
2.3 Welke elementen spelen een rol in jouw beslissing om een museum te bezoeken? Collectie of tentoonstelling (inhoud museum) Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
-
1
1,0
1,0
1,0
+
10
10,2
10,2
11,2
++
87
88,8
88,8
100,0
Total
98
100,0
100,0
Valid
Acties (Museumnacht,…)
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
10
10,2
10,2
10,2
-
44
44,9
44,9
55,1
+
28
28,6
28,6
83,7
++
16
16,3
16,3
100,0
Total
98
100,0
100,0
Herbezoek / vroeger in schoolverband in het museum geweest
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
24
24,5
24,5
24,5
-
47
48,0
48,0
72,4
+
23
23,5
23,5
95,9
++
4
4,1
4,1
100,0
98
100,0
100,0
Total
38
Aantrekkelijke/toeristische ligging
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
21
21,4
21,4
21,4
-
30
30,6
30,6
52,0
+
37
37,8
37,8
89,8
++
10
10,2
10,2
100,0
Total
98
100,0
100,0
Goede begeleiding in het museum (rondleidingen, museumspelen,…)
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
26
26,5
26,5
26,5
-
35
35,7
35,7
62,2
+
30
30,6
30,6
92,9
++
7
7,1
7,1
100,0
98
100,0
100,0
Total Leuke ontmoetingsruimte
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
29
29,6
29,6
29,6
-
42
42,9
42,9
72,4
+
18
18,4
18,4
90,8
++
9
9,2
9,2
100,0
98
100,0
100,0
Total
Uitgebreide openingsuren (’s avonds later open)
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
39
--
7
7,1
7,1
7,1
-
31
31,6
31,6
38,8
+
37
37,8
37,8
76,5
++
23
23,5
23,5
100,0
Total
98
100,0
100,0
2.4 Wat verwacht je als jongere van een museum?
Aangepaste informatie voor jongeren Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
7
7,1
7,1
7,1
-
25
25,5
25,5
32,7
+
45
45,9
45,9
78,6
++
21
21,4
21,4
100,0
Total
98
100,0
100,0
Rondleidingen op maat van jongeren Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
9
9,2
9,2
9,2
-
40
40,8
40,8
50,0
+
34
34,7
34,7
84,7
++
15
15,3
15,3
100,0
Total
98
100,0
100,0
Extra acties voor jongeren Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
40
--
7
7,1
7,1
7,1
-
30
30,6
30,6
37,8
+
39
39,8
39,8
77,6
++
22
22,4
22,4
100,0
Total
98
100,0
100,0
Verlaagde prijs Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
1
1,0
1,0
1,0
-
2
2,0
2,0
3,1
+
26
26,5
26,5
29,6
++
69
70,4
70,4
100,0
Total
98
100,0
100,0
Geen extra acties of activiteiten nodig, maar wel een interessant aanbod Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
--
2
2,0
2,0
2,0
-
13
13,3
13,3
15,3
+
36
36,7
36,7
52,0
++
47
48,0
48,0
100,0
Total
98
100,0
100,0
Goede samenwerking met de scholen Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
41
--
12
12,2
12,2
12,2
-
22
22,4
22,4
34,7
+
40
40,8
40,8
75,5
++
24
24,5
24,5
100,0
Total
98
100,0
100,0
3. Respondenten die geen gebruik maken van de maatregel 3.1 Waarom geen gebruik van de 1€-maatregel? Waarom maak je geen gebruik van de 1€-maatregel? Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
omdat ik de maatregel niet ken omdat ik niet geïnteresseerd ben in museumbezoek
106
79,1
79,1
79,1
16
11,9
11,9
91,0
4
3,0
3,0
94,0
3
2,2
2,2
96,3
4
3,0
3,0
99,3
1
,7
,7
100,0
134
100,0
100,0
omdat de musea die me interesseren niet gemakkelijk Valid
bereikbaar zijn omdat ik mijn tijd liever aan andere dingen besteed omdat ik niemand vind om mee te gaan andere Total
3.2 Zou je wel naar het museum gaan indien je de maatregel kende? Zou je wel naar een museum gaan indien je de maatregel kende? Frequency
Valid
Valid Percent
Cumulative Percent
Nee
21
15,7
19,6
19,6
Ja
86
64,2
80,4
100,0
107
79,9
100,0
27
20,1
134
100,0
Total Missing
Percent
System
Total
3.3 Welke elementen kunnen je overtuigen om naar het museum te gaan?
Gratis toegang Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
42
No
64
47,8
47,8
47,8
Yes
70
52,2
52,2
100,0
Total
134
100,0
100,0
Speciale acties voor jongeren zoals Museumnacht Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
No
79
59,0
59,0
59,0
Yes
55
41,0
41,0
100,0
Total
134
100,0
100,0
Een tentoonstelling die me interesseert Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
No
31
23,1
23,1
23,1
Yes
103
76,9
76,9
100,0
Total
134
100,0
100,0
Vrienden die me overtuigen mee te gaan Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
No
88
65,7
65,7
65,7
Yes
46
34,3
34,3
100,0
Total
134
100,0
100,0
Een lespakket in school Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
No
103
76,9
76,9
76,9
Yes
31
23,1
23,1
100,0
Total
134
100,0
100,0
Duidelijkere informatie over de tentoonstellingen Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
43
No
93
69,4
69,4
69,4
Yes
41
30,6
30,6
100,0
Total
134
100,0
100,0
Een leuke ontmoetingsplaats Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
No
101
75,4
75,4
75,4
Yes
33
24,6
24,6
100,0
Total
134
100,0
100,0
Uitgebreide openingsuren (’s avonds later open) Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
No
87
64,9
64,9
64,9
Yes
47
35,1
35,1
100,0
Total
134
100,0
100,0
Geen Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
No Valid
Yes Total
129
96,3
96,3
96,3
5
3,7
3,7
100,0
134
100,0
100,0
3.4 Indien je toch een museum bezoekt, welke elementen bepalen je keuze? Op basis van welke elementen heb je deze keuze gemaakt? Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Inhoud van het museum (tentoonstellingen / collectie) Herbezoek Ligging/toeristisch aspect Architectuur van het Valid
museumgebouw Gemakkelijk bereikbaar Bekendheid Andere Total
44
91
67,9
67,9
67,9
4
3,0
3,0
70,9
11
8,2
8,2
79,1
1
,7
,7
79,9
5
3,7
3,7
83,6
18
13,4
13,4
97,0
4
3,0
3,0
100,0
134
100,0
100,0