Verslag informatiebijeenkomst voor opleiden in de eerstelijn en de vrijgevestigde PTpraktijken Op donderdag 25 april organiseerde de RINO Groep in samenwerking met de LVE en de NVVP een informatiebijeenkomst voor geïnteresseerde praktijkhouders en praktijkopleiders in de eerstelijns- en vrijgevestigde praktijk. Doel Het doel van deze bijeenkomst was het uitwisselen van informatie deze partijen. De vragen die we aan het eind van de bijeenkomst beantwoord wilden hebben waren: Wat hebben we van elkaar nodig om (meer) te kunnen opleiden in de eerste- en tweedelijns vrijgevestigde praktijk? Hoe kunnen we dat bewerkstelligen binnen de huidige ontwikkeling richting de basis en generalistische GGZ? Sjoerd Colijn, hoofdopleider van de opleiding tot psychotherapeut, en Marjolein Wals hoofdopleider van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog openden de avond met het kort schetsen van de huidige context. De twee plenaire sprekers gaven vanuit respectievelijk VWS en zorgverzekeraar VGZ hun kijk op bovenstaande vragen. Hierna volgde informatierondes in twee parallelgroepen, met discussies en vragen. Plenaire sessie 1 Raymond Knaap, beleidsmedewerker van VWS gaf in zijn lezing ‘Toekomstbestendig, doelmatig en duurzaam opleiden’ een kort overzicht van de historie en huidige systematiek van het bekostigen van de opleidingen door VWS. De huidige systematiek is ingevoerd nadat in 2007 de dbc’s werden ingevoerd en de financiering van de opleidingen niet langer via de oude prestatie bekostiging ging lopen. De tarieven die de instellingen kregen werden ‘geschoond’ en het aanvragen van subsidie (de huidige beschikbaarheidbijdrage) ging nu via VWS en het Opleidingsfonds. Dit is destijds budgetneutraal gebeurd; er kwam niet minder geld beschikbaar, maar ook niet meer. Er werd hierbij gekozen voor eenzelfde systematiek als bij de medici. Centraal was daarbij de vraag hoeveel personen er opgeleid moeten worden om op korte en langere termijn te kunnen voorzien in de behoefte. Voor deze ramingen is er het Capaciteitsorgaan die eenmaal per drie jaar een raming maakt, net als bij de medici. VWS bepaalt op basis van de ramingen van het capaciteitsorgaan de maximale instroom. Het verkrijgen van betrouwbare cijfers is echter in veel opzichten lastig gebleken in deze sector. Hoe wordt het geld verdeeld? Het CONO doet een toewijzingsvoorstel aan VWS. VWS bepaalt het verdeelplan voor de instroom. De praktijkinstellingen vragen vervolgens de beschikbaarheidbijdrage aan bij NZA.
Subsidie eerstelijn Een belangrijke vraag uit de zaal was : De praktijken uit de eerstelijn willen graag subsidie maar krijgen die niet van het CONO. Waarom niet? Bij het schonen van de tarieven om de financiering van de opleidingen eerlijker te laten verlopen na de invoering van de dbc systematiek, is de eerstelijn niet meegenomen. Deze hadden vrije tarieven, hetgeen niet het geval was in de tweedelijn. De tweedelijn heeft destijds een tariefverlaging ondergaan. Dit was bij de eerstelijn niet mogelijk. Dat is waarom nog steeds met name de grote GGZ instellingen van mening zijn dat er ook geen subsidie naar de eerstelijn hoort te gaan omdat destijds hun budgetten wel zijn geschoond, en die van de eerstelijn niet. Juridisch blijkt er echter geen argument voor dit onderscheid. Daarom kunnen eerstelijns praktijken nu wel subsidie aanvragen. Dit wil niet zeggen dat ze dit ook altijd krijgen, maar de sector wordt nu wel meegenomen in het verdeelplan. Dat is goed nieuws! Ten opzichte van de systematiek die bij de medici wordt gebruikt schort er nog heel wat bij de GGZ. Zo is er geen regelgevend orgaan met mandaat en zijn er veel partijen met tegenstrijdige belangen. VWS heeft nu het NIP aangewezen om de regelgeving op orde te gaan maken. Plenaire sessie 2 Rob Laane, beleidscoördinator bij Coöperatie VGZ gaf in zijn lezing ‘De plek van de eerstelijns psychologie en psychotherapie in de verzekerde zorg’, een mooi overzicht van contracteerbeleid en vergoedingsmogelijkheden van psychische zorg (in dit geval van VGZ) en hoe dit in het verleden geregeld was. Bij VGZ geldt een tariefopslag als een instelling opleidt tot Gz-psycholoog, iets wat sommige andere verzekeraars ook hebben, maar lang niet allemaal. Dit is belangrijk omdat er meer wordt opgeleid dan er middelen zijn en deze middelen ook maar zeer beperkt beschikbaar zijn voor de eerstelijn. Om breder en beter te kunnen opleiden en toekomstgericht voorbereid te zijn op de nieuwe basis generalistische ggz, ziet VGZ een aantal opties voor de eerstelijn en vrijgevestigden: • Samen opleiden met de specialistische ggz • Opleidingsmiddelen verdunnen waardoor er meer opleidingsplaatsen gedeeltelijk bekostigd worden • Ook vrijgevestigden een stem geven in de middelenverdeling Groep 1 ‘Opleiden in de vrijgevestigde psychotherapiepraktijk: Kansen, grenzen en wensen’. Drs. Arnoud van Buuren, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen & Psychotherapeuten (NVVP), legde in de sessie voor psychotherapiepraktijken
uit dat het faciliteren van opleidingsplaatsen voor psychotherapeuten en (gz-)psychologen al sinds 2007 een speerpunt van het beleid van de NVVP is. Sinds 2010 is er structureel contact tussen de NVVP en de opleidingen tot psychotherapeut over opleidingsplaatsen in de vrijgevestigde praktijk. Met cijfers op basis van een ledenenquête werd aangetoond dat bijna 10% van de leden een opleidingsplek (GZ of PT) in de praktijk heeft, zowel op basis van loondienst als zelfstandig met een VAR-verklaring. Enthousiast zette Arnoud van Buuren uiteen waarom opleiden in de vrijgevestigde psychotherapiepraktijk zoveel mogelijkheden biedt. Naast de mogelijkheden kwamen ook de kansen en beperkingen van het opleiden in de vrijgevestigde praktijk aan de orde. De kansen die Arnoud van Buuren schetste waren: - Het feit dat vrijgevestigden steeds meer het beroep psychotherapeut vertegenwoordigen door het uittreden van psychotherapeuten uit de instellingen; De positieve opstelling vanuit de opleidingen naar vrijgevestigde praktijken als opleidingsplek; - De toenemende belangstelling van deelnemers en potentiële opleiders; - Het feit dat vrijgevestigden sinds 2008 een positie in de ZVW hebben. Als beperkingen werden genoemd: - De eisen die gesteld worden aan een opleidingsplek zijn nog tamelijk instellingsgericht; - De modelcontracten die ontwikkeld worden, zowel de leerarbeidsovereenkomst (lao) als de overeenkomst van opdracht (ovo), zijn nog kwetsbaar; - Er is niet altijd subsidie beschikbaar; - Sommige zorgverzekeraars ‘bestraffen’ de opleider in hun tarief; - Het beroep psychotherapeut staat onder druk (‘artikel 14 kwestie’); - De positie van de vrijgevestigden staat onder druk in de SGGZ (pre-advies IGz). Annemarie van der Meer, beleidsmedewerker NVVP, nam het stokje over om de speerpunten van de NVVP toe te lichten. 1. Gesubsidieerde opleidingsplaatsen vrijgevestigden: VWS heeft als taakopdracht bij het CONO neergelegd dat vrijgevestigden per 1 jan 2014 ook in aanmerking moeten komen voor beschikbaarheidbijdrage. Er zijn echter veel meer opleidingsplaatsen nodig volgens het capaciteitsorgaan dan dat er gesubsidieerd worden. De NVVP participeert sinds begin dit jaar in de toewijzingsprotocolcommissie (TPC) van het CONO waarin de verdeling van beschikbare gelden wordt besproken. Hierin is onrust ontstaan over de komst van vrijgevestigden en eerstelijn aangezien het beschikbare bedrag nu over meer partijen verdeeld zal moeten worden. 2. De NVVP als werkgever voor deelnemers: De NVVP onderzoekt de mogelijkheden om als werkgever op te treden voor deelnemers. Hiermee zouden enkele bezwaren aan opleiden in de vrijgevestigde praktijk weggenomen worden, zoals de kwetsbaarheid van praktijken waar het werkgeverslasten en continuïteit betreft. Daarnaast vinden niet alle praktijkhouders de werkgeversverplichtingen jegens de deelnemer wenselijk en is ook de constructie met een deelnemer als zelfstandige kwetsbaar wat betreft continuïteit en gezagsverhouding. Momenteel worden de
mogelijkheden onderzocht van het SBOH-model. De Stichting Beroepsopleidingen Huisartsen zou dan als werkgever kunnen fungeren zoals zij dit al jaren voor de huisartsen in opleiding doen. De beschikbaarheidbijdrage zou in dat geval direct naar de SBOH gaan die hieruit gelden verstrekt aan de vrijgevestigde opleiders. 3. Wisselend beleid van zorgverzekeraars t.a.v. opleidingsplaatsen: De NVVP probeert bij zorgverzekeraars aandacht te vragen voor het beleid t.a.v. patiëntbehandelingen door deelnemers in de vrijgevestigde praktijk. Het beleid is nog vaak wisselend waardoor het lastig is om continuïteit te garanderen voor deelnemers aan de opleiding. 4. Service aan de leden: De NVVP werkt samen met het Hoofdopleiders en Coördinatoren Overleg Psychotherapie (HCO PT) aan handleidingen voor opleiders en deelnemers. Afhankelijk van de ontwikkelingen rondom het SBOH-model worden deze handleidingen in 2014 opgeleverd. De NVVP-website zal worden uitgebreid met een zoekfunctie voor praktijkopleiders, deelnemers, werkbegeleiders en supervisoren. Deze groep zal via de website worden gefaciliteerd. Vervolgens kwam drs. Jan van den Elshout, praktijkhouder van Psychologenpraktijk van den Elshout en praktijkopleider bij Mentaal Beter, aan het woord. Hij vertelde kort over zijn ervaringen als praktijkopleider bij franchise onderneming Mentaal Beter. Voor meerdere franchisenemers fungeert hij als praktijkopleider, zowel richting de deelnemers als richting de opleiding. Zowel in deze rol als in de rol van praktijkhouder heeft Jan van den Elshout ervaren dat het niet altijd makkelijk is om een vrijgevestigde praktijk te laten erkennen voor de opleiding. Wel komt dit regelmatig voor kwaliteitseisen die begrijpelijk zijn, zoals de eis dat er tenminste twee psychotherapeuten werkzaam moeten zijn in de opleidingspraktijk. Door de jaren heen is er een goede relatie opgebouwd met de RINO Groep waarin constructief meegedacht wordt. Tot slot wil Jan van den Elshout de aanwezigen nog meegeven dat het vooral heel erg leuk is om op te leiden in de eigen praktijk. Het bieden van een gedegen opleiding aan collega’s levert de praktijk continuïteit van personeel op. De praktijk krijgt een opleidingsklimaat met nieuwe kennis en inspiratie. In het vragenrondje dat hierop volgde kwamen verschillende onderwerpen aan bod. De moeilijkheden rondom het opleiden van één van de maten in de eigen maatschap werden besproken. Daarnaast werden er enkele vragen gesteld over de verschillende ontwikkelingen in de zorg zoals de positie van de (vrijgevestigde) psychotherapeut en de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten. Op beide terreinen is nog een hoop onduidelijkheid en de vraag rees of het dan wel verstandig is om te investeren in een opleiding van enkele jaren. Arnoud van Buuren noemde daarbij dat de situatie voor vrijgevestigden in de zorg nog nooit langer dan drie jaar hetzelfde is geweest. De ggz is altijd in beweging, maar laat je daarbij niet weerhouden van je persoonlijke plannen voor inhoudelijke ontwikkeling. Daarnaast gaf Arnoud van Buuren aan dat de jeugdtransitie wat hem betreft niet zal lukken voor januari 2015. Het is voor vrijgevestigden vaak meer pionieren. Ook werd genoemd dat de
zorgverzekeraars wel moeten inspringen als de transitie niet gaat landen. Ook zij hebben er belang bij dat dit goed geregeld wordt. Tevens werd er een initiatief besproken dat momenteel voor toetsing bij de belastingdienst ligt wat deels te vergelijken is met het idee van de NVVP om als werkgever voor deelnemers te gaan fungeren. Hierbij zou er een coöperatie of stichting worden opgericht met dat doel voor een samenwerkingsverband van praktijken. De initiatiefnemers hiervan gaan in overleg met de NVVP over deze plannen. Er is al contact met de RINO Groep. In het algemeen wordt besproken dat het voor kleinere praktijken goed is om netwerken te vormen. Door de transitie worden er op verschillende plaatsen regionale netwerken gevormd waar wellicht ook gebruik van gemaakt kan worden voor opleiden. Al met al klonk in deze bijeenkomst een positief geluid over opleiden in de vrijgevestigde praktijk. De NVVP doet goed werk voor haar leden en de RINO Groep denkt graag mee over mogelijkheden, maar bewaakt daarbij wel de kwaliteit van de opleiding.
Groep 2 ‘Opleiden en samenwerken in de eerstelijnspraktijk: Kansen, grenzen en wensen’. Hans Kamsma, Voorzitter van het LVE bestuur, vertelde voor de eerstelijnspraktijk over zijn eigen ervaringen als opleidingsinstelling in samenwerking met ggz-instelling Altrecht. Hij is eerstelijnspsycholoog in een praktijkcentrum in de regio Utrecht en werkt nauw samen met de huisarts. Min of meer per toeval is een goede samenwerkingsrelatie ontstaan. Dit ook op basis van goed persoonlijk contact en grote inzet van praktijkopleider Wim Snellen. Hans is van mening dat er in de GZ breed moet worden opgeleid, dus alleen opleiden in de eerstelijn is geen optie. Ze werken nu met 4 eerstelijnspraktijken en Altrecht samen. Dat waren er eerst zes, maar wegens bezuinigingen hebben twee praktijken de samenwerking niet kunnen continueren. De samenwerking verloopt prima. Er is een paar keer per jaar overleg. De Piog is nu in dienst van Altrecht en gedetacheerd bij de betreffende eerstelijnspraktijk. Eerder vond er een uitruil plaats en was de Piog bij de eigen instelling in dienst. Hans stelde dat dit min of meer werd afgedwongen door Altrecht. Hij vond dit eerst niet prettig, maar heeft in de loop der tijd de voordelen hiervan ingezien. Hij betaalt elke maand een factuur en heeft verder geen werk aan administratie en is geen risicodrager voor ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Natuurlijk is het voordeel voor Altrecht dat zij de partij zijn die de subsidie op deze manier ontvangt. Het belangrijkste voordeel is dat Altrecht en de eerstelijnsinstellingen samen meer en breder opleiden. Het opleiden is leuk en heeft voordelen voor de praktijk: je blijft gedwongen scherp ten aanzien van de eisen die de opleiding aan de praktijk stelt. Door de vele vragen van de Piog
blijf je bij in het vakgebied en ook door het geven van supervisie en werkbegeleiding blijf je in ontwikkeling. Hans laat heel open vanuit zijn eigen praktijk ook zien dat opleiden in deze constructie ook financieel goed haalbaar is. Het zou mooi zijn dit ‘Altrecht Model’ verder te ontwikkelen. Uitruil ‘met gesloten beurzen’ gebeurd al wel vaker – dit is zeker makkelijk te regelen met bijvoorbeeld supervisie. De LVE ziet heel graag dat het werken in de eerstelijn een verplicht onderdeel in de praktijkopleiding zou zijn binnen de GZ-opleiding, juist nu de Gz-psycholoog een belangrijke rol gaat innemen in de generalistische basis-GGZ. Er wordt gelukkig steeds meer opgeleid ook in de eerstelijn in combinatie met andere instellingen (niet alleen met de grotere ggz). Een idee is om de opleidingseisen aan te passen zodat dit breder gerealiseerd kan worden, met wellicht ook een stage bij de POH. De LVE maakt zich hier al jaren hard voor. De opleidingseisen worden nu bepaald door de Kamer gezondheidszorgpsycholoog. Er is onlangs discussie ontstaan of de Kamer hiertoe feitelijk wel bevoegd is. De hoofdopleiders erkennen, namens de, door het ministerie, zes aangewezen opleidingsinstellingen (feitelijk de Stichtingen, zoals de Stichting PDO GGZ Utrecht en de Stichting PDO GGZ Leiden/Rotterdam) de praktijkinstellingen aan het hand van de Criteria & desiderata die de Kamer hiertoe heeft opgesteld. De RINO Groep is uitvoerder en onderdeel van de Stichtingen, samen met de praktijkinstellingen en de Universiteiten die de hoofdopleider leveren. Een erkenning van een praktijkinstelling is met name gebaseerd op de volgende zaken; 1. Kun je in opleiding voldoende diversiteit aan pathologie en cliëntpopulatie diagnosticeren en behandelen? 2. Zijn er voldoende gekwalificeerde en onafhankelijke begeleiders in de praktijk (of hier aan verbonden)? 3. Waarbij het primair gaat om: biedt de instelling (of het samenwerkingsverband) een dusdanig goede opleidingsplaats dat een Piog aan het einde van de opleiding kan beschikken over alle competenties zoals deze zijn vastgelegd in het opleidingsplan? Er is veel animo om op te leiden in de eerstelijn: opleiden is leuk en samen kun je meer! De eerstelijnspraktijken zijn breed op zoek naar de mogelijkheden. Veel praktijken willen wel samenwerken met de ggz-instellingen maar krijgen vaak nul op het rekest omdat die het om vele redenen lastig vinden. Het kan echter ook in andere samenwerkingsverbanden en er komen steeds meer voorbeelden hiervan. Dit vereist goede afspraken maar het voordeel is dat je bij mogelijke problemen elkaar kunt opvangen. De LVE en de RINO Groep kunnen behulpzaam zijn in het geven van advies over samenwerkingsmogelijkheden en samenwerkingspartners.
Conclusies: Wat hebben we van elkaar nodig om (meer) te kunnen opleiden in de eerste- en tweedelijns vrijgevestigde praktijk? Vertrouwen en de wil tot het overbruggen van tegenstellingen en eigenbelang. VWS ziet als eerste graag de regelgeving met betrekking tot de financieringsstructuur op orde, zodat optimaal kan worden toegewezen op basis van betrouwbare cijfers en capaciteitsramingen. VGZ ziet mogelijkheden in het samen opleiden met de specialistische ggz. De LVE is voorstander van meer combiopleidingsplaatsen met bijvoorbeeld de ggzinstelling zodat meer mensen beter en breder (ook binnen de eerstelijn) opgeleid kunnen worden – ‘Samen = meer’! Nodig zijn ideeën en uitwisseling van goed bestaande praktijkvoorbeelden (‘best practises’) van reeds bestaande goede samenwerkingsvormen op inhoudelijk, organisatorisch en financieel niveau. Met gesloten beurzen opleiden is mogelijk. Hoe kunnen we dat bewerkstelligen binnen de huidige ontwikkeling richting de basis- en generalistische ggz? Een gezamenlijke visie in het belang van goede en toegankelijke zorg voor de cliënt moet voorop staan voor alle partijen. VWS heeft nu het NIP aangewezen om de regelgeving op orde te krijgen. Veldpartijen moeten beter gaan samenwerken. VGZ ziet als optie de opleidingsmiddelen te verdunnen waardoor er meer opleidingsplaatsen gedeeltelijk bekostigd worden en ook vrijgevestigden een stem geven in de middelenverdeling. VGZ bevoordeelt qua vergoedingen al praktijken die de GZ-opleiding bieden. Dit zou door verzekeraars die dit nog niet doen overgenomen kunnen worden. Er moet duidelijk worden wie het besluit neemt over collectieve opleidingsmiddelen: een regelgevend orgaan met mandaat en een heldere governance structuur is nodig. De Kamer GZ, de hoofdopleiders, de praktijkinstellingen en de beroepsverenigingen moeten zich er samen bewust van worden dat de inrichting van de nieuwe generalistische basis-ggz en de beperking van de financiële middelen daarvoor een verschuiving van de wensen en mogelijkheden met zich meebrengen ten aanzien van de opleiding. Ook in positieve zin! De invoering van het competentiegericht opleiden maakt inhoud en beoordeling van de opleiding en Piog duidelijker, maar zal meer vragen van de praktijk. De ‘lasten’ hiervan kunnen met meer samenwerking goed worden opgevangen zodat er kwalitatief nog betere psychologen uit de opleiding komen. De RINO Groep en de NVVP en LVE kunnen behulpzaam zijn in het geven van advies over samenwerkingsmogelijkheden en samenwerkingspartners.