VERSLAG EVALUATIECOMMISSIE JEUGDCENTRUM “DE GRUBBE” te EVERBERG
Leden van de Evaluatiecommissie: - vertegenwoordigers Minister van Justitie Laurette ONKELINX: Sarah D’HONDT en Dominique DE FRAENE (expert – Université Libre de Bruxelles) - vertegenwoordigers Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Inge VERVOTTE: Dirk BROOS, Peter BRANTS, Karel HENDERICKX en Johan PUT (expert – Katholieke Universiteit Leuven) - vertegenwoordiger van Vlaams Minister-President Yves LETERME: Sonja BECQ - vertegenwoordigers Minister van Gezondheid, Jeugd en Jeugdhulp van de Franse Gemeenschap Catherine FONCK: Marc COUPEZ, Cindy RUSSO, Danièle GEVAERT-DELATTE, Nicole CLAREMBEAUX en Pierre THYS (expert – Universiteit Luik) - vertegenwoordigers Minister-President van de Franse Gemeenschap Marie ARENA: Virginie VANDEPUTTE en Pedro VEGA - vertegenwoordigers Minister van Vorming en Tewerkstelling, Sociale Zaken en Toerisme van de Duitstalige Gemeenschap Bernd GENTGES: Hubert BECKERS en Günther MANZ
Bijzonder genodigden op de vergaderingen van de Evaluatiecommissie:
Directeurs van het Centrum “De Grubbe”, Everberg - Jurgen VAN POECKE, eerstaanwezend directeur; - Edith GYSEN, directeur Vlaamse Gemeenschap; - Jean-Vincent COUCK, directeur Franse Gemeenschap
November 2006
INHOUDSTAFEL
¾ DEEL I : Jaarverslag 2004 Jeugdcentrum “De Grubbe” te Everberg
¾ DEEL II: Expertenverslag 2004
¾ DEEL III: Bijdrage bevoegde Ministers
2
DEEL I JAARVERSLAG 2004 FEDERAAL GESLOTEN CENTRUM “DE GRUBBE” te EVERBERG
3
INHOUDSTAFEL DEEL I DEEL 1 De capaciteit van het centrum
6
Verbintenissen van de Federale Staat
17
Verbintenissen van de Gemeenschappen Vlaamse Gemeenschap
20
Franse Gemeenschap
29
Personeel van het centrum Op Federaal niveau
43
Op niveau van de Vlaamse Gemeenschap
45
Op niveau van de Franse Gemeenschap
47
Werking van het centrum
51
DEEL 2 Bijlagen
78
Cijfergegevens Federale Overheid
79
Cijfergegevens Vlaamse Gemeenschap
80
Cijfergegevens Franse Gemeenschap
85
Huishoudelijk Reglement
101
4
VOORWOORD Voorliggend document omvat het jaarverslag 2004 zoals opgesteld door het directiecomité van het Centrum “De Grubbe”. De aanbevelingen die de Evaluatiecommissie deed in het evaluatierapport van 2003 worden vetgedrukt en tussen haakjes weergegeven. Deze aanbevelingen kenden niet steeds een gevolg in praktijk. Vaak overstijgen de aanbevelingen de bevoegdheden van het directiecomité en dient er eerst op (inter-)kabinettair niveau een standpunt ingenomen en/of directieven geformuleerd te worden. Om de leesbaarheid te vergroten worden de behandelde artikels van het samenwerkingsakkoord en het huishoudelijk reglement cursief gedrukt en omkaderd. Om dezelfde redenen worden de paragrafen die in het evaluatierapport van 2003 werden opgenomen en nog steeds van toepassing zijn, cursief gedrukt.
5
DEEL I 1. DE CAPACITEIT VAN HET CENTRUM (artikel 3 en 4 van het samenwerkingsakkoord) Art. 3. Het centrum bestaat uit een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling. Onverminderd de toepassing van artikel 4, § 3: 1° zijn de plaatsen binnen de Franstalige afdeling bestemd voor jongeren die aan het centrum zijn toevertrouwd door een rechtbank met zetel in het Franse taalgebied of door een rechtbank met zetel in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad volgens de Franstalige procedure; 2° zijn de plaatsen binnen de Nederlandstalige afdeling bestemd voor jongeren die aan het centrum zijn toevertrouwd door een rechtbank met zetel in het Nederlandse taalgebied of door een rechtbank met zetel in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad volgens de Nederlandstalige procedure. Art. 4. § 1. De capaciteit van het centrum bedraagt maximaal vijftig plaatsen voor de opvang van jongeren, waarvan 24 in de Franstalige afdeling, 24 in de Nederlandstalige afdeling en 2 bestemd voor jongeren uit het Duitse taalgebied. Met akkoord van alle Gemeenschappen kan van die opdeling worden afgeweken. § 2. In afwijking van § 1 bedraagt de capaciteit bij de ingebruikname van het centrum 10 plaatsen, opgedeeld als volgt: 1° vijf plaatsen in de Franstalige afdeling; 2° vijf plaatsen in de Nederlandstalige afdeling. § 3. Voor de opvang van jongeren uit het Duitse taalgebied wordt één plaats binnen de capaciteit van het centrum gegarandeerd. Zolang aan de Duitstalige Gemeenschap geen plaats is toegewezen binnen het centrum impliceert dit dat: 1° indien de rechtbank een jongere uit het Duitse taalgebied wil toevertrouwen aan het centrum en de totale capaciteit van het centrum niet is volzet, tenminste één van de plaatsen in de Franstalige of de Nederlandstalige afdeling prioritair ter beschikking van die jongere wordt gesteld; 2° indien de rechtbank een jongere uit het Duitse taalgebied wil toevertrouwen aan het centrum en de totale capaciteit van het centrum volzet is, de plaats die het eerst vrijkomt binnen één van beide afdelingen ter beschikking van die jongere wordt gesteld. § 4. De functioneel bevoegde minister van elke partij kan het initiatief nemen voor een gezamenlijke evaluatie van de toestand. Indien uit die evaluatie de noodzaak daartoe blijkt, kan de bestaande capaciteit van het centrum worden aangepast, onverminderd de toepassing van § 1. § 5. Het centrum neemt met inachtneming van de opdeling, vermeld in § 1 tot en met § 4, slechts jongeren op tot de bestaande capaciteit is volzet.
1.1 Het beheer van de capaciteit 2004 is het tweede volledige werkingsjaar van het centrum. Door de cijfers te vergelijken met het materiaal van 2003, kunnen een aantal interessante evoluties naar voor geschoven worden. De 50 beschikbare plaatsen konden ten allen tijde gegarandeerd worden zodat de federale overheid zijn verplichtingen kon nakomen. Nochtans nemen de aandachtspunten die reeds in 6
het jaarverslag van 2003 gesignaleerd werden, dringendere proporties aan. Het betreft hier in de eerste plaats de mogelijkheid tot het uitvoeren van renovatiewerken en in tweede orde de aanwending van de isoleerkamer in blok O als reguliere kamer. De relatief hoge bezettingsgraad maakt het uitvoeren van belangrijke renovatie- en/of verfraaiingswerken problematisch: zolang de capaciteit die ter beschikking gesteld moet worden samenvalt met het effectief aantal bestaande kamers, zal dit een probleem blijven. Het intensieve gebruik van het centrum – los van de bewust aangebrachte schade door jongeren – laat na 2 jaar onvermijdelijk zijn sporen na. Het korte tijdsbestek waarin de renovatiewerken werden uitgevoerd bij de ingebruikname hebben de kwaliteit van de werken bovendien niet in positieve zin beïnvloed. Het doorvoeren van renovatie- en verfraaiingswerken en herstellingen tijdens dalperiodes wordt moeilijk om de eenvoudige reden dat de gemiddelde bezetting in 2004 beduidend hoger ligt dan in 2003. Het blokkeren van één of meerdere kamers zou de opdracht van de federale overheid in het gedrang kunnen brengen. De isolatiekamer in blok O diende in 2004 één maal ingericht te worden als reguliere kamer. Dit betekent niet enkel dat de 50ste jongere in minder gunstige omstandigheden gehuisvest wordt maar houdt ook een potentieel risico in naar veiligheid toe. Bij een volledige bezetting beschikt blok O namelijk niet langer over een isolatieruimte en dient een jongere, indien de veiligheid (ten aanzien van hemzelf of derden) dit vereist, overgebracht te worden naar blok J. Voor 2004 leverde dit nog geen onoverkomelijk probleem op maar naar de toekomst toe blijft dit een belangrijk aandachtspunt. Het gebruik van de isolatiekamer in blok O als reguliere kamer werd door het CPT1, ter gelegenheid van haar bezoek anno 2005, in haar voorlopige evaluatie namelijk als een dringende aanbeveling geformuleerd: deze praktijk diende te stoppen. De vaststelling dat de Franse Gemeenschap de capaciteit die haar ter beschikking staat effectief benut, wordt ook in 2004 bevestigd. We spreken in concreto over 26 plaatsen (waarvan 2 toebehoren aan de Duitstalige Gemeenschap). Wel stellen we een lichte daling vast van het aantal geplaatste jongeren in combinatie met een stijging van de gemiddelde verblijfsduur (zie tabel 1 en 3). Langs Franstalige zijde zijn jeugdrechters ten aanzien van 2003 dus eerder geneigd jongeren voor langere duur te plaatsen in het centrum te Everberg. De daling van de gemiddelde bezetting van Franstalige jongeren gedurende twee maanden, komt overeen met de opening van de sectie voor ‘kort onthaal’ van Braine-le-Château. Opvallend is dat deze vermeerdering met tien plaatsen, wat het aantal gesloten plaatsen voor jongens binnen de Franse Gemeenschap op zesenzeventig brengt, slechts een zeer beperkte invloed heeft gehad in de tijd aangezien het gemiddeld aantal jongeren voor 2004 opnieuw 24,45 jongeren was tegenover 24,21 in februari 2004. Aan Vlaamse zijde is er geen significante stijging in de verblijfsduur waar te nemen, wel benut de Vlaamse Gemeenschap steeds vaker de haar ter beschikking staande plaatsen, met name 24. De hoge bezettingsgraad van het centrum wordt vanaf 2004 voornamelijk bepaald door een stijging in het aantal plaatsingen op vraag van Vlaamse jeugdrechters. De verhouding tussen beide Gemeenschappen is op dit domein tegenover 2003 sterk gewijzigd: beide Gemeenschappen plaatsen ondertussen evenveel jongeren. Vragen tot plaatsing van jeugdrechters voor de Duitstalige Gemeenschap blijven een grote uitzondering. Indien er een vraag tot plaatsing komt van een rechter uit de Duitstalige Gemeenschap neemt de jongere in kwestie plaats 25 of 26 van de Franse Gemeenschap in. Indien er op dat ogenblik wegens een
1
Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants
7
volledige bezetting geen plaats meer vrij is, komt de eerst vrijkomende kamer toe aan de Duitstalige Gemeenschap. Tot op heden heeft deze situatie zich evenwel nog niet voorgedaan. Voor wat betreft 2004 kan nog niet gesproken worden over een volledige saturatie van het centrum maar is de tendens om de beschikbare plaatsen effectief in te vullen onmiskenbaar aanwezig. Binnen deze saturatiediscussie dient enerzijds toch gewezen te worden op de criminologisch relevante vaststelling dat beschikbare capaciteit vroeg of laat altijd ingevuld wordt en kan anderzijds de vraag gesteld worden of alle jongeren die momenteel een gesloten plaats innemen hier ook effectief op hun plaats zijn. Tabel 1: Aantal geplaatste jongeren in het centrum ‘De Grubbe’
2002
2003
2004
Nederlandstaligen Franstaligen Duitstaligen
65 121 1
34,76% 64,71% 0,53%
179 303 1
37,06% 62,73% 0,21%
284 283 3
Totaal
187
100,00%
483
100,00%
570
Totaal 49,82% 528 49,65% 707 0,53% 5 100,00% 1240
Niettegenstaande een communautair evenwicht in het aantal plaatsingen, blijft ‘in overtal gaan’ ook in 2004 hoofdzakelijk beperkt tot de Franse Gemeenschap. De criteria om in overtal te gaan bleven ongewijzigd en de afspraken daaromtrent, vastgelegd in april 2003, werden ten allen tijde gerespecteerd. Ter herinnering houden deze criteria in dat een jongere enkel in overtal kan geplaatst worden indien hij verdacht wordt van moord, poging tot moord of verkrachting op een minderjarige. Deze feiten stemmen grosso modo overeen met de urgentiecriteria die gehanteerd worden in de Gemeenschapsinstellingen. De zwaarwichtigheid van de feiten is de bepalende factor om de beslissing in overtal te gaan te verantwoorden. Indien een jongere in overtal geplaatst wordt, valt hij volledig ten laste van de Federale Overheid en wordt er geen pedagogische omkadering geboden van welke aard dan ook en dit voor de tijd dat de jongere in overtal staat. De jeugdrechter wordt hiervan telkens op de hoogte gesteld door de griffie van het centrum en kan de beslissing tot plaatsing hierdoor laten beïnvloeden. Vanuit Federale hoek blijft de vraag bestaan om ook in de enkele gevallen waarbij een jongere in overtal opgenomen wordt in een pedagogische omkadering te voorzien. Langs de zijde van de Franse Gemeenschap heeft men dit tot op heden omwille van principiële redenen niet willen doen. Men vreest dat dit de pedagogische omkadering van de andere jongeren in het gedrang zou brengen. Anderzijds kunnen jongeren op hun eigen verzoek wel een onderhoud krijgen met een lid van de psychosociale dienst. Daar staat wel tegenover dat materiaal (boeken, strips e.d.) ter beschikking wordt gesteld van het Federale team. De weigering om de jongeren in overtal ten laste te nemen wordt momenteel opnieuw besproken met de algemene directie. Langs Vlaamse kant deed deze situatie zich tot op heden niet voor. Er werden in totaal 6 jongeren in overtal opgenomen, telkens langs Franstalige zijde. In geen enkel geval kwam de (potentiële) plaatsing van Vlaamse jongeren hierdoor in het gedrang. Uiteindelijk werden 28 Franstalige jongeren die niet aan de gestelde urgentiecriteria voldeden, geweigerd. Er worden langs Franstalige zijde bijna evenveel plaatsingen geweigerd als in 2003, ondanks de 10 extra gecreëerde plaatsen. Hierbij dient echter opgemerkt dat de criteria om in overtal te gaan slechts in april 2003 vastgelegd werden en bijgevolg een vertekend beeld geven van de realiteit. Langs Vlaamse zijde werden 2 jongeren geweigerd die niet aan de urgentiecriteria voldeden.
8
Tabel 2: geweigerde vragen tot plaatsing in het Centrum “De Grubbe” wegens plaatsgebrek
Niet-aanvaarde vragen tot plaatsing wegens plaatsgebrek
2002
2003
2004
70 23 1
0 30 0
2 28 0
VL FR D
Zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap beschikken in de Gemeenschapsinstellingen over urgentieplaatsen / bufferplaatsen die aan dezelfde criteria beantwoorden. De scherpe fluctuaties inzake bezetting die zich voordeden in 2003 worden in 2004 sterk afgezwakt. De zomermaanden werden, tegen alle verwachtingen in, niet gekenmerkt door een extreme daling van de populatie van het centrum. Het ‘overloopmodel’ dat in 2003 een daling genereerde, functioneert slechts voor zover de bezetting in de Gemeenschapsinstellingen sterk onder de capaciteit daalt. In 2004 was dit niet het geval. De onvoorspelbaarheid maakt het moeilijk inschattingen te maken inzake de noodzakelijke middelen, zowel financieel als personeel. Het centrum bereikte op 1 april 2004 voor het eerst zijn maximumcapaciteit van 50. Beide Gemeenschappen bezetten op dat ogenblik integraal hun plaatsen, nl. 26 en 24. Hoewel er wel vaker met het plafond geflirt werd, bleef het een éénmalig gegeven. De minimumbezetting langs Vlaamse zijde bedroeg 5 jongeren, langs Franstalige zijde 15. In 2004 besliste het directiecomité tot een definitieve vastlegging van de verdeling van de jongeren over de secties. De Vlaamse jongeren nemen de 10 kamers op sectie A en B in en 4 kamers op sectie D indien hun bezetting 20 plaatsingen overschrijdt. Dit betekent dat de Vlaamse Gemeenschap met twee leefgroepen draait, in voorkomend geval twee leefgroepen van 12 jongeren. De Franstalige jongeren nemen de 6 resterende kamers op sectie D in (of 7 indien de Franse Gemeenschap 26 en de Vlaamse Gemeenschap geen 24 plaatsen inneemt), de 10 kamers op sectie C, de 9 kamers in blok O en de 10de kamer aldaar bij een volledige bezetting van het centrum.
1.2
De jongeren
Zoals reeds aangegeven in het luik ‘beheer van de capaciteit’ werd de stijging van de gemiddelde bezetting voornamelijk bepaald door de stijging van het aantal plaatsingen langs Vlaamse zijde. De nood aan capaciteit is het voorbije jaar aanzienlijk toegenomen. Inzake gemiddelde verblijfsduur (tabel 3) is er wel een significante stijging waar te nemen voor wat betreft de Franse Gemeenschap, waar dit niet geldt voor de Vlaamse Gemeenschap. De gemiddelde verblijfsduur aan Franstalige zijde stijgt met 4 dagen, aan Vlaamse zijde met één dag. De discrepantie tussen beide Gemeenschappen is bijgevolg nog toegenomen sinds 2003. Jongeren van de Franse Gemeenschap verblijven gemiddeld 9 dagen langer in het centrum dan Vlaamse jongeren. Naar verblijfsomstandigheden en omkadering toe heeft een stijging van de gemiddelde verblijfsduur geen repercussies op het functioneren van het centrum. Op de turnover heeft dit wel een belangrijke invloed: een langere verblijfsduur heeft logischerwijze een effect op de turnover met mogelijkerwijze meer weigeringen tot gevolg.
9
Tabel 3: Gemiddelde verblijfsduur van de jongeren geplaatst in het centrum ‘De Grubbe’
2002
2003
2004
Nederlandstaligen
13,94
19,43
20,25
Franstaligen
21,89
25,71
29,98
Duitstaligen
4,00
34,00
39,00
19,14
23,40
25,18
Totaal
Bij een studie van de plaatsingen per gerechtelijk arrondissement (zie tabellen 4, 5 en 6) valt op dat de Franse en Vlaamse Gemeenschap nog steeds elk een groot plaatsend gerechtelijk arrondissement hebben, respectievelijk Brussel en Antwerpen. Hoewel het aantal plaatsingen door het gerechtelijke arrondissement Brussel in absolute cijfers is gedaald, blijven zij goed voor 49% van de plaatsingen voor de Franse Gemeenschap. Dit geldt niet langer voor Antwerpen ten aanzien van de Vlaamse Gemeenschap. Antwerpen is, ondanks een stijging van het aantal plaatsingen, nog goed voor 35% van het totaal aantal plaatsingen. Bijna alle andere Vlaamse gerechtelijke arrondissementen plaatsen meer jongeren in vergelijking met 2003. Deze stijging is vooral opmerkelijk bij de kleine gerechtelijke arrondissementen. Voor beide Gemeenschappen kan opgemerkt worden dat inmiddels alle gerechtelijke arrondissementen reeds jongeren geplaatst hebben in het centrum.
Tabel 4: Plaatsingen in het centrum ‘De Grubbe’ voor de Vlaamse Gemeenschap per gerechtelijk arrondissement
2002 JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB JRB
Antwerpen Brugge Brussel Dendermonde Gent Hasselt Ieper Kortrijk Leuven Mechelen Oudenaarde Tongeren Turnhout Veurne
Totaal Ned.
30 2 9 2 6 2 0 1 0 8 3 0 2 0
65
46,15% 3,08% 13,85% 3,08% 9,23% 3,08% 0,00% 1,54% 0,00% 12,31% 4,62% 0,00% 3,08% 0,00%
2003 86 19 18 6 15 1 1 7 5 8 0 6 5 2
48,04% 10,61% 10,06% 3,35% 8,38% 0,56% 0,56% 3,91% 2,79% 4,47% 0,00% 3,35% 2,79% 1,12%
2004 100 41 18 26 17 10 8 15 6 24 2 8 3 6
35,21% 14,44% 6,34% 9,15% 5,99% 3,52% 2,82% 5,28% 2,11% 8,45% 0,70% 2,82% 1,06% 2,11%
100,00% 179 100,00% 284 100,00%
Totaal 216 62 45 34 38 13 9 23 11 40 5 14 10 8
528
10
Tabel 5: Plaatsingen in het centrum ‘De Grubbe’ voor de Franse Gemeenschap per gerechtelijk arrondissement
2002 TJ TJ TJ TJ TJ TJ
Arlon Bruxelles Charleroi Dinant Huy Liège
TJ Marche-enFamenne
TJ TJ TJ TJ TJ TJ
Mons Namur Neufchâteau Nivelles Tournai Verviers
Totaal Fr.
1 46 17 0 3 34 0
0,83% 38,02% 14,05% 0,00% 2,48% 28,10% 0,00%
13 4 0 3 0 0
10,74% 3,31% 0,00% 2,48% 0,00% 0,00%
2003 2 160 37 0 5 37 2 27 4 2 12 8 7
0,66% 52,81% 12,21% 0,00% 1,65% 12,21% 0,66% 8,91% 1,32% 0,66% 3,96% 2,64% 2,31%
Totaal 9 346 77 1 10 107 2
2004 6 140 23 1 2 36 0 27 14 3 15 5 11
2,12% 49,47% 8,13% 0,35% 0,71% 12,72% 0,00%
67 22 5 30 13 18
9,54% 4,95% 1,06% 5,30% 1,77% 3,89%
121 100,00% 303 100,00% 283 100,00%
707
TJ = JRB (Jeugdrechtbank) Tabel 6: Plaatsingen in het centrum ‘De Grubbe’ voor de Duitstalige Gemeenschap
TJ Eupen
1
100,00%
1
100,00%
3
100,00%
Totaal 5
Totaal Duitst.
1
100,00%
1
100,00%
3
100,00%
5
2002
2003
2004
Voor de Franse Gemeenschap blijft, net zoals in 2003, het aantal plaatsingen min of meer te rijmen met de grootte van het betrokken arrondissement. Er komen geen belangrijke fluctuaties voor. Bij de Vlaamse Gemeenschap groeit de discrepantie tussen de grootte van het gerechtelijke arrondisssement en het aantal plaatsingen. Het is echter moeilijk hierover uitspraken te doen aangezien het niet duidelijk is of achter de stijging ook een gewijzigd beleid ten aanzien van jeugddelinquentie zit. De tabellen 7 en 8 geven een duidelijk beeld van de bestemming van de jongere na de plaatsing in het centrum.
11
Tabel 7: Bestemming van de jongeren van de Franse Gemeenschap na hun verblijf in het Centrum ‘De Grubbe’
FREQUENTIES 2003
PERCENTAGES 2003
FREQUENTIES 2004
PERCENTAGES 2004
EFFECTIEVE ORIENTATIE
126
45,32%
142
50,18 %
+ 4,86 %
Gesloten sectie van een GBJ
47
16,91%
35
12,37 %
- 4,54 %
Sectie ‘opvoeding’ van een GBJ
24
8,63%
21
7,42 %
- 1,21 %
Sectie ‘oriëntatie’ van een GBJ
9
3,24%
14
4,95 %
+ 1,71 %
Sectie ‘onthaal’ van een GBJ
28
10,07%
14
4,95 %
- 5,12 %
Medischpsychologisch Instituut
3
1,08
2
0,71 %
- 0,37 %
Privé-instelling
10
3,6%
16
5,65 %
+ 2,05 %
Psychiatrie
2
0,72%
7
2,47 %
+ 1,75 %
Uithandengeving
20
7,19
29
10,24 %
+ 3,05 %
9
3,24%
3
1,06 %
- 2,18 %
278
100%
283
100 %
Thuismilieu
Andere TOTAAL
De meest voorkomende effectieve oriëntatie van de jongeren van de Franse Gemeenschap is het thuismilieu (50, 18 %), terwijl de effectieve oriëntatie naar een GBJ daalt in vergelijking met de cijfers van 2003, nl. 9,16 % minder zonder rekening te houden met de verschillende secties. Deze daling van oriëntaties naar GBJ’s werd ten dele gecompenseerd door de stijging van oriëntaties naar privé-instellingen en naar de psychiatrie van respectievelijk 2,05 % en 1,75 %. Verder kennen de dossiers, waarbij de plaatsingsmaatregel wordt beëindigd met een uithandengeving, een lichte stijging. Bij nadere analyse van dit gegeven stelt men vast dat de overgrote meerderheid van de jongeren die op het einde van hun plaatsing uit handen gegeven worden, uit Brussel afkomstig zijn (80,48 %), terwijl er 2 jongeren respectievelijk uit de arrondissementen Luik en Bergen komen tegenover 1 uit Charleroi. Er blijkt eveneens dat de duur van de plaatsing voor deze categorie veel hoger ligt, namelijk 46,19 dagen.
12
Tabel 8 + grafiek: bestemming van de jongeren van de Vlaamse Gemeenschap na hun verblijf in het centrum De combinatie van de variabelen bestemming en verblijfsduur (zie tabel 9) leert iets over de evolutie die de instelling kende2. bestemming 90 absolute waarde 78
80
percentage 70 60 50
49 45
43
40 27,46
30 20
15,85
26 17,25
15,14
9,15
10
14
12
6
4,23
2,11
7 3
1,06
1 0,35
4,93
2,46
0
absol 30 15 4 46 34 13 13 3 0 5 1 15
andere
2003 % 12,31 15,38 0,00 24,62 30,77 6,15 4,62 1,54 1,54 3,08 0,00 0,00
onbekend
gevangenis
absol 8 10 0 16 20 4 3 1 1 2 0 0
herstelbemiddeling
De Overstap
De Markt
De Hutten
Ruiselede
begeleidingstehuis
thuismilieu + vw
thuismilieu
2002 BESTEMMING thuismilieu thuismilieu + vw begeleidingstehuis Ruiselede De Hutten De Markt De Overstap herstelbemiddeling gevangenis repatriëring onbekend andere
2004 % 16,76 9,50 2,23 25,14 18,99 8,38 6,70 1,68 0,00 2,79 0,56 7,26
absol 45 43 6 78 49 26 12 3 1 0 7 14
% 15,85 15,14 2,11 27,46 17,25 9,15 4,23 1,06 0,35 0,00 2,46 4,93
2
Bij de interpretatie van de gegevens dient in aanmerking te worden genomen dat intrekking van de maatregel verwijst naar het verdwijnen uit het publieke residentiële circuit. Een residentiële opname binnen de private sector is evenwel nog mogelijk maar valt onder de noemer ‘andere’. 13
Tabel 9: de verhouding tussen bestemming en verblijfsduur van de jongeren geplaatst in Everberg
2002
Verblijfsduur
2003
2004 Totaal
Andere
Intrekking
Totaal
Andere
Intrekking
Totaal
Andere
Intrekking
T.e.m. 5 dagen Nl
13
18
31
31
45
76
52
65
117
Fr
26
22
48
61
41
102
61
20
81
D
0
1
1
0
0
0
1
0
1
39
41
80
92
86
178
114
85
199
36,85
20,00
Tot % 6 – 35 dagen
42,78
19,05 17,81
14,91 34,91
Nl
6
27
33
21
45
66
46
72
118
Fr
12
37
49
52
67
119
52
51
103
D
0
0
0
0
1
1
0
0
0
18
64
82
73
113
186
98
123
221
9,63
34,22
43,85
38,51
17,19
1
0
1
12
25
37
21
28
49
Fr
11
13
24
44
38
82
53
46
99
D
0
0
0
0
0
0
2
0
2
12
13
25
56
63
119
76
74
150
%
6,42
6,95
13,37
24,64
13,33
Nl Fr
20 49
45 72
65 121
64 157
115 146
179 303
119 166
165 117
284 283
D
0
1
1
0
1
1
3
0
3
69
118
187
221
262
483
288
282
570
Tot % 36 - 65 dagen Nl
Tot Totaal
20,86 21,93
Tot %
15,11 23,40
11,59 13,04
36,90 63,10 100,00 45,76 54,24 100,00
50,53
21,58 38,77
12,98 26,32
49,47 100,00
Voor de verblijfsduur werden in tabel 9 de wettelijk bepaalde, maximale verschijningstermijnen gekozen, ook al kunnen de termijnen in de praktijk wat korter zijn: een jeugdrechter kan er immers voor kiezen een jongere eerder te zien dan de in de wet voorziene maximumtermijnen. De percentages geven steeds de verhouding weer met betrekking tot het tijdens dat jaar totaal aantal geplaatste jongeren. Voor 2004 geldt dezelfde vaststelling als voor 2003: de gemiddelde verblijfsduur wordt weerom opgetrokken door een nog groter wordende groep ‘langblijvers’. Daar tegenover staat dat het aantal korte verblijven tot 5 dagen daalt maar dat nog steeds 20% van alle geplaatste jongeren na 5 dagen het instellingscircuit van de publieke sector verlaat.
14
Een andere frapante vaststelling betreft de daling van het aantal jongeren waartegen bij hun vertrek een residentiële maatregel blijft lopen. Slechts 50% van alle geplaatste jongeren blijven bij hun vertrek uit het centrum binnen het publieke residentiële circuit. In circa de helft van de gevallen is Everberg dus de tijdelijke buffer voor de openbare instellingen (conform de Everbergwet), in circa de andere helft van de gevallen komt Everberg in de plaats van de openbare instellingen. Hierbij dient opgemerkt dat het aandeel van de Franse en Vlaamse Gemeenschap hierin verschilt. De gemiddelde leeftijd van de geplaatste jongeren blijft exact dezelfde als de voorbije jaren (zie tabel 10). Ook bij de leeftijd bij opname zijn los van enkele kleine fluctuaties geen noemenswaardige verschuivingen vast te stellen. De grote meerderheid van de jongeren is ouder dan 16 op het ogenblik van de plaatsing.
Tabel 10: Gemiddelde leeftijd van de jongeren geplaatst in het centrum ‘De Grubbe’ 2002 Jaar Maand
2003
2004
Totaal
Jaar
Maand
Jaar
Maand
Jaar
Maand
Nederlandstaligen
16
9
16
8
16
8
16
8
Franstaligen
16
10
16
9
16
9
16
9
Duitstaligen
16
6
17
7
17
1
17
1
Totaal
16
9
16
9
16
9
16
9
15
Tabel 11: Leeftijd van de jongeren op het ogenblik van de plaatsing in het centrum ‘De Grubbe’
Leeftijd bij opname Leeftijd Nederlandstaligen
Totaal Nederlandstaligen Franstaligen
Totaal Franstaligen Duitstaligen
14 15 16 17 18 19
2 15 16 29 2 0 Onbekend 1 65
14 15 16 17 18 19
4 22 30 54 4 0 Onbekend 7 121
14 15 16 17 18 19 Onbekend
Totaal
0 0 1 0 0 0 0
187
2002 2003 2004 Totaal 3,08% 14 7,82% 25 8,80% 41 23,08% 37 20,67% 36 12,68% 88 24,62% 40 22,35% 101 35,56% 157 44,62% 82 45,81% 113 39,79% 224 3,08% 3 1,68% 8 2,82% 13 0,00% 0 0,00% 1 0,35% 1 1,54% 3 1,68% 0 0,00% 4 100,00% 179 100,00% 284 100,00 528 % 3,31% 22 7,26% 17 6,01% 43 18,18% 43 14,19% 42 14,84% 107 24,79% 97 32,01% 86 30,39% 213 44,63% 121 39,93% 122 43,11% 297 3,31% 11 3,63% 7 2,47% 22 0,00% 0 0,00% 1 0,35% 1 5,79% 9 2,97% 8 2,83% 24 100,00% 303 100,00% 283 100,00 707 % 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 1 33,33% 1 100,00% 0 0,00% 0 0,00% 1 0,00% 1 100,00% 2 66,67% 3 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 0
483
570
1240
16
In 2004 werden in totaal 18 niet-begeleide minderjarigen geplaatst in het centrum waarvan 5 voor de Vlaamse Gemeenschap en 13 voor de Franse Gemeenschap (zie tabel 12). Hoewel het centrum niet de eerste administratieve overheid is die in contact komt met de niet-begeleide minderjarige, stelt de griffie van het centrum de dienst voogdij in kennis. Telkens wordt, indien dit nog niet gebeurde via een urgentieprocedure een wettelijke voogd toegewezen die bij de procedure betrokken wordt en uitgenodigd wordt bij de zittingen. Tabel 12: Aantal geplaatste niet-begeleide minderjarigen in 2004
Nederlandstalig Franstalig Duitstalig Totaal
aantal niet-begeleide minderjarigen 5 13 0 18
2. VERBINTENISSEN VAN DE FEDERALE STAAT (art. 5 tot 7 van het samenwerkingsakkoord) Art. 5. De federale Staat staat in voor: 1° de overbrenging van de jongeren van en naar het centrum; 2° de controle van de rechtsgeldigheid van de plaatsingsbeslissing bij aankomst van de jongeren in het centrum en de inbewaringneming van de persoonlijke voorwerpen en gelden van de jongeren; 3° het garanderen van de interne en externe veiligheid; 4° indien noodzakelijk, de bewaking van jongeren die om medische redenen gehospitaliseerd worden in een ziekenhuis; 5° de toelevering van alle logistiek vanuit het oogpunt van bewaking en verblijf van de jongeren met uitzondering van de pedagogische en begeleidende activiteiten. 1° De overbrenging van de jongeren van en naar het centrum gebeurt in samenwerking met de politiediensten. Jongeren worden vanuit het centrum per taxi vervoerd. Zowel de samenwerking met de federale en de lokale politie als met het taxibedrijf zijn uitstekend te noemen. 2° De Federale Overheid voert ten alle tijde controle uit van de rechtsgeldigheid van de (plaatsings-) beschikking. Indien onjuistheden worden vastgesteld, wordt gereageerd. In extreme gevallen kan dit betekenen dat bij aankomst van de jongere geweigerd wordt om de jongere in kwestie administratief over te nemen van de politie. Tegen formele onjuistheden (de leeftijd van de jongere, het niet naleven van de in de wet bepaalde termijnen) wordt zo goed als altijd door het centrum opgetreden: de jongere wordt geweigerd. In geval van twijfel over de rechtsgeldigheid van de beschikking tot plaatsing, 17
wordt de jongere meestal evenwel opgenomen. Het centrum gaat ervan uit dat het aan het Parket toekomt om, indien nodig, beroep aan te tekenen tegen de beschikking. Dit neemt niet weg dat gepercipieerde onjuistheden steeds gemeld zullen worden. 3° De interne en de externe veiligheid worden gegarandeerd door een aantal maatregelen. De Federale Overheid heeft een traditioneel sterk periferiek veiligheidsdenken dat als voordeel heeft dat het wel op een behoorlijke wijze interne regimeontwikkeling mogelijk maakt. De klassieke voorbeelden hiervan zijn: de dubbele omheining, de inkomprocedure met RXbagagecontrole en metaaldetectie. Voor de jongeren impliceert dit een fouille na het bezoek in de bezoekzaal. Interne veiligheid heeft met een aantal andere factoren te maken. Een gestructureerd beheer en organisatie van de bewegingen van de (groepen) jongeren, het beheer van de op de buitenruimte aanwezige jongeren en het beheer van gevaarlijke voorwerpen zijn voorbeelden ervan. Op individueel vlak zijn er controles van de kamer, summiere fouilles of - indien nodig - naakte fouilles. Bij ontvluchtinggevaar of wanneer een jongere een gevaar vormt voor zijn eigen fysieke integriteit of zich medische problemen stellen, kan de bewakingsintensiviteit opgevoerd worden. Een visuele controle om het kwartier is dan het geval. Bij interventies gelden bepaalde procedures. Wanneer bijvoorbeeld een jongere in isolatie moet worden geplaatst, zullen bedoelde activiteiten op de afdeling vaak stil gelegd worden om een uitbreiding van het probleem bij de rest van de jongeren tegen te gaan. Verder dient ook vermeld te worden dat het federaal bewakingspersoneel geen gebruik maakt van directe interventieinstrumenten zoals schilden, matrakken, …. Naast aangelegenheden inzake interne en/of externe veiligheid die veeleer van technische aard zijn of met procedures te maken hebben, is uiteraard ook de gedragslijn van de penitentiaire beambten van groot belang. De Federale Overheid zal voor haar personeel steevast de factor bejegening – het komen tot een goed en positief contact met de jongeren – benadrukken. Ook in termen van interne veiligheid is dit niet zonder belang: het is immers in geval van spanningen of conflicten gemakkelijker afdoend op te treden t.a.v. jongeren met wie vooraf reeds een relatie opgebouwd werd. Deze wijze van werken heeft in belangrijke mate bijgedragen tot een betekenisvolle daling van het aantal plaatsingen in isolatie in 2004 ten aanzien van 2003 (zie infra). Inzake brandveiligheid werd 2004 gekenmerkt door de oprichting van het 1e interventieteam (de vrijwillige brandweerploeg). Naast federale personeelsleden (een kleine tien), maken ook drie personeelsleden van de Gemeenschappen van deze ploeg deel uit: een opvoeder van elke Gemeenschap en een maatschappelijk assistente van de Vlaamse Gemeenschap. De verantwoordelijkheid voor het team wordt gedeeld tussen een federale penitentiaire beambte en een Vlaamse opvoeder. 4° Een jongere verbleef in 2004 drie dagen in een ziekenhuis onder bewaking van penitentiaire beambten. Dit stelde geen problemen. 5° Er stelden zich geen problemen inzake de toelevering van de noodzakelijke logistiek met betrekking tot de werking van het centrum. Algemeen genomen kan worden gesteld dat zich weinig problemen voordoen inzake de dagdagelijkse werking van de instelling, dan wel op het stuk van het afwerken van de lopende bouwdossiers en de termijnen waarbinnen dit dient te gebeuren. De maaltijden voor de jongeren worden tot dusver toegeleverd vanuit een gevangenis. Een voorlopige eigen keuken kon nog niet opgeleverd worden. 18
De installatie van een eigen keuken zou een behoorlijke stap vooruit zijn. De grootste tekortkomingen in de huidige situatie – vaak omdat in de gevangenis die zaken op kantine staan en dus door de gedetineerden zelf moeten worden betaald - werden lokaal opgevangen: de gewone dranken (water, melk) worden lokaal bijgepast alsook een minimum aan ontbijtmateriaal (cornflakes) en dagelijks fruit.
Art. 6. De infrastructuur (de gebouwen, de terreinen waaronder een sportterrein, en de vaste uitrusting) van het centrum behoort toe aan de federale Staat en wordt door hem beheerd en onderhouden. De federale Staat stelt binnen het centrum de vereiste kantoorruimte ter beschikking van de personeelsleden tewerkgesteld door de Gemeenschappen. Die kantoorruimte wordt verlicht, verwarmd en er is voorzien in telecommunicatieaansluitingen. Alle personeelsleden kunnen voor dienstvergaderingen gebruik maken van de vergaderinfrastructuur. De federale Staat stelt de lokalen en buitenruimten, o.a. een sportterrein, ter beschikking die noodzakelijk zijn voor de organisatie van gezamenlijke sportieve, pedagogische en socioculturele activiteiten. Binnen het jaar vanaf de ingebruikname van het centrum garandeert de federale Staat de inrichting van een gymnastiekzaal. De federale Staat zorgt er eveneens voor dat de jongeren kunnen beschikken over een spreeklokaal waar ze zich kunnen onderhouden met hun advocaat, hun familieleden of andere personen die hen mogen bezoeken. Zoals vermeld in art. 5, 5°, leidt vooral de afwerking van de lopende bouwdossiers (keuken, parking, inkomcomplex) tot problemen. De administratieve containergebouwen lijden na twee jaar intensief gebruik aan algemene slijtage. Het gekende vochtprobleem raakte evenwel grotendeels opgelost door de waterafvoer structureel aan te passen (via de Regie der Gebouwen). Punctuele problemen treden nog op bij lekkage via de naden in het dak. Deze euvelen worden lokaal verholpen indien ze zich voordoen. Voor de akoestische problemen kan geen oplossing geboden worden. Door een uitbreiding van het personeelskader bij voornamelijk de Franse Gemeenschap werd het bestaande bureeltekort nog nijpender. Er werden veel inspanningen verricht binnen het directiecomité met het oog op de best mogelijke verdeling van de lokalen. Bijkomende containers plaatsen bleek geen optie. Het ontbreken van een Ruimtelijk Uitvoeringsplan staat de introductie van een nieuwe bouwvergunning in de weg. Het installeren van een derde bouwlaag bovenop de bestaande containers werd niet weerhouden wegens dezelfde reden en mogelijke stabiliteitsproblemen. Tenslotte werden enkele magazijnen leeggemaakt en ondergebracht in de villa, een leegstaand bijgebouw op de site. De vrijgekomen ruimte werd ingericht als bureelruimte. Voor behoorlijk wat installaties zijn de jaren 2004 en 2005 - gelet op het aflopen van contractueel bedongen garantieperiodes - de start van beginnende onderhoudscontracten. Dit loopt goed, behoudens een onderhoudscontract inzake telefonie dat maar niet uit de steigers raakt en waardoor ook aan de Gemeenschappen terzake niet de best mogelijke diensten kunnen geleverd worden. In het jaar 2004 vonden geen bouwactiviteiten plaats in de instelling. Dat neemt anderzijds niet weg dat de administratieve afhandeling van het inkomcomplex, de voorbereiding voor 19
een bodemsanering aan de inkom van de site en uit te voeren in het voorjaar 2005 en de start van een dossier met als uiteindelijke doelstelling het bekomen van een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP), doorgang vonden in 2004.
Art. 7. § 1. De federale Staat neemt de kosten ten laste van de werking van het centrum en van het verblijf van de jongeren, met uitzondering van de kosten die dit samenwerkingsakkoord uitdrukkelijk ten laste legt van de Gemeenschappen. § 2. De federale Staat neemt ook de kosten ten laste met betrekking tot de aan de jongeren verstrekte gewone en buitengewone medische en paramedische verzorgingen. §1. Het federale budget voor 2004 inzake werkingskosten van het centrum bedroeg circa 573.000 euro. 50.000 euro werd besteed aan de aankoop van duurzame goederen, 238.000 euro aan algemene werkingskosten zoals water, herstellingen, elektriciteit,…. Tenslotte werd 285.000 euro uitgegeven aan voeding, kleding, transport,… van jongeren. Voornamelijk de facturen van het taxibedrijf wegen zwaar door op deze laatste post. Hiernaast werd 75.000 euro besteed aan de betaling van woon-werkverkeer van de penitentiaire beambten.
3. VERBINTENISSEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN (artikel 8 tot 13 van het samenwerkingsakkoord)
3.1. Vlaamse Gemeenschap Art. 8. Elke Gemeenschap neemt de pedagogische omkadering van de jongeren, die aan het centrum zijn toevertrouwd door een rechtbank met een overeenstemmend taalregime, op zich met respect voor het pedagogisch project dat door het door haar aangestelde lid van het directiecomité wordt ontwikkeld en dat ter goedkeuring is voorgelegd aan de Gemeenschapsminister, bevoegd voor de jeugdbijstand of aan een andere bevoegde overheid. De pedagogische omkadering omvat minstens volgende functies: 1° het onthaal van de jongeren; 2° de pedagogische, sociale en psychologische omkadering; 3° het opstellen van oriëntatieverslagen met het oog op : a) verdere beslissingen te nemen door de parketten en jeugdgerechten; b) de oriëntatie van de jongeren naar bijstand, hulp en zorgverlening, aangeboden door de bevoegde overheden na een rechterlijke beslissing; 4° de organisatie van collectieve en individuele activiteiten (sport en ontspanning), inclusief literatuurvoorziening; 5° het verstrekken van informatie inzake de mogelijkheden tot rechtshulp. Art. 9. Voor de uitoefening van de in artikel 8 vermelde functies garanderen de Gemeenschappen de permanente aanwezigheid van begeleidend personeel in de afdeling tussen 7 uur en 22 uur. Art. 10. Het bestand van het begeleidend en oriënterend personeel zal multidisciplinair samengesteld zijn.
20
Een universitair gediplomeerde van de faculteit psychologische of pedagogische wetenschappen en een gediplomeerde van het sociaal hoger onderwijs van het korte type maken deel uit van het team dat belast is met de oriëntatie van de jongeren. Art. 11. Telkens een rechtbank een jongere uit het Duitse taalgebied in het centrum plaatst, stelt de Duitstalige Gemeenschap, in afwijking van artikel 9, een ambulante pedagogische equipe ter beschikking voor de uitoefening van de in artikel 8 vermelde functies. De functies van de pedagogische equipe kunnen ook worden uitgeoefend door personeel van de twee andere Gemeenschappen in het kader van een samenwerkingsakkoord tussen de Duitstalige Gemeenschap en elk van die Gemeenschappen. Art. 12. De kosten voor informatica en de administratieve werkingskosten (computer materiaal, meubilair, kantoorbenodigdheden, kopie- en verzendkosten, kosten voor telefoon-, fax- en internetverkeer, reiskosten, vormingskosten, documentatie, representatiekosten,…) voor het personeel, tewerkgesteld door de Gemeenschappen, worden door iedere Gemeenschap voor haar personeel ten laste genomen, evenals het zakgeld dat aan de jongeren wordt toegekend. In voorkomend geval wordt, behalve voor wat het zakgeld betreft, tussen de federale overheid en de respectieve Gemeenschappen een verdeelsleutel afgesproken. Art. 13. De pedagogische equipes en de sociale diensten zijn bevoegd ten aanzien van de in het centrum opgenomen jongeren conform de opdrachten die hen door de respectievelijke gemeenschapsoverheden werden toevertrouwd. Onverminderd de toepassing van de wet oefenen zij hun bevoegdheden ten aanzien van die jongeren op overeenkomstige wijze uit als ten aanzien van minderjarige delinquenten die aan voorzieningen van de bevoegde overheden toevertrouwd worden, behoudens wat de overbrenging van de jongeren betreft.
3.1.1. Visie Gemeenschapsinstellingen Op het vlak van de visie is er geen verandering tegenover vorig jaar. Binnen het centrum De Grubbe hanteert het team van de Vlaamse Gemeenschap dezelfde ideeën als deze die binnen de Gemeenschapsinstellingen gehanteerd worden. Visie Gemeenschapsinstellingen: -
een emancipatorische hulpverlening bieden: Deze hulpverlening is er op gericht het inzicht van de jongeren te vergroten, de jongere opnieuw greep te geven op de eigen situatie en alle overbodige vormen van macht uit te sluiten. Men wil respect betonen voor de persoonlijkheid van elke jongere. Men gelooft in de individuele rechten en vrijheden van de personen en wil deze stimuleren om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Men gelooft in de mogelijkheden van elke jongere om, mits voldoende ondersteuning, zelf de meest gepaste levenskeuzes te maken. Men richt zich op de eigen dynamische krachten van elke jongere om naar zelfstandigheid te groeien. Men wil opvoeden tot weerbaarheid in plaats van tot angst.
-
Een hulpverleningsaanbod aanbieden dat de interne regelgeving en de internationale verdragen respecteert: Het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) alsook het verdrag van de Verenigde Naties van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind (IVRK) zijn belangrijk toetsstenen. 21
-
Een hulpverleningsaanbod gericht op reïntegratie: Het hulpverleningsaanbod is niet gericht op straffen. De finaliteit is gericht op de reïntegratie van de jongere in zijn leefomgeving en de maatschappij. Daarom staat niet de aard, de soort of het aantal feiten in het vizier doch de begeleidbaarheid, de pedagogische aanspreekbaarheid van de betrokken jongere.
Missie Gemeenschapsinstellingen: Binnen een geïntegreerd welzijnsbeleid garant staan om jongeren voor wie vrijheidsbeperking en een structuurverlenend aanbod noodzakelijk is, een kwaliteitsvolle, pedagogische en subsidiaire hulpverlening te bieden om hen een beter toekomstperspectief te geven in de samenleving. Pedagogische visie Gemeenschapsinstellingen: Het algemene basismodel, de vijf opvoedingsvaardigheden van Gerald Patterson, vormt het overkoepelend kader voor het dagdagelijks optreden van de begeleiders in de leefgroep. De 5 opvoedingsvaardigheden zijn: - 2 neen-functies/stuurfuncties: discipline, overzicht houden = voorkomen, verminderen of het beheersbaar maken van ongewenst gedrag - 3 ja-functies/steunfuncties: positieve betrokkenheid, positieve bekrachtiging en samen problemen oplossen = positief stimuleren; = pro-sociaal gedrag aanmoedigen Discipline: Ongewenst gedrag wordt concreet benoemd en duidelijke instructies worden gegeven. Er wordt gewaakt over een evenwichtige verhouding tussen de aard van de regelovertreding en de inhoud en de zwaarte van de straf. Er wordt uitgegaan van voorspelbare en overzichtelijke straffen die niet verwerpend of vernederend zijn of een vergeldingsaspect in zich dragen. Deze pedagogische vaardigheid kan opgesplitst worden in 3 delen: het juist natrekken en benoemen van ongewenst gedrag het negeren van onbelangrijk ongewenst gedrag het gebruik van negatieve gevolgen na ongewenst gedrag. Overzicht houden (monitoring): De begeleider moet steeds weten wat de jongere waar doet, zowel binnen zijn gezichtsveld als bij toezicht op afstand. Dit toezicht mag niet uitmonden in achtervolgingsgedrag of detectivewerk, maar als interesse en bezorgdheid worden aangeboden. Positieve betrokkenheid: Is een warme en correcte volgehouden basishouding, wat niet vanzelfsprekend is bij jongeren die moeilijk en/of delinquent gedrag vertonen. Positieve bekrachtiging: Consequent, snel volgend aanmoedigen en belonen van gewenst gedrag. Dit aanmoedigen en belonen moet doelgericht en duidelijk zijn en mag niet verglijden in verwenning, regelonduidelijkheid of onvoorspelbaarheid. Samen problemen oplossen: Belangrijk hierbij is het overleg tussen begeleider en jongere. Dit vraagt om luisterbereidheid en luistervaardigheid. 22
Bedoeling is om de probleemoplossende vaardigheid te vergroten, om het gezamenlijk oplossen van dagdagelijkse problemen en conflicten die op het niveau van de leefgroep aangepakt kunnen worden.. In het pedagogisch proces als geheel moet elk van de 5 opvoedingsvaardigheden aan bod komen. Teveel nadruk op de ja-functies leidt tot verwenning, teveel nadruk op de neefuncties tot schijnaanpassing. Welke opvoedingsvaardigheden specifieke aandacht of juist minder aandacht verdienen bij een welbepaalde jongere, wordt individueel bepaald. 3.1.2. Begeleiding jongere 3.1.2.1. Algemeen Het team van de Vlaamse Gemeenschap zorgt voor de begeleiding en omkadering van de jongere en zijn gezin in het centrum. Het zijn de consulenten van de sociale diensten bij de jeugdrechtbank die zorgen voor de omkadering van de jongere en het gezin buiten het centrum. Wanneer er een nieuwe jongere binnenkomt in het centrum De Grubbe, geeft een begeleider en/of een maatschappelijk assistent zo snel mogelijk een korte uitleg over het centrum (dagindeling, regels, …). Hij/zij overhandigt de jongere het boekje ‘jij en de jeugdrechtbank’ en de onthaalbrochure opgemaakt door het team van de Vlaamse Gemeenschap. Deze brochures blijven op de kamer van de jongere. Bij aankomst krijgt de jongere ook een aantal vragenlijsten dit om zo snel mogelijk enig beeld van de jongere te kunnen krijgen. Wanneer de jongere na de eerste zitting (5 dagen) terugkomt naar De Grubbe - worden er meer uitgebreide tests en vragenlijsten afgenomen - worden er verschillende gesprekken gevoerd met de jongere (maatschappelijk assistent / psycholoog). - wordt er contact opgenomen met belangrijke derden zoals school, vorige voorzieningen, consulent, … Dit om een globaal beeld te kunnen bekomen van de jongere en om hem zo goed mogelijk te kunnen oriënteren. De begeleiders en de leerkrachten dienen ook regelmatig in het persoonlijk dossier van de jongere observatiegegevens, belangrijke informatie, … te noteren, zodat de evolutie, de ontwikkelingen, het gedrag van de jongere opgevolgd kunnen worden. Van elke jongere is er een pedagogisch dossier dat uit 4 delen bestaat: - een algemeen deel: beschikkingen, brieven, … - een deel van de begeleiders waar zij hun observatiegegevens noteren - een deel van de leerkrachten waar zij hun observatiegegevens en bevindingen noteren - een deel voor de ‘psychosociale dienst’: testen, vragenlijsten van de jongere, verslaggeving over de jongere, … Het federale team legt voor elke jongere een administratief dossier aan dat ten alle tijde toegankelijk is voor het team van de Vlaamse Gemeenschap.
23
Om de veertien dagen is er tussen de verschillende personeelsgroepen van de Vlaamse Gemeenschap (opvoeders, leerkrachten, psychosociale dienst) een tussentijds overleg waarin al de jongeren besproken worden: hoe doet hij het, wat zijn de aandachtspunten, wat zijn de werkpunten, … Elk weekend is er een groepsgesprek met de jongeren. Hier wordt de afgelopen week overlopen (hoe is het gegaan in groep, positieve zaken, minder positieve, voorstellen kookactiviteit, …) en worden de eventuele beloningen voor de jongere(n) uitgedeeld (voor beloningen zie verder). Er is ook een bibliotheekwerking uitgebouwd. De jongeren kunnen op vaste momenten strips en/of boeken uitlenen om op kamermomenten of op vrije tijdmomenten te kunnen lezen. Bij de uitbouw van de bibliotheek werd er op gelet dat boeken van een verschillend niveau en genre beschikbaar waren en dat een aantal boeken, strips in een andere taal voorhanden was. Verder zijn er ook magazines (joepie, voetbalmagazine, …) en een krant beschikbaar. 3.1.2.2. Onderwijs In 2004 maakte het lessysteem een hele evolutie door: - Tot begin 2004 werd voornamelijk themagericht gewerkt. Er werd echter vastgesteld dat de lessen te gefragmenteerd waren en onvoldoende aansloten bij de noden van de jongeren. - Gezien de jongeren een zeer heterogene groep vormen: - Verschillende vooropleidingen; - Verschillen in niveau; - Variëren in leeftijd van 14 - 18 jaar; - Vaak is Nederlands niet hun moedertaal; - Een deel van de jongeren spreekt geen Nederlands; - Sommige jongeren zijn al een tijd niet meer naar school geweest of zijn schoolmoe, hebben faalangst en gezien de korte verblijfsduur in ons centrum (tussen 5 dagen en 2 maanden en vijf dagen) kan niet gewerkt worden volgens het model van een reguliere school. Gedurende de korte periode waarin de jongeren hier verblijven wordt gepoogd hen in de lessen enerzijds vooral te motiveren voor 'schoolse aangelegenheden', anderzijds hen een aantal zaken aan te leren die van nut zijn wanneer ze opnieuw de 'gewone' maatschappij in stappen, en aldus bij te dragen tot hun reïntegratie. De themagerichte werking gedurende de namiddagen werden behouden, op voormiddagen werden verschillende vakken geleidelijk aan ingevoerd om zo uiteindelijk te komen tot een vast lessenrooster. Dit lessenrooster past binnen de afspraken gemaakt binnen de PEP onderwijs. Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Voormiddag Rekenen
Taal
Sport
Rekenen
Taal
Namiddag
Wetenschap
Vrije les (1) Seks. Opvoed
SOVA /MAVO
Kunst
(1) mag vrij ingevuld worden door de leerkracht
24
De anderstalige jongeren die het Nederlands onvoldoende beheersen om de lessen te volgen, krijgen in een aparte groep les, vooral les Nederlands, in eerste instantie gericht op zelfredzaamheid binnen het centrum. De lesinhouden worden regelmatig geëvalueerd en aangepast. Momenteel zien de lesinhouden er als volgt uit: Rekenen - Thema 1: Als we maar gezond zijn tabellen en grafieken breuken procentberekening - Thema 2: De computer, meer dan een spelletje? tabellen en grafieken procentberekening - Thema 3: Verpakken en wegwezen lengtematen vlakte - en landmaten ruimtematen inhoudsmaten volume en oppervlakte - Thema 4: Sport, een competitie tijdseenheden tijdsmaten optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen snelheid berekenen - Thema 5: wonen oppervlakte schaal - Thema 6: Kunst? Geen kunst meetkundige figuren middelloodlijn bissectrice - Thema 7: Vrije tijd grafieken en tabellen procentberekening schaal - Thema 8: In vervoering oplossen van wiskundige problemen schatten grafieken en tabellen - Thema 9: Papier rekenen met breuken intrestberekening - Thema 10: Trends en lifestyle procentberekening intrest oppervlakte en volume - Thema 11 : Wis en kundig machten en vierkantswortels de stelling van Pythagoras het getal pi - Thema 12 : Van concertzaal tot bioscoop rekenen met tijdsmaten procentberekening 25
-
-
Thema 13: de wereld in je huis meten, grootheden meetinstrumenten schatten Thema 14: geld
Taal Er wordt thematisch gewerkt en alle aspecten van het Nederlands komen aan bod: spreken, luisteren, schrijven, creatieve schrijfopdrachten. - Thema 1: de krant - Thema 2: misdaad en straf - Thema 3: discriminatie - Thema 4: oorlog en vrede - Thema 5: televisie nader bekeken - Thema 6: op zoek naar een job - Thema 7: andere culturen Maatschappelijke vorming - racisme /discriminatie - eerlijke handel - het verkeer - oude culturen - de jeugdrechtbank - drugs - jongerencultuur - groepen in onze samenleving, identiteit, verandering - sociale gevolgen van internet - gezinsvormen Sociale vaardigheden - les 1: gevoelens en emoties (basisemoties) - les 2 : communicatie (communicatiemodel - verbale en non-verbale communicatie), lichaamstaal - les 3 : luisteren (jongeren leren correct naar elkaar luisteren, a.h.v. thema aangereikt door de jongeren zelf) - les 4 : assertief - subassertief - agressief (vooral casussen) - les 5 : agressie (oorzaken - gevolgen - test rond eigen agressie) - les 6 : hoe goed ken je jezelf? Heb je gevoel voor humor? - les 7 : groepsverschijnselen, individueel beslissen tegenover beslissen in groep - les 8 : pesten Wetenschap - werken met de atlas - het weer - woede der natuur - vulkanen - platentektoniek - eilanden - ontstaan van het heelal - de ruimte - planeten - het menselijk lichaam - de hersenen - de neus - de spieren 26
-
archeologie paarden slangen katten
Seksuele opvoeding - les 1 : biologie (kenmerken man / vrouw, functioneren) - les 2 : puberteit en versieren - les 3 : voorbehoedsmiddelen - les 4 : SOA's - les 5 : HIV / AIDS - les 6 : video 'wegwijs in de seks' en quiz m.b.t. vorige lessen - les 7 : grensoverschrijdend gedrag - les 8 : holebi's - les 9 : seksualiteitsbeleving in andere culturen Kunst - Roy Lichtenstein (gelaatsuitdrukkingen) - Vasarely (balken / kubussen op papier) - Escher - Picasso (portrettekenen) - Perspectieftekenen - Popart - Kleurenleer - Pointillisme - Mozaïeken - Tattoo's - Mandala's - Miro (surrealisme) - Alechinsky (groepswerk) - Waarnemingstekenen Voor de vakken 'rekenen' en 'taal' werd in 2004 gestart met een meer individualiserende aanpak. Dit houdt in dat voor één bepaald lesonderwerp verschillende niveaus voor handen zijn, een 'doorsnee niveau' dat geschikt is voor de meeste jongeren, een 'eenvoudig niveau' met basisoefeningen voor de jongeren die nog niet zo ver zijn dat ze het 'doorsnee niveau' aankunnen en een 'moeilijk niveau' wat vooral neerkomt op extra oefeningen voor de jongeren die de leerstof beheersen of die een hoger tempo aankunnen. Voor de anderstaligen wordt sowieso 'op maat' gewerkt; dit kan o.a. inhouden dat een anderstalige jongere die reeds over een basiswoordenschat Nederlands beschikt een aantal lessen bij de Nederlandstalige groep volgt. De jongeren krijgen wekelijks feedback over hun functioneren in de lessen in een individueel gesprek met één van de leerkrachten. Het leerkrachtenteam bespreekt alle jongeren wekelijks en distilleert uit deze bespreking telkens een werkpunt. Twee keer per maand worden de jongeren ook besproken samen met de opvoeders en sociale dienst. 3.1.2.3. Groepsactiviteiten De jongeren leven in een leefgroep. Het (ortho)pedagogisch handelen wordt mede gekenmerkt door structuurverlening. Een duidelijke structuur, regels en grenzen bieden houvast en veiligheid zodat de jongere tot bezinning kan komen en terug een eigen perspectief buiten het centrum kan verwezenlijken. 27
Door de leefgroepwerking krijgt men zicht op hun sociale interactie, hun rollen en posities en kan remediërend gewerkt worden. Verder werkt de leefgroep ook als peergroep waarbinnen de kwaliteiten van elke jongere aan bod kunnen komen. De groepsactiviteiten zijn erop gericht de jongeren enerzijds zelfredzaamheid bij te brengen en anderzijds hen te laten inzien dat men samen leuke dingen kan doen. Activiteiten die vnl. gericht zijn op zelfredzaamheid zijn: afwassen, poetsen, koken, eigen kledij wassen, … Elke dag wordt de leefgroep gepoetst. Elke jongere poetst zijn kamer en het onderhoud van de keuken, polyvalente zaal en gang wordt onder de jongeren verdeeld. In het weekend is er dan de ‘grote kuis’. Op dat ogenblik wordt ook bvb de ijskast uitgekuist, de ramen gezeemd, de dampkap onder handen genomen, enz. Elke dag worden er jongeren aangeduid die moeten afwassen, afdrogen (beurtrol). Er is ook een beurtrol wat betreft het wassen van de eigen kledij. Tweemaal in de week wordt er een kookactiviteit georganiseerd. Dit gaat van slaatjes over pannenkoeken en pizza tot ovenschotel. Er wordt gewerkt met vaste activiteiten (thema’s) op vaste tijdstippen. De concrete invulling van de activiteit kan door de begeleider zelf ingevuld worden. Er wordt wel op gelet dat men niet altijd dezelfde inhoud geeft aan een zelfde activiteit. Maandag Voormiddag sport
Dinsdag muziek
Woensdag crea
Donderdag Vorming
Vrijdag sport
Namiddag
sport
koken
Sport
koken
vorming
sport vb. voetballen, volleyballen, pingpong, badminton, tennis, hockey, handbal, fitness, coopertest, … muziek vb. muziek spelen, songtekst schrijven, expressie op muziek, muziekquiz, percussie, cdcovers maken, …+ crea vb. zelf muziekinstrumenten maken, schilderen, creatief met klei, collage i.v.m. toekomstplannen, kerstversiering maken, voorblad krant ontwerpen,… vorming vb. een job zoeken, rechten en plichten, jongerentaal, sollicitatiegesprek, natuurquiz, documentaire bekijken, … Kookactiviteiten vb. pizza, pannenkoeken, tonijnsla, speculaas, lasagne, couscous, quiche… 3.1.2.4. Verslaggeving Wanneer een jongere op zitting moet, maakt het team van de Vlaamse Gemeenschap in principe een verslag op dat gefaxt wordt naar de jeugdrechtbank en naar de sociale dienst bij de Jeugdrechtbank. Echter, wanneer een jongere na 5 dagen op zitting moet, zal het team van de Vlaamse Gemeenschap slechts een verslag opmaken indien er belangrijke, opvallende dingen aan het licht gekomen zijn. Bij de opstart van het centrum werd elke keer een verslag opgesteld. De ervaring leerde echter dat dit weinig zinvol was daar er vaak weinig anders te melden was dan ‘alles o.k.’.
28
Wanneer een jongere een maand in de instelling verblijft, neemt het team van de Vlaamse Gemeenschap in principe ook een advies in verband met de oriëntatie van deze jongere op in dat verslag. Dit gebeurt echter niet wanneer het duidelijk is wat met de jongere gaat gebeuren na zijn verblijf in het centrum of wanneer de jeugdrechter geen advies vraagt. Dit werd ingevoerd enerzijds om de werkdruk (die in 2004 zeer hoog was) te verlichten en anderzijds omdat het formuleren van een advies weinig zin heeft als het vervolg op het verblijf in het centrum “De Grubbe” reeds vaststaat of als de jeugdrechter geen advies vraagt. Het oriëntatieverslag bestaat uit: ¾ identificatiegegevens ¾ maatschappelijke gegevens: • aanmeldingsgegevens • bestaande verslaggeving • familiale gegevens • de minderjarige (hulpverleningsgeschiedenis, schoolloopbaan, vrije tijd, …) ¾ visie van de begeleiders • situatieschets • gedrag ¾ visie van de leerkrachten ¾ visie van de minderjarige ¾ psychologische gegevens ¾ besluit (en voorstel) Wanneer een jongere ‘plots’ vertrekt (in de loop van de maand omdat elders een geschikte plaats is vrijgekomen) wordt steeds een eindverslag opgesteld waarin de tot dan toe verzamelde gegevens worden genoteerd.
3.2. De Franse Gemeenschap Artikel 8 Iedere Gemeenschap zorgt voor de pedagogische omkadering van de jongeren die aan het Centrum toevertrouwd zijn door de rechtbank van het overeenstemmend taalkader. Daarbij respecteert zij het pedagogisch project dat een door haar aangesteld lid van het directiecomité wordt uitgewerkt en dat aan de goedkeuring van de Gemeenschapsminister voor Jeugdzorg of een andere bevoegde overheid onderworpen wordt. De pedagogische omkadering omvat minstens de volgende opdrachten: het onthaal van de jongeren; 2° de pedagogische, sociale en psychologische begeleiding; 3° het opstellen van oriëntatieverslagen met het oog op: a) de verdere beslissingen die door de parketten en jeugdrechtbanken moeten genomen worden; b) de oriëntatie van de jongeren naar jeugdbijstand, jeugdzorg en zorgverlening aangeboden door de bevoegde overheden na een rechterlijke beslissing; 4° de organisatie van collectieve en individuele activiteiten (sport en ontspanning) , met inbegrip van een literatuuraanbod; 5° het verstrekken van informatie over rechtshulp.
29
In het Centrum "De Grubbe", een gesloten centrum voor tijdelijke opvang, neemt de Franse Gemeenschap de volgende drie opdrachten voor haar rekening: de pedagogische begeleiding, observatie en oriëntatie van de jongeren die haar zijn toevertrouwd. Vanaf de start van zijn opname, wordt de jongere begeleid door een educatief team. Dit team zal hem informeren over de werking van het centrum, maar ook over de redenen en oorzaken van zijn opname om hem zo duidelijk te maken dat hijzelf de actor is van zijn plaatsing. Daarna zal het educatief en psychosociaal team gegevens over hem verzamelen door middel van observatie. Het team moet zijn leercapaciteiten evalueren, zijn gedrag binnen de instelling inschatten zowel ten opzichte van de groep als ten opzichte van de volwassenen, de jongere confronteren met het als misdrijf omschreven feit dat hij gepleegd heeft en waarvoor de rechter een voorlopige maatregel opgelegd heeft, en tenslotte ook nog een analyse maken van zijn verstandhouding met zijn familiale omgeving. De derde opdracht van het centrum is de jongere door te sturen naar de meest geschikte structuur die bovendien het best aangepast is aan zijn persoonlijkheid en zijn leefwereld. Omwille van de specificiteit van het centrum moet de plaatsing van de jongere er zo kort mogelijk gehouden worden. Daarom kan het team een projectvoorstel doen en de uitvoering ervan aan de opdrachtgevende overheid overlaten. 3.2.1. Specifieke doelstellingen 1.
De jongere helpen zin te geven aan zijn plaatsing, zich verantwoordelijk te gaan voelen voor de begane delicten, empathie te voelen voor zijn slachtoffers.
2.
De jongere ertoe brengen om zijn daden en emoties in woorden om te zetten.
3.
De jongere helpen om zijn toekomst op korte en middellange termijn positief in te zien en om zijn heroriëntatie voor te bereiden.
4.
De adolescent in staat stellen om zijn vaardigheden te ontdekken en herontdekken en ze te verbeteren
5.
Een individuele relatie opbouwen waarbij de jongere zich op zichzelf gaat concentreren en loskomt van het functioneren van de groep.
6.
De adolescent helpen om zich in tijd en ruimte te situeren door de dagelijkse activiteiten in een gestructureerd programma te gieten.
7.
De jongere leren om zijn reacties af te stemmen op de frustraties van het dagelijkse leven. Op die manier kan hij de grondslagen van socialisatie aanleren, de regels van het sociale leven opnieuw definiëren en gezag leren aanvaarden.
8.
Door verplichte dagelijkse schoolactiviteiten en met behulp van schriftelijk onderwijs uitgaande van de school van de jongere, trachten schooluitval tot een minimum te herleiden bij de jongeren die regelmatig schoollopen. De anderen trachten we zin in leren te doen krijgen door middel van een geïndividualiseerde aanpak.
3.2.2. Voorstelling van het pedagogisch team Het begrip team Het werk berust in essentie op het begrip 'team'. Dit werk is gebaseerd op de principes van luisterbereidheid, samenwerkingszin en het nastreven van een gemeenschappelijk doel. Ieder teamlid staat op gelijke voet met zijn collega's en de collega's vullen elkaar aan zonder dat de ene functie primeert op een andere functie. Om de besluitvorming te 30
optimaliseren bestaat er niettemin een hiërarchisch verband op het vlak van communicatie met het Gemeenschapsdirectie van het Centrum. Bovendien worden er verschillende vergaderingen op touw gezet om de cohesie binnen het team te verzekeren en om iedereen de kans te geven zelf het woord te nemen en naar anderen te luisteren: 9
De afdelingsvergaderingen: halfmaandelijkse vergaderingen binnen iedere sectie, die iedere opvoeder de mogelijkheid geven om problemen en interne regels te bespreken. Deze hebben plaats buiten de aanwezigheid van de directie waardoor een zo breed mogelijk debat kan gevoerd worden.
9
De pedagogische vergaderingen: wekelijkse vergaderingen van opvoeders, het psycho-medisch-sociaal team en een vertegenwoordiger van de directie. Tijdens deze vergaderingen wordt de individuele situatie van iedere jongere geanalyseerd, moeilijkheden worden besproken en verschillende oplossingen voor remediëring worden aangereikt. Deze vergaderingen vormen ook de pedagogische basis van onze opvang.
9
De vergaderingen van de afdelingshoofden: wekelijkse vergaderingen van de afdelingshoofden en de directie. In dit kader nemen de afdelingshoofden de inhoud van hun afdelingsvergaderingen door met de directie. De directie van haar kant maakt haar desiderata kenbaar en informeert over de voorstellen en beslissingen van het Directiecomité.
9
Vergaderingen van de opleiders: halfmaandelijkse vergadering die de opleidersleraars de kans geeft om het schoolprogramma uit te diepen en de samenwerking met de buitenwereld te organiseren.
9
De vergaderingen van de instelling: tweemaandelijkse vergaderingen van het hele team waarop problemen met de regels en interne procedures aangekaart worden en de te bereiken doelen vastgelegd worden.
3.2.3.
De opname
1. Onthaalprocedure De onthaalprocedure start bij de aankomst van de jongere. Na een telefoontje met zijn familie, gaat de adolescent naar zijn kamer onder begeleiding van een referentieopvoeder die dan zijn aanspreekpunt wordt tijdens de eerste vijf dagen. Zij overlopen samen de beschikking om de motieven van de plaatsing en de duur te overlopen. De onthaalprocedure is een overgangsfase die de jongere laat kennismaken met het Centrum en zijn gemeenschapsteam. Deze fase duurt 12 tot 24 uur en is een observatiefase. Het educatief team - in ruime zin - gaat verschillende keren op bezoek bij de jongere in zijn kamer om naar hem te luisteren en gesprekken met hem te voeren. Deze eerste momenten van het individuele onthaal van de jongere zullen hem de mogelijkheid geven om vragen te stellen en zijn gevoel van onzekerheid en andere gevoelens over de plaatsing te ventileren. Zodoende wordt de jongere niet op een brutale manier in de groepsdynamiek geworpen maar profiteert hij van de nabijheid en beschikbaarheid van het pedagogisch team en van een herstellende rustperiode.
31
Deze onthaalprocedure is des te belangrijker omdat het eerste deel van de opvang uitsluitend door federaal personeel gebeurt. Zij geeft de richting aan van de gemeenschapsopname. Om alle vragen van de jongere te beantwoorden, leest de opvoeder in zijn bijzijn de onthaalbrochure voor. Indien nodig zal de opvoeder de jongere helpen met het invullen van de algemene vragenlijst bestemd voor de psycholoog. Ten slotte zal er een brief over de werking van het Centrum naar de ouders van de minderjarige gestuurd worden. 2. Verloop van het verblijf 1)
De eerste vijf dagen van de plaatsing
De psycholoog en de sociaal assistent zullen samen een eerste contact met de jongere leggen om zijn persoonlijke, zijn gezins- en schoolsituatie te bespreken. Dit onderhoud geeft ook een eerste inzicht in de houding die de jongere inneemt ten opzichte van de feiten die hem ten laste worden gelegd en in de manier waarop hij de eerste dagen met zijn plaatsing omgaat. De sociaal assistent zal ook zijn familie contacteren om zich een eerste oordeel te vormen over de bereidwilligheid en inzet van de ouders om het probleem van de jongere aan te pakken. Deze benaderingswijze biedt bovendien de mogelijkheid om de geïndividualiseerde opname in grote lijnen uit te tekenen. Indien de jongere voor het eerst met een plaatsing te maken krijgt, is het raadzaam om een bezoek te brengen aan de leefomgeving van de jongere. Het psychosociaal team zal ook trachten contact op te nemen met de verschillende instellingen die in het verleden reeds met de jongere gewerkt hebben om zo een maximum aan gegevens te verzamelen over het institutioneel verleden van de jongere en over de hulpverlening die hem reeds geboden werd. Op die manier tracht het team rekening te houden met het werk dat reeds met de minderjarige geleverd werd. De verslagen van andere instellingen geven ook een betere kijk op het persoonlijkheidsprofiel van de jongere en op eventuele psychiatrische en medische problemen die speciale medicatie vragen. Het pedagogisch team wil in de eerste plaats de jongere een houvast geven binnen de instelling en zijn eerste reacties op zijn plaatsing observeren. In dit perspectief tracht het team een zo goed mogelijk antwoord te geven op de verschillende vragen van de jongere met het oog op een vlotte integratie van de jongere in de afdeling. Ten slotte maken onze opleiders een eerste evaluatie van het schoolniveau van de jongere. Deze test heeft tot doel om de moeilijkheden op het vlak van onderwijs op te sporen en een mogelijke remediëring uit te stippelen. Deze verschillende stappen worden beschreven in een eerste observatieverslag dat door de psycholoog in overleg met de referentieopvoeder en de sociaal assistent naar de jeugdmagistraat gestuurd wordt na vijf dagen plaatsing. Dit rapport heeft een dubbele doelstelling: verslag uitbrengen over de situatie (op school, in het gezin, in de instelling) van de jongere bij zijn aankomst en een beeld geven van zijn eventuele opname in het centrum. 2)
De eerste maand van plaatsing
Na vijf dagen moet de jongere voor de Magistraat verschijnen die de situatie opnieuw beoordeelt. Als de plaatsing bij beschikking voor een periode van een maand verlengd wordt, kan er grondiger te werk gegaan worden, uitgaande van de werkpistes die reeds door het verslag over 5 dagen aangegeven werden. Zowel het pedagogische als psychosociale team zullen de doelstellingen definiëren die
32
de plaatsing moeten ondersteunen. Hiervoor wordt contact opgenomen met het gezin van de jongere maar ook met deskundigen. Er vindt dan een ontmoeting plaats met de jongere zodat hij zijn aspiraties en toekomstprojecten kan kenbaar maken. Hij kan dan de opvoeder kiezen die als aanspreekpunt zal fungeren voor de rest van zijn plaatsing. Zo gauw deze doelstellingen vastgelegd zijn, kan iedere gesprekspartner een specifiek aspect van de situatie aanpakken, daarbij rekening houdend met het teamwerk. Deze ontmoetingen kunnen tot gevolg hebben dat bepaalde doelstellingen met de tijd evolueren. Zo kunnen de volgende stappen gezet worden: een terugkeer naar het gezin, de overbrenging naar een andere instelling of het opstellen van een nieuw project. Zo zal het pedagogisch team de doelstellingen op het vlak van "opvoeding" vastleggen: respect voor de regels van de samenleving, persoonlijke ontwikkeling, schoolwerk enz. De sociaal assistent zal als bemiddelaar tussen de jongere en de verschillende actoren optreden om hem de redenen voor de plaatsing te verduidelijken en een eventueel vertrek uit de instelling zo goed mogelijk voor te bereiden. Daarom moet hij de nodige stappen ondernemen om tot een voorstel voor de realisatie van het project te komen. De psycholoog spant zich in om de jongere beter te leren kennen door middel van ontmoetingen en interviews. Indien de jongere psychiatrische moeilijkheden vertoont, zal hij bezoek krijgen van de geneesheer-psychiater die een bijkomende verduidelijking van de situatie kan verschaffen aan het team. Het pedagogische team en het psycho-medisch-sociale team zullen een keer per week vergaderen om de problematiek van de jongere te bespreken. Dit moment van overleg biedt de mogelijkheid om de situatie van de jongere te evalueren, om de ondernomen stappen in te schatten maar ook om de verschillende denkschema's naast elkaar te leggen en bijgevolg de doelstellingen opnieuw aan te passen. Na afloop van deze vergaderingen worden de individuele doelstellingen voor iedere jongere bepaald. Ongeveer een week voor het einde van de eerste plaatsingsmaand, wordt er een vergadering gehouden die de balans opmaakt en de perspectieven voor iedere adolescent vastlegt. Het psychosociaal team dat belast is met het dossier belegt een vergadering met de Magistraat, de afgevaardigde van dienst voor gerechtelijke bescherming en de referentieopvoeder van de jongere. Maar het is mogelijk dat er nog andere actoren bij deze discussie betrokken worden om nieuwe denkpistes te openen of om de gestelde doelen te bevestigen of aan te passen. In deze context is het dus perfect mogelijk dat de jongere het Centrum onder begeleiding van een lid van het psychosociaal team verlaat om externe actoren te ontmoeten met het oog op het opstellen van het projectvoorstel. Op het einde van de maand wordt een rapport verzonden naar de Magistraat. Dit rapport brengt verslag uit over de situatie van de jongere na verloop van een maand plaatsing. Het rapport bevat elementen over de gezinsomgeving van de jongere en zijn schoolsituatie om de opdrachtgevende overheid in te lichten over het sociale weefsel dat de jongere omringt. Daarnaast zal de referentieopvoeder opheldering trachten te verschaffen over het gedrag van de jongere op de afdeling. In het geval dat er hulp van een geneesheer-psychiater ingeroepen werd, bevat het rapport ook de opinie en bevindingen van deze persoon. Een synthese van het psychologisch onderzoek wordt opgesteld. De conclusies van het rapport bevatten alle adviezen van de teamleden over de jongere, en eventueel een ruwe schets van verschillende projectvoorstellen, en dit op aanvraag van de rechter.
33
3 De tweede maand van plaatsing Tijdens de zitting na afloop van een maand plaatsing, beslist de jeugdrechter in functie van de situatie, de persoonlijkheid en de evolutie van de jongere, om de plaatsing te handhaven of om ze te beëindigen. Indien de Magistraat beslist de plaatsing te verlengen voor een nieuwe periode van een maand, zal het reeds gestarte werk voortgezet worden. Niettemin is een tweede aanpassing van de doelstellingen nodig om de inspanningen die tijdens de voorafgaande plaatsingsmaand geleverd werden verder te zetten. Bij afloop van de plaatsing wordt een eindverslag dat de evolutie van de jongere van bij zijn aankomst in het Centrum aangeeft, naar de jeugdrechter gezonden. 3. De activiteiten De activiteiten vormen een belangrijk onderdeel van de opname. Dankzij deze activiteiten beschikt het team over instrumenten om de jongere bewust te maken van zijn kunnen via een ander middel dan delinquentie. De inhoud en het opzet van deze verschillende activiteiten, uitgezonderd de onderwijsactiviteiten, worden voorgesteld en besproken met de jongeren. 1. Een specifiek schoolproject In oktober 2004 is er nog een persoon toegevoegd aan het team. Het opleidersteam dat aldus samengesteld werd in 2004, omvat 3 regenten Frans en een onderwijzer. Er werd dus aan dit nieuw opgericht team gevraagd om, na enkele maanden werking, een pedagogisch schoolproject op te stellen dat specifiek is voor het centrum van Everberg. Dit project moest gericht worden op geïndividualiseerd onderwijs, waardoor de jongeren niet alleen hun algemene schoolse achterstand kunnen wegwerken, maar ook opnieuw vertrouwen krijgen in hun eigen kunnen en zo de zin in leren terug te pakken krijgen. Nochtans moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de doelstellingen van schoolactiviteiten en de doelstellingen van culturele activiteiten. a) De schoolactiviteiten De schoolactiviteit is een individuele activiteit en dus anders voor iedere jongere in functie van zijn verworven kennis maar ook in functie van de duur van zijn plaatsing. Daarom wordt gedifferencieerd onderwijs aangeboden, aangepast aan de wettelijke duur van iedere plaatsing in het Centrum van Everberg. Bij zijn aankomst in het Centrum, legt de jongere een test Frans en wiskunde af op niveau van het lager onderwijs. Deze test heeft tot doel om leermoeilijkheden op te sporen en een mogelijke remediëring uit te stippelen. De vormingsactiviteiten steunen op gezond verstand, de dagelijkse omgang met de jongere en de ervaring van deze laatste. De adolescent moet bijgevolg verschillende brieventypes leren opstellen (aan zijn advocaat, aan de rechter, aan een openbare dienst, aan de directeur… enz), en zijn project structureren. De jongere kan ook begeleid worden bij het opstellen van zijn curriculum vitae en een motivatiebrief voor zijn sollicitatie voor een studentenjob. In deze pedagogische continuïteit, wordt de jongere in een vormende beoordelingssituatie gebracht en wordt hij gestimuleerd om zichzelf te overtreffen door hem te onderwerpen aan dictees, toetsen en interne examens. Hierbij dient echter worden opgemerkt dat, door tijdsgebrek, de achterstand moeilijk 34
helemaal kan weggewerkt worden. Wel is het mogelijk om de ergste lacunes te verhelpen. Deze zijn vaak het resultaat van schoolse mislukkingen die al jaren aanslepen en vooral te maken hebben met problemen op het vlak van gesproken en geschreven Frans. Daarom is het de taak van het team om de jongere opnieuw zelfvertrouwen en zin in leren te geven. In de geest van de pedagogie van het welslagen, wordt de schoolactiviteit gebaseerd op individueel leren en hebben de onderwijstaken in essentie tot doel om de vaardigheden van de jongere op het vlak van Frans te verbeteren. De studiekeuze gebeurt in functie van het niveau van de jongere, van zijn verworven kennis en zijn bekwaamheden. Door de diversiteit van de jongeren en hun niveau wordt de leerlingenpopulatie in drie niveaus ingedeeld: 1) 2) 3)
Het alfaniveau Het niveau lager onderwijs Het niveau secundair onderwijs
Het spreekt vanzelf dat het werkelijke niveau van een jongere niet noodzakelijk overeenstemt met zijn schijnbare niveau. Zo zit een jongere bijvoorbeeld in het derde jaar van het beroepsonderwijs en heeft hij een niveau dat gelijkstaat met lager onderwijs. Behalve onderwijs verstrekken, hebben de opleiders-leraars nog andere taken: -
zij evalueren het reële niveau van de jongere en bouwen een aangepaste strategie uit zodat de jongere zijn achterstand kan wegwerken, zijn kennis kan ontwikkelen en verankeren.
-
zij telefoneren naar de scholen om de nodige gegevens over de jongere te verzamelen en hem te helpen gelijke tred met de school te houden.
-
zij halen de cursussen op van diegenen die dat willen om ze bij te werken en om hen de kans te geven hun schooltaken verder te zetten, een band met de school te onderhouden en zo hun terugkeer te vergemakkelijken.
-
tijdens examenperiodes kan de opleider-leraar een examenzitting organiseren voor de jongeren die aan alle voorwaarden voldoen en dit met goedkeuring van en in samenwerking met de school.
-
zij contacteren, in samenspraak met de sociaal assistent, een geschikte instelling met het oog op een toekomstige reïntegratie.
Om deze doelstellingen te bereiken, werkt de jongere 1u30 in zijn kamer en de opleider gaat van kamer naar kamer om de jongeren te begeleiden bij de verschillende opgedragen oefeningen. Om deze taak tot een goed einde te brengen, beschikt iedere jongere vanaf zijn aankomst in zijn kamer over een woordenboek, een Bescherelle (vervoegingen), een atlas en een etui met schoolmateriaal, een schrift en een eigen map. De eerste 5 dagen: Periode voor observatie en evaluatie van het niveau van de jongere De lesperiodes van de eerste dagen dienen om de jongere te evalueren. Om te beginnen wordt getracht een aantal geschreven en begeleide taken van de jongere in handen te krijgen om hem te evalueren. De remediëringsperiode start na de eerste vijf dagen en hangt af van de inhoud van deze taken en van de kwaliteit van de vaardigheden die blijken uit die taken en werken.
35
De eerste maand: Remediëringsperiode Volgens zijn niveau en met behulp van de opleider, identificeert de jongere zijn tekorten en werkt hij eraan om deze te verhelpen. Indien de jongere steun krijgt van zijn school, zorgt de opleider ervoor dat de jongere zich op een goede manier organiseert om de cursussen bij te houden die de school levert. De twee volgende maanden: Leerperiode en verwerking van nieuw verworven kennis De opleider zal deze periode gebruiken om de verworven kennis te verduurzamen en de jongere aan te moedigen om nieuwe vaardigheden aan te leren. Hij zal er dus op toezien dat de jongere regelmatig geëvalueerd wordt en de gestelde doelstellingen tracht te overschrijden. Op die manier kan de opleider, ten minste vanuit het oogpunt van onderwijs, ertoe bijdragen dat de jongere tijdens zijn verblijf hier, een positieve en duurzame ervaring meekrijgt op het terrein van verwerving van kennis en vaardigheden. In aansluiting op de voornaamste schoolactiviteit, kan de opleider bovendien in samenspraak met de jongere een thema aanduiden dat deze laatste zal behandelen via onderzoek en gegevensverzameling. De resultaten van deze inspanningen zal hij daarna in een gesproken of geschreven presentatie gieten. b) Culturele activiteiten. Het gaat hier om een gemeenschappelijke opleiding die ertoe bijdraagt dat de jongeren vlot sociale vaardigheden ontwikkelen op het vlak van algemene en technische vorming. Zij leren nadenken over hun eigen gedragingen door ze te vergelijken met algemene fundamentele waarden. Het is de bedoeling dat zij hun sociaal-economische herintegratie vergemakkelijken in overeenstemming met hun bekwaamheden en aspiraties. Tijdens de culturele activiteit wordt de voorkeur gegeven aan wereldoriëntatie, verschillende culturen, verschillende levenswijzen, wereldgeschiedenis en de mensen die de wereld bevolken. In groep wordt een mondelinge analyse gemaakt van een probleemsituatie. Hiertoe worden een aantal uitgekozen documenten gebruikt die een bepaald thema behandelen. Om deze doeleinden te verwezenlijken worden een aantal thematische dvd's over algemene cultuur zoals de tweede Wereldoorlog of de Holocaust ter beschikking gesteld van de opleiders. Bovendien zijn er in het klaslokaal computers beschikbaar die uitgerust zijn met educatieve cd-rom’s. Toch dient er worden opgemerkt dat de pedagogische commissie georganiseerd door de Algemene Directie Jeugdzorg opnieuw een aantal wijzigingen zal doorvoeren op dit vlak. 2. Sportieve activiteiten. In afwachting van het aanbrengen van een antisliplaag, zijn er geen andere werken gebeurd aan het sportterrein buiten. Na 2 jaar werking hebben de gemeenschapsteams de wens uitgedrukt om hun sportieve aanpak te diversifiëren. Daarom zou de aanleg van diverse sportterreinen noodzakelijk worden. Het directiecomité heeft na talrijke discussies beslist om door te gaan met de aanleg van de terreinen en de aanschaf van vast sportmateriaal, ongeacht de werken die nog moeten gebeuren door de Regie der Gebouwen. Om enerzijds het aantal uren sportieve activiteiten op te drijven en anderzijds de optimale bezetting van de buitenspeelplaats vlekkeloos te laten verlopen, stelt de Franse Gemeenschap een preciezere planning voor, rekening houdend met de nieuwe specificiteit van de verschillende terreinen. Deze planning gaat niet alleen over de volgorde waarin iedere afdeling naar buiten mag 36
maar ook over het terrein dat ze mogen gebruiken. Op die manier kan iedere jongere van de Franse Gemeenschap per week twintig uur sport beoefenen. De sportieve activiteiten worden geleid door een regent lichamelijke opvoeding. 4. Inrichting van een dvd-theek De verhoging van het aantal uren sport heeft tot gevolg gehad dat deze activiteiten ook 's avonds gepland worden ter vervanging van een filmvoorstelling. Hierdoor is het aantal uren televisiekijken bij de jongeren van de Franse Gemeenschap gevoelig gedaald in het Centrum in Everberg. Toch is het van belang om de nodige aandacht te schenken aan het type film dat er bekeken wordt en de jongeren te sensibiliseren voor andere genres. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, werd er een dvd-theek opgericht. De films die de jongeren wekelijks bekijken, zouden uitsluitend uit deze dvd-theek moeten komen. Bepaalde categorieën van films zouden alleen in een versterkte aanwezigheid van volwassenen mogen bekeken worden. Zij zouden de jongeren immers kunnen wijzen op de ideologische of historische achtergrond van sommige films of op de onderliggende betekenis van sommige scènes. 5. Uitbreiding van de bibliotheek Paragraaf 3 van artikel 8 van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap betreffende het gesloten centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd bepaalt dat de Gemeenschappen voor een literatuuraanbod moeten zorgen. Er werd dus een zeer bescheiden bibliotheek ingericht bij de opening van het centrum. Nochtans zou de plaatsing van de jongere een geschikt moment kunnen zijn om hem zin in literatuur te doen krijgen en te werken aan een van de vier hoofddoelstellingen: de jongeren aan het lezen zetten, iets wat vaak verwaarloosd wordt of zelfs een volledig nieuwe stap is voor de jongeren die door het centrum opvangen worden. Deze kans moet dus gegrepen worden. Behalve het feit dat een verhaal de jongere kan boeien, ontspannen en zijn belangstelling kan wekken, kan een verhaal ook tot zijn verbeelding spreken, zijn intelligentie ontwikkelen en klaarheid scheppen in zijn emoties. Daarenboven kunnen romans van om het even welk literair genre dingen bijbrengen over de innerlijke problemen van het menselijk wezen en oplossingen aanreiken. Het is om deze reden dat er een brede waaier aan jeugdliteratuur ter beschikking gesteld wordt van de jongeren. Literatuur die speciaal voor adolescenten bestemd is en handelt over onderwerpen die hen aanbelangen of over problemen die eigen zijn aan hun generatie. Het is ook daarom dat een groot aantal filosofische romans beschikbaar zijn voor de jongere. Die jongere is eerst verwonderd, krijgt interesse en haalt er veel voldoening uit. Ook al zijn de jongeren die het centrum bevolken over het algemeen weinig geneigd om te lezen, toch is dit een onverwachte gelegenheid om hen plezier in lectuur te geven en zin om op die ingeslagen weg verder te gaan. In deze context werd de bibliotheek volledig vernieuwd. Meer dan tweehonderd werken werden aangekocht om het aanbod te diversifiëren. Om de veertien dagen leent iedere opleider een vijftiental romans die bij de jongeren in de smaak kunnen vallen. De keuze van de romans gebeurt in functie van de groepsdynamiek.
37
De jongeren beschikken zo over een of twee romans in hun kamer en kunnen zo vaak als ze willen een ander boek lenen.
6. Uitbreiding van de stripbibliotheek Bij de opening van het centrum werden onmiddellijk strips aangekocht. De drijfveer was om op een ludieke en stimulerende manier de leesactiviteit aan te moedigen. Zo mocht de jongere verscheidene strips per week kiezen die hij dan tijdens zijn vrije tijd kon lezen. Deze strips werden bijzonder geapprecieerd door de jongeren en zouden hen zin in andere literatuurgenres, zoals de roman, kunnen doen krijgen. Toch was het nodig om het aanbod zowel vanuit narratief als grafisch oogpunt te diversifiëren. In 2004 werden 200 bijkomende strips aangekocht zodat de jongeren nu kunnen kiezen uit 250 albums. Er wordt echter wel een onderscheid gemaakt tussen de klassieke strips die beschikbaar zijn voor iedere jongere en strips van bepaalde collecties die alleen bestemd zijn voor jongeren die een wekelijkse beloning krijgen.
7. Informatie over aids Tijdens culturele activiteiten of specifieke discussies met de jongeren in het centrum, is gebleken dat op een leeftijd dat zij hun echte affectieve en seksuele leven beginnen, de grote meerderheid van de jongeren totaal niet weet wat het aids-virus is, welke consequenties het kan hebben en hoe het overgedragen wordt. De Franse Gemeenschap heeft daarom getracht om samen te werken met deskundigen op het terrein door zich o.m. te wenden tot 'Aide Info Sida', een vzw die twintig jaar geleden werd opgericht en die via verschillende soorten dienstverlening bijdraagt tot preventie en informatieverstrekking aan alle doelgroepen in de Franse Gemeenschap. Zij doen dit met de hulp en de steun van mensen die drager zijn van het HIV-virus. Hun ervaring op het vlak van AIDS en de verschillende levenstrajecten van hun vrijwilligers waren een aanleiding om een dienst "Info Ecoles" op te richten. Twee vrijwilligers leggen getuigenissen af in verschillende scholen van alle netten. Deze AISactoren trachten aan preventie te doen door hun verhaal te vertellen over concrete feiten en gebeurtenissen die zij zelf meemaakten en hen daadwerkelijk getekend hebben. De informatieverstrekking gebeurt in twee stadia. Er wordt enerzijds basisinformatie verstrekt (wat is het HIV-virus, hoe kan men besmet raken, hoe moet men zich beschermen…). Hier blijkt dat de jongeren weinig weten op medisch vlak en vele onjuiste ideeën over dit thema hebben. Het tweede stadium is gebaseerd op de getuigenis van een seropositieve persoon en gaat in op de moeilijkheden van een leven met HIV en alle gevolgen van seropositiviteit (fysieke, psychologische, sociale en materiële gevolgen). Het feit dat de informatie verstrekt wordt via persoonlijke getuigenissen zorgt voor een emotionele toets die de jongeren wakker schudt en aanzet tot reflectie. De sessies die tijdens alle schoolvakanties georganiseerd worden, hebben het AIS-team doen besluiten dat: “de jongeren die we daar ontmoeten heel ontvankelijk zijn voor ons werk en dat wij zeer constructieve informatiesessies met hen kunnen realiseren. Inderdaad zij zijn bijzonder hartelijk en bestoken ons met vragen. Met hen kunnen wij het onderwerp van 'afwijken en verstoten worden' waarmee vele seropositieven te maken krijgen, beter aansnijden dan elders.”
38
8. “Jeunesses musicales” Om een publiek te bereiken dat beperkt toegang heeft tot cultuur, organiseren de 'Jeunesses Musicales' sinds 2001 met de steun van de Minister voor Jeugdzorg van de Franse Gemeenschap, workshops en concerten in het IPPJ (Institution publique de Protection de la Jeunesse - Overheidsinstelling voor jeugdbescherming) en het centrum van Everberg. Deze workshops en concerten hebben vooral de bedoeling om: de interesse in muziek te bevorderen; het ontdekken van nieuwe muziekgenres en nieuwe talenten te bevorderen; muziekopleiding en muziekbeoefening te promoten; openheid tegenover verschillende muziekvormen en -culturen te stimuleren; deelname aan het muzikale leven te bevorderen. In 2004 werden er in het centrum van Everberg 19 workshops opgezet die in totaal 38 uur muziek verschaften en hadden er 8 animatieconcerten plaats. 9. Externe contacten Er wordt voorrang gegeven aan familiale contacten. In deze context besteedt het team veel aandacht aan familierelaties om zo nauwe samenwerkingsbanden te kunnen aanknopen. a)
Bezoek
1.
Familie en naasten
Drie keer per week mag de jongere bezoek krijgen van zijn gezinsleden zonder de aanwezigheid van het pedagogisch team. Op het einde van het bezoek kunnen de jongere en zijn gezin het pedagogisch team ontmoeten om zijn opname te bespreken en zijn toekomstperspectieven onder de loep te nemen. Het is zeer goed mogelijk dat de jongere een vraag richt tot de Directie van het centrum om de bezoeken uit te breiden tot zijn naasten. Indien hij dit nodig acht kan de Magistraat niettemin deze bezoeken beperken of zelfs verbieden. 2.
De instellingen
Er wordt voorrang gegeven aan contacten met instellingen waar de jongere reeds opgevolgd werd. Het is evident dat deze instellingen de jongere vaak zeer goed kennen waardoor er een echte vertrouwensrelatie ontstaan is. Daarom mogen de verschillende bemiddelaars van deze instellingen de jongere en het team van het Centrum een bezoek brengen. b)
Externe samenwerking
a) De actoren 1.
De Magistraten
De Magistraten kunnen de Franse Gemeenschap op ieder ogenblik contacteren, of zelfs ontmoeten om een eerste balans van de situatie van de jongere op te maken. In het kader van de vergadering over balans en perspectieven die tijdens de vierde week van de plaatsing gehouden wordt, zullen zij uitgenodigd worden om hun verwachtingen 39
te verwoorden en advies te geven over de haalbaarheid van de projecten die het team formuleert. 2.
De afgevaardigden van de gerechtelijke bescherming
De samenwerking met de dienst gerechtelijke bescherming is noodzakelijk. Hun jarenlange ervaring met de jongere is voor het team van het centrum een bijkomende garantie wat betreft de haalbaarheid van de projecten die wij aan de Magistraat voorleggen. Met het oog op het versterken van deze samenwerking worden de afgevaardigden uitgenodigd op de vergaderingen over balans en perspectieven van de jongere. Bovendien is het team bereid hen te ontmoeten zolang de jongere geplaatst blijft om samen concrete voorstellen uit te werken aangaande de toekomstmogelijkheden van de minderjarige. 3.
De advocaten
Om de belangen van de jongeren zo goed mogelijk te behartigen, wordt een daadwerkelijke samenwerking met de advocaten van de jongeren beoogd. Hiertoe worden vergaderingen georganiseerd tussen de leden van het pedagogisch team die dit wensen en een lid van de jeugdafdeling van de balie om deze laatste de kans te geven om de opdracht van de advocatuur uit te leggen en om het team te sensibiliseren voor de problematiek die eigen is aan hun functie. Zoals we reeds opgemerkt hebben, is de communicatie tussen de jongere en zijn raadsman onbeperkt. Zijn raadsman heeft ook een uitgebreid bezoekrecht. Hij kan de jongere bezoeken van maandag tot zondag tussen 8 en 21 uur. Het pedagogisch team blijft natuurlijk ter beschikking staan van de jongere en zijn raadsman en licht hen in over het versturen van het observatieverslag aan de griffie van de jeugdrechtbank. In ieder geval zal een verslag van de vergadering over balans en perspectieven van de jongere aan de raadsman toegezonden worden. 4.
De instellingen
De jongeren die in het centrum verblijven, hebben vaak reeds een zwaar instellingsverleden. Wanneer dit het geval is, is het van belang dat het team van het centrum kan terugvallen op de ervaring van deze instellingen. Om een versnippering van het institutioneel parcours van de jongere te vermijden, zullen deze instellingen gecontacteerd worden om de reeds ingeslagen wegen en ondernomen pogingen toe te lichten. b) Het gezin Er kan slechts een inzicht in de problematiek van de jongere verworven worden als men zijn sociale context kent. In die zin wordt een nauwe samenwerking met het gezin van de minderjarige - in de mate van het mogelijke - aangeknoopt. In dit kader krijgt het gezin bezoek van de sociaal assistent en de referentieopvoeder op het thuisadres van de jongere. Vervolgens zullen, als dit nodig is, vergaderingen belegd worden met de jongere en zijn gezin in het centrum. En ten slotte wordt het gezin voor de duur van de plaatsing op de hoogte gehouden van de evolutie van de situatie en de ondernomen stappen. 40
10. Einde van de opname Een jongere die in het centrum geplaatst wordt, kan het op ieder moment van zijn opname verlaten om overgebracht te worden naar een GBJ. Dat werd bepaald door de wet van 1 maart 2002. Toch is het van belang om de Gemeenschap minstens een dag op voorhand van de overbrenging in te lichten zodat het team het einde van de opdracht kan formaliseren en de nodige informatie verstrekken. Zo gauw het team op de hoogte is van de overbrenging en oriëntatie, kan het immers contact opnemen met de verschillende betrokken actoren om alle nuttige informatie door te sturen. Alleen het transport van de persoonlijke bezittingen naar de GBJ's wordt door de instelling georganiseerd. Als men het team niet verwittigt dat de jongere zijn bezittingen moet meenemen naar de zitting van de jeugdrechtbank, moet zijn familie of de instelling waar hij naartoe gaat zijn eigendommen komen ophalen.
Artikel 9 Wat betreft de uitoefening van de functies vermeld in artikel 8, verzekeren de Gemeenschappen de permanente aanwezigheid van omkaderingspersoneel in de afdelingen tussen 7 en 22 uur. De wijze waarop de twee Gemeenschappen de aanwezigheid van hun personeel organiseren verschilt bij de aanvang van de dienst en loopt gelijkvormig voor het beëindigen van de dienst. De Vlaamse Gemeenschap garandeert de aanwezigheid van het opvoedend personeel om 07.00 uur op de secties. De aanwezigheid van het personeel van de Franse Gemeenschap wordt effectief verzekerd tussen 7 en 22 uur. Het pedagogisch personeel is nog niet aanwezig op de afdelingen vanaf 7 uur 's morgens. Daarom is het nodig om op voorhand informatie in te winnen. De opvoeders beginnen hun werk in de afdelingen vanaf 7u30 's morgens. In principe ontbijten de jongeren samen om 08.00 uur. Dit levert problemen op indien jongeren zeer vroeg in de ochtend naar het paleis dienen overgebracht te worden. Binnen de schoot van het directiecomité werd beslist dat de opvoeders, in voorkomend geval, de avond ervoor (op basis van de federale paleizenlijst) het ontbijt van deze jongeren voorbereiden op een ontbijtplateau. Het federaal personeel zorgt ervoor dat de jongere vóór zijn vertrek kan ontbijten op kamer en — indien roker — zijn eerste sigaret kan roken. Om 21 uur verlaten de personeelsleden de afdelingen om in het administratief gebouw de door hen verzamelde gegevens op te tekenen. De reden hiervoor is dat er geen lokaal is voor de opvoeders zoals dit het geval is in de GBJ's. Het is dus niet mogelijk om de verschillende nota's ter inzage van de jongeren te laten liggen. Artikel 10 De samenstelling van het omkaderings- en oriëntatiepersoneel moet multidisciplinair zijn. Een universitair gediplomeerde van de Faculteit Psychologie of de Pedagogische wetenschappen en een gediplomeerde van het sociaal hoger onderwijs van het korte type maken deel uit van het team dat de jongere moet oriënteren. Voor dit artikel wordt verwezen naar punt 4 van artikel 15 over de opname.
41
Artikel 11 Iedere keer dat een rechtbank een jongere uit het Duitse taalgebied in het Centrum plaatst, stelt de Duitstalige Gemeenschap, in afwijking op artikel 9, een mobiel pedagogisch team ter beschikking voor de uitoefening van de opdrachten vermeld in artikel 8. De opdrachten van het pedagogisch team kunnen ook uitgevoerd worden door het personeel van de twee andere Gemeenschappen in het kader van een samenwerkingsakkoord tussen de Duitstalige Gemeenschap en de twee andere Gemeenschappen. Een samenwerkingsakkoord werd afgesloten tussen de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. De Franse Gemeenschap vangt de Duitstalige jongeren op maar de psychosociale begeleiding gebeurt door een dienst van de Duitstalige Gemeenschap. Er wordt overwogen om de samenwerking tussen de Gemeenschappen te versterken door de detachering van een Duitstalige opvoeder. Op dit ogenblik is er echter nog geen sprake van een concrete verandering in de samenwerking.
Artikel 12 De kosten voor informatica en de administratieve werkingskosten (informaticamateriaal, meubilair, kantoorbenodigdheden, kopie- en verzendkosten, kosten voor telefoon-, fax en internetverkeer, reiskosten, vormingskosten, documentatie, representatiekosten, …) voor het personeel van de Gemeenschappen worden door iedere Gemeenschap voor haar personeel ten laste genomen. Dit geldt eveneens voor het zakgeld van de jongeren. In voorkomend geval, wordt er een verdeelsleutel afgesproken tussen de federale overheid en de respectieve Gemeenschappen, behalve wat het zakgeld betreft.
Dit artikel behoeft geen nader commentaar. Artikel 13 De pedagogische teams en de sociale diensten zijn bevoegd voor de jongeren die aan het Centrum opgenomen zijn, conform de opdrachten die hen door de respectievelijke gemeenschapsoverheden toevertrouwd werden. Onverminderd de toepassing van de wet, oefenen zij hun bevoegdheden ten overstaan van deze jongeren op dezelfde manier uit waarop zij ze uitoefenen ten overstaan van minderjarige delinquenten die toevertrouwd zijn aan de structuren van de bevoegde overheden, met uitzondering van de overbrenging van de jongeren. Het is niet mogelijk de minderjarigen in het centrum te Everberg op dezelfde wijze te begeleiden als in een Gemeenschapsinstelling voor minderjarigen. De structuur is uiteraard volkomen verschillend, met als gevolg verschillen in de speelruimte waarover de Gemeenschappen beschikken. De gemeenschapsdirecties kunnen erop toezien dat de leidende beginselen van hun Gemeenschap worden nageleefd, maar dan zonder de begeleiding eigen aan de Gemeenschapsinstellingen, aangezien sommige decretale bepalingen hierin niet van toepassing zijn.
42
4. HET PERSONEEL VAN HET CENTRUM (art. 15 tot 24 van het samenwerkingsakkoord)
4.1. Op federaal niveau Art.15 Elke partij bij dit akkoord regelt voor de door haar tewerkgestelde personeelsleden het statuut en het toezicht op de door dat personeel uitgevoerde werkzaamheden. De huidige federale personeelsformatie varieert, maar bedraagt circa 100 penitentiaire beambten (daaronder begrepen twaalf kwartierchefs (middenkader), een penitentiair assistent en een adjunct-penitentiair assistent.) Het penitentiair kader kende in 2004 een grote turnover: 22 personeelsleden kwamen in dienst en 14 verlieten het centrum. Dergelijke turnover kan gedurende korte tijd punctuele repercussies hebben op het vlotte functioneren van het federale team maar kent een positieve eindbalans. Daarnaast zijn er drie penitentiair administratief assistenten, een penitentiair bestuurschef (griffie, boekhouding…), een directeur en een eerstaanwezend directeur. Het directieteam werd per 1 april 2004 namelijk uitgebreid met 1 voltijds directeur wat de nodige garanties biedt naar continuiteit. Met het medisch personeel (dokters, verpleging) werden prestatiecontracten afgesloten. Een ambtenaar welzijn op het werk werkt deeltijds voor de inrichting. Aalmoezeniers, moreel consulenten en ook de imam maken deel uit van de federale personeelsformatie. Art. 16 De personeelsleden, evenals de leden van het directiecomité, moeten van goed zedelijk gedrag zijn en hun gezondheidstoestand mag geen gevaar inhouden voor de jongeren met wie ze in contact komen. De medische geschiktheid van de personeelsleden wordt vastgesteld door een attest van een geneesheer. De gangbare regeling inzake arbeidsgeneeskunde is ook van kracht te Everberg. Elke partij organiseert deze volgens de directieven van zijn overheid. Art .19 Voor het personeel wordt een passend vormings- en opleidingsbeleid gegarandeerd door de respectievelijke betrokken werkgevers. Er bestaat tot dusver geen gezamenlijk initiatief inzake opleiding van personeel. De federale directie vraagt echter telkens zij een week opleiding organiseert voor haar penitentiaire beambten aan de beide pedagogische directeurs om hun pedagogisch project ontwikkeld door het opvoedend en het psycho-sociaal personeel te komen toelichten. Federaal bewakingspersoneel geniet een basisopleiding met een totale duur van een maand. Deze opleiding is echter identiek met die voor het gevangenispersoneel. Deze tekortkoming wordt ondervangen door een bijkomende lokale opleiding van een week, die periodiek georganiseerd wordt. Aan bod komen de specifieke werking van het centrum, het regime, de samenwerking met de Gemeenschappen, de vigerende wetgeving, het regelgevend kader van het centrum (samenwerkingsakkoord, huishoudelijk reglement, ministeriële onderrichtingen, dienstorders, …), de gedragscode t.a.v. de jongeren, … . De federale overheid doet een beroep op de Gemeenschappen bij de organisatie van deze opleiding.
43
Op basis van het lokaal toegekende budget voor opleiding en vorming werd in 2004 een opleiding ‘fysieke interventietechnieken’ georganiseerd voor het federaal personeel. Het centrum ziet zich verhoudingsgewijs geconfronteerd met een relatief hoog aantal incidenten die gepaard gaan met agressie. De federale directie heeft sinds de opening van het centrum gekozen om geen gebruik te maken van hulpmiddelen zoals schilden, wapenstokken en helmen. Deze defensieve werkwijze houdt bijgevolg in dat enkel het menselijke lichaam als instrument gebruikt wordt bij het overmeesteren van jongeren. Het is evenwel in het belang van beide partijen dat het in bedwang krijgen en houden van een jongere op een wijze gebeurt die de minste risico’s op kwetsuren oplevert. Technieken die hierbij batig kunnen zijn werden ontwikkeld binnen de context van de psychiatrie. De verantwoordelijke werd bereid gevonden deze aan te leren aan het federaal personeel van het centrum op basis van een prestatieverbintenis. De opleiding werd positief geëvalueerd en werpt zijn vruchten af in de praktijk. Federale ambtenaren hebben naast de aangeboden en verplichte opleidingen ook de mogelijkheid via opleidings- en vormingsverlof externe opleidingen te volgen, al dan niet georganiseerd door de overheid. Het gaat hier onder meer om assertiviteitstrainingen, omgaan met conflicten, gesprekstechnieken, taalcursussen, … Art. 21 Overeenkomstig artikel 41, § 1, van de op 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken moeten de personeelsleden die afhangen van de federale Staat in staat zijn zich uit te drukken in de taal van de jongere, voor zover die taal het Duits, het Frans of het Nederlands is. Voor 2004 wordt een taalevenwicht vastgesteld binnen het federale kader wat de Franse en Nederlandse taalrol betreft. Dit in combinatie met de vaststelling dat de twee Gemeenschappen de te hunner beschikking gestelde capaciteit vanaf 2004 benutten, zorgt ervoor dat er ook in de praktijk een gezonde taalverdeling is. In het verleden was dit taalevenwicht er niet. Bij de opening van het centrum nam de Franse Gemeenschap niet al de haar ter beschikking staande plaatsen in met als gevolg een verhoudingsgewijze oververtegenwoordiging van Nederlandstalig federaal personeel. Er is dus sprake van een inhaalbeweging langs Franstalige zijde. Voor het jaar 2004 werd terzake een aanzienlijke verbetering vastgesteld. De federale personeelsleden in de Franstalige afdelingen spraken in de meeste gevallen vlot Frans. Op de Vlaamse afdelingen is er altijd ten minste 1 personeelslid aanwezig dat Nederlands kent. In 2004 volgden 5 Franstalige beambten een intensieve cursus Nederlands en 3 Nederlandstaligen een cursus Frans. Dit maakt dat het aantal beambten dat de twee talen (minstens gesproken) machtig is, stelselmatig toeneemt zodat zowel interne als externe medewerkers en derden steeds vaker in hun eigen taal aangesproken kunnen worden. Diensten die veelvuldige externe contacten met zich mee brengen worden binnen de grenzen van het mogelijke systematisch bemand met een Franstalige en een Nederlandstalige medewerker. Dit geldt in de eerste plaats voor de griffie, de boekhouding en de portiersloge, maar tevens ook voor de afdelingen. De telefooncentrale wordt slechts bemand door 1 persoon wat punctuele maar geen structurele problemen kan opleveren. Nederlandstalige, externe betrokkenen (magistraten, sociale diensten) geven soms aan dat ze in het Frans te woord worden gestaan. Hierbij dient opgemerkt dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen aangesproken worden in de andere landstaal, wat niet uitgesloten kan worden, en verder te woord gestaan worden. Wat de Duitse taal betreft is de eindbalans minder positief. Er is te weinig praktische kennis aanwezig op het terrein. Hoewel dit in de praktijk weinig problemen oplevert, 44
aangezien het merendeel van de Duitstalige burgers de Franse taal zeer goed beheerst, blijft dit een belangrijk aandachtspunt voor het volgende werkingsjaar. Het multiculturele karakter van de personeelsformatie waarvan sprake in het jaarverslag van 2003, blijft kenmerkend voor het centrum. De meerwaarde hiervan blijft zeer groot bij contacten met jongeren en bezoekers van vreemde nationaliteit of origine. Er werd op het niveau van het directiecomité geen officiële klacht ingediend inzake taalhoffelijkheid.
Art. 22 In de gevallen waarin door een personeelslid de veiligheid van het centrum in het gedrang wordt gebracht, hetzij omdat het personeelslid een ernstige tekortkoming wordt ten laste gelegd, hetzij omdat andere buitengewone omstandigheden een zodanige maatregel noodzakelijk maken, kan het directiecomité aan het personeelslid de toegang tot het centrum ontzeggen. Indien in urgente gevallen, waarbij de veiligheid van het centrum ernstig bedreigd wordt, het directiecomité niet onmiddellijk een beslissing kan nemen, kan de federale directeur van het centrum het betrokken personeelslid voorlopig de toegang tot het centrum ontzeggen. Hij deelt dit onmiddellijk mee aan het directiecomité dat zo spoedig mogelijk een beslissing neemt. In 2004 werd niemand, noch door het directiecomité, noch door de federale directie, de toegang tot de inrichting ontzegd. Andere sancties die genomen werden t.a.v. personeelsleden Er worden geen sancties bedoeld in de strikte zin van het woord, wel over genomen maatregelen t.a.v. een personeelslid dat in overtreding was met hetzij het huishoudelijk reglement, hetzij het samenwerkingsakkoord. Twee penitentiaire beambten werden in 2004 ontslagen om disciplinaire redenen. In geen van beide gevallen was een conflictsituatie met een jongere en/of een personeelslid van een Gemeenschap daarvan de directe oorzaak.
4.2. Op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap 4.2.1. Hoeveel Hulp- en dienstverlening aan 24 jongeren Personeelsformatie: officieel kader pedagogisch directeur rang A1, klinisch psychologe onderwijsdirecteur rang A1, pedagoge adjunct van de directeur (psycholoog) - rang A1 hoofdbegeleider rang B3 begeleiders rang B1 leraars rang B1 maatschappelijk assistent rang B Totaal
1 1 1 1 15 6 2 27
Evenwel was er in 2004 geen hoofdbegeleider en waren er slechts 14 begeleiders in dienst.
45
4.2.2. Statuut Statutair personeel: pedagogisch directeur 2 adjuncten van de directeur (psycholoog, pedagoog) 6 begeleiders, 1 leerkracht en 2 maatschappelijk assistenten Contractueel personeel: 5 leerkrachten 8 begeleiders 4.2.3. Goed zedelijk gedrag – medische geschiktheid De gangbare regeling voor de Vlaamse Gemeenschap is ook van kracht voor de personeelsleden van het Vlaamse team in het centrum De Grubbe. 4.2.4. Vorming Alle personeelsleden kunnen aanvragen indienen om externe vorming te volgen. In 2004 werden onder meer volgende vormingen gevolgd door bepaalde personeelsleden: omgaan met conflicten niet gemotiveerd voor hulpverlening kwetsbaarheid en leerbaarheid participatierechten en kinderen operationeel leidinggeven allochtone jongeren en hun leefwereld tweedaagse voor onthaalleerkrachten gesproken Arabisch Turks Van de deelnemers aan de vorming wordt gevraagd een verslag op te maken en de documentatie, informatie te beschikking te stellen van alle personeelsleden. In 2004 is er voor de opvoeders supervisie geweest. Er zijn 6 intervisiesessies doorgegaan van telkens 2,5 u. Men heeft voornamelijk rond 3 aspecten gewerkt: cliëntbesprekingen – werken met duplopopjes: werken rond het concept van opvoeder zijn in dergelijke instelling; voor- en nadelen van al dan niet een hoofdopvoeder ter beschikking te hebben manier van werking als team: als er iets fout loopt in het team en/of met een opvoeder, hoe pakt men dat aan; hoe dingen communiceren naar directie toe werken met autoriteit: samenwerking met penitentiair beambten die een andere taakinvulling hebben; autoriteit naar jongeren toe (weinig leeftijdsverschil met opvoeders); samenwerking / relatie met leerkrachten Het was de bedoeling om in de loop van 2004 twee vormingen te laten plaatsvinden voor alle personeelsleden: nl: - vergadertechnieken en communicatievaardigheden - omgaan met conflicten Deze zijn (om praktische redenen) begin 2005 doorgegaan voor alle personeelsleden van het Vlaamse team.
46
Art 22. Sancties t.a.v. personeelslid – reden Er zijn 2 personeelsleden van de Vlaamse gemeenschap ontslagen omdat ze onvoldoende inzet toonden.
4.3. Op het niveau van de Franse Gemeenschap 4.3.1. Zorgkader voor het team van de Franse Gemeenschap In 2004 bestond het team van de Franse Gemeenschap uit tweeënveertig personen. Zij hadden allemaal een contract van bepaalde duur dat op 28 februari 2005 ten einde liep. Sedert 1 maart 2005 hebben alle personeelsleden van de Franse Gemeenschap evenwel een contract van onbeperkte duur gekregen, in afwachting van een statutaire werving. Het personeel is ingedeeld als volgt: • vierentwintig opvoeders; • drie opleiders-leerkrachten; • drie afdelingshoofden; • twee administratieve assistenten; • een psychiater; • drie psychologen; • drie maatschappelijke werkers; • een adjunct van de directeur; • een directeur. Bovendien hebben een opleider-leerkracht en een opvoeder een deel van het jaar een contract gekregen overeenkomstig artikel 7 van het Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 21 juni 1999. 4.3.2. Verschuivingen in het team van de Franse Gemeenschap in 2004 a. Uitstroom - Drie opvoeders hebben het Centrum te Everberg verlaten teneinde een vergelijkbare functie te bekleden in het kader van de opening van de vierde afdeling in de gemeenschapsinstelling van Braine-le-Château. - Twee opvoedsters hebben het centrum verlaten teneinde een vergelijkbare functie te bekleden toen de gemeenschapsinstelling te Fraipont gemengd werd. - Een afdelingshoofd heeft het Centrum te Everberg verlaten om een functie te bekleden in het nieuwe mobiele interventieteam. - Een psycholoog heeft het Centrum te Everberg verlaten om een functie te bekleden in de gemeenschapsinstelling te Fraipont. - Een maatschappelijk werkster heeft ontslag ingediend om een functie te bekleden in een privé-instelling. - Een opvoeder heeft ontslag ingediend om een functie van leerkracht te bekleden. - Een opvoeder heeft ontslag genomen om een betrekking van zwemleraar aan te nemen. - Een vervangingscontract dat ten einde liep, werd niet verlengd. - Een opvoeder die geslaagd was voor de wervingsproef werd overgeheveld naar een betrekking van maatschappelijk werker in het Centrum. Twaalf personen hebben de betrekking die zij in het Centrum bekleedden dus verlaten. Zes van hen hebben een soortgelijke betrekking aangenomen in een gemeenschapsinstelling, terwijl een enkele persoon een nieuwe functie in het Centrum te Everberg heeft gekregen. 47
b. Indienstnemingen Opvoeders een kleuteronderwijzer; een geaggregeerde lager secundair onderwijs Frans-geschiedenis; twee assistenten in de psychologie; zes gespecialiseerde opvoeders. PMS-team een maatschappelijk werker. Administratief team een persoon met een diploma hoger secundair onderwijs.
Artikel 16 De personeelsleden, evenals de leden van het directiecomité, moeten van goed zedelijk gedrag zijn en hun gezondheidstoestand mag geen gevaar inhouden voor de jongeren met wie ze in contact komen. De medische geschiktheid van de personeelsleden wordt vastgesteld door een attest van een geneesheer. Deze voorwaarden maken deel uit van de wervingsprocedures van de Franse Gemeenschap, zowel voor het centrum te Everberg als voor de gemeenschapsinstellingen. Artikel 17 De personeelsleden, die worden tewerkgesteld door de Gemeenschappen, zijn belast met de in artikel 8 vermelde functies doch enkel ten aanzien van de jongeren die naar het centrum verwezen worden door een rechtbank met een overeenstemmend taalregime. Van deze regel kan met betrekking tot jongeren uit het Duitse taalgebied worden afgeweken in het kader van een samenwerkingsakkoord tussen de Duitstalige Gemeenschap en elk van de twee andere Gemeenschappen.
Artikel 18 De geldende regels met betrekking tot het beroepsgeheim zijn van toepassing op het personeel.
Artikel 19 Voor het personeel wordt een passend vormings- en opleidingsbeleid gegarandeerd door de respectievelijke betrokken werkgevers.
In artikel 19 van het samenwerkingsakkoord is bepaald dat de Franse Gemeenschap een passend opleidingsbeleid waarborgt voor het personeel dat zij tewerkstelt. In dit kader werd voorzien in basisopleidingen. Het gaat om verplichte opleidingen die elk personeelslid moet volgen. Gelet op de context waarin de aanwervingen zijn gebeurd, hebben de nieuwe personeelsleden deze opleidingen niet kunnen volgen voor hun indiensttreding.
48
Bijgevolg zijn deze opleidingen voor de meeste personeelsleden gestart in 2003 en voortgezet in 2004. Naast deze basisopleidingen werden eveneens voortgezette opleidingen georganiseerd. Zij kunnen worden gevolgd door de personeelsleden van de Franse Gemeenschap op voorwaarde dat zij reeds hebben deelgenomen aan de basisopleidingen. Zo heeft elk personeelslid in 2004 recht gehad op ten hoogste tien dagen opleiding. Daarnaast heeft ieder personeelslid van de Franse Gemeenschap de mogelijkheid 10 individuele supervisiesessies per jaar te vragen. De personeelsleden van de Franse Gemeenschap in het Centrum te Everberg hebben in 2004 253 dagen opleiding gevolgd. 174 van deze dagen bestonden uit een basisopleiding, 31 dagen uit een voortgezette opleiding, 22 dagen werden gegeven tijdens een residentieel seminarie en 26 dagen tijdens verschillende colloquia die de personeelsleden bijwoonden. 4.3.3. Basisopleidingen a.
3
Opleiding “schrijfvaardigheid”
In 2004 werd deze module van 2 dagen door 24 opvoeders gevolgd. b.
Gesprekstechnieken en opleiding luisteren
24 opvoeders hebben deze tweedaagse opleiding gevolgd, die gebaseerd is op de methodologische ondersteuning van de GORDON-methode en op situatietests. c.
Omgaan met stress en agressie
Deze tweedaagse opleiding met afwisselend korte theoretische bijdragen en praktische oefeningen werd gevolgd door 26 opvoeders. d.
Omgaan met groepen moeilijke adolescenten
Deze tweedaagse opleiding is toegespitst op de begeleiding van jonge adolescenten in nood en werd gevolgd door 26 opvoeders. 4.3.4. Voortgezette opleidingen a.
Grondbeginselen van de psychopathologie
4 opvoeders en een psycholoog hebben deze opleiding gevolgd. b.
Conflictbeheer
Deze opleiding werd 3 dagen lang gevolgd door 4 opvoeders en een psycholoog. c.
Stelselmatige aanpak en werk met de families
Deze opleiding werd 3 dagen lang gevolgd door 2 maatschappelijke werkers.
3
De gedetailleerde inhoud van de opleidingen kan u vinden in het activiteitenverslag van de Franse Gemeenschap. 49
4.3.5. Residentieel seminarie Tijdens dit seminarie is een volledig (opvoedend en psychosociaal) team van een afdeling samengekomen in een “neutrale” omgeving om zijn werkwijze uit te diepen. Tijdens deze twee dagen zijn verschillende punten en thema’s aan bod gekomen. 4.3.6. Gezamenlijke supervisie In 2004 heeft een gezamenlijke supervisie van 6 sessies plaatsgevonden voor een afdeling (10 opvoeders, 1 maatschappelijk werker, 1 psycholoog). Deze supervisie had een tweeledige doelstelling: de samenhang in het team verbeteren en tevens zoeken naar relevante gezamenlijke educatieve referentiesystemen en naar passende methodologische en deontologische aanknopingspunten voor het werk van de pedagogische teams. 4.3.7. Dienst Dringende Sociale Interventie Ingevolge een bijzonder moeilijke situatie in een afdeling werd een beroep gedaan op de DSI (Dienst Dringende Sociale Interventie) teneinde een vergadering te organiseren voor het pedagogisch en psychosociaal team ervan. Het doel bestond erin de verschillende teamleden de mogelijkheid te geven hun gevoelens en bekommernissen met betrekking tot een crisissituatie te uiten en tevens de mogelijke psychologische en sociale gevolgen veroorzaakt door de crisisperiode te evalueren. 4.3.8. Colloquia a.
Begeleiding van seksuele delinquenten (“Paroles d’Enfants”) te Villedieu (Frankrijk) van 28 juni tot 3 juli 2004
1 psychiater en twee psychologen hebben deelgenomen aan deze zesdaagse opleiding. b. “Herstelrecht en de invoering ervan in de gevangenis” (Penitentiair Schoolcentrum te Marneffe 21 en 22 oktober 2004) Forum betreffende herstelrecht en de invoering ervan in de gevangenis. Twee psychologen van het centrum hebben de gelegenheid gehad 2 dagen lang verschillende getuigenissen bij te wonen (consulenten herstelrecht, oud-gedetineerden, slachtoffers, directeurs van strafinrichtingen, enz.) betreffende dit nieuwe rechtsmodel. c. « Famille et immigration marocaine » (La ligue de Formation) Een maatschappelijk werker en een psycholoog hebben deze tweedaagse opleiding gevolgd.
50
5. WERKING VAN HET CENTRUM (art. 14 en art. 25 tot 32 van het samenwerkingsakkoord en het huishoudelijk reglement)
Art. 14 § 1. Het centrum wordt geleid door een federale directeur en twee gemeenschapsdirecteurs van de Gemeenschappen. Elke directeur oefent een eigen bevoegdheid uit. De federale directeur heeft de algemene leiding van het centrum. Alleen de federale directeur is bevoegd voor alle kwesties met betrekking tot de veiligheid van het centrum. Hij is verantwoordelijk voor de opdrachten die door dit samenwerkingsakkoord aan de federale Staat worden toevertrouwd. Hij heeft de leiding van het personeel dat de federale Staat tewerkstelt. Alleen de twee gemeenschapsdirecteurs zijn bevoegd voor de pedagogische omkadering van de in het centrum geplaatste jongeren. De ene wordt aangesteld door de Vlaamse Gemeenschap; de andere door de Franse Gemeenschap. De pedagogische directeur, die afhangt van de Franse Gemeenschap, is verantwoordelijk voor de pedagogische omkadering van de jongeren die in de Franstalige afdeling van het centrum worden geplaatst. Hij heeft de leiding van het personeel dat tewerkgesteld wordt door de Franse Gemeenschap. De pedagogische directeur, die afhangt van de Vlaamse Gemeenschap, is verantwoordelijk voor de pedagogische omkadering van de jongeren die in de Nederlandstalige afdeling van het centrum worden geplaatst. Hij heeft de leiding van het personeel dat tewerkgesteld wordt door de Vlaamse Gemeenschap. De pedagogische directeurs beschikken over een diploma van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van het lange type. § 2. Er wordt een directiecomité opgericht, samengesteld uit de twee gemeenschapsdirecteurs en de federale directeur. Het comité beraadslaagt over elke gemengde kwestie die onder de bevoegdheid van meerdere directeurs valt. Het directiecomité waakt over de coördinatie van de taken die worden verricht door het personeel, tewerkgesteld door de federale Staat, en het personeel, tewerkgesteld door de gemeenschappen. De uitvoering van die taken mag op geen enkele wijze de interne en externe veiligheid met betrekking tot de werking van het centrum, noch de pedagogische, sociale en psychosociale omkadering in gevaar brengen. Het directiecomité beslist bij eenparigheid van stemmen. De Duitstalige Gemeenschap zal worden uitgenodigd voor elke vergadering van het directiecomité en zal aan de vergaderingen deelnemen voor zover ze ook betrekking hebben op jongeren van die gemeenschap. Bovendien zal het proces-verbaal van elke vergadering van het directiecomité ter informatie aan de Duitstalige Gemeenschap worden bezorgd. Ondanks de zware, wat omslachtige en in termen van overleg en communicatie eerder complexe (leidinggevende) structuur van de inrichting, functioneert de instelling. In managementtermen kan men stellen dat de huidige leidinggevende structuur niet optimaal is. Een directielid dat bijvoorbeeld een voorstel doet op het directiecomité, heeft dit normaliter overlegd met zijn personeelskader. Dat geldt op dat moment vaak niet voor de 2 andere directieleden van het directiecomité. Een correcte top-down en bottom-up communicatie met het eigen personeel wordt hierdoor bemoeilijkt. 51
De verplichting om unaniem te beslissen op het directiecomité is positief en binnen de huidige constellatie de enige optie. Het uitnodigen van de Duitstalige Gemeenschap op elke vergadering is niet realistisch. In de praktijk krijgt de Duitstalige Gemeenschap de verslagen van het directiecomité. Aangezien elke directeur standpunten inneemt volgens de richtsnoeren en filosofie van zijn Gemeenschap, ligt een unanieme consensus niet voor de hand.
Art. 25 Het centrum neemt geen jongeren op tussen 21 uur en 7 uur. Het gebeurt dat jongeren ook na 21.00 uur – maar voor 22.00 uur - worden opgenomen. Zulks gebeurt evenwel altijd in overleg met de plaatsende instantie. Gelet op het nationaal karakter van de instelling is vanuit bepaalde gerechtelijke arrondissementen de overbrengingstijd naar de inrichting immers niet gering. Art.26 Onverminderd de toepassing van artikel 14, § 2, derde lid, kan de federale directeur uitzonderlijk aan de gang zijnde activiteiten laten stopzetten, indien zij een ernstige bedreiging vormen voor de interne of de externe veiligheid van het centrum. Hij legt het geval onmiddellijk voor aan de betrokken pedagogische directeur. Dit gebeurde niet in 2004. Indien activiteiten stilgelegd worden, heeft dit te maken met gangbare veiligheidsprocedures en niet met het ongeoorloofd karakter van de activiteit op zich. Veiligheidsprocedures zijn vaak standaard-terreinprocedures en maken in die zin vaak geen deel uit van het dagdagelijks beheer op het niveau van het directiecomité. Een debriefing kan in voorkomend geval wel op het directiecomité gebeuren. Art. 27 § 1. De federale Staat legt voor elke jongere een administratief dossier aan, dat minstens de stukken bevat die zijn plaatsing rechtvaardigen. Het dossier is toegankelijk voor het personeel van de gemeenschap waartoe de betrokken jongere behoort. Medische gegevens kunnen enkel via een arts worden geraadpleegd. § 2. De pedagogische directeurs leggen voor elke jongere die onder hun bevoegdheid valt, een pedagogisch dossier aan. Dit dossier is toegankelijk overeenkomstig de regels die door de betrokken gemeenschap zijn vastgesteld. De pedagogische directeurs delen de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taken van de federale Staat en waarvan de lijst wordt vastgesteld door het directiecomité, onmiddellijk mee aan de persoon, aangewezen door de federale Staat. § 3. Dossierstukken worden opgesteld in de taal van de beschikking waarbij de jongere aan het centrum is toevertrouwd. §1 De psychiater van de Franse Gemeenschap heeft toegang tot alle medische gegevens haar ter beschikking gesteld door de federale omnipractici.
52
§2 2° lid Hier is tot op heden nog geen informatie over. De Commissie raadt het bijhouden van dergelijke lijsten aan, maar in de praktijk is nog geen concrete procedure nodig geweest voor het verkrijgen van deze gegevens. Hoewel er geen formele lijst bestaat, is de communicatie inzake de dossierstukken tussen de Gemeenschappen en de federale overheid sterk geëvolueerd. Thans kan de communicatie inzake het dossier van de jongeren als positief worden omschreven en kan de samenwerking als goed worden beoordeeld. De in het verslag over 2003 vermelde opmerkingen inzake de dossierstukken zijn nog steeds van toepassing. De Franse Gemeenschap legt inderdaad een pedagogisch dossier aan voor elke jongere, met de verschillende beschikkingen, aan de magistraten gezonden verslagen, verslagen over incidenten, observatienota’s van de opvoedende en psychosociale teams, nota’s van de geneesheer-psychiater, alsook de verslagen die in de gemeenschapsinstellingen zijn opgesteld. Elk dossier bevat bovendien de onthaalfiches en de verschillende vragenlijsten die de minderjarige bij zijn opvang ontving, alsook een fiche met een overzicht van in het centrum geziene schoolleerstof en de door de jongere verworven kennis. Wanneer een jongere op zitting moet, maakt het team van de Vlaamse Gemeenschap in principe een verslag op dat gefaxt wordt naar de jeugdrechtbank en naar de sociale dienst bij de jeugdrechtbank. Echter, wanneer een jongere na 5 dagen op zitting moet, zal het team van de Vlaamse Gemeenschap slechts een verslag opmaken indien er belangrijke, opvallende dingen aan het licht gekomen zijn. Bij de opstart van het centrum werd voor elke zitting een verslag opgemaakt. De ervaring leerde echter dat dit weinig zinvol was daar er vaak weinig te melden was. Wanneer een jongere een maand in de instelling verblijft, neemt het team van de Vlaamse Gemeenschap in principe ook een advies op in dat verslag in verband met de oriëntatie van deze jongere. Dit gebeurt echter niet wanneer het duidelijk is wat er met de jongere gaat gebeuren na zijn verblijf in het centrum of wanneer de jeugdrechter geen advies vraagt. Dit werd ingevoerd enerzijds om de werkdruk, die in 2004 zeer hoog was, te verlichten en anderzijds omdat het formuleren van een advies weinig zin heeft als het vervolg op het verblijf van de jongere reeds vaststaat of als de jeugdrechter geen advies vraagt. Het oriëntatieverslag bestaat uit: ¾ identificatiegegevens ¾ maatschappelijke gegevens: • aanmeldingsgegevens • bestaande verslaggeving • familiale gegevens • de minderjarige (hulpverleningsgeschiedenis, schoolloopbaan, vrije tijd, …) ¾ visie van de begeleiders • situatieschets • gedrag ¾ visie van de leerkrachten ¾ visie van de minderjarige ¾ psychologische gegevens ¾ besluit (en voorstel)
53
Wanneer een jongere ‘plots’ vertrekt (in de loop van de maand omdat elders een geschikte plaats is vrijgekomen), wordt er steeds een eindverslag opgemaakt waarin de tot dan toe verzamelde gegevens worden genoteerd. §3 Dit is inderdaad het geval. Een uitzondering kan in aanmerking worden genomen. Het is mogelijk dat een tuchtrapport door een anderstalige penitentiaire beambte wordt opgesteld (de (tweede) beambte op afdeling, een anderstalige getuige, een anderstalige meerdere die tussenbeide kwam…). Indien een tuchtrapport onder de noemer “dossierstuk” valt, vormt dergelijke situatie een uitzondering op de regel. Wat het dossiergedeelte van de opvoeders betreft, gebeurt dit voor de jongeren van de Duitstalige Gemeenschap in de Franse taal. Het psychosociale luik van de Duitstalige dossiers wordt soms weergegeven in de Duitse taal. Artikel 28 Elke partij zorgt ervoor dat de burgerlijke aansprakelijkheid verzekerd is van de personen die in het centrum tewerkgesteld zijn. De federale Staat zorgt voor de verzekering van de burgerlijke aansprakelijkheid van elke jongere en van de lichamelijke schade waarvan een jongere het slachtoffer kan zijn. Artikel 29 Onverminderd de toepassing van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, deelt het lid van het directiecomité, aangesteld door de betrokken Gemeenschap, elke ernstige gebeurtenis met betrekking tot een jongere onverwijld en binnen achtenveertig uur mee aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst. Uit de praktijk blijkt dat twee gevallen kunnen worden omschreven. Indien wordt vastgesteld dat een jongere in het Centrum verboden stoffen bezit, neemt de federale directie contact op met de jeugdrechter. In de andere gevallen sturen de Gemeenschappen een omstandig verslag naar de jeugdrechter. Aangezien er geen definitie bestaat van wat ernstige feiten zijn, wordt de interpretatie ervan overgelaten aan de twee Gemeenschappen, met verschillende handelwijzen tot gevolg. Art.30 HUISHOUDELIJK REGLEMENT (zie bijlage) Het huishoudelijk reglement van het centrum wordt goedgekeurd door de functionele bevoegde ministers van de partijen bij dit samenwerkingsakkoord en bevat nadere regels met betrekking tot : 1° het onthaal van de jongeren; 2° de externe contacten van de jongeren; 3° de sancties die aan jongeren kunnen worden opgelegd en de plaatsing van jongeren in een afzonderingsruimte; 4° het dagelijks leven in het centrum; 5° de veiligheid binnen het centrum; 6° de kamers van de jongeren; 7° de kantine; 8° de uitoefening van de eredienst en de zedelijke bijstand; 9° de geneeskundige dienstverlening aan de jongeren; 10° de buitenactiviteiten; 11° de werking van het directiecomité; 12° de rechtspositie van de jongeren met inbegrip van het tucht- en klachtenrecht; 13° de toekenning van het zakgeld, bedoeld in artikel 12, aan de jongeren. Wijzigingen ervan worden door het directiecomité ter goedkeuring voorgelegd aan de functioneel bevoegde ministers van de partijen bij dit samenwerkingsakkoord. Het huishoudelijk reglement bevat alle in het samenwerkingsakkoord omschreven bepalingen. 54
Algemeen genomen kan worden gesteld dat dit reglement, twee jaar na datum, nog steeds de belangrijkste leidraad is voor de dagdagelijkse werking van de inrichting. 1° Onthaal De vraag van de Evaluatiecommissie (aanbeveling op basis van verslag werkingsjaar 2003) om tot een gezamenlijke onthaalbrochure te komen, werd (nog) niet gerealiseerd. De federale verplichtingen inzake onthaal worden nageleefd. De jongere wordt bij zijn aankomst ingeschreven. De naam van zijn advocaat wordt gevraagd en het recht van de jongere tot vrije communicatie wordt hem meegedeeld. De jongere krijgt de kans om een familielid telefonisch te informeren omtrent zijn aankomst in de instelling. Hij ontvangt een kopie van de artikelen 37 en 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Er wordt gevraagd of hij een religie belijdt en zoja, dewelke. Tot slot ontvangt de jongere een uittreksel uit het huishoudelijk reglement. De Federale Overheid maakte tevens een brochure voor de familie van de jongere die op bezoek komt: daarin worden o.a. de bezoekuren, de voorwerpen die voor de jongere mogen worden binnengebracht en de wijze waarop familie geld kan afgeven of storten voor de betrokken jongere, vermeld. Onthaalbrochure van de Vlaamse Gemeenschap Op elke kamer ligt een onthaalbrochure. Deze onthaalbrochure wordt aangepast telkens wanneer er veranderingen zijn (nieuwe zaken bijvoegen, andere verwijderen) zodat deze brochure zoveel mogelijk up to date blijft. Inhoud: - inleiding: algemene schets van het centrum “De Grubbe” - belangrijke zaken: afspraken rond poetsen, kledij, bezoek, telefoneren, brieven schrijven, roken, zakgeld, beschadiging materiaal - informatie over: voorleiding, hoger beroep, kinderrechtencommissariaat, jolijn - art. 37 en40 van het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind - uitleg rond het beloningssysteem - een aantal vuistregels - dagindeling - hoe gedraag ik me in de klas? - Hoe doe ik mijn was? - Huishoudelijk reglement Onthaalbrochure van de Franse Gemeenschap Zodra de jongere aankomt in het centrum krijgt hij een brochure van de Franse Gemeenschap. Inhoud: -
voorstelling en werking van het Centrum; rechten van de jongeren (daaronder begrepen de artikelen 37 en 40 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind); de telefoonnummers en het adres van de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind; wettelijke bepalingen inzake de rechten van de minderjarigen, met name de artikelen 37 en 40 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van het Kind;
55
-
-
voorstelling van het team van de Gemeenschap; gewone dagindeling in het Centrum; leefregels in het Centrum, daaronder begrepen het activiteitenprogramma (verduidelijkt door een gewone indeling), schoonmaak en was (verduidelijkt door een gewone indeling), sigaretten, dragen van juwelen en kledij, sanctiesysteem met de verschillende soorten sancties en de gevolgen ervan); externe contacten (telefoon, bezoek, ontvangen van voorwerpen, post, pakjes, met de verschillende formulieren ter verduidelijking); toekenning van zakgeld; toelichting inzake de activiteiten (school, cultuur, bibliotheek, stripotheek); verloop van het verblijf met betrekking tot de zittingen, het bezoek van familie; adres en telefoonnummers van het Centrum.
De brochure wordt herzien in het kader van de vergadering van het pedagogisch comité 2005. Duitstalige onthaalbrochure Op het ogenblik van onthaal in het centrum wordt aan de Duitstalige jongeren een vertaling naar het Duits van de brochure van de Franstalige gemeenschap bezorgd. 2° Externe contacten van de jongeren De regelgeving inzake externe contacten wordt nageleefd. Enkele opmerkingen kunnen desalniettemin worden gemaakt. Door de geleidelijke toename in bezetting was de huidige containerbezoekzaal regelmatig te klein en moest ook de vergaderzaal in voorkomend geval getransformeerd worden. Het recht op bezoek wordt immer in de orthodoxe zin van het woord geïnterpreteerd: de boodschap “geen bezoek vandaag want alle plaatsen in de zaal zijn bezet” bestaat niet te Everberg. Dit noopte naast het gangbare middagbezoek tot de invoering van een avondbezoek in het weekend. Sinds de invoering van het avondbezoek (per 06/12/2003) volstaat het aantal beschikbare plaatsen, ook bij een volledige bezetting van de capaciteit van het centrum. Het tot voor kort gangbare verbod te bellen naar GSM-toestellen met betaalkaarten – behoudens uitzonderlijke toelating, in de praktijk maandelijks - betekende voor heel wat jongeren het drastisch terugsnoeien in hun contactmogelijkheden met dichte familie, in de eerste plaats hun ouders. Deze regel werd eind 2003 bij ministeriële onderrichting beëindigd. Het verbod te bellen naar GSM-toestellen met betaalkaart is bijgevolg niet langer van toepassing voor het contact met de ouders. Per 29.12.2003 verloopt het telefoonverkeer van de jongeren computergestuurd. Zij kunnen enkel telefoneren naar nummers waarvoor een toelating werd toegekend en die na controle in het computersysteem werden ingevoerd. Deze nummers zijn via een persoonlijke code gekoppeld aan de jongere in kwestie. De overgang naar het nieuwe systeem verliep zonder veel problemen. Het telefoonsysteem dat in de afdelingen werd geplaatst biedt niet de mogelijkheid langer dan tien minuten te telefoneren. Voor de gesprekken met de familie is zulks doeltreffend gebleken. Dit is echter niet het geval voor de contacten met de advocaten, de afgevaardigden van de jeugdbeschermingdiensten of de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind. De Brusselse jeugdafdeling betreurt dat de telefoongesprekken met hun cliënt om de tien minuten worden onderbroken en heeft gevraagd deze werkwijze te wijzigen. De 56
Franse Gemeenschap heeft dit punt op de agenda van het directiecomité geplaatst. Na onderzoek van het gesignaleerde probleem door de federale directie blijkt het evenwel om een marginaal probleem te gaan. De jongeren krijgen wekelijks een bedrag gestort dat het equivalent is van 30 minuten beltijd. Deze beltijd wordt zelden opgebruikt maar in voorkomend geval kan er vanuit de rapportzaal verder getelefoneerd worden met advocaten, de Kinderrechtencommissaris, de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind en de Jolijn, zodat deze contacten te allen tijde gegarandeerd worden. In 2004 werd tegen geen enkele jongere in de instelling een sanctie uitgesproken inzake briefwisseling en/of telefoonverkeer. Aan geen enkele jongere werd in 2004 een bezoekverbod opgelegd. Enkele malen werd punctueel ingegrepen door een bezoeker verder de toegang tot de inrichting te ontzeggen. Vrijwel altijd hield dit verband met ongeoorloofd gedrag. Het respect voor de externe contacten werd in die zin doorgedreven dat het telefoonverkeer en het bezoekrecht voor de ouders en de vaste vriendin (in voorkomend geval) voor de meer dan één dag in isolatie verblijvende jongeren na de eerste nacht isolatie genormaliseerd werd. Jongeren kunnen dus bijvoorbeeld vanuit isolatie naar het bezoek in de bezoekruimte gaan. Dit stelde tot op heden nog geen problemen: indien voor agressie gevreesd wordt, wordt dit normaliter opgelost door het bezoek voor de betrokken jongere in de advocatenspreekzaal te organiseren. In 2004 werd geen enkele jongere bij wijze van sanctie een bezoek in de advocatenspreekplaats opgelegd. Alle bezoeken, ook van jongeren tijdens hun verblijf in de isolatiekamer, vonden plaats in de gemeenschappelijke bezoekzaal. Op basis van de aanbevelingen van de evaluatiecommissie werd de mogelijkheid op auditieve controle tijdens het familiebezoek uitgesloten door de penitentiaire beambten (met uitzondering van de periode waarbinnen ze de drankbedeling doen) op de gang te laten plaatsnemen in plaats van in de eigenlijke bezoekruimte. De aanpassing van het huishoudelijk reglement laat op zich wachten. 3° Sancties die aan jongeren kunnen worden opgelegd en de plaatsing van jongeren in een afzonderingsruimte. 3.1. Federale overheid Art.15 van het huishoudelijk reglement §1. Binnen een globale pedagogische benadering dient er ruimte te zijn om stil te staan bij de oorzaak en de betekenis van het probleemgedrag, bij eventueel herstel van geschonden relaties, bij preventie van het gestelde probleemgedrag en ook bij de consequenties van een herhaling van het gestelde probleemgedrag. De opgelegde sancties moeten het verder zetten van een aangepaste pedagogische omkadering mogelijk maken. Het uitwerken van een conflictoplossing kan na overleg en akkoord met de sanctionerende overheid daarbij een stopzetten of afbouwen van de sanctie tot gevolg hebben. §2. De gekozen benadering impliceert een expliciete keuze het rollenpatroon te vermijden waarbij de rol van het personeel van de federale overheid er uitsluitend uit zou bestaan het negatief gedrag van de jongere te sanctioneren en het exclusief de rol van het personeel van de gemeenschappen zou kunnen zijn het positief gedrag van de jongere te valoriseren.
57
De afgelopen twee jaar werd een lange weg afgelegd. Een en ander had te maken met de best mogelijke sanctie in elke situatie, alsmede het zoeken naar sancties die de werking van de onderlinge overheden het minst in het gedrang brachten (cfr. Art. 15, §1: “De opgelegde sancties moeten het verder zetten van een aangepaste pedagogische omkadering mogelijk maken.”). Vanuit federale hoek werd hiertoe een ganse weg met het personeel afgelegd. In het jaarverslag van 2003 stelt de Evaluatiecommissie dat “…de drie overheden elkaar min of meer “gevonden” hebben inzake de meeste sancties binnen het kader dat Everberg biedt. Dit is niet het geval voor de maatregel van isolatie…”. Dit geldt voor 2004 nog steeds, hoewel ook op het domein van de maatregel van isolatie vooruitgang is geboekt (zie artikel 18 van het huishoudelijk reglement). §2. In oktober 2004 legde de Franse Gemeenschap haar reflexiedocument inzake sancties neer op het directiecomité. Tegen de achtergrond van het sanctiebeleid van de Gemeenschappen werden in het najaar van 2004 in de schoot van het directiecomité de krijtlijnen voor een federaal positief sanctiebeleid uitgetekend en dit zowel naar procedure als naar sanctie-inhoud toe. Het conceptuele en voorbereidende werk gebeurde in 2004, de invoering van het sanctiesysteem begin 2005. Centraal binnen het federale sanctiesysteem staat het concreet observeerbare en objectiveerbare gedrag van de jongere dat als evaluatiecriterium weerhouden wordt en gescoord wordt door de beambten op de afdeling. De achterliggende idee stoelt op de overtuiging dat er een directe relatie bestaat tussen het gedrag en de houding van de jongere en de veiligheid binnen het centrum. Het is binnen deze context evident dat de appreciatie van het gedrag van elke individuele jongere gebeurt door medewerkers die het meest met de jongeren samenwerken, nl. de penitentiair beambten. Opvolging en eventuele correctie en bijsturing gebeuren door de hogere hiërarchische niveaus. Noch conceptueel, noch praktisch bestaat er een verband tussen de sanctiesystemen van de federale overheid en de Gemeenschappen. Wel wordt er systematisch op toegezien dat de jongere geen positieve sanctie ontvangt van één partij terwijl er een negatieve sanctie werd toegekend door een andere partij teneinde de jongere een coherente boodschap te geven. Beide Gemeenschappen formuleerden opmerkingen aangaande de communicatie rond de toewijzing van positieve sancties aan jongeren. Deze zullen in de toekomst geëvalueerd worden. Art.16 van het huishoudelijk reglement §1. Elk negatief gedrag kan het voorwerp uitmaken van een sanctie. Een sanctie is het gevolg van een overtreding inzake een in het centrum gestelde leefregel. §2. Onverminderd de specifieke bepalingen inzake de plaatsing in afzonderingsruimte, maken verdere algemene bepalingen inzake de sanctiemodaliteiten en de sanctiemaat voorwerp uit van overleg binnen de schoot van het directiecomité. Het directiecomité waakt erover dat de toepassing van die algemene bepalingen gebeurt met inachtname van de persoonlijkheid van de jongere. Het directiecomité bewaakt de kwaliteit van het sanctiebeleid en maakt een lijst op van de sancties. Zodra door welke overheid ook een sanctie of een maatregel van plaatsing in de afzonderingsruimte genomen wordt, wordt deze opgevolgd door het directiecomité. Het sanctiebeleid dient met name eenduidig, transparant, consequent, gedragsgericht, voorspelbaar en proportioneel te zijn. Sancties mogen de grondrechten van de jongere, waaronder de volgende rechten van de jongere, niet in het gedrang brengen : het recht op verdediging, de rechten van de jongere inzake zijn geloofs- of levensbeschouwelijke overtuiging, het algemeen recht op externe contacten.
58
§2. Er werd nog geen exhaustieve lijst opgesteld van sancties die aan jongeren kunnen opgelegd worden. Dit werk werd in het verleden al enkele malen aangevat maar is tot dusver nog niet voltooid. Te vroeg een definitieve lijst van mogelijke sancties opmaken zou tot nu toe al te veel in de weg gestaan hebben in het vaak samen zoeken van “creatieve oplossingen” of meer opportune sancties in bepaalde specifieke situaties. De mogelijke achterliggende gedachte van een exhaustieve lijst - het beschermen van een aantal rechten van jongeren- is in die zin ook niet echt nodig geweest. Verschillende sancties kunnen worden genomen, hetzij door de equipes van de Gemeenschappen, hetzij door de federale equipe, hetzij door beiden. Er kunnen echter verschillen voorkomen tussen beide Gemeenschappen. Art. 17 van het huishoudelijk reglement §1. Gelet op de in het samenwerkingsakkoord bepaalde opdrachten van de gemeenschappen en van de federale overheid kunnen de in dit hoofdstuk uitgewerkte maatregelen geen exclusieve bevoegdheid uitmaken van de federale overheid of van de gemeenschappen. §2. Met respect voor de bepalingen in artikel 16§2 kunnen sancties en maatregelen opgelegd worden door de federale directeur of zijn gemachtigde in zoverre er een verband is tussen het gedrag van de jongere en de door de federale overheid in het centrum uit te voeren opdracht en in zoverre de jongere negatief gedrag stelt t.a.v. het personeel van de federale overheid. Met respect voor de bepalingen in artikel 16§2 kunnen sancties en maatregelen opgelegd worden door de pedagogische directie of de gemachtigde daarvan t.a.v. de jongere met een overeenstemmend taalregime in zoverre er een verband is tussen het gedrag van de jongere en de door de gemeenschappen in het centrum uit te voeren opdracht en in zoverre de jongere negatief gedrag stelt t.a.v. het personeel van de desbetreffende gemeenschap. Indien de gemeenschappen dit vragen, zullen de door hen opgelegde sancties door de federale overheid uitgevoerd worden. §3. Alle maatregelen die voor de jongere een verwijdering uit de leefgroep tot gevolg hebben en waarvan de duur van de maatregel de tijd van de lopende activiteit overstijgt maken het voorwerp uit van overleg tussen de federale overheid en de betrokken gemeenschap en dit uiterlijk binnen de twee dagen. §4. In het centrum wordt een sanctieregister gehouden. In dit register worden minimum de plaatsingen in de isolatieruimte en alle maatregelen die een substantiële wijziging uitmaken van het regime van de jongeren, ingeschreven. Deze inschrijving vermeldt de identiteit van de jongere, de opgelopen sanctie en de reden die aanleiding gaf tot deze sanctie. In geval van plaatsing in de isolatieruimte dienen in een apart register vermeld te worden: de datum en het uur van het begin en einde van de plaatsing in de isolatieruimte, de ontvangen bezoeken van het personeel, de ontwikkelde activiteiten en de gevolgde procedure in geval van verlenging van de plaatsing. Deze registers zijn ten allen tijde consulteerbaar door de toezichthoudende overheden. §3. Bij “gemengde kwesties”, incidenten waarbij de Gemeenschappen en de federale overheid betrokken zijn, is er in principe altijd overleg. Bij niet-gemengde kwesties (nachtlawaai, beschadigen van instellingskledij,…) is dit niet de regel. Tussen de Vlaamse Gemeenschap en de federale overheid is er zo goed als altijd overleg. De federale overheid overlegt in niet-gemengde kwesties in principe ook met de Franse Gemeenschap. De Franse Gemeenschap deelt bij een niet-gemengde kwestie de genomen maatregel veelal mee. 59
Soms zijn er sancties die in onderling overleg, met personeelsleden van de andere teams, genomen worden. Dit gebeurt als het incident (dat aanleiding geeft tot de sanctie) niet tot één personeelsteam beperkt is. Het sanctiepakket wat betreft de negatieve sancties werd vanuit de zijde van de federale overheid niet gewijzigd sinds de opstart van het centrum. Het bestaande sanctiepakket voldoet nog steeds en biedt de nodige garanties naar voorspelbaarheid. Het opleggen van een negatieve sanctie wordt telkens voorafgegaan door een tegensprekelijk debat tussen de jongere en een partij die niet rechtstreeks verbonden was bij het incident. In principe is dit de federaal directeur, bij afwezigheid een penitentiair assistent. Dit laat de jongere toe argumenten naar voor te brengen die een invloed kunnen hebben bij de bepaling van de aard en de duur van de sanctie. Het opleggen van een negatieve sanctie vanwege de federale overheid is in de eerste plaats feitgebonden en in die zin niet altijd gekoppeld aan het globale gedrag en/of de houding van de jongere: principes als proportionaliteit, voorspelbaarheid, non bis in idem… worden bij de federale sanctiepolitiek systematisch meegenomen. Te melden valt nog dat de gewijzigde rookregeling en de hierdoor noodzakelijke wijzigingen in de monografieën aanleiding waren voor het harmoniseren van de rookpauzes van jongeren bij het opleggen van sancties: bij het opleggen van een individueel regime geniet een jongere slechts drie rookpauzes per dag. Dit was voorheen niet steeds het geval indien het opgelegde individuele regime een exclusieve sanctie van de Franse Gemeenschap betrof. Voor de positieve sancties wordt verwezen naar artikel 15. 3.2. Vlaamse Gemeenschap Het sanctiebeleid moet worden gezien in het ruime kader van de pedagogische visie (de 5 opvoedingsvaardigheden van Patterson). Naast het sanctioneren van ongewenst gedrag staat enerzijds het positief bekrachtigen van het gewenst gedrag en anderzijds positieve betrokkenheid naar de jongeren toe. 1. negatieve sancties Er zijn verschillende soorten sancties die door de verschillende personeelsgroepen toegekend kunnen worden nl: kamerarrest, individueel regime, ‘andere’ en isolatie. Wanneer een personeelslid van de Vlaamse Gemeenschap een sanctie wenst te geven moet het personeelslid steeds overleg plegen met de pedagogisch directeur. Soms zijn er sancties die in onderling overleg, met personeelsleden van de andere teams, genomen worden. Dit gebeurt als het voorval (dat aanleiding geeft tot de sanctie) niet tot één personeelsteam beperkt is. Een jongere naar de isolatieruimte brengen gebeurt steeds door het federale team, maar de vraag tot isolatie kan ook door het personeel van de Vlaamse Gemeenschap gesteld worden. Ook dan wordt de duur in onderling overleg bepaald. Kamerarrest: de jongere verblijft enige tijd op kamer en dient op kamer één of meer opdrachten te verrichten. De duur van op kamer blijven en de opdracht(en) die de jongere moet uitvoeren worden in onderling overleg met de pedagogisch directeur bepaald. Eén speciale vorm van kamerarrest is ontbijt op kamer en de eerste rookpauze missen. Deze sanctie wordt uitgesproken wanneer de jongere ’s morgens niet tijdig klaar is voor het ontbijt. Individueel regime: De jongere dient niet de hele tijd op kamer te verblijven maar hij draait enige tijd niet mee in de leefgroep. De jongere krijgt les en activiteiten maar dan
60
op individuele basis. Hij kan ook de dagelijkse taken uitvoeren (afwas, kuis, …) Ook hier wordt de duur in onderling overleg met de pedagogisch directeur bepaald. Andere sancties: overtreding gerelateerde sancties: een aantal dagen geen radio op kamer, aan aantal dagen geen avondactiviteit, de buitenruimte opvegen, een aantal dagen minder sigaretten mogen roken, aantal keer niet op de computer mogen werken, … 2. positieve sancties of beloningen Tijdens het groepsgesprek (dat ieder weekend plaatsvindt) wordt het gedrag van de afgelopen week van elke jongere overlopen en geëvalueerd. Wanneer de jongere zich goed heeft gedragen, krijgt hij een beloning die hij tot aan het volgende groepsgesprek mag houden. Is bij het volgende groepsgesprek zijn gedrag nog steeds goed dan kan de jongere de beloning behouden of inruilen voor een andere beloning. Goed gedrag houdt in: in de afgelopen week geen negatieve sanctie hebben opgelopen met uitzondering van time-out. Uit de volgende beloningen kan de jongere bvb. kiezen: handcomputerspelletje, mega strip, cd’s, tekenset. 3.3. Franse Gemeenschap In het pedagogisch project van de Franse Gemeenschap werd een sanctiesysteem aangewend. Op het einde van een jaar werking is evenwel besloten dat niet alle vastgestelde doelstellingen zijn bereikt. Het leek derhalve noodzakelijk het beleid inzake positieve en negatieve sancties te herzien. Deze wijzigingen leken des te meer noodzakelijk omdat de evaluatiecommissie van het centrum de wens had uitgedrukt dat positieve en herstelgerichte sancties zouden worden uitgewerkt. Aangezien het federale niveau met het vorige systeem geen beloningen kon toekennen, bleek het derhalve belangrijk dat deze denkoefening snel tot een resultaat zou leiden. Daarom werd in oktober 2004 in overleg met de federale directie en de adjudanten een brochure uitgewerkt, getiteld “Réflexion autour des sanctions” en verspreid onder de opvoedkundige en psychosociale teams. Deze brochure bevatte, naast de bijlagen met de verschillende wetteksten, de drie volgende delen: 1. Juridisch kader van de sancties In dit gedeelte wordt uitleg gegeven over de inhoud van de internationale overeenkomsten (EVRM, verdrag inzake de rechten van het kind), van de wetten, decreten en de regelgevende bepalingen (deontologische code, pedagogisch project, huishoudelijk reglement). 2. Sanctiesysteem In dit gedeelte wordt theoretische uitleg gegeven over het begrip regel. Het bevat uittreksels inzake sancties uit het werk van J.Y. Hayez « La destructivité chez l’enfant et l’adolescent». 3. Voorstelling van het nieuw systeem In dit gedeelte worden het nieuwe sanctiesysteem, evenals de werking ervan uiteengezet. Nadien werd een institutionele vergadering georganiseerd met alle personeelsleden van de Franse Gemeenschap in het centrum te Everberg teneinde de nieuwe werking uiteen te zetten die als volgt kan worden samengevat:
61
1. Positieve sancties Gelet op de vaststelling dat de institutionele reflexen zich veeleer richten op negatief gedrag dan op het positief gedrag van de jongeren, werd getracht een systeem in te voeren om het evenwicht in het kader van het optreden van het team van de Franse Gemeenschap te herstellen. Er moet ook rekening mee gehouden worden dat de jongeren de beloningen kunnen interpreteren als verworvenheden, rechten. Derhalve bestaat het risico dat de herhaling van een beloning of de vermeerdering van positieve sancties het statuut van de herwaardering wijzigen: deze zal dan overgaan van gunst die kan worden ingetrokken bij negatief gedrag, naar een verworven norm die niet meer kan worden aangepast op grond van het gedrag van de jongeren. De beloning is dus een instrument dat zich tegen zichzelf kan keren aangezien de jongeren als gevolg ervan hogere verwachtingen zullen hebben en veeleisender zullen zijn. Rekening houdend met deze verschillende elementen, moet dus een systeem worden ingevoerd op grond waarvan de opvoeders niet verplicht zijn systematisch het kader te verduidelijken waarbinnen de gunst ligt, en dat eveneens rekening houdt met de groepsdynamiek. Het team van de Franse Gemeenschap heeft dus het algemeen sanctiesysteem herzien, zodat voortaan een onderscheid moet worden gemaakt tussen 4 soorten voordelen: de radio, de beloningen met pedagogische doelstellingen (wekelijkse beloningen), de spontane individuele beloningen en de spontane collectieve beloningen. A.
Radio
Na vijf dagen plaatsing krijgt iedere jongere, onder voorbehoud van aangepast gedrag, een radio in zijn kamer. B.
Wekelijkse beloningen
De wekelijkse doelstellingen worden bepaald in een pedagogische vergadering en moeten in de lijn liggen van de problematiek van de jongere en van de uitwerking van zijn project.
Er wordt een willekeurige verdeling, in overeenstemming met de persoonlijkheid van de jongere, georganiseerd die, ter informatie, de volgende mogelijkheden omvat: C.
keuze keuze keuze keuze keuze keuze
van van van van van van
een film; een cd; een sportactiviteit; strips; een gespecialiseerd tijdschrift; een maaltijd.
Spontane beloningen
Parallel met de wekelijkse beloningen, blijkt het uit pedagogisch oogpunt belangrijk de jongere duidelijk te maken dat het volledige opvoedend, pedagogisch en psychosociaal
62
team zijn gedrag bijzonder heeft gewaardeerd, net als zijn ontwikkeling tijdens de plaatsing. In casu kan de toekenning van een spontane beloning (individuele materiële of symbolische beloning), waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijkheid van de jongere en met zijn situatie, worden beoogd. Deze positieve sanctie kan het resultaat zijn van een federale of communautaire beloning. D.
Collectieve beloningen
Het is ook belangrijk de jongere te herwaarderen als persoon die deel uitmaakt van een groep. Derhalve kunnen aan de groep bepaalde valorisaties en beloningen worden gegeven. 2. Negatieve sancties A.
Grondslag
Aangezien opsluiting slechts weinig keuze laat, is isolement een vorm van straffen die in het kader van opvoedkundige tradities op prijs wordt gesteld. Rousseau, Montesori, Dewey hebben het principe ervan verdedigd. Het is evenwel zo dat de sanctie doeltreffend is omdat de gestrafte en de groep een aantal waarden en belangen delen. De sanctie heeft zin omdat collectieve ideeën en bekommernissen bestaan: met andere woorden, de uitsluiting werkt enkel in groep. De resocialiserende bedoeling ervan is gebaseerd op een gedeeld samenlevingsverband. Dit gegeven is fundamenteel als het erop aankomt de meest aangepaste sanctie toe te passen. B.
Procedures
Van iedere sanctie moet een verslag worden gemaakt waarin omstandig het verloop van het incident is opgenomen. Indien een sanctie de verwijdering uit de leefgroep voor meer dan een activiteit tot gevolg heeft, moeten het hoofd van de afdeling en het lid van de directie met wachtdienst onmiddellijk op de hoogte worden gebracht. C.
De verschillende maatregelen
Terugkeer naar de kamer Indien een jongere een activiteit verstoort en zijn gedrag ondanks verschillende opmerkingen aanhoudt, moet hij terug naar zijn kamer tot aan het einde van de activiteit. Weghalen van de raamkruk Indien een jongere voortdurend aan de vensters roept ondanks verschillende waarschuwingen, wordt zijn raamkruk voor een periode van maximum 5 dagen afgenomen. Vermindering van het aantal sigaretten Het aantal sigaretten van een jongere mag in geen geval minder dan drie bedragen. Deze sanctie kan aan een andere sanctie worden gekoppeld.
63
Afschaffing van de avondactiviteit De afschaffing van de avondactiviteit heeft tot gevolg dat de jongere om 19u30’ naar zijn kamer moet. Individueel stelsel Er kan ook een individueel stelsel worden ingevoerd, maar dat moet beantwoorden aan strikte voorwaarden. Het individueel stelsel is immers geen verhulde vorm kamerarrest. Daartoe moet de jongere maximaal op opvoedkundig vlak worden begeleid. Deze begeleiding omvat twee uur en een half schoolactiviteiten, een uur individuele sport, een individuele binnenactiviteit en een herstelgerichte taak. Kamerarrest Deze sanctie mag in geen geval worden gebruikt door de Franse Gemeenschap. Collectieve sancties Collectieve sancties zijn niet toegelaten in het centrum. Alternatieve reacties Traditioneel wordt een ontdekte overtreding gestraft met een straf die erop gericht is de dader ervan een voordeel of een plezier dat voor hem belangrijk is, te ontnemen. Door het conditioneren wordt gehoopt dat hij in de toekomst de onaangename gevolgen van zijn handeling zal vermijden. Maar de pedagogische en de strafrechtelijke realiteit tonen de grenzen van deze straffende reacties aan. De betrokkene blijft soms ongevoelig voor de opgelegde straf; het effect van die straf is kortstondig en de herinnering vervaagt met de tijd zodat de veronderstelde afschrikkende kracht van de straf verdwijnt. (…) Het concept alternatieve straf is over het geheel genomen erop gericht de overtreder te verplichten een taak of handelingen te verrichten die voor hem interessant zijn op pedagogisch vlak of nuttig zijn voor anderen. Een van de belangrijkste voordelen is dat de jongere actief wordt en deelneemt aan de verwezenlijking van een taak met opvoedkundig doel in plaats van de straf te ondergaan. Er moet worden opgemerkt dat de Franse Gemeenschap voor sommige straffen die een belangrijke verwijdering van de leefgroep veroorzaken, de akkoordbevinding vraagt van de met het dossier belaste jeugdrechter. Voor elke sanctie wordt een verslag opgesteld. Dit wordt meegedeeld aan de directie die in overleg met de opvoedkundige en psychosociale teams de sanctie bepaalt. Het verslag bevat de gedetailleerde elementen en de sanctie wordt vervolgens overgezonden aan de federale overheid. Indien van het incident ook een federaal verslag is opgesteld, wordt overleg georganiseerd tussen de directeurs. De federale overheid van haar kant zendt ook verslagen over van door haar behandelde incidenten maar het gebeurt vaak dat tussen het opstellen van het verslag en de overzending ervan een periode van een week ligt. De federale overheid pleegt niet stelselmatig overleg, behalve met betrekking tot de gemengde verslagen.
64
3.4. Isolatie Art. 18 van het huishoudelijk reglement §1. De maatregel van isolatie in de afzonderingsruimte is een uitzonderingsmaatregel. Hij kan enkel gebruikt worden in de volgende situaties: het in gevaar brengen van de eigen fysieke integriteit, van die van de andere jongeren, van bezoekers of van een personeelslid van het centrum, bij ontvluchting of bij een poging tot ontvluchting en bij het dealen van drugs op de afdeling. §2. De geneesheer en de psychiaters van het centrum kunnen zich om medische redenen tegen de uitvoering van deze sanctie verzetten. De jongere in kwestie wordt dagelijks door de dokter van het centrum gezien. §3. De bevoegde jeugdrechter wordt door de betrokken gemeenschap verwittigd van de plaatsing op afzonderingsruimte, van de beweegredenen ertoe, van de opheffing of de verlenging van de plaatsing op afzonderingsruimte en –in voorkomend geval - van de beweegredenen ertoe. §4. De maatregel dient beperkt te zijn in de tijd en mag niet langer dan vijf dagen duren. Wanneer de jongere blijvend de eigen fysieke integriteit, die van andere jongeren of van het personeel in het gedrang brengt kan de maatregel hernieuwd worden, behoudens de verplichting tussen de nieuwe maatregel en de maatregel die nog niet verstreken is, een tijdruimte van ten minste één dag te laten. §5. De jongere die in isolatie geplaatst is, ontvangt dagelijks het bezoek van de directeur van de federale overheid en van de directeur van de gemeenschappen of hun gemachtigden. Tussen 08 en 22 uur ontvangt hij minstens om de twee uur bezoek van een lid van de pedagogische equipe in de isolatieruimte. Indien de bevoegde pedagogische directeur dit noodzakelijk acht, gebeuren eventuele pedagogische activiteiten eveneens in die ruimte. §1. Cijfers inzake het aantal plaatsingen in isolatie en de feiten die aanleiding gaven tot de plaatsing bevinden zich in de tabellen 13 en 14, 15 en 16 (in bijlage IV). De daling van het aantal plaatsingen en de duur van de isolatie is frappant en dit voor beide Gemeenschappen terwijl het gevoerde beleid inzake sanctietoemeting langs federale zijde niet werd aangepast. Dezelfde feiten geven nog steeds aanleiding tot eenzelfde reactie. De daling is het opvallendste langs de zijde van de Franse Gemeenschap waardoor er een vrij goed evenwicht bereikt wordt tussen beide Gemeenschappen. Het aantal gevallen van isolatie is in 2004 voor de Franse Gemeenschap sterk gedaald. In 2004 zijn immers 45 maatregelen van isolatie genomen ten aanzien van 28 jongeren. Dat betekent in vergelijking met 2003 een daling van meer dan 42% van de maatregelen. Deze vermindering van het aantal gaat ook gepaard met een vermindering van de duur. Langs de zijde van de Vlaamse Gemeenschap werden 21 isolatiemaatregelen genomen ten aanzien van 15 jongeren. De daling werd hoofdzakelijk verwezenlijkt door te investeren in en het werken met personeel. Bij de opening van het centrum was er een duidelijk gebrek aan ervaring in het omgaan met conflicten tegen de achtergrond van een grote mate van explosiviteit en onberekenbaarheid langs de kant van de jongeren. Er werd snel gegrepen naar isolatie als oplossing om escalatie en de mogelijkheid op fysieke agressie te voorkomen en dit in het belang van alle betrokken partijen. Door te werken vanuit de principes van warme bewaking wordt er bij conflicten sneller gegrepen naar technieken als dialoog en communicatie, afgestemd op de jongere in kwestie. Veel conflicten die vroeger eindigden in isolatie, eindigen nu op kamer. Het ‘beveiligen’ van de kamers in 2003 (verankeren van de meubels, verwijderen van kastdeuren en het aan de ketting leggen van de ramen) draagt bij tot het veilig milieu van de kamer en dijkt escalatie in. Ook de grotere aanwezigheid van een middenkader 65
op federaal vlak (in casu de kwartierchefs) creëert een grotere aanwezigheid van een intermediair platform dat probleemoplossend en escalatievermijdend kan werken. Deze wijziging is enerzijds toe te schrijven aan experimenten en de opleiding van de opvoedkundige teams die conflictbeheersing doeltreffender maken en ook aan de institutionele denkoefening in het team van de Franse Gemeenschap, en anderzijds aan de kwalitatief betere samenwerking tussen de twee Gemeenschappen en de federale overheid. Terwijl de gevallen van isolatie in 2003 aanleiding gaven tot zeer hevige discussies tussen de Franse Gemeenschap en de federale regering, blijkt dat thans de handelwijzen zijn gewijzigd. De verschillen inzake filosofie blijven bestaan maar gaandeweg is er een modus vivendi gegroeid inzake het omgaan met isolatie. Over zowel de feiten die aanleiding geven tot een plaatsing als de duur van de plaatsing bestaat algemeen genomen consensus. De feiten die aanleiding kunnen geven tot een plaatsing in isolatie werden aangepast. Poging tot ontvluchting en het dealen van drugs binnen de afdeling worden niet langer in aanmerking genomen en werden in feite ook nooit toegepast. Het huishoudelijk reglement dient in deze te worden aangepast. Tabellen 17 en 18 geven een beeld van de concrete feiten die aanleiding gaven tot de beslissing een jongere in de isoleerruimte te plaatsen, hetzij op initiatief van de Gemeenschappen, hetzij op initiatief van de federale overheid. Enkel het feit dat beslissend is om over te gaan tot plaatsing wordt weergegeven. Veelal gaan hieraan namelijk andere feiten vooraf binnen een context van escalatie. Een voorbeeld kan duidelijkheid scheppen. Een incident kan starten met het beledigen van een personeelslid maar een jongere gaat hiervoor hoogstens op kamer. Er is namelijk geen gevaar voor een schending van de fysieke integriteit. Enkel indien dit gevaar zich op een bepaald moment toch zou voordoen (bijvoorbeeld het stukslaan van de kamer) of er volgt een effectieve schending (bijvoorbeeld fysieke agressie op een personeelslid) volgt een beslissing tot plaatsing op isolatie. De motivatie van de beslissing tot isolatie is direct gelinkt aan het gevaar of de effectieve schending van de fysieke integriteit en ook naar sanctieduur en -inhoud toe is dit bepalend: de toemeting van de duur van isolatie zal gelinkt worden aan het stukslaan van de kamer of het slaan van het personeelslid, voor het onderdeel van de belediging kan de jongere een individueel regime toegekend krijgen, aansluiten op de isolatie. Tabel 17 : Feiten die aanleiding gaven tot plaatsing in isolatie voor jongeren van de Vlaamse Gemeenschap in 2004 Feiten duur plaatsing Fysieke agressie tav personeel Ernstige fysieke dreiging tav personeel Fysieke agressie tav andere jongere Fysieke agressie tav bezoeker Suicidepoging of automutulatie Vernielen van kamermeubilair Zeer ernstig nachtlawaai Weigeren naakte fouille
-1
1
2
3
4
5
totaal
2 2 1
5 2 1 1 1 -
1 1 -
1 -
2 -
1 -
TOTAAL
5
10
2
1
2
1
11 2 3 3 1 1 21
66
Tabel 18 : Feiten die aanleiding gaven tot plaatsing in isolatie voor jongeren van de Franse Gemeenschap Feiten duur plaatsing Fysieke agressie tav personeel Ernstige fysieke dreiging naar personeel Fysieke agressie tav andere jongere Fysieke agressie tav bezoeker Suicidepoging of automutulatie Vernielen van kamermeubilair Reïntegratieschema Onbekend
-1
1
2
3
4
5
totaal
3 4 2 4 4 -
4 5 4 1 4 1
3 1 1 1 -
1 -
-
2 -
TOTAAL
17
19
6
1
-
2
12 10 7 6 8 1 1 45
Conform het huishoudelijk reglement kunnen enkel feiten die een gevaar opleveren voor de fysieke integriteit van de jongere zelf of derden aanleiding geven tot plaatsing in isolatie. Bijna alle feiten kunnen in 6 groepen opgedeeld worden : • Fysieke agressie tav personeel wat logischerwijze gepaard gaat met een een effectief fysiek contact met hetzij duwen en trekken, hetzij slaan. • Ernstige fysieke dreiging tav personeel kan zowel verwijzen naar een verijdelde poging tot fysieke agressie als naar zeer ernstige (doods-)bedreiging waarbij het risico dat deze omgezet wordt in daden als zeer hoog wordt ingeschat gezien de situatie en/of emotionele toestand waarin de jongere verkeert. • Fysieke agressie tav een andere jongere verwijst naar een ernstige en vaak gratuite geweldpleging. In de regel wordt bij fysieke agressie een individueel regime opgelegd. • Fysieke agressie tav bezoekers deed zich in 2004 niet voor. • Suicidepoging of automutulatie kan verwijzen naar een verijdelde poging tot zelfdoding maar ook bij ernstige automutulatie waarbij de veiligheid op de kamer onvoldoende kan gegarandeerd worden, kan tot een plaatsing overgegaan worden. De emotionele toestand van de jongere speelt hierbij een cruciale rol. De jongere wordt ook van zeer nabij opgevolgd door de geneesheer(-psychiater) en psycholoog van de gemeenschappen en komt automatisch onder bijzondere bewaking te staan (visuele controle om het kwartier). Zo snel mogelijk wordt de situatie van de jongere genormaliseerd, wat betekent dat hij terug deelneemt aan de gezamelijke activiteiten. Naar het waarborgen van de fysieke integriteit biedt een gemeenschapsregime meer waarborgen aangezien dit onlosmakelijk verbonden is met constante aanwezigheid van derden en dus constante controle. Maar ook om emotionele redenen is het vaak in het belang van de jongere de isolatie van de buitenwereld zo beperkt mogelijk te houden. Indien het risico op de kamer als te hoog wordt ingeschat, krijgt de jongere de isolatiekamer toegewezen als reguliere kamer en dit om veiligheidsredenen. Dit betekent dat alle kamerpauzes en de nacht aldaar worden doorgebracht. Aangezien het regime echter volledig genormaliseerd is, wordt deze maatregel niet opgenomen in de statistieken van isolatie. • Vernielen van kamermeubilair gebeurt vaak op het ogenblik dat bij een jongere de stoppen doorslaan. De redenen hiervoor kunnen zeer uiteenlopend zijn en de jeugdige en emotioneel onvolwassen leeftijd spelen hierbij zeker een rol. Veelal kalmeren jongeren ook weer snel maar teneinde hun fysieke integriteit te beschermen worden zij in afwachting daarvan op isolatie geplaatst. Voor de Vlaamse gemeenschap valt 1 feit buiten het reguliere, nl. weigering van een naaktfouille na de terugkeer van het paleis. Een naaktfouille is de enige wijze om te garanderen dat een jongere na externe contacten (in dit geval verschijnen voor de rechter) geen gevaarlijke voorwerpen binnenbrengt in het centrum. Dit zou een
67
potentieel gevaar kunnen betekenen voor de fysieke integriteit van zowel de jongere zelf, het personeel, andere jongeren en toekomstige bezoekers. Voor de Franse gemeenschap valt 1 feit buiten het reguliere, nl. isolatie als maatregel binnen een integratieschema. Nadat een jongere (gekend in Everberg voor zeer ernstige fysieke agressie op een penitentiaire beambte in 2003) ernstige materiële en fysieke schade berokkende in het psychiatrisch centrum TITECA, werd hij door de Jeugdrechter in Everberg geplaats, waar hij in isolatie werd geplaats. De psychiater van de Franse gemeenschap besliste hem stapsgewijs te laten integreren in groep, startend vanuit 3 dagen in de isoleerkamer en dit vanuit de potentiële gevaarlijkheid voor derden, de voorafgaande isolatiemaatregel in de psychiatrische instelling en ter observatie. Over één plaatsing zijn de gegevens onbekend wegens het ontbreken van de documenten die verwijzen naar de identiteit van de jongere. Mogelijkerwijze betreft het een vraag op eigen verzoek. §2 Dit geval heeft zich nooit voorgedaan. Zodra de jongere die geïsoleerd wordt een psychiatrisch probleem vertoont, wordt contact opgenomen met de psychiater. Er wordt dan overleg georganiseerd dat eventueel uitmondt in een specifieke vergadering met de gemeenschapsdirectie, evenals met de psycho-medisch-sociale en opvoedkundige teams. Vervolgens worden de federale directie of de adjudanten op de hoogte gebracht. §3 De Franse Gemeenschap past in het centrum te Everberg dezelfde handelwijze toe als die in de gemeenschapsinstellingen. Een omstandig verslag wordt per fax gericht aan de magistraat binnen 24 uur volgend op de isolatie. De instemming van de magistraat voor de verlenging van een maatregel met meer dan 24 uur is echter, in tegenstelling tot de gemeenschapsinstelling, niet van toepassing in het Centrum te Everberg. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap wordt een verslag bezorgd aan de jeugdrechter telkens een jongere op isolatie wordt geplaatst. §4 Deze maatregel is nooit toegepast. §5 De opvoedkundige teams van de Franse Gemeenschap ontmoeten de jongere op het half uur terwijl het psychosociale team ten minste twee keer per dag met hem spreekt. De Vlaamse Gemeenschap leeft de bepalingen zoals opgenomen in het huishoudelijk reglement na. Het is evenwel belangrijk te onderstrepen dat het uiterst moeilijk is gesprekken te voeren van meer dan dertig minuten. Het bezoek aan een jongere in isolatie vereist, volgens de geldende procedure, de aanwezigheid van twee beambten. In deze context gebeurt het vaak dat het gesprek met de jongere wordt onderbroken door de penitentiaire beambte opdat hij zijn taken zou kunnen verrichten. 4° Dagelijks leven in het centrum In haar jaarrapport van 2003 stelt de commissie “…verschillen vast tussen beide Gemeenschappen wat het leven op afdeling betreft….” “…Verder wordt vastgesteld dat de samenwerking met 3 verschillende partijen aanleiding geeft tot striktere afspraken en tot een meer rigide structuur en dagindeling, waarbij geen 68
ruimte is voor een intuïtief beheer van de groep. Indien een activiteit goed verloopt en de jongeren en de opvoeders daarmee verder willen gaan, kan dit niet in overweging worden genomen…” Een stringente toepassing van de monografiën legt inderdaad beperkingen op inzake flexibiliteit maar zou in het andere geval een hypotheek leggen op het goede functioneren van de andere afdelingen en de organisatie in het algemeen. Sinds de invoering van het rookverbod binnenshuis, vinden alle rookpauzes op de buitenruimte plaats wat een nog striktere toepassing van de monografie vereist. Anderzijds laten deze afspraken toe de verplichte kamerpauzes tot het absolute minimum te beperken en het gemeenschapsregime in zo breed mogelijke zin uit te bouwen. De starre planning bemoeilijkt de uitvoering van bepaalde pedagogische activiteiten. Na drie jaar werking blijkt evenwel dat er thans een duidelijke verbetering voelbaar is, hoofdzakelijk met betrekking tot de sportactiviteiten. Op verzoek van de Franse Gemeenschap werden immers wijzigingen aangebracht in het bezettingsschema van de sportterreinen. Daardoor verbeterde de weekorganisatie van de afdelingen en verdween een bron van geschillen tussen de Gemeenschappen. Het directiecomité is van oordeel dat de kamertijden van de jongeren zo beperkt mogelijk dienen gehouden te worden. De talrijkheid van bezoekers, voornamelijk tijdens het weekend, maakt dat de bezoekruimte vaak onvoldoende plaats bood. Aangezien er geen bezoek geweigerd wordt, dienden desgevallend andere ruimten als bezoekruimte ingericht te worden. Deze werkwijze woog zwaar op de logistieke omkadering en resulteerde in een verlenging van de kamerpauzes. Het directiecomité zag zich genoodzaakt om, met oog op de kwaliteit van het bezoek en de veiligheid, het aantal bezoekmomenten tijdens het weekend te spreiden van 13.30 uur tot 14.30 uur en van 17.15 uur tot 18.15 uur. Dit betekent dat de jongeren van de secties die geen bezoek ontvangen de duur van het bezoek op kamer doorbrengen, wat veelal als negatief ervaren wordt. 5° Veiligheid binnen het centrum De visuele controle om het half uur heeft onderhand zijn meerwaarde bewezen. Art. 27 van het huishoudelijk reglement §1. Ieder personeelslid en iedere bezoeker aan het centrum, ongeacht de reden van dit bezoek, dient zich bij de toegang tot het centrum te onderwerpen aan de voorziene ingangscontrole door het federaal personeel. Dit omvat een registratie, een identificatie , een controle met metaaldetectie en RX-controle van de bagage. De registratie omvat de verificatie van de identiteit van de persoon en het vastleggen van de datum en uur van aankomst en vertrek van personen met behulp van de computer. De identificatie omvat het fotograferen van de persoon via een gedigitaliseerd fotosysteem. §2. Bij de eerste aanmelding zullen de identiteitsgegevens alsmede de foto in de computer ingebracht worden. Bij elk later bezoek zal de bezoeker zich moeten legitimeren met een officieel identiteitsdocument en zal zijn identiteit in de computer gecontroleerd worden. Eenmaal de bezoeker ingeschreven, wordt het identiteitsbewijs door de portier in bewaring genomen en ontvangt de bezoeker een papieren fotobadge dewelke zichtbaar dient gedragen te worden. Bagage die niet voor de jongere bestemd is kan de bezoeker in een bagagekast met slot opbergen.
69
Bij het vertrek zal de bezoeker zijn fotobadge bij de portier inruilen voor zijn identiteitsstuk en wordt zijn identiteit opnieuw gecontroleerd aan de hand van de op de fotobadge aanwezige barcode. Het fouilleren van personen kan enkel gebeuren door de bevoegde politionele overheid. §3. Elk personeelslid ontvangt een antennekaart met een uniek nummer, waardoor de identiteit door de computer kan worden herkend. Bij vertoon van deze kaart aan een leesknop bij de in- of uitgang van het centrum, verschijnen de foto en de gegevens van het personeelslid automatisch op het scherm van de portier. De identificatie wordt bij een druk op de knop automatisch gevolgd door de registratie. Ieder personeelslid heeft een gekleurde badge waarop foto, naam en functie vermeld staan. Het dragen van deze badge is verplicht. De antennekaart wordt enerzijds bij aankomst in de inrichting door het personeelslid na vertoon aan de leesknop opgeborgen in zijn sleutelkastje. De plastic badge wordt anderzijds bij het verlaten van de inrichting in het sleutelkastje opgeborgen. §4. Het bezit en gebruik van een GSM-toestel binnen de inrichting is verboden. Bezit en gebruik van dergelijk toestel kan echter wel toegestaan worden door de Directeurgeneraal van de federale overheid. Ambtshalve wordt voor volgende personen het gebruik van de GSM in het centrum toegelaten: aangeduide personen van diensten van het Hoofdbestuur van de gemeenschappen en van de federale overheid waaronder het centrum ressorteert, die voor de uitoefening van hun dienst per GSM bereikbaar moeten blijven, magistraten en de personen die hen in de uitoefening van hun functie vergezellen, politiediensten mogen een GSM dragen onder dezelfde voorwaarden als waaronder ze hun dienstwapen mogen dragen binnen het centrum, de leden van het directiecomité, de geneesheer of de psychiater van het centrum of zijn vervanger. Draagbare pc’s , dictafoons en semafoons dienen te worden achtergelaten aan de ingang behalve draagbare pc’s van politiediensten. De federale directeur kan een afwijking toestaan. De toepassing van de onderrichtingen inzake toegangscontrole blijft sporadisch problemen veroorzaken. Veelal gaat het dan over de metaaldetectie. In het jaarrapport van 2003 stelt de commissie dat hiervoor twee dominante redenen kunnen aangehaald worden: • Langs federale kant moet worden onderstreept dat de inplanting van de detector in de portierscontainer verre van ideaal is. Het toestel is op zich betrouwbaar en degelijk, maar heeft te gemakkelijk last van “extreme” klimatologische omstandigheden (zware regenval, hoge vochtigheid, sneeuw…). p dergelijke momenten wordt soms gebruik gemaakt van de handdetector. Een en ander vergemakkelijkt het voeren van een consequent beleid ter zake niet altijd. • Aan de andere kant wordt de toegangscontrole door sommige personeelsleden vaak gezien als een noodzakelijk kwaad dat met tegenzin ondergaan wordt. Voor de opvoeders en de leden van het psychosociale team zijn de veiligheidsprocedures niettemin noodzakelijk, maar bepaalde verbodsbepalingen zijn soms moeilijk te begrijpen en houden bij bepaalde situaties geen rekening met de realiteit in het veld. Deze twee vaststellingen blijven voor wat 2004 betreft evenzeer geldig. Inzake veiligheid werden eind 2004 tevens de camerabewaking en draaddetectie geïnstalleerd. Deze verhogen de externe veiligheid maar hebben geen impact op het interne regime.
70
6° Kamers van de jongeren. De kamers van de jongeren ondergingen tal van veranderingen en zijn qua ruimte en inrichting perfect aangepast voor de opvang van de jongeren (individuele douche, interfonie, meubilair in hout…) De veiligheidsmaatregelen genomen in 2003 werpen hun vruchten af. Er wordt veel minder vrijwillige en bewuste schade aangebracht wanneer jongeren zich in geagiteerde toestand bevinden. De kamers van de jongeren worden stilaan onderhevig aan slijtage (zie ook supra). Op de kamers van de Vlaamse jongeren ligt permanent de onthaalbrochure, het boekje ‘Jij en de jeugdrechtbank’ en een pennenzak met schrijfgerief. Er is ook een wekker aanwezig. De Franse Gemeenschap heeft de inhoud van de kamers van de jongeren gewijzigd. Iedere jongere die aankomt in het centrum te Everberg heeft in zijn kamer een linnenmand, een wekker, een “Bescherelle de grammaire”, een “Bescherelle de conjugaison”, een woordenboek, een atlas, een wereldkaart, een pennendoos, een religieus werk indien hij dat wenst, een bidkleedje op zijn verzoek en een radio volgens zijn gedrag. Bovendien krijgt de jongere, nadat de lesgever is langs geweest, zijn schoolmap, romans, stripverhalen die hij op de kamer bewaart. 7° Kantine Deze is operationeel en functioneert correct. 8° Uitoefening van de eredienst en zedelijke bijstand. De samenwerking met enkele religieuze vertegenwoordigers verliep in het verleden niet altijd even vlot. Aan de basis van de moeizame samenwerking ligt de kleinschaligheid van de instelling, de beperkte vraag vanuit de jongeren en de grote turnover. De mate waarin de samenwerking al dan niet vlot verloopt verschilt evenwel. Voor alle religies en voor de morele bijstand is een aalmoezenier/consulent aangewezen of werd de aanstelling ervan gevraagd aan de Executieve. 9° Geneeskundige dienstverlening aan de jongeren Het huishoudelijk reglement inzake de geneeskundige gerespecteerd. De spreekuren werden georganiseerd en functioneren correct.
dienstverlening
wordt
De samenwerking tussen de algemeen geneesheer en de psychiater van de Franse Gemeenschap verloopt niet altijd even soepel. De procedure inzake medicatiebedeling verloopt naar behoren. Het CPT4 problematiseerde tijdens haar bezoek in 2005 de bedeling van medicatie (het voorbereiden gebeurt door verpleegkundigen) door kwartieroversten.
4
Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants
71
Het tekort aan informatie over de medische toestand van de jongeren wordt door de Gemeenschappen als problematisch ervaren: deze laatsten zijn vragende partij naar informatie over de effecten en bijwerkingen van medicatie. Het personeel van de Gemeenschappen geen enkel zicht heeft op de medicatie van de jongeren, aangezien dit federaal geregeld wordt: welke medicatie, waarom, wanneer het moet worden genomen, hoeveel en of de medicatie al genomen werd of niet. Ook via de geneesheer is het, wegens het beroepsgeheim, moeilijk daarover informatie te verkrijgen, hoewel dit voor een aantal aspecten toch zeer zinvol kan zijn. In geval van besmettelijke aandoeningen zoals tuberculose, rubella,…wordt het personeel in kennis gesteld van de te nemen voorzorgsmaatregelen. In een aantal gevallen, zoals bij tuberculose, is er een wettelijke meldingsplicht. De geneesheer geeft wel consequent haar akkoord of verbod voor deelnemen aan sportactiviteiten waarbij er dus pro-actief tewerk wordt gegaan. Deze informatie wordt elektronisch opgeslagen en is voor alle personeelsleden beschikbaar. Driemaandelijks komt een mobiele equipe van de VRGT5 ter plaatse om van elke aanwezige jongere een longfoto te maken met het oog op de opsporing van longtuberculose. Tot op heden werden er geen besmettelijke jongeren geplaatst. Bij twijfel wordt een jongere evenwel onmiddellijk naar het UZ Gasthuisberg overgebracht voor verdere onderzoeken. Bij spoedgevallen wordt de instellingsarts gecontacteerd die ter plaatse komt en indien nodig bijkomende onderzoeken aanvraagt of tot een spoedopname in het ziekenhuis beslist. Indien de situatie dermate ernstig is (of lijkt) dat wachten op de komst van de arts onverantwoord lijkt, wordt de jongere (eventueel na telefonisch contact met de instellingsarts) onmiddellijk per ziekenwagen en onder politiebegeleiding overgebracht naar het ziekenhuis. Verder worden drugtests niet op systematische wijze uitgevoerd. Ook bij vermoeden van druggebruik kan er niet zomaar een drugtest afgenomen worden. Op die wijze beschikken opvoeders niet over informatie om de jongere te confronteren met mogelijk gebruik. Vooral de Vlaamse Gemeenschap is hier vragende partij. 10° Buitenactiviteiten Het directiecomité ontwikkelde een monografie die de Gemeenschappen de mogelijkheid biedt hun activiteiten maximaal te ontplooien met inachtneming van de federale regels. De huidige infrastructuur schiet echter tekort. Er is, behoudens een fitnessruimte (geopend in februari 2004) toegankelijk voor in beginsel ten hoogste zes jongeren, nog steeds geen overdekte sportruimte die bij slechte weersomstandigheden kan gebruikt worden. De buitenruimte kreeg nooit zijn voorziene coating, ondanks het feit dat dit door de Minister van Justitie t.a.v. de Regie der Gebouwen als een politieke prioriteit naar voren geschoven is. Met het oog op het organiseren van teamsporten werden op de gebetonneerde onderlaag een voetbalveld, twee tennisvelden en badmintonvelden, een basketbalveld en een volleybalveld getraceerd. Het gebrek aan een coating levert evenwel problemen op bij slecht weer aangezien de ondergrond snel glad wordt. Dit resulteerde in een niet onaardig aantal sportongevallen bij jongeren en opvoeders. Aansluitend bij het traceren van de buitenruimte werkte het directiecomité een structurele verdeling uit van de bezetting van de buitenruimte. Dit laat alle afdelingen 5
Vlaamse Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding
72
toe evenredig gebruik te maken van de ruimte voor hun sportactiviteiten. Elke Franstalige afdeling organiseert 1 maal per week een ganse namiddag voor sportactiviteiten. De Vlaamse Gemeenschap splitst de tot haar beschikking staande tijdspanne op in kortere blokken. De monografieën werden in die zin aangepast. Daarnaast werd een sportreglement opgesteld en werden sportkasten aangekocht voor het opbergen van sportmateriaal. De fitnessruimte werd ingericht en de nodige afspraken inzake toegankelijkheid werden vastgelegd door het directiecomité. 11° Werking van het directiecomité Het directiecomité functioneert goed. De werking wordt gekenmerkt door een basishouding van respect, bereidheid tot dialoog en wil tot samenwerken. Het directiecomité slaagt er niet in wekelijks samen te komen wat als een gemis ervaren wordt. Dit heeft zeer duidelijk met agendaproblemen te maken. Door een uitbreiding van het directieteam langs federale zijde in april 2004 is de aanwezigheid op het terrein en bijgevolg de beschikbaarheid aanzienlijk gestegen waardoor dit minder problemen oplevert. Bovendien slorpen de oprichting en de verschillende verzoeken van de evaluatiecommissie veel tijd op, hetgeen gevolgen heeft voor de dagelijkse werking van het centrum. De plicht tot unanimiteit wordt globaal genomen als positief ervaren. Nadeel is dat sommige thema’s op de lange baan geschoven worden omdat geen unanimiteit bereikt wordt. Andere thema’s moeten door de unanimiteitsregeling herhaaldelijk terug op de agenda worden gezet, maar leiden uiteindelijk dan wel tot een voor iedereen aanvaardbaar en ook werkbaar compromis. Hoewel het systeem van de unanimiteit iedereen de mogelijkheid biedt zijn missie uit te oefenen, blijft het probleem van de samenwerking bestaan. Elke betrokken partij heeft immers een andere missie en het besturen op structureel vlak is erg zwaar door de veelheid aan interveniënten. Het directiecomité heeft onder andere volgende punten besproken: • de installatie van de fitness-ruimte; • nieuwe organisatie van het gebruik van de buitenruimte door de jongeren van de Franse Gemeenschap; • het vastleggen van de bezetting van de afdelingen; • wat indien de federale overheid omwille van urgentiecriteria in overtal gaat op de in het samenwerkingsakkoord voorziene capaciteit per gemeenschap; • het lekken van de containerdaken; • een rookregeling voor het personeel; • interventieploeg; • VRGT; • een lokale oplossing voor het tekort aan bureelruimte; • positieve sancties; • de groene nota kabinet Justitie; • het traceren van de buitenruimte; • het gebruik van de buitenruimte: het sportreglement; • de briefing; • de rookregeling voor jongeren.
73
Ook de bezoekregeling is reeds op directieniveau herbekeken en aangepast omdat de vorige regeling niet de mogelijkheid bood de opgestelde dagindeling voor de jongeren na te leven. 12° Rechtspositie klachtenrecht
van
de
jongeren,
daaronder
begrepen
het
tucht-
en
Er werd nog geen tucht- en klachtenrecht uitgewerkt. Klachten, verzoeken of vragen van jongeren bereiken de directieleden via mondelinge of schriftelijke weg. De klachten en verzoeken betreffen vaak hun individuele situatie en worden als dusdanig behandeld. Afhankelijk van de materie wordt het antwoord geformuleerd door een federaal directeur of een directeur van de respectievelijke Gemeenschap, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk. Indien het een gezamelijke materie betreft, wordt een gezamenlijk standpunt ingenomen. Ten allen tijde wordt de jongere gewezen op het feit dat hij via zijn advocaat of de kinderrechtencommissaris zijn rechten kan doen gelden. Ten aanzien van het directiecomité werd tot op heden geen klacht neergelegd. Enkele malen legden jongeren klacht neer of dreigden ze klacht neer te leggen tegen vermeend en ongeoorloofd fysiek geweld van federaal personeel. Er is geen weet van enig gerechtelijk gevolg gegeven aan deze klachten. In 2004 kreeg de federaal directeur slechts 1 schriftelijke vraag/klacht vanwege de Franstalige kinderrechtencommissaris. Het betrof de individuele situatie van een jongere. De klacht werd correct en binnen een redelijke termijn afgehandeld. De directie van de Vlaamse Gemeenschap heeft geen kennis van individuele klachten die geformuleerd zouden zijn. Deze worden namelijk gesignaleerd aan de centrale administratie en aldaar behandeld. In 2004 heeft de directeur van de Franse Gemeenschap 11 vragen gekregen van de Algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, in vergelijking met 13 in 2003: Datum
Onderwerp
08/01/04
Vraag naar statistieken betreffende de isolatie
21/01/04
Vraag naar statistieken betreffende de bevolking in het centrum
06/02/04
Vraag naar statistieken betreffende de uithandengeving
20/02/04
Vragen naar statistieken betreffende de plaatsing van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen
06/04/2004
Vraag om inlichtingen betreffende de persoonlijke situatie van een minderjarige
19/07/2004
Vraag om inlichtingen betreffende de persoonlijke situatie van een minderjarige
10/08/2004
Vraag om inlichtingen seksuele en affectieve opvoeding – verantwoord ouderschap
10/08/2004
Vragen naar statistieken betreffende de plaatsing van minderjarigen, infrastructuur, begeleiding Duitstalige minderjarigen, sancties
17/11/2004
Vraag om inlichtingen betreffende de persoonlijke situatie van een minderjarige
74
19/11/2004
Vraag om inlichtingen betreffende de persoonlijke situatie van een minderjarige
30/11/2004
Vraag om inlichtingen betreffende de persoonlijke situatie van een minderjarige
In artikel 8, 5°, van het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap betreffende het gesloten centrum voor voorlopige plaatsing van de minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd is bepaald dat de Gemeenschappen informatie verstrekken inzake de mogelijkheden tot rechtshulp. De Franse Gemeenschap van het centrum te Everberg heeft zich aangesloten bij het C.A.J.6 Brussel teneinde zo goed mogelijk het recht van de minderjarigen te waarborgen en haar engagement na te komen, om in het centrum te Everberg in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand, een dienstwaarneming te organiseren ten behoeve van de Franstalige jongeren. Deze maandelijkse dienstwaarneming is erop gericht individuele juridische informatie te verstrekken aan de minderjarigen die erom verzoeken. Met deze informatie wordt op algemene wijze de procedure voor de jeugdrechtbanken uitgelegd, evenals de verschillende maatregelen die kunnen worden toegepast op de minderjarige. Zij kan bovendien op algemene wijze andere aangelegenheden benaderen in verband met de rechten van de jeugd (vreemdelingenrecht, niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, burgerlijk recht, …). Er zullen evenwel geen bijzondere aspecten betreffende de persoonlijke situatie van de minderjarige aan bod komen. Voor deze vragen wordt de ambtshalve aangestelde advocaat op dienstige wijze geraadpleegd. Er werd vastgesteld dat het aantal jongeren dat zich voor deze informatie wenst in te schrijven steeds groter wordt. 13° Samenwerking tussen de directeurs In het evaluatierapport van 2003 stelt de evaluatiecommissie over de samenwerking tussen de directeurs dat “…deze, gelet op de moeilijke omstandigheden, goed tot zeer goed te noemen…” valt. De samenwerking tussen de federale directeurs en de directeur van de Vlaamse Gemeenschap heeft nooit noemenswaardige problemen veroorzaakt en kan dus zonder meer als zeer goed worden beschouwd. Het systematisch kiezen van beide partijen voor het gemeenschappelijke boven het individuele belang bestendigt een harmonieuze samenwerking op het terrein en creëert een basis van vertrouwen die bewaard blijft bij (eerder uitzonderlijke) visieverschillen. De versterking van het team van de federale directie leidt ertoe dat zij “meer aanwezig is” in het dagelijks leven van het centrum. Bovendien heeft deze instroom met betrekking tot sommige aangelegenheden de mogelijkheid geboden naar een logica te gaan van overleg in plaats van confrontatie. Dit vertaalt zich in een betere dagelijkse samenwerking. De Franse Gemeenschap heeft van haar kant, met het oog op de versterking van deze samenwerking, de organisatie van haar teams gewijzigd en eind 2004 is aan het directieteam van de Franse Gemeenschap een onderdirecteur toegevoegd.
6
Commission des Affaires Juridiques
75
14° Samenwerking tussen de Gemeenschappen Het is duidelijk dat de visie over het pedagogisch project, over hoe jongeren dienen aangepakt te worden, over de dagdagelijkse werking, … nog steeds sterk verschilt tussen de beide Gemeenschappen. Ook de jongeren zien het verschil in aanpak en stellen zich daar vragen rond, proberen er munt uit te slaan, … Daar er met gescheiden leefgroepen gewerkt wordt en men binnen de leefgroep de ruimte heeft om zijn eigen pedagogisch project toe te passen, stelt dit niet al te veel problemen. Zie ook ‘samenwerking tussen de personeelsleden’. De handelwijzen van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap zijn uiterst verschillend. De gebruikte modellen lopen uiteen maar zulks verhindert niet dat er rustig kan worden samengewerkt en “samengeleefd”. Er moeten enkel verschillende “huishoudelijke” problemen worden opgelost. Maar dankzij gesprekken kunnen deze moeilijkheden in de meeste gevallen worden overwonnen. In dat opzicht is trouwens geen enkel groot incident te melden. De contacten tussen de Gemeenschappen blijven evenwel schaars en iedereen werkt parallel zonder echte samenwerking. Alleen sommige sportactiviteiten verlopen gemeenschappelijk, maar zonder structurele basis. In 2004 is echter samenwerking ontstaan op het niveau van de sportleraars van beide Gemeenschappen, die is uitgemond in de uitwerking van een sportreglement. 15°Samenwerking tussen het personeel van de verschillende overheden Tussen de Federale Overheid en de Vlaamse Gemeenschap bestaat een goede samenwerking. Dit leidt tot een grotendeels zeer vlotte samenwerking en een open en eenvoudige cultuur in termen van het bespreekbaar maken van elkaars fouten. Voor de Franse Gemeenschap is het verhaal genuanceerder. Globaal genomen is de samenwerking met de Federale Overheid goed. Uiteenlopende interpretaties met betrekking tot de bevoegdheden blijven zich echter voordoen. Indien het “er om spant”, wanneer zich een incident met een of meer jongeren voordoet dat mogelijks de fysieke integriteit van personeel in het gedrang kan brengen, getuigt de samenwerking tussen de actoren in het veld meestal van een grote solidariteit. Het is evident dat een verschillende visie over het pedagogisch project, over hoe jongeren aangepakt dienen te worden, … ook een invloed heeft op de samenwerking, het samenleven van personeelsleden. Elke dag zijn er 2 korte overlegmomenten tussen de penitentiair beambten en opvoeders (briefing) om af te spreken hoe de dag gaat verlopen en om eventuele opmerkingen, vragen enz. te formuleren. Teneinde de efficiëntie en het rendement van de briefing te verhogen, werd binnen het directiecomité een checklist uitgewerkt. Deze fungeert als basisdocument bij het overleg dat geleid wordt door een kwartieroverste en waarbij van elke afdeling minstens 1 opvoeder aanwezig is. De briefing werd zowel naar vorm als inhoud geformaliseerd waardoor deze zijn informeel en vrijblijvend karakter verliest en een dwingendere aard krijgt. Er is ook overleg tussen het federale team en de Gemeenschappen met telkens vertegenwoordigers van de verschillende personeelsgroepen. De bedoeling hiervan is op
76
een meer structurele manier afspraken te maken en moeilijkheden enz. die zijn opgemerkt uit te praten en uit te klaren. Wanneer personeel van de Vlaamse Gemeenschap opmerkingen of vragen heeft over iemand van het federale team of inzake het functioneren van de penitentiair beambte(n), wordt getracht eerst onderling op te lossen of uit te klaren (cf. briefing). Lukt dit niet dan wordt dit op directieniveau besproken op het directiecomité en het resultaat hiervan wordt teruggekoppeld naar de personeelsleden. Er is een overleggroep Vlaamse Gemeenschap - federaal team die regelmatig samenkomt om dagdagelijkse problemen, opmerkingen, samenwerking op de werkvloer, … te bespreken en om ook elkaars werking, visie, taakomschrijving, … beter te leren kennen. De vertegenwoordigers van de twee overheden behoren tot het operationele kader en bespreken thema’s en nemen beslissingen die tot hun bevoegdheid behoren. Thema’s die hun bevoegdheid overstijgen worden overgemaakt aan de respectievelijke directies. Een overleg op systematische basis tussen de 2 Gemeenschappen onderling is er niet. Natuurlijk worden heel wat zaken op directieniveau besproken, is er elke dag een briefing, ontmoet men elkaar tijdens de werking, waardoor er wel vele contacten zijn waar van alles besproken, bediscussieerd, uitgeklaard, … kan worden. Aan de andere kant bemoeilijkt het toenemend aantal interveniënten de communicatie en interfereert het met de inhoud van wat werkelijk gezegd of bevolen werd. Volgens het team van de Franse Gemeenschap is dit informatieprobleem, verbonden met de aanwezigheid van drie entiteiten, de achillespees van het centrum. 16° Incidenten uitgelokt door jongeren. De veiligheid van de instelling kwam in 2004 nooit in het gedrang. Er waren in 2004 geen ernstige collectieve incidenten. Wel deden zich 3 ernstige incidenten voor met fysieke agressie op een personeelslid. Eenmaal betreft het een aangelegenheid van de federale directie. Een beambte werd op afdeling aangevallen en ineengeslagen door een jongere van een Franstalige afdeling. De jongere bleef op de beambte slaan terwijl deze hulpeloos op de grond lag. Een andere jongere kwam tussen beide ter verdediging van de beambte. Eenmaal betreft het een aangelegenheid van de directie van de Vlaamse Gemeenschap. Een opvoeder werd zwaar in het gezicht geslagen door een jongere na het opleggen van een schrijfstraf. Eenmaal betreft het een aangelegenheid van de directie van de Franse Gemeenschap nadat een opvoeder een stamp in de geslachtsdelen kreeg van een jongere.
77
DEEL 2: Bijlagen
78
Bijlage 1: Federale cijfergegevens. Tabel 13: plaatsingen in isolatie/aantal dagen in het Centrum te EVERBERG voor 2003
NL FR TOTAAL
N % N % N %
-1 1 5.3 16 21.3 17 18.1
1 7 36.8 30 40 37 39.4
2 5 26.3 10 13.3 15 16
3 4 21.1 8 10.6 12 12.8
4 1 5.3 1 1.3 2 2.1
5 1 5.3 10 13.3 11 11.7
Totaal 19 100.1 75 99.8 94 100.1
Tabel 14: plaatsingen in isolatie/aantal dagen in het Centrum te EVERBERG voor 2004
NL FR TOTAAL
N % N % N %
-1 5 23.8 17 37.8 22 33.3
1 10 47.6 18 40 28 42.4
2 2 9.5 6 13.3 8 12.1
3 1 4.8 1 2.2 2 3
4 2 9.5 1 2.2 3 4.5
5 1 4.8 2 4.4 3 4.5
Totaal 21 100 45 99.9 66 99.8
Tabel 15: verhouding tussen "bezettingsverhouding", aantal plaatsingen in isolatie en aantal dagen isolatie voor de jongeren geplaatst in Everberg voor 2003 % op 11177,55 ligdagen % op 94 plaatsingen in isolatie
NL FR TOT
31 69 100
20 80 100
% op totaal aantal dagen isolatie (166)
22.9% (38) 77.1% (128) 100%
De “bezettingsverhouding” werd als volgt berekend: Vl : 179 (aantal jongeren in 2003) x 19.43 (verblijfsduur) =3477,97 “ligdagen” Fr : 301 (aantal jongeren in 2003) x 25.58 (verblijfsduur) =7699,58 “ligdagen” Dit geeft een totaal van 11177,55 “ligdagen” voor 2003.
Tabel 16: Verhouding tussen ‘bezettingsverhouding’, aantal plaatsingen in isolatie en aantal dagen isolatie voor de jongeren geplaatst in Everberg voor 2004 % op 14 235,34 ligdagen
NL FR TOT
40,4 59,6 100
% op 66 plaatsingen in isolatie
% op totaal aantal dagen isolatie (N=77)
31,8 68,2 100
39 (N=30) 61 (N=47) 100%
De “bezettingsverhouding” werd als volgt berekend : Vl : 284 (aantal jongeren in 2004) x 20.25 (verblijfsduur) = 5751 “ligdagen” Fr : 283 (aantal jongeren in 2004) x 29.98 (verblijfsduur) = 8484,34 “ligdagen” Dit geeft een totaal van 14 235,34 “ligdagen” voor 2004.
79
Bijlage 2: Cijfergegevens Vlaamse Gemeenschap De cijfergegevens zijn steeds ingeput op datum van binnenkomst van de jongere. Dit in tegenstelling tot vroegere cijfers, waar ingeput werd op het ogenblik dat de geregistreerde situatie zich voordeed. Bv. aankomst 2003 maar vertrek 2004: voorheen werd de bestemming dan meegerekend voor de cijfers van 2004, nu wordt dit ook meegerekend in 2003. De gegevens die bij het jaar 2004 vermeld stonden, hadden met andere woorden betrekking op de jongeren die het centrum in 2004 verlieten. Voortaan wordt de uiteindelijke bestemming van de jongeren weergegeven volgens het jaar van binnenkomst, met andere woorden volgens het jaar 2003. Deze aanpassing is doorgevoerd om de cijfers van de Vlaamse Gemeenschap te kunnen vergelijken met deze van de federale overheid.
1. Aanleiding tot plaatsing in het Centrum “De Grubbe” Het Vlaamse team ontleent deze gegevens uit de beschikking. Soms zijn er echter meerdere als misdrijf omschreven feiten omschreven. In dat geval wordt het eerste / het voornaamste ontleend. Daar de Jeugdrechters de feiten op zeer verschillende wijze omschrijven, wordt de kwalificatie vereenvoudigd. Een voorbeeld: ‘diefstal met braak, in bende, bij nacht’; ‘diefstal met geweld’; ‘als dader of mededader, diefstal met geweld, bij nacht en door 2 of meer personen’; ‘diefstal met geweld in bende’; ‘diefstal met braak; ‘mededaderschap zware diefstal’;’ mededaderschap aan diefstal met geweld of bedreiging in bende’; … wordt ‘diefstal’. 1.1.
2004 absolute cijfers 159
MOF - aanleiding tot plaatsing 60
aantal jongeren
40
21
20
20
8
9 7
6
5
5
4
3
3
vernieling + opzett slagen
9
vernielingen
10
georganis misdaad
11
onbekend
valsheid in geschriften
moord(poging)
(poging) doodslag
carjacking
vechtpartij
brandstichting
afpersing
overval
drugs
zedenfeiten
diefstal
0
80
1.2.
vergelijking 2002 – 2003 – 2004
aanleiding tot plaatsing - MOF 2002
2003
aantal 54 0 2 3 0 0 3 0 0 0 0 0 0 3 65
diefstal zedenfeiten druggerelateerde feit overval afpersing brandstichting slagen en verwond (poging) doodslag vernielingen moord(poging) valsheid in geschriften georganiserde misdaad andere * onbekend
perc. 83,08 0,00 3,08 4,62 0,00 0,00 4,62 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 4,62 100
2004
aantal 121 12 9 0 1 4 7 5 3 4 0 3 9 1 179
perc. 67,60 6,70 5,03 0,00 0,56 2,23 3,91 2,79 1,68 2,23 0,00 1,68 5,03 0,56 100
aantal 166 21 20 11 10 9 8 6 6 5 5 4 4 9 284
perc. 58,45 7,39 7,04 3,87 3,52 3,17 2,82 2,11 2,11 1,76 1,76 1,41 1,41 3,17 100
* steeds maar 1 x voorkomend
2. Aantal keer geplaatst in het Centrum “De Grubbe” sinds 2002 aantal keer geplaatst in De Grubbe 2002 1 2 3 4 5 6
aantal 63 2 0 0 0 0 65
2003 perc. 96,92 3,08
aantal 160 15 2 1 1 0 179
2004 perc. 89,39 8,38 1,12 0,56 0,56
aantal 234 39 9 1 0 1 284
perc. 82,39 13,73 3,17 0,35 0,00 0,35
3. De nationaliteit van de jongere n a tio n a lite it 2002
B e lg a u t B e lg a ll M aro k k a a n J o e g os la a f T urk R oem een A lb a ne e s M ac e d o n ië r L ito uw e r S lo va a k a n d e re onbekend
2003
2004
a a n ta l
p e rc .
a a n ta l
p e rc .
a a n ta l
p e rc .
8 14 6 1 2 4 0 1 1 0 1 27 65
1 2 ,31 2 1 ,54 9 ,2 3 1 ,5 4 3 ,0 8 6 ,1 5 0 ,0 0 1 ,5 4 1 ,5 4 0 ,0 0 1 ,5 4 4 1 ,54 100
52 57 15 5 4 4 4 3 3 1 24 7 1 79
2 9 ,0 5 3 1 ,8 4 8 ,3 8 2 ,7 9 2 ,2 3 2 ,2 3 2 ,2 3 1 ,6 8 1 ,6 8 0 ,5 6 1 3 ,4 1 3 ,9 1 100
102 109 22 14 4 4 1 0 0 3 20 5 284
3 5 ,9 2 3 8 ,3 8 7 ,7 5 4 ,9 3 1 ,4 1 1 ,4 1 0 ,3 5 0 ,0 0 0 ,0 0 1 ,0 6 7 ,0 4 1 ,7 6 10 0
81
4. Parcours van de jongere na Everberg: adviesformulering en bestemming 4.1. Adviesformulering
adviesformulering 20 20
19
18 16 14 12
11
10
9 8
8
7
7 6
6
5
4
3
3
2
geen adviesformulering: 186 jongeren
andere
therapeutische ondersteuning
TB
BZW
herstelbemiddeling
open setting
half open setting
gesloten setting
observatie
thuismilieu + vw
thuismilieu
0
soort advies
Het Vlaamse team formuleert niet altijd een advies, nl: binnen de eerste 5 dagen (dus als de jongere niet terugkeert na 5 dagen, geen adviesformulering). Is na de eerste 5 dagen duidelijk wat er met de jongere gaat gebeuren na Everberg, dan wordt enkel een eindverslag opgemaakt maar geen advies geformuleerd. als een jongere plots vertrekt, op een andere datum dan vooraf gepland, wordt enkel een eindverslag opgemaakt maar geen advies geformuleerd. Het Vlaamse team maakt bij de registratie van ‘geen advies’ geen onderscheid tussen deze 3 situaties.
Anderzijds formuleert het Vlaamse team soms meerdere, verschillende adviezen ten aanzien van een jongere, nl:
het naar zijn mening meest ideale advies is niet haalbaar (bestaat niet, lange wachtlijsten, …). Een minder ideaal maar meer haalbaar adivies wordt geformuleerd. Dat advies na de tweede maand kan verschillend zijn van dat van de eerste maand (door meer en andere informatie, doordat de omstandigheden veranderd zijn, …).
Enerzijds wordt het meest ideale advies en anderzijds het laatste advies geregistreerd.
82
4.2. Link tussen adviesformulering en bestemming opm: voor 186 jongeren geen advies geformuleerd
advies gesloten setting
9
half open setting
6
open setting
3
observatie
20
MPI
2
opvang voor illegalen
2
OPZ Geel RKJ Eeklo kamertraining
1 1 2
BZW
3
DC
2
intensieve trajectbegeleiding
3
Thuisbegeleiding
11
Therapeutische ondersteuning
8
naartoe De Hutten Ruiselede onbekend de Hutten De Markt Thuis + vw Thuis De Hutten open setting Thuis + vw De Hutten Ruiselede De Markt De Overstap Thuis + vw thuis onbekend De Markt onbekend Ruiselede Minor Ndako Ruiselede Ruiselede De Hutten OOOC De Markt opvang voor illegalen BZW Thuis Thuis + vw De Overstap Thuis De Hutten Ruiselede De Markt De Overstap Thuis + vw Thuis De Hutten Ruiselede De Markt De Overstap Thuis + vw
6 2 1 3 1 1 1 1 1 1 2 5 3 2 5 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 2 1 4 2 2 2 1 1 2
83
Herstelbemiddeling
7
gemeenschapsdienst
2
Oikoten
2
thuis + vw
7
* jongere bleek meerderjarig te zijn
thuis
5
De Hutten Ruiselede De Overstap herstelbemidd Thuis + vw Thuis Thuis + vw Thuis Ruiselede onbekend Ruiselede gevangenis* Thuis + vw Thuis De Hutten Ruiselede Thuis + vw Thuis
1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 2 1 2 2 1 1 1 2
84
Bijlage 3: Cijfergegvens Franse Gemeenschap 1. Aantal minderjarigen van de Franse Gemeenschap ten laste genomen door de Franse Gemeenschap in het Centrum te Everberg tussen 1 januari en 31 december 2004 De resultaten zijn berekend op basis van de steekproef van 286 dossiers, te weten alle dossiers die werden geopend van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004. Op 31 december 2004 zijn 22 dossiers nog hangend. jan. 2004
feb. 2004
maart april mei juni 2004 2004. 2004. 2004
juli 2004
aug. 2004
sept. 2004
okt. 2004
nov. 2004
dec. 2004
gecumul eerde rest
26
25
21
26
19
26
22
26
24
24
22
26
rest
-1
-4
+5
-7
+7
-4
+4
-2
0
-2
+4
-4
uit
25
24
33
26
15
27
20
19
22
27
23
29
in
24
20
38
19
22
23
24
17
22
25
27
25
De vakken “in” en “uit” geven respectievelijk het aantal inkomende en uitgaande jongeren van de desbetreffende maand weer. Het vak “rest” geeft het verschil weer tussen de inkomende en uitgaande jongeren. Het vak “gecumuleerde rest” is het resultaat van het vak “rest” verhoogd met het aantal nieuwe inkomende jongeren van de maand en verminderd met het aantal uitgaande jongeren. Het vak “gecumuleerde rest” geeft het aantal door de Franse Gemeenschap ten laste genomen jongeren weer op de laatste dag van elke maand. Figuur 1: Evolutie van het aantal tenlastenemingen in 2004 45 40
Nombre de prises en charge
35 30 25 r e s t e c u m u lé
20
R e s te S o r t ie s
15
E n tré e s
10 5 0 04 c-
4
04 v-
dé
no
t-0 oc
4
4
-0 ût
-0 pt se
ao
04 ilju
4 -0 in ju
4
4 -0 ai m
r-0 av
4
04 sar m
r-0
04 v-
v fé
n ja
-5 -1 0
M o is
In 2002 bedroeg het gemiddeld aantal nieuwe plaatsingen per maand voor de Franse gemeenschap 10,08 jongeren; terwijl in het jaar 2003 het gemiddeld aantal nieuwe plaatsingen per maand 25,25 jongeren bedroeg. Het gemiddeld aantal nieuwe plaatsingen in 2004 bedroeg 23,83 jongeren. Er wordt dus een vermindering vastgesteld van het aantal nieuwe plaatsingen per maand. Dit kan worden verklaard door de langere duur van de tenlastenemingen.
85
2. Verblijfsduur in dagen
De totale verblijfsduur bedraagt 8776 dagen voor het jaar 2004. Op het geheel van de in 2004 afgesloten dossiers bedraagt de gemiddelde verblijfsduur van een jongere in het centrum « De Grubbe » 30,23 dagen. Het minimum bedraagt 2 dagen en het maximum bedraagt 66 dagen.
gerechtelijk arrondissement Aarlen Brussel Charleroi Dinant Eupen Hoei Luik Bergen Namen Neufchâteau Nijvel Doornik Verviers Totaal gemiddelde
AANTAL DOSSIERS IN
GEMIDDELDE VERBLIJFDSDUUR IN
2004
2004
4 142 26 1 3 2 38 27 15 3 13 5 11 N= 290
14,25 35,12 25,04 05,00 39,00 33,00 31,95 20,96 36,40 08,00 14,23 23,73 17,40 30,23
dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen dagen
Figuur 4: Gemiddelde plaatsingsduur per gerechtelijk arrondissement 50 45 40 35 30
Durée moyenne de prise en charge en 2003
25
Durée moyenne de prise en charge en 2004
20 15 10 5
Br
Ar lo n ux el C les ha rle ro D i in an t Eu pe n H uy Li èg M e ar ch e M on s N am N eu ur fc hâ te au N iv el le To s ur n Ve ai rv ie rs
0
Uit de tabel blijkt dat vijf arrondissementen boven het totale gemiddelde liggen. Zo ligt de gemiddelde tenlastenemingsduur voor 2004 in Eupen, Namen, Brussel, Hoei en Luik hoger dan het totale gemiddelde van 30,23 dagen.
86
3. Feiten die aanleiding hebben gegeven tot de plaatsing van de jongere in
het Centrum “De Grubbe” Uitleg omtrent de keuze van de voorwaarden Het is belangrijk om het verkennend karakter van deze indeling van als misdrijf omschreven feiten toe te lichten. De wijze waarop strafbare feiten worden omschreven, blijkt een gevaarlijke oefening te zijn die heel wat discussies veroorzaakt naargelang de instanties die dergelijke statistieken opmaken en analyseren. Onderstaande tabel verandert voortdurend. De tabel werd oorspronkelijk opgemaakt door mevrouw Geneviève Bastin en Lionel Hougardy op het tijdstip dat de eerste statistieken van het centrum te Everberg in april 2003 werden opgemaakt. De belangrijkste gegevensbron bij het opmaken van dit analyserooster van als misdrijf omschreven feiten is de plaatsingsbeschikking waarin de rechter, overeenkomstig de wet betreffende de voorlopige plaatsing in het gesloten centrum te Everberg, verplicht is zijn beslissing met redenen te omkleden op grond van ernstige aanwijzingen van schuld met betrekking tot de feiten. Er moet worden nagedacht over de soorten misdrijven die aanleiding kunnen geven tot plaatsing in een gesloten centrum. Dit probleem maakt evenwel meer deel uit van een onderzoekslogica dan van de plaatsingsvoorwaarden die verder gaan dan het onderwerp van dit document. Toch moesten bepaalde regels in aanmerking worden genomen om deze tabel te kunnen opmaken. Indien een feit niet is omschreven met de bewoordingen van het Strafwetboek, zoals een car-jacking of een hold-up, is beslist de omschrijving te gebruiken van het feit dat in het wetboek is opgenomen. Indien meerdere feiten in aanmerking worden genomen, bleek een beperking tot de vermelding van de drie meest ernstige feiten een mooi vergelijk dat het meest strookt met de werkelijkheid. Ook het probleem wanneer een jongere in Everberg wordt geplaatst nadat hij is weggelopen, moet worden behandeld. In dat verband wordt rekening gehouden met de ten laste gelegde feiten die aanleiding hebben gegeven tot de plaatsing vóór het weglopen of met de feiten die werden gepleegd tijdens het weglopen, want het weglopen zelf is geen als misdrijf omschreven feit.
87
aantal beschikkingen die ten minste twee feiten vermelden
aantal beschikkingen die ten minste één feit vermelden
287
132
benaming van het feit gewone diefstal diefstal met braak in een woning diefstal van een voertuig met braak diefstal met braak in een voertuig diefstal met geweld Afpersing Heling beschadiging opzettelijke brandstichting Racketeering totaal aantal feiten mbt goederen Bedreigingen weerspannigheid slagen en verwondingen verkrachting seksueel geweld doodslag wederrechtelijke vrijheidsberoving aanranding van de eerbaarheid poging tot doodslag onmenselijke behandeling totaal aantal feiten tegen personen gebruik van verdovende middelen bezit van verdovende middelen verkoop van verdovende middelen totaal aantal feiten met betrekking tot verdovende middelen bezit van verboden wapens valsheid in geschrifte en het gebruik van valse stukken weglopen openbare zedenschennis bendevorming illegaal verblijf totaal aantal andere feiten
aantal beschikkingen die ten minste drie feiten vermelden
56
1STE FEIT
2DE FEIT
N (287) 15
% 5,23 %
N (132) 10
% 7,58 %
35
12,20 %
10
7,58 %
9
3,14 %
12
9,09 %
4
1,39 %
2
1,51 %
127 2 1 1
44,25 % 0,70 % 0,35 % 0,35 %
4 5 2 4
3,03 % 3,79 % 1,51 % 3,03 %
4,52 %
2
13
3DE FEIT N (56) 1
% 1,79 %
TOTAAL
26 45
1
1,79 %
22
0%
6
1,79 % 0% 0% 8,92 %
132 7 3 10
1,51 %
0%
15 1
1
5
0
0%
1
0,76 %
207
72,13 %
52
39,39 %
8
1 0 17 16 1 1
0,35 % 0% 5,92 % 5,56 % 0,35 % 0,35 %
4 6 23 0 0 0
3,03 % 4,55 % 17,42 % 0% 0% 0%
1 9 4
0% 14,29 % 1,79 % 16,06 % 7,14 % 0% 0% 0%
8
2,79 %
4
3,03 %
5
8,93 %
17
3
1,05 %
1
0,76 %
0%
4
10
3,48 %
0
0%
1,79 %
11
1
0,35 %
0
0%
0%
1
58
20,20 %
38
28,79 %
20
35,71 %
116
3
1,05 %
4
3,03 %
4
7,14 %
11
1
0,35 %
6
4,55 %
1
1,79 %
8
12
4,18 %
2
1,51 %
1
1,79 %
15
16
5,58 %
12
9,09 %
6
10,72 %
34
0
0%
4
3,03 %
2
3,57 %
6
0
0%
1
0,76 %
0%
1
0 0 6 0
0% 0% 2,09 % 0%
12 0 3 10
9,09 % 0% 2,27 % 7,58 %
10 1 4 5
22 1 13 15
6
2,09 %
30
22,73 %
22
N=287
100 %
N=132
100 %
N=56
17,85 % 1,79 % 7,14 % 8,93 % 39,28 % 100 %
1
267 6 15 44 16 1 1
58 N=475
88
a) totaal aantal contexten of verzwarende omstandigheden Naast een gewone vermelding van de feiten is het ook belangrijk de contexten te kennen waarin de feiten werden gepleegd. Bepaalde contexten blijken immers ernstig genoeg om een voorlopige plaatsingsmaatregel te verantwoorden. Bepaalde items, die voor het merendeel verzwarende omstandigheden vormen, werden geïsoleerd. Er werd ook rekening gehouden met meervoudige verzwarende omstandigheden, met name twee of meerdere verzwarende bepalingen. Op een totaal van 287 feiten zijn er 137 bijzondere contexten of verzwarende omstandigheden geteld die verband houden met de eerste feiten. benaming van de context of van de verzwarende omstandigheid poging in groep gewapend ‘s nachts in groep ‘s nachts gewapend, in groep en ‘s nachts andere context of verzwarende omstandigheid TOTAAL
TOTAAL 7 65 22 7 24 11 1 137
b) Kruising van de variabelen « contexten of verzwarende omstandigheden » en « categorieën van als misdrijf omschreven feiten » (a)
EERSTE FEIT (N
= 137).
poging in groep gewapend ‘s nachts in groep ‘s nachts gewapend, in groep en ‘s nachts andere TOTAAL
feiten tegen goederen
feiten tegen personen
2 54 12 6 23
5 9 10 1 1
feiten met betrekking tot verdovende middelen 0 2 0 0 0
10
1
0
11
0 107
1 28
0 2
1 137
TOTAAL
7 65 22 7 24
89
c) Kruising van de variabelen « arrondissementen » en « als misdrijf omschreven feiten » Onderstaande tabel inventariseert de frequenties en de percentages van de als misdrijf omschreven feiten volgens hun categorie afhankelijk van het gerechtelijk arrondissement. FEITEN MET FEITEN
FEITEN
BETREKKING
FEITEN VAN
TEGEN
TEGEN
TOT
VERBODEN
GOEDEREN
PERSONEN
VERDOVENDE
WAPENBEZIT
MIDDELEN
Aarlen Brussel Charleroi Dinant Hoei Luik Bergen Namen Neufchâteau Nijvel Doornik Verviers TOTAAL
4 (44,45%) 133 (54,07%) 31 (70,45%) 2 (66,67%) 2 (100%) 38 (64,41%) 24 (66,66%) 6 (26,08%) 3 (100%) 10 (50%) 6 (60%) 9 (60%) 268 (57,02%)
ANDERE ALS MISDRIJF OMSCHREVEN FEITEN
2 (22,22%) 32 (13,01%) 4 (9,09%)
1 (11,11%) 56 (22,76%) 6 (13,64%) 1 (33,33%)
2 (22,22%) 19 (7,72%) 3 (6,82%)
13 (22,04%) 9 (25%) 13 (56,53%)
3 (5,08%) 2 (5,56%) 1 (4,35%)
5 (8,47%) 1 (2,78%) 3 (13,04%)
5 (25%) 3 (30%) 6 (40%) 113 (24,04%)
2 (10%)
3 (15%) 1 (10%)
32 (6,81%)
6 (2,44%) 0
6 (1,28%)
TOTAAL
51 (10,85%)
9 (100%) 246 (100%) 44 (100%) 3 (100%) 2 (100%) 59 (100%) 36 (100%) 23 (100%) 3 (100%) 20 (100%) 10 (100%) 15 (100%) 470 (100%)
Alle gerechtelijke arrondissementen, met uitzondering van Namen, hebben hoofdzakelijk minderjarigen in het centrum te Everberg geplaatst wegens feiten met betrekking tot goederen. Charleroi, Luik en Bergen hebben de meeste plaatsingen te Everberg voor dit soort feiten7. Het is dan ook normaal dat enkel Namen hoofdzakelijk jongeren plaatst wegens feiten met betrekking tot personen.
7
Hoei werd niet in aanmerking genomen, wegens het kleine aantal plaatsingen door dit arrondissement. 90
4. Schoolsituatie van de ten laste genomen jongeren
Bereikt schoolniveau van de jongeren Om deze informatie in te winnen, is rekening gehouden met het laatste onderwijstype dat de jongere heeft gevolgd, ongeacht de « stand van zaken » ervan (aan de gang, uitsluiting, gezakt,…) op het tijdstip waarop de gegevens werden verzameld. ONDERWIJSNETTEN
algemeen niveau (n = 31)
technisch niveau (n =23)
beroepsniveau (n = 100)
“Cefa” – leercontract (n = 63)
buitengewoon onderwijs (n = 17)
lager onderwijs (n = 7) koranschool (n = 2) geen informatie (n = 10) ongeschoold (n = 7) TOTAAL
BEREIKTE NIVEAU
AANTAL
1ste ASO 2de ASO 3de ASO 4de ASO 5de ASO 6de ASO geen informatie. 1ste TSO 2de TSO 3de TSO 4de TSO 5de TSO 6de TSO 2de BSO 3de BSO 4de BSO 5de BSO 6de BSO geen informatie. 1ste jaar 2de jaar 3de jaar 1ste jaar 2de jaar 3de jaar 4de jaar 5de jaar 6de jaar 3de jaar 4de jaar 5de jaar 6de jaar 3de jaar
9 3 5 6 6 2 1 9 10 3 14 48 31 5 2 51 5 7 3 2 10 1 1 2 1 1 3 2 10 7 260
Er wordt dus vastgesteld dat iets minder dan 12% van de jongeren algemeen onderwijs volgt, terwijl slechts 8% technisch onderwijs volgt. De overgrote meerderheid van de in het centrum ten laste genomen jongeren volgt beroepsonderwijs (34,48%), terwijl meer dan 24% van hen ingeschreven is in een “Cefa” (centrum voor alternerend onderwijs en vorming).
91
5. Beschermende maatregelen genomen vóór de plaatsing in everberg Deze gegevens komen uit de informatie van de onthaalfiches, aangevuld met de informatie uit het dossier van de jongere en geverifieerd door de gegevensbank SIGMAGET. Deze laatste maakt echter geen onderscheid tussen de verschillende afdelingen van de gemeenschapsinstellingen. Zodra er dus twijfel rees of een verschil was betreffende de koers die de afdeling van de instelling volgt, werd deze maatregel in de categorie “onbepaald” ondergebracht. Deze tabel moet trouwens als een samenvattende tabel worden beschouwd. Een minderjarige kan bijgevolg meermaals in elke categorie vermeld worden. Ten slotte werd er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende gemeenschapsinstellingen en de private opvanginstellingen, die vermeld zijn in de categorie “ residentiële tenlasteneming”. De instellingen zoals de S.P.E.P.’s (diensten voor opvoedkundige of filantropische prestaties) of de C.O.E.’s (centra voor opvoedkundige voorlichting) daarentegen worden vermeld in de categorie “nietresidentiële tenlasteneming”. MAATREGELEN
Gemeenschapsinstelling Fraipont
Gemeenschapsinstelling Wauthier-Braine
Gemeenschapsinstelling Jumet
FREQUENTIE
opvang
67
opleiding gesloten onbepaald
53 14 17
opvang
70
opleiding oriëntatie onbepaald
49 22 13
oriëntatie
17
opleiding onbepaald
15 0 29 77 3 125 127 7 7
Braine-le-Château centrum te Everberg huis van arrest residentiële tenlasteneming niet-residentiële tenlasteneming medisch-psychologisch instituut psychiatrische eenheid
Uit deze tabel blijkt dat de plaatsing in gemeenschapsinstellingen de meest voorkomende maatregel is, aangezien deze 366 keer werd toegepast. Dan volgt de residentiële tenlasteneming in private instellingen, vóór de niet-residentiële tenlasteneming. Wat de jongeren betreft ten aanzien van wie een vroegere plaatsingsmaatregel is genomen in ons centrum, blijkt dat de 77 dossiers betrekking hebben op 57 verschillende jongeren. In vergelijking met onze algemene steekproef duurt hun plaatsing langer, aangezien de gemiddelde duur 37,93 dagen bedraagt. Zij zijn ook ouder, aangezien 66,66% ouder is dan 17 jaar op het ogenblik van hun plaatsing. Overigens werd meer dan 35% van de jongeren, alle afdelingen samen genomen, op het einde van hun vroegere plaatsing doorverwezen naar een gemeenschapsinstelling terwijl 5,26% uit handen werd gegeven. 43,86% van de jongeren blijkt na afloop van zijn plaatsing ook terug bij zijn ouders te zijn gaan wonen, soms door plaatsgebrek in een aangepaste structuur.
92
6. Leefsituatie a) leefsituatie op het ogenblik van de plaatsing De berekening van deze variabele is gebaseerd op het aantal dossiers in 2004, te weten 287 dossiers. LEEFSITUATIE OP HET OGENBLIK VAN DE PLAATSING
bij de ouders bij de vader bij de moeder bij de naaste familie autonomie in een privaat tehuis in een gemeenschapsinstelling psychiatrie bij een vriend samenwonen opvanggezin op straat geen informatie TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
105 30 84 11 7 16 4 1 11 1 2 12 3 287
36,59 % 10,45 % 29,27 % 3,83 % 2,44 % 5,55 % 1,39 % 0,35 % 3,83 % 0,35 % 0,70 % 4,18 % 1,05 % 100 %
Meer dan 75 % van de minderjarigen heeft een als misdrijf omschreven feit gepleegd terwijl zijn ouders, vader of moeder voor hem aansprakelijk waren. Twaalf jongeren hebben geen vaste woonplaats, omdat het gaat om niet-begeleide minderjarige vreemdelingen of om zigeuners of omdat zij geen duidelijke verblijfplaats hebben. In vergelijking met de gegevens van 2003 wordt een duidelijke stijging vastgesteld van het aantal jongeren dat op het ogenblik van de plaatsing bij zijn ouders woont (vader of moeder) (+ 17,57%). b) gewone leefsituatie De berekening van deze variabele is gebaseerd op het aantal jongeren dat in 2004 uit het centrum te Everberg is vertrokken, te weten 260. GEWONE LEEFSITUATIE VAN DE JONGERE
bij de ouders bij de vader bij de moeder bij de naaste familie autonomie in een privaat tehuis in een gemeenschapsinstelling bij een vriend samenwonen opvanggezin op straat geen informatie TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
97 28 85 11 5 15 1 4 1 3 7 3 260
37,31 % 10,77 % 32,69 % 4,23% 1,92% 5,77% 0,39% 1,54% 0,39% 1,15% 2,69% 1,15% 100 %
In tegenstelling tot het jaar 2003 wordt dit jaar vastgesteld dat het aantal jongeren dat bij beide ouders leeft duidelijk hoger ligt (5%) dan het aantal jongeren dat enkel bij zijn moeder leeft.
93
7. Sociaal-economische status van de ouders De socio-professionele variabele, die vaak wordt vermeld en behandeld in heel wat onderzoeken, werd eveneens in aanmerking genomen. De verwerking van deze variabele houdt ook risico’s in omdat zij samen met de variabele van de ouderlijke situatie de stigmatisering versterkt van de gezinnen van delinquente jongeren, eenoudergezinnen met of zonder de aanwezigheid van een vriend(in), of nieuw samengestelde gezinnen met een onzekere beroepsstatus. Het gebruik van deze variabele is trouwens interessanter bij onderzoeken naar slachtofferschap waarbij deze variabele de mogelijkheid biedt de nadruk te leggen op de kwetsbaarheid van de slachtoffers of van hun omgeving, die voor moeilijkheden zorgt om de verschillende gevolgen van de toestand van het slachtoffer onder ogen te zien en erop te reageren.8 a) sociaal-economische status van de moeder SOCIAAL-ECONOMISCHE STATUS VAN DE MOEDER
zonder beroep (huisvrouw) ziekenfonds bediende arbeidster OCMW-steuntrekster gepensioneerd invalide moeder overleden zigeunerin geen informatie TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
138 1 42 21 22 2 6 11 3 14 260
53,08 % 0,39 % 16,15 % 8,08 % 8,46 % 0,77 % 2,31 % 4,23 % 1,15 % 5,38 % 100 %
Figuur 10: Sociaal-economische status van de moeder
5 3 ,0 8 % 0 ,3 9 %
1 6 ,1 5 %
5 ,3 8 %
1 ,1 5 % 4 ,2 3 % 2 ,3 1 %
S a n s p ro fe s s io n O u v r iè r e In v a lid e A u c u n e in fo rm a tio n
8 ,0 8 % 0 ,7 7 %
8 ,4 6 %
M u tu e lle E m e rg e a n t d u C P A S M è re d é c é d é e
E m p lo y é e P e n s io n n é e G ita n e
Het is belangrijk duidelijk te maken dat er een aparte categorie werd gecreëerd voor zigeuners, niet om deze bevolkingsgroep te stigmatiseren, maar wel omdat het – gelet op hun culturele eigenheid - moeilijk, zoniet onmogelijk was om hen in een andere categorie onder te brengen. 8 Hougardy L. Enquête de victimisation – une comparaison entre la ville de Liège et d’Amiens – revue de droit pénal et de criminologie – februari 2000 blz. 188 tot 203.
94
Uit de tabel blijkt dat de meeste moeders van wie het kind werd geplaatst in Everberg, geen beroep uitoefent. Het totale percentage inactieve moeders is met 65,65 % extreem hoog. b) sociaal-economische status van de vader SOCIAAL-ECONOMISCHE STATUS VAN DE VADER
FREQUENTI E
PERCENTAGE
59 41 49 25 24 6 1 1 26 1 27 260
22,69 % 15,77 % 18,85 % 9,62 % 9,23 % 2,31 % 0,38 % 0,38% 10,00 % 0,38 % 10,39 % 100 %
zonder beroep bediende arbeider gepensioneerde invalide OCMW-steuntrekker gevangenis student vader overleden zigeuner geen informatie TOTAAL
Figuur 11: sociaal-economische status van de vader 15 ,7 7 % 18 ,8 5 % 2 2 ,6 9 %
9 ,6 2 %
0 ,3 8 % 10 ,0 0 %
0 ,3 8 %
0 ,3 8 %
9 ,2 3 %
2 ,3 1%
S a n s p r o f e s s io n
E m p lo yé
O u v r ie r
P e n s io n n é
In v a lid e
Em anant du C P A S
P r is o n
E t u d ia n t
P è re d é c é d é
G it a n
95
8. Ouderlijke situatie OUDERLIJKE SITUATIE
gehuwde ouders feitelijk gescheiden ouders uit de echt gescheiden ouders samenwonende ouders vader overleden moeder overleden ouders overleden moeder onbekend geen informatie TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
102 57 52 6 22 8 4 1 8 260
39,23% 21,92% 20,00% 2,31% 8,46% 3,08% 1,54% 0,38% 3,08% 100 %
Uit de tabel blijkt dat 41,22 % van de ouders samenleven. 33,23 % van hen zijn feitelijk of uit de echt gescheiden. 9. Broeder- en zusterschap AANTAL BROERS EN ZUSSEN
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 geen informatie TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
13 46 45 44 43 26 20 8 8 1 1 5 260
5,00% 17,69% 17,31% 16,92% 16,54% 10,00% 7,70% 3,08% 3,08% 0,38% 0,38% 1,92% 100 %
Het gemiddeld aantal broers en zussen is 3,251. De berekening van dit gegeven is gebaseerd op de steekproef van 260 jongeren, waarbij de 5 personen van wie wij over geen enkele informatie beschikken, niet in aanmerking werden genomen.
10.
Eventuele verslaving(en)
Deze gegevens moeten met de grootste voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Zij werden immers verzameld door de psychosociale dienst bij de ontvangst van de jongeren in het centrum te Everberg. Het kleine percentage verkregen antwoorden kan dus het gevolg zijn van de context waarin de jongere zich bevindt op het ogenblik waarop hij wordt ondervraagd. De minderjarige bevindt zich immers in een dwingend kader waar de vrees om zijn situatie te “verergeren” pregnant is. Het louter indicatief karakter van deze resultaten wordt versterkt door het gebrek aan diepgaande kennis van onze psychosociale teams over de gebruikte producten, hoofdzakelijk wat het gebruik van geneesmiddelen betreft.
96
a) alcoholgebruik
GEBRUIK
nooit occasioneel regelmatig verslaafd geen informatie TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
152 87 18 1 2 260
58,47% 33,47% 6,92% 0,38% 0,76% 100 %
FREQUENTIE
PERCENTAGE
132 60 61 2 5 260
50,77 % 23,08 % 23,47 % 0,76 % 1,92 % 100 %
FREQUENTIE
PERCENTAGE
233 10 15 0 2 260
89,62 % 3,85 % 5,77 % 0% 0,76 % 100 %
b) druggebruik
GEBRUIK
nooit occasioneel regelmatig verslaafd geen informatie TOTAAL c) geneesmiddelengebruik
GEBRUIK
nooit occasioneel regelmatig verslaafd geen informatie TOTAAL
97
ISOLATIE In artikel 18 van het huishoudelijk reglement van het centrum te Everberg is bepaald: § 1. De maatregel van isolatie in de afzonderingsruimte is een uitzonderingsmaatregel. Hij kan enkel gebruikt worden in de volgende situaties : het in gevaar brengen van de eigen fysieke integriteit, van die van de andere jongeren, van bezoekers of van een personeelslid van het centrum, bij ontvluchting of bij een poging tot ontvluchting en bij het dealen van drugs op de afdeling. § 2. De geneesheer en de psychiaters van het centrum kunnen zich om medische redenen tegen de uitvoering van deze sanctie verzetten. De jongere in kwestie wordt dagelijks door de dokter van het centrum gezien. § 3. De bevoegde jeugdrechter wordt door de betrokken gemeenschap verwittigd van de plaatsing op afzonderingsruimte, van de beweegredenen ertoe, van de opheffing of de verlenging van de plaatsing op afzonderingsruimte en –in voorkomend geval- van de beweegredenen ertoe. § 4. De maatregel dient beperkt te zijn in de tijd en mag niet langer dan vijf dagen duren. Wanneer de jongere blijvend de eigen fysieke integriteit, die van andere jongeren of van het personeel in het gedrang brengt kan de maatregel hernieuwd worden, behoudens de verplichting tussen de nieuwe maatregel en de maatregel die nog niet verstreken is, een tijdruimte van ten minste één dag te laten. § 5. De jongere die in isolatie geplaatst is, ontvangt dagelijks het bezoek van de directeur van de federale overheid en van de directeur van de gemeenschappen of hun gemachtigden. Tussen 08 en 22 uur ontvangt hij minstens om de twee uur bezoek van een lid van de pedagogische equipe in de isolatieruimte. Indien de bevoegde pedagogische directeur dit noodzakelijk acht, gebeuren eventuele pedagogische activiteiten eveneens in die ruimte. De evaluatiecommissie vroeg in haar verslag van juni 2004 ontsnappingspogingen of handel in drugs niet langer als redenen voor isolatie te gebruiken. Bovendien vroeg de commissie de maatregel enkel te hernieuwen indien nieuwe feiten de toepassing ervan rechtvaardigen.9 Op verzoek van mevrouw Onckelinx heeft het directiecomité zich gebogen over het in overeenstemming brengen van het huishoudelijk reglement met de aanbevelingen van de commissie. Het aantal gevallen van isolatie in 2004 blijkt overigens sterk gedaald te zijn voor de Franse Gemeenschap. In 2004 werden immers 45 isolatiemaatregelen genomen ten aanzien van 28 jongeren, wat overeenkomt met 32 dossiers. Dat betekent in vergelijking met 2003 een daling van meer dan 42% van de maatregelen. 1.
FEITEN DIE AANLEIDING HEBBEN GEGEVEN TOT EEN ISOLATIEMAATREGEL
FEITEN
bedreigingen ten aanzien van een volwassene vernielen van de kamer zelfmoordpoging zelfverminking geweld ten aanzien van anderen op verzoek van de jongere TOTAAL
9
FREQUENTIE
PERCENTAGE
17
37,78%
7
15,56 %
9
20%
10 2 45
22,22% 4,44% 100%
Verslag van de evaluatiecommissie blz. 46. 98
2.
DUUR VAN DE ISOLATIEMAATREGEL
DUUR minder dan 1 uur van 1u tot 6u van 7u tot 12u van 13u tot 24u van 25u tot 48u van 49u tot 72u van 73u tot 96u 120 u TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
1 12 4 16 4 4 3 44
2,27% 27,27% 9,09% 36,36% 9,09% 9,09% 6,82% 100%
Er werden hier slechts vierenveertig gevallen van isolatie geregistreerd. Eén bepaalde situatie kan immers moeilijk worden geregistreerd: het betreft de situatie waarbij een jongere de isoleerruimte als kamer gebruikte met het oog op zijn bescherming, maar wel deelnam aan alle activiteiten. Deze tabel geeft aan dat bijna 75% van de gevallen van isolatie tussen 1 en 24 uur duurden. 3.
LEEFTIJD OP HET OGENBLIK VAN DE ISOLATIEMAATREGEL
LEEFTIJD 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar TOTAAL
4.
FREQUENTIE
PERCENTAGE
3 4 15 22 1 45
6,67% 8,89% 33,33% 48,89% 2,22% 100%
ORIËNTATIE OP HET EINDE VAN DE PLAATSING IN HET CENTRUM
De berekening van deze variabele is gebaseerd op het totaal aantal plaatsingen in de isoleerruimte waarbij de gevallen van isolatie van dezelfde jongeren tijdens een en dezelfde plaatsing zijn weggelaten. ORIËNTATIE
gemeenschapsinstelling (gesloten regime) gemeenschapsinstelling(op en regime) uithandengeving psychiatrisch ziekenhuis privé-instelling MPI gezin opvangcentrum N.B.M.V. TOTAAL
FREQUENTIE
PERCENTAGE
5
15,625%
1
3,125%
7 2 3 13 1 32
21,875% 6,25% 9,375% 40,625% 3,125% 100%
99
5.
FEITEN DIE DE PLAATSING IN HET CENTRUM HEBBEN GERECHTVAARDIGD
a)
eerste feit (n = 32) + tweede feit (n = 14) + derde feit (n = 5) 1ste feit
benaming van het feit gewone diefstal diefstal met braak in een woning diefstal van een voertuig met braak diefstal met braak in een voertuig diefstal met geweld Afpersing Heling Beschadiging opzettelijke brandstichting Racketeering totaal aantal feiten tegen goederen bedreigingen weerspannigheid slagen en verwondingen verkrachting seksueel geweld wederrechtelijke vrijheidsberoving aanranding van de eerbaarheid poging tot doodslag totaal aantal feiten tegen personen gebruik van verdovende middelen bezit van verdovende middelen verkoop van verdovende middelen totaal aantal feiten met betrekking tot verdovende middelen bezit van verboden wapens weglopen bendevorming illegaal verblijf totaal aantal andere feiten
2de feit
3de feit
totaal
N (32) 1
% 3,12%
N (14) 2
% 14,29%
N (5) -
% -
3
2
6,25%
-
-
-
-
2
1
3,125%
-
-
-
-
1
1
3,12%
-
-
-
-
1
13 -
40,63% -
1 -
7,14% -
1-
20%
14 1
-
-
2
14,29%
-
-
2
-
-
-
-
-
-
-
18
56,24%
5
35,72%
1
20 %
24
1 3 4 -
3,12% 9,38% 12,5% -
1 2 -
7,14% 14,29% -
1 1 -
20% 20% -
3 6 4 -
-
-
-
-
-
-
-
1
3,12%
-
-
-
-
1
4
12,5%
-
-
-
-
4
13
40,63%
3
21,43%
2
40 %
18
-
-
-
-
1
20%
1
-
-
3
21,43%
-
-
3
1
3,12
-
-
-
-
1
1
3,12%
3
21,43%
1
20 %
5
-
-
-
-
-
-
-
-
-
2 1
14,29% 7,14%
1 -
20%-
3 1
-
-
3
21,43%
1
20%
4
32
100%
14
100%
5
100 %
51
-
100
Bijlage 4 HUISHOUDELIJK REGLEMENT CENTRUM VOOR VOORLOPIGE PLAATSING VAN MINDERJARIGEN DIE EEN ALS MISDRIJF OMSCHREVEN FEIT HEBBEN GEPLEEGD HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
ART. 1 §1. Het huishoudelijk reglement bepaalt, met inachtneming van de onderscheiden missies van de federale overheid en van de gemeenschappen, de leefomstandigheden, de externe contacten, de rechtspositie, het tucht- en klachtenrecht van de in het centrum geplaatste jongeren. §2. De bepalingen onder §1 gelden op uniforme wijze voor alle in het centrum verblijvende jongeren.
ART. 2 Binnen de grenzen van haar veiligheidsopdracht voert de federale overheid een faciliterend beleid inzake de pedagogische missie van de gemeenschappen. Het directiecomité bepaalt daarbij de coördinatie en planning van de diverse activiteiten van de leefgroepen en de externe contacten van de jongeren.
ART.3 Het Directiecomité stelt een reglement op aangaande haar werking. HOOFDSTUK II. ONTHAAL
ART. 4 Bij zijn aankomst wordt de jongere in het inschrijvingsregister opgenomen door het federaal personeel. Deze neemt nota van de identiteit van de advocaat van de jongere en meldt hem het recht op vrije communicatie met zijn advocaat en laat hem hiertoe een document ondertekenen. De jongere krijgt een exemplaar van dit document.
ART. 5 De jongere ontvangt bij zijn aankomst een onthaalbrochure in een door hem gekozen landstaal. Deze brochure dient minstens te bevatten : art. 37 en 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, de leefregels van het centrum, zijn procedurele rechten, het adres en de bevoegdheden van de Kinderrechtencommissaris en de Délégué général aux droits de l’enfant en de wijze waarop deze kan gevat worden met het oog op een klacht inzake schending van de rechten van de jongere.
101
ART. 6 De jongere heeft recht op een gratis telefoon ter verwittiging van zijn aankomst in het centrum.
ART. 7 Het pedagogisch personeel verwittigt binnen de 24 uur en behoudens overmacht de ouders van de jongere van zijn aankomst in het Centrum. Indien onmogelijk worden de familieleden van de jongere van zijn aankomst in het centrum verwittigd. Het stelt eveneens de jongere in kennis van het feit dat binnen de vijf dagen een ontmoeting met de jeugdrechter georganiseerd zal worden om de verwachtingen van de partijen kenbaar te maken.
ART. 8 Elke jongere ontvangt bij zijn aankomst een basispakket met zeep, tandpasta en een tandenborstel.
ART. 9 De jongere wordt uiterlijk de dag volgend op zijn aankomst gezien door de desbetreffende pedagogische directeur of zijn gemachtigde en door de federale directeur of zijn gemachtigde.
ART. 10 Bij zijn aankomst worden de voorwerpen die op dat moment in het bezit zijn van de jongere gecontroleerd. Zijn identiteitsstukken worden in bewaring gehouden in zijn dossier op de griffie. Hij krijgt na controle de voorwerpen die op de kamer zijn toegelaten. De andere voorwerpen worden door het centrum in bewaring gehouden en meegegeven bij overbrenging of bij vrijlating.
HOOFDSTUK III. EXTERNE CONTACTEN
ART.11 §1. Behoudens andersluidende beperkingen van de jeugdrechter kan de jongere schrijven naar wie hij wil. §2. De controle op de in- en uitgaande briefwisseling voor de jongeren gebeurt door het federaal personeel. De identiteit van de personen met wie geen briefwisseling mag gevoerd worden, dient daartoe in het dossier van de jongere op de griffie aanwezig te zijn. §3. De controle op de inkomende briefwisseling door het federaal personeel heeft tot doel het in het centrum binnenbrengen van verboden voorwerpen te vermijden en
102
behelst enkel het verifiëren van de materiële inhoud van de briefwisseling. De briefwisseling wordt vervolgens aan het pedagogisch personeel gegeven. De afzender dient duidelijk en volledig (naam + adres) vermeld te zijn. Indien nodig kan voor identificatie van de afzender en enkel met het oog hierop, kennis genomen worden van de inhoud van de brief. Niet toegestane briefwisseling wordt via de pedagogische directie overgemaakt aan de jeugdrechter. §4. Aangaande uitgaande briefwisseling kan in individuele gevallen om veiligheidsredenen beslist worden om de briefwisseling van de jongere ter beschikking van de jeugdrechter te houden. De jongere wordt ingelicht van deze maatregel, van de duur ervan en van de beweegredenen ertoe. §5. De jongere kan ten allen tijde en zonder controle correspondentie voeren met de volgende instanties of personen : • de Koning en de Koningin; • de voorzitters van de Wetgevende Kamers, de voorzitter van het Vlaams Parlement, de voorzitter van de Franse Gemeenschapsraad, de voorzitter van de Waalse Gewestraad, de voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de voorzitter van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap; • de Federale Ministers en Staatssecretarissen, de Ministers en Staatssecretarissen van de Gewesten en Gemeenschapsregeringen; • de Jeugdrechter en andere rechterlijke overheden; • de Sociale dienst bij de jeugdrechtbank; • de Kinderrechtencommissaris en de Délégué aux droits de l’enfant; • de advocaat • de leidende ambtenaren, vernoemd in art. 34 van het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap betreffende het gesloten centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd; • de leden van het directiecomité van het centrum; • de voorzitter van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; • de federale ombudsman en de ombudsman van de onderscheiden gemeenschappen • de diplomatieke of consulaire ambtenaren van zijn land indien de jongere van vreemde nationaliteit is. §6. Bij een fouille van de kamer van de jongere mag nog niet vertrokken en gesloten briefwisseling in aanwezigheid van de jongere geopend worden. §7. Indien de jongere over geen geld op zijn rekening beschikt, worden de kosten voor het verzenden van de brief gedragen door de federale overheid.
ART.12 §1. Behoudens de uitzonderingen bepaald in §4 van dit artikel, krijgt iedereen bezoek aan tafel. Het bezoek aan tafel gaat door in de daartoe voorziene bezoekzaal. Het aantal bezoekers bedraagt maximaal vijf personen. In individuele gevallen kan op vraag van de gemeenschappen en in overleg met de federale overheid een individueel familiebezoek georganiseerd worden in de bezoekzaal. §2. De jongere heeft driemaal per week de mogelijkheid tot het krijgen van een uur bezoek. De tijdstippen van het bezoek in de inrichting worden vastgelegd door het 103
directiecomité en medegedeeld aan de jongere. Het bezoek van advocaten is niet gelimiteerd en is, binnen de openingsuren van het centrum, niet aan een vaste uurregeling gebonden. §3. Behoudens andersluidende instructies van de jeugdrechter zijn zonder meer toegelaten de volgende personen van wie de verwantschap bewezen is : de ouders en grootouders, broers en zussen, ooms en tantes, voogd en provoogd. Zij dienen hun identiteitsbewijs voor te leggen. Bezoektoelatingen voor andere personen gebeuren in onderling overleg met de diensten van de gemeenschappen. Indien het daarbij over meerderjarige personen gaat zullen deze een bewijs van goed gedrag en zeden dienen voor te leggen waarvan de bezoektoelating afhankelijk kan gesteld worden. Deze toelatingen maken deel uit van het administratief dossier van de jongere in kwestie dat zich op de griffie bevindt. Dergelijke toelatingen zullen door de federale directeur of zijn gemachtigde ter uitvoering ter kennis gebracht worden aan de portier van het centrum. Specifieke bezoekregelingen –b.v. het verdelen van het aantal weekbezoeken om gescheiden ouders elk de kans te geven hun kind te bezoeken - zullen op vraag van de gemeenschappen op dezelfde bovenvermelde wijze uitgevoerd worden. §4. In uitzonderlijke gevallen kan, indien enerzijds geoordeeld wordt dat bezoek aan tafel niet meer verantwoord is en anderzijds dat contact toch opportuun blijft, overgegaan worden tot het tijdelijk opleggen van bezoek achter glas. §5. Na de ingangscontrole wachten de bezoekers op de aanvang van het bezoek in de wachtzaal. Zij worden door het federaal personeel uitgenodigd bij het begin van het bezoek. Het bezoek gaat door in de bezoekzaal. De bezoekers betreden de bezoekzaal via de daartoe voor hen voorziene ingang. De jongeren kunnen de bezoekzaal pas betreden wanneer de bezoekersdeur terug gesloten is. De bezoekers kunnen op hun beurt na het bezoek de bezoekzaal pas verlaten wanneer de jongeren de zaal verlaten hebben. §6. Tijdens het bezoek is er federaal personeel aanwezig. De toegang tot de bezoekzaal van het personeel van de gemeenschappen m.o.o. het contact met de jongeren en hun bezoekers gebeurt via de voor de jongeren voorziene ingang indien deze reeds in de bezoekzaal aanwezig zijn. §7. In de bezoekzaal mag er door de bezoekers aan de jongere niets overhandigd worden. Er zijn tegen betaling dranken en versnaperingen verkrijgbaar. Bezoekers die dat wensen kunnen voor de jongere die ze bezoeken toegelaten kledij, kranten, transparante cassettes of cd’s meebrengen. Deze worden afgegeven bij de portier en na controle aan de jongere in kwestie overhandigd; kranten worden aan het pedagogisch personeel gegeven. Geld kan door de bezoekers aan de boekhouding afgegeven worden of gestort op de rekening van de jongere. §8. In de bezoekzaal wordt niet gerookt. §9. Na het bezoek aan tafel vindt er een fouille plaats van elke jongere die bezoek had.
104
ART.13 §1. Behoudens andersluidende onderrichtingen van de jeugdrechter telefoneren toegestaan met: ouders, grootouders, broers en zussen, ooms tantes, voogd, provoogd, de consulent van de sociale dienst bij jeugdrechtbank, de délégué du service de protection judiciare en met advocaat. Het telefoneren met andere personen wordt in onderling overleg met gemeenschappen geregeld.
is en de de de
§2. De jongere mag driemaal in de week telefoneren. Daartoe bevindt zich in de unit een telecardtoestel. De jongere kan in de kantinewinkel telefoonkaarten verkrijgen. Hij dient een telefoonblad in te vullen met vermelding van het nummer en de persoon naar wie hij wenst te telefoneren.. Het nummer wordt gevormd door het federaal personeel zonder dat daarbij kennis genomen wordt van de inhoud van het gesprek. §3. Telefoneren naar GSM-nummers kan enkel mits de persoon naar wie hij wenst te telefoneren bewijst over een abonnementsverbintenis te beschikken. In aanwezigheid van het pedagogisch personeel kan de jongere toegelaten worden telefonisch contact te nemen met de buitenwereld indien dit noodzakelijk is. §4. Indien de jongere geen geld heeft, kan hij op kosten van de federale overheid gratis telefoneren naar zijn advocaat, de Délégué général aux droits de l’enfant, de Kinderrechtencommissaris en de jo-lijn. §5. Inkomende telefoons voor jongeren worden niet aanvaard, tenzij om humanitaire redenen.
ART.14 §1. De jongere heeft de mogelijkheid bezoek te ontvangen van bevoegde gemeenschapsdiensten. §2. Bezoekers die om professionele redenen komen dienen geen bewijs van goed gedrag en zeden voor te leggen. Zij dienen hun hoedanigheid te kunnen bewijzen. §3. Dergelijke bezoeken gaan door in een apart lokaal. De familie van de jongere kan in voorkomend geval aanwezig zijn. Het federaal personeel is niet aanwezig in het lokaal.
HOOFDSTUK IV. SANCTIES EN PLAATSING IN DE AFZONDERINGSRUIMTE
ART.15 §1. Binnen een globale pedagogische benadering dient er ruimte te zijn om stil te staan bij de oorzaak en de betekenis van het probleemgedrag, bij eventueel herstel van geschonden relaties, bij preventie van het gestelde probleemgedrag en ook bij de consequenties van een herhaling van het gestelde probleemgedrag. De 105
opgelegde sancties moeten het verder zetten van een aangepaste pedagogische omkadering mogelijk maken. Het uitwerken van een conflictoplossing kan na overleg en akkoord met de sanctionerende overheid daarbij een stopzetten of afbouwen van de sanctie tot gevolg hebben. §2. De gekozen benadering impliceert een expliciete keuze het rollenpatroon te vermijden waarbij de rol van het personeel van de federale overheid er uitsluitend uit zou bestaan het negatief gedrag van de jongere te sanctioneren en het exclusief de rol van het personeel van de gemeenschappen zou kunnen zijn het positief gedrag van de jongere te valoriseren.
ART. 16 §1. Elk negatief gedrag kan het voorwerp uitmaken van een sanctie. Een sanctie is het gevolg van een overtreding inzake een in het centrum gestelde leefregel. §2. Onverminderd de specifieke bepalingen inzake de plaatsing in afzonderingsruimte, maken verdere algemene bepalingen inzake de sanctiemodaliteiten en de sanctiemaat voorwerp uit van overleg binnen de schoot van het directiecomité. Het directiecomité waakt erover dat de toepassing van die algemene bepalingen gebeurt met inachtname van de persoonlijkheid van de jongere. Het directiecomité bewaakt de kwaliteit van het sanctiebeleid en maakt een lijst op van de sancties. Zodra door welke overheid ook een sanctie of een maatregel van plaatsing in de afzonderingsruimte genomen wordt, wordt deze opgevolgd door het directiecomité. Het sanctiebeleid dient met name eenduidig, transparant, consequent, gedragsgericht, voorspelbaar en proportioneel te zijn. Sancties mogen de grondrechten van de jongere, waaronder de volgende rechten van de jongere, niet in het gedrang brengen: het recht op verdediging, de rechten van de jongere inzake zijn geloofs- of levensbeschouwelijke overtuiging, het algemeen recht op externe contacten.
ART.17 §1. Gelet op de in het samenwerkingsakkoord bepaalde opdrachten van de gemeenschappen en van de federale overheid kunnen de in dit hoofdstuk uitgewerkte maatregelen geen exclusieve bevoegdheid uitmaken van de federale overheid of van de gemeenschappen. §2. Met respect voor de bepalingen in artikel 16§2 kunnen sancties en maatregelen opgelegd worden door de federale directeur of zijn gemachtigde in zoverre er een verband is tussen het gedrag van de jongere en de door de federale overheid in het centrum uit te voeren opdracht en in zoverre de jongere negatief gedrag stelt t.a.v. het personeel van de federale overheid. Met respect voor de bepalingen in artikel 16§2 kunnen sancties en maatregelen opgelegd worden door de pedagogische directie of de gemachtigde daarvan t.a.v. de jongere met een overeenstemmend taalregime in zoverre er een verband is tussen het gedrag van de jongere en de door de gemeenschappen in het centrum uit te voeren opdracht en in zoverre de jongere negatief gedrag stelt t.a.v. het personeel van de desbetreffende gemeenschap. Indien de gemeenschappen dit
106
vragen, zullen de door hen opgelegde sancties door de federale overheid uitgevoerd worden. §3. Alle maatregelen die voor de jongere een verwijdering uit de leefgroep tot gevolg hebben en waarvan de duur van de maatregel de tijd van de lopende activiteit overstijgt maken het voorwerp uit van overleg tussen de federale overheid en de betrokken gemeenschap en dit uiterlijk binnen de twee dagen. §4. In het centrum wordt een sanctieregister gehouden. In dit register worden minimum de plaatsingen in de isolatieruimte en alle maatregelen die een substantiële wijziging uitmaken van het regime van de jongeren, ingeschreven. Deze inschrijving vermeldt de identiteit van de jongere, de opgelopen sanctie en de reden die aanleiding gaf tot deze sanctie. In geval van plaatsing in de isolatieruimte dienen in een apart register vermeld te worden : de datum en het uur van het begin en einde van de plaatsing in de isolatieruimte, de ontvangen bezoeken van het personeel, de ontwikkelde activiteiten en de gevolgde procedure in geval van verlenging van de plaatsing. Deze registers zijn ten allen tijde consulteerbaar door de toezichthoudende overheden.
ART.18 §1. De maatregel van isolatie in de afzonderingsruimte is een uitzonderingsmaatregel. Hij kan enkel gebruikt worden in de volgende situaties: het in gevaar brengen van de eigen fysieke integriteit, van die van de andere jongeren, van bezoekers of van een personeelslid van het centrum, bij ontvluchting of bij een poging tot ontvluchting en bij het dealen van drugs op de afdeling. §2. De geneesheer en de psychiaters van het centrum kunnen zich om medische redenen tegen de uitvoering van deze sanctie verzetten. De jongere in kwestie wordt dagelijks door de dokter van het centrum gezien. §3. De bevoegde jeugdrechter wordt door de betrokken gemeenschap verwittigd van de plaatsing op afzonderingsruimte, van de beweegredenen ertoe, van de opheffing of de verlenging van de plaatsing op afzonderingsruimte en –in voorkomend geval - van de beweegredenen ertoe. §4. De maatregel dient beperkt te zijn in de tijd en mag niet langer dan vijf dagen duren. Wanneer de jongere blijvend de eigen fysieke integriteit, die van andere jongeren of van het personeel in het gedrang brengt kan de maatregel hernieuwd worden, behoudens de verplichting tussen de nieuwe maatregel en de maatregel die nog niet verstreken is, een tijdruimte van ten minste één dag te laten. §5. De jongere die in isolatie geplaatst is, ontvangt dagelijks het bezoek van de directeur van de federale overheid en van de directeur van de gemeenschappen of hun gemachtigden. Tussen 08 en 22 uur ontvangt hij minstens om de twee uur bezoek van een lid van de pedagogische equipe in de isolatieruimte. Indien de bevoegde pedagogische directeur dit noodzakelijk acht, gebeuren eventuele pedagogische activiteiten eveneens in die ruimte.
107
ART. 19 §1. Een jongere kan om medische redenen door de dokter of door de psychiater in de isolatieruimte geplaatst worden. Dergelijke plaatsing maakt het voorwerp uit van een afzonderlijk medisch register. De jongere wordt dagelijks bezocht door de psychiater of de geneesheer van het centrum. §2. Behoudens medisch-psychiatrische contra-indicaties is art.18§5 van toepassing. De jeugdrechter wordt door de betrokken gemeenschap verwittigd van de plaatsing in de isolatieruimte om medische redenen en van de opheffing ervan.
HOOFDSTUK V. HET DAGELIJKS LEVEN
ART. 20 §1. Het dagelijks leven van de jongere in het centrum is gebaseerd op de werking van de leefgroep. Het gevoerde regime in het centrum is een gemeenschapsregime. §2. Individuele of collectieve verplaatsingen van de jongeren binnen het centrum worden al dan niet op vraag van de gemeenschappen georganiseerd en worden ten allen tijde begeleid door het personeel van de federale overheid. §3. Op vaste momenten van de dag wordt door het personeel van de federale overheid een controle op de aanwezigheid van de jongeren gedaan. Het doen van deze controle na de dagelijkse opening en voor de dagelijkse sluiting impliceert niet het onderbreken van een activiteit. Tijdens deze controle kunnen echter geen nieuwe verplaatsingen georganiseerd worden. §4. Binnen het directiecomité worden afspraken gemaakt over de tijdstippen waarop het bezoek van de jongeren in zaal en de per sectie gemeenschappelijke maaltijden georganiseerd worden. Deze activiteiten gebeuren voor iedere jongere op hetzelfde ogenblik.
ART. 21 Indien de jongere –met uitzondering van zijn zakgeld - geen geld op zijn rekening heeft, zal het centrum met de daartoe noodzakelijke regelmaat het pakket zoals gestipuleerd in art.8 aan de jongere blijven geven.
ART. 22 De jongere mag eigen kledij dragen binnen door het centrum te bepalen grenzen. Hij zal daarbij rekening dienen te houden met het feit dat de buitenruimte enkel betreden kan worden na een passage door de metaaldetector.
108
ART. 23 Er circuleert geen contant geld in het centrum. Elke jongere beschikt over een rekening bij de boekhoudkundige dienst. Met dit geld kan hij in de inrichting zaken kopen. Geld kan contant afgegeven worden bij de boekhouding of op zijn rekening worden gestort. Het via de gemeenschappen verkregen zakgeld wordt op de rekening van de jongere geplaatst.
ART. 24 In de gebouwen van het centrum mag door de jongeren enkel gerookt worden in daartoe voorziene lokalen. Buiten mag er gerookt worden. De rookpauzes worden bepaald in het dagrooster.
HOOFDSTUK VI. VEILIGHEIDSBEPALINGEN
ART. 25 Het sleutelbeheer gebeurt door de federale staat. De sleutels van de secties en de sleutels van alle deuren met een veiligheidsfunctie worden daarbij exclusief beheerd door het federaal personeel. Het personeel van de gemeenschappen krijgt sleutels in beheer van de aan hen toegewezen burelen. Een dubbel van deze sleutels bevindt zich in de sleutelkast bij de penitentiair assistent en wordt enkel gebruikt in geval van nood.
ART. 26 In het centrum bevinden zich sassen. Een sas is een groep van deuren waarbij, binnen deze groep, nooit meer dan één deur tegelijkertijd geopend mag zijn. ART. 27 §1. Ieder personeelslid en iedere bezoeker aan het centrum, ongeacht de reden van dit bezoek, dient zich bij de toegang tot het centrum te onderwerpen aan de voorziene ingangscontrole door het federaal personeel. Dit omvat een registratie, een identificatie, een controle met metaaldetectie en RX-controle van de bagage. De registratie omvat de verificatie van de identiteit van de persoon en het vastleggen van de datum en uur van aankomst en vertrek van personen met behulp van de computer. De identificatie omvat het fotograferen van de persoon via een gedigitaliseerd fotosysteem. §2. Bij de eerste aanmelding zullen de identiteitsgegevens alsmede de foto in de computer ingebracht worden. Bij elk later bezoek zal de bezoeker zich moeten legitimeren met een officieel identiteitsdocument en zal zijn identiteit in de computer gecontroleerd worden. Eenmaal de bezoeker ingeschreven, wordt het identiteitsbewijs door de portier in bewaring genomen en ontvangt de bezoeker een papieren fotobadge dewelke zichtbaar dient gedragen te worden. 109
Bagage die niet voor de jongere bestemd is kan de bezoeker in een bagagekast met slot opbergen. Bij het vertrek zal de bezoeker zijn fotobadge bij de portier inruilen voor zijn identiteitsstuk en wordt zijn identiteit opnieuw gecontroleerd aan de hand van de op de fotobadge aanwezige barcode. Het fouilleren van personen kan enkel gebeuren door de bevoegde politionele overheid. §3. Elk personeelslid ontvangt een antennekaart met een uniek nummer, waardoor de identiteit door de computer kan worden herkend. Bij vertoon van deze kaart aan een leesknop bij de in- of uitgang van het centrum, verschijnen de foto en de gegevens van het personeelslid automatisch op het scherm van de portier. De identificatie wordt bij een druk op de knop automatisch gevolgd door de registratie. Ieder personeelslid heeft een gekleurde badge waarop foto, naam en functie vermeld staan. Het dragen van deze badge is verplicht. De antennekaart wordt enerzijds bij aankomst in de inrichting door het personeelslid na vertoon aan de leesknop opgeborgen in zijn sleutelkastje. De plastic badge wordt anderzijds bij het verlaten van de inrichting in het sleutelkastje opgeborgen. §4. Het bezit en gebruik van een GSM-toestel binnen de inrichting is verboden. Bezit en gebruik van dergelijk toestel kan echter wel toegestaan worden door de Directeur-generaal van de federale overheid. Ambtshalve wordt voor volgende personen het gebruik van de GSM in het centrum toegelaten: aangewezen personen van diensten van het Hoofdbestuur van de gemeenschappen en van de federale overheid waaronder het centrum ressorteert, die voor de uitoefening van hun dienst per GSM bereikbaar moeten blijven, magistraten en de personen die hen in de uitoefening van hun functie vergezellen, politiediensten mogen een GSM dragen onder dezelfde voorwaarden als waaronder ze hun dienstwapen mogen dragen binnen het centrum, de leden van het directiecomité, de geneesheer of de psychiater van het centrum of zijn vervanger. Draagbare pc’s, dictafoons en semafoons dienen te worden achtergelaten aan de ingang behalve draagbare pc’s van politiediensten. De federale directeur kan een afwijking toestaan. HOOFDSTUK VII. DE KAMERS
ART . 28 §1. Jongeren hebben geen toegang tot elkanders kamer. §2. De inrichting van de kamer dient dermate te zijn dat de buitenmuur en het raam vrij blijven. §3. De raamstaven worden dagelijks gecontroleerd. Op regelmatige basis worden de kamers door het federaal personeel gefouilleerd. Deze fouilles mogen geen tergend of persoonsgebonden karakter hebben en dienen te gebeuren met respect voor het materiaal van de jongere. §4. Roken op de kamer mag niet.
110
HOOFDSTUK VIII. KANTINE
ART. 29 Het centrum beschikt over een kleine winkel waarin dranken, postzegels, rookwaren, telefoonkaarten, snoep, verzorgingsproducten en –in beperkte mate eetwaren verkrijgbaar zijn. De jongere kan hier zaken kopen met het op zijn rekening beschikbare geld. De oorsprong van het geld op zijn rekening kan drieërlei zijn: contant geld door bezoekers aan de boekhouding gegeven, geld gestort door familie/verwanten op zijn rekening, of eventueel verkregen zakgeld gestort door de diensten van de gemeenschappen op zijn rekening. De openingsuren van de winkel zullen in onderling overleg met de gemeenschappen bepaald worden. De winkel mag geen winst maken. HOOFDSTUK IX. BIJSTAND
UITOEFENING VAN DE EREDIENST EN ZEDELIJKE
ART. 30 §1. Elke jongere heeft recht op de bijstand van een bedienaar van een erkende eredienst of een moreel consulent die een niet confessionele overtuiging vertegenwoordigt. §2. In het centrum kunnen erediensten ingericht worden. §3. De voeding van de jongere is conform zijn overtuiging van een erkende godsdienst. HOOFDSTUK X. GENEESKUNDIGE DIENST
ART. 31 §1. Bij zijn aankomst wordt de jongere uiterlijk de daaropvolgende dag onderzocht door een dokter. §2. De jongere kan iedere dag het doktersconsult aanvragen. §3. De jongere kan zich op zijn verzoek en op zijn kosten laten onderzoeken door een niet aan het centrum verbonden dokter naar eigen keuze.
111
HOOFDSTUK XI. BUITENACTIVITEITEN
ART. 32 §1. Het programmeren van buitenactiviteiten door de gemeenschappen dient in gezamenlijk overleg te gebeuren met het federaal personeel en dit in functie van de organisatie ervan. §2. Alle buitenactiviteiten gaan gepaard met een aantal veiligheidsmaatregelen. Elke buitenactiviteit wordt voorafgegaan door een inspectie van de buitenruimte door het federaal personeel. Het betreden van de buitenruimte door de jongeren wordt voorafgegaan door de bezetting van de post buitenbewaking. Het betreden van de buitenruimte door de jongere gaat gepaard met een passage door de metaaldetector. De jongere dient daarbij het buiten wél toegestane metaal af te leggen (schoenen, metaal in kledij, broeksriem). In voorkomend geval kan de handdetector gebruikt worden. Indien de burgerkledij van de jongere op een systematische wijze voor problemen zorgt bij de metaaldetectie en indien het gebruik van de handdetector niet voor een veilig uitsluitstel kan zorgen, kan de jongere opgelegd worden gebruik te maken van instellingskledij.
HOOFDSTUK XII. KLACHTEN EN BEZWAREN
ART. 33 De jongere dient steeds in de mogelijkheid te zijn om zich, inzake aangelegenheden die hem aanbelangen, te beklagen bij de instanties zoals omschreven in art. 11 aangaande briefwisseling van het huishoudelijk reglement. De jongere beschikt in voorkomend geval over dezelfde mogelijkheden in het kader van het bezoek en het toezicht op het Centrum, dit laatste geregeld in art. 32 van het samenwerkingsakkoord.
ART. 34 Onverminderd de mogelijkheden die de jongere geboden worden in het kader van de briefwisseling, het bezoek en het toezicht op het Centrum, dient de minderjarige steeds in de gelegenheid gesteld te worden zich te wenden tot de federale directeur of zijn gemachtigde of de bevoegde pedagogisch directeur of zijn gemachtigde inzake aangelegenheden die hem aanbelangen. De jongere heeft daarbij recht op een gemotiveerd antwoord binnen een redelijke termijn.
ART. 35 Onverminderd de mogelijkheden die de jongere geboden worden in art.1 en art.2 dient het voor de jongere steeds mogelijk te zijn het directiecomité aan te schrijven in een aangelegenheid die hem aanbelangt. Het directiecomité oefent daarbij haar taak uit zoals voorzien in art.14§2 van het samenwerkingsakkoord.
112
De jongere heeft daarbij recht op een directiecomité binnen een redelijke termijn.
gemotiveerd
antwoord
van
het
113
DEEL II Subverslag van het Expertencomité door Dominique De Fraene (ULB), Johan Put (K.U.Leuven) en Pierre Thys (ULg)
114
Inhoudstafel DEEL II I.
Inleiding ........................................................................................................116 I.1. Evaluatieverslag over de jaren 2002-2003 ................................................116 I.2. Werking Evaluatiecommissie over het jaar 2004.......................................117 I.3. Expertenverslag.......................................................................................119 II. Analyse van de gegevens en aanbevelingen van de Experten........................121 II.1. “Externe” problematiek met betrekking tot de opnamecapaciteit...............121 Gebruik en capaciteit van het Centrum te Everberg........................................121 Totaal aantal opnames voor de Vlaamse Gemeenschap ..................................125 Totaal aantal opnames voor de Franse Gemeenschap .....................................125 II.2. Interne werking .......................................................................................133 II.2.A.Dagelijks leven .....................................................................................133 II.2.B.Sancties ...............................................................................................135 II.2.C. Overleg en besluitvorming ...................................................................136 III. Conclusies de limieten van Everberg ...........................................................139 Antwoorden op de vragen gesteld door het Expertencomité ...................................141 I.- Vragen met betrekking tot de instroom ......................................................141 II.- Vragen met betrekking tot de werking van het Centrum ............................142 III.- Vragen met betrekking tot het sanctiebeleid.............................................144 IV.- Vragen met betrekking tot overleg en besluitvorming ...............................144
115
I.
Inleiding
Overeenkomstig artikel 33 van het Samenwerkingsakkoord van 30 april 2002 tussen de Federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap betreffende het gesloten Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, is een Evaluatiecommissie opgericht, die jaarlijks de uitvoering van het samenwerkingsakkoord en de werking van het Centrum evalueert. I.1.
Evaluatieverslag over de jaren 2002-2003
De Evaluatiecommissie werd opgericht op 26 januari 2004 en leverde een eerste verslag af in juni 2004.10 Dit verslag was een gezamenlijk rapport van de Evaluatiecommissie, met enerzijds een artikelsgewijs onderzoek van het samenwerkingsakkoord en het huishoudelijk reglement en anderzijds een aantal voorstellen en aanbevelingen. Het verslag bevatte ook volgende passage die specifiek handelde over de rapporteringswijze (p. 47): 2.
Aanbevelingen over de wijze van rapportering in de toekomst
Bij de evaluatie van de werking van het samenwerkingsakkoord diende de Commissie te beschikken over heel wat cijfermateriaal en verslaggeving over allerlei regelingen die de concrete werking van het Centrum illustreren. Dit materiaal werd aangeleverd door het Directiecomité van het Centrum en grotendeels verwerkt in het voorliggend rapport. Met het oog op de jaarlijkse evaluatie, is het aangewezen dat voorafgaandelijk door het Directiecomité een jaarverslag opgesteld zou worden met een aantal basisgegevens over de werking van het Centrum. De Evaluatiecommissie raadt in dit licht ten stelligste aan dat gewerkt wordt aan een eenvormige wijze van registratie en van presentatie van cijfergegevens. Het gaat onder meer over het aantal en de herkomst van de geplaatste jongeren, de toepassing van het tuchtrecht, gegevens over het tewerkgesteld personeel en de stand van zaken m.b.t. de infrastructuur. Logischerwijze moet het jaarverslag Evaluatiecommissie voorafgaan.
dus
de
werkzaamheden
van
de
De Experten die hun medewerking verleenden aan de Evaluatiecommissie formuleerden aansluitend nog volgende aanbeveling (p. 50): Bijlage deel II : Aanbeveling van de Experten inzake de toekomstige rapportage Voor de toekomst moet een keuze worden gemaakt tussen verschillende vormen van evaluatie: 1° een politieke evaluatie, door vertegenwoordigers van de betrokken overheden op het niveau van de overheidsdiensten en/of kabinetten, met betrekking tot de wijze 10
X., Verslag Evaluatiecommissie Jeugdcentrum “De Grubbe” te Everberg, s.l., onuitg., juni 2004, 93 p. 116
waarop samenwerking tussen de federale overheid en de Gemeenschappen verloopt. In dergelijke constellatie en met dergelijke doelstelling is de inbreng van onafhankelijke Experten niet evident, zodat het aangewezen lijkt deze evaluatie te beperken tot een vorm van zelfevaluatie door de betrokken overheden; 2° een administratieve, processuele evaluatie over de werking van het Centrum. Een Expert kan hieraan eventueel ondersteuning geven via een externe analyse van de empirische gegevens verzameld door de administratie of door onderzoekers; 3° een onafhankelijke, wetenschappelijk en methodologisch verantwoorde evaluatie, die wordt uitgevoerd door onafhankelijke Experten. In dit geval is een werkelijke evaluatie maar mogelijk indien hiertoe de nodige middelen ter beschikking worden gesteld, vooral dan wat betreft de ondersteuning door medewerkers die de evaluatie voorbereiden, secretariële ondersteuning en infrastructuur. Ook moet de vraagstelling van een dergelijke evaluatie duidelijk afgebakend zijn (bv. processueel, impact - efficiëntie van het Centrum, criminologisch en juridisch, ...). Alvorens de werkzaamheden te hervatten voor de volgende evaluatie zou hierover duidelijkheid moeten bestaan. Indien dit niet wordt geregeld, beschouwen de Experten de volgende evaluaties als (enkel) een beleidsmatige zelfevaluatie door de betrokken overheden. De andere leden van de Evaluatiecommissie menen dat dit punt moet worden uitgeklaard, alvorens over te gaan tot een volgende evaluatie.
Beide passages nodigden de Evaluatiecommissie uit een duidelijker scheiding te maken tussen een jaarverslag en een evaluatierapport. Anderzijds moest ook een duidelijker keuze worden gemaakt tussen de diverse mogelijke evaluatievormen.
I.2.
Werking Evaluatiecommissie over het jaar 2004
Op basis van de ervaringen en aanbevelingen van de eerste evaluatieprocedure, werd voor de evaluatie over het jaar 2004 een andere werkwijze voorgenomen. Er zou op voorhand een activiteitenverslag van het Centrum worden opgesteld. Het evaluatierapport zou in twee delen worden opgesplitst. Het eerste deel is een activiteitenverslag met daarbij de gegevens aangebracht door de kabinetten en de Experten. Het tweede deel is een onafhankelijke evaluatie enkel opgesteld door de Experten. Op de eerste vergadering (2 mei 2005) werd afgesproken dat de Experten een concreet voorstel van evaluatieprocedure zouden uitwerken. Op 27 mei 2005 hebben de Experten een schrijven gericht tot de overige leden van de Evaluatiecommissie, aangaande twee aspecten: het opstellen van een geïntegreerd jaarverslag en het opstellen van een expertenverslag. Wat het jaarverslag betreft, verzochten de Experten de toen meegedeelde informatiebundels te integreren in een jaarverslag met eenzelfde opzet als het overeenstemmende deel van het evaluatieverslag over de jaren 2002 en 2003, om vergelijking te bevorderen. Tegelijk werd een aantal opmerkingen geformuleerd aangaande het aangeleverde cijfermateriaal: - de noodzaak werd benadrukt van een eenvormige wijze van registratie en presentatie, en eveneens om bij minstens een aantal tabellen bijkomende
117
uitleg te verschaffen aangaande de gebruikte methode voor het opstellen van de cijfergegevens; - de voorkeur werd gegeven aan tabellen en statistieken die de hele periode (2002-2003-2004) betreffen, boven cijfers die enkel op 2004 betrekking zouden hebben; - het aangeleverde materiaal werd overlopen, waarbij telkens werd aangegeven welke statistieken noodzakelijk of wenselijk leken, en eventueel op welke manier de diverse beschikbare tabellen konden worden aangevuld, gecorrigeerd of verduidelijkt. Daarbij spraken de Experten zich niet uit over de vraag op welk niveau deze gegevens worden verzameld, zolang maar dezelfde methode door alle leveranciers van de gegevens wordt gebruikt. Tot slot werden de elementen in herinnering gebracht die volgens het eerste rapport van juni 2004 verdere aandacht verdienden. Er werd hiertoe een vragenlijst opgesteld, met de uitnodiging zo mogelijk aan te geven of en in welke mate deze elementen evolueerden in het jaar 2004. Tijdens de volgende vergadering van de Evaluatiecommissie, op 7 juni 2005, en in navolgende briefwisseling werd grotendeels gevolg gegeven aan deze vragen en opmerkingen. Het Directiecomité bezorgde in september 2005 een ontwerp van jaarverslag, opgesteld ten behoeve van de Evaluatiecommissie (d.w.z. met inbegrip van een aantal elementen van zelfevaluatie). Op basis hiervan werd een activiteitenverslag over het jaar 2004 opgesteld, waarover de bevoegde Ministers hebben beslist dat het openbaar kan worden gemaakt. Wat het Expertenverslag betreft, stelden de Experten twee mogelijke luiken voor: - een algemene evaluatie, louter op basis van het jaarverslag en eventuele bijkomende informatie; - een verdergaande analyse van een aantal specifieke aspecten aangaande de werking van het Centrum. Deze analyse zou beginnen met het aangeven van een multidisciplinair referentiekader. Vervolgens werd een niet-exhaustieve lijst opgesteld van mogelijke te onderzoeken elementen11 en werd een wetenschappelijk verantwoorde kwalitatieve analysemethode gepresenteerd die tijdens een eerste periode zou kunnen worden aangewend voor het onderzoek van bijvoorbeeld twee elementen uit de lijst, het ene over de organisatie van het Centrum (bv. de samenwerking tussen de overheden), het andere over de werking van het Centrum t.a.v. de jongeren (bv. het toepasselijke sanctieregime). Deze methode zou bestaan uit de verzameling van documentatiemateriaal van alle aard en een beperkt aantal semi-directieve informatieve interviews met de directeurs, de bewakers, de opvoeders en de jongeren. Na een interkabinettenoverleg werd door de bevoegde ministers aan de Experten meegedeeld dat de Franse gemeenschap de budgettaire inspanningen die vandaag reeds worden geleverd in het kader van de evaluatie van de werking van 11
Deze lijst vermeldde de volgende aspecten: 1. contacten en communicatie met de ouders en met personen uit de omgeving van de jongere (leefmilieu); 2. sancties en veiligheidsmaatregelen; 3. organisatie van onderwijs; 4. rechtsbijstand; 5. dossiers (verwezenlijking, inhoud, toegang,…); 6. informatie meegedeeld aan de jongeren (toelating, afzondering, uitgang,…); 7. samenwerking tussen de verschillende beleidsniveaus (afbakening en complementariteit van de rollen); 8. uitwerking van vaststellingen (oriënterend verslag,…); 9. infrastructuur en logistiek van het Centrum (sport, bezoeken, maaltijden, …); 10. zakgeld, kantine, voeding, rookwaar; 11. opvoedkundige relatie (grondslag van de praktijken, voorbereiding op de toekomst,…); 12. openstellen van het Centrum voor externe middelen (toegang tot cultuur, reïntegratie,…); 13. voldoening op het werk van de communautaire en federale personeelsleden; 14. organiseren van permanente opleiding van het personeel; 15. beheer van de verslavingen van de jongeren. 118
het gesloten federaal centrum, als voldoende beoordeelt en dat bijgevolg geen consensus bestaat aangaande het voorstel om het Expertenverslag van een tweede luik te voorzien. De opdracht van de Experten werd beperkt tot deelname aan de vergaderingen van de Evaluatiecommissie, analyse van de verstrekte gegevens en het opstellen van een Expertenverslag. I.3.
Expertenverslag
Het rapport van de Evaluatiecommissie over het jaar 2004 bevat twee verslagen: 1° het activiteitenverslag (Jaarverslag 2004) van het Directiecomité van het Centrum; 2° het onderhavige Expertenverslag dat, gezien de gelimiteerde taakomschrijving van de Experten, beperkt is gehouden tot de volgende onderdelen: - een analyse van de gegevens, inclusief suggesties vanwege de Experten (deel II); - enkele algemene conclusies (deel III); - de onder I.2 vermelde vragenlijst die de Experten hadden opgesteld ten behoeve van de redactie van het geïntegreerde jaarverslag, aangevuld met de antwoorden, in het activiteitenverslag, op de vragen (bijlage). Dit Expertenverslag is gebaseerd op volgende documentatiebronnen: -
de toepasselijke federale en Gemeenschapsreglementering; de relevante internationale verdragen en aanbevelingen; de relevante wetenschappelijke literatuur en onderzoeksrapporten; het Evaluatierapport over de jaren 2002 en 2003; het voorbereidend activiteitenverslag over het jaar 2004, opgesteld door het Directiecomité ten behoeve van de Evaluatiecommissie; een aantal interne documenten ter beschikking gesteld door de diverse Directies van het Centrum “De Grubbe”, o.a. de onthaalbrochures en een reflectiedossier aangaande de sancties vanwege door de Franse Gemeenschap; het definitieve Activiteitenverslag 2004 van het Directiecomité; de verslagen van de vergaderingen van de Evaluatiecommissie; de briefwisseling tussen de kabinetten, het Directiecomité, de afzonderlijke directeurs, de administraties en de Experten; het bezoek van het CPT aan het Centrum “De Grubbe” te Everberg; werkbezoeken aan het Centrum “De Grubbe” te Everberg, de Gemeenschapsinstelling “De Zande” te Ruiselede en het IPPJ te Braine-leChâteau.
De Experten zijn zich bewust van het feit dat het Expertenverslag niet werkelijk kan worden beschouwd als een wetenschappelijk verantwoorde analyse van de positie en het functioneren van het Centrum voor voorlopige plaatsing te Everberg. Dit verslag moest zich met name baseren op gegevens van tweede hand; de Experten hebben niet zelf de gegevens kunnen verzamelen, wegens de bovengenoemde beperking van de opdracht en wegens de beperkte beschikbare termijn. De aangehaalde gegevens en beschouwingen moeten daarom omzichtig en met de nodige reserves worden behandeld. Anderzijds kan erop worden gewezen dat in dit rapport een externe en onafhankelijke beoordeling wordt gegeven van de beschikbare gegevens. Het is
119
een onmiskenbare verdienste dat de Evaluatiecommissie voor deze evaluatieronde om een dergelijke inbreng in een apart verslag heeft verzocht. Tot slot wensen de Experten alle leden van de Evaluatiecommissie te danken voor hun medewerking. De Experten hebben met name een grote waardering voor de inspanningen die het Directiecomité heeft geleverd om het activiteitenverslag op te stellen, antwoorden te geven op de gestelde vragen en bijkomende informatie ter beschikking te stellen, vanuit een voortdurend positieve en constructief-kritische houding ten aanzien van de eigen instelling.
120
II. Analyse van de gegevens en aanbevelingen van de Experten12 II.1.
“Externe” problemen in verband met de opnamecapaciteit
Het beheer van de opvang- en opnamecapaciteit van de instellingen geeft aanleiding tot tal van discussies, ongeacht of het gaat om ziekenhuizen, gevangenissen, instellingen voor jongeren, enz. Degenen die personen dienen te verwijzen naar de instellingen, zijn over het algemeen van mening dat er niet voldoende opnamecapaciteit is en degenen die de instellingen dienen te beheren, vrezen voor overbevolking. In de criminologie moet daarenboven voortdurend rekening gehouden worden met het gegeven dat de institutionele opnamecapaciteit uiteindelijk altijd verzadigd raakt. Daarom besteedt het Expertencomité extra aandacht aan de evolutie van de instroom van de populatie, waarbij het tevens de zorg van het Directiecomité opvolgt. Verschillende aan het Directiecomité gestelde vragen waren gericht op het achterhalen van de evolutie van de situatie van het ene jaar op het andere en afhankelijk van Gemeenschap tot Gemeenschap. Het Directiecomité heeft zorgvuldig op die vragen geantwoord en uit de analyse van de antwoorden blijkt de tendens dat de verblijfsduur van de jongeren in 2004 langer wordt. Hypothetisch zou kunnen aangenomen worden dat deze tendens gepaard gaat met een grotere zorg van de magistraten om de periode die de jongere doorbrengt te Everberg aan te wenden als een periode van oriëntatie en bewustwording van de jongere. Op die manier zou de prevalentie van een « short – sharp – shock »-ideologie betrekkelijk verminderen. Hoewel het Centrum nog niet verzadigd is geweest, kan toch worden vastgesteld dat de twee Gemeenschappen er maximaal gebruik van maken. Deze informatie roept bij het Expertencomité tal van opmerkingen op.
Gebruik en capaciteit van het Centrum te Everberg a. Stijging van het aantal jongeren dat te Everberg verblijft Bij de opening stelde het Centrum slechts vijf plaatsen ter beschikking van de Vlaamse Gemeenschap en vijf van de Franse Gemeenschap. Vanaf 18 juli 2002 is de capaciteit echter verhoogd tot 50 plaatsen (24 plaatsen voor de Vlaamse Gemeenschap en 24 voor de Franse Gemeenschap plus 2 plaatsen voor de Duitstalige Gemeenschap). Wat het aantal jongeren betreft dat jaarlijks in het Centrum wordt opgenomen, blijkt uit onderstaande tabel niet enkel dat een kwantitatieve evolutie tussen 2002 en 2003 eenvoudig te verklaren is (2002 was het openingsjaar, het ging in maart open met een beperkte capaciteit, het Centrum had zijn deugdelijkheid nog niet bewezen…), maar blijkt tevens dat er een grondiger onderzoek vereist is 12
De antwoorden van het Directiecomité op de vragen van de deskundigen zijn opgenomen in bijlage 1. 121
aangaande het ongelijkmatige gebruik van het Centrum door de gerechtelijke autoriteiten in het noorden en het zuiden van het land in 2003. In 2004 daarentegen kan een bijna mathematische gelijkheid worden vastgesteld tussen de opnames aan Nederlandstalige (284) en aan Franstalige (283) kant. De in 2004 vastgestelde stijging van het totale aantal jongeren dat in het Centrum wordt opgenomen hangt dus hoofdzakelijk samen met het intensiever gebruik van het Centrum door de Nederlandstalige magistraten (van 179 naar 284 opnames). Het probleem van overcapaciteit waarmee de Franstalige afdeling te kampen heeft, is inherent aan de langere duur van de opvang.
Franstaligen Nederlandstaligen Duitstaligen Totaal
2002
2003
2004
Totaal
121 65 1 187
303 179 1 483
283 284 3 570
707 528 5 1240
Aantal opgenomen jongeren in het Centrum “De Grubbe”
Nauwkeuriger gegevens per gerechtelijk arrondissement (bezorgd door het Directiecomité in de tabellen 4 en 5) tonen aan dat er twee belangrijke “gebruikers” zijn van het Centrum: in Vlaanderen gaat het om de jeugdrechtbank te Antwerpen met 48% in 2003 (86/179) en 35% (100/284) in 2004; voor de Franse Gemeenschap bekleedt Brussel dezelfde positie met ongeveer 50% van de plaatsingen in de Franstalige afdeling (53% in 2003 (160/303) en 49% in 2004 (140/283)13. Het gaat hier uiteraard om brutocijfers die zouden moeten worden gekruist met andere gegevens zoals de sociodemografische kenmerken van de arrondissementen of de werklast van de respectievelijke rechtbanken. Deze uitsplitsing van de opnames per gerechtelijk arrondissement toont eveneens aan dat alle jeugdrechtbanken in Vlaanderen intensiever gebruik maken van de maatregel, maar dat dit in het bijzonder het geval is voor bepaalde arrondissementen zoals bijvoorbeeld Dendermonde (van 6 naar 26), Brugge (van 19 naar 41), Hasselt (van 1 naar 10), Mechelen (van 8 naar 24),… Voor de Franse Gemeenschap werden weinig schommelingen vastgesteld. Tussen 2003 en 2004 is het gebruik van de maatregel in bepaalde Waalse arrondissementen zoals Bergen (van 27 naar 27), Luik (van 37 naar 36) of Nijvel (van 12 naar 15) trouwens verrassend stabiel gebleven. Zou die stabiliteit getuigen van bepaalde gebruiken van “bezetting” van plaatsen die worden “gereserveerd”? Deze veronderstelling zou grondiger onderzocht moeten worden. Ch. Vanneste en I. Detry merken op dat het aantal opnames te Everberg kwantitatief overeenkomt met de « ordres de grandeurs (…) observés durant les dernières années d’application de l’article 53 »14, dit is het aantal opnames tijdens de laatste jaren waarin artikel 53 van toepassing was, te weten ongeveer 500 minderjarigen. Dit komt daadwerkelijk overeen met de situatie die in de jaren 13
Voor de Franstalige Gemeenschap is het gebruik van een groot deel van de capaciteit van de openbare instelling te Everberg door het gerechtelijk arrondissement van Brussel eveneens waarneembaar voor de andere openbare instellingen. Op het totaal van 1608 plaatsingen in een open of gesloten afdeling van Gemeenschapsinstellingen in 2004 waren er 709 (44%) uit Brussel. 14 Ch. VANNESTE et alii, « Pour une histoire chiffrée de quarante années de ‘Protection de la jeunesse’: quelques repères utiles », in J. CHRISTIAENS et alii, Protection de la jeunesse. Formes et réformes, Brussel, Bruylant, 2005. 122
negentig in Brussel en in Wallonië is vastgesteld, aangezien de beslissingen van de Franstalige rechters 83% van de beslissingen gegrond op artikel 53 over de ganse periode 1980-2001 uitmaken. Die gegevens wijzen echter op een breuk in Vlaanderen, zij lijken bij de Vlaamse magistraten een duidelijkere tendens aan te geven om gebruik te maken van de beveiligde opsluiting. In het algemeen en bij gebrek aan meer precieze gegevens, kunnen enkele veronderstellingen worden geformuleerd met betrekking tot het succes van deze maatregel. - De eerste veronderstelling, waarop vaak onmiddellijk de nadruk wordt gelegd, brengt de evolutie van het aantal aanhoudingen in verband met de evolutie van de criminaliteit. Globaal genomen is het moeilijk een direct verband te leggen tussen het intensief gebruik van het Centrum te Everberg en een stijging van de jeugdcriminaliteit waargenomen door de ordediensten. De veronderstelling die volgt uit recente werkzaamheden van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie en die gegrond is op de meldingen aan het parket van vijf referentiejaren (1968, 1975, 1981, 1987 en 2004), neigt – weliswaar voorzichtig – veeleer tot een betrekkelijke stabiliteit de laatste jaren, vooral wat Brussel en Vlaanderen betreft15. De ontwikkelingen in het jeugdrecht lijken feitelijk te passen in gebeurtenissen die duidelijk verder gaan dan een (werkelijke of denkbeeldige) toename van de jeugddelinquentie waarop het een antwoord moet bieden. Er kan immers geen oorzaak-gevolg relatie worden vastgesteld tussen de evolutie van de jeugddelinquentie en de evolutie van de wijze waarop de maatschappij reageert. Bij de analyse van de recente geschiedenis van het openbaar beleid blijkt dat het op de agenda plaatsen van de maatschappelijke reactie op de jeugddelinquentie en de invoering van nieuwe structuren geen verband houdt met het gegeven dat die vorm van delinquentie tot een probleem wordt gemaakt16. Op een dergelijk korte termijn (twee of drie jaar) kunnen externe factoren van macrosociologische aard zoals de economische omgeving, de sociale conflicten of de demografische veranderingen niet worden aangehaald om het intensief gebruik van het Centrum te begrijpen. Die externe factoren hebben een invloed, zowel op de structuur van de jeugddelinquentie als op het systeem van tenlasteneming, maar er moet rekening worden gehouden met andere gegevens zoals het standpunt van de publieke opinie, de standpunten ingenomen door de politiek en de media, interne factoren zoals de werking van het stelsel voor jeugdbescherming of de evolutie in de infrastructuur voor de tenlasteneming van de delinquente jongeren, om de evoluties op korte termijn van de instroom te ontleden. - Een tweede veronderstelling zou dus een verband kunnen leggen tussen het gebruik van het Centrum te Everberg en de evolutie van de capaciteit van de Gemeenschapsinstellingen voor jeugdbescherming in elke Gemeenschap. De oprichting van het Centrum vloeit voort uit het door de jeugdrechters aangevoelde tekort aan opvangcapaciteit en uit de daadwerkelijke opheffing van artikel 53. 15
Ch. VANNESTE et alii, op. cit., blz. 7 en 8 D. DE FRAENE, « Politiques publiques et pratiques de traitement de la délinquance juvénile », thèse de doctorat en criminologie, ULB, 2003
16
123
Deze veronderstelling moet tevens gedeeltelijk worden verworpen aangezien de capaciteit van de Gemeenschapsinstellingen sinds de opening van het Centrum niet gedaald is. In totaal bestaan in de Franse Gemeenschap thans 59 plaatsen in gesloten centra, zonder rekening te houden met de capaciteit van de nieuwe instelling te Everberg. Met het Centrum te Everberg erbij gerekend, is het aantal plaatsen in gesloten instellingen tussen 1999 (tijdstip waarop er werkzaamheden zijn in een vleugel van de instelling te Kasteelbrakel) en 2004 meer dan verdrievoudigd, van 28 naar 85 (waarvan 5 plaatsen voor meisjes). Deze uitbreiding van de capaciteit en hierbij aangesloten het beleid van een snellere doorstroming van de betrokken jongeren teneinde de Gemeenschapsinstellingen intensiever te beheren, heeft gezorgd voor een toename van de opvang in de Franse Gemeenschap17. In Vlaanderen zijn er thans (met inbegrip van de plaatsen te Everberg) in totaal 130 plaatsen in gesloten instellingen, waarvan 40 voor meisjes18. Tussen 1997 en 2004 werd de capaciteit van de Gemeenschapsinstellingen algemeen opgevoerd. Deze stijging is het grootst voor de plaatsen in gesloten afdelingen (van 70 plaatsen in 1997 naar 130 in 2004) en is gedeeltelijk te danken aan een “herbestemming” van de plaatsen in open milieu die beveiligd werden. Deze belangrijke uitbreiding van de instellingen met een gesloten regime, die in werking trad in maart en augustus 2002, kwam tot stand door een Besluit van de Vlaamse regering van 2001, gewijzigd in 200219. Deze beslissing voorzag in de oprichting van tien nieuwe plaatsen met gesloten regime in de afdeling ‘De Hutten’ van de Gemeenschapsinstelling ‘De Kempen’ te Mol en in de oprichting van een volledig nieuwe gesloten afdeling in de Gemeenschapsinstelling ‘De Zande’ te Ruiselede. Om die laatste afdeling op te richten werden 22 plaatsen in open milieu omgevormd tot plaatsen met gesloten regime en werd voorzien in vier nieuwe extra plaatsen20. Wanneer de mogelijkheden tot plaatsing in Gemeenschapsinstellingen met gesloten regime (de capaciteit te Everberg inbegrepen) opgeteld worden bij de plaatsen met open regime is er, thans op kwantitatief vlak, weinig verschil tussen het noorden en het zuiden van het land. Tevens moet worden opgemerkt dat Vlaanderen wel meer plaatsen heeft in gesloten afdelingen, maar daarvan zijn wel 40 plaatsen voorbehouden voor meisjes (tegenover vijf in het Franstalig landsgedeelte). De volgende tabel21 toont hoe de opvangcapaciteit van de twee Gemeenschappen wordt verdeeld in de Gemeenschapsinstellingen en het Centrum te Everberg.
17
Zie D. DE FRAENE en C. BROLET, « Institutions et pratiques d’enfermement des mineurs en Belgique », in J. CHRISTIAENS et alii (sld.), Protection de la jeunesse. Formes et réformes, Brussel, Bruylant, 2005, blz. 30-75. 18 Er moet worden opgemerkt dat in Vlaanderen geen plaatsen voor meisjes beschikbaar zijn in open afdelingen van overheidsinstellingen en dat de Gemeenschapsinstellingen, in tegenstelling tot de Franstalige overheidsinstellingen, naast de minderjarige delinquenten ook nog altijd de minderjarigen in gevaar ten laste nemen. 19 Besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 tot vaststelling van de capaciteit van de Gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdbijstand, Belgisch Staatsblad 12 december 2001, gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002, Belgisch Staatsblad 28 augustus 2002, tweede uitgave. 20 D. DE FRAENE en C. BROLET, 2005, op. cit., blz. 51 en 52 21 Tabel uittreksel van D. DE FRAENE en C. BROLET, op. cit. blz. 53 124
Jaar
2004
open regime in de Vlaamse Gemeenschap 116
TOTAAL gesloten regime in Vlaandere n de Vlaamse Gemeenschap 130 22 246
open regime in gesloten regime TOTAAL de Franse in de Franse Franse GemeenGemeenschap Gemeenschap schap 144
85
230
23
Voor de Franse Gemeenschap moet worden onthouden dat met de vastgestelde verhoging van de capaciteit een exponentiële verhoging van de jaarlijkse opnames in Gemeenschapsinstellingen gepaard gaat. In Vlaanderen kan er sinds 2001 een stijging worden waargenomen, die evenwel minder groot is24.
Totaal aantal opnames voor de Vlaamse Gemeenschap Totaal aantal opnames voor de Franse Gemeenschap25
2000
2001
2002
2003
2004
1056
983
1097
1118
1203
1076
1134
1432
1548
1608
Ch. Vanneste en I. Detry kruisen de respectieve opnames en de capaciteit van de twee Gemeenschappen en schetsen de volgende situatie: « Capacité plus élevée mais placements moins nombreux côté flamand et inversement, capacité moins élevée et placements plus fréquents côté francophone »26. Zou de institutionele opvangcapaciteit in Vlaanderen beter aangepast zijn aan het justitieel beleid? Er moet worden benadrukt dat de analyse van de opnames en van de capaciteit moet worden aangevuld met een analyse van de duur van de opname, wat belangrijk is voor de werking van de instellingen. Wanneer de gemiddelde verblijfsduur in de Gemeenschapsinstellingen bijvoorbeeld verhoogt27, oefent dit druk uit op het Centrum te Everberg. Een ander voorbeeld toont aan dat de gemiddelde verblijfsduur te Everberg in de Vlaamse afdeling minder lang is, waardoor het probleem van overcapaciteit zich niet voordoet. Hoewel globaal genomen niet minder jongeren opgevangen zijn in de Gemeenschapsinstellingen, kunnen bepaalde wijzigingen die de laatste jaren plaatsvonden, druk uitoefenen op de opvangcapaciteit te Everberg en kunnen andere wijzigingen ertoe leiden dat plaatsen vrijkomen. In de eerste categorie wijzigingen kan de aandacht worden gevestigd op de daling van het aantal urgentieplaatsen in Vlaanderen, een beleid dat een gedeeltelijke logische verklaring zou kunnen vormen voor het aantal plaatsingen in de Vlaamse afdeling van het Centrum te Everberg. Wat de tweede categorie betreft, kan de oprichting worden genoemd van de post-institutionele begeleiding, van de GKRB (Gestructureerde Kortdurende Residentiële Begeleiding), het verloop van de pedagogische projecten, de ontwikkeling van opvangvormen voor minderjarigen met psychiatrische problemen… 22
Daaronder begrepen de 24 gesloten plaatsen in Everberg. Daaronder begrepen Everberg. 24 Zie D. DE FRAENE en C. BROLET, 2005, blz. 56 25 Bron Activiteitenverslag 2003-2004 en 2004-2005 van de Algemene Delagatie voor de rechten van het kind, inclusief de opnames te Everberg 26 Ch. VANNESTE et alii, op. cit., blz. 23 27 Dit is bijvoorbeeld het geval voor de afdeling “opvoeding” te Kasteelbrakel: in 2004 werden 56 jongeren opgenomen tegenover 74 in 2003. 23
125
Het is hoe dan ook niet evident de positieve of negatieve invloed te meten van die wijzigingen van de institutionele situatie op het gebruik van het Centrum te Everberg. In dat opzicht dient eveneens herinnerd te worden, zoals het Directiecomité dit heeft gedaan, dat de oprichting van tien extra gesloten plaatsen voor jongens in 2004 in een afdeling voor korte opvang te Kasteelbrakel slechts heel weinig invloed heeft gehad op het aantal opnames te Everberg: « Aan Franstalige zijde werden bijna evenveel opnames geweigerd in 2003, ondanks de tien extra opgerichte plaatsen » (blz. 6)28. Meerbepaald werd in maart en april 2004 een kleine daling van de gemiddelde aanwezigheid van Franstalige jongeren vastgesteld, wat samenviel met de opening van de nieuwe afdeling te Kasteelbrakel. Maar de Franstalige pedagogisch directeur merkt op dat vanaf mei «het gemiddeld aantal jongeren voor 2004 opnieuw 24,45 jongeren was»29. Dit bevestigt de penologische grondregel dat de uitbreiding van de opsluitingscapaciteit de verzadiging van de centra voor opsluiting niet vermindert. Integendeel zelfs, de uitbreiding leidt tot een kettingreactie die heel vaak wordt waargenomen: de gerechtelijke actoren maken vaker en routinematiger gebruik van opsluiting, de nieuwe instellingen raken snel verzadigd, wat op zijn beurt zorgt voor de oprichting van nieuwe instellingen,… - Er moet nog een derde veronderstelling in aanmerking worden genomen: het intensief gebruik van het Centrum te Everberg houdt verband met de wijze waarop wordt omgegaan met jeugddelinquentie, die sterk bepaald wordt door het beleid van de jeugdrechtbanken. Zoals vermeld in het verslag van het Directiecomité van 2004, «is de tendens om de beschikbare plaatsen in te vullen onmiskenbaar aanwezig» (blz. 6). Het ziet er thans naar uit dat het bestaan van het Centrum te Everberg in het beschermingsbeleid min of meer normaal geworden is. Het verslag van 2003 van de Evaluatiecommissie van het Centrum te Everberg verklaart het groter gebruik van het Centrum te Everberg onder meer door de plaats die dit Centrum inneemt bij de gerechtelijke instanties: « Daarnaast kan men eveneens vermoeden dat de houding van de jeugdrechters ten aanzien van een plaatsing in een gesloten Centrum in de loop van het tweejarig bestaan van het Centrum, geëvolueerd is. Terwijl bij de opstart van het Centrum een aantal Jeugdrechters afwijzend stond tegenover het gebruik van dit aanbod, is er een merkbare verandering opgetreden in dit standpunt, zeker vanaf het tijdstip waarop de bijkomende gebouwen en activiteitenruimten in gebruik werden genomen. Het is op zich duidelijk dat deze laatste factor vooral langs de kant van de Franse Gemeenschap een grote rol heeft gespeeld. Daarenboven aarzelen de rechters minder om een jongere in het gesloten federaal Centrum te houden omdat het pedagogisch project van de afdeling waaraan hij wordt toevertrouwd de mogelijkheid biedt tot een geïndividualiseerde opvang met het oog op een zo goed mogelijke oriëntatie.» 30. Bij het bestuderen van de evolutie van de opsluitingsgraad, stellen F. Dünkel en S. Snacken dat « Les taux d’incarcération sont influencés par des décisions et des orientations de politique criminelle qui jouent un rôle lors de la procédure pénale: il en est ainsi de la législation pénale, des poursuites policières, des classements sans suite par le parquet et de la fixation des peines par les juges ». De 28
Sinds de stijging van de capaciteit in 2003, moet opgemerkt worden dat voor de Vlaamse Gemeenschap in 2004 slechts 2 weigeringen geregistreerd werden omwille van plaatstekort maar dat voor de Franse Gemeenschap 30 weigeringen geregistreerd werden voor 2003 en 28 in 2004. 29 J.-V. COUCK, «Le Centre De Grubbe à Everberg : cohabitation ou coexistence communautaire ? », in J. CHRISTIAENS et allii, op. cit., blz. 85 30 Idem. 126
versterking van het beleid inzake de strijd tegen drugs of tegen seksuele misdrijven in de jaren 1980 en 1990 tonen aldus aan dat er bij de behandeling van de delinquentie sprake is van « variables intrusives telles que ‘l’opinion publique’ et le climat politique, qui sont de leur côté de nouveau fortement influencés par les mass media »31. De ideologie om de minderjarigen op afschrikkende manier een halt toe te roepen, welke wordt verspreid door een onderdeel van de wetenschappelijke doctrine en door middel van gespierde politieke uiteenzettingen die vanaf de jaren tachtig opgang maken, heeft in de Belgische jeugdbescherming een invloed uitgeoefend op bepaalde magistraten. Uit een beknopte studie die R. Charles en M. Denuyt in 1984 hebben uitgevoerd met betrekking tot de toepassing van artikel 53 blijkt immers dat bepaalde Brusselse magistraten deze mogelijkheid vaak gebruikten met repressieve doeleinden, omdat zij ervan overtuigd waren dat een kort verblijf in een strafinrichting nuttig kon zijn en de minderjarige een halt kon toeroepen, zodat hij ervan afgebracht zou kunnen worden andere misdrijven te plegen32. Het gaat om het Angelsaksische en Scandinavische penologisch idee dat een korte en intense schok (short, sharp, shock), een correcte bijsturing jongeren tot rede kan brengen en hen terug op het rechte pad kan brengen. Om hun stelling te verdedigen tonen de auteurs bijvoorbeeld ook aan dat de magistraten die mogelijkheid, die enkel in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast, als voorlopige maatregel, soms ook gebruiken voor het straffen van minderjarigen die in een instelling zijn geplaatst, dit wil zeggen minderjarigen voor wie een materiële oplossing inzake huisvesting bestond33. V. d’Huart heeft het op haar beurt over minderjarigen die in de Gemeenschapsinstelling te Fraipont waren geplaatst en die overgebracht werden naar de gevangenis te Lantin. Zij brengt tevens een handelwijze van het gerechtelijk arrondissement Luik aan het licht die erin bestaat systematisch een beroep te doen op dit artikel 53 in geval van zigeunerkinderen34. Het beeld dat de magistraten hebben van de instelling te Everberg wordt voor een deel bepaald door een aantal elementen. In de eerste plaats wordt in de wetgeving bepaald dat de instelling veiligheid en bescherming van de maatschappij moet beogen; vervolgens heeft de infrastructuur zelf veel weg van een gevangenis; ten slotte heeft de instelling ook een instrumentele functie, namelijk het compenseren van de afschaffing van artikel 53. De communautaire voorstellen en berichtgeving bepalen een ander deel van dit beeld van de instelling te Everberg: handelwijzen inzake oriëntatie, verloop van de pedagogische projecten en handelwijzen die moeten stroken met de gevangenisregels en de aanwezigheid van gevangenispersoneel. Ook in andere Europese landen worden de mogelijkheden tot opsluiting meer benut. Opsluiting blijft voor de magistraten nog steeds een vaste waarde, samen met de ontwikkeling van maatregelen van de herstelgerichte justitie en de diversificatie van de maatregelen. « Le constat (création de prisons pour jeunes, débats sur la détention préventive, recours croissant aux peines plutôt qu’aux
31
F. DUNKEL en S. SNACKEN, Les prisons en Europe, Paris, L’Harmattan, 2005, blz. 25. R. CHARLES en M. DENUYT, « Réflexions sur l’application de l’article 53 de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse », Journal des tribunaux, 1984, nr. 5278, blzn. 17-20 33 Ibid., blz. 18 34 V. D’HUART, « Expérience de la permanence jeunesse du jeune barreau de Liège », Déviance et société, nr. 2, 1985, blz. 135 en volgende 32
127
mesures éducatives) est fait par les chercheurs en Allemagne, en Belgique, en France, au Royaume-Uni, en Espagne ou au Portugal. »35. In de internationale juridische instrumenten wordt nochtans de nadruk gelegd op de subsidiariteit van deze radicale oplossing en onderstreept dat een plaatsing in een gesloten afdeling enkel kan indien geen andere maatregel mogelijk is. Dit idee van subsidiariteit toont aan dat opsluiting een ultimum remedium moet blijven. Indien een plaatsing toch nodig blijkt te zijn, dient de voorkeur gegeven te worden aan een plaatsing in open milieu. Een beslissing tot plaatsing in een gesloten afdeling kan enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin dit onvermijdelijk blijkt te zijn36. In de praktijk draagt dit subsidiariteitsbeginsel, dat niet altijd wordt nageleefd37, ongetwijfeld in hoge mate bij tot het ontstaan van het “probleem van plaatsgebrek” dat de actoren voortdurend bezighoudt. Er kan worden verondersteld dat dit probleem voor een groot deel te wijten is aan niet geschikte plaatsingen en aan een desorganisatie van de opvang. Voor veel minderjarigen die geplaatst zijn in Gemeenschapsinstellingen hadden de sociale dienst en zelfs de rechter een andere, meer gepaste oplossing voor ogen of raadden die aan, maar op het tijdstip van de beslissing was die oplossing vrijwel niet te verwezenlijken38. Met andere woorden, als blijkt dat het systeem verzadigd is, is dat misschien toe te schrijven aan het gegeven dat de mogelijkheden niet adequaat worden benut: soms plaatst een rechter een minderjarige in een Gemeenschapsinstelling op grond van de beschikbare plaatsen en soms alleen maar omdat er toch iets moet gedaan worden… De vraag die gesteld werd in het activiteitenverslag van 2004 is in dat opzicht pertinent: « (…) kan de vraag gesteld worden of alle jongeren die momenteel een gesloten plaats innemen hier ook effectief op hun plaats zijn» (blz. 6). Een en ander toont aan dat het noodzakelijk is een gezamenlijk beleid in het leven te roepen van vraag en aanbod inzake plaatsen in gesloten afdelingen. Een coherente studie van het Centrum kan niet voorbijgaan aan de invloed van de rechtspraktijk.
b. Duur van het verblijf te Everberg en oriëntatie na het verblijf Wat de duur van de opsluiting te Everberg in 2003 en in 2004 betreft, moet worden opgemerkt dat de Franstalige jongeren er gemiddeld langer verblijven, want de gemiddelde verblijfsduur bedraagt 25,71 dagen (2003) en 29,98 dagen (2004), tegenover 19,43 dagen (2003) en 20,25 dagen (2004) voor de Nederlandstalige jongeren. In 2004 was het verschil dus nog groter. Op de eerste plaats moeten wij vaststellen dat het gemiddeld verblijf in het algemeen langer duurt dan vijftien dagen, de vroegere maximumduur krachtens 35
Y. CARTUYVELS, « Les jeunes et la déviance : entre figure de la menace et population insécurisée », in La réaction sociale à la délinquance juvénile. Questions, critiques et enjeux d’une réforme, Les dossiers de la Revue de droit pénal et de criminologie, Bruxelles, La Charte, 2004, blzn. 56-58 36 Zie D. DE FRAENE en C. BROLET, « Institutions et pratiques d’enfermement des mineurs en Belgique », in J. CHRISTIAENS et alii (sld.), op cit., blz. 30-75 37 I. GRYSPEERDT, “De rol en de functie van de R.O.O.T.”, Contactblad voor Jeugdbescherming, 1987 (2) ; M. LEMMENS en I. VAN WELZENIS, “Plaatsing van jongeren in gesloten voorzieningen”, in P. GORIS en L. WALGRAVE, (red.), Van kattenkwaad en erger. Actuele thema’s uit de jeugdcriminologie, Leuven, Garant, 2002. 38 M. LEMMENS, « Plaatsing in het licht geplaatst! Registratieonderzoek naar de beslissingsprocedure ten aanzien van en de hulpverlening in de Gemeenschapsinstellingen voor bijzondere Jeugdbijstand”, K.U.Leuven, Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie, 1999. 128
artikel 53 van de wet betreffende de jeugdbescherming. Die termijn was evenwel niet op geen enkele functionele wijze gegrond. . Desondanks hebben in 2004 ongeveer 20% van de jongeren de openbare instellingen binnen vijf dagen verlaten. Om dit betrekkelijk hoge aantal “korte verblijven” te verklaren, schreef de Evaluatiecommissie in haar verslag van 2003 dat « de formulering van sommige beschikkingen aantoont dat de beslissing tot plaatsing ingegeven wordt door de achterliggende idee van de “short sharp shock” (onder meer op te maken uit het feit dat de betrokken jeugdrechter bij een eerste plaatsing reeds beslist dat de jongere na vijf dagen ‘opnieuw toevertrouwd wordt aan het ouderlijk milieu’). Een andere verklaring ligt vermoedelijk in het feit dat de beslissing tot plaatsing in het gesloten Centrum snel na de aanhouding dient te gebeuren met weinig informatie over de feiten en de betrokkenheid van de aangehouden minderjarige. Na vijf dagen, bij de tweede verschijning voor de rechter, blijkt de “voorlopige hechtenis” niet meer zo nodig. In een aantal gevallen slaagt men erin binnen de vijf dagen een andere oplossing te vinden die beantwoordt aan de problematiek van de jongere of geeft de rechter, gelet op het gebrek aan een geschikte plaats in de residentiële opvang, de voorkeur aan een ambulante (thuis)begeleiding boven een verder verblijf in het gesloten Centrum” 39. Op grond van een ontleding van de dossiers van Franstalige minderjarigen die tussen 1 maart 2002 en februari 2003 geplaatst werden in het Centrum te Everberg en op grond van een onderzoek van april tot augustus 2003 stellen M. Born en L. Hougardy een diepe kloof vast tussen de wens van de magistraten op het tijdstip van de plaatsing en de werkelijke oriëntatie op het einde van de plaatsing: « Les cas les plus flagrants sont ceux où le magistrat déclare dans l’ordonnance de placement que le jeune devait faire l’objet d’une prise en charge en IPPJ ‘section fermée’. En effet, plus ou moins 20 % de ce type de dossier se concrétisent par une telle orientation alors que près de 18 % font l’objet d’une prise en charge en IPPJ ouverte et que le reste (50%) est orienté vers d’autres prises en charge au sein même de la famille»40. Door hun statistische gegevens te kruisen komen de auteurs tot de volgende veronderstelling met betrekking tot de wijze van besluitvorming: « Le magistrat modélise son choix définitif (qui met fin à la prise en charge au centre) en fonction du type de fait commis. Il privilégie le placement en IPPJ lorsque les faits sont relatifs aux personnes et ordonne le retour en famille dans les autres cas. On pourrait avancer comme explication sous-jacente que la prise en charge au Centre sert déjà – par sa longueur et par son cadre – d’avertissement ou en tout cas de moment de réflexion permettant une prise en charge ambulatoire » 41. Uit de gegevens uit het verslag van de Evaluatiecommissie omtrent de bestemming van de jongere na het verblijf te Everberg blijkt dat er een opmerkelijk verschil is tussen de handelswijzen van de Franstalige magistraten en die van hun Nederlandstalige ambtgenoten.
39
Ibid., blz. 14 M. BORN en L. HOUGARDY, « Les mesures de prise en charge résidentielle des mineurs délinquants en Communauté française sous l’angle de la fonction éducative » in H.-D. BOSLY et alii (sld) La réaction sociale à la délinquance juvénile. Questions critiques et enjeux d’une réforme, Les dossiers de la Revue de droit pénal et de criminologie, 2004, blz. 180 41 Idem. 40
129
oriëntaties in 2004 openbare instellingen terugkeer naar het gezin andere
Franse Gemeenschap 38,7% 50,18% 11,12%
Vlaams Gemeenschap 58,1% 30,99% 10,91
Na de plaatsing in het Centrum te Everberg zijn de meest voorkomende beslissingen de terugkeer naar het gezin en de plaatsing in een Gemeenschapsinstelling, maar in omgekeerde verhouding volgens de taalgemeenschap waartoe de jonge rechtzoekende behoort. Een Vlaamse jongere verblijft over het algemeen minder lang in Everberg, maar de behandeling van de jongere past in een meer uitgesproken stelsel in de openbare sector. Hoe valt het hoge percentage van jongeren die terugkeren naar hun gezin te verklaren en wat zijn de mogelijke begeleidingsmaatregelen in het kader van die terugkeer? Suggesties: - Nu het Centrum te Everberg drie jaar in gebruik is, meent het Expertencomité dat het tijd is voor wetenschappelijke onderzoeken om enerzijds op nauwkeurige wijze het gebruik van deze structuur door de jeugdmagistraten te evalueren en om anderzijds het effect te beoordelen van het verblijf te Everberg op de ontwikkeling van de jongeren en hun traject. Het is bijvoorbeeld mogelijk en betrekkelijk gemakkelijk te vergelijken in welke mate gebruik wordt gemaakt van de maatregel naargelang de omvang en de kenmerken van elk arrondissement42 (bevolking, aandeel jongeren,…). Het aantal jongeren dat voor elk arrondissement naar Everberg wordt gestuurd moet bovendien worden vergeleken met het aantal aangemelde jongeren, met het aantal beslissingen die in elk arrondissement worden genomen voor de dossiers 36, 4°, en met het gebruik dat wordt gemaakt van andere maatregelen voor tenlasteneming inzake jeugddelinquentie. Op grond van deze ontleding zou kunnen worden geprobeerd te bepalen hoe het lokaal beleid er uitziet, de jaarlijkse evolutie te omschrijven en de respectieve behoeftes aan te geven. Daarvoor moeten de dossiers en de gerechtelijke activiteitenverslagen worden onderzocht, de jeugdmagistraten worden ondervraagd, moet het coderen van de misdrijven en van profielen die aan de grondslag liggen van de beslissing, worden verfijnd en geregeld,… Het aan de Experten bezorgde verslag van 2004 over het verstoord evenwicht in Vlaanderen tussen de omvang van het arrondissement en het aantal plaatsingen, doet tussen de regels door denken aan dit tekort inzake administratieve gegevens en wetenschappelijke studies: « Het is (…) moeilijk hierover uitspraken te doen aangezien het niet duidelijk is of achter de stijging ook een gewijzigd beleid ten aanzien van jeugddelinquentie zit ». (blz. 9) Bij gebrek aan een duidelijker begrip van die feiten en door enkel na te denken op grond van de behoeften die de magistraten te kennen geven doorheen hun ervaring, bestaat het gevaar dat de grenzen inzake opsluiting van jongeren aanzienlijk worden verruimd…
42
De duidelijke oververtegenwoordiging van jongeren uit Brussel kan niet verklaard worden door die ene factor. 130
- Om te proberen deze plaatsingsmaatregel te beperken tot situaties waarin een beveiligde tenlasteneming daadwerkelijk nodig is en niet langer experimenteel te werk te gaan, blijkt het noodzakelijk permanente opleidingen en bewustmakingsacties te organiseren voor de magistraten, onder andere op grond van de onderzoeken die hiervoor worden aanbevolen. Het probleem van de instroom, van het gebruik dat wordt gemaakt van een instelling voor opsluiting, moet in verband worden gebracht met bepaalde twijfelachtige denkwijzen die genuanceerd moeten worden, zoals een pregnante professionele ideologie dat een korte en intense schok nuttig of noodzakelijk kan zijn ten aanzien van een minderjarige delinquent. Deze denkwijze is gevaarlijk vanuit criminologisch oogpunt en dit geloof in de psychologische doeltreffendheid van de negatieve versterking zou moeten worden onderzocht in het kader van seminaries, opleidingen, uitwisseling van handelwijzen,…
c. Opname « in overtal » In het Evaluatierapport 2002-2003 (p. 8-9) werd toegelicht dat de minister van Justitie in 2003 de Franse Gemeenschap toeliet ‘in overtal’ te gaan zolang er vrije plaatsen waren langs de kant van de Vlaamse Gemeenschap. Concreet betekende dit dat, zolang het aantal vrije plaatsen langs de kant van de Vlaamse Gemeenschap dit toeliet, er boven de toen voorziene capaciteit van 24 kon gegaan worden. Het Centrum brengt de opdrachtgevende rechterlijke autoriteit daarvan op de hoogte, die haar beslissing tot plaatsing kan herzien. Franstaligen jongeren in overtal die in de Vlaamse afdeling worden geplaatst, moeten wachten tot er aan Franstalige kant een plaats vrijkomt om in aanmerking te komen voor pedagogische begeleiding. “Tussen 04 februari 2003 en 03 april 2003 zat de populatie van de Franse Gemeenschap zo vrij regelmatig boven haar maximumcapaciteit, met een maximum op een dag van 34 jongeren”. In april 2003 trad een nieuwe regeling in voege, waarbij nog slechts in overtal werd gegaan in geval de jongere van bepaalde zwaarwichtige feiten werd verdacht (moord, poging tot moord, verkrachting op minderjarigen). “Dezelfde toelatingscriteria gelden voor de urgentieplaatsen in Braine-le-Château.43 Men kan dus veronderstellen dat wanneer een plaats wordt gevraagd voor dergelijke feiten, de genoemde urgentieplaatsen reeds ingenomen zijn. De zwaarwichtigheid van de feiten is uiteraard de beweegreden om in voorkomend geval in overtal te gaan.”44 In 2004 zijn nog 6 Franstalige jongeren in overtal toegelaten45. De Franse Gemeenschap heeft beslist voor niet meer dan 26 jongeren pedagogische omkadering te bieden, aangezien de personeelsbezetting voor dit aantal is uitgewerkt en men de kwaliteit van de opvang niet in gevaar wenst te brengen. Het Activiteitenverslag 2004 (p. 6) geeft aan dat deze afspraken ongewijzigd zijn gebleven en te allen tijde werden gerespecteerd. In geval een jongere in overtal 43
En voor de buffercapaciteit in de Vlaamse Gemeenschapsinstellingen. Het Evaluatieverslag van 2003 van het Centrum te Everberg verklaart dat de Franse en Duitstalige Gemeenschap op zondag 1 mei 2003 besloten hebben om hun capaciteit samen te smelten. Sindsdien bedraagt de capaciteit van de Franse Gemeenschap de facto 26 plaatsen wanneer de Duitstalige Gemeenschap er geen beroep op doet. 45 Aan Vlaamse zijde deed zich in januari 2006 voor het eerst een plaatsing in overtal voor (nl. een 25ste jongere). Er werd op dat moment beslist aan deze jongere de gewone pedagogische omkadering te verlenen. 44
131
wordt geplaatst, valt hij volledig ten laste van de federale overheid en wordt voor de periode dat hij ‘in overtal staat’ geen pedagogische omkadering van welke aard ook geboden vanuit de Gemeenschapsequipe. De jeugdrechter wordt hiervan op de hoogte gebracht, en kan hiermee dus rekening houden bij al dan niet het bevelen van de maatregel van voorlopige plaatsing, hetgeen in een kleine minderheid van de gevallen lijkt te gebeuren. In de praktijk blijkt het federale bewakingspersoneel nu in te staan voor een embryonale vorm van opvang, die voornamelijk bestaat in het ter beschikking stellen van ontspanningsmateriaal (boeken, strips…), dat mag worden gebruikt van de voorraad van de Franse Gemeenschap. Het is duidelijk dat er een verschil in visie bestaat tussen de federale overheid en de Franse Gemeenschap omtrent het aanbieden van pedagogische omkadering aan jongeren in overtal. De principiële weigering van de Franse Gemeenschap is ingegeven door de vrees dat zulks de pedagogische omkadering van de andere jongeren in het gedrang zou brengen. De blijvende vraag van de federale overheid is ingegeven door de feitelijke toestand dat hierdoor de federale penitentiaire beambten in een voor hen vreemde rol worden geplaatst en door de vaststelling dat de plaatsing in overtal al bij al uitzonderlijk is en slechts op een beperkt aantal jongeren betrekking heeft. De Experten erkennen de waarde van beide visies. Ook hebben zij begrip voor de problemen die zich in de praktijk kunnen stellen, voor de pedagogische equipes, om de nodige omkadering te bieden op een hanteerbare wijze, rekening houdend met de materiële infrastructuur en met de personele belasting. Zij beseffen eveneens dat de plaatsingen in overtal al bij al beperkt in aantal zijn en meestal voor relatief korte termijn (1 à 2 dagen). Vanuit het principe van gelijke behandeling menen zij evenwel dat het onaanvaardbaar is dat jongeren die in overtal worden opgenomen, niet eenzelfde dienstverlening kunnen genieten als de andere opgenomen jongeren. Nog los van de bevoegdheidsproblemen die zich stellen om het federale personeel pedagogische taken te laten uitvoeren46, volstaat de vaststelling dat dit personeel daarvoor niet is opgeleid noch over de nodige middelen beschikt, om te besluiten dat de feitelijke toestand op dit vlak onbevredigend is. De jongeren in ‘overtal’ komen de facto terecht in een individueel regime zonder omkaderingsactiviteiten, hetgeen vergelijkbaar is met de situatie die voor 2002 bestond voor de jongeren die op basis van het oude artikel 53 van de Jeugdbeschermingswet in een huis van arrest werden opgesloten (voor ten hoogste 15 dagen). Artikel 37, c) van het Kinderrechtenverdrag bepaalt dat de verdragstaten moeten waarborgen dat ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn leeftijd.47 Artikel 40.1 van het Kinderrechtenverdrag legt de 46
De verbintenissen van de federale Staat worden bepaald in de artikelen 5 tot 7 van het Samenwerkingsakkoord van 30 april 2002, deze van de Gemeenschappen in de artikelen 8 tot 13. De pedagogische omkadering is een verbintenis van de Gemeenschappen (art. 8). In deze opdrachtsomschrijving wordt overigens geen ruimte gelaten om de omkadering niet op te nemen ten aanzien van alle jongeren die aan het Centrum zijn toevertrouwd. Artikel 13 vermeldt wel dat dit gebeurt conform de opdrachten van de Gemeenschapsoverheid, maar dit slaat enkel op de wijze van uitvoering van de opdracht, niet op de eigenlijke opdracht. 47 Gelijkaardige bepalingen zijn terug te vinden in art. 5.1, d) en art. 10.3 en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO). 132
staten op het recht te erkennen van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld omwille van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, (…) en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. Artikel 2 van het Kinderrechtenverdrag tot slot bepaalt dat de in het verdrag omschreven rechten gelden voor ieder kind zonder discriminatie van welke aard ook. In de ‘Havana Rules’ van de VN48 worden deze verplichtingen op tal van vlakken geconcretiseerd, o.a. inzake fysieke omgeving en accomodatie (art. 31-32), onderwijs en vorming (art. 38) en vrije tijd (art. 47). Deze regels zijn eveneens van toepassing in geval van voorlopige plaatsing (art. 18). Het geheel van deze bepalingen legt de federale en Gemeenschapsoverheden op de voorlopige plaatsing in het Centrum te Everberg te organiseren op een aangepaste wijze, d.w.z. onder meer met een behoorlijke pedagogische omkadering, en zonder ongeoorloofd onderscheid tussen de jongeren. Het is niet toelaatbaar dat een overheid organisatorische, financiële of structurele tekorten inroept om zich niet te kwijten van haar internationaalrechtelijke engagementen. De Experten roepen daarom op te komen tot een afdoende oplossing voor dit probleem, hetzij door de ‘overtal’-regeling af te schaffen, hetzij door de gewone capaciteit aan de zijde van de Franse Gemeenschap te beperken en de overtalregeling toe te passen tot een maximum van 26 jongeren, hetzij door aan de jongeren in overtal toch dezelfde pedagogische omkadering te bieden vanwege de Franse Gemeenschap.
II.2.
Interne werking II.2.A.
Dagelijks leven
Op grond van het vorige verslag vereisten een aantal vragen diepgaandere verklaringen, in het bijzonder met betrekking tot de wijze waarop het dagelijkse leven van de minderjarigen wordt georganiseerd. •
Het gebruik van de talen had voordien enkele vragen doen rijzen. Op grond van de gegeven antwoorden lijken inspanningen te zijn geleverd om de taalbeheersing van de personeelsleden te verbeteren; enkel de beheersing van het Duits blijft een probleem, maar het probleem lijkt zich niet vaak voor te doen.
•
Op de federale personeelsleden en die van de Gemeenschappen wordt duidelijk toezicht gehouden door hun respectieve overheden; uit de vermelding van tuchtmaatregelen die bij sommige gelegenheden worden genomen en uit het relatief grote personeelsverloop, los van de zeldzame ontslagen om disciplinaire redenen, blijkt dat druk wordt uitgeoefend om zich goed te gedragen en dat zij die niet aan hun functies zijn aangepast de instelling verlaten. De vragen inzake voortgezette opleiding blijven evenwel zorgwekkend aangezien geen gezamenlijk initiatief inzake opleiding van personeel bestaat. Het Expertencomité vreest na de analyse
48
Règles des Nations Unies pour la protection des mineurs privés de liberté (Résolution 45/113 du 14 décembre 1990), http://www.unhchr.ch/french/html/menu3/b/h_comp37_fr.htm. 133
van de antwoorden overigens dat de opleiding van de federale personeelsleden te elementair blijft en te veel op het penitentiaire model is gegrond. •
De tenuitvoerlegging van art. 27, §2 van het samenwerkingsakkoord had voordien tot enkele opmerkingen van het eerste Expertencomité geleid.49 De harmonisatie van en de transparantie in de individuele dossiers was een belangrijke zorg van het Expertencomité; blijkbaar heeft het Directiecomité deze bezorgdheid niet overgenomen. De gevraagde inspanningen werden daarentegen wel geleverd met het oog op een betere informatie aan de minderjarigen met betrekking tot de keuze van de erediensten.
•
De vraag inzake het huishoudelijk reglement bleef tevens onbeantwoord, aangezien de bevoegde Ministers het nog niet hebben goedgekeurd.
Voor het huidige Expertencomité is de opleiding van het personeel een belangrijk aandachtspunt. Het is uiteraard noodzakelijk dat de personeelsleden, zowel op federaal vlak als op het vlak van de Gemeenschappen, op zorgvuldige wijze worden geworven, maar het is gekend dat werving niet voor misstanden behoedt en dat de basisopleidingen van de verschillende personeelsleden de mogelijkheid bieden om te functioneren op een zekere eenvormige wijze. De aanpassing aan meer specifieke functies kan evenwel enkel geschieden op grond van een voortgezette opleiding. Het Expertencomité herinnert eraan dat de meeste instellingen de basisopleidingen aanpassen. Dit is des te raadzamer als men de houding of mentaliteit dient te veranderen in het kader van het werken met kinderen en adolescenten. Het risico bestaat dat zich inzichten en houdingen ontwikkelen die zijn gegrond op een soort van ouderlijke reflex, wat de coherentie tussen verschillende categorieën van personeelsleden evenwel niet waarborgt. Op het vlak van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, lijkt het overigens even noodzakelijk de personeelsleden bewust te maken van de verplichtingen en behoeften inzake veiligheid in een Centrum als Everberg. Een groot aantal sociale actoren hebben geen begrip voor deze weliswaar noodzakelijke maatregelen. Negatieve waarnemingen bij beide partijen kunnen de veiligheid en de coherentie schaden. Het is naar alle waarschijnlijkheid niet de goede wil van de Directies die hiervoor verantwoordelijk is. De opleidingsquota maken het niet gemakkelijk, maar het Expertencomité is van oordeel dat het delicaat is zich te veel te verlaten op de door de hiërarchie opgelegde discipline of op de waarde van de acties die in het dagelijkse leven worden ondernomen (bijvoorbeeld het gegeven dat de personeelsleden zien dat positieve sancties ten uitvoer worden gelegd, kan een 49
Ter herinnering, in art. 27 worden de individuele dossiers van de minderjarigen behandeld en wordt het volgende gesteld: "Art. 27 : § 1. De federale Staat legt voor elke jongere een administratief dossier aan, dat minstens de stukken bevat die zijn plaatsing rechtvaardigen. Het dossier is toegankelijk voor het personeel van de Gemeenschap waartoe de betrokken jongere behoort. Medische gegevens kunnen enkel via een arts worden geraadpleegd. § 2. De pedagogische directeurs leggen voor elke jongere die onder hun bevoegdheid valt, een pedagogisch dossier aan. Dit dossier is toegankelijk overeenkomstig de regels die door de betrokken Gemeenschap zijn vastgesteld. De pedagogische directeurs delen de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taken van de federale Staat en waarvan de lijst wordt vastgesteld door het Directiecomité, onmiddellijk mee aan de persoon, aangewezen door de federale Staat. § 3. (…) »
134
aanmoedigende boodschap zijn maar hoe kan worden geweten hoe een en ander door iedereen wordt aanvaard en begrepen?), dit omdat de hiërarchie niet ononderbroken kan worden gewaarborgd en omdat meer coherentie wordt bereikt ingeval de personeelsleden aan wie delicate taken worden opgelegd het fijne van de zaak goed beheersen. Ten slotte wenst het Expertencomité eraan te herinneren dat indien is voorzien in de supervisie van verschillende personeelscategorieën, er moet worden nagegaan of die supervisie gevolgen ressorteren die overeenstemmen met de verwachtingen. De supervisies worden immers te vaak weinig geïntegreerd in de handelwijzen en worden als inlichtingen opgevat. Het Expertencomité doet bijgevolg de aanbeveling dat in de toekomst ernstige inspanningen worden geleverd om de opleiding van de personeelsleden van de Gemeenschappen te perfectioneren, zowel met betrekking tot hun specifieke opdrachten als met betrekking tot de logica van een gesloten structuur, alsmede om de federale personeelsleden te leren wat het ten laste nemen van delinquente adolescenten in een gesloten regime omvat. Het Expertencomité wenst overigens dat verder aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke voorstelling van de instelling bij de jongeren en hun gezin. Het verblijf in een gesloten instelling als Everberg kan ertoe leiden dat de betrokken jongere een etiket van zware misdadiger wordt opgeplakt en kan negatieve gevolgen hebben voor zijn status, identiteit50 en bijgevolg resocialisatie. Everberg wordt beschouwd als de instelling die het meest beveiligd is, als de meest strikte instelling als reactie op delinquentie. De door sommige gerechtelijke overheden verwachte shock moet reëel zijn: aanwezigheid van agenten in uniform, fouilleren, toegangssluis, dragen van gestandaardiseerde kledij (training), ... Maar het is niet evident dat deze shock enkel gunstige gevolgen zal hebben. Het verblijf in een dergelijke instelling kan tevens een proces van “zelfbeschadiging” versterken of de jongere sterken in een proces van “de baas spelen” ten aanzien van zijn gelijken. Een van de aspecten van deze stigmatisering houdt verband met de wijze waarop de ouders van de jongere de instelling ervaren. Deze perceptie is afhankelijk van het beeld verspreid door de maatschappij (Everberg = gevaarlijke jongere), van de wijze waarop de instelling aan hen wordt voorgesteld... Teneinde te proberen deze nadelige gevolgen te verminderen, wenst het Comité de aandacht van de overheden te vestigen op de relevantie van de te Ruiselede gebruikte videomontage ten behoeve van de ouders. Deze biedt ongetwijfeld de mogelijkheid het harde beeld van een gevangenis dat volgt uit de infrastructuur te nuanceren en onrechtstreeks de relatie tussen de jongere en zijn ouders te verbeteren.
II.2.B.
Sancties
Het vorige verslag toonde duidelijk aan dat bijzondere aandacht werd besteed aan de tuchtsancties en het sanctiebeleid.
50
E. GOFFMAN, Asiles, Editions de Minuit, Paris, 1968.
135
Het Expertencomité heeft de vorige bekommernissen derhalve onder de loep genomen teneinde na te gaan in welke mate aanpassingen konden worden doorgevoerd. De vragen hadden vooral betrekking op overtredingen en op sanctievoorschriften. Er moet worden vastgesteld dat het Expertencomité ontevreden is over de door het Directiecomité gegeven antwoorden. Het Directiecomité bevestigt immers dat het niet gemakkelijk is een lijst met sancties op te stellen; vervolgens lijkt het moeilijk te zijn de wijze waarop de federale instanties en de Gemeenschapsinstanties een stelsel van sancties beschouwen, te harmoniseren. Hoewel wordt vermeld dat vanuit federale hoek “een ganse weg” werd afgelegd, is deze niet duidelijk omschreven, maar is iedereen het erover eens dat het gedrag van de minderjarige in verband met de veiligheid van het Centrum de basis moet vormen.
II.2.C.
Overleg en besluitvorming
Het Centrum te Everberg is een complexe instelling, waarvan de werking inzonderheid afhangt van het bestaan en de kwaliteit van de interacties tussen de leden van het Directiecomité. Het invoeren van overleg, met respect voor ieders identiteit, kan ervoor zorgen dat de onvermijdelijke moeilijkheden worden verholpen die zich voordoen ingeval Gemeenschapsinstellingen en federale instellingen samen moeten bestaan. Op dit niveau is overleg omtrent de besluitvorming in het belang van alle partners; er kan evenwel niet worden ontkend dat het proces van overleg en van sluiten van compromissen tevens een waarde is in een democratische samenleving. Belangen en waarden lopen bijgevolg ook in casu samen en maken de uitvoerbaarheid van een complex model mogelijk. Uit het bestaan zelf van de opeenvolgende verslagen van het Directiecomité blijkt dat dit overleg bestaat en dat het akkoord op dit niveau werkt. Uit het voltooide jaarverslag blijkt het vermogen het minstens eens te worden over de noodzakelijke onderdelen van de samenwerking. Het lezen van het verslag biedt evenwel de mogelijkheid verder te gaan dan deze eerste vaststelling. De contacten tussen de leden van het Directiecomité zijn immers veelzijdig, regelmatig en hebben betrekking op een groot aantal domeinen die inherent zijn aan het beheer van een complex Centrum zoals Everberg. Moeilijke onderwerpen worden behandeld en in het jaarverslag wordt er melding van gemaakt: de opvoedkundige of normatieve filosofieën lijken te verschillen tussen de Gemeenschappen en de federale staat; de rollen, opdrachten en houdingen van iedereen zijn uiteraard verschillend maar ondanks discussies of zelfs de kans op spanningen lijkt iedereen het hoofd te kunnen bieden aan de wens zijn model (te veel) te willen opleggen; de handelwijzen zoals de sancties en de isolaties lijken op een relatieve eenvormige organisatie te zijn gericht; ten slotte lijken akkoorden te zijn bereikt met het oog op een voorbereiding van het personeel op zijn taken.
136
De “klachtencommissie” die een instrument zou moeten zijn om de risico’s van willekeur of misverstanden te regelen, kon evenwel niet worden ingevoerd. Zulks is uiteraard geen toeval; in een instelling waarin drie overheden (een federale en twee Gemeenschapsoverheden), twee taalregimes, ten minste drie verschillende filosofieën met betrekking tot het ten laste nemen van delinquenten en verscheidene personeelsleden met uiteenlopende statuten en opleidingen naast elkaar bestaan, ontstaat inderdaad een extra risico als aan de jongeren, bewoners van de instelling, een recht van controle wordt gegeven op de aard en de redelijkheid van de disciplinaire beslissingen. De instelling slaagt erin aan zelfregulering te doen door te voorkomen dat zijzelf of sommige personeelsleden ter discussie worden gesteld. Deze neiging tot zelfregulering leidt er jammer genoeg toe dat de klachtencommissie niet kon worden ingevoerd. Het Expertencomité blijft evenwel van oordeel dat het meer in overeenstemming is met de democratische handelswijzen om toch een klachtencommissie in te richten. Gelet op de vermelde moeilijkheden meent het Expertencomité dat deze inrichting allicht eerder moet worden onderzocht door de bevoegde politieke overheden, dan overgelaten kan worden aan de instelling zelf. Het Centrum te Everberg vormt aldus in hoge mate een concreet stelsel van acties in de betekenis die Crozier en Friedberg eraan geven in hun analyse van de bestuurlijke instellingen 51. Er zijn actoren van verschillend statutair niveau die een formeel organigram vormen en in dit organigram ontwikkelen zich logischerwijze vormen van machtsontplooiing die in het verslag van het Directiecomité niet worden verzwegen. Het bestaan van een dergelijk stelsel waarin machtsrelaties worden onderhouden moet niet verbazen. Het is onvermijdelijk en inherent aan elke instelling, a fortiori ingeval door de veiligheidsdimensie vormen van hiërarchie worden opgelegd en een of meer vormen van interne discipline. De organisatiesociologie verschaft evenwel andere begripselementen waarmee rekening kan worden gehouden om de inspanningen te valoriseren geleverd in het kader van overleg en harmonisatie van de stelsels (de federale staat, de Gemeenschappen) die elkaar gedeeltelijk overlappen. In het verlengde van de werkzaamheden van Crozier en Friedberg verdedigde Marianne Binst enkele jaren geleden een zeer mooi proefschrift over de soorten beheer van ziekenhuisdiensten en over de gevolgen die beheerswijzen kunnen hebben voor de ontwikkeling van het personeel en de patiënten. In haar boek “Du mandarin au gestionnaire hospitalier”52 beschrijft zij goed hoe de met elkaar overeenstemmende of tegengestelde logica’s van de instellingsdirecties een weerslag hebben op de verpleging en de duur van de ziekenhuisopname van de patiënten. In de cardiologische diensten die zij bestudeert, vestigt zij de aandacht erop dat het hiërarchisch opgebouwde, in haar woorden feodale, medische model op het niveau van het personeel spanningen, ontslagen en min of meer rechtstreekse sabotages veroorzaakt; dezelfde spanningen hebben gevolgen inzake de zorg voor patiënten en leiden merkwaardig genoeg tot een verlenging van de verblijfsduur van de patiënten. In een managermodel dat meer op overleg is gericht, worden de zorgverstrekkende teams evenwel meer betrokken bij de beslissingen en de werkoriëntaties en de 51
CROZIER M., FRIEDBERG E., L’acteur et le système, Paris, Seuil, 1977.
52
BINST M., Du mandarin au manager hospitalier, Logiques sociales, Paris, L'Harmattan, 199O.
137
patiënten worden sneller beter, verlaten het ziekenhuis vroeger, kosten minder, enz. Deze sociologische visie van overleg in de medische sector leidt reeds tot reflectie, want daaruit blijkt duidelijk dat schommelingen en conflicten aan de top van het organigram een weerslag hebben op het rendement van de instelling. Maar ook de criminologische toepassing blijkt juist te zijn; één van de Experts (Thys, 199853) heeft met betrekking tot het ten laste nemen van delinquenten de nadruk gelegd op het feit dat meningsverschillen tussen actoren die instaan voor delinquenten, onverwachte en nadelige gevolgen hebben: wanneer er een conflict is, moet de delinquent er stelselmatig voor opdraaien en voelt, beïnvloedt en ondergaat hij de spanningen in een opvoedingsteam. In dergelijk geval leiden de tegenstellingen of incoherenties met betrekking tot het ten laste nemen tot een vorm van verzet, zich onttrekken aan normen of verplichtingen en manipulaties. De actoren die het niet eens zijn over de wijze waarop een delinquent wordt behandeld, dragen er vaker dan zij die het onderling wel eens zijn, toe bij dat hij wordt uitgesloten en dat hem ongunstige kwalificaties of pessimistische vooruitzichten worden gegeven. Zij voorkomen aldus een rechtstreekse onderlinge confrontatie en “vieren zich als het ware bot” op de delinquent die snel een soort zondebok van het sluimerende conflict wordt. Uit de studie bleek tevens dat het schriftelijke verslag het meest gebruikte middel was om deze spanningen uit de weg te ruimen. Door deze drie met elkaar overeenstemmende theoretische tendensen te volgen, is het Expertencomité geneigd te onderstrepen dat het belangrijk is de evoluties van de instroom te onderzoeken (verlengingen van de verblijfsduren bijvoorbeeld, parallellisme tussen de Gemeenschappen met betrekking tot de plaatsingen en de duur van de plaatsingen, enz.), waarbij gebruik wordt gemaakt van deze sociologische inzichten. Bijdragen tot het behouden of laten gaan van delinquente personen die door hun gedragskenmerken een zeer grote invloed hebben op de organisatiewijze van de instelling, is niet enkel een aangelegenheid van toeval van planning of van volledig rationele gedragingen. De wijze waarop derden (rechters, afgevaardigden, delinquente minderjarigen) denken of waarnemen “hoe het eraan toe gaat” in de instelling speelt daarin – net zoals ergens anders – hoe dan ook een rol. In Everberg hebben deze gemengde waarnemingen van de wijze waarop de instelling wordt georganiseerd net zoals elders, een weerslag op de bevolking en het dagelijkse leven.
53
THYS P., La pratique de la liberté surveillée, Méthodologie de l’aide judiciaire apportée aux délinquants, Paris, L’Harmattan, 1998. 138
III. Conclusies: de limieten van Everberg Het Centrum “De Grubbe” te Everberg is een zeer atypische instelling in het jeugdbeschermingslandschap. - In tegenstelling tot alle andere is het een grotendeels federaal beheerde instelling, aangevuld met een eigen inbreng van de Gemeenschappen. Er is ook maar één dergelijke instelling, weliswaar vrij centraal gelegen, maar de verplaatsing naar en vanuit Everberg is voor een heel aantal plaatsen niet vanzelfsprekend, ook al omdat de locatie niet zo eenvoudig te bereiken is met het openbaar vervoer. Verder is het terrein waarop de instelling is gevestigd relatief klein, hetgeen weinig tot geen uitbreidingsmogelijkheden biedt en een aantal infrastructurele beperkingen oplevert. - Het is ook een instelling die op zeer korte termijn werd opgericht en als een soort van voorlopige oplossing werd voorgesteld. Zij ontstond in omstandigheden die door het beleid min of meer als een ‘noodtoestand’ werden omschreven, en die in elk geval niet kunnen worden beschouwd als een ideale situatie om doordachte langetermijnoplossingen te ontwikkelen. Het gevolg is ook dat het om een totaal nieuwe instelling gaat, in een atypische constellatie, met zo goed als volledig ‘nieuw’ personeel, en zonder een ‘verleden’ dat de huidige werking beïnvloedt. - Verder is het een instelling die enkel jongens opneemt, enkel jongens die worden verdacht van het plegen van (vrij tot zeer) ernstige als misdrijf omschreven feiten, en enkel bij wijze van voorlopige maatregel. Instroom en uitstroom worden in grote mate bepaald door toevalsomstandigheden, met name het al dan niet voorhanden zijn, precies op het moment van de te nemen beschikking door de jeugdrechter, van een vrije plaats in een andere instelling (in de praktijk meestal een gesloten afdeling van een Gemeenschapsinstelling (GI) / IPPJ). Evoluties in de GI/IPPJ, zoals het creëren van een buffercapaciteit of urgentieplaatsen, of een toename van de verblijfsduur, hebben meteen een zijdelingse weerslag op de instroom en gemiddelde verblijfsduur in “De Grubbe”. - De duurtijd van het verblijf in “De Grubbe” is wettelijk beperkt tot twee maanden en vijf dagen, en de gemiddelde verblijfsduur blijkt nog niet de helft van deze termijn te bedragen. - Niet enkel is er een grote variatie in verblijfsduur per jongere, ook de bezettingsgraad kent merkelijke fluctuaties, vaak op onvoorspelbare en zelfs onverwachte tijden. - Tot slot blijkt voor meer dan de helft van de opgenomen jongens “De Grubbe” géén ‘wachtzaal’ te zijn voor een plaatsing in een Gemeenschapsinstelling (open of gesloten afdeling). Een groot aandeel van de betrokkenen keert zelfs onmiddellijk na het verblijf te Everberg terug naar het thuismilieu (of soms, zo valt te vrezen, terug naar ‘de straat’). Het is onmogelijk om, geconfronteerd met dergelijke externe limieten wat betreft doelgroep, voorspelbaarheid van de timing van en het aantal plaatsingen, de duurtijd van de opname, de afhankelijkheid van de (plaatsen in en het beleid van de) Gemeenschapsinstellingen, de locatie en infrastructuur van de instelling 139
e.d.m. een behoorlijk, zelfstandig ‘beleid’ te voeren op instellingsniveau op het gebied van het maatschappelijk antwoord op jeugddelinquentie. In deze omstandigheden is het des te opvallender welk merkwaardig werk er ter plaatse geleverd wordt door het personeel en de Directie van het Centrum, in die mate zelfs dat onzes inziens op heel wat gebieden ‘Everberg’ een voorbeeld kan zijn voor de andere openbare instellingen. Dit is bijvoorbeeld zo op het gebied van de zelf-kritische houding, het voortdurend zoeken naar oplossingen binnen beperkingen en de open houding.
140
Antwoorden op de vragen gesteld door het Expertencomité Voorafgaande opmerkingen: •
Het Expertencomité stelt unaniem vast dat het Directiecomité aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om antwoorden te geven op de gestelde vragen.
•
De voorstelling volgt het stramien van het verslag van de Evaluatiecommissie 2002-03 (opgesteld in juni 2004), alsmede de vragen die voordien werden gesteld. De door het Expertencomité gestelde vraag en het paginanummer verwijzen naar de tekst van het eerste evaluatieverslag; de tekst in standaardformaat geeft het gegeven antwoord weer en het paginanummer stemt overeen met het activiteitenverslag 2004.
•
In sommige gevallen zijn de vragen en antwoorden samengebracht om niet in nodeloze herhalingen te vervallen.
I.- Vragen met betrekking tot de instroom Blz. 8: de eventuele overbevolking van het Centrum werd ter sprake gebracht en het eerste verslag vermeld maatregelen die werden genomen om dit probleem te verhelpen. Hoe is dit aspect geëvolueerd tussen 2003 en 2004? • •
•
Het antwoord op deze vraag staat voornamelijk op blz. 5. Er wordt vastgesteld dat een relatief hoge bezetting is blijven bestaan met evenwel als trend dat de Franse Gemeenschap de capaciteit die tot haar beschikking wordt gesteld intensiever lijkt te gebruiken. De trend bestaat tevens dat de duur van de plaatsing op matige wijze wordt verlengd. Twee hypotheses worden geformuleerd: de mogelijke bezorgdheid voor een kwalitatieve oriëntatie; de mogelijke vermindering van het verzet van de jeugdmagistraten tegen plaatsingen in Everberg. Aan Nederlandstalige kant hebben de jeugdrechters het gebruik van de capaciteit die hun ter beschikking wordt gesteld doen toenemen.
Blz. 9: de concrete opnamecapaciteit van de Franse Gemeenschap bedraagt 26 plaatsen terwijl de door de Vlaamse Gemeenschap beheerde capaciteit 24 plaatsen bedraagt; veroorzaakt dit problemen? Wat is er bepaald ingeval de 26 plaatsen voor Franstaligen zijn toegewezen en een Duitstalige jongere moet worden opgenomen? • • •
Het antwoord staat op blz. 6. De aangelegenheid van de eventuele verzadiging van het Centrum heeft zich nog niet voorgedaan. In 2004 werden evenwel zes jongeren in overtal toegelaten, allen Franstalig, zonder dat de capaciteit van de Nederlandstaligen in het gedrang werd gebracht. Andere jongeren werden geweigerd, zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige kant, omdat zij niet aan de vereiste urgentiecriteria beantwoordden.
Blz. 11: Er wordt opgemerkt dat de rechters “een langer verblijf te Everberg als minder storend” ervaren; waaruit werd dit standpunt afgeleid, waardoor wordt het verantwoord, wat vindt het Directiecomité van deze houding? Blz. 16: Uit de paragrafen op blz. 16 blijkt dat lange verblijven gebruikelijker zijn geworden, inzonderheid door middel van een tweede beschikking waardoor de minderjarige in het Centrum wordt gehouden. Tot welke problemen leiden deze
141
verlengde verblijven (eventueel)? Moeten daardoor wijzigingen in de werking van het Centrum worden doorgevoerd? • •
Deze vragen worden inzonderheid op blz. 8 tot 13 behandeld. De vaststelling van de stijging van de verblijfsduur gaat hand in hand met de indruk van een vermindering van het “Short-Sharp-Shock”-effect waarnaar sommige magistraten streefden. Er kan meer aandacht worden gegeven aan relevantere informatie omtrent de jongere; bovendien leken de magistraten Everberg in de helft van de gevallen te gebruiken als voorlopige buffer tussen de jongere en een Gemeenschapsinstelling, terwijl Everberg in de andere helft van de gevallen de Gemeenschapsinstelling gewoonweg verving.
II.- Vragen met betrekking tot de werking van het Centrum Blz. 22: in het verslag (analyse van art. 19) wordt gewag gemaakt van leemten in het opleidingsbeleid. Er wordt in het bijzonder gewezen op de moeilijkheid de federale personeelsleden op te leiden met betrekking tot de bijzondere dimensie van het toezicht op adolescenten; hoever staat het daarmee? Er wordt overigens ook vermeld dat “er geen gezamenlijk initiatief inzake vorming van personeel bestaat en dit punt kwam tot op heden nooit ter sprake in het Directiecomité”. Is deze toestand veranderd? Werden er overeenkomsten gesloten? Blz. 25: welke projecten hebben de federale staat en elke Gemeenschap met betrekking tot opleiding gegeven aan de personeelsleden? Welke logica wordt in 2004 gehanteerd: individuele wensen, institutionele behoeften, extern aanbod? Blz. 26: hoe evalueert het Directiecomité de gevolgen van de in de laatste paragraaf vermelde supervisies en introspectie? • • • •
• •
Het antwoord staat voornamelijk op blz. 41. Er bestaat geen gezamenlijk initiatief inzake vorming van personeel. De basisopleiding van de federale personeelsleden stemt overeen met die van het gevangenispersoneel, daarbij komt een lokale opleiding met betrekking tot het Centrum, het regelgevende kader ervan, enz. (blz. 41). “Op basis van het lokaal toegekende budget voor opleiding en vorming werd in 2004 een opleiding ‘fysieke interventietechnieken’ georganiseerd voor het federaal personeel. (...) Federale ambtenaren hebben naast de aangeboden en verplichte opleidingen ook de mogelijkheid via opleidings- en vormingsverlof externe opleidingen te volgen, al dan niet georganiseerd door de overheid.” Op blz. 43 en 44 is een overzicht van de mogelijke opleidingen opgenomen. In het verslag wordt evenwel geen antwoord gegeven op de vraag inzake de gevolgen van de supervisies. Het is bijgevolg niet erg duidelijk in welke mate zij gevolgen hebben. Op blz. 44 staan weliswaar bijvoorbeeld gegevens volgens welke supervisies werden georganiseerd, maar het is gekend dat niet zozeer de invoering maar wel de tenuitvoerlegging van de opleidingen van belang is.
Blz. 23: er bleven vragen onbeantwoord met betrekking tot het gebruik van de drie landstalen, bijvoorbeeld in de telefooncentrale of met betrekking tot het vermogen van personeelsleden om zich in het Duits uit te drukken. Werd dit punt ter sprake gebracht in het Directiecomité? Heeft het antwoorden gevonden en zo ja, welke? • • •
De antwoorden bevinden zich op blz. 41 e.v. Het is duidelijk dat gezamenlijke acties werden ondernomen om de taalbeheersing van de personeelsleden van de twee Gemeenschappen en van de federale staat te verbeteren. Het Directiecomité noemt de situatie ter zake “gezond”. 142
•
Er blijven nog moeilijkheden bestaan met betrekking tot het Duits. Dit veroorzaakt echter weinig problemen in de praktijk.
Blz. 24: Deze bladzijde bevat een overzicht van de maatregelen en de tuchtsancties die de verschillende directeurs hebben genomen als reactie op diverse incidenten. Hebben de leden van het Directiecomité in 2004 een beroep moeten doen op nieuwe tuchtmaatregelen? Zo ja, welke, als reactie op welke soort van incidenten? • •
Het antwoord staat op blz. 42. Er moet een tamelijk groot personeelsverloop worden vastgesteld; in het verslag wordt vermeld dat twee personeelsleden werden ontslagen om disciplinaire redenen (blz. 43)54. Zoals verwacht, werden overigens maatregelen genomen ten aanzien van personeelsleden die de in het Centrum geldende regelgevingen hebben overtreden.
Blz. 28: betreft art. 27, tweede lid: de commissie raadde het bijhouden van lijsten aan en stelde vast dat geen enkele procedure bestond. Is de situatie veranderd in 2004? •
Het antwoord staat op blz. 50.
•
Met dit antwoord wordt vermeld dat overleg werd gepleegd, maar het heeft er niet toe geleid dat aan de aanbevelingen van de eerste commissie gevolg werd gegeven: “in de praktijk is nog geen concrete procedure nodig geweest voor het verkrijgen van deze gegevens. (...) Hoewel er geen formele lijst bestaat, is de communicatie inzake de dossierstukken tussen de Gemeenschappen en de federale overheid sterk geëvolueerd. Thans kan de communicatie inzake het dossier van de jongeren als positief worden omschreven en kan de samenwerking als goed worden beoordeeld.”
•
De door de eerste commissie aangevoerde redenen hielden wellicht niet enkel verband met een eventuele praktische noodzaak, zoals gesteld.
Blz. 29: werd het Huishoudelijk Reglement goedgekeurd door de betrokken ministers? •
Het onderwerp wordt vermeld op blz. 52. Er wordt geen gewag gemaakt van een goedkeuring door de verschillende betrokken ministers.
Blz. 38: met betrekking tot de uitoefening van de erediensten merkte de Evaluatiecommissie op dat deze niet als federale bevoegdheid was omschreven. Kon dit punt worden herzien? Met welke resultaten? • • •
Antwoord blz. 68. De vereiste formaliteiten zijn vervuld op federaal vlak. De verzoeken die uitgaan van de jongeren hebben betrekking op katholieke en islamitische religieuzen. De aanwezigheid van de imam heeft moeilijkheden veroorzaakt, die blijkbaar verband houden met de persoonlijkheid van de betrokken persoon; de protestantse dominee is opgetreden volgens de verzoeken die evenwel weinig frequent zijn.
54
Het Directiecomité heeft deze informatie terecht evenwel niet in de analyse ingevoerd omdat de ontslagen onafhankelijk leken van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst. 143
III.- Vragen met betrekking tot het sanctiestelsel Blz. 31 en 32: met betrekking tot het beheer van de sancties wordt in de laatste paragraaf van blz. 31 opgemerkt dat de Franse Gemeenschap een onverenigbaarheid aanvoelde tussen het pedagogisch project en de deelname van de federale personeelsleden. Op blz. 32 wordt het einde van de denkoefening betreffende de sancties ter sprake gebracht en het voorleggen van voorstellen aan het Directiecomité. Hoever stond het daarmee? Wat zijn de eventuele gevolgen van deze denkoefening? Blz. 46: de Commissie deed de aanbeveling een beter onderscheid te maken tussen veiligheidsmaatregelen en tuchtsancties, naast de mogelijkheid in positieve en/of herstelgerichte maatregelen te voorzien; kunnen de leden van het Directiecomité omschrijven wat de stand van zaken was in 2004 en hoe de huidige situatie ter zake bijgevolg is? • •
• • •
Deze vragen worden voornamelijk beantwoord op blz. 55 en volgende. De opmerkingen van het Directiecomité naar aanleiding van het verslag 2003 worden bevestigd en tonen aan dat verdere inspanningen werden geleverd teneinde het sanctiebeleid te harmoniseren. Er wordt tevens vermeld dat “vanuit federale hoek hiertoe een ganse weg met het personeel werd afgelegd”. Op grond van reflecties op het niveau van de Franse Gemeenschap, blijkt uit het verslag 2004 dat verder wordt nagedacht over de positieve sancties op federaal vlak. De nadruk wordt gelegd op het gedrag van de jongere omdat het een waarneembaar gegeven is en op het verband dat kan worden gelegd tussen dit gedrag en de veiligheid van het Centrum. Er moet evenwel aandacht worden besteed aan een bepaalde zin om de optimistische indruk te nuanceren: “Noch conceptueel, noch praktisch bestaat er een verband tussen de sanctiesystemen van de federale overheid en de Gemeenschappen. Wel wordt stelselmatig erop toegezien dat de jongere geen positieve sanctie ontvangt van één partij terwijl er een negatieve sanctie werd toegekend door een andere partij teneinde de jongere een coherente boodschap te geven.” (blz. 55). Deze verwachte coherentie is verre van gewaarborgd...
Blz. 32: in de tekst wordt een lijst met sancties ter sprake gebracht die het Directiecomité nog niet heeft opgesteld. Deze lijst lijkt overigens niet nuttig te zijn. Kan het Directiecomité omschrijven hoe deze reflectie in 2004 is geëvolueerd? Blz. 47: de Commissie deed de aanbeveling nauwkeuriger te zijn met betrekking tot de lijst van de gedragingen die kunnen leiden tot tuchtsancties of de toepassing van veiligheidsmaatregelen. •
Deze lijst met sancties is niet opgesteld (blz. 56 van het verslag 2004) blijkbaar wegens de moeilijkheid dit aspect te conceptualiseren.
IV.- Vragen met betrekking tot overleg en besluitvorming Blz. 35: in de laatste paragrafen wordt gewag gemaakt van de verschillen in de filosofie en de handelwijzen inzake isolatie; er wordt tevens vermeld dat een consensus werd bereikt met betrekking tot het leefmilieu in isolatie. De Evaluatiecommissie heeft in haar verslag erop gewezen dat dit punt een prioriteit is bij de volgende evaluatie; in welke mate kunnen de leden van het Directiecomité 144
thans bijdragen tot het verduidelijken van dit debat in het licht van de handelswijzen en reflecties die in 2004 werden gehouden? • •
•
De antwoorden bevinden zich voornamelijk op blz. 60, 61 en 62. De eerste bemoedigende vaststelling heeft betrekking op de vermindering van de isolatiepraktijken, in het bijzonder aan Franstalige kant; op dit niveau wordt het verband gelegd tussen de vermindering van het gebruik van deze maatregel en de toename van de bekwaamheid van het personeel. Zulks is daadwerkelijk de meest waarschijnlijke verklaring, in verband met de opleidingsinspanningen en het onontbeerlijke “proefdraaien” van de structuur gedurende enkele maanden. Er wordt overigens tevens vermeld dat de verschillen inzake filosofie blijven bestaan tussen de partners bij het akkoord, maar er is een modus vivendi gegroeid inzake de feiten die aanleiding geven tot isolatie en de duur ervan. Op blz. 63 en 64 zijn handige tabellen opgenomen maar de rol van het Expertencomité bestaat er waarschijnlijk niet in de handelswijzen van de twee Gemeenschappen en de federale staat te uniformeren, maar wel te onderstrepen dat de nodige gesprekken zijn gestart en daadwerkelijk aanleiding geven tot een modus vivendi waardoor het akkoord werkt.
Blz. 41 en volgende: de Evaluatiecommissie verheugt zich over de zeer goede samenwerking die in 2002 en 2003 tussen de directeurs werd waargenomen. Kon deze gunstige situatie in 2004 worden gehandhaafd, onder welke voorwaarden, enz.? • • •
Deze vraag wordt behandeld op blz. 70 e.v. van het verslag 2004 maar uiteraard zijn voorbeelden ervan terug te vinden in het hele verslag dat uiteraard door het Directiecomité werd opgesteld. Het Comité verklaart dat het goed functioneert, dit des te meer omdat er in feite geen andere mogelijkheid bestaat dan te functioneren. Op blz. 72 wordt opgemerkt dat in de relaties tussen de directeurs soms conflicten opduiken of dat zij gewoon gespannen zijn, maar wanneer het beheer van een dergelijke instelling betreft, met een complexe werking, zou het echt verwonderlijk en zelfs verdacht zijn dat zich bij gelegenheid geen enkele tegenstelling voordoet; de het Expertencomité onderstreept meer de ingevoerde overlegmechanismen om de tegenstellingen te overwinnen.
Blz. 49: de oprichting van een “klachtencommissie” tot welke de jongere zich kan wenden met betrekking tot een sanctie wordt vermeld. Werd dit idee grondiger onderzocht? Met welke gevolgen? • •
Het antwoord op deze vraag lijkt op blz. 70 e.v. te zijn vermeld, wanneer de punten tucht- en klachtenrecht worden behandeld. Over dit punt werd nagedacht maar dit heeft niet geleid tot de invoering van een geformaliseerd stelsel van rechtsmiddelen. Bij ontstentenis hiervan moet worden vastgesteld dat de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind dienst lijkt te doen als beroepsinstantie voor de Franstaligen. De situatie is ter zake evenwel niet erg duidelijk.
145
DEEL III BIJDRAGE VAN DE BEVOEGDE MINISTERS door: Laurette ONKELINX, Inge VERVOTTE, Catherine FONCK en Bernd GENTGES
146
1.
Een bijkomende studie
De experts maken in het verslag een analyse van het “succes” van de plaatsingsmaatregel in Everberg, vertrekkende van het model voorgesteld door S. Snacken over het fenomeen van de penitentiaire overbevolking55. De hypothese dat dit louter het rechtstreekse effect is van een (eventuele) vermeerdering van de jeugdcriminaliteit is weinig aannemelijk. Met externe factoren van het macrosociologische type (demografische of socio-economische wijzigingen) kan men voor een dergelijke kortetermijnanalyse evenwel slechts weinig aanvangen. Hetzelfde geldt voor intermediaire factoren, zoals de publieke opinie, de politieke uitspraken en wat de media brengen. Men moet zich dus richten op factoren die inherent zijn aan de werking van het jeugdbeschermingssysteem. De experts onderscheiden er twee. Het eerste heeft betrekking op de evoluties van de infrastructuur voor het ten laste nemen van jeugdige delinquenten, in het bijzonder de evolutie van de capaciteit van de gemeenschapsinstellingen. De experts onderstrepen dat het moeilijk is om de weerslag op het gebruik van Everberg te meten van de herschikkingen in de loop van de laatste jaren van het institutionele landschap. Één ding is evenwel zeker: het intensieve gebruik van Everberg vond niet plaats in een context van verminderde capaciteit in hoofde van de gemeenschapsinstellingen. De experts zijn derhalve van mening dat ze de voorkeur moeten geven aan de hypothese van de doorslaggevende impact van het beleid van de jeugdrechtbanken. Men stelt vast dat de subsidiariteitslogica slechts zeer gedeeltelijk wordt gerespecteerd, terwijl die nochtans de bovenhand zou moeten halen (de plaatsing in Everberg moet in principe een ultimum remedium zijn). De experts baseren zich op de resultaten van een onderzoek in verband met de plaatsing in gemeenschapsinstellingen in de Vlaamse Gemeenschap56 en schuiven derhalve als centrale hypothese naar voren dat het probleem hoofdzakelijk te wijten is aan onaangepaste plaatsingen en aan desorganisatie van de tenlastnemingen: indien het systeem oververzadigd is, zou dat te wijten zijn aan het feit dat de verschillende andere gewone wegen niet worden gevolgd. Men zou zich in de eerste plaats moeten afvragen of “alle jongeren die in een gesloten instelling geplaatst zijn daar wel degelijk thuishoren”. Het onderzoek zal dan ook in de richting gaan van een studie van de gerechtelijke beslissingen die in de praktijk worden genomen. Het feit dat de verschillende arrondissementen op heel verschillende wijze gebruikmaken van de plaatsing in Everberg, doet bij de experts overigens de vraag rijzen naar het bestaan van lokale politieken terzake.
55 SNACKEN S., Les mécanismes de la surpopulation pénitentiaire, in MARY P. et PAPATHEODOROU, La surpopulation pénitentiaire en Europe, Bruylant, Bruxelles, 1999, 9-31. 56 LEMMENS M., VAN WELZENIS I. (dir), Plaatsing in het licht geplaatst ! Registratie onderzoek naar de beslissingsprocedure ten aanzien van de hulpverlening in de gemeenschapsinstellingen voor bijzondere jeugdbijstand, OGJC, KUL, Mei 1999
147
Deze hypothese brengt de experts ertoe enkele onderzoeken aan te bevelen (p. 13 van het rapport), teneinde op precieze wijze te evalueren welk gebruik er wordt gemaakt van deze structuur door de jeugdmagistraten. Meerdere pistes worden geopperd: -
-
-
het contextualiseren van het gebruik in de verschillende arrondissementen, in functie van de demografische kenmerken van dat arrondissement; een analyse van het gebruik van Everberg en van de minderjarigen die geseind werden voor dossiers artikel 36, 4° in de verschillende arrondissementen; een analyse van de beslissingen uitgesproken in elk arrondissement voor de dossiers artikel 36, 4° en de andere maatregelen voor het ten laste nemen van jeugdige delinquenten.
Mevrouw de Minister van Justitie heeft besloten het NICC (Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie) te belasten met dit onderzoek. De doelstelling bestaat erin het lokale beleid van elk arrondissement te onderzoeken op grond van een studie van de dossiers en van de verslagen van de gerechtelijke activiteiten. Het onderzoek zal worden opgestart begin 2007. De drie experts van de Everbergcommissie zullen worden uitgenodigd om te zetelen in het begeleidingscomité. 2.
Een intensievere opleiding voor de jeugdmagistraten
De experts adviseren eveneens om over te gaan tot permanente opleidingen en bewustmakingsacties voor de magistraten, zodat ze de plaatsingsmaatregelen beperken tot de situaties waarbij men moet plaatsen wegens veiligheidsredenen en teneinde een einde te maken aan elk experimenteel gebruik van de plaatsing, met als enig doel een “sharp shock effect” te bereiken, wat contraproductief zou zijn. Deze opleiding zal gebeuren in het kader van de algemene intensieve opleiding die mevrouw de Minister aankondigt in het kader van de hervorming van de wet van 8 april 1965 over de jeugdbescherming. Dit zal gebeuren in de loop van 2007. 3. Een specifieke opleiding voor de federale ambtenaren in het centrum “De Grubbe” De experts leggen de nadruk op het feit dat de opleiding van de leden van het federale personeel veel te elementair is en te exclusief gebaseerd op het penitentiair model. De Minister van Justitie besluit een bijkomende opleiding te organiseren, gericht op het specifiek karakter van de categorie personen die in het centrum geplaatst is, namelijk de minderjarigen. Vanzelfsprekend zal de organisatie van deze opleiding mede gebeuren met oog voor het waarborgen van de veiligheid van het centrum. Hieruit vloeit voort dat verschillende opleidingen zullen worden
148
voorzien, en aldus een beurtrol tussen de penitentiair beambten zal worden ingesteld. De Vlaamse Gemeenschap biedt aan om bepaalde opleidingsmodulen open te stellen voor deelname door Nederlandstalig federaal personeel van het Centrum De Grubbe. In een overeenkomst zouden de modaliteiten van deze deelname omschreven worden. De operationalisering van deze overeenkomst zal verlopen in nauw overleg met het Agentschap Jongerenwelzijn. Hoewel een gemeenschappelijke opleiding voor de federale personeelsleden en het personeel van de Gemeenschap een boeiend idee is, blijkt het praktisch gesproken en na overleg met de personeelsleden van de Algemene Directie van de Jeugdhulp die belast is met deze materie niet opportuun voor de Franse Gemeenschap om de federale personeelsleden te laten deelnemen aan de opleiding die wordt ingericht voor het gemeenschapspersoneel en dit om verschillende redenen: -
de opleidingen in de Franse Gemeenschap en in de Vlaamse Gemeenschap zijn niet identiek: dat impliceert dat de federale beambten een andere opleiding zullen krijgen naargelang hun taalstelsel;
-
verschillend niveau van opleiding tussen de federale beambten en het personeel van de Franse Gemeenschap: dit kan het opleidingsniveau verlagen van de Franstalige beambten die - op het moment van hun indiensttreding – allen opvoeder zijn;
-
belangrijke turn-over van het federale personeel: dit stelt een probleem bij de inrichting van de opleidingsmodules.
De Franse Gemeenschap blijft echter volledig ter beschikking van de federale overheid voor bijkomende inlichtingen inzake de opleidingsmodules die in de Franse Gemeenschap worden ingericht voor het educatief personeel binnen het Centrum. De Minister van Justitie zal de mogelijkheden nagaan en reserveert reeds het nodige budget voor 2007. 4. De noodzaak om elke jongere die in het centrum “De Grubbe” wordt geplaatst pedagogisch te omkaderen. Tot voor kort stelde de Franse Gemeenschap geen pedagogisch project in voor de jongeren die in overtal werden toegelaten. Eind november werd het pedagogisch team van de Franse Gemeenschap op verzoek van de Minister van Justitie versterkt, ter gelegenheid van een tijdelijke transfert naar Everberg van enkele leden van een openbare instelling voor jeugdbescherming, maar na enkele maanden werd aan deze oplossing een einde gemaakt. De experts zijn formeel betreffende hun aanbeveling ter zake. Op basis van hun argumenten besloot de Minister van Justitie de mogelijkheid om in overtal te gaan onverwijld te koppelen aan een systematische omkaderingsverplichting. Indien slechts één van de Gemeenschappen zich bereid verklaart hiertoe over te gaan, zal slechts ten aanzien van die Gemeenschap de
149
overtalregeling nog worden toegepast. Deze beslissing werd op 31 maart 2006 meegedeeld aan de bevoegde Gemeenschapsministers. De nieuwe regeling is ingegaan op 1 juni 2006. De Gemeenschappen verklaren zich bereid om in uitzonderlijke situaties in overtal te gaan en hierbij de vereiste pedagogische omkadering te bieden voor zover de toelatingsvoorwaarden tot overtal op grond van criteria van hoogdringendheid dezelfde blijven (moord, doodslag en verkrachting van minderjarige). Deze beslissing tot overtal wordt door de federale directie onverwijld aan de directie van het gemeenschapsteam meegedeeld zodat interne schikkingen getroffen kunnen worden. De Gemeenschappen zullen deze overtalregeling jaarlijks evalueren. 5.
Politieke goedkeuring van het huishoudelijk reglement.
De bevoegde Ministers hebben het huishoudelijk reglement aangepast en goedgekeurd op 6 juli 2006. Het gaat als bijlage. 6. Het comité van experts vindt het jammer klachtencommissie in het leven werd geroepen.
dat
er
nog
geen
De bevoegde Ministers hebben de hiernavolgende beslissing getroffen. Als overgangssituatie (1ste klachtenafhandeling werken.
fase)
zal
elke
overheid
volgens
eigen
Voor Vlaanderen geldt het klachtendecreet. De cliënt moet wel geholpen worden bij het correct formuleren van de klacht naar de juiste overheid. Het directiecomité zal hierin een rol te spelen. In de 2de fase kan dan vanuit de Vlaamse Gemeenschap een meer operationele en aangepaste procedure ingevoegd worden waarbij het decreet rechtspositie en de afhandeling van klachten een rol gaat spelen. De Franse Gemeenschap acht de invoering van een Klachtencommissie niet noodzakelijk. De jonge Franstaligen die in het Centrum geplaatst worden genieten immers reeds een recht van hoger beroep bij de kinderrechtencommissaris van de Franse Gemeenschap voor iedere sanctie waartoe ze veroordeeld zouden zijn. De Franse Gemeenschap is tot op heden niet van plan een tweede fase uit te werken. 7.
Het dossier van de werken.
De Minister van Justitie zal een stand van zaken opmaken aangaande het bouwdossier dat in handen is van de Regie der Gebouwen. Het sportterrein en de keuken zijn sinds midden 2004 reeds door Minister Onkelinx als prioriteit naar voren geschoven.
150
8.
De evaluatie voor het jaar 2005.
Het directiecomité van het centrum zal worden uitgenodigd om over te gaan tot de opstelling van het jaarverslag 2005, tegen uiterlijk 30 oktober 2006. De Franse Gemeenschap verbindt er zich toe de codering van de cijfergegevens aan te passen aan deze die werd aangenomen door de Vlaamse Gemeenschap en Justitie. Dit geldt voor de gegevens die nodig zijn voor het Comité van Experts, zoals meegedeeld bij de evaluatie voor het jaar 2004 met het oog op de volgende evaluatie van het Centrum. Deze aanpassing zal gebeuren vanaf 1 juni 2006.
151
Bijlage: Aangepast Huishoudelijk Reglement HUISHOUDELIJK REGLEMENT CENTRUM VOOR VOORLOPIGE PLAATSING VAN MINDERJARIGEN DIE EEN ALS MISDRIJF OMSCHREVEN FEIT HEBBEN GEPLEEGD HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
ART. 1 §1. Het huishoudelijk reglement bepaalt, met inachtneming van de onderscheiden missies van de federale overheid en van de gemeenschappen, de leefomstandigheden, de externe contacten, de rechtspositie, het tucht- en klachtenrecht van de in het centrum geplaatste jongeren. §2. De bepalingen onder §1 gelden op uniforme wijze voor alle in het centrum verblijvende jongeren. ART. 2 Binnen de grenzen van haar veiligheidsopdracht voert de federale overheid een faciliterend beleid inzake de pedagogische missie van de gemeenschappen. Het directiecomité bepaalt daarbij de coördinatie en planning van de diverse activiteiten van de leefgroepen en de externe contacten van de jongeren.
ART.3 Het Directiecomité stelt een reglement op aangaande haar werking. HOOFDSTUK II. ONTHAAL
ART. 4 Bij zijn aankomst wordt de jongere in het inschrijvingsregister opgenomen door het federaal personeel. Deze neemt nota van de identiteit van de advocaat van de jongere en meldt hem het recht op vrije communicatie met zijn advocaat en laat hem hiertoe een document ondertekenen. De jongere krijgt een exemplaar van dit document.
ART. 5 De jongere ontvangt bij zijn aankomst een onthaalbrochure in een door hem gekozen landstaal. Deze brochure dient minstens te bevatten : art. 37 en 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, de leefregels van het centrum, zijn procedurele rechten, het adres en de bevoegdheden van de Kinderrechtencommissaris en de Délégué général aux droits de l’enfant en de wijze waarop deze kan gevat worden met het oog op een klacht inzake schending van de rechten van de jongere.
152
ART. 6 De jongere heeft recht op een gratis telefoon ter verwittiging van zijn aankomst in het centrum.
ART. 7 Het pedagogisch personeel verwittigt binnen de 24 uur en behoudens overmacht de ouders van de jongere van zijn aankomst in het Centrum. Indien onmogelijk worden de familieleden van de jongere van zijn aankomst in het centrum verwittigd. Het stelt eveneens de jongere in kennis van het feit dat binnen de vijf dagen een ontmoeting met de jeugdrechter georganiseerd zal worden om de verwachtingen van de partijen kenbaar te maken.
ART. 8 Elke jongere ontvangt bij zijn aankomst een basispakket met zeep, tandpasta en een tandenborstel.
ART. 9 De jongere wordt uiterlijk de dag volgend op zijn aankomst gezien door de desbetreffende pedagogische directeur of zijn gemachtigde en door de federale directeur of zijn gemachtigde.
ART. 10 Bij zijn aankomst worden de voorwerpen die op dat moment in het bezit zijn van de jongere gecontroleerd. Zijn identiteitsstukken worden in bewaring gehouden in zijn dossier op de griffie. Hij krijgt na controle de voorwerpen die op de kamer zijn toegelaten. De andere voorwerpen worden door het centrum in bewaring gehouden en meegegeven bij overbrenging of bij vrijlating. HOOFDSTUK III. EXTERNE CONTACTEN
ART.11 §1. Behoudens andersluidende beperkingen van de jeugdrechter kan de jongere schrijven naar wie hij wil. §2. De controle op de in- en uitgaande briefwisseling voor de jongeren gebeurt door het federaal personeel. De identiteit van de personen met wie geen briefwisseling mag gevoerd worden, dient daartoe in het dossier van de jongere op de griffie aanwezig te zijn. §3. De controle op de inkomende briefwisseling door het federaal personeel heeft tot doel het in het centrum binnenbrengen van verboden voorwerpen te vermijden en behelst enkel het verifiëren van de materiële inhoud van de briefwisseling. De briefwisseling wordt vervolgens aan het pedagogisch personeel gegeven. De afzender dient duidelijk en volledig (naam + adres) vermeld te zijn. Indien nodig kan voor identificatie van de afzender en enkel met het oog hierop, kennis
153
genomen worden van de inhoud van de brief. Niet toegestane briefwisseling wordt via de pedagogische directie overgemaakt aan de jeugdrechter. §4. Aangaande uitgaande briefwisseling kan in individuele gevallen om veiligheidsredenen beslist worden om de briefwisseling van de jongere ter beschikking van de jeugdrechter te houden. De jongere wordt ingelicht van deze maatregel, van de duur ervan en van de beweegredenen ertoe. §5. De jongere kan ten allen tijde en zonder controle correspondentie voeren met de volgende instanties of personen : • de Koning en de Koningin; • de voorzitters van de Wetgevende Kamers, de voorzitter van het Vlaams Parlement, de voorzitter van de Franse Gemeenschapsraad, de voorzitter van de Waalse Gewestraad, de voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de voorzitter van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap; • de Federale Ministers en Staatssecretarissen, de Ministers en Staatssecretarissen van de Gewesten en Gemeenschapsregeringen; • de Jeugdrechter en andere rechterlijke overheden; • de Sociale dienst bij de jeugdrechtbank; • de Kinderrechtencommissaris en de Délégué aux droits de l’enfant; • de advocaat • de leidende ambtenaren, vernoemd in art. 34 van het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap betreffende het gesloten centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd; • de leden van het directiecomité van het centrum; • de voorzitter van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; • de federale ombudsman en de ombudsman van de onderscheiden gemeenschappen • de diplomatieke of consulaire ambtenaren van zijn land indien de jongere van vreemde nationaliteit is. §6. Bij een fouille van de kamer van de jongere mag nog niet vertrokken en gesloten briefwisseling in aanwezigheid van de jongere geopend worden. §7. Indien de jongere over geen geld op zijn rekening beschikt, worden de kosten voor het verzenden van de brief gedragen door de federale overheid.
ART.12 §1. Behoudens de uitzonderingen bepaald in §4 van dit artikel, krijgt iedereen bezoek aan tafel. Het bezoek aan tafel gaat door in de daartoe voorziene bezoekzaal. Het aantal bezoekers bedraagt maximaal vijf personen. In individuele gevallen kan op vraag van de gemeenschappen en in overleg met de federale overheid een individueel familiebezoek georganiseerd worden in de bezoekzaal. §2. De jongere heeft driemaal per week de mogelijkheid tot het krijgen van een uur bezoek. De tijdstippen van het bezoek in de inrichting worden vastgelegd door het directiecomité en medegedeeld aan de jongere. Het bezoek van
154
advocaten is niet gelimiteerd en is, binnen de openingsuren van het centrum, niet aan een vaste uurregeling gebonden. §3. Behoudens andersluidende instructies van de jeugdrechter zijn zonder meer toegelaten de volgende personen van wie de verwantschap bewezen is : de ouders en grootouders, broers en zussen, ooms en tantes, voogd en provoogd. Zij dienen hun identiteitsbewijs voor te leggen. Bezoektoelatingen voor andere personen gebeuren in onderling overleg met de diensten van de gemeenschappen. Indien het daarbij over meerderjarige personen gaat zullen deze een bewijs van goed gedrag en zeden dienen voor te leggen waarvan de bezoektoelating afhankelijk kan gesteld worden. Deze toelatingen maken deel uit van het administratief dossier van de jongere in kwestie dat zich op de griffie bevindt. Dergelijke toelatingen zullen door de federale directeur of zijn gemachtigde ter uitvoering ter kennis gebracht worden aan de portier van het centrum. Specifieke bezoekregelingen –b.v. het verdelen van het aantal weekbezoeken om gescheiden ouders elk de kans te geven hun kind te bezoeken - zullen op vraag van de gemeenschappen op dezelfde bovenvermelde wijze uitgevoerd worden. §4. In uitzonderlijke gevallen kan, indien enerzijds geoordeeld wordt dat bezoek aan tafel niet meer verantwoord is en anderzijds dat contact toch opportuun blijft, overgegaan worden tot het tijdelijk opleggen van bezoek achter glas. §5. Na de ingangscontrole wachten de bezoekers op de aanvang van het bezoek in de wachtzaal. Zij worden door het federaal personeel uitgenodigd bij het begin van het bezoek. Het bezoek gaat door in de bezoekzaal. De bezoekers betreden de bezoekzaal via de daartoe voor hen voorziene ingang. De jongeren kunnen de bezoekzaal pas betreden wanneer de bezoekersdeur terug gesloten is. De bezoekers kunnen op hun beurt na het bezoek de bezoekzaal pas verlaten wanneer de jongeren de zaal verlaten hebben. §6. Tijdens het bezoek is er federaal personeel aanwezig, maar elke auditieve controle wordt uitgesloten. De toegang tot de bezoekzaal van het personeel van de gemeenschappen m.o.o. het contact met de jongeren en hun bezoekers gebeurt via de voor de jongeren voorziene ingang indien deze reeds in de bezoekzaal aanwezig zijn. §7. In de bezoekzaal mag er door de bezoekers aan de jongere niets overhandigd worden. Er zijn tegen betaling dranken en versnaperingen verkrijgbaar. Bezoekers die dat wensen kunnen voor de jongere die ze bezoeken toegelaten kledij, kranten, transparante cassettes of cd’s meebrengen. Deze worden afgegeven bij de portier en na controle aan de jongere in kwestie overhandigd; kranten worden aan het pedagogisch personeel gegeven. Geld kan door de bezoekers aan de boekhouding afgegeven worden of gestort op de rekening van de jongere. §8. Na het bezoek aan tafel vindt er een fouille plaats van elke jongere die bezoek had.
155
ART.13 §1. Behoudens andersluidende onderrichtingen van de jeugdrechter is telefoneren toegestaan met: ouders, grootouders, broers en zussen, ooms en tantes, voogd, provoogd, de consulent van de sociale dienst bij de jeugdrechtbank, de délégué du service de protection judiciare en met de advocaat. Het telefoneren met andere personen wordt in onderling overleg met de gemeenschappen geregeld. §2. De jongere mag driemaal in de week telefoneren. §3. Telefoneren naar GSM-nummers van personen die over de jongere het ouderlijk gezag uitoefenen, wordt gelijkgesteld met het gewone telefoonverkeer. Telefoneren naar andere GSM-nmmers wordt uitzonderlijk en op vraag toegestaan. §4. De jongere kan in elk geval en gratis telefoneren naar zijn advocaat, de Délégué général aux droits de l’enfant, de Kinderrechtencommissaris en de jo-lijn. §5. Inkomende telefoons voor jongeren worden niet aanvaard, tenzij om humanitaire redenen.
ART.14 §1. De jongere heeft gemeenschapsdiensten.
de
mogelijkheid
bezoek
te
ontvangen
van
bevoegde
§2. Bezoekers die om professionele redenen komen dienen geen bewijs van goed gedrag en zeden voor te leggen. Zij dienen hun hoedanigheid te kunnen bewijzen. §3. Dergelijke bezoeken gaan door in een apart lokaal. De familie van de jongere kan in voorkomend geval aanwezig zijn. Het federaal personeel is niet aanwezig in het lokaal. HOOFDSTUK IV. SANCTIES EN PLAATSING IN DE AFZONDERINGSRUIMTE
ART.15 §1. Binnen een globale pedagogische benadering dient er ruimte te zijn om stil te staan bij de oorzaak en de betekenis van het probleemgedrag, bij eventueel herstel van geschonden relaties, bij preventie van het gestelde probleemgedrag en ook bij de consequenties van een herhaling van het gestelde probleemgedrag. De opgelegde sancties moeten het verder zetten van een aangepaste pedagogische omkadering mogelijk maken. Het uitwerken van een conflictoplossing kan na overleg en akkoord met de sanctionerende overheid daarbij een stopzetten of afbouwen van de sanctie tot gevolg hebben. §2. De gekozen benadering impliceert een expliciete keuze het rollenpatroon te vermijden waarbij de rol van het personeel van de federale overheid er uitsluitend uit zou bestaan het negatief gedrag van de jongere te sanctioneren en het exclusief de rol van het personeel van de gemeenschappen zou kunnen zijn het positief gedrag van de jongere te valoriseren.
156
ART. 16 §1. Elk negatief gedrag kan het voorwerp uitmaken van een sanctie. Een sanctie is het gevolg van een overtreding inzake een in het centrum gestelde leefregel. §2. Onverminderd de specifieke bepalingen inzake de plaatsing in afzonderingsruimte, maken verdere algemene bepalingen inzake de sanctiemodaliteiten en de sanctiemaat voorwerp uit van overleg binnen de schoot van het directiecomité. Het directiecomité waakt erover dat de toepassing van die algemene bepalingen gebeurt met inachtname van de persoonlijkheid van de jongere. Het directiecomité bewaakt de kwaliteit van het sanctiebeleid en maakt een lijst op van de sancties. Zodra door welke overheid ook een sanctie of een maatregel van plaatsing in de afzonderingsruimte genomen wordt, wordt deze opgevolgd door het directiecomité. Het sanctiebeleid dient met name eenduidig, transparant, consequent, gedragsgericht, voorspelbaar en proportioneel te zijn. Sancties mogen de grondrechten van de jongere, waaronder de volgende rechten van de jongere, niet in het gedrang brengen: het recht op verdediging, de rechten van de jongere inzake zijn geloofs- of levensbeschouwelijke overtuiging, het algemeen recht op externe contacten.
ART.17 §1. Gelet op de in het samenwerkingsakkoord bepaalde opdrachten van de gemeenschappen en van de federale overheid kunnen de in dit hoofdstuk uitgewerkte maatregelen geen exclusieve bevoegdheid uitmaken van de federale overheid of van de gemeenschappen. §2. Met respect voor de bepalingen in artikel 16§2 kunnen sancties en maatregelen opgelegd worden door de federale directeur of zijn gemachtigde in zoverre er een verband is tussen het gedrag van de jongere en de door de federale overheid in het centrum uit te voeren opdracht en in zoverre de jongere negatief gedrag stelt t.a.v. het personeel van de federale overheid. Met respect voor de bepalingen in artikel 16§2 kunnen sancties en maatregelen opgelegd worden door de pedagogische directie of de gemachtigde daarvan t.a.v. de jongere met een overeenstemmend taalregime in zoverre er een verband is tussen het gedrag van de jongere en de door de gemeenschappen in het centrum uit te voeren opdracht en in zoverre de jongere negatief gedrag stelt t.a.v. het personeel van de desbetreffende gemeenschap. Indien de gemeenschappen dit vragen, zullen de door hen opgelegde sancties door de federale overheid uitgevoerd worden. §3. Alle maatregelen die voor de jongere een verwijdering uit de leefgroep tot gevolg hebben en waarvan de duur van de maatregel de tijd van de lopende activiteit overstijgt maken het voorwerp uit van overleg tussen de federale overheid en de betrokken gemeenschap en dit uiterlijk binnen de twee dagen. §4. In het centrum wordt een sanctieregister gehouden. In dit register worden minimum de plaatsingen in de isolatieruimte en alle maatregelen die een substantiële wijziging uitmaken van het regime van de jongeren, ingeschreven. Deze inschrijving vermeldt de identiteit van de jongere, de opgelopen sanctie en de reden die aanleiding gaf tot deze sanctie. In geval van plaatsing in de isolatieruimte dienen in een apart register vermeld te worden : de datum en het uur van het begin en einde van de plaatsing in de isolatieruimte, de ontvangen bezoeken van het personeel, de ontwikkelde activiteiten en de gevolgde procedure in geval van verlenging van de plaatsing. Deze registers zijn ten allen tijde consulteerbaar door de toezichthoudende overheden.
157
ART.18 §1. De maatregel van isolatie in de afzonderingsruimte is een uitzonderingsmaatregel. Hij kan enkel gebruikt worden in de volgende situaties: het in gevaar brengen van de eigen fysieke integriteit, van die van de andere jongeren, van bezoekers of van een personeelslid van het centrum. §2. De geneesheer en de psychiaters van het centrum kunnen zich om medische redenen tegen de uitvoering van deze sanctie verzetten. De jongere in kwestie wordt dagelijks door de dokter van het centrum gezien. §3. De bevoegde jeugdrechter wordt door de betrokken gemeenschap verwittigd van de plaatsing op afzonderingsruimte, van de beweegredenen ertoe, van de opheffing of de verlenging van de plaatsing op afzonderingsruimte en –in voorkomend geval - van de beweegredenen ertoe. §4. De maatregel dient beperkt te zijn in de tijd en mag niet langer dan vijf dagen duren. Wanneer de jongere blijvend de eigen fysieke integriteit, die van andere jongeren of van het personeel in het gedrang brengt kan de maatregel hernieuwd worden, behoudens de verplichting tussen de nieuwe maatregel en de maatregel die nog niet verstreken is, een tijdruimte van ten minste één dag te laten. §5. De jongere die in isolatie geplaatst is, ontvangt dagelijks het bezoek van de directeur van de federale overheid en van de directeur van de gemeenschappen of hun gemachtigden. Tussen 08 en 22 uur ontvangt hij minstens om de twee uur bezoek van een lid van de pedagogische equipe in de isolatieruimte. Indien de bevoegde pedagogische directeur dit noodzakelijk acht, vinden eventuele pedagogische activiteiten eveneens plaats in die ruimte. De jongere behoudt het recht op briefwisseling en art.13§4 blijft van toepassing. De dag volgend op de dag van de plaatsing in isolatie wordt het bezoek- en telefoonregime van de jongere inzake zijn ouders en daarmee gelijkgesteld voogd of provoogd en in voorkomend geval zijn vaste vriendin genormaliseerd. Aan de jongere wordt dagelijks de mogelijkheid geboden een douche te nemen. De jongere behoudt het recht op een beperkt aantal rookpauzes.
ART. 19 §1. Een jongere kan om medische redenen door de dokter of door de psychiater in de isolatieruimte geplaatst worden. Dergelijke plaatsing maakt het voorwerp uit van een afzonderlijk medisch register. De jongere wordt dagelijks bezocht door de psychiater of de geneesheer van het centrum. §2. Behoudens medisch-psychiatrische contra-indicaties is art.18§5 van toepassing. De jeugdrechter wordt door de betrokken gemeenschap verwittigd van de plaatsing in de isolatieruimte om medische redenen en van de opheffing ervan.
158
HOOFDSTUK V. HET DAGELIJKS LEVEN
ART. 20 §1. Het dagelijks leven van de jongere in het centrum is gebaseerd op de werking van de leefgroep. Het gevoerde regime in het centrum is een gemeenschapsregime. §2. Individuele of collectieve verplaatsingen van de jongeren binnen het centrum worden al dan niet op vraag van de gemeenschappen georganiseerd en worden ten allen tijde begeleid door het personeel van de federale overheid. §3. Op vaste momenten van de dag wordt door het personeel van de federale overheid een controle op de aanwezigheid van de jongeren gedaan. Het doen van deze controle na de dagelijkse opening en voor de dagelijkse sluiting impliceert niet het onderbreken van een activiteit. Tijdens deze controle kunnen echter geen nieuwe verplaatsingen georganiseerd worden. §4. Binnen het directiecomité worden afspraken gemaakt over de tijdstippen waarop het bezoek van de jongeren in zaal en de per sectie gemeenschappelijke maaltijden georganiseerd worden. Deze activiteiten gebeuren voor iedere jongere op hetzelfde ogenblik.
ART. 21 Indien de jongere –met uitzondering van zijn zakgeld - geen geld op zijn rekening heeft, zal het centrum met de daartoe noodzakelijke regelmaat het pakket zoals gestipuleerd in art.8 aan de jongere blijven geven.
ART. 22 De jongere mag eigen kledij dragen binnen door het centrum te bepalen grenzen. Hij zal daarbij rekening dienen te houden met het feit dat de buitenruimte enkel betreden kan worden na een passage door de metaaldetector.
ART. 23 Er circuleert geen contant geld in het centrum. Elke jongere beschikt over een rekening bij de boekhoudkundige dienst. Met dit geld kan hij in de inrichting zaken kopen. Geld kan contant afgegeven worden bij de boekhouding of op zijn rekening worden gestort. Het via de gemeenschappen verkregen zakgeld wordt op de rekening van de jongere geplaatst. In geval van moedwillige schade of verlies door een jongere kan een maximumbedrag van 5 Euro van zijn wekelijks zakgeld afgehouden worden.
ART. 24 Buiten mag er gerookt worden. De rookpauzes worden bepaald in het dagrooster.
159
HOOFDSTUK VI. VEILIGHEIDSBEPALINGEN
ART. 25 Het sleutelbeheer gebeurt door de federale staat. De sleutels van de secties en de sleutels van alle deuren met een veiligheidsfunctie worden daarbij exclusief beheerd door het federaal personeel. Het personeel van de gemeenschappen krijgt sleutels in beheer van de aan hen toegewezen burelen. Een dubbel van deze sleutels bevindt zich in de sleutelkast bij de penitentiair assistent en wordt enkel gebruikt in geval van nood.
ART. 26 In het centrum bevinden zich sassen. Een sas is een groep van deuren waarbij, binnen deze groep, nooit meer dan één deur tegelijkertijd geopend mag zijn.
ART. 27 §1. Ieder personeelslid en iedere bezoeker aan het centrum, ongeacht de reden van dit bezoek, dient zich bij de toegang tot het centrum te onderwerpen aan de voorziene ingangscontrole door het federaal personeel. Dit omvat een registratie, een identificatie, een controle met metaaldetectie en RX-controle van de bagage. De registratie omvat de verificatie van de identiteit van de persoon en het vastleggen van de datum en uur van aankomst en vertrek van personen met behulp van de computer. De identificatie omvat het fotograferen van de persoon via een gedigitaliseerd fotosysteem. §2. Bij de eerste aanmelding zullen de identiteitsgegevens alsmede de foto in de computer ingebracht worden. Bij elk later bezoek zal de bezoeker zich moeten legitimeren met een officieel identiteitsdocument en zal zijn identiteit in de computer gecontroleerd worden. Eenmaal de bezoeker ingeschreven, wordt het identiteitsbewijs door de portier in bewaring genomen en ontvangt de bezoeker een papieren fotobadge dewelke zichtbaar dient gedragen te worden. Bagage die niet voor de jongere bestemd is kan de bezoeker in een bagagekast met slot opbergen. Bij het vertrek zal de bezoeker zijn fotobadge bij de portier inruilen voor zijn identiteitsstuk en wordt zijn identiteit opnieuw gecontroleerd aan de hand van de op de fotobadge aanwezige barcode. Het fouilleren van personen kan enkel gebeuren door de bevoegde politionele overheid. §3. Elk personeelslid ontvangt een antennekaart met een uniek nummer, waardoor de identiteit door de computer kan worden herkend. Bij vertoon van deze kaart aan een leesknop bij de in- of uitgang van het centrum, verschijnen de foto en de gegevens van het personeelslid automatisch op het scherm van de portier. De identificatie wordt bij een druk op de knop automatisch gevolgd door de registratie. Ieder personeelslid heeft een gekleurde badge waarop foto, naam en functie vermeld staan. Het dragen van deze badge is verplicht. De antennekaart wordt enerzijds bij aankomst in de inrichting door het personeelslid na vertoon aan de leesknop opgeborgen in zijn sleutelkastje. De plastic badge wordt anderzijds bij het verlaten van de inrichting in het sleutelkastje opgeborgen. §4. Het bezit en gebruik van een GSM-toestel binnen de inrichting is verboden. Bezit en gebruik van dergelijk toestel kan echter wel toegestaan worden door de Directeurgeneraal van de federale overheid. Ambtshalve wordt voor volgende personen het gebruik van de GSM in het centrum toegelaten: aangewezen personen van diensten van het Hoofdbestuur van de gemeenschappen en van de federale overheid waaronder het 160
centrum ressorteert, die voor de uitoefening van hun dienst per GSM bereikbaar moeten blijven, magistraten en de personen die hen in de uitoefening van hun functie vergezellen, politiediensten mogen een GSM dragen onder dezelfde voorwaarden als waaronder ze hun dienstwapen mogen dragen binnen het centrum, de leden van het directiecomité, de geneesheer of de psychiater van het centrum of zijn vervanger. Draagbare pc’s, dictafoons en semafoons dienen te worden achtergelaten aan de ingang behalve draagbare pc’s van politiediensten. De federale directeur kan een afwijking toestaan. HOOFDSTUK VII. DE KAMERS
ART . 28 §1. Jongeren hebben geen toegang tot elkanders kamer. §2. De inrichting van de kamer dient dermate te zijn dat de buitenmuur en het raam vrij blijven. §3. De raamstaven worden dagelijks gecontroleerd. Op regelmatige basis worden de kamers door het federaal personeel gefouilleerd. Deze fouilles mogen geen tergend of persoonsgebonden karakter hebben en dienen te gebeuren met respect voor het materiaal van de jongere. §4. Roken op de kamer mag niet. HOOFDSTUK VIII. KANTINE
ART. 29 Het centrum beschikt over een kleine winkel waarin dranken, postzegels, rookwaren, telefoonkaarten, snoep, verzorgingsproducten en –in beperkte mate - eetwaren verkrijgbaar zijn. De jongere kan hier zaken kopen met het op zijn rekening beschikbare geld. De oorsprong van het geld op zijn rekening kan drieërlei zijn: contant geld door bezoekers aan de boekhouding gegeven, geld gestort door familie/verwanten op zijn rekening, of eventueel verkregen zakgeld gestort door de diensten van de gemeenschappen op zijn rekening. De openingsuren van de winkel zullen in onderling overleg met de gemeenschappen bepaald worden. De winkel mag geen winst maken. HOOFDSTUK IX. UITOEFENING VAN DE EREDIENST EN ZEDELIJKE BIJSTAND
ART. 30 §1. Elke jongere heeft recht op de bijstand van een bedienaar van een erkende eredienst of een moreel consulent die een niet confessionele overtuiging vertegenwoordigt. §2. In het centrum kunnen erediensten ingericht worden. §3. De voeding van de jongere is conform zijn overtuiging van een erkende godsdienst.
161
HOOFDSTUK X. GENEESKUNDIGE DIENST
ART. 31 §1. Bij zijn aankomst wordt de jongere uiterlijk de daaropvolgende dag onderzocht door een dokter. §2. De jongere kan iedere dag het doktersconsult aanvragen. §3. De jongere kan zich op zijn verzoek en op zijn kosten laten onderzoeken door een niet aan het centrum verbonden dokter naar eigen keuze. HOOFDSTUK XI. BUITENACTIVITEITEN
ART. 32 §1. Elke jongere heeft recht op minimum één uur buitenactiviteit per dag. §2. De buitenactiviteiten zijn activiteiten die op één of meer jongeren betrekking hebben en doorgaan binnen het centrum, buiten de leefeenheden. Hun programmering door de Gemeenschappen dient te gebeuren in overleg met het federale personeel en dient rekening te houden met diens organisatorische imperatieven. §3. De buitenactiviteiten gaan gepaard met een aantal veiligheidsmaatregelen. Ze worden voorafgegaan door zowel een inspectie, door het federaal personeel, van de ruimte waar de buitenactiviteit doorgaat, als door een bezetting van de post buitenbewaking door het federaal personeel. Bovendien dienen de jongere, voor het benutten van de buitenkoer, een passage door de metaaldetector maken. Indien het apparaat reageert, dient de jongere de kledij of accessoires af te leggen die metaal bevatten (schoenen, rits, broeksriem, …). In voorkomend geval kan de manuele metaaldetector gebruikt worden. Indien het gebruik van deze handdetector niet voor uitsluitstel kan zorgen, kan de jongere opgelegd worden gebruik te maken van instellingskledij. HOOFDSTUK XII. KLACHTEN EN BEZWAREN
ART. 33 De jongere dient steeds in de mogelijkheid te zijn om zich, inzake aangelegenheden die hem aanbelangen, te beklagen bij de instanties zoals omschreven in art. 11 aangaande briefwisseling van het huishoudelijk reglement. De jongere beschikt in voorkomend geval over dezelfde mogelijkheden in het kader van het bezoek en het toezicht op het Centrum, dit laatste geregeld in art. 32 van het samenwerkingsakkoord.
ART. 34 Onverminderd de mogelijkheden die de jongere geboden worden in het kader van de briefwisseling, het bezoek en het toezicht op het Centrum, dient de minderjarige steeds in de gelegenheid gesteld te worden zich te wenden tot de federale directeur of zijn 162
gemachtigde of de bevoegde pedagogisch directeur of zijn gemachtigde inzake aangelegenheden die hem aanbelangen. De jongere heeft daarbij recht op een gemotiveerd antwoord binnen een redelijke termijn.
ART. 35 Onverminderd de mogelijkheden die de jongere geboden worden in art.1 en art.2 dient het voor de jongere steeds mogelijk te zijn het directiecomité aan te schrijven in een aangelegenheid die hem aanbelangt. Het directiecomité oefent daarbij haar taak uit zoals voorzien in art.14§2 van het samenwerkingsakkoord. De jongere heeft daarbij recht op een gemotiveerd antwoord van het directiecomité binnen een redelijke termijn.
163