Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Aan:
Deelnemers Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Loes Spaans inlichtingen 070 - 376 57 11 telefoon
[email protected] e-mail
- bijlage(n) - briefnummer - zaaknummer 2 december 2010 datum
Onderwerp:
‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Dagvoorzitter: Sprekers:
mw. drs. E. van Rijswijk mw. mr. M.J.W. Drent, plv. Unitmanager Arbeidsverhoudingen CAOP prof. mr. E. Verhulp, hoogleraar Arbeidsrecht Universiteit van Amsterdam mr. J.J. Blanken, directeur CAPRA dhr. J.W. Dieten, bestuurder AbvaKabo FNV mr. dr. C.F. Sparrius, senior adviseur CAOP prof. mr. J. de Ruiter, voorzitter AGFA mr. H. P. Heida, directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, ministerie BZK
Verslag Welkomstwoord door mevrouw mr. M.J.W. Drent, plv. Unitmanager Arbeidsverhoudingen CAOP. Mw. Drent heet de aanwezigen welkom en in het bijzonder prof. mr. J. de Ruiter, voorzitter AGFA, die vandaag afscheid neemt. Het is de bedoeling dat in deze bijeenkomst enige verbindingen worden gelegd tussen het achttienjarig bestaan van de commissie, de uitgebrachte adviezen en de voorgenomen gelijktrekking van de ambtelijke rechtspositie met die van de werknemers in het bedrijfsleven. Spreker geeft voorts een korte toelichting op de werkwijze van de commissie; deze vormt een waarborg tegen ongerechtvaardigde disciplinaire bestraffing van ambtenaren, indien zij van bepaalde grondrechten gebruik hebben gemaakt. De gelijktrekking van de ambtelijke rechtspositie en de impact hiervan op de overheid als arbeidsorganisatie zullen onderwerp van gesprek zijn van de sociale partners in de komende tijd. Het CAOP en de gezamenlijke Leerstoelen zullen deze discussie (mede) faciliteren. Het thema van dit symposium haakt bij dit thema aan: centraal staat de vraag hoe de rechtspositie van de ambtenaren, op wie de AFGA-adviezen van toepassing zijn, er uit komt te zien als de ambtelijke status wordt afgeschaft en de ambtenaren civiele werknemers worden in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op basis van dit symposium zal een publicatie worden opgesteld, die een bijdrage kan leveren aan de discussie rondom de gelijktrekking van de ambtelijke rechtspositie. Vervolgens introduceert mw. Drent de sprekers en de dagvoorzitter van het symposium.
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Titelinleiding: “Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren” door Prof. mr. E. Verhulp, UvA. Dhr. Verhulp geeft aan de hand van een casus aan, dat het grondrecht van vrijheid van meningsuiting onveranderlijk en fundamenteel is (niet te betrekken in een belangenafweging). Spreker merkt op, dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) echter in een enkel geval in de belangenafweging het gelijkheidsbeginsel heeft afgewogen tegen de uitoefening van een grondrecht, waardoor het fundamentele karakter van dit grondrecht enigszins is aangetast. Hij concludeert, dat in de juridische praktijk (jurisprudentie) fundamentele, zeer zwaar wegende grondrechten in een belangenafweging kunnen worden betrokken. Daarnaast staat de vraag of grondrechten onveranderlijk zijn. Spreker nuanceert zulks en verwijst hierbij naar de jurisprudentie t.a.v. de Centrumpartij/PVV, waaruit volgt dat in verschillende tijden verschillend wordt aangekeken tegen het strafbare karakter van bepaalde uitlatingen. In het arbeidsrecht worden grondrechten slechts indirect meegewogen als een zwaarwegend belang (bijv. via begrippen als ‘goed werkgeverschap’/’goed werknemerschap’). De grondrechten als zodanig spelen geen rol. Aan de hand van een ontslagcasus in het bedrijfsleven geeft dhr. Verhulp aan, dat de Hoge Raad een beperking van grondrechten toetst aan de legitimiteit van het doel, de noodzakelijkheid, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Er is een indirecte werking van grondrechten, waarbij sprake is van een holistische belangenweging. De directe toets is de toets zoals die in het ambtenarenrecht zou moeten plaatsvinden, waarbij de grondrechten direct worden toegepast. Dit is wat de wetgever heeft neergezet als de functionele toetsingsmaatstaf; namelijk dat bij de beperking van de vrijheid van meningsuiting van een ambtenaar, de uiting van de ambtenaar betrekking moet hebben op de afdeling waar de ambtenaar ook feitelijk werkzaam is. In de functionele toets wordt benadrukt dat er sprake moet zijn van grote tolerantie en grote terughoudendheid bij de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Ook de gevolgen van de uiting dienen qua ernst en duur wat voor te stellen. Ook hier is sprake van een holistische belangenweging. Spreker concludeert aan de hand van jurisprudentie (m.b.t. de vrijheid van meningsuiting) en een drietal adviezen van de AGFA dat, ondanks de verschillende wijze van toetsing, de uitkomsten van de weging in de private en publieke sector weinig van elkaar verschillen. Ook de materiële wijze van toetsen van de vrijheid van godsdienst is identiek in de private en publieke sector, wanneer men kijkt naar de uitkomsten en redeneringen/afwegingen. Eigenlijk dient de toets, zowel in het arbeidsrecht als het ambtenarenrecht, om na te gaan wat het maatschappelijk belang is, hoe dit te wegen, en waar het primaat van de werkgever/de organisatie begint. Dit vergt altijd een soort holistische weging en impliceert ook, dat altijd goed burgerschap wordt meegenomen in de overweging. Dit is bij ambtenaren niet wezenlijk anders dan bij werknemers, zo blijkt uit de jurisprudentie. In dit licht bezien is de toegevoegde waarde van de ARAR-procedure m.b.t. de AGFA beperkt, omdat het effect niet wezenlijk verschillend is. Dit ziet men bijvoorbeeld terug in casuïstiek van gemeente- en provincie2/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
ambtenaren voor wie de AGFA geen rol speelt. Ook daar ziet men grote terughoudendheid bij het opleggen van sancties m.b.t. de vrijheid van meningsuiting (evenals in het bedrijfsleven). Het effect van de AGFA is voorts slecht meetbaar, vanwege het beperkte aantal uitgebrachte adviezen, die overigens zeer goed waren onderbouwd. “Grondrechten ambtenaar in perspectief: van wenkbrauwpiercing en hanenkam tot muilkorf?” door dhr. mr. J.J. Blanken, directeur CAPRA. Dhr. Blanken zal in zijn betoog proberen om de richting van de jurisprudentie te duiden. Spreker constateert dat de afgelopen vijf jaar de jurisprudentie zich voornamelijk richt op de “vrijheid van expressie” (i.p.v. de vrijheid van meningsuiting). De CRvB heeft in deze periode slechts in twee zaken over de vrijheid van meningsuiting uitspraak gedaan. Naar zijn mening brengt het ambtenaarschap bepaalde verplichtingen met zich mee, zoals neutraliteit. Overigens geldt dit ook voor zijn eigen werkorganisatie, waar politieke profilering niet op prijs wordt gesteld. Spreker merkt op, dat hierover ook anders kan worden gedacht (is een neutrale ambtenaar het ideaalbeeld?). Voorts gaat dhr. Blanken in op een aantal uitspraken van de CRvB. CRvB 7 april 2005 TAR 2005/88 inzake een verbod een wenkbrauwpiercing tijdens diensttijd te dragen. De overwegingen en de uitspraak hierbij waren: de piercing is niet bepalend voor de persoonlijke identiteit; het verbod geldt slechts onder diensttijd. Derhalve is er geen aantasting van het grondrecht en geen sprake van een besluit. CRvB 24 december 2009 TAR 2010/56 inzake de opdracht om binnendienst te verrichten in verband met een hanenkam. De overwegingen en de uitspraak hierbij waren als volgt. Het betrof een besluit inzake de persoonlijke levenssfeer/de onaantastbaarheid van het lichaam (o.a. artikel 8 EVRM), een grondrecht. De ambtenaar is uiteindelijk in het gelijk gesteld door een onduidelijke richtlijn van de werkgever. De discussie/onduidelijkheid blijft echter, wat de uitspraak zou zijn geweest bij een eenduidige richtlijn. CRvB 22 februari 1934, AB 1934, p. 458 inzake de publicatie van een meteropnemer in een propagandablad ter verbreiding van de anarchistische gedachte. In de onderhavige zaak leidde dit –verrassend- tot een ongeschiktheidsontslag. Wellicht zou dit in de huidige tijd, gelet op de functie van betrokkene, tot een andere uitspraak hebben geleid. CRvB 12 november 1985, TAR 1986/14 inzake de opdracht aan een gerechtssecretaris/kaderlid AbvaKabo om een protestaffiche te verwijderen uit zijn werkkamer. De overwegingen en de uitspraak hierbij waren als volgt. De CRvB ging hier mee in de beperking van het grondrecht naar tijd, plaats en verspreidingswijze. Hier speelde ook dat de rechterlijke macht afstand moet houden tot de publieke discussie. CRvB 5 juni 1986, TAR 1986/208 inzake een afkeurend oordeel over uitspraken van een defensieambtenaar in een televisie-uitzending t.o.v. de Minister President en de Hoge Raad. De overwegingen en de uitspraak hierbij waren als volgt. De Raad achtte de bij betrokkene levende basisovertuiging achtenswaardig, echter de gekozen bewoordingen werden kwetsend en beledigend geacht. CRvB 26 mei 1987, TAR 1987/166 inzake het lidmaatschap van de Centrumpartij van een docent. De overwegingen en de uitspraak hierbij waren als volgt. Een aantal aspecten van plichtsverzuim werd door de Raad niet erkend (te laat komen, collegalid op school ontvangen en uitdelen propagandamateriaal). 3/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Opvallend is, dat de Raad vindt dat de werkgever, als basis voor de grondrechten, enige tolerantie moet bieden t.a.v. uitingen welke men (terecht) verwerpelijk acht. De desbetreffende arbeidsverhouding is overigens beëindigd op grond van verstoorde verhoudingen. CRvB 2 november 1995, TAR 1996/3 inzake de ‘gemuilkorfde’ directeur burgerzaken. Het betrof hier een absoluut spreekverbod en vergaderverbod. Betrokkene diende zich te houden aan, en het beroep richtte zich op, 19 richtlijnen. Het betrof een beperking van de grondrechten op basis van de functioneringsnorm van artikel 125a Ambtenarenwet, niet op basis van de loyaliteitsnorm.. De ambtenaar is hierbij in het gelijk gesteld, door de ongenuanceerdheid van het verbod. Uiteindelijk werd het een ongeschiktheidsontslag. CRvB 9 februari 2006, TAR 2006/60 inzake een Nieuwjaarstoespraak van een gemeentesecretaris. Het betreft een reactie op een voornemen tot berisping. Onderhavige zaak leidt tot ongeschiktheidsontslag in verband met het gebleken gebrek aan tact, souplesse en bereidheid tot aanvaarding van gezag.
Concluderend merkt spreker op, dat afgewacht dient te worden hoe de discussie m.b.t. de afschaffing van de ambtelijke status gaat lopen. Ook dhr. Blanken verwacht niet dat de toets van de burgerlijke rechter heel anders zal zijn dan die van de CRvB. Het gaat naar zijn mening vooral over de tolerantie/cultuur als “zeer gewichtige pijler” voor de grondrechten. Ten slotte stelt spreker, dat thans ook niet duidelijk is hoe het ambtelijk tuchtrecht zich in de toekomst zal ontwikkelen. Discussie tussen de beide inleiders en met de zaal.
Dhr. Verhulp merkt op, de opvatting niet te delen dat een ambtenaar neutraal moet zijn, hetgeen zou impliceren dat hij ook in zijn vrije tijd geen politieke opvattingen zou mogen verkondigen. Dhr. Blanken stelt in reactie, dat hij doelt op de cultuur (‘Wat vind je dat nog kan’). Hij verwijst hier naar de eigen werkorganisatie die een politiek-neutrale uitstraling ten opzichte van zijn klanten nastreeft. Een ambtenaar komt in de visie van de spreker in de gevarenzone als hij uiting geeft aan zijn politieke voorkeur; van belang is hierbij ook op welke wijze dit geschiedt. In die zin heeft spreker ook begrip voor het Amerikaanse overheidssysteem waarbij de ambtelijke top regelmatig wisselt en van dezelfde partij is als de politieke leiding. Dhr. Verhulp benadrukt een onderscheid te maken tussen de ambtenaar in zijn werk en de ambtenaar in zijn vrije tijd. Dit stoort de ambtelijke dienst niet en kan zelfs een verrijking zijn. Als men als burger politiek bezig is en daarnaast ambtenaar is, is het niet nodig om tot dezelfde partij te behoren als de leiding. Dit valt zijns inziens te scheiden. Dhr. De Ruiter onderschrijft, dat e.e.a. goed valt te scheiden; de praktijk laat ook zien dat privé-opvattingen en handelingen van ambtenaren zich heel goed verdragen met ‘neutraliteit’ (het volgen van de ministeriele lijn op het departement). Vanuit de aanwezigen wordt opgemerkt, dat de neutraliteit geldt voor het handelen van/namens de overheid en niet noodzakelijkerwijs betrekking heeft op het handelen van de individuele ambtenaar; de rechtspraak (op basis van het EVRM) laat toe dat ambtenaren als privépersoon een mening mogen hebben. 4/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Dhr. Blanken onderschrijft de juridische realiteit en toetsing, maar merkt op dat de scheiding privé/werk niet altijd goed valt te maken. Spreker benadrukt zélf vooral te handelen vanuit een cultureel perspectief (‘Wat vind je dat nog kan’). Dhr. Verhulp merkt op, dat naar zijn mening de vraag dient te zijn, of een ambtenaar op een voldoende niveau functioneert om hem te handhaven in zijn functie; dit staat los van een politieke voorkeur. Vanuit de aanwezigen wordt een casus ingebracht waarbij een politie-ambtenaar in vrije tijd een politieke tweet verstuurt. Dhr. Verhulp sluit aan bij hetgeen hij hiervoor heeft gezegd. Naar zijn mening staat deze uiting als privépersoon in privétijd los van het politiewerk. De vrijheid van meningsuiting is juist bedoeld om ruimte te geven aan expliciete opvattingen, en daar past de bedoelde tweet ook in. Dhr. De Ruiter voegt hieraan toe dat moet worden meegewogen, dat iedere burger van een bepaalde politieke overtuiging op dezelfde bescherming van overheidswege moet kunnen rekenen. Dhr. Verhulp merkt op, dat het anders zou zijn, indien de politie-ambtenaar zou oproepen tot geweld tegen bepaalde groeperingen.
De voorzitter stelt de vraag, waarom ambtenaren anders zijn dan ‘gewone’ werknemers. Dhr. De Ruiter merkt op, dat er weliswaar talloze verschillen zijn; maar dat de relevantie voor de kritische benadering van de vrijheid van meningsuiting niet veel zal verschillen. Dhr. Sparrius voegt hieraan toe, dat ambtenaren zich wel onderscheiden, doordat ze een bijzondere werkgever hebben, omdat deze tevens een wetgever is waar veel macht is geconcentreerd. Het is verdedigbaar dat ambtenaren daartegen bescherming behoeven.
Vanuit de aanwezigen wordt erop gewezen, dat gelet op de bijzondere situatie van de ambtenaar/zijn werkgever, de neiging ontstaat dat ambtenaren zich enigszins moeten inhouden m.b.t. de vrijheid van meningsuiting, maar dat hun bescherming groter wordt. De vraag is, of in een gelijkgestelde constellatie (verwezen wordt naar het initiatief wetsontwerp Koser Kaya/Van Hijum m.b.t. de wijziging van de Ambtenarenwet), nog ruimte is voor de thans gangbare interpretatie van artikel 7 van de Grondwet; namelijk dat dit artikel ook geldt in de verhouding tussen burger en overheid, daar waar de overheid de rol van werkgever in civielrechtelijke zin vervult. In de discussie die hierover ontstaat wordt opgemerkt, dat thans is gekozen alle artikelen m.b.t. integriteit en werking van grondrechten in de Ambtenarenwet te laten staan, omdat dit de politiek regardeert. Anders dreigt e.e.a. de status van arbeidsvoorwaarden te krijgen waarover kan worden overlegd. Artikel 125b vervalt wél in het voorliggende wetsvoorstel, omdat e.e.a. adequaat in het BW is geregeld. Dhr. Sparrius merkt m.b.t. het laatstgenoemde wetsvoorstel desgevraagd op, dat er materieel waarschijnlijk niet veel zal wijzigen aan de norm waaraan wordt getoetst, maar dat het voor de werkgever processueel wel makkelijker zal worden om de ambtenaar aan te pakken. De werknemer zal immers alsdan direct naar de rechter moeten, omdat de huidige preventieve toets die de ambtenaar thans bescherming biedt, dan is vervallen.
5/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
De voorzitter rondt af met de vraag, of de beoogde gelijkstelling van ambtenaren met civiele werknemers erg is. Dhr. Dieten merkt op, dat het politieke karakter van de werkgever ter zake een relevant verschil is. Spreker stelt vast dat ambtenaren thans heel terughoudend zijn in het gebruik van hun grondrechten en niet de grenzen opzoeken, waardoor o.a. weinig adviesaanvragen aan de AGFA worden gericht. De samenleving, de ambtenaren en de werkverhoudingen zouden erbij gebaat zijn als ambtenaren zich meer bewust zouden zijn van hun grondrecht op vrijheid van mening én meningsuiting en hier gebruik van maken, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan het interne en publieke debat. De kwaliteit van toekomstige wetgeving hangt zijns inziens hiervan af. <pauze> “Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren, vanuit werknemersperspectief” door dhr. J.W. Dieten, bestuurder AbvaKabo FNV. De inleiding van Dhr. Dieten draagt het motto ‘Vrijheid van meningsuiting of je wilt of niet.’ Het gaat niet alleen om het hebben van een mening, maar vooral over het recht op meningsuiting. Neutrale ambtenaren bestaan niet, maar wél ambtenaren die zich neutraal gedragen. De terughoudendheid bij veel ambtenaren wordt ingegeven door de eigen houding, alsook door de al dan niet terechte instructies en/of uitingen van leidinggevenden die gegeven zijn. Spreker constateert dat de AGFA in de weinige adviesverzoeken zeer gedegen te werk is gegaan. In dit verband memoreert spreker dat de AGFA mede op aandrang van de ambtenarenbonden tot stand is gekomen, omdat de bescherming van grondrechten als een gewichtig punt werd beschouwd waar een goede voorziening voor moest worden getroffen. Dhr. Dieten merkt op, dat de juridische discussie thans wordt overheerst door een zijns inziens onterechte angst van ambtenaren voor hun werkgever, en de angst van leidinggevenden/bestuurlijke en politieke top van ministeries, dat zonder beperkende maatregelen dingen mis gaan in het land. Spreker is echter van mening, dat het land meer gebaat is met lef en het meer opzoeken van grenzen bij het uiten en confronteren van meningen. De uitwisseling van meningen is -naar zijn oordeel- een voorwaarde voor het tot stand komen van goed beleid. Spreker licht dit toe aan de hand van de volgende vier stellingen. 1. De mening van een ambtenaar is minstens zo belangrijk als die van andere burgers. Als iedereen er in het openbaar over praat, mag een ambtenaar die er verstand van heeft er niet over zwijgen. Spreker verwijst hierbij ter adstructie naar een praktijkgeval, waarbij een gevangenismedewerker mededelingen deed over het gevangenisbeleid. Spreker is van mening, dat het publieke debat verbetert en de overheid er haar voordeel mee kan doen, als zij beschikt over ‘andere waarheden’ naast de reguliere input. Deze stelling is overigens strijdig met een criterium van de commissie dat stelt, dat indien het onderwerp dicht bij het eigen werkterrein ligt, een beperking van vrijheid van meningsuiting eerder gerechtvaardigd is. Overigens merkt dhr. Dieten op, dat er bij het Ministerie van Justitie een richtlijn is (met sanctiebepaling), die voorafgaande toestemming vereist voordat mensen naar buiten treden. Dit acht spreker ongewenst; vanwege de individuele kwetsbare positie kiest de ambtenaar er vaak voor een onderwerp niet zélf, maar via een vakbond aan te kaarten. 6/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Derhalve bepleit spreker ‘lef’ in plaats van ‘angst’, ‘openheid’ in plaats van ‘geslotenheid’,’kwaliteit’ in plaats van de behoefte ‘altijd in control te zijn’. 2. De huidige praktijk is dat alles op straat ligt of komt te liggen. De vraag hoort niet te zijn, hoe men informatie binnenskamers houdt, maar hoe ermee om te gaan dat alles thans altijd al publiek is en dit nog steeds meer wordt (dus: ‘het managen van informatie op openbaarheid i.p.v. op vertrouwelijkheid/geheimhouding’. Voorbeeld: de Miljoenennota). Het is van belang om de ‘buitenwereld’ te betrekken bij de beleidsvorming in de politieke binnenwereld. 3. Zelfs een gestudeerde mening is maar een mening. Ambtenaren met een publieke mening bevorderen een duidelijk onderscheid tussen mening en politiek besluit. De confrontatie van meningen leidt doorgaans tot een goed beargumenteerd besluit met duidelijke politieke keuzes. Het draagt derhalve bij aan de kwaliteit van de besluitvorming, hetgeen ten goede komt aan politiek, samenleving en ambtenaren. Voorbeelden: hypotheekrente, kilometerheffing. 4. Het voorgaande leidt tot de conclusie ‘Goed ambtenaarschap moet je oefenen’. Spreker merkt op, dat dilemma’s/afwegingen bestaan. Een ambtenaar moet zich altijd bewust zijn van de spanning waarin hij werkt, anders schiet hij tekort. Men kan echter alleen goed met dilemma’s tussen politieke verantwoording, maatschappelijke verantwoordelijkheid en professionaliteit omgaan, als men dat regelmatig oefent. Derhalve is spreker van mening, dat er nog een wereld te winnen is. Het gaat hierbij niet alleen om de politieke sensibiliteit, maar ook om de maatschappelijke- en professionele sensibiliteit, overal in de organisatie, van hoog tot laag. Dhr. Dieten roept derhalve op tot het oefenen met dilemma’s, waarbij aan werkgeverszijde geen krampachtigheid maar lef moet worden getoond. Coreferaat ‘Do's en don'ts voor de publicerende (beleids)ambtenaar’ door mr. dr. C.F. Sparrius, Senior adviseur CAOP. Dhr. Sparrius zal spreken over de publicerende beleidsambtenaar en de dilemma’s waar deze voor staat. Spreker constateert, dat een dilemma van de hedendaagse beleidsambtenaar is, dat hij als beleidsambtenaar mondig moet zijn om interactief (met burgers, belangenbehartigers, bedrijven) beleid te kunnen ontwikkelen en dit overtuigend te kunnen presenteren. Als beleidsambtenaar echter, moet hij die mondigheid kunnen beteugelen door middel van de “remsystemen” van: - rechtsstatelijk besef (‘het volgen van de regels’); - democratisch besef (’politieke sensibiliteit’); - integriteitsbesef (‘het besef wat de gevolgen van het handelen kunnen zijn voor de beeldvorming over de eigen integriteit, alsook de beeldvorming over de integriteit van de organisatie waarvoor men werkzaam is’, dit leidt soms tot een beperking van de vrijheid van meningsuiting). Spreker verwijst voorts naar enige jurisprudentie en noemt drie voorbeelden van gevallen waarin het niet functioneren van de drie remsystemen heeft geleid tot disciplinaire straffen, te weten: - AGFA 05-10-2006: het betreft hier een schriftelijke berisping van een justitieambtenaar wegens tekortschietend rechtsstatelijk besef en integriteitsbesef. De ambtenaar in kwestie schond in een televisieprogramma de geheimhoudingsplicht en deed uitlatingen die afbreuk deden aan het imago van de werkgever als onbevooroordeeld onderzoeksinstituut van verdachten van ernstige strafbare feiten. 7/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
- CRvB 28-07-2005, LJN AU0461: het betreft hier een voorwaardelijk ontslag van een gemeenteambtenaar wegens tekortschietend democratisch besef en integriteitsbesef. De ambtenaar in kwestie was artistiek adviseur van de wethouder van cultuur. In een column deed de ambtenaar afbreuk aan het beleid van de gemeente en de persoon van de wethouder. - CRvB 07-01-2010, LJN BK9640: onvoorwaardelijk ontslag van een provincieambtenaar wegens tekortschietend rechtsstatelijk besef en integriteitsbesef. De ambtenaar in kwestie was werkzaam als beleidsmedewerker mobiliteit/openbaar vervoer. De ambtenaar was van mening dat er sprake was van een vermoeden van een misstand bij de aanbesteding van het openbaar vervoer. Na een interne procedure is de ambtenaar verzocht terughoudend om te gaan met de publiciteit. Echter, de ambtenaar schreef over het onderwerp een boek, zodanig dat het voor vele lezers was te herleiden tot de realiteit.
Dhr. Sparrius noemt vervolgens een aantal acties die een publicerende ambtenaar kan ondernemen om de problemen zoals voornoemd te voorkomen. - Publiceer over een onderwerp dat geen verband houdt met je werk, of waarover een maatschappelijke discussie gaande is; - Doe dat op een zakelijke en objectieve manier en vermijd subjectieve, ongenuanceerde en/of kwetsende uitlatingen; - Publiceer op persoonlijke titel en voorkom dat je standpunten worden aangezien voor standpunten van de werkgever; - Houd je aan de geheimhoudingsplicht; - Houd je ook aan de andere regels en voorschriften die op jou van toepassing zijn. Daarnaast zijn er ook een aantal acties te benoemen die een publicerend ambtenaar beter niet kan doen, zoals: - Het publiceren over een onderwerp dat verband houdt met het werk, zonder daarmee een bijdrage te leveren aan een maatschappelijke discussie; - Subjectieve, ongenuanceerde en/of kwetsende uitlatingen; - De mogelijkheid openlaten dat eigen standpunten worden aangemerkt als standpunten van de werkgever; - Vertrouwelijke gegevens openbaar maken; - Andere toepasselijke regels en voorschriften overtreden.
Dhr. Sparrius komt -alles overziende- tot de conclusie, dat de publicerende ambtenaar zich zal moeten scholen in rechtsstatelijk besef, democratisch besef en integriteitsbesef. Dit correspondeert met de conclusie van dhr. Dieten in zijn vierde stelling. Het integriteitsbesef is de lastigste van de drie en vormt de sleutel van het geheel. Vanuit de aanwezigen wordt als tip toegevoegd, dat een tweede lezing van een voorgenomen publicatie door een vertrouwde collega mogelijk ook problemen voor de opsteller kan voorkomen.
8/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Zaaldiscussie en inventariseren aandachtspunten. Dhr. Verhulp wijst erop dat de democratie behoefte heeft aan contraire meningen; eerst dan komt de vrijheid van meningsuiting echt aan de orde en hiervoor moet men tolerantie hebben. Dhr. Dieten merkt desgevraagd op, dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de kennis en kunde van ambtenaren als bijdragen aan maatschappelijk debat. Spreker acht de opstelling van ambtenaren op dit punt thans te terughoudend. Ambtenaren kunnen ook een debat starten; de vrijheid van meningsuiting belet dit op zich niet, maar men kan dan snel in de sfeer geraken van klokkenluiden.
De voorzitter vraagt een reactie van de aanwezigen op de stelling, of ambtenaren een bijdrage behoren te leveren aan het publieke debat. Dhr. De Ruiter geeft aan, dat het gaat om ‘vrijheid’, dus daar hoort het woord ‘behoren’ niet bij. Er kan weliswaar een wenselijkheid zijn, maar geen verplichting. Dhr. Dieten blijft van mening, dat het een soort van ambtelijke deugd zou moeten zijn om de randen te zoeken van de vrijheid van meningsuiting en bij te dragen aan het maatschappelijk debat. Het wordt nog te veel als ondeugd gezien. De voorzitter vraag zich af, of ambtenaren meer ruimte zouden moeten hebben (dan gewone werknemers) of meer bescherming. Vanuit de aanwezigen wordt erop gewezen dat de ambtenaar zich –conform uitspraken van de Nationale Ombudsman- betamelijk moet gedragen. Daarin verschilt de ambtenaar van de gewone werknemer; er zou sprake zijn van een beperking van de grondrechten. In reactie wordt dit ontkend en wordt gesteld, dat er voor overheid en marktsector geen sprake is van verschillende normen; de respectievelijke begrippen ‘betamelijkheid’ en ‘goed werknemerschap’ brengen hetzelfde met zich mee. Weliswaar is de overheid een bijzondere werkgever (nl. de publieke dienst); in de rechtspositionele uitwerking ten opzichte van medewerkers is er ten principale echter geen verschil.
De voorzitter nodigt de aanwezigen uit te reageren op het aspect van de ‘tijdgeest’ die kennelijk steeds verandert, de beschikbaarheid van sociale media etc. Wat zijn de gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting? Dhr. Sparrius verwijst naar het gezegde: ‘Wie met de tijdgeest huwt is heel snel weduwe dan wel weduwnaar’. In de theorie dat de tijdgeest zich ontwikkelt in een zesjaarcyclus van wisselende seizoenen, bevinden wij ons thans in de periode van de winter, ‘waarin de touwtjes wat strakker worden aangehaald’. Dit is zichtbaar in de zwaardere disciplinaire strafoplegging. Dit zal op enig moment weer omslaan. Omdat er beweging is, is het goed om bij het inslaan van nieuwe wegen terug te kunnen vallen op vaste waarden, zoals rechtsstatelijk besef, democratisch besef en integriteitsbesef. Dhr. Dieten verwacht -in zijn algemeenheid- de komende tijd niet meer zaken bij de AGFA. Spreker signaleert twee ontwikkelingen. Enerzijds is er de tijdgeest: het beledigen en kwetsen in uitingen maakt thans deel uit van het maatschappelijk verkeer, dat zou kunnen overslaan naar het ambtelijk apparaat. 9/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Anderzijds en relevanter vindt spreker echter de technologische ontwikkelingen die plaatsvinden, bijvoorbeeld t.a.v. het anders werken. Door een meer interactieve manier van werken binnen de overheidsdiensten op het grensvlak met de samenleving ontstaat een meer zelfbewuste rol van de ambtenaar. Het kan gebeuren dat de politieke overheid niet op tijd gewend is daarop in te spelen, en dat ook daar geoefend moet worden om met de nieuwe werkelijkheid om te gaan en het besef te krijgen dat het leidt tot groter draagvlak, transparantie en betere kwaliteit. Het gevoel ‘out of control’ te zijn, kan bij de politiek reflexen oproepen tot beperking van de meningsuiting. In reactie hierop stelt dhr. Verhulp dat dit wel voorkomt, doch dat het formeel niet mogelijk is om beperkende richtlijnen op te stellen t.a.v. de vrijheid van meningsuiting. Ambtenaren blijken in de praktijk vaak echter gezagsgetrouwe medewerkers die zich wel houden aan een dergelijke richtlijn. Opgepast moet worden dat ambtenaren niet in een publieke discussie alsnog gaan proberen het eigen gelijk te halen. Dhr. Blanken voegt hieraan toe, dat door de mediacratie ambtenaren ook meer worden aangesproken door de pers, dit geeft risico op conflicten m.b.t. de vrijheid van meningsuiting. Ook als men vindt dat ambtenaren in allerlei fora meningen kunnen geven, geeft dit risico’s, dit temeer omdat ook het aantal gedeelde normen en waarden minder wordt. Dit kan leiden tot fricties en een mogelijke toename van het aantal bezwaarzaken. Dhr. Verhulp geeft aan, dat –naar zijn mening- van de werkgevers wordt verwacht, dat zij een grote tolerantie hebben t.o.v. zich uitende werknemers/ambtenaren en zich moeten beseffen, dat de ambtenaar door mee te doen met de maatschappelijke discussie gewoon zijn grondrechten uitoefent. Dat kan vervelend zijn, maar dit is inherent aan de democratische samenleving. Vanuit de aanwezigen wordt m.b.t. de tijdgeest opgemerkt, dat de huidige minister-president ‘de oekaze Kok’ heeft opgeheven, waardoor een beweging in de richting van het betoog van Dhr. Dieten is gezet. Daarnaast is het criterium om afstand te houden van de materie in de toekomst moeilijker te handhaven indien er meer wordt gerouleerd op de ministeries. Dit acht de desbetreffende spreker een goede ontwikkeling. Als aanvullend instrument voor de werkgever wordt vanuit de aanwezigen ook aangegeven, dat de werkgever met de ambtenaar een inhoudelijk (corrigerend) gesprek kan voeren; de strategieën ter zake zijn derhalve divers. Afscheid van prof. mr. J. de Ruiter, voorzitter AGFA.
Toespraak door mr. H. P. Heida, directeur constitutionele zaken en wetgeving, ministerie BZK. Dhr. Heida spreekt een dankwoord uit namens minister Donner, die verhinderd is. Spreker memoreert de betrokkenheid van dhr. De Ruiter bij de grondwetsherziening inzake de grondrechten van ambtenaren. In het verlengde hiervan is dhr. De Ruiter gedurende de afgelopen zeventien jaar voorzitter geweest van de AGFA. Vervolgens leest spreker een persoonlijke brief van dhr. Donner aan dhr. De Ruiter voor. Hierin blijft ook het jarenlange voorzitterschap van de Advies- en Arbitragecommissie (AAC), dat dhr. De Ruiter vorig jaar heeft beëindigd, niet ongenoemd. Dhr. Heida overhandigt vervolgens het bijbehorende afscheidscadeau (een gedenkbord met de tekst van artikel 1 van de grondwet, geproduceerd in 2008 bij het 25-jarig bestaan van de grondwet van 1983).
10/11
Symposium AGFA d.d. 24 november 2010 ‘Vrijheid van meningsuiting van ambtenaren’
Afsluiting en dankwoord van prof. mr. J. de Ruiter, voorzitter AGFA. Dhr. De Ruiter spreekt een dankwoord uit t.a.v. deze afscheidsbijeenkomst, de sprekers en het afscheidscadeau. Voorts dankt spreker de overige commissieleden voor de inspirerende en leerzame samenwerking in de afgelopen jaren. Daarnaast dankt hij de secretaris en het CAOP voor de geboden ondersteuning. M.b.t. de inhoud bevestigt spreker, dat er weinig zaken aan de commissie zijn voorgelegd. Kennelijk bestaat er in Nederland een goed evenwicht tussen tolerantie en terughoudendheid (‘leven en laten leven’) met een mogelijkheid tot bezwaar. Het is dhr. De Ruiter opgevallen, dat er in verband met het thema vanmiddag weinig aandacht is besteed aan de klokkenluiders. Hij wijst erop dat de afgelopen jaren beschermende regels zijn gekomen; ook hieruit blijkt dat de overheid de vrijheid van meningsuiting serieus neemt en negatieve gevolgen zoveel mogelijk heeft willen bestrijden en wegnemen. Daarnaast noemt dhr. De Ruiter het aspect dat ministers bijzonder nauw samenwerken met ambtenaren; waarbij vaak een sterk gevoel van saamhorigheid ontstaat om te komen tot een zo goed mogelijk resultaat. In die verhouding zou het niet goed zijn, als een deelnemer zich vrij zou achten om de publiciteit te zoeken. De vertrouwensrelatie die de ambtenaar heeft binnen zijn organisatie moet –naar sprekers mening- derhalve wel meewegen en onderstreept worden. Overigens heeft dhr. De Ruiter hier nooit problemen mee gehad. Spreker sluit ten slotte af met enkele praktijkvoorbeelden uit zijn eigen ervaring die het onderwerp van vandaag raken, namelijk de grenzen van tolerantie. Zijn conclusie is dat de tijdgeest vaak meewerkte in een bepaalde richting. Sluiting.
De dagvoorzitter dankt de aanwezigen voor hun inbreng en sluit de bijeenkomst.
-o–0–o-
11/11