VERORDENING
1
Nr. 2104
Besluit van:
Registratienummer
3 september 2001
BPC 2001/79
DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 juli 2001, stadsbeheer nummer BPC 2001/79;
artikel 52 in samenhang met artikel 88, negende, lid, van de Wet bodembescherming en artikel 147 van de Gemeentewet
Besluit:
de navolgende verordening vast te stellen.
VERORDENING BODEMBESCHERMING ARNHEM
Hoofdstuk 1
Algemeen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. bodemsaneringsprogramma: het programma als bedoeld in artikel 4.14, lid 2, onder a, ten eerste, van de Wet milieubeheer; b. de wet: Wet bodembescherming; c.
melding: melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming;
d. oriënterend onderzoek: oriënterend onderzoek als bedoeld in de Leidraad bodembescherming; e. nader onderzoek: nader onderzoek als bedoeld in de Leidraad bodembescherming; f.
saneringsonderzoek: saneringsonderzoek als bedoeld in de Leidraad bodembescherming;
g. saneringsplan: saneringsplan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming; h. evaluatierapport: saneringsverslag als bedoeld in de Leidraad bodembescherming; i.
geval van ernstige verontreiniging: geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd;
j.
servicecentrum: Service Centrum Grond, statutair gevestigd te Utrecht.
VERORDENING
2
Nr. 2104
Artikel 1.2 Formulieren meldingen bodemverontreiniging/bodemsanering 1. Bij de meldingen als bedoeld in de artikelen 13 juncto 27, 13 juncto 30, 28 en 29 van de wet wordt een door Burgemeester en wethouders vastgesteld formulier, naar waarheid ingevuld en ondertekend, overgelegd. 2. Dit formulier bevat ten minste de gegevens met betrekking tot de melder, de locatie, de zakelijk of persoonlijk gerechtigde van de locatie, de verontreinigingssituatie en de opdrachtgever voor het onderzoek of de sanering. 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent de over te leggen algemene gegevens.
Hoofdstuk 2 Gemeentelijke bodemsaneringsprogramma
Artikel 2.1 1. Op de voorbereiding van een gemeentelijk bodemsaneringsprogramma is de inspraakverordening van de gemeente Arnhem (Verordening nr. 1999) van toepassing. 2. Het ontwerp van het programma ligt gedurende een termijn van tenminste vier weken ter inzage ten kantore van de gemeente. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid. In de bekendmaking wordt tevens de mogelijkheid vermeld dat ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen hun zienswijze naar voren kunnen brengen. 3. Gedurende de in het tweede lid genoemde termijn kunnen de daar bedoelde personen schriftelijk of mondeling hun zienswijze omtrent het ontwerp naar voren brengen en daarover van gedachten wisselen.
Hoofdstuk 3 Bodemsanering
Artikel 3.1 Procedure vaststelling ernstige verontreiniging 1. Op de voorbereiding van een beschikking op grond van artikel 29 van de wet is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. 2. De indiening van het rapport van het nader onderzoek, of indien de beschikking wordt gegeven naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, het doen van die melding, wordt voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit. 3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast, indien belanghebbenden daardoor niet in hun belang worden geschaad. 4. Indien Burgemeester en wethouders toepassing geven aan het derde lid, vermelden zij dit in de kennisgeving, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de wet.
VERORDENING
3
Nr. 2104
Artikel 3.2 Inhoud nader onderzoek 1. In het nader onderzoek worden de kadastrale gegevens vermeld, vereist op grond van artikel 55 van de wet, met bijbehorende kadastrale kaart. Het nader onderzoek wordt uitgevoerd op zodanige wijze dat aard, omvang, urgentie en - bij urgentie - het tijdstip waarop met de saneringswerkzaamheden moet zijn aangevangen door Burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld. Dit onderzoek heeft een kwaliteitsniveau, vergelijkbaar met onderzoek uitgevoerd volgens het "Protocol voor het nader onderzoek". 2. De resultaten van het nader onderzoek worden in viervoud bij Burgemeester en wethouders ingediend.
Melding
Artikel 3.3 De melding wordt in viervoud bij Burgemeester en wethouders ingediend.
Artikel 3.4 Inhoud melding Bij het doen van een melding worden in ieder geval de volgende gegevens vermeld: 1. Algemene gegevens a. het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt; b. de laatste versie van de door het Kadaster uitgegeven kadastrale kaart, waarop het geval van verontreiniging is aangegeven; c.
het huidig en eventueel toekomstig gebruik van de bodem;
d. de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder a., alsmede van de gebruiker daarvan; e. de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering of de handeling, tengevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, zal plaatsvinden; f.
het tijdstip waarop met de sanering of handeling naar verwachting zal worden aangevangen en het tijdstip waarop de sanering of handeling naar verwachting zal zijn beëindigd;
g. een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering of handeling betrokken bedrijven en instanties voor zover deze ten tijde van de melding bekend zijn; h. een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren; i.
de wijze waarop over de uitvoering van het werk zal worden gerapporteerd;
j.
een beschrijving van eventuele herinrichtingsplannen, bouwplannen en/of grondverzet in relatie tot de te verrichten werkzaamheden.
VERORDENING
4
Nr. 2104
2. De voorgenomen werkzaamheden a. een beschrijving van de wijze waarop de sanering of handeling zal worden uitgevoerd; b. een beschrijving van de maatregelen die de sanering of de handeling mogelijk moeten maken; c.
een beschrijving van de effecten die met de te verrichten werkzaamheden worden beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem, die na de uitvoering van de werkzaamheden zal worden bereikt. Indien verontreiniging in de bodem achterblijft: een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen in verband met gebruiksbeperkingen;
d. een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten; e. een beschrijving van de maatregelen die overlast als gevolg van de sanering of handeling voorkomen of zoveel mogelijk beperken; f.
een beschrijving van de te treffen hydrologische voorzieningen met de gekozen dimensionering;
g. gegevens over de kwaliteit van de eventueel te gebruiken aanvulgrond; h. gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering of handeling; i.
indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken: -
de bestemming van die grond of dat grondwater;
-
indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen daarvoor.
3. Financiële en overige gegevens a. een overzicht van de financiële middelen ter dekking van de kosten verbonden aan het uitvoeren van de melding. b. eerder met betrekking tot het geval uitgevoerde onderzoeken en het advies van het servicecentrum grondreiniging, tenzij de aanvraag van dit advies achterwege kan blijven op grond van de wet.
Saneringsplan
Artikel 3.5 Procedure instemming saneringsplan 1. Op de voorbereiding van een besluit over de instemming met een saneringsplan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. 2. Het saneringsplan wordt voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit.
VERORDENING
5
Nr. 2104
3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast, indien belanghebbenden daardoor niet in hun belang worden geschaad 4. Indien Burgemeester en wethouders toepassing geven aan het derde lid, vermelden zij dit in de kennisgeving, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de wet.
Artikel 3.6 Het saneringsplan wordt in viervoud bij Burgemeester en wethouders ingediend.
Artikel 3.7 Inhoud saneringsplan In het saneringsplan worden de volgende gegevens vermeld:
1. Algemene gegevens a. het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, met bijbehorende kadastrale kaart; b. het huidig en eventueel toekomstig gebruik van de bodem; c.
de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder a., alsmede van de gebruiker daarvan;
d. de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden; e. een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken en een samenvatting van de resultaten van deze onderzoeken; f.
een tijdschema met een eventuele fasering, waarbij in ieder geval het tijdstip waarop met de sanering zal worden begonnen, en het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal zijn afgerond, zijn aangegeven;
g. een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het saneringsplan bekend zijn; h. een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren; i.
de wijze van evaluatie en rapportage van de uitvoering van de sanering, met inbegrip van de voorgenomen eindbemonstering (evaluatierapport);
j.
de wijze waarop belanghebbenden bij de uitvoering van de sanering zullen worden betrokken.
2. Keuze saneringsvariant a de gekozen saneringsvariant met het saneringsdoel; b indien de sanering in fasen wordt uitgevoerd: de voorgenomen fasering, alsmede het verzoek om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 38, vierde lid, van de wet; c indien slechts een gedeelte van de verontreiniging van de bodem wordt verplaatst: het verzoek om een besluit te nemen op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet bodembescherming;
VERORDENING
6
Nr. 2104
d indien de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, niet worden hersteld: de argumentatie op grond waarvan dat niet gebeurt, met een analyse van de risico’s voor mens, plant of dier.
3. De te nemen maatregelen a. een beschrijving van de wijze waarop de gekozen saneringsvariant zal worden uitgevoerd; b. een beschrijving van de effecten die met de te treffen saneringsmaatregelen worden beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem die na de sanering zal worden bereikt; c.
een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken;
d. een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving; e. een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten; f.
een beschrijving van de maatregelen die overlast als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;
g. gegevens over de kwaliteit van de eventueel te gebruiken aanvulgrond; h. gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering; i.
indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig blijft: een nazorgplan met de technische, juridische, financiële en organisatorische aspecten van: -
de wijze waarop de instandhouding van de isolerende voorzieningen wordt gewaarborgd en gecontroleerd;
-
de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het isoleren van die verontreiniging zal worden beheerd;
-
de maatregelen die zullen worden getroffen in verband met beperkingen die de verontreiniging voor het gebruik van de bodem met zich brengt;
j
indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken: - de te verwachten hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater; - een omschrijving van de bestemming van die grond of dat grondwater waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden om op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze de grond of het grondwater te verwerken; - indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen daarvoor;
k
een beschrijving van de wijze waarop de voortgang van de grondwatersanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang wordt gerapporteerd;
VERORDENING
7
Nr. 2104
l
een beschrijving van de werkzaamheden op grond waarvan Burgemeester en wethouders nadien bij het evaluatierapport kunnen beoordelen of de sanering volgens plan is uitgevoerd, tot welke werkzaamheden in ieder geval behoren: - een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding plaatsvindt; - indien van toepassing een beschrijving van de wijze waarop de verschillende categorieën vrijkomende verontreinigde grond in depot worden gezet, inclusief een tekening waarop de plaats van het depot/de depots staat aangegeven.
4. Financiële gegevens a. een begroting van de kosten van de sanering; b een overzicht van de financiële middelen ter dekking van de saneringskosten; c een overzicht van de voorzienbare schade aan derden ten gevolge van het uitvoeren van de sanering. Daarbij wordt aangegeven hoe in de vergoeding van die schade zal worden voorzien; d. een inschatting van de kans op onvoorzienbare schade aan derden ten gevolge van het uitvoeren van de sanering. Daarbij wordt aangegeven hoe in de vergoeding van die schade zal worden voorzien.
Artikel 3.8 Het saneringsplan gaat vergezeld van: a. de adviesaanvrage als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet, tenzij die adviesaanvrage achterwege kan blijven op grond van de wet; b. het advies van het servicecentrum, indien dit is uitgebracht.
Artikel 3.9 Artikel 3.7 is niet van toepassing op een saneringsplan dat betrekking heeft op een sanering van de bodem ten aanzien waarvan artikel 9, vijfde lid, van het Besluit tankstations milieubeheer van toepassing is.
Kennisgeving bij sanering en evaluatie
Artikel 3.10 1. Degene die conform artikel 37, tweede lid, van de wet instemming heeft gekregen voor de uitvoering van het saneringsplan, stelt ten minste tien werkdagen voor de feitelijke aanvang van de sanering Burgemeester en wethouders hiervan in kennis. 2. Doen zich bij de uitvoering van de sanering feiten of omstandigheden voor op grond waarvan (mogelijkerwijs) afgeweken zal worden van het saneringsplan dan stelt hij Burgemeester en wethouders hiervan onmiddellijk - schriftelijk - op de hoogte.
VERORDENING
8
Nr. 2104
Evaluatierapport
Artikel 3.11 1. Uiterlijk drie maanden na afronding van de sanering van de vaste bodem of van de sanering van het grondwater dient een evaluatierapport te worden overgelegd van de saneringswerkzaamheden op grond waarvan Burgemeester en wethouders kunnen beoordelen of de sanering overeenkomstig het plan is uitgevoerd. 2. Het evaluatierapport wordt in tweevoud bij Burgemeester en wethouders ingediend, en dient gepaard te gaan met een verzoek om toetsing van de resultaten van de uitgevoerde sanering.
Artikel 3.12 In het evaluatierapport worden in ieder geval de volgende gegevens vermeld: a. een korte omschrijving van de bodemverontreinigingsituatie en van het saneringsplan; b. een beschrijving van de eindsituatie die met de saneringsmaatregelen is bereikt, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem na de sanering; c.
gegevens over het verloop van de sanering en over de kwaliteit van eventuele aanvulgrond en toegepaste materialen;
d. gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen die, naast de verontreinigde grond, zijn vrijgekomen tijdens de sanering; e. indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is, een beschrijving van: -
de wijze waarop de instandhouding van de isolerende voorzieningen is gewaarborgd en wordt gecontroleerd;
-
de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het isoleren van die verontreiniging wordt beheerd;
-
de maatregelen die zijn of binnen een te vermelden periode zullen worden getroffen in verband met beperkingen die de verontreiniging voor het gebruik van de bodem met zich brengt;
f.
indien verontreinigde grond is afgegraven of verontreinigd grondwater is onttrokken: -
de bestemming van de grond na sanering en wijze van verwerking van die grond of dat grondwater;
-
indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet is gereinigd de vermelding van de redenen daarvoor.
Sanering door gemeente
Artikel 3.13 1. Voordat Burgemeester en wethouders overgaan tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging stellen zij een saneringsplan vast.
VERORDENING
9
Nr. 2104
2. Met betrekking tot de inhoud van het plan is artikel 3.7 van overeenkomstige toepassing. Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een saneringsplan is de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. 3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast, indien belanghebbenden daardoor niet in hun belang worden geschaad. 4. Indien Burgemeester en wethouders toepassing geven aan het derde lid, doen zij hiervan mededeling in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.
Projectgroep
Artikel 3.14 Instelling 1. Indien Burgemeester en wethouders opdracht geven om een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering uit te voeren, stellen zij ter begeleiding van dat onderzoek respectievelijk die sanering een projectgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat. 2. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, bevorderen Burgemeester en wethouders dat degene die een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering laat uitvoeren, ter begeleiding van dat onderzoek respectievelijk die sanering een projectgroep instelt, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
Artikel 3.15 Taak en samenstelling projectgroep 1. Een projectgroep heeft tot taak degene die het onderzoek respectievelijk de sanering laat uitvoeren, haar zienswijze te geven over de uitvoering van dat onderzoek respectievelijk die sanering. 2. Een projectgroep bestaat ten minste uit: a. een vertegenwoordiger van degene die het onderzoek respectievelijk de sanering laat uitvoeren; b. voor zover mogelijk een vertegenwoordiger van de ingezetenen van die gemeente en andere bij de uitvoering van het nader onderzoek, het saneringsonderzoek of de sanering van dat geval een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen. 3. Indien Burgemeester en Wethouders niet het onderzoek respectievelijk de sanering laten uitvoeren, worden zij in de gelegenheid gesteld een vertegenwoordiger aan te wijzen die de vergaderingen van de projectgroep kan bijwonen.
Artikel 3.16 Jaarverslag Burgemeester en wethouders brengen jaarlijks verslag uit over de uitvoering van de artikelen 3.14 en 3.15 van deze verordening.
VERORDENING
10
Nr. 2104
Hoofdstuk 4 Beklag
Artikel 4.1 Beklagregeling 1. Een ieder kan zijn beklag doen over de uitvoering van hoofdstuk 2 en de artikelen 3.14 en 3.15 van deze verordening. 2. Op dit beklag is artikel 8 van de Inspraakverordening van toepassing.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 5.1 De verordening kan worden aangehaald als Verordening bodembescherming.
Artikel 5.2 De verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie.
Artikel 5.3 1. Een fase van een project, reeds in uitvoering zijnde op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt overeenkomstig de regeling waaronder deze fase is gestart, afgehandeld. 2. Bij het voorbereiden van een nieuwe fase in het project is de verordening van toepassing.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Arnhem d.d. 3 september 2001
De secretaris,
De voorzitter,
VERORDENING
11
Nr. 2104
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BODEMBESCHERMING
Inleiding
In de Wet bodembescherming is een regeling inzake de sanering van de bodem, kortweg: de saneringsregeling Wbb, opgenomen. Ingevolge het besluit van 12 december 2000, houdende aanwijzing van gemeenten die voor de toepassing van de Wet bodembescherming worden gelijkgesteld met een provincie (Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming) heeft onder meer de gemeente Arnhem op dit beleidsveld een provinciale status verkregen. Als gevolg hiervan moet de gemeenteraad onder meer een verordening opstellen die regels geeft over de betrokkenheid van derden bij het uitvoeren van bodemonderzoek en -sanering. Tevens kan hij nadere eisen stellen aan gegevens die in een goed te keuren saneringsplan moeten worden opgenomen. Ook overigens blijft de bevoegdheid van de gemeenteraad regels te stellen met betrekking tot dit beleidsveld gehandhaafd, voor zover niet in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde. Zo worden in onderhavige verordening regels gesteld met betrekking tot het doen van een melding. Voorts wordt voor de voorbereiding van verschillende besluiten krachtens de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer de Inspraakverordening (Verordening nr. 1999) van toepassing verklaard. Deze besluiten zijn: het vaststellen van een bodemsanerings-programma, het nemen van een beschikking waarin de ernst van een verontreinigingsgeval, de mate van saneringsurgentie en/of te nemen maatregelen wordt vastgesteld en de goedkeuring c.q. vaststelling van een saneringsplan.
Als leidraad voor het samenstellen van de onderhavige verordening is onder meer de provinciale milieuverordening Gelderland gehanteerd. Zodoende sluit deze verordening aan op de provinciale milieuverordening.
Toelichting per hoofdstuk
I.
Algemeen (Hoofdstuk 1)
In artikel 1.1 worden de begrippen uit de verordening gedefinieerd. Hierbij zijn de definities uit de Wet bodembescherming (Stb. 1994, nr. 374), de Leidraad bodembescherming en de Wet milieubeheer (Stb. 1992, nr. 551) aangehouden.
II
Gemeentelijk bodemsaneringsprogramma (Hoofdstuk 2)
De gemeente zal jaarlijks een gemeentelijk bodemsaneringsprogramma vaststellen waarin onder meer is opgenomen een overzicht van onderzoeksgevallen en gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming, alsmede, met betrekking tot die gevallen, een overzicht van de door of vanwege het gemeentelijk bestuur in de eerstvolgende vier jaren te verrichten
VERORDENING
12
Nr. 2104
activiteiten en een aanduiding van het tijdstip waarop met het onderzoek of de sanering van die gevallen zal of dient worden aangevangen. Op de voorbereiding van dit programma wordt de inspraakverordening (Verordening nr. 1999) van toepassing verklaard. Daarbij is in artikel 2.1, lid 2 en 3, reeds invulling gegeven aan de wijze waarop inspraak wordt verleend en de termijnstelling.
III
Bodemsanering (Hoofdstuk 3)
In de Wet bodembescherming worden besluiten genoemd, die volgens een openbare voorbereidingsprocedure tot stand zouden moeten komen, waaronder de navolgende.
1. Op grond van artikel 29 in samenhang met artikel 88 van die wet moeten burgemeester en wethouders in een beschikking, naar aanleiding van een nader onderzoek of een melding ex artikel 28 van die wet, vaststellen of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Is hiervan sprake, dan moet in die beschikking tevens de urgentie van saneren van het geval worden aangegeven. Ook kan in de beschikking worden aangegeven welke tijdelijke beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen, voorafgaande aan de sanering; 2. Ingevolge artikel 39 in samenhang met artikel 88 van die wet moeten burgemeester en wethouders een saneringsplan goedkeuren. Het betreft saneringsplannen, die niet vanwege burgemeester en wethouders worden opgesteld.
Uit artikel 48 van die wet volgt dat gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders niet verplicht zijn om bij saneringen in eigen beheer een saneringsplan goed te keuren. Ook ontbreekt een beroepsmogelijkheid tegen de door of vanwege de provincie en gemeente opgestelde saneringsplannen. Artikel 3.13 van deze verordening bevat een bepaling die hierin voorziet. Voor de goedkeuring van het saneringsplan gelden daarnaast nog wettelijke vereisten op grond van artikel 39 van de Wet bodembescherming.
Voor eerdergenoemde besluiten is in artikel 3.1, respectievelijk 3.5 en 3.13 de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994, nr. 1) van toepassing verklaard. De in deze afdeling geregelde openbare voorbereidingsprocedure voorziet in: 1. terinzagelegging van het stuk naar aanleiding waarvan het besluit wordt gegeven (het rapport van het nader onderzoek, de melding bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming, saneringsonderzoek, of het saneringsplan); 2. een kennisgeving hiervan in dag- en nieuwsbladen; 3. de mogelijkheid voor belanghebbenden om terzake zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Op grond van het derde lid van deze artikelen kunnen Burgemeester en wethouders afzien van een openbare voorbereidingsprocedure voor de saneringsbeschikking. Als er geen sprake is van grote
VERORDENING
13
Nr. 2104
aantallen belanghebbenden (niet meer dan 6) of onbekende belanghebbenden kan de melder/saneerder Burgemeester en wethouders verzoeken om toepassing te geven aan dit artikellid. Dit betekent onder meer dat er geen ontwerpbeschikking gedurende een periode van 4 weken ter inzage hoeft te worden gelegd. Het praktisch voordeel hiervan is een kortere behandelingstermijn. De melder moet van tevoren vaststellen dat er geen sprake is van grote aantallen belanghebbenden of onbekende belanghebbenden en op het formulier aan te geven wie de belanghebbenden zijn of kunnen zijn. Deze belanghebbenden zullen door Burgemeester en wethouders rechtstreeks worden aangeschreven over het voornemen en in de gelegenheid worden gesteld om gedurende twee weken hun zienswijze kenbaar te maken. Deze procedure kan niet worden toegepast, indien de aanvraag betrekking heeft op een tijdelijke beveiligingsmaatregel die om milieuhygiënische redenen dient te worden uitgevoerd. Het vierde lid van de artikelen 3.1, 3.5 en 3.13 schrijven voor dat indien Burgemeester en wethouders besluiten dat er geen behoefte is aan de toepassing van afdeling 3.,4 van de Algemene wet bestuursrecht, zij deze beslissing vermelden in de openbare kennisgeving als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, Wet bodembescherming. Het doel van deze bepaling is belanghebbenden die bij het bepalen van de kring van belanghebbenden mogelijkerwijs “over het hoofd” zijn gezien, de mogelijkheid te bieden alsnog hun zienswijzen en wensen kenbaar te maken. Als naar aanleiding van deze kennisgeving blijkt dat er wel sprake is van grote aantallen belanghebbenden en/of onbekende belanghebbenden dan zal alsnog gekozen worden voor de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde openbare voorbereidingsprocedure.
Het saneringsplan moet binnen drie maanden door burgemeester en wethouders zijn beoordeeld. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste drie maanden worden verlengd. Indien het saneringsplan niet voldoet aan de eisen die in de Wet bodembescherming en deze verordening worden gesteld, en indien de indiener niet binnen een hem daartoe gestelde termijn de vereiste gegevens alsnog heeft aangeleverd, kunnen burgemeester en wethouders besluiten het saneringsplan niet te behandelen (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). Dit houdt een weigering tot goedkeuring in en wordt gelijkgesteld met het besluit om goedkeuring aan het plan te onthouden (artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Het besluit om het plan niet te behandelen moet aan de indiener worden bekend gemaakt binnen vier weken nadat het plan is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). In artikel 3.8 is (evenals bij artikel 3.4) aangegeven dat het advies van het servicecentrum grondreiniging moet worden overgelegd. Dit is niet noodzakelijk indien het advies op grond van de Wet bodembescherming niet hoeft te worden aangevraagd. Deze redenen zijn vermeld in artikel 23, lid 2, (in samenhang met artikel 28, derde lid,) en lid 3, van de Wet bodembescherming.
VERORDENING
14
Nr. 2104
Artikel 3.4 van deze verordening is van toepassing op het doen van een melding op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming. Naast het vragen van gegevens zoals bepaald in dat artikel maakt de gemeente hierbij gebruik van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 96 van de wet in samenhang met artikel 147 van de Gemeentewet (Stb. 1993, nr. 611) om nadere gegevens met betrekking tot dat geval te verkrijgen.
De artikelen 3.6, 3.7, en 3.13 zijn van toepassing op de in artikel 39, lid 1 van de Wet bodembescherming bedoelde saneringsplannen, die moeten worden opgesteld wanneer er sprake is van een voorgenomen sanering van een geval van ernstige verontreiniging. De functie van een saneringsplan is dat burgemeester en wethouders zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging en over de voorgenomen maatregelen en kunnen toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare manier zal worden gesaneerd. In het saneringsplan dienen de in artikel 3.7 van deze verordening genoemde gegevens te worden opgenomen. Deze gegevens zijn gedeeltelijk overgenomen uit artikel 28, tweede lid, en artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming en gedeeltelijk toegevoegd op grond van de bevoegdheid die aan de raad is toegekend in artikel 39, eerste lid, in samenhang met artikel 88 van deze wet.
Ook de artikelen 3.11 en 3.12 inzake het evaluatierapport zijn gebaseerd op artikel 96 van de Wet bodembescherming in samenhang met artikel 147 van de Gemeentewet. Op deze wijze wordt burgemeester en wethouders onder meer inzicht geboden in de met de sanering bereikte effecten.
Zoals reeds in het voorgaande is aangegeven, is artikel 3.13 van deze verordening opgenomen met als doel voor een uniforme aanpak te zorgen van zowel saneringen in eigen beheer als van overheidssaneringen. Burgemeester en wethouders worden op deze wijze verplicht alvorens over te gaan tot sanering van een geval een saneringsplan vast te stellen.
In de artikelen 3.14 en 3.15 is de instelling van een projectgroep geregeld. Met de instelling hiervan is beoogd dat belanghebbenden via een vertegenwoordiging in een in te stellen projectgroep hun belangen naar voren kunnen brengen. Op deze wijze kan, afhankelijk van de lokale situatie, aan de betrokkenheid van belanghebbenden een op het geval afgestemde invulling worden gegeven.
Indien de resultaten van een oriënterend onderzoek aanleiding geven tot een verder (nader) onderzoek dient in principe een projectgroep ingesteld te worden, die met het oog op de inspraak als inspraakplatform zal kunnen dienen. Deze projectgroep vervult een belangrijke rol bij het formuleren van een advies aan Burgemeester en wethouders. Op deze wijze worden (vertegenwoordigers) van belanghebbenden in staat gesteld om in de voorbereiding van de besluitvorming te participeren.
VERORDENING
15
Nr. 2104
Daarnaast bestaat de projectgroep, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, ondermeer uit vertegenwoordigers van belanghebbende bewoners en andere bij het geval een belang hebbende natuurlijk- en rechtspersonen (bijvoorbeeld eigenaren of gebruikers). In sommige gevallen kan het wenselijk zijn dat een vertegenwoordiger van een (overkoepelende) milieuorganisatie zitting heeft in de projectgroep.
Deze artikelen hebben ook betrekking op saneringen die in eigen beheer worden uitgevoerd. Het betreft hier gevallen waarin de aanpak van een bodemverontreiniging door de veroorzaker, de eigenaar of belanghebbenden wordt gefinancierd. Uiteraard valt de aanpak van saneringen in het kader van de “Bodemsanering van in gebruik zijnde Bedrijfsterreinen”-operatie hieronder. Ook behoren de aanpak met eigen middelen van bodemverontreiniging door (onder meer) onderdelen van de rijksoverheid en de sanering door derden krachtens een bevel van Burgemeester en wethouders tot deze categorie. In deze gevallen wordt de instelling van een projectgroep overgelaten aan degene in wiens opdracht wordt gesaneerd. Wel is bepaald dat Burgemeester en wethouders in hun contacten zullen bevorderen dat een projectgroep wordt ingesteld. Het niet instellen van een projectgroep is op zichzelf overigens geen grond waarop aan het saneringsplan goedkeuring zal worden onthouden. Opgemerkt wordt dat ook bij de gevallen waar het hier om gaat, de beschikking op grond van artikel 29 van de Wet bodembescherming en de goedkeuring van het saneringsplan volgens de openbare voorbereidingsprocedure tot stand komen. Ook indien geen projectgroep wordt ingesteld, hebben belanghebbenden dus mogelijkheden hun zienswijzen kenbaar te maken.