(Vermeende) hersenziekten Psychiatrische aandoeningen in de literatuur
Miquel Ekkelenkamp Bulnes
TRUE! — nervous — very, very dreadfully nervous I had been, and am; but why will you say that I am mad? The disease had sharpened my senses — not destroyed — not dulled them. Above all was the sense of hearing acute. I heard all things in the heaven and in the earth. I heard many things in hell. Aldus begint The Tell-Tale Heart van Edgar Allan Poe. Een man heeft zijn huisgenoot of baas vermoord en het lijk verborgen onder de vloerplanken van zijn woonvertrek. In het verhaal contrasteren vooral de waanzin die spreekt uit de handelingen van de verteller en diens pogingen de lezer te overtuigen van zijn geestelijke gezondheid. De criteria hiervoor verschillen wellicht van dan die van de lezer: If still you think me mad, you will think so no longer when I describe the wise precautions I took for the concealment of the body.(…) First of all I dismembered the corpse. I cut off the head and the arms and the legs. Hij meent de perfecte misdaad te hebben begaan en leidt politieagenten – afgekomen op het nachtelijke geschreeuw van het slachtoffer – uitgebreid rond in het huis. Hij vraagt ze zelfs even te gaan zitten en te rusten, zijn eigen stoel plaatsend boven het lijk. Dan wordt hij zich plotseling gewaar van een laag, dof getik: het hart van de dode buurman. Het getik wordt almaar harder en harder en gekmakender, tot de moordenaar het niet meer uithoudt en zijn misdaad uitschreeuwt: I felt that I must scream or die! (…) Louder! louder! louder! louder! Poe, niet zelden bestempeld tot grondlegger van het horror-genre, altereerde graag de geestestoestand van zijn personages om zodoende zijn verhalen nog net iets grimmiger te
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
1
maken. In “The fall of the house of Usher” bezoekt de hoofdpersoon zijn vriend Roderick Usher, kasteelheer van Usher, die lijdt aan een niet geheel gedefinieerde stoornis: “He suffered much from a morbid acuteness of the senses.” Door deze overgevoeligheid van zijn zintuigen – Roderick verdraagt geen scherp licht, sterke smaken of harde geluiden – heeft hij een paranoïde angst gekregen om te overlijden van schrik. Zijn tweelingzus Madeleine lijdt intussen aan het tegenovergestelde: “A settled apathy, a gradual wasting away of the person”. Rodericks ziekte maakt hem kunstzinniger en creatiever, maar brengt hem er uiteindelijk ook toe zijn zieke zuster levend te begraven. Beschrijvingen van hallucinaties en wanen in verhalen bestaan al sinds de allervroegste vertelkunst. Tot relatief recent geleden ging het hierbij in de eerste plaats om goden, engelen en demonen, en her en der wat delirante profetiën. Het orakel van Delphi, de visioenen van Paulus, de schapenhoedende Mozes zoals opgetekend in het boek Exodus… En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag het braambos branden in het vuur, en het braambos werd niet verteerd. Psychiatrische symptomen waren tot in de late middeleeuwen alleen interessant als ze een hogere betekenis omvatten. Zieken, zeker geesteszieken, werden genegeerd, weggejaagd of opgesloten; in ieder geval werd er niet over hen geschreven. Wellicht de eerste auteur die, begin 17e eeuw, waanzin tot onderwerp van zijn boek maakte was Miguel de Cervantes in De vernuftige edelman Don Quixote van La Mancha. Don Alonso Quijano, een arme Spaanse edelman, een hidalgo, raakt geobsedeerd door ridderromans en vervalt in de waan dat hij een middeleeuws ridder zou zijn. Het bekendst is de scene uit het achtste hoofdstuk, waarin de delirante held aanbelandt bij de windmolens in het grasland van La Mancha: Zodra don Quixote ze zag, zei hij tegen zijn schildknaap: ‘Het avontuur stuurt ons beter dan we al hoopten, vriend Sancho, want zie daar dertig reuzen, of mogelijk zelfs nog enige meer. Ik ben voornemens de strijd met ze aan te gaan en hen allen het leven te ontnemen.
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
2
Cervantes gebruikte de hallucinaties van don Quixote als metafoor van Spanjes waanidee dat het land nog steeds meespeelde op het wereldtoneel van de macht. Niet voor niets verliest de ridder het gevecht zelfs van zijn ingebeelde vijanden: (…) goed beschermd door zijn schild, met de lans vastgezet op zijn harnas, spoorde hij zijn paard Rocinante aan tot volle galop, en viel hij de eerste molen voor zich aan. Maar toen hij zijn lans in de wiek zette, gaf de wind deze met zoveel furie een zwiep dat het wapen werd verpulverd, en paard en ruiter werden teruggeslagen, om zwaar gehavend door het veld te rollen. In de literatuur delven personages wel vaker het onderspit tegen hun hallucinaties en waanideeën. Op zich natuurlijk niet heel anders dan in het echte leven. De uitingen van waanzin – psychoses, neuroses, wanen en bovenal hallucinaties – zijn inmiddels geliefde verhaalelementen, thema’s en motieven geworden in de literatuur. Gedeeltelijk natuurlijk omdat romanschrijvers zelf zo vaak geestelijk gestoord zijn (dat moet haast wel, gezien de verdiensten van het vak), gedeeltelijk omdat het ruimte geeft aan wilde fantasieën en aan twijfels bij de lezer: is deze hoofdpersoon of verteller wel helemaal betrouwbaar? Populair bij schrijvers zijn vooral de meer “spectaculaire” psychiatrische aandoeningen: depressies lenen zich matig om hoofdpersonen op te baseren. Grofweg hebben de psychiatrische ziekten op vier verschillende wijzen een plek gevonden in de literatuur, wijzen die overigens dikwijls overlappen.
1: Psychiatrie als setting Een bevriende psychiater vertelde me over twee broeders van de crisisdienst die opgeroepen waren om een psychotische oudere dame te mee te nemen. Ze zagen haar op straat pratend tegen de bosjes en namen haar mee, al stribbelde ze nogal tegen. In het ziekenhuis moest mijn kennis haar beoordelen en wat bleek: ze hadden de verkeerde persoon meegenomen. Het hondje van deze mevrouw was weggerend toen ze hem uitliet en ze was hem aan het roepen. Ik had het niet kunnen verzinnen, dus heb ik het gejat voor een roman. Of neem de man die ervan overtuigd was dat hij een hartstilstand had en die, zichzelf hartmassage gevend, de eerste hulp opliep roepend om hulp. Schreeuwend: “Kan iemand het van me overnemen? Ik ga hier… helemaal… KAPOT!” Dit gá ik nog een keer jatten.
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
3
Psychiatrie kan dus in de eerste plaats op realistische wijze worden benaderd: als thema, als setting, of als ziekte van een personage. Het bekendst is de klassieker One flew over the Cookoo’s Nest, van psychotropica-grootverbruiker Ken Kesey, over een psychiatrische kliniek die wordt bestierd door een sadistische hoofdzuster. Maar ook in de Nederlandse literatuur zijn de afgelopen jaren meerdere boeken uitgekomen van vooral jonge schrijvers die putten uit hun ervaringen met of in de psychiatrie. Het succesvolst was het debuut Philip Huff: Dagen van Gras. Huff verwerkte in dit boek zijn ervaringen als voogd van een broertje dat werd opgenomen met een manische psychose. Hoofdpersoon Tim beschrijft hoe hij al op zevenjarige leeftijd de eerste symptomen van zijn ziekte ervaart: Op een avond, toen ik in bed lag, begon in het donker iemand tegen me te praten. Een mannenstem. Terwijl ik wist dat er niemand in mijn kamer was. Als hij zijn moeder hierover vertelt, betekent dat een enkele reis naar de jeugdpsychiater. Langzaam manifesteren de tekenen van schizofrenie zich bij Tim – de meeste hiervan verbergt hij – al zal pas achteraf blijken hoeveel ernstiger de ziekte op dat moment al is, en hoe veel van zijn onbesuisde gedrag erdoor wordt verklaard. Gedeeltelijk uitgelokt door wietgebruik, krijgt hij op zijn zeventiende een psychose en wordt hij opgenomen in een separeercel. Vanaf dat moment overheerst de machteloosheid. Hij heeft geen controle over zijn omgeving en al helemaal niet over zichzelf: Ik heb met een plastic mes in mijn arm gekrast tot ik begon te bloeden. Dat deed ik omdat ik iets nodig had om mee te kunnen schrijven. Het krijtbord kon ik daarvoor niet gebruiken, want daar zat een magneet achter die het krijtje bestuurde. (…) Man, ik móest mezelf wel snijden, want ik moest de woorden in mijn hoofd ergens tegenaan gooien. Grotendeels schrijft Huff “om de psychose heen”. Tim kan zich weinig herinneren van de episode en wíl zich ook zo weinig mogelijk herinneren. Bij schrijver Sam Gerrits, daarentegen, behelzen psychotische gedachten bijna de helft van zijn verhalen in Alleen: berichten uit de isoleercel. Gerrits maakte zelf enkele psychoses door en beschreef in dit boek zijn ervaringen. Hij vertelt hoe hij in de Albert Heijn (nota bene het filiaal waar ik destijds zelf tien jaar lang boodschappen deed) het gangpad besmeurt met allerhande oranje producten, hoe hij © Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
4
overal verschijningsvormen van zijn vriendin gaat zien en hoe hij een grindtegel door een ruit gooit omdat deze zich onder een oranje luifel bevindt. Meermalen wordt hij meegenomen door politie of crisisdienst: Ik klom op [de brancard], en ze duwden me achterover en snoerden me in. Ik probeerde “They’re coming to take me away, haha” te zingen, als teken dat ik helemaal niet gek was, dat ik het allemaal door had, maar ik was de melodie kwijt, en dus riep ik het maar. Mijn stem was schor en trillerig en klonk een beetje pathetisch, dus ik hield er mee op. Net als de hoofdpersoon van The Tell-Tale Heart wil Gerrits tijdens de psychose kennelijk aantonen hoe coherent hij is. Hij wordt overgebracht naar een separeercel, waar zijn gedachtengang volledig ontspoort. Er valt daadwerkelijk geen touw meer aan vast te knopen: De opdracht is me duidelijk. Ik zoek naar instrumenten. Op het schoolbord teken ik drie assen met pijltjes om aan te geven hoe ze kunnen wisselen van oriëntatie en lengte, en een klok met een dubbele pijl die aangeeft dat de tijd ook terug mag lopen. Met de drie bekertjes (staande voor de x-, y- en z-as) begin ik mijn opdracht uit te voeren. Door minutieuze hoeveelheden uit elk bekertje te drinken en ze onderling een aantal malen te verwisselen – want een hyperdimensie is een spons en het complement van een spons is water – pas ik de ruimte-indicatoren zodanig aan mijn lichaam aan, en vice versa, dat ik wel als vanzelf de volgende ruimte in zal moeten glijden. Vreemd genoeg lijken zijn psychoses niet eens bijzonder onaangenaam. Vervelender, pijnlijker, en vooral beschamender is het hersteltraject, waarin hij stijf staat van de neuroleptica: …[we] komen bij het Ledig Erf aan. Ik bid dat er geen vrienden van me zitten. Ik weet hoe mijn kwijlende pillengezicht eruitziet. Heb het net nog in de braakvrije spiegel staan bestuderen. Ik vraag aan de dikke [verpleger] hoe ik erbij loop. Hij glimlacht en klopt me op de schouder. ‘Prima jongen, je ziet er prima uit.’Nu weet ik zeker dat ik er als een spook bij loop. Ik veeg de spuugdraden van mijn sweatshirt en slik mijn overvloedige speeksel weg. Ik probeer rechtop te lopen, minder stram, maar het wil niet echt. © Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
5
Waar Gerrits en Huff vooral de ziekte beschrijven, richt Michiel Stroink in Of ik gek ben zich in de eerste plaats op de behandeling en het instituut waar deze plaats vindt; in casu een tbskliniek. Ook Stroink put uit persoonlijke ervaringen: hij gaf meer dan vier jaar lang les in een tbs-kliniek. De hoofdpersoon uit zijn boek is veroordeeld voor de mishandeling en verkrachting van twee vrouwen. Hijzelf heeft een black-out voor het misdrijf en weigert zijn schuld te erkennen. Hij brengt zijn dagen door met tuinieren, niets-doen en groepstherapie met zijn leefgroep. De meeste patiënten in zijn leefgroep zijn niet te genezen, zoals de gedecompenseerde voormalig directeur van een koeriersdienst of de vrouw met de borderline persoonlijkheidsstoornis die alleen mag rondlopen in een papieren “scheurjurk” uit voorzorg dat ze zichzelf niet ophangt. Het heeft ook wel nadelen om opgenomen te zijn in een tbs-kliniek. Stond de hoofdpersoon vóór zijn opname nog volop in het leven, na drie jaar dwangverpleging is hij behoorlijk geïnstitutionaliseerd. Iets eenvoudigs als boodschappen doen is een gigantische opgave geworden: Ik probeer zo veel mogelijk met mijn rug naar de andere klanten te staan en heb de zwarte capuchon van mijn trui ver over mijn wenkbrauwen getrokken. (…) Omdat je voor tomatensaus tegenwoordig kennelijk gestudeerd moet hebben, pak ik vier verschillende potten met de meest exotische namen. Dit moet genoeg zijn, want meer kan ik niet (ver)dragen. Bij het karretje kan ik even uithijgen.
2: Psychiatrie als plot In de tweede plaats is er de psychiatrie als plot. Is de hoofdpersoon krankzinnig aan het worden of is er echt iets vreemds aan de hand? Zijn de personages paranoide of worden ze daadwerkelijk bedreigd? Patrick Hamiltons toneelstuk “Gas Light” uit 1938 is het oudste stuk dat ik ken dat drijft op deze vraag. De recent getrouwde Jack en Bella Manningham hebben een Londense woning betrokken, maar met Bella gaat het niet goed: ze vergeet, misplaatst en verliest dingen, hoort voetstappen in het lege appartement boven hen en ze begrijpt niets van de mysterieuze verdwijningen van haar echtgenoot. Wanneer hij er niet is lijkt bovendien het gaslicht in hun woning zwakker te worden. Bella is er buitengewoon angstig door geworden, angstig met name dat ze gek aan het worden is. Uiteindelijk blijken haar “symptomen” te
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
6
berusten op manipulaties van echtgenoot Jack. Het toneelstuk was destijds enorm succesvol, werd meermalen verfilmd en introduceerde de term “gaslighting” in de psychiatrie, voor het trachten iemand te doen twijfelen aan zijn eigen percepties. De hoofdpersoon die meent dat hij gek wordt, maar wel degelijk iets op het spoor is: het is ook het plot van boeken als Ira Levins Rosemary’s Baby en The Stepford Wifes. En het omgekeerde komt minstens zo vaak voor: het personage dat achteraf volslagen onbetrouwbaar blijkt in zijn beschrijving van de gebeurtenissen, omdat hij of zij schizofreen was of aan een dissociatieve stoornis lijdt. Denk aan American Psycho, Shutter Island, Fight Club, of Falling Angel (verfilmd als Angel Heart.
3: Psychiatrie als stijlelement of karaktertekening Dan kan, in de derde plaats, een psychiatrische aandoening, of de suggestie hiervan, nog worden gebruikt om een karakter uit te tekenen. Perfecte mensen zijn dodelijk saai en daarom wordt cursisten bij schrijfopleidingen geleerd dat ze hun hoofdpersonen onvolkomenheden, problemen en handicaps moeten toebedelen. Klassiek is de alcoholistische, getraumatiseerde en gescheiden politie-inspecteur, (er zijn weinig goede detective-romans met speurders zonder ernstige persoonlijkheidsdefecten) maar ook een psychische of psychiatrische handicap wordt door schrijvers gebruikt. Soms op een wijze die zo levensecht is dat hij ook onder categorie 1 zou kunnen vallen(: de psychiatrie als setting). Soms echter ook totaal onrealistisch, zoals de kwaadaardige psychopaat die veel mensen wil vermoorden of liever nog de wereld vernietigen; een product van de gemakszuchtige schrijver die een slechterik nodig heeft. Dan liever de prettig gestoorde hoofdpersonen die worden omringd door personages die ook niet volledig compos mentis zijn. Zeg maar: het soort boek “waar geen normaal mens in voorkomt”. In Nederland heeft vooral een schrijver als Arnon Grunberg daar een handje van. Zo vertelt de neurotische hoofdpersoon uit Fantoompijn: Aan een riem van krokodillenleer dacht ik, die ik eigenlijk had willen kopen, maar de prijs had me afgeschrikt. Het meisje van de winkel was onvermoeibaar geweest in haar pogingen mij te overtuigen van de onsterfelijkheid van krokodillenleer. ‘U zult eerder sterven dan deze riem,’ had ze gezegd. Dat had me goed in de oren geklonken.
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
7
Een ander bekend voorbeeld is Ignatius J. Reilly uit Een samenzwering van idioten van John Kennedy Toole. Ignatius is een corpulente, onuitstaanbare, kleinzerige, zelfingenomen, thuiswonende dertiger, die iedereen in zijn omgeving het leven onmogelijk maakt, beginnend bij zijn alleenstaande moeder. Hij liegt zich een eind in de rondte, schrijft in naam van zijn werkgever brieven met een aanhef als “Aan de weledele heer Abelman, mongool”, en bezoekt films louter om in volle zalen luidkeels zijn walging erover kenbaar te maken: Op de voorgrond, aan een trapeze, hing de hoofdrolspeelster. (…) Ze lachte in closeup. Ignatius inspecteerde haar gebit op gaten en vullingen. (…) Ze begon iets te zingen met de strekking dat je steeds je best moest blijven doen, want uiteindelijk zou het je toch wel lukken. Ignatius huiverde toen de filosofie van de tekst tot hem doordrong. Quotes doen Een Samenzwering van Idioten echter geen recht, de personages worden niet geschetst in one-liners maar komen juist tot leven door hun zorgvuldig uitgewerkte karakters. Dit soort werelden is makkelijker te illustreren aan de hand van de psychiatrische patiënt annex detective uit het werk van Eduardo Mendoza. Deze naamloze man wordt aan het begin van het derde deel van de serie – na jaren opname in een gesticht – plotseling ontslagen, omdat de psychiater-directeur op het terrein een winkelcentrum wil laten bouwen. “Dit is het certificaat dat aantoont dat u genezen bent. U moet zelf de blanco ruimten invullen: naam, leeftijd, oorzaak van uw ziekte, ontvangen behandeling. De hele mikmak. Ik zou het zelf kunnen doen, maar u weet het: het handschrift van een dokter…” Per direct wordt hij op straat gezet: “Probeer niet weer binnen te komen: voor uw eigen bestwil hebben we het traliewerk onder stroom gezet.” In Mendoza’s trilogie zijn degenen buiten de kliniek niet minder gek dan degenen daarbinnen. Eigenlijk is het een raadsel waarom juist de hoofdpersoon steeds weer wordt opgenomen. Zijn excentriciteit is eerder af te lezen aan zijn interpretaties van zijn omgeving, dan aan zijn gedrag en zijn waanzin uit zich vooral in het accepteren van de gekte om hem heen. © Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
8
4: Psychiatrie als moreel of existentieel vraagstuk Hetgeen ons tenslotte brengt bij de vierde manier waarop de psychiatrie een plek heeft in de literatuur: schrijvers gebruiken psychiatrische stoornissen om vragen te stellen van morele en existentiële aard. Psychiatrische stoornissen vallen en staan immers bij wat we tot een normaal denkpatroon bestempelen. In welke mate zijn wij gerechtigd af te wijken van de grote gemene deler? Wat mogen wij onszelf aandoen? Waar eindigt somberheid en begint depressie? Waar loopt de dunne lijn tussen “hobby” en “obsessief-compulsieve stoornis”? Waar eindigt infantiele verongelijktheid over de pony die je niet kreeg toen je tien was en begint gevaarlijke oedipale rancune naar je ouders? Onze interpretaties zijn plaats- en tijdsafhankelijk; laten we niet vergeten dat de DSM tot 1973 homoseksualiteit classificeerde als een geestesziekte. Ze zijn ook sterk cultuurgebonden. In sommige Afrikaanse landen gelooft men dat een amulet gemaakt van het lichaamsdeel van een albino in staat is hiv te genezen. Is dát waanzinnig? En is het dat meer dan geloven dat probiotica-yoghurt je weerstand verbetert? Of dat de hypotheekadviseur van de DSB het beste met je voor heeft? Het is wreder, zonder twijfel, maar voldoet het, sensu stricto, ook minder aan de regels van logica en gezond verstand? Zijn we zelf eigenlijk wel helemaal normaal als we onszelf van een afstand bekijken? In welke mate verschillen wij daadwerkelijk van hoofdpersonen als Jörgen Hofmeester, uit Grunbergs roman Tirza? Wanneer hij wordt afgedankt op zijn werk, houdt hij de schijn op voor de familie door de dagen op Schiphol door te brengen. Is dit onbegrijpelijk? Weinig mensen vermoorden hun dochter in de Betuwe om vervolgens in Namibië naar haar op zoek te gaan, maar hoevelen stellen niet net als hij bovenmatige verwachtingen in hun kinderen? Ligt dit aan ons of aan het systeem waarin we zijn gedwongen? Iedereen die een keer getracht heeft een probleem op te lossen bij de servicedesk van de KPN zal het beamen: onze samenleving is niet louter gebaseerd op redelijkheid en logica. We rationaliseren de regels en gewoontes voor onszelf, maar is dat terecht? Deze vraag komt herhaaldelijk aan de orde in het werk van de Amerikaanse schrijver Chuck Palahniuk. Zijn universum wordt bevolkt door godsdienstwaanzinnigen, seksverslaafden, automutilanten en profetische schizofrenen, en via hen legt hij de krankzinnigheid van onze eigen wereld bloot. Hun verwondering wordt de onze. Uit zijn debuut Fight Club:
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
9
“…advertising has us chasing cars and clothes, working jobs we hate so we can buy shit we don't need.” “The things you own end up owning you…” Aldus filosofeert de hoofdpersoon, die op het toilet inmiddels niet meer de Playboy doorbladert, maar de IKEA-gids. Zijn verzet manifesteert zich in de oprichting van een clandestiene vereniging van mannen die elkaar ’s avonds één op één met blote vuisten te lijf gaan. Na een avond op de Fight Club is de wereld om ons heen niet echt meer: “Two screens into my demo to Microsoft, I taste blood and have to start swallowing. My boss doesn’t know the material, but he won’t let me run the demo with a black eye and half my face swollen from the stitches inside my cheek.” Het incasseren blijkt even louterend als het uítdelen van klappen. “I just don’t want to die without a few scars”, besluit de protagonist, en de personages die elkaar níet voor de kop slaan zijn plotseling vreemder dan degenen die het wél doen: “In the real world, I’m a recall campaign coordinator in a shirt and tie, sitting in the dark with a mouthful of blood and changing the overheads and slides as my boss tells Microsoft how he chose a particular shade of pale cornflower blue for an icon.” Mannen met slechte, saaie en ondergewaardeerde banen keren zich af van de consumptiemaatschappij, onder leiding van de hoofdpersoon, die steeds verder gaat in zijn strijd met de hiertegen en tegen de bijbehorende hiërarchie. Als een soort postmoderne Rote Armee Fraktion terroriseren ze de stad vanaf een krakerswoning op een industrieterrein. De hoofdpersoon schreeuwt zijn volgelingen motiverende teksten toe: “You are not special. You're not a beautiful and unique snowflake. You're the same decaying organic matter as everything else.” Hij eindigt opgenomen in een inrichting, waar zijn volgelingen hem stiekem bezoeken om te vertellen hoe ze wachten op zijn terugkeer.
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
10
Schrijvers zijn geïntrigeerd door de menselijke psyche en in het bijzonder door de extreme, afwijkende, of zieke vormen ervan. De afgelopen decennia hebben ze de psychiatrische aandoeningen omarmd als uiterst aantrekkelijke onderwerpen, met alle verschillen van dien qua accuratesse, realisme en respect naar de patiënt. Andersom zijn verhalen in films en literatuur misschien wel de enige wijze waarop we inzicht en begrip kunnen krijgen voor mensen waar we normaal gesproken niet naar zouden omkijken, mensen die ons ongemakkelijk doen voelen. In de echte wereld zouden we speciale eenheden afsturen op de terroristen uit Fight Club en wensen we Michiel Stroinks tbs-er een leven achter tralies toe. Als ik Sam Gerrits tegen was gekomen in de Albert Heijn terwijl hij zijn oranje collage in het gangpad maakte, had ik hooguit van een afstand toegekeken. In een goed geschreven boek daarentegen, zou je al deze mensen bijna willen omhelzen.
© Miquel Ekkelenkamp Bulnes 2013
11