verliefd op gemeente Lucas 14: 25 – 33; In de Emmaüskerk op 8 september 2013 Deze dienst gaat over de gemeente. Zo vlak voor de Startzondag, zo aan het eind van de zomer, bepalen we ons vanmorgen bij het belang van gemeente-zijn. De gemeente als de plaats waar mensen elkaar ontmoeten in Gods naam en elkaar bemoedigen in de weg naar Zijn Koninkrijk, in woord en in daad. In een prachtig vers benoemt J.W Schulte Nordholt die gemeente die samenkomt, in bidden, zingen en leren, in diakonie aan de nabije en verre naaste, in het feest van de ontmoeting in een vrije ruimte. De tekst vinden we in Tussentijds 3. Een ode, een loflied, een liefdeslied op de gemeente. De dichter is vol van de gemeente. In het lied begint elk vers met dat woord ‘Hier’. Op deze plek, op dit moment, onder dit dak, met déze mensen. Zonder ons samenzijn zou het allemaal niet gebeuren. Het bijzondere van ons samenkomen, ons samenzijn maakt dat Hier mogelijk.
Hier is de plaats waar God ons wil ontmoeten, waar wij met eerbied en ontzag zijn heiligheid begroeten de eerste dag.
bij vers 1 Die ruimte maken we met elkaar op een bijzondere dag, de eerste dag. De dag van eerbied en ontzag in het bijzonder. Als een afspraak die je maakt: op zondag zien we elkaar. De hele week kan je elkaar bellen, je kunt aan elkaar denken, je kunt met elkaar een klus klaren, maar zondag, die eerste dag dan gaat het om die bijzondere aandacht voor elkaar, bijzondere aandacht voor God. Inderdaad een heilig moment. 2) Hier vraagt Hij ons Hem toegewijd te wezen, het boek des levens op te slaan, zijn heilig woord te lezen en te verstaan. bij vers 2 Er is in ons samenkomen een moment waarop we met enig ceremonieel, met enige plechtigheid de Schrift openslaan. Het boek des levens, de Wet, de Psalmen, de Profetieën, de Wijsheid, de verhalen, de goede Boodschap, de brieven waarin God en mens elkaar raken, aanspreken, richten. Dat eist toewijding, gerichtheid, aandacht. Hier en nu.
3) Hier mogen wij de kindren laten dopen en zelf weer worden als een kind met onze harten open en welgezind. bij vers 3 En dan staat de dichter in het bijzonder stil bij één van die dingen die hier gebeuren. De doop. Hij noemt het de ‘doop van kinderen’ die maakt dat wij zelf weer kind worden. Dat is het geheim van wat hier gebeurt, je wordt meegetrokken in een gebeurtenis, in een verhaal dat niet op het eerste oog jouw verhaal is. Als het over de leerlingen van Jezus gaat, toen en daar, dan gaat het opeens hier over jou als leerling hier en nu. Als het gaat over een volk dat aarzelt bij zijn bevrijding, dan zijn wij dat ook, aarzelend om op weg te gaan onze belofte tegemoet. Als een kind gedoopt wordt; ben jij het: kopje onder, schoongewassen, besprenkeld tot groei. Opnieuw geboren worden. Zoiets, Dat kan hier. 4) Hier noodt God ons met uitgestrekte armen om gasten aan zijn dis te zijn en schenkt in zijn erbarmen ons brood en wijn. bij vers 4 En zo ook doen we een maaltijd en eten we brood en schenken de wijn. ‘Op de avond van de uittocht’, zeggen we. Zoals Jezus het vierde, zo vieren wij het. Om weer te weten dat wij tafelgenoten zijn en dat Jezus de Heer onze gastheer is in Gods Naam. Zijn gedachtenis, zijn opstanding maakt dat ons leven niet doods en uitzichtloos is maar smaakr naar de Toekomst. Hier wordt de beste wijn geschonken in de open kring van mensen die zijn gastvrijheid oefenen. 5) Hier zingen wij de zalige gezangen. Hij is ons zingen zeer nabij. Ons eeuwige verlangen verzadigt Hij. bij vers 5 Zolang de mens ‘mens’ is, zingen en dansen zij, de vrouwen en de mannen. Klagend en jubelend, traag en in extase, binnensmonds en luidkeels. Zo ook hier. Mensen die samenkomen omdat het samen zingen zoveel rijker is. In onze zang dragen we elkaar. Dragen we het loflied. Dragen we God: Hij troont op onze lofzang (Ps 22:4). Want waar anders zingen we nog zó als in de gemeente. Een lied vol verlangen, van de mensen van alle tijden, die eeuwige zang die haakt naar recht en vrede, naar verzoening en vergeving, naar liefde en barmhartigheid. Hier zingen we, hier.
6) Hier mogen wij elkaar als mens ontmoeten en allen samen groot en klein als heiligen begroeten zoals wij zijn.
bij vers 6 Gemeente dus. We zingen een liefdeslied op de gemeente. De gemeenschap der heiligen, zeggen we dan in de taal van de liefde. ‘Lieve mensen van God’ of ‘Gemeente van Jezus Christus’. Dat willen we zijn. Dat hopen we te zijn. Daar dromen we van. Want we zijn maar gewone mensen. Klein zijn we. En groot zijn we. Soms zus en soms zo. Maar we zijn eigenlijk al bij voorbaat heilig verklaard omdat we het heil zóeken. Omdat we heling zoeken, we willen niet gebroken verder, maar geheeld willen we zijn. Heilig. Zo zullen we worden zoals we eigenlijk bedoeld zijn, mens uit één stuk, een zegen voor elkaar en voor de wereld. Ja dat zijn wij. Ja zó kunnen we zijn. Dat is ons van God gegeven. Gemeenschap der heiligen. Overweging. Lieve mensen van god, Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Gemeenschap van heiligen…. Onze gemeente staat voor veel veranderingen. Doordat de wijkpredikant minder voor zal kunnen gaan zullen we wellicht gaan werken met een team van voorgangers. Ons gebouw zullen we meer en meer gaan delen met andere gebruikers. Veel taken liggen al bij vrijwilligers en het betrekken van nieuwe mensen bij het leven van de gemeente is een actuele uitdaging en een taak van ieder van ons. En al die veranderingen en uitdagingen, al die problemen en mogelijkheden worden besproken met de Gemeente. Zoals eind juni jongstleden op ons Gemeente Beraad. In de Drieluik van deze maand wordt daar een positief verslag van gedaan. Eerder werd dit verslag al met u gedeeld door de webflits en op papier hier in de kerk. Maar in die versie, aan de betrokken gemeenteleden zeg maar stond er naast het positieve en enthousiaste verslag ook een naschrift. Het was een persoonlijke noot van mij: Ik schreef daar na het positieve en klinkende verslag dus van een heel fijne avond met veertig aanwezigen: : Rest mij wel een heel belangrijke zaak: de afwezigen. Op dit belangwekkende beraad over de toekomst van onze gemeente ontbreken (min of meer) actieve gemeenteleden. En dit: zonder af te zeggen!
Zonder even te laten weten: ‘de voortgang van de Emmaüs-gemeente gaat mij aan het hart maar ik kan niet komen’. Ik vind dit teleurstellend en ook – om het zacht uit te drukken – niet getuigen van goed ‘burgerschap’. De Gemeente Vergadering is hét moment om mee te denken en mee te leven, om de zorg en de aandacht te delen met je zusters en broeders, die samen met jou dit Lichaam vormen. Een afmelding en een bemoediging aan die vergaderde gemeente is dan denk ik niet zo’n heel slecht idee! Ik hoop echt dat dit veranderen gaat. Uit een enkele reactie begrijp ik dat zo’n ietwat stekelig woord niet altijd goed valt. Het kan belerend overkomen. Het kan worden verstaan als een afwijzing. En graag geef ik mijn formulering voor een betere. Maar toch, om met het evangelie te spreken; wie oren om te horen heeft, die luistere. Want het gaat natuurlijk niet alleen om de formulering – die had anders gekund – maar om wat er onder deze hartenkreet ligt. En die hartenkreet luidt: alleen als we met elkaar, op deze gemeente hier en nu, betrokken zijn, daadwerkelijk, kunnen we de vele uitdagingen van de toekomst aan. En ik schreef: ‘ Ik hoop dat dit veranderen gaat’. Dat wil zeggen; ik hoop inderdaad dat wij allemaal, ieder op onze eigen manier, met eigen talenten en mogelijkheden, blijk geven van onze betrokken. En elkaar dus bemoedigen in de weg die voor ons ligt, met al dat werk dat er gebeuren moet. Want we weten toch hoeveel moeite het bouwen van de toren zal kosten? We weten toch hoe veel tegenstand en tegenslagen er komen, misschien wel twintigduizend man sterk, zegt Jezus in zijn gelijkenis van vanmorgen. Als je houdt van je gemeente, als je haar liefhebt, als je haar niet kwijt wilt raken, als je haar op wilt bouwen en onderhouden dan eist dat toewijding, een gerichtheid, een trouw en een inzet die – en nu gaat het evangelie over in de taal van de overdrijving om de boel helemaal op scherp te zetten die wel groter is dan de liefde voor alles wat je al liefhebt. De lezing van vandaag is geen vriendelijke, zachtmoedige tekst. In dat hele hoofdstuk is Jezus onderweg naar Jeruzalem alles aan het aanscherpen. In Jeruzalem komt het er op aan. Hij wil nu gaandeweg de keuze duidelijk maken. Als jij het grote feest met God wilt binnengaan, als je wilt aanzitten aan het bruiloftsmaal, als je een nieuwe ziel en zaligheid wilt dan moet je van je vaste plaats. Dan moet je uit je eigen vertrouwde verbanden, je huis en je haard, je moet je onthechten om opnieuw gehecht te worden. Eerst waren we familie van ons volk, van onze stam, van onze familie, ons gezin, alleen.
Nu – onderweg naar Jeruzalem - worden wij familie, broeders en zusters van een nieuw verband. En dat gaat niet zomaar, kosteloos, dat gaat niet zonder moeite. Nee, ‘niemand kan van u mijn leerling zijn, als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit’. Volgende week. Hier. Zelfde tijd zelfde plaats. Dan gaan we al deze grote woorden weer oefenen. Op de Startzondag. Een oefening in tijd delen, in luisteren naar elkaar, in ontmoeten, eten delen in goed gezelschap. Een maaltijd voor genodigden.- Iedereen is genodigd. En de eerste zijn de laatsten en de laatsten de eersten. En de belangrijkste plaats aan de tafel daar neemt de minste plaats. En de genodigden zijn arm, gebrekkig, kreupel en blind en ook als je dat niet bent ben je welkom. Schort dan je kleed op en bedien de Heer, dan doe je gewoon je plicht (Luc 17:8). Volgende week. Hier. Hier in deze ruimte op deze plaats, deze bijzondere plaats Hier waar God ons wil ontmoeten, hier waar de schrift wordt opengeslagen, hier waar we weer kind mogen zijn, hier waar God zijn armen gastvrij uitstrekt, hier waar we zingen van eeuwig verlangen, hier waar we met deze heiligen zijn. Wat een rijkdom hebben we hier als we het lied van verlangen, het lied van de eeuwen, het lied van menselijke broeder- en zusterschap, het loflied voor God gaande houden. Voor mij is dat een hartenkreet. Een hartenwens, pure hartstocht. En die deel ik graag met u en met jou! Tot volgende week zondag, en voor zo lang het God behaagt. Amen, Paul van der Harst