Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2010 – 2011
VERGISTING: SCHAALVOORDELEN EN LOGISTIEK
Luc De Wilde Promotor: Dr. ir. Jeroen Buysse Tutor: Ir. Bart Van der Straeten
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master na Master in de Milieusanering en het Milieubeheer
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
The author and the promoter(s) agree this thesis is to be available for consultation and for personal reference use. Every other use falls within the constraints of the copyright, particularly concerning the obligation to specially mention the source when citing the results of this thesis. The copyright concerning the information given in this thesis lies with the promoter(s). The copyright is restricted to the method by which the subject investigated is approached and presented. The author herewith respects the original copyright of the books and papers quoted, including their pertaining documentation such as tables and illustrations. The author and the promoter(s) are not responsible for any recommended treatments or doses cited and described in this study.
7 juni 2011,
Student, Ir. Luc De Wilde
Promotor, Dr. ir. Jeroen Buysse
Inhoudstafel Lijst van figuren .................................................................................. Lijst van tabellen ................................................................................. 1 Inleiding ...................................................................................... 1 2 Literatuuronderzoek....................................................................... 3 2.1 Historiek van de vergisting in Vlaanderen ................................... 3 2.2 Definitie van het onderzoeksdomein 10 ........................................ 5 2.3 Anaerobe vergisting: het proces 8, 9, 3.......................................... 8 2.4 Samenvatting literatuur i.v.m. schaalvoordelen.......................... 10 2.5 Wetgeving in Vlaanderen........................................................ 12 2.5.1 Vlaams niveau ................................................................ 12 2.5.2 EU-verordeningen ........................................................... 14 2.5.3 Federale wetgeving ......................................................... 14 2.6 Elektriciteit, groenestroom- en warmtekrachtcertificaten ............ 15 2.7 Anaerobe vergisting: een complex rollenspel ............................. 16 3 Gegevens en methoden ................................................................ 18 3.1 Overzicht ............................................................................. 18 3.2 Rekenmodel productieschaalvoordelen...................................... 19 3.2.1 Parameters .................................................................... 19 3.2.2 Schaalvoordelen.............................................................. 20 3.2.3 Investeringsrendement .................................................... 22 3.3 Geografische transportclustering.............................................. 22 3.3.1 Mest als sturende factor ................................................... 23 3.3.2 Parameters .................................................................... 24 3.3.3 Clusteringalgoritme ......................................................... 24 4 Bespreking van de resultaten ........................................................ 25 4.1 Productieschaalvoordelen ....................................................... 25 4.1.1 Referentieset vergister ..................................................... 25 4.1.2 Investeringen ................................................................. 25 4.1.3 Met en zonder mest als biomassa ...................................... 27 4.2 Geografische transportclustering.............................................. 29 4.2.1 Aandeel vergisting in mestverwerking................................. 29 4.2.2 Mestoverschotten na MAP IV ............................................. 29 4.2.3 Referentieset transportclustering ....................................... 30 4.2.4 Transportschaalvoordelen ................................................. 30 4.3 Schaalvoordelen, transportkosten en geografie .......................... 32 4.4 GSC’s en WKC’s .................................................................... 34 5 Conclusies .................................................................................. 36 6 Lijst van verwijzingen................................................................... 37
Lijst van figuren Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur
1: Aantal km gereden met biobrandstof per ha energiegewas ...........4 2: Geografische spreiding vergistinginstallaties ...............................5 3: Recente evolutie grootte vergistinginstallaties ............................5 4: Biogasopbrengst per inputstroom ............................................6 5: Recente evolutie aandeel soorten biomassa................................6 6: Waardevolle eindproducten uit digestaat....................................9 7: Overzicht van de wetgeving i.v.m. vergisting ........................... 12 8: Gevolgde benadering............................................................ 18 9: Koststructuur vergister voor 20% mest-input ........................... 25 10: Resultaat voor 20% mest-input i.f.v. de capaciteit ................... 26 11: Aantal installaties in Vlaanderen volgens elektrisch vermogen ... 26 12: Invloed van aandeel mest-input op het resultaat ..................... 27 13: Invloed mest-input op volumecapaciteit ................................. 28 14: Invloed mest-input op bruto winst ........................................ 28 15: Transportkost i.f.v. aantal vergisters ..................................... 30 16: Operationele kost vergisting................................................. 31 17: Operationele kost netwerken van vergisters ........................... 32 18: Geografische invulling vergisters in West-Vlaanderen ............... 33 19: Resultaat voor 20% mest-input zonder GSC noch WKC ............ 34
Lijst van tabellen Tabel Tabel Tabel Tabel
1: 2: 3: 4:
Overzicht goederenstromen van bron/naar bestemming .............. 23 Contributie van mest aan het resultaat ..................................... 28 Capaciteit en marktaandeel mestvergisting ............................... 29 Bijkomende capaciteit mestvergisting na MAP IV ........................ 29
1 Inleiding Vergisting is een hot topic, zeker wanneer een dossier ingediend wordt voor de bouw van een nieuwe vergistinginstallatie in landbouwgebied: niemand wil er één in zijn buurt. De Vlaamse overheid legt in dit geval systematisch het gebruik op van een minimum van 60% landbouwgerelateerde grondstoffen, waarvan minimaal 20% mest. Uit de bezwaarschriften kan men steevast leren dat -volgens de buurtbewoners- vergisting helemaal geen milieuvriendelijke techniek is voor mestverwerking, niet past in de goede plaatselijke ruimtelijke ordening (o.a. wegens geurhinder, ontploffingsgevaar, mobiliteitsproblemen door inkomende en uitgaande transporten), en covergisting met energieteelten slechts kan indien ze bestaande landbouwarealen gebruiken (d.w.z. fuel ten koste van food). Blijkt dat een consortium van Vlaamse natuurverenigingen een “Actiehandboek Mestvergisting: Handleiding bij de beoordeling van een milieuaanvraag” 1 heeft gepubliceerd met aanbevolen letterlijk te vermelden passages in bezwaarschriften tegen mestvergisters. Nochtans wordt vergisting door dezelfde natuurverenigingen eerder omschreven 2 als “Beloftevolle technologieën waarrond O&O programma’s moeten worden opgezet situeren zich binnen de … hernieuwbare energie (vergisting biomassa, offshore windmolenparken)”. Deze masterproef voor het behalen van de graad van Master na Master in de Milieusanering en het Milieubeheer verkent mathematisch de productieschaalvoordelen in vergisting en objectiveert de geografische allocatie van landbouwvergisters, de productieschaalvoordelen afwegend tegenover de hoge(re) transportkost van grote (t.o.v. kleine) vergisters. In hoofdstuk 2 wordt door middel van een brede studie van de omgevingsfactoren van vergisting het kader geschetst en uiteindelijk het studiegebied precies gedefinieerd van dit eindwerk. Als eerste in dit hoofdstuk komt een historiek van de vergisting aan de beurt. Die brengt nuttige achtergrond, duiding en verklaring bij de manier waarop vergisting vandaag benaderd wordt in het landbouwbeleid, het afvalbeheer, het milieubeleid, het debat over groene energie, tot in de wetteksten toe. Na een kort overzicht van de technologische aspecten van vergisting volgt een bloemlezing van de weinige literatuur die men over schaalvoordelen en kosten van aanvoer naar en afvoer van de vergister terugvindt. De complexe wetgeving op het Vlaamse, federale en Europese niveau, die alle dominant aanwezig zijn in de vergistingproblematiek, wordt kort toegelicht.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 1/38
Voorts worden de inkomstenstromen van een vergister onder de loep genomen en toont een lijst van de verschillende finaliteiten van vergisting zijn complexe verschijningsvormen aan. In hoofdstuk 3 “Gegevens en methoden” wordt de aanpak van dit eindwerk voorgesteld, zowel om de productieschaalvoordelen te bepalen als de transportkosten te berekenen en nadien beide te laten samenvloeien in een methode voor geografische allocatie van vergisters. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de analyses voorgesteld, wat uiteindelijk uitmondt in een voorbeeld van een geografische allocatie van een netwerk van landbouwvergisters. In het laatste deel worden de onrendabele toppen van vergisting uitgeanalyseerd. Zij vormen immers de basis voor de bepaling van de waarde van certificaten voor groenestroom en warmtekrachtkoppeling, de belangrijkste bronnen van inkomsten voor landbouwvergisters. Hoofdstuk 5 presenteert de conclusies van dit eindwerk.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 2/38
2 Literatuuronderzoek 2.1
Historiek van de vergisting in Vlaanderen
3
In de jaren 70 werd intensief onderzoek gedaan naar de vergisting van afvalstromen. De insteek vormde daarbij de brandbare gassen die vrijkwamen uit de vele gemeentelijke stortplaatsen. UGent met het labo o.l.v. van prof. Verstraete was één van de pioniers. Dat men uit afval een waardevol product kon halen klonk magisch maar werd pas echt reëel door de eerste oliecrisis in 1973, die vrij snel gevolgd werd door de tweede oliecrisis in 1979 4. Toen men vergisting toepaste op mest en daarbij ook nog de nutriëntwaarde van mest intact bleef -beter nog: de nutriënten bleken beter toegankelijk voor de plant- werden een aantal installaties op boerderijschaal gebouwd. Die waren niet zo succesvol. De voornaamste redenen hiervoor waren: De fundamentele biologie van de vergisting was nog niet goed gekend en de technologie was nog niet rijp, met een onstabiel proces en dus veel tijdsbeslag van de landbouwer voor de opvolging, bijsturing en onderhoud van zijn installatie tot gevolg. Hoewel primair van techniek en zonder grote hinder van veiligheids- en arbeidsreglementering bleek de financiële opbrengst niet in verhouding tot de kostprijs te zijn. De ontwikkeling van waterstofsulfide tijdens de vergisting had ernstige corrosieproblemen bij verbranding van het gas tot gevolg. Met de komst van het mestdecreet van 1991 en de daarop volgende mestactieplannen -inmiddels is in 2011 MAP IV reeds goedgekeurd- kwam de noodzaak naar voor van mestVERwerking. MestVERwerking heeft als doel nutriënten als N, P en K uit de mest te verwijderen. Technieken voor mestverwerking, zoals een fysisch-chemische of biologische verwijdering van N en/of P , zijn evenwel evengoed van toepassing op digestaat als op mest. In de jaren 90 kwam vergisting weer prominent op de voorgrond, maar dan niet alleen meer in het kader van mestvergisting. Groenten-, fruit- en tuinafval (GFT) dat gescheiden opgehaald werd en tot dan toe systematisch gecomposteerd werd had nl. een nog beter vergistingrendement dan mest en heeft geleid tot nieuwe processen zoals droge vergisting, inclusief een prominente technologie, de Dranco- technologie 5. De Dranco-technologie is een droge vergisting, typisch van GFT maar ook van restafval, in een verticale propstroomreactor met een recyclageverhouding van 6 tot 8 op 1 en een verblijftijd van enkele weken. Parallel aan deze evolutie is het groene energie debat pertinent op de kaart gezet door de EU 6. Meer concreet, door de verplichting aan België om tegen 2020 13% van zijn energieverbruik in te vullen met hernieuwbare
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 3/38
energiebronnen positioneert vergisting zich momenteel als één van de sleuteltechnologieën om dit mee te helpen verwezenlijken via de vergisting van energiegewassen tot biogas. Biogas kan via verbranding daarbij vrijkomt kan, bij vervangen. De ultieme hernieuwbare energie ligt injectie op het gasnet of tot
omgezet worden in elektriciteit en de warmte die nuttig gebruik, ook nog fossiele brandstoffen toepassing van biogas als producent van echter in een opwaardering tot groengas met biobrandstof als biomethaan.
Onderstaande Figuur 1 illustreert de goede prestaties van biomethaan t.o.v. andere biobrandstoffen uit energiegewassen in termen van nuttige energie per landbouwareaal 10.
Figuur 1: Aantal km gereden met biobrandstof per ha energiegewas
Ondanks deze verdienstelijke pogingen voor een herpositionering hebben vergisting en mest historisch gemeenschappelijke roots en zijn daarom tot op de dag vandaag verweven in beleid, wetteksten, imago, enz.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 4/38
2.2
Definitie van het onderzoeksdomein
10
In Vlaanderen waren in augustus 2010 36 vergistinginstallaties operationeel met een capaciteit van 1,4 MT/jaar en een geïnstalleerd vermogen van 61,7 MW. Het effectieve vermogen is nochtans slechts 60% van het geïnstalleerd vermogen op basis van het aantal operationele uren. In 2009-2010 vertegenwoordigde mest 29% van de input, wat een verband suggereert tussen mestbewerking en vergisting. In de geplande installaties is het aandeel te verwerken mest met 45% nog hoger. Het verband tussen mestproductie en vergisting komt nog beter tot uiting in de geografische spreiding van de vergistinginstallaties -zie Figuur 2- met een uitgesproken concentratie in regio’s met een belangrijke mestproductie.
Figuur 2: Geografische spreiding vergistinginstallaties
Er is tevens een duidelijke trend waarneembaar -zie Figuur 3- in de grootte van de installaties: volumecapaciteit en elektrisch vermogen stijgen beide, maar elektrisch vermogen nog meer dan volumecapaciteit. Dit suggereert gemiddeld een verschuiving naar gebruik van biomassa met een hogere biogasopbrengst.
Figuur 3: Recente evolutie grootte vergistinginstallaties
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 5/38
Vergistbare biomassa omvat naast mest immers diverse soorten van afval maar ook cultuurgewassen. De gasopbrengst van deze uitgebreide soorten biomassa is zeer verschillend want reikt van 25 m3 biogas per ton voor runderdrijfmest tot boven 800 m3 biogas per ton voor frituurvet (zie Figuur 4).
Figuur 4: Biogasopbrengst per inputstroom 7
Figuur 5 toont aan dat energiegewassen, die een veel hogere gasopbrengst hebben dan mest, inderdaad in een duidelijk stijgende trend zitten.
Figuur 5: Recente evolutie aandeel soorten biomassa
Hoewel ook het aandeel van mest in de vergiste biomassa stijgt, is deze stijging relatief minder sterk dan voor de energiegewassen en is bovendien de biogasopbrengst van mest 5 tot 7 maal kleiner dan die van energiemais. Beide samen verklaren de grotere stijging van het elektrisch vermogen dan van volumecapaciteit in Figuur 3. Grotere installaties en een verschuiving van de soort vergiste biomassa creëren een spanningsveld tussen schaalgrootte en logistiek. In een vergistinginstallatie werkt logistiek bovendien aan input en aan output-zijde. De hoeveelheid digestaat is niet zo veel kleiner dan de hoeveelheid biomassa aan de input aangezien het biogas in massa slechts een kleine fractie vertegenwoordigt van de input.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 6/38
Nog meer, een verschuiving in de soort biomassa die gebruikt wordt voor vergisting brengt het allocatievraagstuk op de voorgrond: waar moeten vergisters gebouwd worden? In de arealen van de energiegewassen of in de regio’s met een grote beschikbaarheid aan te verwerken organisch biologisch afval, of toch maar in regio’s met een groot mestoverschot? Of worden vergistinginstallaties het best gebouwd in gebieden met een groot potentieel aan afzet van digestaat? Aangezien deze totaalproblematiek onmogelijk volledig behandeld kan worden in het kader van dit eindwerk heb ik ervoor gekozen om de impact te onderzoeken op schaalvoordelen en op het allocatieprobleem van het gebruik van mest als input van de landbouwvergister. Met “landbouwvergister” wordt verwezen naar de voorwaarden die in Vlaanderen in de praktijk opgelegd worden aan de bouw van een vergistinginstallatie in landbouwgebied. Elke vergister situeert zich vandaag in het paradigma van de hernieuwbare energie -al was het maar door beroep te doen op groenestroomcertificaten als belangrijke bron van inkomsten. Daardoor komt in dit onderzoek onvermijdelijk ook de toegevoegde waarde van de landbouwvergister in het beleid van hernieuwbare energie aan bod.
Anaerobe vergisting: het proces 9, 3, 8, 8
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 7/38
2.3
Anaerobe vergisting: het proces
8, 9, 3
Anaerobe vergisting gebeurt in verschillende types installaties: mesofiel (30°C – 40°C) of thermofiel (50°C – 60°C), in ééntraps- of tweetrapsreactoren, nat (tot 15% droge stof in de reactor) of droog (tussen 20% en 40%) en met verschillende technologieën waaronder de CSTR (Continuously Stirred Tank Reactor) en UASB (Upflow Anaerobic Sludge Blanket) de voornaamste zijn 9. In 2010 waren in Vlaanderen 10 74% van de installaties (36 in aantal) mesofiel en 85% met een nat proces 10. Als technische randvoorwaarden dienen enkele procesparameters rigoureus onder controle gehouden te worden: • pH: tussen 7,0 en 7,5 voor de ééntrapsreactor; • T: zie hierboven; • C/N verhouding: idealiter tussen 20 en 30; Belangrijker dan een keuze voor deze of gene waarde is het constant houden van deze waarden. Daarnaast moet de microbiële gemeenschap voorzien worden van de juiste conutriënten, mineralen en sporenelementen en niet vergiftigd worden door antibiotica, formaldehyde, pesticiden, en andere inhibitoren. Ook te veel vrije NH3 inhibiteert de vergisting. Het biogas bevat 50 tot 75% CH4, typisch 6% H2O en de rest in hoofdzaak CO2. Als er geen speciale maatregelen genomen worden tijdens de vergisting kan het H2S-gehalte oplopen tot 3% en wordt het gas onbruikbaar voor verbranding in een motor voor opwekking van elektriciteit. Quasi alle biogasproductie in Vlaanderen wordt omgezet in elektriciteit die op het net geïnjecteerd wordt 10 en de daarbij geproduceerde warmte wordt deels gerecupereerd via een warmtekrachtkoppeling in neveninstallaties. Nochtans zijn andere valorisaties van biogas perfect denkbaar. Zo kan biogas gezuiverd worden en op het gasnet geïnjecteerd worden maar door het feit dat er in België enkel een hoogcalorisch (aard)gasnet bestaat moet het biogas gezuiverd worden tot aardgaskwaliteit. In dit geval zou 1,69 tot 2,05 m3 biogas, afhankelijk van het procedé, 1 m3 aardgas vervangen 11. Het biogas kan zelfs nog verder gezuiverd worden tot biobrandstof, nl. biomethaan. Ondanks de uitstekende prestaties qua landopbrengst van biomethaan in vergelijking met andere biobrandstoffen (zie Figuur 1) doet de zeer zwakke penetratie van LPG in de markt (0,7% van de inschrijvingen in 2010 12) weinig goeds vermoeden i.v.m. het succes van deze piste in de komende jaren.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 8/38
Figuur 6 illustreert de vele mogelijkheden voor digestaatverwerking, die volledig parallel lopen met de verwerking van vloeibare mest.
Figuur 6: Waardevolle eindproducten uit digestaat
Een splitsing in een dikke en dunne fractie door centrifuge, die het meest toegepast wordt, kan leiden tot een organische meststof, compost, verschillende soorten meststoffen rijk aan een bepaalde component, en loosbaar afvalwater. Indampen en drogen zijn veel gebruikte technieken 13 omdat men absoluut tracht de hoeveelheid digestaat te verminderen om transportkosten te vermijden en een commercieel verhandelbaar product te verkrijgen. Met behulp van membranen kan men uit de dunne fractie via ultrafiltratie, nanofiltratie en omgekeerde osmose proceswater en zelfs drinkbaar water bekomen.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 9/38
2.4
Samenvatting literatuur i.v.m. schaalvoordelen
In de literatuur treft men weinig publicaties aan die productieschaalvoordelen van vergistinginstallaties onderzoeken, laat staan die de interactie tussen deze schaalvoordelen en de transportkosten voor aan- en afvoer van resp. biomassa en digestaat bestuderen. De artikels van toepassing zijn gebaseerd op één of enkele casussen en er wordt rekening gehouden met aanvoer of afvoer maar zelden met beide, zoals blijkt uit de volgende beknopte bloemlezing. Zo beschrijft 14 de optimalisatie van de input en de allocatie van het digestaat aan 3 landbouwarealen op afstand van een coöperatieve vergistinginstallatie van 50 varkenskwekers, rekening houdend met de bemestingsnormen aldaar. De beschreven scenario’s omvatten enerzijds, qua input, minder pluimveemest, minder OBA, een lagere prijs van de energiemaïs en anderzijds, qua overheidsbeleid, gebruik van de dikke fractie als kunstmest en geen toekenning van subsidies. De besluiten zijn: pluimveemest is een zeer waardevolle input in termen van kosten en opbrengsten; erkenning als kunstmest van het digestaat/dikke fractie heeft een zeer positieve invloed op de rendabiliteit; zonder subsidies is de plant onder geen enkel scenario rendabel. Opmerkelijk ook is de vaststelling dat met een erkenning als kunstmest de te transporteren afstanden van het digestaat substantieel verminderen. Toepassingsmogelijkheden voor kunstmest zijn wegens de strenge bemestingsnormen voor mest immers gemakkelijker te vinden. In 15 wordt dan meer ingegaan op de invloed van leenlastverlichting, investeringsteun en subsidies voor groene energie op de rendabiliteit van vergisting van runder- en varkensmest in boerderijen van verschillende omvang. Digestaat wordt verspreid in de onmiddellijke buurt van de boerderij. De belangrijkste bevinding is dat groene energie certificaten de plant het meest vooruit helpen in rendabiliteit maar dat zonder subsidies de vergisting niet economisch rendabel is voor rundermest en voor varkensmest slechts voor bedrijven met meer dan 600 zeugen (in het studiebereik van 200 tot 800 zeugen). In 16 wordt een groengas supply chain gemodelleerd. Het biogas bekomt men door covergisting van energiemaïs en koemest van een typisch bedrijf in Noord-Nederland met 85 koeien en 65 ha land. Het biogas wordt opgewaardeerd tot groengas met 89,4 % CH4 (dit groengas wordt toegelaten op het aardgasnet in Nederland maar niet in België). Men besluit dat transportkosten voor aanvoer van energiemaïs stijgen met stijgende capaciteit maar alle andere kosten dalen. Een beperking van het aantal aanvoerbewegingen tot 2000 per jaar leidt onvermijdelijk tot kleine
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 10/38
vergisters, waarvoor de efficiëntie nog aanzienlijk moet stijgen en de investeringskost nog aanzienlijk moet dalen om rendabel te zijn, zo stelt men vast. Ook beschouwt men het aantal transportbewegingen meer als een onderwerp van beleid en niet van wetenschap, zoals men ook nog op zoek is naar deugdelijke criteria van duurzaamheid voor de beoordeling van een groengas supply chain. In 17 wordt een multi-agent-systems model voorgesteld voor de allocatie van mest aan arealen in Vlaanderen op basis van hun bemestingsnormen waarbij de veehouder 3 opties heeft: mest op eigen land uitrijden, mest mits betaling op het land van collega’s uitrijden en, mest verwerken. Alle bedrijven, behalve de kleinere van <2 ha land of nutriëntproductie van <300 kg P in 2006), die mest produceren van pluimvee, varkens en runderen worden meegenomen in de studie. Ook met de mogelijkheid van derogatie wordt rekening gehouden. Transportkosten worden berekend op basis van tarieven per gereden kilometer. Mestverwerking kost een vast bedrag per T (of m3). Naast andere conclusies, bv. op het vlak van mestbeleid, toont het artikel aan dat investeringsbeslissingen voor mestverwerking sterk geografisch gedreven zijn en berekent het de geografisch marginale kost van het uitrijden van mest op het land van collega’s. Tot slot stelt 18 een berekening voor van de optimale grootte van een biogas productie-eenheid. Enkel energiemaïs wordt vergist en de berekening zet de grootte van de plant uit in functie van de transportkosten voor aanvoer van maïs en afvoer van digestaat van/naar (concentrisch gelegen) omliggende arealen. Transportkosten worden uitgedrukt onder vorm van een vaste kost per beweging plus een kost per eenheid van afstand, beide verschillend voor aanvoer en afvoer.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 11/38
2.5 Wetgeving in Vlaanderen Anaerobe vergisting wordt geconfronteerd met een hele rist wetgeving. Dit heeft in de eerste plaats te maken met het soort biomassa dat gebruikt wordt voor vergisting. Biologisch afval en mest, beide veelvuldig gebruikt, maken dat een cascade van reglementering van kracht wordt, op drie verschillende niveaus nl. het Vlaamse, Europese en federale, in volgorde van belangrijkheid. Ook het feit dat vergisting eigenlijk een industriële operatie is die nauw aanleunt bij de landbouw vormt een bijkomende bron van wetgeving. Figuur 7 illustreert ten volle de complexiteit van de wetgeving i.v.m. vergistinginstallaties.
Figuur 7: Overzicht van de wetgeving i.v.m. vergisting
19
2.5.1 Vlaams niveau
Vlarea, dat afvalvoorkoming en –beheer reglementeert op het vlak van inzameling, transport en verwerking. OBA dat van dierlijke en plantaardige oorsprong kan zijn, is in dit geval. Het digestaat (dunne en dikke fractie) heeft ook het statuut van afval behalve indien het een keuring meekrijgt zoals deze van VLACO vzw. Dan wordt het een secundaire grondstof. Dunne en/of dikke fractie kunnen dan toegepast worden als bodemverbeteraar of als meststof. Dit statuut is echter enkel van toepassing in Vlaanderen: van zodra een secundaire grondstof een nationale grens oversteekt is de Europese Transportverordening van toepassing EVOA (zie verder). Het mestdecreet 20 regelt de toepassing van mest, voornamelijk van de nutriënten, op het land. Het is van toepassing op het digestaat van
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 12/38
zodra er mest gebruikt wordt om te vergisten. Het mestdecreet zorgt ervoor dat de nutriënten in de mest of niet meer op het landbouwareaal terecht komen of via een systeem van nutriënten emissierechten (NER) toegepast worden op andere landbouwarealen in Vlaanderen met een lagere mestdruk. Er zijn reeds verschillende versies uitgevaardigd. De twee meest recente zijn: o MAP III van 2007 legt in essentie een beperking op het vlak van N om het nitraat en nitrietgehalte in de bodem (max. 50 mg/L) te reduceren nadat de EU heel Vlaanderen vanaf 1/1/2007 als kwetsbaar gebied bestempeld had. De toepassing van maximaal 170 kg N per ha was toegelaten maar derogatie, zijnde een beperkte en tijdelijke overschrijding van de norm, is mogelijk. o MAP IV, dat naar verwachting in 2011 wordt goedgekeurd, legt bijkomend vooral een beperking op voor P. Of derogatie mogelijk blijft is momenteel nog een vraagteken maar een meer in de tijd verspreide bemesting voor hoofd- en nateelt is absoluut mogelijk. Vlarem I regelt de toekenning van een milieuvergunning. In de praktijk behoren vergistinginstallaties tot Klasse I, dus hoogste klasse, waarvoor een vergunning moet aangevraagd worden bij de Bestendige Deputatie van de provincie van de vestiging. De normale procedure duurt 9 maanden maar kan uitlopen tot 15 maanden. Vlarem II legt de algemene en sectorale voorwaarden vast i.v.m. de milieuhygiëne. Vergistinginstallaties moeten voldoen aan de algemene milieuvoorwaarden van deel 4 van Vlarem II. De sectorale voorwaarden waaraan voldaan moet worden zijn terug te vinden in Vlarem II deel 5 hoofdstuk 5.2 “Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen”. De WKK zal tevens moeten voldoen aan de emissiegrenswaarden die beschreven staan in Vlarem II deel 5 Hoofdstuk 5.31 “motoren met inwendige verbranding”. Daarnaast kunnen ook (strengere) bijzondere voorwaarden opgelegd worden. De dienst Ruimtelijke Ordening heeft in Omzendbrief RO/2006/01 van 19/5/2006) 21 de regels vastgelegd voor de inplanting van “Mestbehandelings- en vergistinginstallaties”, o.a. voor deze in agrarisch gebied: o Aanvaardbare mate van bedrijfsgebondenheid, aantal bijkomende transportbewegingen, aard en type van de weg, en transportafstand (als “subjectief” bestempeld in de wetgeving); o OBA-materiaal dat mag vergist worden staat in een limitatieve lijst als bijlage van de omzendbrief; o 60 % van de stromen dienen direct afkomstig te zijn van landen tuinbouw, de resterende 40% mogen andere OBA zijn; o Maximaal 60.000 Ton/jaar te vergisten.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 13/38
In de provincie West-Vlaanderen en Antwerpen wordt daar bovenop in de regel 30% van het vergiste materiaal opgelegd als mest, in OostVlaanderen en Limburg is dit 20%. 2.5.2 EU-verordeningen
De Europese verordening “1774/2002” 22 deelt dierlijk afval in 3 categorieën in, elk met zijn specifieke vergistingsmogelijkheden: o Categorie 1: delen van dieren die in het kader van BSEopruiming zijn gedood of delen van dieren met risico van verspreiding van BSE mogen niet vergist worden. o Categorie 2: bijproducten van dieren die een risico voor de volksgezondheid vormen anders dan BSE of waarin residuen van geneesmiddelen achtergebleven kunnen zijn mogen enkel na sterilisatie vergist worden. Mest, maag/darminhoud en melk behoren daarbij maar vormen een uitzondering op de sterilisatieverplichting. o Categorie 3: bijproducten van dieren die geen risico op de gezondheid vormen moeten enkel gepasteuriseerd worden. Transportverordening 259/93/EEG of EVOA 23 regelt de afvalstromen over de nationale grenzen heen en naar buten de EU. Elk soort afval wordt ondergebracht in een rode, oranje en groene lijst en afhankelijk van de toepassing (verwijdering, nuttige toepassing,) in het land van bestemming (binnen of buiten de EU) mag het transport doorgaan of niet en zo ja onder toepassing van een gespecificeerde procedure.
2.5.3 Federale wetgeving Het KB van 7/1/1998 gewijzigd door het KB van 18/5/1998 en 28/5/2003, regelt de handel op het Belgisch grondgebied in meststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten 24. Digestaat en afgeleide producten vallen hieronder. Toepassing van eigen mest of digestaat op eigen land en uitvoer vallen niet onder dit KB. Echter, digestaat dat afkomstig is van als enig dierlijk afval mest, maag/darminhoud of melk kan een ontheffing vragen bij de dienst FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 14/38
2.6 Elektriciteit, groenestroom- en warmtekrachtcertificaten
25
De netto geproduceerde elektriciteit wordt aan het net geleverd aan een met de netbeheerder overeen gekomen prijs. Die is typisch ong. 90% van de Endex marktprijs 26. Het contract vermeldt meestal ook minimumleveringen. De overheid beschouwt de door de vergistinginstallatie geproduceerde elektriciteit als groenestroom en krijgt dus groenestroom certificaten (GSC), à rato van één per MWh. Deze GSC’s worden voor 10 jaar toegekend. Verhandeling ervan kan gebeuren aan de wettelijke minimumprijs, vastgelegd bij de bouw van de vergister, met de netbeheerder, of aan marktprijs op een spotmarkt waar leveranciers bieden op te koop staande GSC’s. Leveranciers moeten jaarlijks aan de hand van het bezit ven GSC’s aan de overheid bewijzen dat een bepaald % van hun geproduceerde energie van een hernieuwbare vorm is. Netbeheerders kunnen de door hen verkregen GSC’s ook met een overeenkomst of op de spotmarkt aan de leveranciers verkopen. Om nieuwe technologieën een kans te bieden zich verder te ontwikkelen tot een matuur productiestadium wordt aan iedere hernieuwbare technologie een ander type GSC verstrekt, met een eigen spotmarkt en eigen minimum tarieven tot gevolg. In die zin wordt vergisting beschouwd als een half-matuur proces en krijgt hun GSC vandaag 90 € als minimumprijs. De spotmarktprijs situeert zich over 2009 rond 109 € 27. De minimumprijs van 90 € staat vandaag ter discussie en zou binnenkort verhoogd worden tot 120 € 28. De minimumprijs wordt door de overheid vastgelegd op basis van een berekening van de onrendabele top. De onrendabele top is het verlies per kWh in casu van een vergistinginstallatie, ook rekening houdend met een aanvaardbare vergoeding van het kapitaal. Leercurves, schaalvoordelen en markt-schaaleffecten doen veronderstellen dat de onrendabele top zal dalen in de tijd naarmate de technologie verder evolueert. Men kan dus concluderen uit de minimumprijs van 90 € per GSC dat de overheid denkt dat een vergistinginstallatie die elektriciteit produceert vandaag 90 € per MWh moet gesubsidieerd worden om break-even te draaien. Alle GSC’s samen worden finaal op de verbruiker van elektrische energie afgewenteld aangezien elektriciteitleveranciers de kost ervan doorrekenen aan de netbeheerders en die op hun beurt de factuur aan de consument met minstens hetzelfde bedrag aanpassen. Een analoog verhaal doet zich voor bij productie van warmte samen met de elektriciteit (=warmtekrachtkoppeling), zij het dat de warmte niet aan een distributienet geleverd wordt aangezien biogasinstallaties in de regel niet in de buurt van een openbaar (bv. Roeselare, Aalst) of privé (serres, e.a.) verwarmingsnet liggen. De voorwaarde voor het verkrijgen van een warmtekrachtcertificaat (WKC) is hier het gebruik voor andere doeleinden
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 15/38
dan het strictu sensu eigen vergistingsproces. Daardoor, zo althans is de redenering, vermijdt men het verbruik van conventionele energie. Het opwarmen van de inputstromen van de anaerobe reactor bv. leidt niet tot WKC’s maar indampen van de dunne fractie van het digestaat wel. De spotprijs van een WKC bedroeg gemiddeld over 2009 ongeveer 45 € De minimum prijs was 30 €.
27
.
2.7 Anaerobe vergisting: een complex rollenspel Hoewel een vergistinginstallatie altijd biogas en digestaat produceert doet zij, afhankelijk van de inputstromen en het gebruik en nabehandeling van het biogas en het digestaat, zich voor in telkens een andere verschijning. Mestbewerker Een vergistinginstallatie is zonder meer een mestbewerker voor het gedeelte van haar inputstromen als mest. De transformatie die de mest ondergaat is van tweeërlei aard: Er is een verlies aan C, als CH4 en CO2, dat tussen 4 en 8% bedraagt op basis van het gehalte aan C; N- en P-inhoud blijven gelijk maar de stikstof is onder vorm van ammonium aanwezig in het digestaat en dus gemakkelijker toegankelijk voor de plant. Mestproducent De wetgeving bestempelt alle digestaat als mest indien het afkomstig is van covergisting van biomassa met mest. Dit wil zeggen dat alle nutriënten, ook N en P, van de co-vergiste biomassa in het digestaat terecht komen en de hoeveelheid mest dus toeneemt. Deze toename, in termen van nutriënten, is proportioneel aan het nutriëntgehalte van de fractie niet-mest in de inputstroom. Mestverwerker Nochtans kan vergisting ook mest verwerken; vergisting op zichzelf niet maar wel in combinatie met bepaalde soorten naverwerking van het digestaat. Indien het digestaat gescheiden wordt in een dunne en dikke fractie dan treedt een verrijking op van P in de dikke fractie met een factor van 2 tot 2,5.29 Het wetgevend kader laat helaas maar weinig speelruimte om de eindproducten van de verwerking te valoriseren (zie 30 voor een volledig overzicht van de wetgeving in dit verband) en het commercialiseren van de eindproducten als bodemverbeteraar of meststof ligt zeker niet voor de hand.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 16/38
Loosbaar afvalwater als finale bestemming van de dunne fractie van het digestaat maar ook proces- en drinkwater zijn theoretisch mogelijk. Kunstmestproducent Men doet pogingen om de nutriënten uit mest rechtstreeks om te vormen tot basisstoffen voor kunstmest, vervanger van minerale meststof. Dit onder de stelling dat P het eerste NPK-element is waarvoor een minerale uitputting dreigt. De VCM-conferentie “Een nieuwe markt voor mest” d.d. 16 maart 2011 heeft aangetoond dat een dergelijke recycling technologisch nog in de kinderschoenen staat. Groenestroom producent In alle vergistinginstallaties in Vlaanderen wordt groenestroom geproduceerd. In de meeste gevallen wordt de warmte die daarbij geproduceerd wordt gerecupereerd met een WKK. Het elektrisch rendement draait grosso modo naar 40% toe en het thermisch rendement (bij WKK dus) gaat tot 50%. Voor de gerecupereerde warmte moet echter menigmaal een nuttige toepassing ter plaatse gezocht worden. Groengas producent Groengas kan twee vormen van conventionele brandstoffen vervangen: aardgas op het net en autobrandstof. Beide zijn slechts mogelijk na een (ver) doorgedreven zuivering van het biogas en zijn aan de huidige energieprijzen ontoegankelijk. Deze rollen van vergisting zijn tegelijkertijd overlappend en tegenstrijdig, en vertroebelen danig de intrinsieke toegevoegde waarde van vergisting in het beleid van landbouw, afval, milieu en hernieuwbare energie.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 17/38
3 Gegevens en methoden 3.1
Overzicht
Om de kost van de aanvoer van mest te koppelen aan de productieschaalvoordelen van vergisting hebben we de benadering toegepast zoals voorgesteld in Figuur 8.
Literatuurstudie (Bezoeken)
Mestoverschotten na MAP IV
Rekenmodel productieschaalvoordelen
Geografische transportclustering mestoverschotten
Geografisch netwerk vergistinginstallaties Figuur 8: Gevolgde benadering
Om inzicht te krijgen in de evolutie van het bedrijfsresultaat (winst/verlies) in functie van de schaalgrootte van een vergistinginstallatie wordt een rekenmodel ontwikkeld dat maximaal de types en groottes afdekt van vergistinginstallaties die in Vlaanderen operationeel zijn. Zowel de rekenregels als de eigenlijke gegevens voor de inputvariabelen van het model zijn gebaseerd op een literatuurstudie en worden nadien afgetoetst aan de realiteit o.a. met jaarrekeningen van vergisters, rapporten van de Vlaamse overheid en bezoeken. In een parallelle stap worden de mestoverschotten zoals die (zullen) ontstaan na de toepassing van MAP IV geografisch geclusterd. De berekening van de mestoverschotten na MAP IV 31 stoelt op het ontwerp actieprogramma nitraatrichtlijn 2011-2014 d.d. 16 februari 2011 32 neergelegd voor openbare raadpleging en houdt rekening met het voortbestaan van derogatie. Op deze gegevens wordt een geografische clustering uitgevoerd met als doelfunctie de minimalisatie van de transportkosten. De resultaten van de productieschaalvoordelen worden nadien over de geografische transportclusters gelegd en resulteren in een geografisch inplantingschema voor de vergistinginstallaties.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 18/38
3.2
Rekenmodel productieschaalvoordelen
Voor de meeste industriële activiteiten geldt dat de productiekost per eenheid van productie daalt naarmate de geïnstalleerde capaciteit toeneemt, althans bij een volledige benutting daarvan. Schaalvoordelen zijn daarvan de drijvende factor. Echter, enkel een productieniveau dat zich situeert boven een minimale benutting van de geïnstalleerde capaciteit kan leiden tot een rendabele productie. Dit brengt de afstemming van vraag en productiecapaciteit op de voorgrond. Voor een productie met belangrijke investeringen liggen deze drempelwaarden uiteraard hoger en gevoeliger aangezien investeringen dan een hogere vaste kost vertegenwoordigen in de productiekost. Vergisting is een industriële activiteit en volgt dus dezelfde wetmatigheden. Het type vergister dat het meest representatief is voor Vlaanderen staat in landbouwgebied en co-vergist mest, organisch biologisch afval en energiemaïs mesofiel in een CSTR-reactor volgens een nat procedé. De vergister is gekoppeld aan een WKK installatie. Het digestaat wordt door centrifuge gescheiden in een dikke en dunne fractie. De dunne fractie wordt met de warmte van de WKK maximaal ingedampt. Aangezien het rekenmodel productieschaalvoordelen berekent is de kost van distributie en verwerking van de dikke en dunne fractie op nul gesteld. Het geïnstalleerd elektrisch vermogen wordt als maat van de capaciteit van een vergistinginstallatie genomen omdat dit vermogen de inkomsten van een vergistinginstallatie bepaalt. 3.2.1 Parameters Het rekenmodel is evenwel ontworpen om ook nog andere effecten/parameters dan schaalvoordelen te analyseren en te optimaliseren. Daarom worden in het model volgende inputvariabelen voorzien: De economische levensduur: kan variëren tussen 1 en 20 jaar. Het aantal operationele werkuren van de installatie. De interestlast van een lening. De kost van de grond. De WACC (Weighted Cost of Capital) zijnde de gemiddelde kost van kapitaal voor de onderneming. Dit hangt af van het aandeel vreemde en eigen middelen en van de respectievelijke interest van een lening en de vereisten aan de rendabiliteit van eigen vermogen. Er worden 3 types van inputstromen onderscheiden omwille van hun specifieke impact op kosten en opbrengsten: mest, organisch
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 19/38
biologisch afval en energiegewassen. Voor elk wordt de kostprijs en de biogasopbrengst opgegeven. Het rekenmodel houdt rekening met GSC’s en WKC’s binnen het huidige wettelijk kader. Er wordt een opbrengst per GSC en WKC opgegeven. De prijs waaraan de netto geproduceerde elektriciteit wordt verkocht aan de netbeheerder. Enkele operationele parameters, afhankelijk van het type proces en de kwaliteit van de beheersvoering worden doorgegeven aan het model: o % aan eigen energieverbruik, typisch tussen 5 en 10%. o Het vochtverlies tijdens de productie: gemiddeld 5%. o De prestaties van de centrifuge, voor een Bowl centrifuge is dit 22% indikking. o Het rendement van de warmteoverdracht van de WKK-warmte, als richtwaarde geldt 80%. Enkele variabelen i.v.m. de eindproducten: de kosten voor het uitrijden van de dikke fractie en dunne fractie en de compostering van de dikke fractie.
Aangezien elk van deze input variabelen veranderd kunnen worden kan voor elk de impact op de schaalvoordelen van de vergisting nagegaan worden maar kan de inputvariabele ook geoptimaliseerd worden i.f.v. een optimalisatie of vooropgestelde waarde voor volumecapaciteit of geïnstalleerd elektrisch vermogen. 3.2.2 Schaalvoordelen Om de schaalvoordelen van vergisting te bepalen moet de impact van de capaciteit op alle kostcomponenten bepaald worden. Investeringen zijn nodig voor opslag- en mengkuipen voor de grondstoffen, de anaerobe reactor, de elektriciteitsgenerator incl. warmtekrachtkoppeling, de scheiding van het digestaat in een dunne en dikke fractie en de indamping van de dunne fractie. Het is duidelijk dat investeringen in de vergisting gedreven worden door 2 parameters, specifiek per productiestap: aanvoer, opslag, menging van grondstoffen: tonnage anaerobe reactor: tonnage generator met warmtekrachtkoppeling: m3 biogas verwerking van digestaat: tonnage
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 20/38
Volgens een studie 18 van 64 vergistinginstallaties van energiemaïs in Oostenrijk met een capaciteit tussen 50 en 2500 kWe wordt het verband tussen investering I (in €) en geïnstalleerd vermogen P (in kW) weergegeven door:
I = 101522 + 3500 P
(1)
De vooropgestelde investeringen houden rekening met alle wettelijke verplichtingen opgelegd aan industriële installaties. Deze studie beschouwt enkel energiemais als grondstof en heeft dus voor een gegeven elektrische capaciteit een vaste verhouding tussen volume en biogasopbrengst, dus elektriciteitsproductie. Dit is in onze studie met een variabele inputmix en dus ook variabele biogasopbrengst evenwel niet het geval. Aangezien investeringen naargelang de productiestap gedreven worden ofwel door tonnage ofwel door hoeveelheid biogas moet de relatie tussen investering en geïnstalleerd elektrisch vermogen omgeslagen worden naar een verband deels volgens tonnage en deels volgens volume biogas/elektrisch vermogen: In 18 worden rendabiliteitberekeningen gemaakt op basis van een levensduur van meer dan 10 jaar en wordt verondersteld dat de generator met warmtekrachtkoppeling om de 10 jaar moet vernieuwd worden. Dit laat toe door retrofitting van de kapitaalkost het aandeel WKK in de investering IWKK (in €) te bepalen. Deze waarden worden gecorreleerd met het geïnstalleerd vermogen P (in kW) en levert het verband:
IWKK = 946 × 0.956 P
(2)
2
op, met een R van de regressie van 1,00. Daardoor kan het door tonnage gedreven deel van de investeringskost InWKK bepaald worden in functie van het productievolume Q (in T/jaar), resulterend in:
InWKK = 214 × 0.964 Q
(3)
2
met een R van de regressie van 0,997. In 18 wordt tevens een verband bepaald tussen het elektrisch rendement ηe (in %) van de WKK en zijn vermogen P (in kW). Dit levert de vergelijking:
η = 5,572 × log( P) + 22,43
(4)
e
2
op, met een R van de regressie van 0,74. Het thermische rendement literatuur
27, 11, 3
ηth = 1,221×η
e
ηth
van de WKK wordt na consultatie van de
vastgelegd op: (5)
Voor de arbeidskosten in functie van het geïnstalleerd elektrisch vermogen P (in kW) wordt de kostencurve gebaseerd op “Handleiding voor biogasproductie en benutting” van het Duits ministerie van Economie 33 en dit
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 21/38
leverde de volgende vergelijking voor A (in arbeidsuren/jaar/kW) in functie van het geïnstalleerd elektrisch vermogen P (in kW):
A = 18,2 × −0.241 P
(6)
Voor het onderhoud en diverse andere kosten worden in de literatuur diverse waarden gevonden die allemaal schommelden rond 100€/kW geïnstalleerd vermogen. Daarom wordt de waarde van 100€/kW, als zuiver variabele kost dan, weerhouden in het model. De kapitaalkost omvat de afbetalingen voor leningen voor een periode van de economische levensduur van het project en omvatten zowel kapitaalsaflossing als interest. De kapitaalkost houdt ook rekening met de vervanging om de 10 jaar van de WKK. Het gehalte aan CH4 van het biogas wordt berekend aan de hand van de samenstelling van de input en de specifieke CH4-opbrengsten per soort input, op basis waarvan de energie-inhoud wordt berekend volgens de energieinhoud van CH4, gecorrigeerd voor het watergehalte van het biogas. Het bedrijfsresultaat (winst/verlies) van vergisting wordt berekend voor standaardcapaciteiten uitgedrukt in elektrische vermogens vanaf 50 kW in stappen van 50 tot 250 kW en daarna in stappen van 250 kW tot 2500 kW. Het model kiest een optimale grootte op de capaciteit waarvoor de bijkomende winst onder 3% daalt. Voor deze optimale grootte of voor een zelf gekozen grootte wordt voor elk type input de contributie aan het resultaat berekend. 3.2.3 Investeringsrendement Voor elk van de standaardcapaciteiten wordt verder de internal rate of return (IRR) bepaald op 10 jaar. Dit wordt ingegeven door het feit dat certificaten toegekend worden voor 10 jaar. Als deze IRR boven de gevraagde WACC ligt is het project in principe economisch aanvaardbaar. Als finale controle van de rendabiliteit van de investering wordt de payback berekend, zijnde de investering gedeeld door de jaarlijkse kasstroom.
3.3
Geografische transportclustering
De locatie van productiecentra wordt afgestemd op de markt en op de brongebieden van de grondstoffen. Welk van beide determinerend is hangt van de graad van complexiteit en volume van de goederenstromen verbonden aan de grondstoffen en de eind/bijproducten. Typische elementen van complexiteit zijn fragmentatie, voorspelbaarheid en levertermijnen.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 22/38
De grootte van de productiecentra, en als gevolg daarvan hun aantal, wordt dan weer bepaald door de productieschaalvoordelen. Hoe groter de productieschaalvoordelen, hoe minder productiecentra. Een landbouwvergister vertoont een bijzonder logistiek gedrag als productiecentrum: Investeringen zijn een belangrijke kostenpost. Grondstoffen bestaan conceptueel uit drie verschillende componenten: mest, OBA en energiegewassen, elk met een specifiek en uiteenlopend geografisch profiel qua aanvoer. Het eindproduct (elektriciteit) heeft geen geografische implicaties. Het bijproduct (digestaat) wordt als mest beschouwd en vertegenwoordigt een volume dat 80 tot 85% bedraagt van het inkomende volume. 3.3.1 Mest als sturende factor De door de overheid opgelegde kwalificatie van mest voor de uitgaande stroom en de opgelegde minima voor het gebruik van mest als grondstof maken dat de supply chain van een landbouwvergister (aanvoer van grondstoffen en afvoer van eind- en bijproducten) gestuurd wordt door het mestdecreet. Voor de verschillende input-stromen kan men volgende typische bronnen en brongebied(en) onderscheiden: Tabel 1: Overzicht goederenstromen van bron/naar bestemming
INKOMEND
Bron/bestemming
Regio
Aandeel transport (30% mest)
mest
varkenskwekerijen
mestoverschot
20%
OBA
conservenindustrie,
agri-industrie
26%
energiemais
diepvriesgroenten,
akkerbouw
20%
mestoverschot
34%
fakrikanten deegwaren, bakkerijen, veilingen, ... akkerbouwarealen UITGAAND digestaat
mestverwerkers
Tabel 1 toont aan dat transporten van/naar gebieden met mestoverschotten in aantal belangrijkst zijn. Daarom is besloten de geografische locatie van landbouwvergisters af te stemmen op de gebieden met mestoverschotten. Met de introductie van MAP IV zullen de mestoverschotten nog groter worden, zoals in 31 geografisch is bepaald. De assumpties van deze berekening zijn, behalve de (strengere) bemestingsnormen van MAP IV, essentieel dezelfde als in 17. Zo is bv. rekening gehouden met de
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 23/38
mogelijkheid van derogatie. De volumes mestoverschotten na MAP IV worden voor de locatiebepaling van de landbouwvergisters maar in aanmerking genomen voor vergisting à rato van de huidige vergistingsgraad van mest, m.a.w. onder de assumptie dat vergisting zijn marktaandeel in de mestbehandeling niet zal vergroten. 3.3.2 Parameters Volgende parameters worden gebruikt in de transportclustering: Elementaire eenheid van geografie: gemeente. De vaste kost van de tankwagen, bestaande uit de afschrijving, rijtaks, verzekering, transportvignet. De variabele kost van de tankwagen bestaande uit brandstof en onderhoud. Het uurloon van de chauffeur. De geografie. Laad- en lostijden: vast (ondertekening verzendingsdocumenten bv.) en variabel (pompen bv.). Duur van een werkdag. Laadvermogen van de tankwagen. 3.3.3 Clusteringalgoritme In de beginsituatie wordt één vergister toegewezen aan elke elementaire eenheid van geografie en men doorloopt ngeo clusterstappen, ngeo zijnde het aantal elementaire eenheden van geografie. In elke clusterstap i wordt de transportkost berekend in het geval twee naburige vergisters worden vervangen door één, en dit voor alle vergisters en hun buren. Het gevolg is dat de transportkost naar de geconsolideerde vergister hoger zal zijn dan de som van de twee nog aparte vergisters aangezien de afstand voor aan- en afvoer groter wordt. De cluster van twee naburige vergisters met de kleinste stijging van de transportkost wordt uitgekozen als behorend tot het nieuwe netwerk van vergisters, dat bijgevolg bij elke clusterstap één vergister minder telt. Voor alle vergisters in zo’n netwerk wordt met behulp van de schaalvoordeelcurve de productiekost berekend en gesommeerd met de transportkost. Daardoor krijgt een netwerk, dat ngeo-i vergisters telt, een totaalkost CNngeo-i bestaande uit de som van de productiekost en de transportkost van alle vergisters in het netwerk:
CNngeo − i =
ngeo −i
∑ (C
Tj
+ CPj )
j =1
met CTj en CPj resp. transport- en productiekost van de vergister j. De clusterstap wordt ngeo maal herhaald tot alle vergisters geclusterd zijn tot één grote vergister, die de hele geografie afdekt.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 24/38
4 Bespreking van de resultaten 4.1
Productieschaalvoordelen
4.1.1 Referentieset vergister Volgende realistische waarden voor de inputvariabelen worden beschouwd als referentieset: inputmix: 20% varkensmest, 40% OBA, 40% energiemaïs, door het feit dat een landbouwvergister minstens 60% landbouwproducten inclusief mest moet verwerken. Mest kost 0 €, OBA 5 € en energiemaïs 28 €. economische levensduur: 15 jaar. grondkost: 0 €, te verwaarlozen voor vergister in landbouwgebied. interestlast lening: 5%. 8000 operationele uren per jaar. arbeid kost 25 € per uur. GSC’s zijn 109 € waard, WKC’s 41 € en de elektriciteit wordt verkocht aan de netbeheerder voor 40 €/MWh. 8% wordt gebruikt voor eigen energieverbruik, er is 5% vochtverlies in het proces, de centrifuge dikt 22% in en de indamping van de dunne fractie heeft een thermisch rendement van 80%. 4.1.2 Investeringen Een analyse van de koststructuur (zie Figuur 9) van een vergister leert dat de kapitaalkost (afbetaling investering + leninginteresten) de grootste kostenpost vormt. Die varieert in de praktijk tussen 40% (voor 10% mestinput) en 55% (40% mest-input).
ka
a ta pi
44%
t os lk a
p oo k an
38%
b su
ra st
at
e d rs ei e b v ar di
s ko
n te
8% 10%
Figuur 9: Koststructuur vergister voor 20% mest-input
Dit betekent dat investeringen een primordiale rol spelen in het bedrijfsresultaat van de vergister en in de schaalafhankelijkheid daarvan. Investeringen zijn sterk onderhevig aan een verandering van schaal zoals de investeringscurve (zie Figuur 10) aantoont. Die daalt van 5.500 €/kWe voor een kleine landbouwvergister (boerderijschaal) tot 4.000 €/kWe voor een grote landbouwvergister. Dit vormt meteen de fundamentele basis van het schaalvoordeel van de grote vergister.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 25/38
De curve van het bedrijfsresultaat (zie Figuur 10) vertoont een sterk stijging tot 500 kW waarna de stijging geleidelijk aan afvlakt. De optimale schaalgrootte situeert zich rond 1.500 kW, wat overeenkomt met een volumecapaciteit van 43.000 T/jaar en een winst van 7,09 €c/kWh. De IRR van deze vergister op 10 jaar is 15,4% en de payback is 4,9 jaar wat het project naar alle economische maatstaven, weliswaar met certificaten, doet belanden in de categorie “Uit te voeren projecten”. Investering (€/kW e)
Resultaat (€c/kWh) 8
8000
7
7000
6
6000
5
5000
4
4000
3
3000 Resultaat
2
Investering
1
2000 1000
0
500
1000
1500
2000 2500 Capaciteit (kWe)
Figuur 10: Resultaat voor 20% mest-input i.f.v. de capaciteit
Uit Figuur 11 blijkt duidelijk dat de markt de productieschaalvoordelen van vergisting goed heeft begrepen, zij het dat nog een aantal kleinere installaties van minder dan 1 Mwe operationeel zijn in Vlaanderen.
Figuur 11: Aantal installaties in Vlaanderen volgens elektrisch vermogen
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 26/38
4.1.3 Met en zonder mest als biomassa Onderstaande Figuur 12 toont het verloop van het resultaat (winst/verlies) voor verschillende inputs aan mest en voor verschillende capaciteiten: hoe hoger het mestgebruik hoe lager de winst. En dit effect is aanzienlijk: voor een 1.500 kW vergister daalt het resultaat met 81 €c/kWh van 20% naar 60% mestgebruik. De daling van het resultaat in functie van het % mestinput is bovendien niet lineair. Het effect van het proces is wel een reductie van de dunne fractie in hoeveelheid, in dit geval met 59%, maar de hoeveelheid nutriënten verandert niet. Vergisting vermindert in de assumptie van indamping van de dunne fractie het transportprobleem maar niet het mestafzetprobleem. Resultaat (€c/kWh) 8 7 6 5
Mest in input 20% 30%
4
40% 50%
3
60%
2 1
0
500
1000
1500
2000 2500 Capaciteit (kWe)
Figuur 12: Invloed van aandeel mest-input op het resultaat
Het lagere resultaat van meer mest-input is te wijten aan twee fenomenen. Meer mest voor dezelfde inkomsten(= productie elektrische energie) vereist een significant grotere volumecapaciteit. Zoals hieronder in Figuur 13 aangetoond stijgt bij gelijkblijvende elektriciteitsproductie de nodige volumecapaciteit exponentieel met het gehalte aan mest in de inputstroom. Tegelijkertijd schuift de optimale schaal op van 1250 kW voor mestloze input tot 2500 kW voor 60% mest in de input. M.a.w. meer mest-input leidt tot disproportioneel grotere installaties. In Figuur 14 constateert men dat meer mest-input bovendien ook minder bruto winst (=inkomsten-aankoop substraat) oplevert per ton biomassa. Dit effect is doorslaggevend aangezien het de resultatenrekening (winst/verlies)
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 27/38
van de vergistinginstallatie één op één (negatief) beïnvloedt, in tegenstelling tot de hogere investering die via de kapitaalkost terugkeert in de resultatenrekening en dus in ieder geval een uitvlakkend effect heeft over de duur van de lening. % stijging volume i.f.v. mest%
0%
125%
0%
10%
20%
30%
40%
% mest in input 50% 60%
-10% 100%
-20% 75%
-30% 50%
-40%
25%
Capaciteit 100 kWe 250 kWe 1000 kWe 2500 kWe
-50%
-60%
0% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
% mest in input
Figuur 13: Invloed mest-input op volumecapaciteit
% stijging bruto winst vs zonder mest
Figuur 14: Invloed mest-input op bruto winst
De bruto-inkomsten dalen per 10% meer mest-input in de orde van 5% voor lage mestgehaltes en van 12% voor hoge mestgehaltes %. Tabel 2 geeft het niveau aan van de negatieve contributie van mest aan het resultaat van een landbouwvergister. Die is voor alle mest-inputs en voor alle capaciteiten consistent negatief. Tabel 2: Contributie van mest aan het resultaat
Contributie van mest aan het resultaat (€/T mest) %mest in input
100
20% 30% 40% 50% 60%
-12,5 -11,3 -9,9 -8,5 -7,0
Geïnstalleerd vermogen (kWe ) 250 500 1,000 -10,9 -9,7 -8,3 -7,0 -5,5
-9,7 -8,5 -7,2 -5,8 -4,4
-8,6 -7,4 -6,1 -4,7 -3,3
2,500 -7,2 -6,0 -4,7 -3,3 -1,9
Dit betekent dat vergisters met en zonder mest een andere inkomsten- en kostenstructuur hebben maar ook volgens een andere bedrijfslogica beheerd worden. Het feit dat mest een negatieve contributie levert aan het resultaat is fundamenteel te wijten aan de lage biogasopbrengst van (varkens)mest. Bijvoorbeeld 27, indien aangerijkt met bv. kippenmest, stijgt de biogasopbrengst en wordt de contributie van mest als geheel voor in totaal 20% mest-input reeds positief vanaf een bijmenging met kippenmest van 10% (van 20% mest), gerekend aan een kostprijs voor kippenmest van 10 €/T.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 28/38
4.2
Geografische transportclustering
4.2.1 Aandeel vergisting in mestverwerking Uit de lijst van biogasinstallaties 10 gepubliceerd door Biogas-e blijkt dat Vlaanderen in augustus 2010 praktisch gezien over een capaciteit van 415.000 Ton/jaar voor vergisting van mest beschikt. De praktische capaciteit wijkt af van de theoretische omdat een biogasinstallatie geoptimaliseerd wordt naar elektriciteitsproductie en ook niet altijd voor de volle 100% van de volumecapaciteit bezet is. Dit cijfer wordt bevestigd door de lijst van mestverwerkers van het VCM 13, met inachtneming van het door de overheid opgelegde percentage aandeel mest in de als gemengd tonnage aangegeven vergistinginstallaties in de lijst van VCM. De capaciteit voor vergisting van mest en het aandeel daarvan in de totale mestverwerking staan per provincie in Tabel 3. Tabel 3: Capaciteit en marktaandeel mestvergisting Provincie
KT/jaar
West-Vlaanderen Antwerpen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant
224 54 52 59 13
19,2 16,4 16,4 20,7 86,9
402
19,1
Totaal
% vergisting
4.2.2 Mestoverschotten na MAP IV Na MAP IV is er in Vlaanderen een behoefte aan mestverwerking van 2.637 KT/jaar. Dit is een stijging van 527KT/jaar. Rekening houdend met gelijk blijvende marktaandelen per provincie voor mestvergisting (zie Tabel 3) ontstaat er enkel in West-Vlaanderen een bijkomende behoefte aan capaciteit voor mestvergisting, nl. van 174 KT/jaar, zoals hieronder in Tabel 4 aangetoond. Tabel 4: Bijkomende capaciteit mestvergisting na MAP IV Mestvergisting (KT/jaar) capaciteitstekort
Provincie
nodig na MAP IV
West-Vlaanderen Antwerpen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant
398 54 52 59 13
174 0 0 0 0
576
174
Totaal
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 29/38
Daarom wordt West-Vlaanderen als model-geografisch gebied gekozen om transportschaalvoordelen te bestuderen en door een koppeling ervan aan de productieschaalvoordelen de optimale locaties te bepalen van mestvergisters in deze provincie. 4.2.3 Referentieset transportclustering Volgende waarden worden gekozen voor de parameters: Vaste kost van de tankwagen: 50 €/werkdag. Variabele kost van de tankwagen: 25 €c/km. Uurloon van de chauffeur: 25 €/uur. Geografie van West-Vlaanderen met 63 gemeenten. Laad- en lostijd: vast 10 min. en variabel 15 min. voor 25 T. Duur van een werkdag: 8,5 uur. 25 T laadvermogen. 4.2.4 Transportschaalvoordelen Na uitvoering van het clusteringalgoritme zoals uiteengezet in sectie 3.3.3 komen de volgende transportschaalvoordelen tot uiting in Figuur 15.
3.0
Elektrisch vermogen (MW) 15.0
2.5
12.5
Transportkost (€/T)
2.0
Als landbouwlandbouwvergister niet toegelaten
10.0
Transportkost Elektrisch vermogen
1.5
7.5
1.0
5.0
0.5
2.5 1.9
10
22 20
30 40 50 60 # vergisters in West-Vlaanderen
Figuur 15: Transportkost i.f.v. aantal vergisters
Dit voordeel is quasi uitgewerkt op 20 tot 30 vergisters, m.a.w. de proximiteit van de vergisters is dan reeds zo groot dat meer vergisters geen bijkomende transportvoordelen meer opleveren. De gemiddelde grootte van de landbouwvergister voor een mest-input van 30%, staat eveneens in Figuur 15. Een correlatie van het tonnage aan mest-input Qm in T/jaar met
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 30/38
het elektrisch vermogen P (in kW) voor 30% mest-input levert de volgende formule op:
P = (Qm − 323,9) / 9,34235
(7)
2
met een R van de regressie van 0,9995. Daaruit blijkt dat het gemiddeld vermogen van de vergisters relatief veel sterker daalt dan het transportvoordeel. Het beduidend aandeel van de kapitaalkost in de totale kost van vergisting (zie Figuur 9) en de belangrijke hefboomwerking van de investeringen in de schaalvoordelen van vergisting (zie Figuur 10) doen bijgevolg vermoeden dat de transportvoordelen inferieur zullen zijn aan de schaalvoordelen van vergisting. Overigens, de eisen van minimaal 30% mest-input en een totaal te vergisten massa van maximaal 60.000 Ton/jaar, beide opgelegd door de overheid in West-Vlaanderen, brengt ook een beperking mee van het maximaal te installeren elektrisch vermogen. Die situeert zich op 1,9 MWe wat overeen komt met minimaal 22 vergisters voor West-Vlaanderen. Operationele kost vergisting (€c/kWh) 15 14
oper. kost = 17,742 x P
13
-0,1033
12 11 10 9 8 7
Voor 30% mest-input
6 5 4 3 2 1 0
0
500
1,000
1,500
2,000
2,500
Elektrisch vermogen P (kW e)
Figuur 16: Operationele kost vergisting
De specifieke operationele vergistingskost voor 30% mest-input is functie van het elektrisch vermogen van een vergister, zoals weergegeven in Figuur 16 en gebaseerd op de formule:
oper.kost = 17.742 × −0.1033 P
(8)
2
die een R van de regressie heeft van 0.9988 en geldig is voor 30% mestinput.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 31/38
4.3
Schaalvoordelen, transportkosten en geografie
Van elke vergister die voorkomt in een mogelijk netwerk, dat bestaat uit een specifiek aantal vergisters, worden: de operationele vergistingkost met behulp van (8), en, de transportkost van/naar de vergister, berekend en nadien getotaliseerd per netwerk van vergisters. Dit levert de totale operationele kost op van elk mogelijk netwerk van vergisters die, gedeeld door het totale tonnage aan te vergisten mest zijn specifieke operationele kost. Dit wordt getoond in Figuur 17. Operationele kost van het netwerk (€/Ton) 25
20
totaal
15
productie transport
10
5
0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
netwerk bestaande uit # vergisters
Figuur 17: Operationele kost netwerken van vergisters
Het is duidelijk dat vergisting aanzienlijke schaalvoordelen oplevert. Daarentegen, naarmate het aantal vergisters daalt, stijgen de transportkosten, relatief gezien nog meer dan de productiekosten dalen. Het schaalvoordeel van productie overstijgt in absolute termen in ruime mate de stijgende transportkosten zodanig dat men vanuit economisch standpunt streeft naar de technologisch grootst mogelijke vergisters. De wetgeving, met een verplichting van min. 30% mest en max. 60.000 T/jaar te vergisten biomassa beperkt de grootte van de vergisters aanzienlijk, nl. tot een 1,9 MW. Dit maakt dat een netwerk van vergisters voor WestVlaanderen minimaal uit 22 eenheden bestaat en daarmee verhindert belangrijke schaalvoordelen verder te benutten. Het potentieel daarvan beloopt ong. 2 €/T of in totaal voor West-Vlaanderen ong. 2,5 M€/jaar.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 32/38
De geografische invulling van het netwerk van vergisters in West-Vlaanderen, gesuperponeerd op de mestoverschotten is aangegeven hieronder in Figuur 18. 30.000 T/jaar
één vergister twee vergisters Figuur 18: Geografische invulling vergisters in West-Vlaanderen
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 33/38
4.4
GSC’s en WKC’s
Om de “onrendabele top” van een landbouwvergister te bepalen werd het resultaat i.f.v. de geïnstalleerde capaciteit berekend voor de referentieset (20% mest) maar dan zonder groenestroom-, noch warmtekrachtcertificaten en voor een economische afschrijvingsperiode van 10 jaar, omwille van de onzekerheid i.v.m. GSC’s en WKC’s na 10 jaar. Capaciteit (kWe) 0
500
1000
1500
2000
2500
-10
-11
-12
-13
-14
-15
-16 Resultaat (€c/kWh)
Figuur 19: Resultaat voor 20% mest-input zonder GSC noch WKC
Uit de resultaten daarvan (zei Figuur 19) verlieslatend zijn. De geïnstalleerde capaciteit een groot verschil: het verlies voor kleine bedraagt meer dan 12 €c/kWh terwijl grote kampen van minimaal 10 €c/kWh.
blijkt dat alle capaciteiten van de vergister maakt wel installaties (onder 500 kW) installaties met een verlies
Men kan dus zonder meer stellen dat de onrendabele top die de overheid richtinggevend acht voor de toekenning van een waarde aan GSC’s en WKC’s als één waarde in de realiteit niet bestaat: elke combinatie van types biomassa en geïnstalleerde capaciteit krijgt nl. een specifieke onrendabele top die significant verschilt van de andere. Nog meer, de huidige marktwaarde van GSC’s en WKC’s samen, zijnde 159 €/MWe (159=109+1.22 x 41, aangezien per kWhe ong. 1.22 kWhth geproduceerd wordt), overschrijdt in ruime mate de reële onrendabele top voor de grote vergisters. Onze berekeningen volgen de benadering van de CREG 34 die zich baseert op kasstromen en die zich daarmee afzet tegen een door VITO eerder gevolgde
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 34/38
benadering voor de berekening van de onrendabele top 35. De CREG neemt wel de (ene) capaciteit van mestvergister over door het VITO voorgesteld als referentie en komt tot de vaststelling dat de waarde GSC’s met één derde kunnen dalen. Over WKC’s wordt niet gesproken in het rapport. VITO heeft dezelfde berekening van de onrendabele toppen op dezelfde manier herhaald in 2010 36 en komt tot de vaststelling dat de onrendabele top voor een landbouwvergister zich momenteel tussen 156 en 159 €/MWh bevindt, zonder rekening te houden met de ecologiepremie. In een advies op een voorstel van decreet van de Vlaamse regering die, volgend op de studie van VITO, een verhoging van GSC’s voor landbouwvergisters voorstelt van 90 €/MWh tot 120 €/MWh heeft de SERV 28 gevraagd te differentiëren naar capaciteit en de reële kosten in rekening te brengen voor de berekening van de onrendabele toppen. Ook vindt ze dat WKC’s en GSC’s tegelijkertijd moeten beschouwd worden. Dit bevestigt onze vaststelling dat onrendabele toppen functie zijn van de capaciteit. De huidige waarde van GSC’s en WKC’s samen overschrijden de onrendabele toppen ruim en een lineaire verhoging van de minimum waarde van GSC’s van 90 €/MWh tot 120 €/MWh voor landbouwvergisters is momenteel niet aangewezen op basis van de voorliggende economische berekeningen.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 35/38
5 Conclusies Zonder certificaten voor groenestroom- en/of warmtekracht is een landbouwvergister zwaar verlieslatend. De bedrijfsverliezen voor een vergister van 2 MW lopen op tot 80 €/MWh; voor kleine vergisters tot 500 kW bedragen ze 100 €/MWh en meer. Aangezien de waarde van groenestroomen warmtekrachtcertificaten samen momenteel ong. 150 €/MWh bedraagt, wordt een grote vergister met certificaten in één keer (zeer) winstgevend, met een positief bedrijfsresultaat van om en bij 70 €/MWh. Dit betekent eveneens dat de rendabele toppen voor vergisting overschat zijn en de certificaten bijgevolg overgeprijsd. De toegevoegde waarde van het gebruik van mest als grondstof voor vergisting is altijd negatief. De netto kostprijs van de vergisting van één ton mest varieert tussen 2 € voor grote vergisters met veel mest-input en 12 € voor kleine vergisters met weinig mest-input. De verplichting door de overheid om mest te gebruiken in een landbouwvergister maakt het probleem van de mestoverschotten nog groter. Digestaat, dat ook de nutriënten bevat van de met de mest co-vergiste biomassa, wordt immers beschouwd als mest en vervoegt dus de te verwerken mestoverschotten. Het tegelijkertijd opleggen van een minimum aan mest-input en een maximum vergistingcapaciteit in termen van volume werkt tegenstrijdig want meer mest betekent in se een grotere hoeveelheid te vergisten massa voor eenzelfde hoeveelheid te produceren elektriciteit (= inkomen). Het resultaat is dat landbouwvergisters gefragmenteerd worden en dus zorgen voor proportioneel meer vestigingsproblemen. Door het niet benutten van de schaalvoordelen laat men tegelijkertijd een belangrijk potentieel aan kostenverlaging van vergisting onbenut. Productieschaalvoordelen voor vergisting zijn, in absolute termen, factoren hoger dan de lagere transportkosten van kleine vergisters. Men streeft vanuit economisch standpunt dus naar grote installaties met een locatie die vrij elastisch is t.o.v. de brongebieden van de verschillende input-stromen en afzetgebieden van eind- en bijproducten. Aangezien die voor mestaanvoer (mestproducenten) en digestaatafvoer (mestverwerkers) beide in mestproductiegebieden liggen is de mestproductie directief voor de locatie van een landbouwvergister.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 36/38
6 Lijst van verwijzingen 1
2
3 4
5 6
7
8
9 10 11
12
13 14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Bond Beter Leefmilieu vzw, Publicatie “Actiehandboek Mestvergisting: Handleiding bij de beoordeling van een milieuaanvraag”, juni 2007. Bond Beter Leefmilieu vzw, Persbericht 23/10/2002, http://www.bondbeterleefmilieu.be/page.php/15/show/169. VITO, Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, 2007. Canvas, Uitzending “Alles voor de wetenschap” van 24 maart 2011: Willy Verstraete. Organic Waste Systems, web-site www.ows.be Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009. eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009: 140:0016:0062:nl:PDF Provincie West-Vlaanderen – POVLT, Publicatie “Vergisting op boerderijschaal techniek, grondstoffen en eindproducten”, 2007. Biogas-E, Presentatie “Types installaties” op studiedag “Graskracht” van 17 december 2010. Prof. Verstraete, Cursus “Microbial Re-use Technology”, 2011. Biogas-E, Publicatie “Voortgangsrapport 2010”, 2011. Bekkering J., Broekhuis A., van Gemert W. “Optimisation of a green gas supply chain – A review”, Bioresource Technology 101 (2010) 450–456. FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Statistiek “Grootte van het voertuigenpark (1977-2010)”. statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/ verkeer_vervoer/verkeer/voertuigpark/ VLM, Publicatie “Voortgangsrapport Mestbank 2010”, 2011. Gebrezgabher S., Meuwissen M., Prins B., Oude Lansink A. “Economic analysis of anaerobic digestion—A case of Green power biogas plant in The Netherlands”, NJAS -Wageningen Journal of Life Sciences 57 (2010) 109–115. Bettina B., Yiridoe E., Gordon R. “Impact of single versus multiple policy options on the economic feasibility of biogas energy production: Swine and dairy operations in Nova Scotia”, Energy Policy 35 (2007) 4597–4610. Bekkering J., Broekhuis T., van Gemert W. “Operational modeling of a sustainable gas supply chain”, Eng. Life Sci. 2010, 10, No. 6, 585–594. Van der Straeten, B., Buysse, J., Nolte, S., Lauwers, L., Claeys, D., Van Huylenbroeck, G. (2010) “A multi-agent simulation model for spatial optimisation of manure allocation” Journal of Environmental Planning and Management, 53 (8), 1011-1030. Walla C., Schneeberger W. “The optimal size for biogas plants”, Biomass and Bioenergy 32 (2008 ) 551 – 557. ODE Vlaanderen, Publicatie “Vergisting – Omzetten van biomassa in een energierijk gas”, 2006. VLM, web-site www.vlm.be/algemeen/Regelgeving/Mestbank/Besluiten/ Pages/Mestdecreet.aspx Vlaamse Administratie - Ruimtelijke Ordening, Omzendbrief RO/2006/01 “Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van installaties voor mestbehandeling en vergisting”, mei 2006. www2.vlaanderen.be/ruimtelijk/wetgeving/omzendbrieven/docs/20060517.pdf FAVV, Omzendbrief “Dierlijke bijproducten niet bestemd voor menselijke consumptie”, augustus 2004. www.favv-afsca.be/dierlijkebijproducten /omzendbrieven/_documents/2004-08-24_68942_nl_000.pdf Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993. eur-lex. europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31993R0259:NL:HTML
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 37/38
24
25 26 27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
VCM, Publicatie “Overzicht v/d Wetgeving bij Eindproducten v/d Mestverwerking”, april 2010. www.vcm-mestverwerking.be/publicationfiles/Overzichtwetgevingbijeindproducte n_versiesept2010.pdf VEA, web-site www.energiesparen.be/subsidies Endex marktprijzen elektriciteit, www.apxendex.com/index.php?id=282 Roels A. Thesis Master in Bedrijfseconomie 2009-2010 “Biogas in Vlaanderen: een SWOT-analyse”, 2010. SERV, Advies aan Vlaams Parlement over “Ontwerp van decreet tot wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009”, 16 maart 2011. Vlaco vzw, Presentatie “Inventarisatie van inputstromen, verwerkingscapaciteit en kwaliteit digestaat” op studienamiddag Graskracht onder het thema “Vergisting van berm- en natuurmaaisels in de praktijk” d.d. 17 december 2010. VCM, Publicatie “Overzicht van de wetgeving bij eindproducten van de mestverwerking”, 2010. Van der Straeten B., Buysse J., Van Huylenbroeck G. Poster “Effecten MAP IV op de vraag naar mestverwerking”, VCM-conferentie “Een nieuwe markt voor mest” d.d. 16 maart 2011. VLM, Publicatie voor openbare raadpleging “Ontwerp actieprogramma nitraatrichtlijn 2011-2014 van Vlaanderen d.d. 16 februari 2011” www.vlm.be/SiteCollectionDocuments/Mestbank/Algemeen/Ontwerp_MAP.pdf Bundesforschungsanstalt für Landwirtschaft - Institut für Technologie und Biosystemtechnik, Publicatie „Handreichung Biogasgewinnung und -nutzung“, 2006. CREG, Studie “De verschillende ondersteuningsmechanismen voor groene stroom in België”, 20 mei 2010. VITO, Studie “Onrendabele toppen van duurzame elektriciteitsopties” i.o.v. VEA, 2006/IMS/R/185, juni 2006. VITO, Studie “Onrendabele toppen van duurzame elektriciteitsopties” i.o.v. VEA, 2010/TEM/R/137, november 2010.
Vergisting: Schaalvoordelen en Logistiek pag. 38/38