VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002
PUNTEN VAN BEHANDELING ..........................................................................................................BLZ. 01
Notulen van de vergadering van 13 november 2002........................................................................ .3
02
Ingekomen stukken............................................................................................................................3
03
Regeling van de werkzaamheden..................................................................................................... .4
04
Subsidieverordening bodemsanering bedrijfsterreinen provincie Groningen.................................. .4
05
Budgetfinanciering Consulentschap Natuur- en Milieueducatie 2003 t/m 2006............................. .4
06
Beleidsnota fiets............................................................................................................................... .4
07
Prioriteitenlijst GDU/IDV 2003 ........................................................................................................5
08
Overdracht N999 door Zandeweer en Doodstil en wegvakje aan de gemeente Eemsmond............ .5
09
Jaarprogramma 2003 van het Kompas van het Noorden...................................................................5
10
Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden............................................ .5
11
Gedragscode integriteit voor bestuurders en ambtenaren ..................................................................7
12
Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid" ......................................10
13
Studie ontsluitingsstructuur Noordwest-Groningen............................................................ ............43
14
Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen...................................................... ............58
15
Integrale Bijstelling van de Begroting 2002........................................................................ ............65 Mondelinge vragen .........................................................................................................................87 Windenergie, mevrouw Peetoom (CDA)
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Notulen van de vergadering van 13 november 2002 Ingekomen stukken
2
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Notulen van de vergadering van 13 november 2002 Ingekomen stukken
Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, commissaris der Koningin Griffier: de heer H.J. Bolding, griffier der staten. Aanwezig zijn 50 leden, te weten: J.H. Bakker (PvdA), H. Bleker (CDA), H.H.J. Boer (PvdA), J.R.A. Boertjens (VVD), mevrouw J.W.F. Boon-Themmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), P.M. de Bruijne (PvdA), M.A.E. Calon (PvdA), A.A. van Dam (CDA), J.J. Dijkstra (PvdA), mevrouw A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks), J.C. Gerritsen (PvdA), mevrouw F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66), W. Haasken (VVD), H. Hemmes (SP), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), mevrouw R.G. Jansen (PvdA), F.C.A. Jaspers (PvdA), K. Jongstra (PvdA), F.B. van Kammen (VVD), mevrouw N.W.M. Klein Bleumink (PvdA), J.W. Kok (PvdA), B. Kolk (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), H. Koot (D66), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), J.J. van Mannekes (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), T.A. Musschenga (CDA), R.C.E. Neef (VVD), mevrouw G.R. Peetoom (CDA), De heer W. van der Ploeg (GroenLinks), J. Roggema (GPV), R.A.C. Slager (GPV), mevrouw G.A. Smit-Slim (VVD), H.J.B. Spoeltman (PvdA), H. Staghouwer (GPV), mevrouw A.M.C. Stevens (GroenLinks), P.R.A. Terpstra (VVD), de heer P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw C. Visscher-Meijst (GPV), mevrouw A. Vlietstra-van Goor (CDA), mevrouw A.A. Waal-van Seijen (VVD), N.R. Werkman (CDA), mevrouw J. Westers-Borgesius (VVD), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), mevrouw Wortelboer (PvdA). Afwezig met kennisgeving zijn de leden: R.H. van Biessum (GroenLinks), M. Boumans (VVD), mevrouw C.A. Devere (PvdA), mevrouw C. Sciacca-Noordhuis (SP), J. Warris (RPF/SGP).
De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de Provinciale Staten van de provincie Groningen. Berichten van verhindering zijn binnengekomen van mevrouw Devere, de heer Boumans, de heer Warris en de heer Van Biessum. 01
Notulen van de vergadering van 13 november 2002
Zonder beraadslaging of stemming worden de notulen vastgesteld. 02 Ingekomen stukken Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 22 oktober 2002 met een exemplaar van definitief bodembeleidsplan Overijssel b. Brieven van de Vereniging van Ingelanden in Badhoevedorp betreffende inspraak en bedenkingen tegen de reorganisatie van waterschappen en een eerste antwoordbrief van het College. c. Brief van de voorzitter van de Stuurgroep Zuiderzeelijn, waarmee een brief van 17 december 2002 van de minister van Verkeer en Waterstaat over de Zuiderzeelijn aan de Staten ter kennis wordt gebracht. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 3
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Ingekomen stukken Regeling van werkzaamheden Subsidieverordening bodemsanering bedrijfsterreinen Budgetfinanciering Consulentschap Natuur- en Milieueducatie Beleidsnota fiets
Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van Gedeputeerde Staten ter afdoening: b. Brief van de Stichting Rechtsbijstand te Zwolle van 17 oktober 2002 betreffende een verzoek om schadevergoeding t.b.v. H.C. Laan te Eenrum Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. De VOORZITTER: Dan heeft u de afgelopen dagen ontvangen, en dit wordt betrokken bij de verschillende agendapunten: Een brief van de secretaris van de IPSC van 28 november 2002 en een gedeelte uit het verslag van de vergadering van het IPSC van 26 november j.l. betreffende enkele SNN-voorstellen, die zullen worden betrokken bij agendapunt 9. Een reactie van het College van 12 december 2002 op het initiatiefvoorstel armoede en provinciale beleid van de fracties van GroenLinks en de PvdA, dat zal worden betrokken bij agendapunt 12. Een brief van het College van 12 december 2002 betreffende een studie Ontsluitingsstructuur Noordwest-Groningen. Dit zal worden betrokken bij agendapunt 13. 03
Regeling van de werkzaamheden
De VOORZITTER: U hebt de voorstellen van het presidium ontvangen. Ik moet daar een aantal opmerkingen bij maken. Aan het onderdeel dat betrekking heeft op de commissie Ruimte, Water en Groen zal nog een voorstel worden toegevoegd met een voordracht over het continueren van het interim-beleid intensieve veehouderij, wat u spoedig zal bereiken. Aan de commissie Welzijn, Zorg en Cultuur zal nog worden toegevoegd een brief van 12 december j.l. over de intrekking van de tijdelijke regeling cofinanciering zorginfrastructuur 2002 – 2003, scheiden van Wonen en Zorg. Zonder beraadslaging of stemming wordt met de werkzaamheden ingestemd. B-stukken De VOORZITTER: Er is voorgesteld agendapunt 10 als A-stuk te behandelen. Dit zal al eerste punt op de agenda verschijnen. 04
Subsidieverordening bodemsanering bedrijfsterreinen provincie Groningen
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 05
Budgetfinanciering Consulentschap Natuur- en Milieueducatie in de provincie Groningen 2003 t/m 2006
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 06 4
Beleidsnota fiets
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Beleidsnota fiets Prioriteitenlijst GDU/IDV 2003 Overdracht N999 door Zandeweer en Doodstil en wegvakje aan de gemeente Eemsmond Kompas van het Noorden Verordening rechtspositie
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 07
Prioriteitenlijst GDU/IDV 2003
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 08
Overdracht oude provinciale weg N999 door Zandeweer en Doodstil en wegvakje aan de gemeente Eemsmond
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 09
Jaarprogramma 2003 van het Kompas van het Noorden
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. A-stukken 10
Verordening rechtspositie gedeputeerden, Staten- en commissieleden
De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Zoals waarschijnlijk bij velen van u bekend, heb ik het initiatief genomen om kinderopvang voor Statenleden te regelen omdat ik er samen met mijn medeindieners van overtuigd ben dat dit de kwaliteit van het statenwerk ten goede zal komen. Om die reden dienen wij een amendement op de verordening in. De VOORZITTER: Door mevrouw Gräper-Van Koolwijk wordt namens de fracties van CDA, PvdA en D66 het volgende amendement voorgesteld: "Amendement op voordracht van Gedeputeerde Staten van 22 oktober 2002, nr. 2002-14809, CMB, tot vaststelling van de Verordening rechtspositie gedeputeerden, Staten- en commissieleden (nummer 57/2002) In de besluittekst na artikel 10 het volgende invoegen: Artikel 10A Kinderopvang 1. Aan het statenlid wordt op aanvraag een tegemoetkoming verleend in de, in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap, noodzakelijke kosten van algemene en buitenschoolse opvang voor kinderen van 0 tot 12 jaar, overeenkomstig de voor provinciaal personeel geldende regelingen. 2. De tegemoetkoming wordt verstrekt voor ten hoogste drie dagdelen per week. In de besluittekst na artikel 21 het volgende invoegen: Artikel 21A Kinderopvang 5
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden
1. Aan de gedeputeerde wordt op aanvraag een tegemoetkoming verleend in de, in verband met de vervulling van het ~statenlidmaatschap, noodzakelijke kosten van algemene en buitenschoolse opvang voor kinderen van 0 tot 12 jaar, overeenkomstig de voor provinciaal personeel geldende regelingen. 2. De tegemoetkoming wordt verstrekt voor ten hoogste tien dagdelen per week. Toelichting: Om de werkzaamheden als statenlid/gedeputeerde goed te kunnen verrichten is het wenselijk voorzieningen te treffen voor noodzakelijke kinderopvang. Aansluiting bij de provinciale regeling betekent gebruik maken van de diensten van een bemiddelingsbureau het Centraal Meldpunt Kinderopvang (CMK) dat na aanmelding bij de provincie alles regelt. De kosten welke ten laste van de provinciale begroting komen zijn slechts globaal aan te geven. Indien zes leden van provinciale staten en één gedeputeerde maximaal gebruik maken van de regeling bedragen de kosten voor de provincie circa €15.000,-- per jaar. Deze kosten komen ten laste van de algemene middelen." Het amendement is ondertekend door mevrouw Gräper-Van Koolwijk, mevrouw Peetoom en mevrouw Klein Bleumink, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer A. Het stuk moet worden vermenigvuldigd. Is er behoefte van de zijde van het College om in de tussentijd iets te zeggen? De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! Die behoefte is er wel, zij het dat daarmee niet de tijd kan worden ingevuld die met het kopiëren is gemoeid. Ik zal langzaam en gedragen spreken. Het initiatiefvoorstel heeft een zeer warm onthaal in het College van Gedeputeerde Staten gekregen. Alle leden van het College van GS zullen het amendement ondersteunen. De VOORZITTER: In afwachting van de komst van de stukken merk ik op - wat ik net ben vergeten - dat mevrouw Peetoom heeft aangemeld een vraag te willen stellen over het onderwerp windenergie dat straks bij de mondelinge vragen aan de orde zal komen. Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken. De vergadering wordt geschorst van 9.43 uur tot 9.47 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt het amendement. Het amendement wordt met algemene stemmen aangenomen. In stemming komt het geamendeerde voorstel. Het geamendeerde voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. 6
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Gedragscode integriteit voor bestuurders en ambtenaren
11
Gedragscode integriteit voor bestuurders en ambtenaren
De beraadslaging wordt geopend. De heer JASPERS: Voorzitter! Wij hebben in de commissie Bestuur en Financiën de gedragscode besproken. Dat heeft ertoe geleid dat in het nieuwe voorstel enkele wijzigingen zijn doorgevoerd die onze instemming hebben, vooral ten aanzien van draaideurconstructies en dergelijke. Als wij naar de gedragscode kijken is er nog een punt waar onze fractie de nadruk op wil leggen. In de Van Dale staat onder "integriteit": rechtschapenheid, onomkoopbaarheid en probiliteit en dat laatste betekent eigenlijk betrouwbaarheid. Als wij naar die woorden kijken, hebben wij het in feite over het basale vertrouwen dat de burger in de bestuurders moet kunnen hebben en de mensen die de bestuurders helpen, in dit geval de ambtenaren, dat zij altijd het goede zullen doen. Er is dus een sterke ethische normstelling opgenomen in deze terminologie en vandaar dat de burgers erop moeten kunnen rekenen dat er altijd vanuit dat perspectief wordt gehandeld. Dat zou men het basale vertrouwen kunnen noemen dat de burger in de overheid moet kunnen hebben; en dat is ook de basis van de democratische rechtsorde. Als wij naar die begrippen kijken, en dat is in de gedragscode minder tot uitdrukking gekomen, dan zien wij ook dat er wederkerig verkeer is van de burger naar de overheid toe, maar omgekeerd ook vanuit de bestuurder en de ambtenaar naar de burger toe. Er zijn in deze gedragscode een paar instrumentele zaken geregeld die dat wederkerig proces met name vanuit één kant nadrukkelijk proberen te versterken. Op die manier wordt geprobeerd de gedragscode geen dode letter te laten zijn maar die ook in de alledaagse praktijk te laten "leven". Als u verder kijkt naar wat er dan geregeld wordt, blijkt het manco in deze regeling te zijn dat de interne checks en balances – dus de controles die erin zitten, zodat gewenst gedrag en actie worden vertoond - er eigenlijk niet helemaal goed in zijn opgenomen. Een van de dingen die wij in dat kader missen is dat de bestuurders - en dat geldt zeker ook voor de ambtenaren - in een omgeving moeten werken die op zichzelf ook beschermend werkt en die ook maatregelen heeft genomen die voorkomen dat ambtenaren - en bestuurders - in kritieke functies in ongewenste situaties kunnen komen. Dat staat er eigenlijk niet in. Wij hebben het er wel over, en dat ondersteunen wij van harte, dat dit een belangrijk onderwerp is bij werkoverleg en dat geldt ook voor het Managementteam. Op individueel niveau en in de jaargesprekken die door leidinggevenden met ambtenaren worden gevoerd is het allerbelangrijkst dat de overheid, in dit geval de Staten, en het College, ten aanzien van zijn medewerkers ervoor heeft te zorgen dat zij werken in een omgeving die in geval van kritieke functies beschermend is en ongewenste situaties voorkomt. Een voorbeeld hebben we naar aanleiding van de Ceteco-affaire. Er is een discussie geweest over het Treasury-statuut van de provincie. Daarover is uitvoerig in de commissie Bestuur en Financiën gesproken. Ik denk ook aan de problemen die er in den lande zijn geweest met betrekking tot de aanbestedingsprocedures. Dat zijn zaken die wellicht hier intern ook aandacht gekregen hebben van het College en het Managementteam. Van onze kant willen wij sterk benadrukken dat u als verantwoordelijk bestuur nog eens intern kijkt naar constructies in die situaties waar ambtenaren in kritieke functies zitten en er van alles en nog wat zou kunnen gebeuren; zijn er voldoende organisatorische maatregelen genomen, constructies, checks en balances en extra controles om te voorkomen dat de verleidingen die er zouden kunnen zijn, optreden. Ik denk dat het uiteindelijk versterkend is voor het voorbeeldgedrag dat wij allen willen en op die manier normstellend kan worden aangescherpt. 7
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Gedragscode integriteit voor bestuurders en ambtenaren
De heer HOLLENGA: Voorzitter! Gelet op de aanpassing die er gepleegd is naar aanleiding van de discussie in de commissie kan onze fractie zich volledig vinden in deze gedragscode. Het is goed dat het College deze zaak op deze manier heeft voorgelegd en gelet op de ontwikkelingen in de maatschappij en in bestuurlijk Nederland is het een goede zaak in de toekomst een dergelijke gedragscode regelmatig tegen het licht te houden. Mevrouw WAAL-VAN SEIJEN: Voorzitter! De gewijzigde voordracht bevat de aanpassingen waarom in de commissie is gevraagd. Bovendien wordt een aantal zaken verduidelijkt. Wij gaan akkoord met die wijzigingen. Mevrouw BOS: Voorzitter! De GroenLinks-fractie sluit zich bij de vorige sprekers aan, wij zijn ook tevreden met de wijzigingen. Wij hadden in het trefwoordenrijtje nog graag het woord "openbaar" opgenomen gezien. Het begrip "open" staat daar wel, maar dat is toch net even iets anders. De heer KOOT: Voorzitter! Wij vinden zo’n gedragscode over de integriteit van bestuurders en ambtenaren een prima nota. We zien die ook in het bedrijfsleven en niet ten onrechte. Wij hebben hierover uitgebreid gesproken in de commissievergadering en hebben er toen een aantal mankementen uitgetild. Die zijn nu verdwenen voor wat betreft de twee- en eenjaarstermijn: het onterechte verschil tussen gedeputeerden en werknemers in deze organisatie. Er was geen ratio bij gegeven en dat is opgelost door voor allebei de termijn op twee jaar te stellen. De zaak nog even nalezend zagen wij nog een kleine omissie. Als eerst de grote zaken aan de orde zijn, vallen de kleine zaken niet op, maar ze komen tevoorschijn als men er rustig voor gaat zitten. Op bladzijde 59a-7, wordt gesproken over het wel of aannemen van cadeaus en daar wordt een richtlijn van € 50,- voor gehanteerd. Dit bedrag wordt gezien als indicatie voor wat acceptabel is. Maar onder aan deze bladzijde wordt gesproken over dure geschenken die onder dankzegging geretourneerd kunnen worden. Kunnen is een mogelijkheid, u mag er wel of niet gebruik van maken. Het lijkt mij, in samenhang met het voorgaande, verstandiger om hier te definiëren: "dure geschenken boven de € 50,- worden onder dankzegging geretourneerd." Tevens, en dat is het tweede punt, staat halverwege dezelfde bladzijde: "Om de beoogde transparantie te bereiken, zullen bovenstaande principes vorm worden gegeven door intern: het wekelijks rouleren van lijsten waarop ontvangen relatiegeschenken worden vermeld." Misschien is het verstandig daarbij ook te vermelden wie de schenkers zijn, dan weten wij of er nog achterliggende bedoelingen zijn, vooral nu wij de kersttijd naderen. Wat betreft die cadeaus, die ontvangt men in feite in verband met de functie binnen en ten behoeve en ten nutte van de provincie en wij kunnen besluiten die cadeaus op een grote hoop te schuiven en te verloten onder het personeel. Dat zijn mijn bemerkingen, voor de rest is deze nota heel deugdelijk en ik hoop dat hij in de toekomst voor een ieder als een soort armleuning zal dienen, waarlangs men naar een goede integrale kijk op het leven toegaat. De heer HEMMES: Voorzitter! Ik wil kort nog een aantal zaken over dit voorstel kwijt. De mensen in dit het land hebben recht op een integere overheid, op welk niveau dan ook. De overheid dient daarom corruptie, machtsmisbruik en andere misstanden actief op te sporen en te bestrijden. 8
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Gedragscode integriteit voor bestuurders en ambtenaren
Dat dit hard nodig is laat de parlementaire enquête naar de bouwfraude, die onlangs is gevoerd, in volle omvang zien. De voorzitter van die commissie verwoordde het heel mooi, het smeren en fêteren dient afgelopen te zijn. Er dienen voor ambtenaren op alle niveaus en voor bestuurders idem dito heldere regels te zijn om ongeoorloofde beïnvloeding te voorkomen en een goede regeling voor klokkenluiders is daarom van groot belang. Voor de betrouwbaarheid is het ook belangrijk dat de burgers het bestuur en beleid kunnen controleren, daarom vinden wij dat in principe alle communicatie tussen burgers en ambtenaren, evenals de documenten die ambtenaren onderling uitwisselen, openbaar moeten zijn. Dan krijgen wij ook niet de misverstanden zoals wij die gisteren bijvoorbeeld nog hadden inzake de WAO. De huidige beperkingen moeten worden ingeperkt. Wat ook afgelopen moet zijn, is de kruiwagenconstructie, iets wat op grote schaal plaatsvindt, vooral bij uitgerangeerde politici. Een andere baan moet men verdienen en niet krijgen vanwege belangrijke vrienden. Voorzitter, deze voordracht is wat ons betreft helder, hij bevat alle punten die hij moet bevatten, maar alles staat of valt met de wijze waarop ambtenaren en bestuurders en ook volksvertegenwoordigers ermee omgaan. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! Een brede steun en al of niet uitgesproken waardering voor de inhoud van de regeling bleek ook tijdens de commissiebehandeling. Ook de aanpassing op een tweetal punten die, gehoord de inbreng van de Statenleden, is doorgevoerd, blijkt op brede steun te kunnen rekenen. Het punt van de heer Jaspers willen wij graag expliciet in de organisatie meenemen bij de implementatie en de continue aandacht die daarvoor nodig is. Wie de schenker is, staat al op de lijstjes waarover ook door de heer Koot wordt gesproken en voor het retourneren zijn er diverse retourwegen denkbaar. Het principe is niet zozeer de vraag waar het naartoe gaat. Het is vooral van belang dat het een geschenk is dat niet in de handen blijft van een bestuurder of ambtenaar en dan zijn er diverse retourwegen denkbaar: een retourkelder voor opslag en uiteindelijk vernietiging, een retour goed doel, zoals ingeval van bloemen een bibliotheek of een andere publieke voorziening. Ik ontvang heel veel bloemen, die zijn altijd beneden de € 50,- en ik maak er een vaste gewoonte van om, tijdens de bijeenkomst waar ik die bloemen ontvang, iemand te verkiezen waaraan ik die bloemen overhandig, die hebben dan meteen een goede bestemming. Er zijn veel wegen die naar het goede leiden. Het principe is dat zij niet in eigendom, gebruik en beheer van de ontvanger, zijnde een ambtenaar of bestuurder, blijven. De VOORZITTER: Wenst nog een uwer het woord? Dat is niet het geval. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt het voorstel. Het voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. 9
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
12
Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid"
De beraadslaging wordt geopend. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Misschien eerst even qua procedure: het College heeft in een brief aan de Staten haar zienswijze ten aanzien van het initiatiefvoorstel vastgelegd. Het zal duidelijk zijn dat als wij over het initiatiefvoorstel spreken wij ook over de brief van het College spreken en ik kan mij niet anders voorstellen dan dat het College zelf zal ingaan op vragen of opmerkingen over de brief. De PvdA-fractie heeft bij de Algemene Beschouwingen bij de Begroting 2003 een pleidooi gehouden voor een provinciaal sociaal beleid, u kunt zich dat herinneren. Wij hebben er toen sterk voor gepleit om niet minder te doen aan wat wij in de harde sector van de samenleving presteren maar om ons als provinciaal bestuur met name meer te profileren op het terrein van de sociale aspecten, de sociale problemen in de Groninger samenleving. In het kader van dat door de PvdA-fractie voorgestane beleid past dit initiatiefvoorstel helemaal. De essentie van de armoedeproblematiek is in feite de sociale ongelijkheid. Er is een grote groep medeburgers in ons midden die financieel niet in staat is volwaardig mee te doen in de maatschappij. Dat feit op zich behoeft geen nader onderzoek, het blijkt duidelijk uit diverse publicaties, waarvan die van het Sociaal Cultureel Planbureau wel de meest bekende is. Het is ook heel duidelijk dat onze provincie koploper is in die armoedeproblematiek. De gemeenten met procentueel de meeste armen bevinden zich in de provincie Groningen. Dit gegeven alleen al moet voor de provincie Groningen aanleiding zijn om zich te gaan bemoeien met die armoedeproblematiek, om daar bewust mee bezig te zijn en om ook op dit terrein een presterende provincie te zijn en wellicht een voorbeeldfunctie te kunnen vervullen voor andere provincies. Uiteraard is de zorg voor de minst draagkrachtigen een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Wij weten dat daar een primaire verantwoordelijkheid ligt, wat niet betekent dat wij als provincie daarin geen rol zouden kunnen vervullen. Op vele andere beleidsterreinen waar de gemeenten taken vervullen, spelen wij als provinciaal bestuur een belangrijke faciliterende, stimulerende, regisserende of aanvullende rol en wij denken dat het ook op dit terrein zeker mogelijk is. Het past dan ook helemaal in de taakopvatting van de provincie zoals het College die ook onlangs in de toelichting bij de Voorjaarsnota nog eens uiteen heeft gezet. Het initiatiefvoorstel onderbouwt de problematiek en geeft de kaders aan waarbinnen het beleid ten aanzien van de armoedeproblematiek ontwikkeld zou kunnen worden. In die zin is het initiatiefvoorstel een voorschot op het duale stelsel; de Staten geven het beleidskader aan, het College van GS werkt dit uit en komt met nadere voorstellen. In die zin is het, denk ik, ook een goede zaak dat het College haar zienswijze op het initiatiefvoorstel ook schriftelijk aan de Staten heeft meegedeeld. Over die brief van het College zijn wij enigszins teleurgesteld. De armoedeproblematiek wordt onderkend, maar nader onderzoek is niet nodig, we kunnen volstaan met het bundelen van bestaande onderzoeksresultaten, we doen al veel aan arbeidsmarktmaatregelen en gebiedsgericht welzijnsbeleid. De brief heeft wat dat betreft toch een wat afhoudend karakter. Er wordt ook ingegaan op dingen die helemaal niet worden voorgesteld: "Wij willen ons niet begeven op het terrein van de inkomens- en uitkeringsontwikkelingen. Wij willen, zullen of kunnen niet op de stoel van de gemeenten plaatsnemen". Dat willen de initiatiefnemers van het voorstellen ook helemaal niet. In die zin gaat de brief op een aantal zaken in die niet echt in het kader van dit initiatiefvoorstel aan de orde zijn. 10
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
Het voorstel kleurt de rol van de provincie duidelijk in. Coördinerend, regisserend en bezig zijn, in goed overleg met andere partijen, gemeenten, maatschappelijke organisaties waar het gaat om de armoedeproblematiek. Als wij een dergelijke armoedeproblematiek willen analyseren, moeten wij dat zeker doen door allerlei bestaande onderzoeksresultaten te bundelen, maar het kan ook noodzakelijk zijn om een diepteonderzoek te doen naar de doelgroep. Het College heeft daar geen behoefte aan. Wij vinden dat het wel een goede zaak zou zijn om die analyse daarmee te completeren. Het is op dit moment niet aan de orde om in deze eerste termijn hetgeen de initiatiefnemers in het voorstel schrijven nog eens dunnetjes over te doen. Het moge duidelijk zijn dat onze fractie het voorstel van harte ondersteunt. Wij vinden de voorstellen zoals die met name worden gedaan onder c, d en e een goede uitwerking van de coördinerende en stimulerende rol die wij als provincie in dit veld kunnen vervullen. Wij ondersteunen het voorstel van harte en vinden dat er een uitdaging ligt bij het College om uitwerking te gaan geven aan dit initiatiefvoorstel en wij verwachten van het College een creatief meedenken in het formuleren van beleid waar wij als provincie mee bezig zouden moeten gaan. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Voorzitter! Er ligt vandaag voor een initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en de PvdA over armoede en provinciaal beleid en er ligt een reactie van het College op dit voorstel. De provincie Groningen scoort hoog op de armoedemonitor, de heer De Bruijne noemde het ook al. Ook uit de jongste cijfers van november jl. blijkt dat Groningen en Friesland naast Amsterdam en Rotterdam de meeste lage inkomens kennen. De CDA-fractie is het met de indieners van het voorstel eens dat huishoudens met een langdurig laag inkomen niet in een financieel moeras mogen wegzakken. De overheid heeft een duidelijke taak om de armoede gericht te bestrijden. Deze overheidstaak, gericht op de inkomens, is wat het armoedebeleid betreft via de Bijstandswet gedecentraliseerd naar de gemeenten. Dit is in de ogen van de CDA-fractie een goede zaak; immers de gemeenten staan het dichtst bij de burgers en kunnen maatwerk leveren en doen dat ook. In het initiatiefvoorstel wordt een sterkere rol van de provincie gevraagd op het gebied van het armoedebeleid. Welke mogelijkheden heeft de provincie om armoede te bestrijden en moet armoedebeleid explicieter als beleidsterrein in het provinciale beleid? Op het gebied van de minimuminkomens zijn er dus geen mogelijkheden, dat is rijksbeleid. De uitvoering van de Bijstandswet ligt bij de gemeenten. Armoede is meer dan alleen een laag inkomen, armoede kan ook uitsluiting van deelname aan het maatschappelijke leven betekenen zodat men in een isolement raakt. Het kan alle perspectief op de toekomst ontnemen als men langdurig van een laag inkomen moet leven en geen uitzicht heeft op werk. Het kan onverschilligheid teweeg brengen. Wat heeft het voor nut je kinderen te stimuleren het onderwijs af te maken als je zelf geen toekomst ziet. De CDA-fractie is van mening dat de provincie haar taken op het gebied van armoedegerelateerde problemen serieus moet nemen en ook neemt. Op het gebied van het arbeidsmarktbeleid heeft de provincie al verschillende taken opgepakt, onder andere om de langdurig werklozen weer op weg te helpen, zodat hen weer perspectief wordt geboden. Op het gebied van het onderwijs, om vroegtijdige schoolverlaters weer in het onderwijs te krijgen, om zo een betere kans op werk te hebben. Op het gebied van het welzijnsbeleid zijn talrijke projecten gericht op deelname aan het maatschappelijke leven en het voorkomen van maatschappelijk isolement. Binnen het gebiedsgericht beleid is samenwerking tot stand gebracht tussen provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en instellingen om de complexe maatschappelijke problemen, waaronder armoede, zie ook de brief van GS, gezamenlijke aan te pakken en 11
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
waar mogelijk de financiële middelen te bundelen. Gemeenten, provincie, organisaties en instellingen hand in hand! De CDA-fractie kan zich heel goed vinden in het sociale beleid dat gevoerd wordt in onze provincie, wat ook inhoudt dat men altijd open moet staan voor vernieuwende projecten en ideeën. Wanneer we de brief van het College lezen, hebben wij veel respect voor wat er allemaal door de provincie wordt opgepakt op het gebied van sociaal beleid. De vraag kan gesteld worden wat er op dit moment nog aan moet worden toegevoegd. De CDA-fractie is het eens met de indieners dat onderzoek en analyse van de sociale economische achterstanden in onze provincie noodzakelijk is. Er is de laatste twee jaar al veel onderzoek verricht in de vorm van structuurschetsen, kengetallenonderzoek, onderzoek naar wachtlijsten voor aanleunwoningen en voor de plaats in een verzorgingshuis, trendonderzoeken en onderzoek naar de voorzieningen in de dorpen. Veel cijfers zijn bekend, ook wat betreft de lage inkomens. Een samenvattende notitie van POZW op basis van al deze onderzoeksgegevens lijkt onze fractie dan voorlopig ook voldoende, hier hoeft geen extra geld voor beschikbaar gesteld te worden. Toch was de CDA-fractie blij in het laatste nummer van POZW te lezen dat het de wens is van de gedeputeerde te komen tot een sociaal-cultureel rapport zoals bepleit door de commissie Simons. Juist in zo’n tweejaarlijks rapport kan de provincie haar rol van verbindingsofficier vervullen, ook richting het rijk. Het rijk moet meer oog hebben voor de regio’s. Het komt voor dat door het rijk genomen generieke maatregelen slecht uitpakken voor onze provincie. Ik denk dan aan de financieringssystematiek voor de Regionale Publieke Omroep en aan de maatregelen betreffende de WIW- en IDE-banen. Uit zo’n sociaal rapport zou dan een sociale agenda moeten voortvloeien. Die moet breder zijn dan alleen armoedebeleid, maar in samenhang worden gezien met andere, aan armoede gerelateerde, maatschappelijke vraagstukken die in deze gebieden spelen. De indieners breken een lans voor het versterken en ondersteunen van organisaties voor uitkeringsgerechtigden. De CDA-fractie vindt evenals de indieners dat geld dat is bedoeld om gericht armoede te bestrijden, ook bij degenen die daar aanspraak op kunnen maken terecht moet komen. Soms weten mensen de weg niet, soms hebben mensen schaamte of zien zij op tegen de papieren rompslomp. Organisaties van uitkeringsgerechtigden kunnen hier dan een rol vervullen. Gemeentelijke cliëntenorganisaties moeten ook door de gemeente bekostigd worden. Doen zij dat niet, dan moeten deze organisaties bij een gekozen raadslid aan de bel trekken, die dan weer B en W achter de broek moet zitten om het op de politieke agenda te krijgen. Iets anders is het voor organisaties die meer regionaal geworteld zijn, zoals onder andere De arme kant van Nederland. Onze vraag aan het College is of het nu reeds mogelijk is dat deze organisaties meedoen in het gebiedsgerichte beleid of dat zij kunnen aansluiten bij het SPC. Kunnen deze organisaties, indien ook gemeenten dit dragen en willen meefinancieren, projecten indienen om zo, op projectbasis, voor financiering in aanmerking te komen? Indien het om - anders dan financiële - ondersteuning gaat voor het opzetten van een gemeentelijke cliëntenraad kunnen deze organisaties dan een beroep doen op provinciale ondersteuning via het nieuwe POZW? Het voorstel van de indieners is dat de provincie voor haar coördinerende en regisserende rol in de bestrijding van de armoede met ingang van 2003 € 100.000 beschikbaar moet stellen uit de Algemene Middelen. Graag wil mijn fractie een nadere onderbouwing waarvoor dat bedrag nodig is. De heer NEEF: Voorzitter! Het initiatiefvoorstel over armoede en provinciaal beleid dat vandaag voorligt, vindt zijn oorsprong in onder meer de publicaties over de armoedeproblematiek in Nederland. De 12
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
initiatiefnemers constateren enerzijds dat deze problematiek bepaalde groepen Nederlanders treft en dat er anderzijds ook een duidelijke geografische component aanwezig is. In onze provincie scoorden veel gemeenten hoog als het gaat om de sociaal-economische achterstandsmaat en wij hebben daar ook onlangs weer kennis van kunnen nemen. Dit, gevoegd bij de discussie die er binnen het IPO wordt gevoerd over de rol van de provincie bij de aanpak van maatschappelijke problemen, resulteert dan in zo’n voorstel. Bij de concrete voorstellen die ons worden gedaan, is het doen van onderzoek er een. Hoe staat de provincie er eigenlijk voor, hoe gaat het met onze burgers, is een vraag die regelmatig opkomt en die beantwoord zou kunnen worden in een regionale invulling van rapportages van het Sociaal Cultureel Planbureau, een sociale monitor of de Staat van Groningen. Ook in het verleden is deze wens uit de Staten welwillend door het College ontvangen en uit de beantwoording door het College blijkt dat het vooral een organisatorische uitdaging is. De kengetallen zijn er en alle vormen van onderzoek zijn er. In de schriftelijke reactie op het voorstel stelt het College voor om op dit moment een samenvatting te maken van bestaand onderzoek door het POZW. Vraag van onze fractie aan de indieners is of dat voorstel in de richting komt van wat u hebt voorgesteld in uw voorstel. De VVD-fractie heeft bij de behandeling in de commissievergadering gevraagd of de provincie wel de regierol zou moeten willen hebben zoals hier voorgesteld. Men komt al gauw op gemeentelijk terrein of zelfs rijksbeleid. Ook in de brief van het College wordt dat nog eens expliciet gesteld: "Wij willen ons niet begeven op het terrein van inkomens- en uitkeringsontwikkelingen en niet op de stoel van de gemeenten plaatsnemen." Verder heeft de VVD-fractie er al in de behandeling in de commissie op gewezen dat de hier geopperde ideeën veel raakvlakken hebben met het provinciale welzijnsbeleid en met de overleggen die op gemeentelijk niveau al in onze provincie plaatshebben. 'Doe wel en houd het stil' is niet de houding van het provinciebestuur dat de burgers binnenkort nog weer eens extra moet laten weten waarom zij naar de stembus zouden moeten gaan, er is tenslotte geen kiesplicht, voor de verkiezing van de Provinciale Staten. In die zin dan ook dank voor de opsomming die het College in de reactie geeft van allerlei lopende projecten, gericht op kwetsbare groepen, bijvoorbeeld op het terrein van scholing, arbeidsmarktbeleid, participatie en expertise-uitwisseling. Mijn vraag aan de indieners: wat ontbreekt er - gewapend met deze kennis - aan het provinciaal beleid, gericht op de armoedeproblematiek. En een laatste vraag aan de indieners in deze eerste termijn is: u verbindt aan het besluit het beschikbaar stellen van € 100.000 uit de Algemene Middelen en daar zou ik graag een nadere toelichting op hebben. Mevrouw BOS: Voorzitter! Voordat ik inga op de beantwoording van de brief van het College wil ik even terug in de tijd, niet zo heel ver, naar begin 2000. Toen was er hier in de statenzaal een bijeenkomst waarin de onderzoeksresultaten naar sociaal beleid van gemeenten werd aangeboden door het FNV en J'accuse. In dat onderzoeksrapport werden verschillende aanbevelingen richting provincie gedaan. GroenLinks zat ook in de zaal en dat is, als u GroenLinks kent vanzelfsprekend, wij hebben niet voor niets een lange traditie waarbij de achterstand en armoede van mensen hoog op de agenda staan en in het verleden werden deze doelstellingen wel eens expliciet geuit in woorden van "beton". Ik weet niet of u de film over Fré Meis gezien heeft, dan weet u wat ik bedoel. Na die bijeenkomst heeft GroenLinks contact opgenomen met het FNV en met De arme kant van Nederland en dat heeft geresulteerd in een notitie van GroenLinks "Eerlijke armoede”. Ook daarin kwam het beleid van de provincie ter sprake en werd een oproep gedaan om alle sociale diensten en alle andere organisaties die met armoede te maken hebben bij elkaar te roepen om te kijken wat er nog aan die armoedebestrijding gedaan kan worden en wat er gebruikt kan worden voor de gebiedsgerichte aanpak die 13
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
de provincie wil. Die notitie is naar alle gemeenten gestuurd en daar zijn heel veel reacties op gekomen. Sommigen waren kritisch: men moet niet op de stoel van de gemeenten gaan zitten, maar daar waar gemeenten tekort schoten kregen wij van die kant heel veel ondersteuning. Aan onze oproep om een bijeenkomst te organiseren werd geen gehoor gegeven. Toen hebben wij zelf in de statenzaal, we hebben het al eens eerder gezegd, in 2002 een bijeenkomst georganiseerd. Vertegenwoordigers van sociale diensten, WVG-platforms, cliëntenraden, gehandicaptenorganisaties, iedereen die iets met armoedebeleid te maken had was daar aanwezig. Ook gedeputeerde Boertjens hield een gedreven voordracht over het arbeidsmarktbeleid en er waren heel veel ideeën, standpunten en voorstellen. Men was die dag heel creatief bezig en dat heeft uiteindelijk geresulteerd in dit initiatiefvoorstel. Wij vonden een bondgenoot om met ons mee te strijden dat initiatiefvoorstel erdoor te krijgen in de PvdA. In het voorstel staan concrete aanbevelingen. Het is voor ons ondersteunend en stimulerend geweest dat ook het IPO de laatste jaren vindt dat de provincies een regisserende rol moeten hebben inzake de armoedebestrijding, het staat ook in de stukken, en het IPO pleit voor een tweejaarlijks sociaal-cultureel rapport en op basis daarvan moet een sociale agenda worden opgesteld. Ik heb ook de notulen gelezen van de commissie Welzijn, daar was een hele discussie over dit onderwerp en veel woorden gingen over wel of niet regisserend, sturend of coördinerend en ik dacht: 'mensen laten we toch gewoon aan het werk gaan.' De reactie van het College vind ik in die zin ook een beetje teleurstellend, als ik het zo lees is het zo voorzichtig. Ik had graag van het College een reactie gekregen als: 'Prima zo! We gaan we er met volle kracht tegenaan', en ik vind niet dat het hieruit helemaal blijkt, maar misschien komt het nog. Een diepgaand onderzoek is niet nodig, de bestaande gegevens van POZW worden verzameld en er komt dus wel een of andere notitie. Over de sociale agenda heb ik niet echt iets kunnen lezen maar het lijkt mij niet meer dan vanzelfsprekend dat, wanneer wij zo’n notitie hebben, daar een plan van aanpak ofwel een sociale agenda uit voort zal vloeien en ik ben benieuwd of de gedeputeerde daar ook rekening mee houdt. Er wordt wel regelmatig overlegd met de gemeenten, prima. Punt 1.d waar wij om vroegen ging om de ondersteuning of subsidiëring van organisaties en steun voor gemeentelijke cliëntenraden. Er wordt iets georganiseerd en ik denk dat ze daar ook heel blij mee zijn, maar wat niet gebeurt, is het bieden van financiële ondersteuning en ook wordt niets gedaan aan het letssysteem en dat zijn zaken die ook daaruit voortvloeien. Maar ik geef de moed nog niet helemaal op want ik denk dat uit zo’n provinciaal platform natuurlijk ook van alles voortkomt als het er eenmaal is. De voortgangsrapportage wordt één keer per jaar gedaan, dat vinden wij prima, dat lijkt ook heel sterk op wat het IPO wil. Ja, de heer Bleker hecht daar ook zeer aan want hij heeft ergens gezegd: "de provincie Groningen is Simons." Dat slaat daar toch ook op en dat geeft ons de moed dat het toch wel in orde komt. Ik zat gisteren achter de computer en heb via Google "armoede in Nederland" en "armoede in de provincie Groningen" ingetoetst en dan schrik ik toch wel enorm als ik al die cijfers op het scherm voorbij zie komen. Van alle kinderen, jonger dan achttien jaar, leeft bijvoorbeeld vijftien procent in een gezin met een laag inkomen. Bij ruim eenderde daarvan ligt het inkomen vier jaar of langer onder de armoedegrens en vaak betreft het eenoudergezinnen. Onderzoek heeft uitgewezen dat opgroeien in armoede vooral bij jonge kinderen van invloed is op schoolprestaties, maatschappelijke participatie, verschijnselen van psychosociale aard en regelovertredend gedrag. Dat maakt op mij toch wel heel veel indruk. 14
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
We hebben vorige week vrijdag een werkbezoek gebracht aan de gemeente Pekela waar dat ook heel duidelijk speelt en ook uit het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat er van de 50 gemeenten in Nederland met de grootste sociale economische achterstand zich er 14 in Groningen bevinden. Dan had ik toch wel iets meer inzet van het College verwacht, iets meer overtuiging. Wij willen heus niet op de stoel van de gemeenten zitten maar wij vinden wel dat daar waar de provincie iets kan doen wij gewoon verplicht zijn dat te doen. De heer TERPSTRA: Ik zou graag één vraag aan mevrouw Bos willen stellen. In haar betoog betrekt zij zijdelings ook de brief van de provincie en als ik door de manier waarop zij daarop reageert, is het bijna zo dat zij de brief van de provincie ongeveer overneemt. Want zoals het daar staat is onderzoek prima, de jaarlijkse resultaten enzovoorts ook, en wat voor mijn gevoel overblijft, is alleen de eventuele subsidiëring en de invoering van het lets-systeem. Mag ik constateren dat u eigenlijk vindt dat als de gedeputeerde een wat bevlogen betoog houdt daarmee uw eigen voorstel overbodig is? Mevrouw BOS: Ik heb hem ook uitgedaagd om dat te doen. Wij zullen even afwachten of dat ook gebeurt. Het staat er zo niet-expliciet, ik had graag wat meer gewild. Bijvoorbeeld bij onderzoek staat: 'is niet nodig, maar we doen wel dit en dit', en zo heeft het een beetje die teneur. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik wil mevrouw Bos nog even één ding vragen. Zij spreekt over eenoudergezinnen en ik weet dat daar de problematiek moeilijk is, maar wat moeten wij als provincie aan eenoudergezinnen doen, dat is typisch gemeentelijk beleid. Mevrouw BOS: Ik vertelde al dat ik gisteren op mijn computer allerlei cijfers voorbij zag gaan en ik citeerde dat wat ik zag. Dat stimuleert mij dan om te zeggen: "Laten wij dit initiatiefvoorstel steunen en laten we daar een goed vervolg aan geven" en dan heb ik het niet expliciet over eenoudergezinnen, maar het was als voorbeeld over jongeren, enzovoorts, en de gevolgen van het opgroeien in een gezin waar weinig geld te besteden is. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Zou ik nog een aanvullende vraag mogen stellen over wat de GroenLinks-fractie dan denkt wat de provincie werkelijk kan doen voor armlastigen, waaronder inderdaad die eenoudergezinnen. Dat is mij nog steeds niet duidelijk. Wat kunnen wij dan concreet voor die mensen gaan doen als we dit amendement steunen? Mevrouw BOS: Nogmaals, ik wil het wel weer even uitleggen. Ik noemde dit als schrijnend voorbeeld over hoe het in de wereld is gesteld. Zoals u weet is Nederland mondiaal gezien een enorm rijk land, maar 10 procent van de gezinnen in Nederland leeft op de armoedegrens en dat vind ik schandalig. Het zijn bepaalde doelgroepen die het zwaarst te lijden hebben, dat zijn jonge kinderen, jongeren, ouderen en eenoudergezinnen, en de gedachte dat we daar iets aan moeten doen is de drijfveer geweest voor ons initiatiefvoorstel. Ik heb het niet verteld om expliciet iets te doen aan eenoudergezinnen, nee. Hiermee moeten wij verder en wij moeten gewoon die gaten opvullen die gemeenten laten vallen, we moeten alles doen wat we kunnen doen en daarvoor is dit initiatiefvoorstel en de uitwerking daarvan. Nogmaals, ik spreek dus niet alleen over eenoudergezinnen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik sprak ook niet alleen over eenoudergezinnen, ik gaf ook aan dat het een voorbeeld is van armlastige mensen in de provincie. Ik denk dat iedereen erkent dat er 15
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
problemen zijn, maar mijn vraag blijft staan wat wij als provincie daar concreet aan gaan doen. Want als mevrouw Bos nu zegt dat wij moeten inspringen bij de gaten die de gemeenten laten vallen dan zegt zij dus impliciet dat wij op de stoel van de gemeenten moeten gaan zitten en dat lijkt mij toch niet de weg die wij als provincie moeten ingaan. Mevrouw BOS: Wij hebben een rapport "Eerlijke armoe" geschreven, ik weet niet of mevrouw Gräper het heeft gelezen. Dat gaat ook over gemeentelijke sociale diensten, hoe verschillend gemeentelijke sociale diensten met mensen omspringen, bijvoorbeeld met eenoudergezinnen, waaraan zij extra geld geven. Dat zou je ook als provincie kunnen doen, door het ene op het andere af te stemmen. In de ene gemeente krijgt men als eenoudergezin minder geld voor schoolboeken en voor sport voor de kinderen dan in de andere. Dat zou je bijvoorbeeld kunnen doen en ik hoop dat mijn antwoord voldoende is. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Het antwoord is niet voldoende, ik blijf erbij dat er participatiefondsen bij gemeenten zijn, de gemeente is daar verantwoordelijk voor. Daar kunnen wij als provincie helemaal niets aan doen, anders gaan wij op de stoel van de gemeenten zitten en die krijgen wij allemaal tegen, dat is een heel logisch verhaal. Gisteren is in Delfzijl besloten dat de minima met de feestdagen een extra gift krijgen. Dat zijn de zaken die gemeenten horen te regelen en dat horen wij als provincie niet te doen. Mevrouw SMIT-SLIM: Dat is nog niet besloten in Delfzijl, het is in discussie. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Dat heb ik begrepen uit de media, sorry. Mevrouw BOS: Ik wil graag een antwoord geven. Het antwoord van het College was dat wij met de sociale diensten van de gemeenten om de tafel gaan zitten. Dat hebben we ook niet zomaar voorgesteld in ons gezamenlijke initiatiefvoorstel, het gaat erom om te kijken wat de ene gemeente en wat de andere gemeente doet. Vaak werkt zo'n bijeenkomst heel vruchtbaar, want dan denkt een gemeente: 'Hé! In Delfzijl zijn ze daarmee bezig laten wij dat ook doen.' Zo werkt dat. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Heb ik goed begrepen dat het zich bij de GroenLinks-fractie toespitst op de ondersteuning van bijvoorbeeld "De arme kant van Nederland", een organisatie voor uitkeringsgerechtigden, steun voor cliëntenraden en het lets-systeem? Ik denk dat heel veel mensen hier geen besef hebben van wat het lets-systeem is. Ik heb mij daar ook via het Internet in verdiept. Het is dus nogal een ingewikkeld systeem waarbij je zeker de hulp van de gemeente nodig hebt, want gemeenten moeten voor de WIW-banen zorgen, de gemeenten moeten zorgen dat er ruimte voor is, de gemeentelijke welzijnsorganisaties en opbouwwerkers moeten erbij betrokken worden. Het is een hele organisatie en ik denk dat wij niet al te gemakkelijk moeten denken dat wij dat zo even uit de grond stampen. Mevrouw BOS: Voorzitter! Ik denk ook niet dat het heel gemakkelijk is, maar in sommige grote steden werkt het wel heel goed. Ik heb laatst gelezen dat het in Rotterdam het geval is, daar werkt het heel goed. Het is ook niet zo dat wij als provincie zeggen dat wij het de gemeenten moeten opdringen; dat is niet de manier. 16
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
Het is misschien een methode die ook gebruikt zou kunnen worden in onze Groninger gemeenten, waarbij misschien hulp nodig is van de provincie om dat tot stand te brengen, maar ik denk zeker niet dat het gemakkelijk is. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Ik denk ook dat om zoiets vruchtbaar te laten zijn er een bepaalde schaal voor nodig is, want ik heb ook gelezen dat heel veel lets-systemen een stille dood gestorven zijn, maar dat het in Rotterdam inderdaad heel goed loopt. Denkt mevrouw Bos ook niet dat zoiets van onderop moet komen om zich te ontwikkelen en dat men dan op de een of andere manier bij gemeente aanklopt? Mevrouw BOS: Gezien de afspraken die wij nu gemaakt hebben, dat wij met de gemeenten om tafel gaan zitten en dat wij contact zoeken met cliëntenraden, sluit ik helemaal niet uit dat nog eens ter sprake komt of wij daar niet mee aan de gang kunnen, dat hoop ik maar. Ik zeg niet dat het eenvoudig is, maar we moeten wel alles proberen, dat zeg ik dus wel. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Voorzitter! Voor ons ligt een initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en de PvdA over armoedebeleid en ik denk dat iedere fractie vóór armoedebeleid is, wie eigenlijk niet, maar is armoedebeleid een taak voor de provincie? In de commissievergadering heeft mijn fractie duidelijk aangegeven dat dit een gemeentelijke taak is en dat wij niet op de stoel van de gemeenten moeten gaan zitten. Betrokkenheid van de provincie moet een toegevoegde waarde hebben, iets wat gemeenten niet kunnen of hoeven te doen. De gedeputeerde van Welzijn en Zorg heeft de afgelopen jaren heel wat activiteiten op het gebied van armoedebeleid op de kaart gezet, uitgevoerd en in gang gezet, zoals wij in de brief van het College hebben kunnen lezen. Vandaar mijn vraag wat dan die toegevoegde waarde is die wij als provincie nog kunnen inbrengen in het armoedebeleid. Mijn fractie vindt die niet terug in het initiatiefvoorstel dat voor ons ligt en daar is uitdrukkelijk naar gevraagd. Punt 1.a is typisch gemeentelijk beleid waar wij als provincie waarschijnlijk helemaal niet achter kunnen komen, laat staan onderzoek naar doen vanwege de privacy. Als er onderzoek gedaan moet worden en geïnventariseerd zullen de sociale diensten inzage moeten geven in hun bestanden en ik vraag mij af of zij dat mogen. Over punt 1.b heeft de gedeputeerde in de commissie al aangegeven dat de sociale agenda hoog op de prioriteitenlijst staat, alleen organisatorisch moet dit nog worden uitgewerkt. Een vraag aan het College is of ik dat goed heb begrepen. Ik heb trouwens in de laatste POZW-brochure die wij gekregen hebben, gelezen dat de gedeputeerde het daarin ook al heeft aangegeven. Wat in punt 1.c staat wordt volgens mijn fractie al gedaan. Vanwege de gebiedsgerichte aanpak is er al overleg op dit terrein. Gemeenten zijn zelf al in allerlei samenwerkingsverbanden bezig hun expertise te kunnen koppelen. Punt 1.d betreft de cliëntenraden. Ook dat is gemeentelijk beleid. Het enige wat gedaan kan worden is een stukje ondersteuning door het Provinciaal Welzijnsinstituut, het College heeft dit toegezegd. Het letssysteem is volgens mij uit de tijd, daarover hebben wij zojuist al uitgebreid gesproken. Daar hoor je niets meer over. Jaren geleden was het in om allerlei diensten te ruilen. In de grote steden kan zoiets ook beter functioneren dan in onze provincie, waar de mensen nog wat dichter bij elkaar staan. Over punt 1.e, dat er voldoende goedkope huurwoningen beschikbaar moeten zijn, zijn we het allemaal eens. Bij de laatste Algemene Beschouwingen hebben wij daarover uitgebreid gesproken. De 17
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
woningbouwcorporaties zijn hiervoor verantwoordelijk en de provincie kan dit alleen via de bouwplannen beïnvloeden. Voorzitter, u begrijpt uit het voorgaande dat een jaarlijkse rapportage dan ook niet nodig is. Mijn fractie vindt de gedachte om te komen tot een sociaal-cultureel rapport wel een goede zaak. Met zo’n rapport heeft men richting Den Haag iets in handen. Op 6 december jl. is in Oost-Groningen een parlementaire delegatie van CDA, PvdA en ChristenUnie op bezoek geweest in verband met de Melkertbanen. De conclusie die daar werd getrokken, was om de middelen gebiedsgericht in te zetten. In bepaalde delen van het land kan men makkelijker aan werk komen en voor doorstroming zorgen dan in andere delen. Met een sociaal-cultureel rapport kan men richting Den Haag aangeven met welke problemen het Noorden te maken heeft en kan er wellicht meer geld hierheen komen in plaats van naar de grote steden. Werkgelegenheid is nog steeds de beste oplossing in het kader van het armoedebeleid en daar moet de provincie de prioriteit leggen. Dan mijn laatste punt: over die € 100.000 wil ik graag uitleg. Wat is daar de bedoeling van, is dat voor drie jaar of is het € 100.000 voor ieder jaar en waarvoor worden deze middelen precies ingezet? De heer BOER: Mevrouw Visscher stelde in de commissie dat er nog geen kengetallen voor armoede zijn en zij hield een pleidooi om die wel te verzamelen. Ik kan dat niet helemaal combineren met haar voorstel om niet akkoord te gaan met een nader onderzoek. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Die kengetallen zijn er wel, want die hebben wij gekregen van POZW, dus volgens mij heb ik dat niet zo gezegd. Ik heb alleen gezegd dat het gemakkelijk zou zijn die kengetallen te koppelen. De heer BOER: Precies! De heer KOOT: Voorzitter! Toen in lang vervlogen tijden Sint Martinus door een bedelaar werd aangesproken, bedacht hij zich geen moment, sneed zijn rode mantel eigenhandig in tweeën en gaf de helft weg. Het armoedebeleid letterlijk in één hand: de gedachte, de uitvoering, de direct controleerbare doelmatigheid en doeltreffendheid en vooral de transparante zichtbare actie. Het is de vraag of voor dit initiatiefvoorstel, dat in de commissievergadering van Welzijn, Zorg en Cultuur reeds is voorzien van kritische zakelijke kanttekeningen, hetzelfde geldt. Naar aanleiding daarvan beloofden de indieners het een en ander nader uit te werken en tevens te voorzien in de ontbrekende financiële onderbouwing. Het aangepaste ontwerp stemt ons echter somber. Het voorstel is niet aangescherpt, maar slechts aangevuld met een financiële paragraaf ter grootte van één regel en een ongespecificeerd bedrag van € 100.000. Laten we vooropstellen dat de fractie van D66 tegen armoede is en het probleem erkent. Het gaat echter om het vinden van een effectieve oplossing. Het ontwerpinitiatief gaat over armoede, zonder aan te geven wat daar precies mee wordt bedoeld. Het ontbreken van een goede definitie van armoede en van een juiste probleemstelling vormt een belemmering voor het formuleren van oplossingen. Zonder die goede definitie ontbreekt een duidelijk aanknopingspunt en wat dat betreft is er sprake van een warrig en zwalkend stuk. Het begrip armoede wordt binnen de context van de provincie Groningen - want daar gaat het om - in het hele initiatiefwetsontwerp niet nader gedefinieerd. De indieners halen wel voorbeelden aan uit een in Amsterdam uitgegeven landelijk rapport dat uit het jaar 2000 dateert en citeren eveneens uit een rapport over de armoede in Groningen uit 1995 dat, nu we het jaar 2003 naderen, aardig over de uiterste verkoopdatum heen is. Ik heb de definities van het begrip "armoede" maar eens in een Pruisische 18
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
encyclopedie van rond 1900 opgezocht. Het is: "Mangel an Besitz um sich Lebensmittel zu erschaffen", oftewel in het Nederlands: "een gebrek aan middelen om zich levensmiddelen te verschaffen". In de Winkler Prins van 1948 is sprake van: "een toestand van een duurzaam gebrek aan bevredigingsmiddelen" en in de bundel van Koenen is het: "een duurzaam gebrek aan iets". U ziet dat wij Internet niet nodig hebben om aan het begrip te komen. U lacht, maar toch is het een serieuze zaak. Wat bedoelen de indieners van de initiatiefwet nu met armoede en om welke doelgroepen gaat het vooral? Gaat het om bejaarden met alleen een AOW-uitkering en een klein of aanvullend pensioen? Dan lijkt werk voor deze categorie geen oplossing. Gaat het in z'n algemeenheid om mensen die niet betrokken zijn bij de maatschappij? Dat vereist welzijnszorgprogramma's. Gaat het om werkelozen die wel beschikken over voldoende vermogen om te leren? Dan is er geen probleem hen aan werk te helpen, wij komen daar nog op terug. Gaat het om gehandicapten? De heer DE BRUIJNE: Kan de heer Koot aangeven waar het volgens hem om gaat? Meneer Koot, u bent politicus en bestuurder van deze provincie. Er worden maatschappelijke problemen gesignaleerd waarvan ik aanneem dat ook de fractie van D66 daar de ogen niet voor sluit. U hebt echter een inbreng waarbij u net doet alsof het begrip armoede iets is dat zeer zorgvuldig gedefinieerd moet worden willen wij er überhaupt iets mee kunnen en bovendien weet u niet over welke doelgroepen in onze provincie het zou gaan. Ik zou het wel op prijs stellen als u in uw betoog aangeeft waar het volgens u bij de armoedeproblematiek in onze provincie om gaat. De heer KOOT: Mijnheer de Bruijne, als u enkele regels wacht komt de oplossingsrichting aan de orde. Ik ga verder. Gaat het om gehandicapten die niet kunnen werken? Daar hebben wij bijzondere regelingen voor. Gaat het om jongeren die hun schoolopleiding niet afmaken? Daar kunnen wij ons een straffere aanpak voorstellen. Gaat het om financiële armoede of om sociale armoede in de zin van ontbrekende contacten? Het bepalen van de doelgroep en de aanpak is het lastigste probleem in het verhaal, daarin ben ik het volledig met u eens. De sleutel tot de oplossing van het probleem ligt bij de gemeenten in de provincie. Als uitvoerders van de Bijstandswet en aanverwante regelingen beschikken zij over gedetailleerde informatie. Zij hebben contacten met degenen om wie het echt gaat, zij kennen diverse groepen van armen met een eigen problematiek. Nader provinciaal onderzoek is slechts uitstel van het oplossen van de problemen. Zij die armoede lijden hebben er niets aan en het leidt tot het instellen van nieuwe commissies en de vraag aan de indieners is of zij dat willen. Kan de gedeputeerde overigens bevestigen dat alle informatie al beschikbaar is, onder andere via POZW, wat al eerder in deze vergadering is genoemd. Bij het ontwerp van een eigen provinciaal aanvullend beleid is de vraag aan de indieners wat er dan aangevuld wordt en wat zij dan extra willen doen. Behoort armoedebeleid niet thuis in een welzijnsprogramma, mogelijk voor een volgend College. De kernvraag is wat de indieners met een provinciaal beleid willen en de vraag daarbij is of dat in financiële zin niet tot een verstoring van de inkomensverhoudingen en tot een nieuwe effectieve inkomensval leidt, wat een der belangrijkste belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt is. Willen de indieners dat? Er zitten in het ontwerpinitiatief wel bruikbare elementen. Ik wil niet al te zwart tegen de dingen aankijken, dat is mijn bedoeling niet. Als u het zo interpreteert zit u wel op het verkeerde spoor. Zoals gezegd ligt de sleutel bij de gemeenten, scherper gesteld bij de gemeentelijke cliëntenraden. Als er bij gemeenten sprake is van onderling afwijkend beleid zal uitwisseling van informatie tussen deze raden van 19
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
direct betrokkenen snel zicht kunnen geven op waar de knelpunten zitten, sneller dan wanneer wij weer gaan wachten op een nieuwe en nu provinciale rapportage. Deze cliëntenraden kunnen elkaar behulpzaam zijn en beter functioneren indien er sprake is van een federatief provinciaal verband. Als er problemen met de gemeenten zijn, kan de provincie in een bemiddelende rol optreden, dat is wel een functie voor de provincie. Voorop staat dat er allereerst sprake is van een wettelijke gemeentelijke taak bij het bestrijden van de armoede. Terecht, daar de gemeente het eerste aanspreekpunt is voor de burgers in deze provincie. Een plekje op de provinciale website zou een prima oplossing zijn voor snelle communicatie tussen de cliëntenraden. Een aantal van deze mensen beschikt over de mogelijkheden van het Internet en tegen geringe meerkosten is het ook via het provinciale ICT-beleid te verwezenlijken. Ik denk met name aan breedband. Een tweejaarlijks congres voor een persoonlijke gedachte-uitwisseling tussen betrokkenen kan eveneens bijdragen tot probleemoplossing. Uiteraard is betaald werk de beste oplossing en de meest doelmatige methode ter bevordering van deelname aan de maatschappij en tevens de meest effectieve wijze van intergratie. Daartoe dienen de IDE, de WIW- en IM-, de instroom- en maatschappijbanen waarvoor de D66-fractie al langdurig pleit. Als Sint Martinus eerst deze beleidsnotitie had moeten schrijven, onderzoek had moeten doen naar het delen van zijn mantel en vervolgens deze notitie had moeten doen goedkeuren door de overlegorganen, dan had de bedelaar het verhaal zeker niet overleefd. Voorzitter, tot zover. Ik wil nog op enige punten ingaan en daar ook vragen over stellen. Bij punt 1.a gaat het over het onderzoek en mijn vraag aan het College is of zij dat evenals wij overbodig vinden. Bij punt 1b geldt dezelfde vraag. Het lets-systeem is aan de orde gekomen en de vraag richting indieners en richting College is of dat niet boven het niveau van het "noabuurschap" uitgaat. Als het daar bovenuit komt, is sprake van een grijs circuit, wat wij niet wenselijk vinden, waar bovendien de fiscus bovenop springt en wellicht krijgen we dan ook een vorm van tweedeling. Het schiet mij altijd in het verkeerde keelgat als bij punt 3 een bedrag van € 100.000 niet wordt gespecificeerd, zeker als het kennelijk over drie jaar gaat en men daarmee over de grensovergang van het monistische naar het duale stelsel heenstapt, wat mij niet verstandig lijkt. Ik wil dan wel graag weten waar u de centjes aan besteedt. Dat lijkt mij een heel normale vraag, het gaat tenslotte om door de burgerij van deze provincie beschikbaar gesteld geld. De heer TERPSTRA: De heer Koot stelt dat er over de grens van het monistische naar het duale systeem wordt heengestapt. Betekent het dat wij hier alleen nog maar besluiten kunnen nemen die onder het monistische systeem vallen en dan verder stokken? De heer KOOT: Nee hoor, we hebben al eerder gezegd dat het komende jaar een overgangsjaar is en wij willen niet over het graf heen regeren. De heer TERPSTRA: Het argument op zich klopt dus niet? De heer KOOT: Dat is uw interpretatie. De heer TERPSTRA: Het is de enig mogelijke interpretatie. De heer HEMMES: Voorzitter! Er is al veel gezegd en ik zal het kort houden. 20
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
In Nederland leven 350.000 kinderen beneden de armoedegrens en zij beginnen vanaf hun geboorte al met een enorme achterstand. Steeds meer mensen, die het toch al niet breed hebben, komen door de invoering van de euro in de financiële zorgen. Tal van kabinetsmaatregelen van het nu zittende demissionaire kabinet zullen ervoor zorgen dat er steeds meer mensen in - of nog dieper in - de armoede geraken. Door de verscherpte regels van de WW en de WAO en de aantasting van de Melkertbanen zullen steeds meer mensen aangewezen zijn op Bijstand en rechtstreeks de armoede inglijden en tot overmaat van ramp worden de instrumenten die gemeenten hebben om wat extra's voor mensen in de Bijstand te doen waarschijnlijk ook nog afgeschaft of verboden. Dan heb ik het nog niet over de asociale verhoging van de ziektekostenpremie met soms meer dan 100 procent. Het zal allemaal tot meer problemen leiden en in Groningen, toch al de zwakste schakel, zal het probleem zich alleen nog maar meer manifesteren. Verder zijn wij in deze provincie ook nog bezig met een ratrace om in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk betaalbare woningen te slopen en onze spaarzame spaarcentjes in te zetten voor projecten als onder andere de zweeftrein. Wij zijn een rijk land, daarom vindt de SP het onaanvaardbaar dat er nog zoveel armoede is en dat die armoede zelfs nog toeneemt. Ik hoef daar niet over uit te wijden, dat hebben wij hier en op andere plaatsen al jaren gedaan. Dat er hier een initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en de PvdA over armoede en provinciaal beleid ligt is prijzenswaardig, maar ik kan het niet laten er toch iets aan toe te voegen. Landelijk heeft diezelfde PvdA er zich acht jaar niet om bekommerd hier iets aan te doen en provinciaal gezien geeft zij al jaren veel geld aan het beleid van mega- en prestigeobjecten en het massaal slopen en te weinig bouwen van betaalbare huisvesting. Maar ja, beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Wat dat betreft juicht de SP het alleen maar toe dat er ook bij andere partijen meer oog komt voor de zwaksten in onze samenleving, want samen staan wij sterker. Tenslotte zijn wij dertig jaar geleden opgericht om ons sterk te maken voor de mensen die ons het meest nodig hebben. Over het voorstel zelf is al veel gezegd. Het is heel sympathiek, alleen vrezen wij dat er, gezien het rijksbeleid en de reactie van het College, niet veel van terecht zal komen. Als we eerlijk zijn is het niet veel meer dan een druppeltje op een gloeiende plaat, een druppeltje dat echter zeker onze steun verdient. Evenals anderen deze morgen wil ik aan de initiatiefnemers de vraag stellen wat er nu werkelijk met het voorgestelde bedrag kan worden gedaan of wat er mee zal worden gedaan. Ik weet dat wie het kleine niet eert het grote niet weerd is, maar ik heb toch zo mijn bedenkingen of het bedrag wel goed wordt besteed. Naar ik vrees zal er in dit rijke land pas werkelijk iets veranderen als een linkse en progressieve meerderheid dit land gaat besturen en tot die tijd zullen we het moeten hebben van dit soort noodverbandjes en de SP-fractie wil daar graag aan meewerken. Er moet echter veel meer gebeuren. Het gaat er niet alleen om wat de provincie aan de armoede kan doen, maar vooral ook om wat de provincie moet laten om de problemen niet nog groter te laten worden. De fracties die hier nu roepen dat het geen taak voor de provincie is, wil ik oproepen dat straks in verkiezingstijd vooral te blijven roepen. De VOORZITTER: Ik stel u voor dat wij koffie gebruiken en gedeputeerden en indieners zich nog even kunnen oriënteren op hun antwoord. U weet dat er later op de ochtend een foto van u allen, met glas in de hand, wordt gemaakt voor de nieuwjaarsadvertentie. Vanwege dat feit zullen de kaarsen straks in de pauze branden. Voordat de koffiepauze begint wil de heer Köller overigens nog graag het woord. 21
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De heer KÖLLER: Hans, ik mag in dit geval geen voorzitter zeggen. Het gaat niet over de Staten als zodanig. Meestal sta ik hier bij allerlei andere gelegenheden om iets te openen of te sluiten, eerste stenen te leggen, palen te slaan of bomen te planten, afscheid te nemen of honderdjarigen toe te spreken. Het is mij met uitzondering van vandaag nog nooit gelukt een vijftigjarige toe te spreken. Dat is blijkbaar niet gebruikelijk. Hans, het is toch een feit dat jij gisteren, zoals je dat zo mooi noemt, Abraham - wie dat dan ook moge zijn - hebt gezien. Je hoort nu ook te weten waar je de mosterd kan krijgen. Ik vind het altijd een beetje discriminerend dat vrouwen Sara zien, maar dat het daar dan ook bij blijft. Rond het fenomeen Abraham is volgens mij een geweldige cultuur ontstaan, in iedere cadeauwinkel kan men slabbetjes en glazen met Abraham erop krijgen, maar de Sara blijft over het algemeen toch achter. Ik denk dat ik vanuit een redelijke ervaring kan spreken; op je vijftigste ga je ongemerkt toch een andere fase van je leven in. Het is om die reden, de nieuwe fase in jouw leven, dat ik een paar woorden heb willen zeggen en je namens de Staten nog eens van harte wil feliciteren en dat wil onderstrepen met een cadeau dat men meestal aan vrouwen geeft, namelijk een bos bloemen. De VOORZITTER: Hartelijk dank voor de mooie bloemen, ik zal ze op de openbare lijst vermelden en ik ben van plan ze mee te nemen naar huis. Ik wist niet dat de heer Köller wat zou zeggen, maar er is ook iets voor bij de koffie. Tot kwart over elf. De vergadering wordt geschorst van 10:57 uur tot 11:19 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. De heer BLEKER: Voorzitter! Er zijn meer vragen gesteld in de richting van de initiatiefnemers dan in die van het College van Gedeputeerde Staten. Er zijn niettemin in onze richting enkele vragen uitgesproken waar ik op wil reageren. In de eerste plaats de vraag naar de betrokkenheid en motivatie om als provinciaal bestuur een passende bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede en de sociale gevolgen daarvan. Die betrokkenheid en motivatie is er en heeft ook een vertaling gekregen in diverse beleidsactiviteiten zoals opgesomd in de brief van het College. Dat geldt voor de portefeuille Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt, dat geldt voor de portefeuille Welzijn en Zorg en dat geldt ook voor de portefeuille Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Op dat laatste gebied verbinden wij bijvoorbeeld aan woonplannen en ISP allerlei voorwaarden en stellen wij eisen aan gemeenten en indieners om expliciet in te gaan op de behoefte aan woningen bij specifieke en ook kwetsbare groepen, teneinde de herstructurering niet alleen een kwestie van stenen stapelen te laten zijn, maar ook van sociale opbouw en maatschappelijke ontwikkeling. Op zichzelf is er op dat brede terrein betrokkenheid en motivatie aanwezig om dingen te doen die bijdragen aan beperking van de problematiek, maar vooral ook aan het bieden van participatiedrempels voor mensen die financieel gezien aan de onderkant van de samenleving verkeren. Dan is de brief die er nu van de zijde van het College ligt nog niet eens volledig. Wat te denken van de behoorlijke sommen extra geld, die - met uw instemming - in het kader van de jeugdhulpverlening beschikbaar zijn gesteld om de zogenaamde multi-problem gezinnen van zeer specifieke steun te voorzien. Waar in Den Haag al enige tijd over gezinscoaches wordt gesproken wordt dat, mede met behulp van die hulpverleningsgelden, in onze provincie in goede samenwerking met gemeenten al gedaan, bijvoorbeeld met de gemeente Veendam. En denkt u ook eens aan de basiszorg die, 22
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
samen met de jeugdhulpverlening, vanuit de gemeente Groningen wordt geleverd. Er wordt zeer gericht en onorthodox steun verleend aan multi-problem gezinnen en dat betekent dat zij plat gezegd problemen hebben op diverse terreinen. Dat kunnen schulden of huurschulden zijn, problemen met de woningbouwcorporatie, opvoedings- en zorgproblemen enzovoorts. De deelname van ons provinciaal bestuur samen met 24 Groninger gemeenten in een Provinciaal Studiefonds, waarvan enkelen van u ook in het bestuur zitten, is ook niet genoemd in de brief. Wij hebben gepleit voor een verhoging van de bijdrage en het provinciale bestuur is ook bereid geweest die te verhogen. Via zo'n studiefonds en via de ondersteuning voor multi-problem gezinnen wordt heel direct, en als het om het Studiefonds gaat soms zelfs in de materiële sfeer, hulp en steun geboden aan mensen waarover de initiatiefnemers en anderen spreken. Onderwijs is nog niet genoemd maar daar kunnen ook illustraties van worden gegeven. Naast de dingen die in de brief van het College benoemd zijn, kunt u ervan op aan dat het College absoluut langs die weg doorgaat en door wil gaan. Het gaat dan om aanzienlijk grotere bedragen dan het bedrag van € 100.000 waarover in het initiatiefvoorstel wordt gesproken. Als men de bedragen opsomt die op deze armoedesituaties gericht worden ingezet, hebben we het over een veelvoud van € 100.000, dan gaat het zeker om honderdduizenden euro's en als wij de arbeidsmarkt erbij betrekken om meer dan 1 miljoen euro op jaarbasis. Wij doen dat als het ware ook vanuit onze eigen verantwoordelijkheid op het terrein van de arbeidsmarkt, jeugdzorg en onderwijs. Daarnaast wordt in het gebiedsgerichte werk het vraagstuk van sociale uitsluiting en armoede in alle zes onderscheiden gebieden geagendeerd. Dat kan ook, want wij hebben voor de zes regio's waarmee wij gebiedsgericht met de gemeenten samenwerken deze kengetallenonderzoeken. Dat is zeer interessant materiaal. Daarin treft u zeer nauwkeurig per gemeente en per regio de inkomenssituatie en de deelname in de WAO aan, evenals het aantal uitkeringsgerechtigden en de toegang tot de zorg. Opvallend is dat bij gemeenten in de regio met een heel lage inkomenssituatie, zoals in de regio Veendam en Menterwolde, er tegelijkertijd een relatief lage toegang tot bepaalde voorzieningen van de gezondheidszorg is. Dat moet ons ook aan het denken zetten. Het zou wel eens een dubbel probleem kunnen zijn: lage inkomens en tegelijkertijd het ervaren van een relatief hoge drempel om gebruik te maken van de voorzieningen die er zijn. Een van de actiepunten in het gebiedsprogramma regio Menterwolde, Veendam en Pekela is met de instellingen voor gezondheidszorg, waaronder de geestelijke gezondheidszorg, aan de slag te gaan en te kijken hoe we die dichter bij de mensen kunnen brengen. Dat kan in het Huisartsenproject betekenen dat bij een huisartsenpraktijk in die regio's geen verpleegkundigen maar sociaalverpleegkundigen aan de huisartsen worden toegevoegd, teneinde de drempel voor die zo dominant aanwezige sociale problematiek zo laag mogelijk te houden. We hebben structuurschetsen, gebiedsprogramma's en kengetallen per regio. Daarnaast hebben we zeer gericht onderzoek, zoals het onderzoek naar de wachtlijsten in de huursector wat door collega Calon is aangekondigd, en dan krijgen we de mensen echt in beeld. We hebben dat gedaan ten aanzien van de aanleunwoningen en dan weten we dat de alleenstaande mevrouw van boven de 75 jaar, met alleen een AOW, degene is die twee tot drie jaar wacht op een aanleunwoning en het materieel misschien nog wel rooit, want mensen in deze leeftijdscategorie zijn ware kunstenaars in het in materieel opzicht rooien met slechts een AOW-uitkering. Zij voelen zich echter sociaal steeds meer aan de kant gezet en in een isolement geplaatst. Daarvoor zijn zaken in gang gezet als de Steunstee-ontwikkeling en de ouderenadviseurs. Collega mevrouw Jansen heeft daarvoor vijf jaar geleden al - met uw goedvinden provinciaal geld voor beschikbaar gesteld om via die ouderenadviseurs de mensen van 75 jaar en ouder 23
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
een of twee keer per jaar te bezoeken om te bekijken hoe isolement voorkomen kan worden en welke hulp er wél aanwezig is, waar mensen toch geen gebruik van maken. Ik denk dat wij elkaar op het punt van motivatie, betrokkenheid en de dingen die wij al doen niet de maat hoeven te nemen, de vraag is wat wij nog meer kunnen doen en het College wil op dat punt positief met het initiatief omgaan. Wat we volgens mij in eerste instantie niet moeten doen is het toevoegen van nog meer onderzoeksrapporten. We voelen er meer voor een intelligente onderzoeker een samenvattende notitie te laten opstellen met het materiaal dat er nu ligt, een notitie waarin niet alleen de algemene cijfers, maar ook de meer kwalitatieve aspecten aan de orde komen. Dat zijn er inderdaad een paar, zoals de eenoudergezinnen op bijstandsniveau en daarnaast heb ik de ouderen die alleen van een AOW moeten rondkomen genoemd. In het kader van het gebiedsprogramma is uit een onderzoek in Noord-Groningen gebleken dat een bepaalde groep wellicht niet in materieel opzicht, maar sociaal gezien wel aan de onderkant zit. Het bleek dat mensen tussen de dertig en veertig á vijftig die alleen zijn komen te staan vanwege een scheiding of overlijden net boven het inkomensniveau zitten, maar in sociaal opzicht in de kwetsbare groepen zitten. Die behoren ook niet tot de groepen die benaderd worden om ze bij activiteiten, enzovoorts, te betrekken. Ons voorstel is de cijfers en de analyses die er nu zijn in een samenvattende notitie beschikbaar te stellen, voor u en ook als inbreng bij het gebiedsoverleg dat wij eens in de drie á vier maanden met de gemeenten hebben. Dan kunnen we zien of daaraan extra inspanningen gekoppeld moeten worden. Het tweede vraagpunt is een vraag van de CDA-fractie, of organisaties zoals De arme kant van Nederland, cliëntenraden en koepels van cliëntenraden, enzovoorts, mee kunnen doen in de gebiedsprogramma's en het antwoord op die vraag is "ja". Als De arme kant van Nederland of een aantal cliëntenraden in bijvoorbeeld de regio Noord-Groningen een speciaal activiteitenprogramma willen en op dat punt een plan van aanpak ontwikkelen en daar ideeën over hebben, zijn zij direct welkom en kunnen zij ook van ondersteuning worden voorzien. Dat geldt voor projecten, dat geldt voor het ontwikkelen van een plan van aanpak, enzovoort. De derde vraag is hoe het nu met die cliëntenraden zit. Nee, niet hoe het daarmee zit, u hebt duidelijk aangegeven precies te weten hoe het daarmee zit: "De verantwoordelijkheid van de gemeente om een cliëntenraad te doen oprichten en adequaat te ondersteunen" en wij vinden dat die verantwoordelijkheid daar ook thuis hoort. Ik denk dat de politiek, de gemeenteraad per gemeente, het forum is waar eventuele knelpunten op dat punt ook besproken moeten worden, de betrokken volksvertegenwoordigers kunnen het agenderen indien de gemeente dat laat zitten. Zou het zo kunnen zijn dat de mensen waar het om gaat, zoals de cliënten van de Sociale Dienst, er mee gebaat zijn dat hun belangenbehartigers, de cliëntenraden, op provinciaal niveau hun kennis en ervaringen en inzichten uitwisselen? Wij kunnen ons heel goed voorstellen dat een cliëntenraad in Zuidhorn er baat bij heeft om te horen hoe een bepaalde regeling in de gemeente Stadskanaal daar misschien heel positief wordt uitgevoerd en die informatie wordt uitgewisseld, zodat die cliëntenraad daar in de locale situatie in Zuidhorn zijn voordeel mee kan doen. Wij hebben in onze brief de heel concrete vraag zo helder mogelijk proberen te beantwoorden: Als er zich een Provinciaal Platform van cliëntenraden ontwikkelt - en dat zit er aan te komen – zijn wij ook bereid dat te voorzien van enige ondersteuning in secretariële en administratieve, dus facilitaire zin, zoals we dat ook wel voor andere provinciale platforms van maatschappelijke organisaties doen. Als er initiatieven vanuit een reeks van cliëntenraden komen, zijn wij ook bereid mee te helpen dat er zo’n provinciedekkend platform ontstaat en wij zijn bereid om het functioneren daarna van enige ondersteuning te voorzien. 24
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De vraag is ook aan het College gesteld, en in eerste instantie door ons beantwoord, over de toevoeging van een bedrag van € 100.000 voor dit doel en zoals ik al heb gezegd wordt voor dit doel, voor specifieke onderdelen, op dit moment een aanmerkelijk groter bedrag dan € 100.000 beschikbaar gesteld. Het College heeft geen behoefte om voor een bedrag van € 100.000 extra onderzoek te laten doen, wij vinden dat het in het takenpakket van het instituut dat al geld van ons krijgt best past om die samenvattende notitie en analyse te maken. Het College heeft ook geen behoefte aan € 100.000 extra om ondersteuning voor het provinciale platform te organiseren. Dat kunnen wij wel binnen de bestaande organisatie en het bestaande budget organiseren. Wij hebben al eerder wat herschikkingen gepleegd en de speeltuinverenigingen en de dorpshuisbesturen kregen in het verleden ook geen ondersteuning, maar krijgen die nu wel. Uw Staten hebben daarvoor geen dubbeltje extra beschikbaar hoeven te stellen, want wij hebben inmiddels een herschikking gedaan en dat kan hier naar mijn overtuiging ook wel. Waar zou die € 100.000 dan wel voor zijn? Wij weten nog niet wat een goede besteding zou kunnen zijn. Als ik kijk naar hoeveel middelen wij beschikbaar hebben per regio, en dat wordt door de gemeenten ook nog eens verdubbeld, als ik kijk wat wij via de jeugdzorg en via het arbeidsmarktbeleid doen, dan zie ik niet direct een concrete besteding van dat bedrag van € 100.000. Niet zodanig concreet, dat ik het vanavond ook aan mijn buren kan uitleggen en dat vind ik wel een relevant criterium. De VOORZITTER: Dan is het woord aan de initiatiefnemers. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Het is even wennen om te proberen in het duale denken te werken. Dat gevoel bekruipt mij als ik kijk naar het verschil in sfeer van benadering van de verschillende partijen in de commissievergadering en in de statenvergadering, dat moet mij toch even van het hart. Wij zijn deze statenvergadering tegemoet gekomen, wij hebben het voorstel inderdaad minimaal aangepast, met die intentie dat u niet ineens een heel ander voorstel voor u zou krijgen, want wij hadden in de commissie uitgebreid over het onderhavige voorstel gesproken. Wij vinden de reacties in ieder geval gedeeltelijk nogal teleurstellend. Ik wil op een aantal sprekers van deze morgen ingaan en mijn collega de heer Boer zal later nog op een aantal specifieke punten ingaan. Vanuit de CDA-fractie is gezegd dat onderzoek en analyse noodzakelijk was, wij hebben de gedeputeerde daar nu ook over gehoord. Wat mij in het betoog van de CDA-fractie wel aansprak was dat een samenvattende notitie belangrijk zou kunnen zijn en dat de wens van de gedeputeerde om een sociaalculturele rapportage te maken door haar ondersteund wordt en ook door haar wordt gezien als belangrijk in de richting van het rijk. Wij denken ook dat het belangrijk is een vuist te kunnen maken richting het rijk en wij denken dat het ook belangrijk is in de richting van het gebiedsgerichte werken en de gedeputeerde heeft daarover net zelf ook al het een en ander gezegd. Over de ondersteuning aan de organisaties van uitkeringsgerechtigden zegt de CDA-fractie ongeveer hetzelfde als wat de gedeputeerde net heeft aangedragen, dat het mogelijk is aanvragen te doen in het kader van het gebiedsgerichte werken. Dat zou een mogelijkheid kunnen zijn. Dat betekent gewoon dat die organisaties nu al zodanig op sterkte zouden moeten zijn dat zij daar ook de energie voor hebben en dat is voor ons nog de vraag. De onderliggende vraag is of wij niet eerst die organisaties zodanig moeten versterken dat zij daartoe ook in staat zijn en een zinnige bijdrage aan dat gebiedsgerichte werken kunnen geven. Op een aantal plekken is dat gewoon nog niet zo en zouden wij een extra inspanning van de provincie op prijs stellen. Zo hebben wij ons voorstel ook bedoeld. 25
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: De arme kant van Nederland is landelijk georganiseerd en zal van daaruit toch ook zijn voelhorens naar de provinciale en gemeentelijke afdelingen hebben? Mevrouw FOLKERTS: Dat is ook zo, maar wat men ziet en wat zij zelf ook aangeven is dat zij de noodzakelijke activiteiten, die zij zelf wel zien, gewoon niet kunnen uitvoeren omdat zij daarvoor naar de regio toe, ook landelijk gezien, te zwak geëquipeerd worden. Het is een signaal dat wij hebben opgepikt en wij denken dat wij daar iets meer oog voor moeten hebben dan alleen maar te zeggen dat zij welkom zijn bij het gebiedsgerichte werk. Dat is op zich een prima signaal en wij zullen dat ook zeker doorgeven. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: De gedeputeerde heeft ook gezegd dat zij direct welkom zijn en op ondersteuning kunnen rekenen en dat zij ook projectengeld kunnen krijgen, dus wat dat betreft geeft de gedeputeerde een volledige ondersteuning. Mevrouw FOLKERTS: Ja, dat heb ik gehoord, ik heb het goed opgeslagen. Ik kom op de bijdrage van de VVD-fractie. Net als in de commissievergadering werd door de fractie van de VVD de sociale monitor opnieuw genoemd. Collega Neef stelde dat het een organisatorische uitdaging zou zijn en hij vroeg of de beantwoording in de brief van de Gedeputeerde Staten in onze richting kwam. Eigenlijk zou ik ja kunnen zeggen, er staat namelijk ook nog een passage in de brief dat daar, waar de bijeengeharkte rapportage nog evident gaten aanwijst, extra onderzoek gedaan zou kunnen worden, dat vinden wij een belangrijk signaal. U zegt ook iets over 'doe wel en houd het stil', dat wil zeggen u noemt het. Wij hebben ook in de commissie gezegd dat wij dat onvoldoende vinden en het juist vinden dat wij als provincie ons sociale gezicht laten zien en dat wij daar een lans voor willen breken. Dat is één van de zaken waarvan wij denken dat het ook de meerwaarde is van ons initiatiefvoorstel. Dan kom ik bij een vraag die de CDA-fractie heeft gesteld naar aanleiding van het betoog van de GroenLinks-fractie over het lets-systeem. Ik wil er niet te diep op ingaan, ik denk ook niet dat in ons voorstel staat dat wij dat nu onmiddellijk moeten ondersteunen, maar wel dat er in de provincie naar gekeken zou moeten worden waar dat systeem eventueel mogelijkheden en kans van slagen heeft. Ik weet dat er een aantal initiatieven is, maar dat het inderdaad nog niet zo makkelijk is die van de grond te krijgen, maar dat wil nog niet zeggen dat ze niet zinvol zouden kunnen zijn en in die zin willen wij er toch een lans voor breken gezamenlijk te kijken waar dat wel en niet zinvol is. Men zou zich bij ervaringen, die onder andere in Delfzijl zijn opgedaan, kunnen afvragen of het niet zinvol is daar mensen in te laten participeren die hier om asiel komen vragen, omdat het voor hen ook een goede manier is om een plek in onze samenleving te krijgen. De heer BLEKER, gedeputeerde: Wij hebben per regio met grote regelmaat contacten met wethouders over sociale vraagstukken. Wij ontmoeten daar wethouders van gemeenten met zo’n 20.000 tot 35.000 inwoners. Als u met betrokken wethouders van doen hebt, valt het op dat zij niet in systemen denken maar hun mensen bijna allemaal kennen, en dat er ook een grote kwaliteit is bij de wethouders van Sociale Zaken. Die kennen de wijk, die kennen de problematiek, die kennen de mensen. Zij hebben een zeer frequent spreekuur dat intensief wordt bezocht en ik denk: zoek het meer in bestuurlijk commitment en bestuurlijke betrokkenheid en agendering dan in systemen. De heer Kootstra is helaas geen wethouder meer, maar hij heeft regelmatig bij het overleg verteld hoe dat gaat. Dan denk ik bij mijzelf: pas op dat u ons richting gemeenten het veld instuurt met systemen en structuren. 26
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
Mevrouw FOLKERTS: Het is helemaal niet de bedoeling van het voorstel en zeker niet van de manier waarop wij het zien. Wij weten dat er op dit moment al een aantal initiatieven zijn, het kan zijn dat het initiatieven zijn die niet bekend zijn bij de wethouders die u spreekt, maar ze zijn er wel en wij willen er voor pleiten de mogelijkheid te openen dat er wat ondersteuning aan geboden wordt, zodat die initiatieven ook iets meer kracht kunnen krijgen. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik zou die initiatiefnemers aanraden allereerst te rade te gaan bij de betreffende wethouder van Sociale Zaken, want er komt nogal wat bij kijken, ook op financieel en organisatorisch gebied. Ik heb net ook al gezegd dat er een ruimte moet zijn, de stichting Welzijnswerk moet erbij betrokken zijn, het Opbouwwerk moet erbij betrokken zijn, er moeten WIW-banen komen. Het gaat de gemeente ook echt geld kosten en voordat men al die initiatieven op een low profile basis begint raad ik aan te gaan kijken wat de mogelijkheden zijn, welke schaal nodig is voor er geld ingestopt wordt. Mevrouw FOLKERTS: Ik ben het op zich met mevrouw Vlietstra eens, maar het probleem is wel dat, over de schaal gesproken, het eigenlijk duidelijk is dat er een iets grotere schaal nodig is dan die van de meeste gemeenten in onze provincie en dat het dus bovengemeentelijk georganiseerd moet worden. Dan kan gekeken worden of men die gemeenten bij elkaar kan trekken, maar dat zijn nogal wat zaken die men dan vraagt van zo’n initiatiefgroep, die zoekende is. In die zin vinden wij dat de provincie daarin een rol zou kunnen spelen. De heer BLEKER, gedeputeerde: Maar ziet u het gevaar dat betrokkenheid in feite overvleugeld gaat worden door de bureaucratie? Daar zou ik dus op willen wijzen, want daar moeten we echt niet naar toe. Mevrouw FOLKERTS: Nee, dat gevaar zie ik absoluut niet, zeker niet bij de lets-systemen die ik tot nu toe heb gezien. Als u ziet hoe persoonlijk mensen daar op elkaar betrokken raken dan denk ik dat het een meerwaarde kan hebben voor onze samenleving en daar gaat het tenslotte om. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: U spreekt over de lets-systemen, ik ben daar een beetje kritisch, zelfs cynisch over. Mevrouw FOLKERTS: Dat heb ik gehoord ja. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Wij hebben daar ook kerkelijke ervaring mee, we hebben dat willen opzetten en dat begon heel enthousiast en daarvan werd eigenlijk totaal geen gebruik gemaakt, iedereen had een buurman of familie die dat voor de betreffende persoon deed, dus er werd totaal geen gebruik van gemaakt. In de jaren negentig was dit enorm in en u hebt het over de systemen die u kent, ik had daar graag iets meer informatie over. Mevrouw FOLKERTS: Er zijn natuurlijk samenlevingsverbanden in ons land die dit soort samenwerking met elkaar hebben en ik ben het op zich wel met mevrouw Visscher en de gedeputeerde eens dat het natuurlijk een ietwat kunstmatige vorm is. Maar hebben wij niet meer van dat soort - noem het systemen nodig in een samenleving die zo verbrokkeld is geraakt en zo uit individuen bestaat dat mensen sterk de 27
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
behoefte hebben om juist weer op een andere manier met elkaar om te gaan? Ik kan mij voorstellen dat het in een kerkelijke gemeenschap helemaal niet nodig is, maar ik denk dat er mensen in de samenleving zijn die dat nodig hebben. En hoe men dat dan noemt? Er zijn vrijwilligersgroepen die vriendschap organiseren, dat is natuurlijk eigenlijk ook een absurde situatie, maar het is wel heel noodzakelijk en zo zien wij ook de mogelijkheden van een lets-systeem. Mag ik nu doorgaan? Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik wou daar toch even op inhaken. Ik begrijp uw betoog, maar ik begrijp niet wat de overheid er aan moet doen om dergelijke zaken te ontwikkelen, ik vind dat geen taak van de overheid. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Ik zeg ook niet dat de overheid het moet ontwikkelen, ik geef aan dat wij denken dat het goed zou zijn als de overheid daarbij ondersteunend zou zijn, evengoed als de overheid ondersteunend is bij een aantal vrijwilligersorganisaties als het gaat om bijvoorbeeld het organiseren van vriendschap. Kijkt u naar onze projectenlijst, ook daarin komen ze voor, wat dat betreft is er niet zoveel anders aan de hand. Ik kom bij de fractie D66. Toen de D66-afgevaardigde zijn betoog begon dacht ik: 'oh wat mooi, Sint Martinus, wat een aardig beeld' en vervolgens stortte hij mij in diepe ellende door de uiterst negatieve teneur van zijn verhaal. Dat vind ik erg teleurstellend, hoewel ook weer niet helemaal, want uiteindelijk komt hij bij het overleg van gemeentelijke cliëntenraden uit en vindt hij dat heel erg oké, zelfs ook dat de provincie daar een bemiddelende rol in zou kunnen spelen als er zaken niet goed gaan. Kortom, op dat punt was hij weer geheel ondersteunend. Om eerlijk te zijn begrijpen wij de consistentie van zijn verhaal niet helemaal. De heer BLEKER, gedeputeerde: Wilt u provinciaal geld voor de ondersteuning van plaatselijke cliëntenraden? Mevrouw FOLKERTS: Nee, dat is ook helemaal nooit de bedoeling geweest. De heer BLEKER, gedeputeerde: Wilt u dat er ondersteuning komt voor een eventueel provinciaal platform? Mevrouw FOLKERTS: Ja, wat dat betreft zijn wij het geheel met u eens. De heer BLEKER, gedeputeerde: Wat is daar dan onduidelijk in? Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Mijn onduidelijkheid zat in de sfeer van het betoog van de D66fractie, daar had ik het even over. Hij zwalkte wat mij betreft van een positief begin naar een uiterst negatieve lading over het initiatiefvoorstel als geheel en vervolgens weer naar een positieve benadering van het overleg van cliëntenraden. Dan kom ik nog kort terug op de reactie van het College. Wanneer het College zegt: geen onderzoek meer, maar de cijfers die er zijn inbrengen in een samenhangende notitie dan zijn wij daar op zich tevreden mee, dat is ook een antwoord op de vraag van de VVD-fractie. Hij heeft bovendien gezegd dat het extra kan worden ingebracht in het gebiedsoverleg en dat lijkt ons een prima idee. 28
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
Wij zijn ook heel blij met de ondersteuning van het overleg van cliëntenraden en over de ondersteuning van de organisaties hebben wij al gesproken. Ik zal voor de andere onderwerpen de heer Boer het woord geven. De heer BOER: Voorzitter! Nog een aantal punten van mijn kant als reactie op de inbreng van het College en ook vanuit de Staten. Ik moet ook het gevoel delen van de GroenLinks-fractie dat wij naar aanleiding van de commissie het idee hadden: 'wij hebben groen licht', maar dat de teneur in feite een negatieve is. Het is nooit onze bedoeling geweest om, wat toch een beetje de teneur was, er een extra bestuurslaag tussen te zetten. Het is duidelijk aanvullend en coördinerend bedoeld in het actief oppakken van maatschappelijke problemen, maar het is nooit de bedoeling geweest op de stoel van de gemeenten te gaan zitten en dat hebben wij ook zo expliciet in het voorstel genoemd. Als ik dan de beantwoording door de gedeputeerde hoor zie ik aanzienlijk meer lichtpunten, namelijk op een aantal essentiële punten zie ik een ondersteuning van het voorstel. Ik kom op drie punten terug: 1. onderzoek, 2. wat ontbreekt er nog en 3. onderbouwing naar aanleiding van de vragen. 1. Als ik naar het onderzoek kijk, en daar heeft de heer Neef ook naar gevraagd, en dan ook naar de beantwoording van het College kijk, gaat het mij niet om het onderzoek an sich, maar wel dat ik een goed beeld krijg. Als ik dan de gedeputeerde hoor zeggen: 'wij zijn in staat om kwantitatief en kwalitatief een goed beeld neer te zetten van deze doelgroep', dan denk ik: 'dat is positief, daar gaan wij mee akkoord.' 2. Wat ontbreekt er nog op dit beleidsterrein, en dan haal ik ook de woorden van de gedeputeerde aan. Ik wil niet het goede werk dat er nu gebeurt ontkennen. U kunt inderdaad een opsomming houden van het aantal deelterreinen waar het schampt aan het armoedebeleid, daar gebeurt al heel veel. Het is alleen niet expliciet genoemd. Wij zouden graag zien dat de dingen die wij doen expliciet worden benoemd en misschien, de woorden herhalend, wat wij nog meer kunnen doen. Dan sluit ik eigenlijk ook aan bij de beantwoording, of de brief, van het College: als we het onderzoek hebben dan kan worden bezien of laatstgenoemd beleid intensivering behoeft vanuit het perspectief van de armoedeproblematiek. Dus op basis van het onderzoek, wat de toezegging is geweest, vind ik dit een heel concreet punt dat er dan wellicht op specifieke armoedeproblematiek nog een intensivering kan plaatsvinden. Alleen moeten wij het dan wel als zodanig benoemen en niet allerlei deelterreinen bijeenharken onder de noemer armoedebeleid. 3. De financiële onderbouwing. Wij hebben het voorstel geschreven op ondersteuning, onderzoek en coördinatie en als ik de gedeputeerde hoor zeggen: 'Ondersteuning en onderzoek kan ik binnen de bestaande begrippen houden', dan tellen wij onze zegeningen. De heer DE VEY MESTDAGH: Betekent dit dat die € 100.000 uit het voorstel geschrapt wordt? De heer BOER: Die € 100.000 was als een soort inschatting bedoeld, een soort PM-post, omdat wij het niet aan de politiek vinden om per subonderdeel in detail neer te leggen hoe de vork precies in steel zit. Wij hebben het als een inschatting bedoeld, maar als de inschatting van de gedeputeerde is dat wij dezelfde dingen willen, dat wij onderzoek willen en dat wij ook coördinatie en ondersteuning van de cliëntenplatforms willen en het kan binnen de bestaande kaders, nou graag! Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: De heer Boer zegt: 'wat moet er nog meer gebeuren op dit beleidsterrein?' 29
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De heer BOER: Dat waren de woorden van de gedeputeerde. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Dat was ook de vraag die ik gesteld heb. Je zou je af kunnen vragen wat er nog meer moet gebeuren. Dat is ook de vraag die de fracties van VVD en D66 gesteld hebben er nu ben ik eigenlijk wel benieuwd naar wat de PvdA-fractie vindt dat er nog meer moet gebeuren. De heer BOER: De voorstellen die wij ook genoemd hebben onder de besluiten zijn concrete punten, daar staan de dingen opgenoemd die wij meer willen dan nu het geval is. Het huidige beleid schampt, denk ik, vaak heel zijdelings langs het armoedebeleid en heel veel dingen gebeuren ook goed. Alleen, benoem dat dan, en misschien is er nog wel iets extra’s nodig. Ik wil niet te veel in detail gaan, maar als ik dan kijk naar Noord-Groningen dat als voorbeeld wordt genoemd, dan is het dus een initiatief ter bestrijding van sociaal isolement. Dat ligt meer op het terrein van vrijwilligershulp en als dat het volledige armoedebeleid is, vind ik dat te summier. Ik zou wat meer willen in het betrekken van de mensen richting arbeidsmarktbeleid. Dat is ook genoemd en is ook een positief punt, maar ik wil dat meer doelgericht, zodat tussen gemeenten onderling kennis gedeeld wordt hoe de mensen richting arbeidsmarkt te krijgen, en hoe er onderling voor te zorgen dat de mensen een hoger inkomen krijgen. Dit naar aanleiding van het onderzoek, wat natuurlijk ook bedoeld is om een aantal dingen helder te maken, om ook in discussie te gaan met de gemeenten over wat we nog meer kunnen doen. Het is niet de bedoeling om vanuit het provinciehuis te gaan bedenken wat we allemaal in de gemeenten kunnen doen, maar wel om het probleem te agenderen en het probleem ook bespreekbaar te maken en dan meer dan in het huidige gebiedsprogramma staat. Natuurlijk, als wij een aantal zaken opsommen dan komen wij best bij een aantal dingen waarvan we zeggen: 'dat zit in de lijn van het armoedebeleid.' Alleen is het, als ik bijvoorbeeld Veendam, Menterwolde en Pekela noem, nooit expliciet genoemd in de zin van: 'dit doen wij aan het armoedevraagstuk.' Wel bijvoorbeeld het sociale isolement, dat schampt eraan, maar het is nooit zo expliciet genoemd. Dan keer ik terug naar de kern. De kern is eigenlijk of wij als provincie vinden dat wij daarin een rol moeten spelen en dan zeg ik vanuit mijn politieke filosofie: 'dit is een groot maatschappelijk probleem, misschien wel het grootste sociale probleem in de provincie, daaraan moeten wij als provincie gewoon iets doen.' En dan kun je een heel lange discussie houden over wat er nu al wel en niet gebeurt, het wordt dan een behoorlijke welles of nietes discussie, maar in de kern komt het erop neer of u openstaat voor het armoedeprobleem en of u daar een rol in wilt spelen. Dat is de kern van mijn betoog. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: En als het antwoord dan is: 'ja, wij staan open voor het armoedeprobleem', wat is dan concreet de suggestie van de PvdA-fractie, welk punt moet dan op de agenda worden gezet om als provincie te zeggen: 'Wij komen hiermee en dat is de oplossing, hier kunnen wij met z’n allen echt concreet een armoedeprobleem oppakken.' Dat zou ik zo graag willen weten. De heer BOER: In bijvoorbeeld de besluiten 1.a tot en met 1.e zitten elementen genoeg om dat op te pakken. Het lets-systeem is bijvoorbeeld genoemd, nu wil ik niet zeggen dat het direct moet worden ingevoerd maar u kunt er wel onderzoek naar doen. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Dat noem ik window dressing. 30
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De heer BOER: Dat is uw kwalificatie, maar ik vind het een heel goed iets dat men op bepaalde punten onderzoek pleegt en dat men dat best nog wel kan uitvoeren, dat vind ik meer dan window dressing. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Als u ziet wat er allemaal aan vast zit, gaat u hier echt niet lichtvoetig mee om. De VOORZITTER: Ik begrijp dat wij langzamerhand naar de tweede termijn toe gaan, die is er nu ook. Dit is een steeds terugkerend onderwerp en ik kan mij voorstellen dat u dat in uw tweede termijn behandelt. De heer HOLLENGA: Ik heb een procedurele vraag. De initiatiefnemers zijn uitvoering ingegaan op alle partijen en op het College. Begrijp ik uit het feit dat de heer Boer zegt in de punten 1.a tot en met 1.e nog voldoende mogelijkheden te zien voor de provincie, dat dit ook betekent dat, hoewel hij ook heeft gezegd dat onderzoek voor hem niet hoeft, zoals het onder punt a staat... De heer BOER: Dat heeft u mij niet horen zeggen. De heer HOLLENGA: Nou, u omarmde het onderzoek dat de provincie voorstelt. Begrijp ik echter goed dat de initiatiefnemers zeggen: 'de punten 1.a tot en met 1.e zijn het volledige besluit dat op dit moment nog op tafel ligt, waar wij ons in tweede termijn over moeten uitlaten en waar we straks over gaan stemmen' ? De heer BOER: Deze termijn is bedoeld in reactie op de vragen die gesteld zijn. Dit nemen wij zo mee, dit is de beantwoording en dan is het aan u om daar een oordeel over te vellen. Ik spreek niet namens de fracties als totaal, ik voer het woord namens de indieners en een politieke beoordeling volgt straks, denk ik. Dan kunnen wij gaandeweg de discussie ook nog bekijken in hoeverre bepaalde zaken zijn overgenomen, maar dat is aan het politieke oordeel van de fracties. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik denk dat het voor de discussie wel helderder zou zijn als wij weten waarover wij discussiëren. De VOORZITTER: Mag ik nu even ingrijpen. Er is maar één voorstel wat aan de orde is, anders doen wij zelf elkaar wat aan. Er ligt een initiatiefvoorstel voor, het enige besluit wat hier straks aan de orde komt is een besluit wat gevoegd is bij het initiatiefvoorstel. Dat is aan de orde, daar bent u het straks mij eens of oneens. De brief van het College is niet meer dan een verduidelijking van de positie van het College, dat kan nu dus tot interpretaties leiden. De heer Hollenga vroeg net aan de initiatiefnemers of hij bij het eerste punt goed begrijpt dat de interpretatie van het College de juiste interpretatie is, en of het die dan ook is als hij voor punt a zou zijn. Als het antwoord daarop ja is, heeft u, net zoals bij de collegevoorstellen een verduidelijking van de positie. Het initiatiefvoorstel is zo helder als wat, er zit een besluit bij. Het enige waar u straks over stemt is over dat besluit, al of niet geamendeerd. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Mijn vraag sloeg vooral op besluitpunt 3 omdat hier de suggestie werd gewerkt dat die € 100.000 zou worden ingetrokken omdat de uitvoering binnen het bestaande budget 31
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
zou komen. Ik wil er toch graag wat duidelijkheid over hebben of besluitpunt 3 wel of niet onderdeel is van de besluitpunten zoals die in het initiatiefvoorstel staan. De heer BOER: Het besluit an sich staat nog steeds ter discussie, alleen interpreteer ik de woorden van de gedeputeerde als hij zegt dat hij het nog binnen het bestaande budget kan. Dan is daar natuurlijk extra ruimte, dan hoeft geen € 100.000 ingezet te worden. Als het een heel concreet hard punt is dat hij zegt: 'dit kan ik realiseren binnen de bestaande kaders', dan hebben we het over een andere discussie dan wanneer hij dat niet zegt. Fatsoenshalve kan ik dat natuurlijk niet zeggen op basis van de huidige discussie en gaandeweg zullen we, in overleg met alle initiatiefnemers, daar nog een nader standpunt over innemen. Dus voorlopig nog wel, alleen als ik de woorden van de gedeputeerde juist interpreteer zegt hij dat hij het binnen de bestaande kaders kan oplossen. De VOORZITTER: De initiatiefnemers overleggen nog over dit punt. We zijn toe aan de tweede termijn. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Waar gaat het nou om? Ik denk dat ik het niet veel beter zou kunnen zeggen als datgene waarmee de heer Boer afsloot. Wat is hier nu vanmorgen aan de orde: een initiatiefvoorstel van de fracties van de PvdA en GroenLinks betreffende het armoedeprobleem met de motivatie die daar nadrukkelijk onder is gelegd. Er is alle aanleiding voor de provincie Groningen om zich met deze problemen te gaan bemoeien en te kijken naar wat er vanuit die provinciale rol, vanuit het middenbestuur inzake deze problematiek aanvullend, coördinerend, stimulerend en noem maar op, gedaan zou kunnen worden. Daar gaat het in essentie om, dat is de kern van het verhaal. De uitwerking is het initiatiefvoorstel en de punten 1.a tot en met 1.e, enzovoorts, zoals die in het conceptbesluit staan. Ik constateer dat er vanmorgen en vanmiddag in deze statenzaal eigenlijk twee lijnen zijn. Er zijn partijen die meedenken, kritisch meedenken en er zijn partijen die eigenlijk niet veel meer doen dan het voorstel fileren en zoveel mogelijk afbreken waarbij zij, naar onze indruk, een heel krampachtige benadering hebben als het gaat om de terreinafbakening tussen provincie en gemeenten. Ik denk dat met name als het gaat om het kritisch meedenken in het voorstel, wij met elkaar moeten bespreken en moeten kijken waar wij nu staan. Als men vindt, en dat hebben alle partijen nota bene wel gezegd, dat de armoedeproblematiek in onze provincie significant is en dat wij daar als provincie tenminste naar zouden moeten kijken, en als alle partijen dat vinden, kan ik mij toch voorstellen dat wij met elkaar tot iets komen. Dat moet echter meer zijn dan alleen maar met zoveel mogelijk kracht beweren dat wij ons niet op het terrein van de gemeenten moeten begeven. Daar zijn wij anders ook niet zo benauwd voor. In het betoog van de gedeputeerde in reactie op de discussie van vanmorgen deed het mij zeer goed dat hij niet degene was die zich zo druk maakte over die terreinafbakening, dat zou hem ook niet zo gepast hebben. Wij kennen de heer Bleker als iemand die helemaal niet zo verlegen is als het gaat om zaken waar gemeenten mee zitten of problemen mee hebben en waar wij als provincie wellicht de helpende hand toe kunnen steken. Daar is de heer Bleker buitengewoon actief in en dat waarderen wij juist in hem en het zou mij zeer verbaasd hebben als hij nu juist ten aanzien van de armoedeproblematiek ineens een ander standpunt zou innemen. Er valt natuurlijk veel te doen en er valt veel te ondersteunen en aan te vullen en dat wij daarbij niet op de stoel van de gemeenten moeten gaan zitten lijkt mij evident. Dat wil niemand, dat willen wij niet, dat willen de initiatiefnemers niet, dus daarover hoeven wij het verder niet te hebben. Wat kunnen we dan concreet wel doen? Er is een groot aantal zaken door de gedeputeerde genoemd en hij heeft het ook nog met een aantal voorbeelden aangevuld en laten wij nu alstublieft niet de discussie voeren waarin het betere de vijand wordt van het goede of andersom. Dat is natuurlijk helemaal niet aan de orde. 32
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
Ik meen, en dat is ook van de zijde van de commissie gezegd, dat het misschien goed is vanuit de invalshoek armoedeproblematiek een aantal zaken op een rijtje te zetten en dan te bezien wat wij precies doen in het kader van het gebiedsgericht beleid wat nadrukkelijk raakvlakken heeft met deze problematiek. Ik meen dat het zicht daarop een stuk verduidelijkend zou kunnen werken. Over de concrete voorstellen heeft de gedeputeerde gezegd dat meer specifiek onderzoek onder de doelgroep hem niet zo relevant lijkt: 'Er ligt veel materiaal. Laat POZW dat materiaal verzamelen en rubriceren en op die manier een analyse maken.' Ik denk dat het een heel goed voorstel is omdat wij vanuit die analyse nauwkeuriger kunnen zien wat voor soort activiteiten en maatregelen we vanuit provinciaal niveau zouden kunnen doen en nemen. Dat brengt mij ook even op het lets-systeem, waarover mevrouw Vlietstra het een en ander heeft gezegd. Ik kwalificeer dat duidelijk als kritisch meedenken en dat moeten wij ook met elkaar doen. Wat hebben wij nu aan dat lets-systeem? In Rotterdam lijkt het te werken, maar doet het dat hier ook? Ik denk dat het een goede zaak is om creatief te kijken naar dingen die wij ten gunste van deze doelgroep zouden kunnen bedenken. Dan kunnen wij naar het lets-systeem kijken en ik ben het geheel met u eens dat het nogal wat voeten in aarde heeft, wil men het serieus opzetten. Dat moeten wij zeker niet doen als er binnen de doelgroep geen draagvlak voor is. Het geeft misschien wel aanknopingspunten om activiteiten te ontplooien die misschien niet letterlijk hetzelfde zijn maar die wel te maken hebben met een soort ruilsysteem van diensten, activiteiten en goederen waarmee mensen, in hun omstandigheden, elkaar kunnen helpen. Daar kunnen we opnieuw naar kijken en daarvoor kunnen wij zaken bedenken die daar wellicht in kunnen voorzien. Daarbij moet er een draagvlak zijn en duidelijk sprake zijn van vraag en initiatief van onderaf. Dat brengt mij op het punt van de ondersteuning. De gedeputeerde heeft gezegd dat het een goede zaak zou zijn als er een provinciaal platform cliëntenraden zou komen. Daar schijnt ook wel behoefte aan te zijn en als het er komt, kan er vanuit de reguliere middelen en mogelijkheden, de Provinciale Welzijnsstructuur, ondersteuning aan worden verleend. Ik wil het toch aanvullen met een ander punt. Het gaat niet alleen om ondersteuning, het gaat ook om een stukje expertise en wij zijn vanuit onze provinciale steunfuncties natuurlijk helemaal niet te benauwd om expertise aan te dragen naar groepen, ook naar lokaal vrijwilligerswerk, als het gaat over hoe men zaken beter kan doen en het aandragen van informatie over ervaringen elders. Het is iets meer dan een secretariaat, het is ook een stukje inhoudelijke ondersteuning en het mensen op het spoor zetten van zaken die zij zinvol kunnen doen. Het gaat er ons toch om dat wij een stem geven aan deze doelgroep en dat wij mensen juist motiveren om, vanuit de situatie waarin zij zich bevinden, creatief dingen te doen die niet alleen te maken hebben met een stukje verbetering van de situatie, maar ook zo sterk te maken hebben met een gevoel van eigenwaarde, dat mensen gaan ontberen als zij zich langdurig in een uitzichtloze positie bevinden. Laten mensen het zelf organiseren en dingen met elkaar doen, ook met het oog op dat zo nodige gevoel van eigenwaarde. Dat is ook een factor waarvoor een stukje ondersteuning en het aandragen van deskundigheid van belang is en het past ons als provincie om, daar waar wij aanvullend iets kunnen doen, dat ook gewoon te doen, zeker als wij daarvoor ook binnen de bestaande middelen de mogelijkheden zien. Tenslotte nog het IPO-rapport, de sociale agenda, het sociaal-cultureel rapport. Ik heb bij de gedeputeerde beluisterd dat hij vindt dat het sociaal-cultureel rapport er zou moeten zijn. Het is ook een kwestie van menskracht, prioriteiten en middelen maar het zou er moeten zijn. Wij pleiten daar nogmaals voor. Ik meen dat het van belang is dat wij als provincie tweejaarlijks een sociaal-culturele monitor hebben en kunnen zeggen wat de stand van zaken is. Daar is ook aanleiding toe omdat wij allemaal weten dat in onze provincie de problematiek op het terrein van inkomens en werkgelegenheid procentueel een stuk zwaarder 33
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
ligt dan elders in het land. Dat alleen is al een rechtvaardiging voor de provincie Groningen om, met een sociaal-cultureel rapport als thermometer, regelmatig de stand van zaken te laten zien en van daaruit, ook in een sociale agenda, maatregelen te bedenken. Wij doen dat in overleg met het maatschappelijke middenveld en de gemeenten, teneinde iets aan die sociale problematiek in de provincie bij te dragen. Dat siert ons als provincie, dat heeft niets te maken met dat wij zo bang zijn om ons met de gemeenten te bemoeien. Als zij vinden dat wij ons te veel op hun terrein begeven, zijn gemeenten over het algemeen mans genoeg ons daarop te wijzen. Het gaat er gewoon om dat wij als provincie een verantwoordelijkheid hebben voor het welzijn van onze inwoners en dat wij die op deze manier kunnen waarmaken zonder, en dat ben ik wel met de heer Bleker eens, daar een nieuw bureaucratisch systeem voor te bedenken. Dat moeten wij zeker niet doen. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Voorzitter! Eén ding is in elk geval goed geweest van de initiatiefnemers: wij hebben weer eens breeduit met elkaar gediscussieerd over een onderwerp dat ons allemaal ter harte gaat en wij hebben kunnen laten zien waar iedereen staat. Ik vond de beantwoording van de gedeputeerde betrokken. Wij hoeven niet altijd grote woorden te gebruiken om onze betrokkenheid te tonen. Ik kan de gedeputeerde meedelen dat wat het huisartsenproject betreft er een sociaal verpleegkundige start met twee dagdelen in de groepspraktijk in Pekela. Daarmee zijn de artsen zeer blij. Wat betreft hetgeen de gedeputeerde over het sociaal-cultureel rapport zei en ook waar de heer de Bruijne aan refereerde: dat is iets waaraan de CDA-fractie ook zeer aan zal hechten, namelijk om daarin met alles wat wij al hebben en in de toekomst misschien nog zullen krijgen precies te kunnen zien waar we staan en wat eventueel de zaken zijn waar wij nog beter op moeten inhaken. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft ook hele rapporten; er is net een nieuwe Armoedemonitor uitgekomen en u kunt zo’n rapport ook met van alles aanvullen. Ik kom bij het besluit. Ik zit er toch een beetje mee, ik vind de beantwoording van het College en de visie van het College goed. Punt 1.a vloeit voort uit punt 1.b en het College heeft daar toezeggingen gedaan, er komt een rapport op basis van alle onderzoeksgegevens die er zijn en dat is voor de CDA-fractie voorlopig voldoende. Wij wachten dat af en zullen er onze visie op geven als het er ligt. In punt 1.c is sprake van het regelmatig met de gemeenten overleggen. Dat gebeurt dus al in het gebiedsgerichte welzijnsbeleid en wij zullen akkoord gaan met punt 1c; dat vinden wij goed. Punt 1.d betreft de ondersteuning en subsidiëring van organisaties. De gedeputeerde heeft hierover antwoord gegeven op de vragen van de CDA-fractie of zij wat dat betreft in de gebiedsgerichte programma’s mee kunnen, of zij met een goed project aanspraak kunnen maken op projectengeld, en daar volgen wij het College. Over het lets-systeem heb ik al genoeg gezegd. Het is een heel sympathiek systeem, maar men heeft daar een bepaalde schaal voor nodig en mensen moeten niet verdrinken in iets waarvan zij de reikwijdte niet direct kunnen overzien. Punt 1.e gaat over voldoende betaalbare woningen voor lage inkomens. Dat is inderdaad de taak van de sociale woningbouwcorporaties, hier volgen wij ook de visie van het College. Met het stimuleren of, zoals het College zelf zegt, het bepleiten van deelname van werkzoekenden aan uit te voeren projecten in de woningbouw gaan wij akkoord. Punt 2. De jaarlijkse voortgangsrapportage. Daarmee zijn wij akkoord. Punt 3. Met dat geld gaan wij dus niet akkoord. 34
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De heer HEMMES: Ik heb een vraag over de woningbouw. Het antwoord van het College was dat het dit het overlaat aan de woningbouwcorporaties. Als dat zo is, mevrouw Vlietstra, waarom bemoeit de provincie zich dan alleen maar met de woningbouw in deze provincie? Dat snap ik niet helemaal, dat botst ergens volgens mij, maar misschien mis ik wat. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Ik zit niet in die commissie mijnheer Hemmes, misschien u wel. Misschien weet de heer Calon daar een antwoord op. De heer DE BRUIJNE: Ik reageer even op de heer Hemmes. Ik heb de gedeputeerde trouwens iets heel anders horen zeggen; ik heb hem horen zeggen dat wij als provincie doen wat wij kunnen. Voor het stimuleren van die betaalbare sociale woningbouw premieëren wij gemeenten die daaraan in woonplannen extra aandacht besteden met een extra contingent of wat dan ook. Ik heb niet indruk dat het geen aandachtsveld van deze provincie zou zijn. Mevrouw FOLKERTS: Mag ik mevrouw Vlietstra nog iets vragen? Ik heb namelijk de indruk dat in de op twee na laatste alinea van de brief het College in wezen ons punt 1.e. over die woningen volledig meeneemt; dat is precies wat wij in ons initiatiefvoorstel bedoelden. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Dat is helemaal prachtig, dan gaan wij mee met én de initiatiefnemers én het College. De heer NEEF: Voorzitter! De initiatiefnemer heeft willen zeggen dat het probleem geagendeerd en bespreekbaar gemaakt zal moeten worden en daar zijn beide partijen uitstekend in geslaagd. Vanmorgen hebben wij daar uitvoerig over kunnen debatteren. Armoedeproblematiek zou iets moeten zijn waar de provincie zich mee bezig moet houden en de conclusie van het debat is wat mij betreft dat het al uitvoerig en in brede zin gebeurt. Ik vind zelf dat alles wat ik gehoord heb ooit een keer een reden was voor de provincie om een strategisch welzijnsbeleid te gaan voeren, om de aspecten die een relatie hebben met deze problematiek in gunstige zin te veranderen. Of dat ook daadwerkelijk gebeurt, of dat verandert zullen we in het vervolg wel zien in de Staat van Groningen. De VVD-fractie kijkt daarnaar uit. Als je zoals ik wat langer in de Staten zit verzucht je: 'dat ik dat nog mag meemaken', maar dat is een persoonlijke ontboezeming. Omdat wij constateren dat er al zoveel gebeurt, dat er vanuit het College, ook in de richting van wat hier in het besluit geformuleerd staat, veel wordt vermeld over zaken die op gang zijn of overgenomen zullen worden, heeft onze fractie op dit moment geen behoefte om het besluit in zijn totaliteit te ondersteunen. Mevrouw Bos: Voorzitter! De taal van de VVD-fractie was duidelijk, die heeft wel meer krasse en duidelijke taal, daar houd ik wel van. Ik kom weer even op gisteravond terecht, ik zit achter mijn computer en wat zie ik daar bij "armoede provincie Groningen" staan: "de VVD-gemeente Groningen maakt zich zorgen over de armoede in de stad", dat wil ik toch even meegeven. Ik had meer betrokkenheid verwacht. De heer NEEF: Het gaat natuurlijk even om een interruptie. Ik heb zojuist aangegeven dat er door deze provincie, gesteund door de VVD-fractie in deze provincie, in het kader van het strategische welzijnsbeleid actief wordt meegewerkt op tal van terreinen van scholing en arbeidsmarkt richting kwetsbare groepen, en ik hoop dat u dat nu ook goed gehoord heeft. 35
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
Mevrouw BOS: Dat is dus voldoende?! Voorzitter! Wij hebben het initiatiefvoorstel ingediend omdat wij het net niet voldoende vinden, omdat wij vinden dat er nog meer kan gebeuren en wat dat betreft hoop ik ook dat de heer Neef goed geluisterd heeft naar het betoog van de heer De Bruijne van de PvdA-fractie, dat was een goed betoog. Een compliment voor de PvdA-fractie. Dat gebeurt niet altijd, maar wij moeten toch samen verder denk ik. Waar gaat het om? Dat is heel duidelijk, het gaat vandaag om de bestrijding van armoede in de provincie Groningen. Er wordt steeds gezegd dat we al zoveel doen, de VVD-fractie, iedereen zegt het, zelfs de GroenLinks-fractie vindt dat wij al veel doen, maar er zijn dingen die wij nog meer kunnen doen, die, vooral in dit verband, in ons initiatiefvoorstel en in onze notities staan. Dat hebben wij niet zomaar bedacht, dat is van onderop gekomen, dat zijn signalen uit de samenleving waarnaar wij willen luisteren en ik dacht dat het toch een van de doelstellingen is van een statenlid. In de beantwoording van het College werd een opsomming gegeven van wat wij al allemaal deden en wij hebben nu nog meer zaken te horen gekregen van de gedeputeerde die wij ook allemaal doen. Doen wij te veel? Ik denk dat wij nooit te veel kunnen doen. De angst is steeds dat wij op de stoel gaan zitten van de gemeenten, daar is al eerder over gesproken. De afgelopen vier jaar hebben wij ernaar gestreefd dat wij ook als provincie duidelijker naar voren treden, dat wij een herkenbaar gezicht hebben, dat we dicht bij de burgers willen staan en naar ze willen luisteren. Wij hebben heel veel taken opgepakt waar wij op de eerste plaats niet eens aan dachten. Als we het over de huisartsen hebben: wie had nu zeven of acht jaar geleden gedacht dat wij daar als provincie op in zouden springen. En even over de breedtesport: dat ging precies zo, dat hebben wij ook gedaan. Dit is nu vanzelfsprekend een onderwerp waarop wij dat ook moeten doen. Nog even over die stoel van de gemeenten, waar wij dus niet op willen zitten. Er is ons gebleken dat er ook vanuit gemeenten signalen komen dat er bepaalde tekorten zijn waarop de provincie kan inspringen. Ook de gemeenten zijn niet allemaal even sterk, dat hebben wij wel eerder geconstateerd. Daarom vinden wij dat wij iedere kans moeten aangrijpen, hoe klein die ook is - dat ben ik met de SP-fractie eens - om daar als provincie op in te springen en ik denk dat wij er de komende jaren bovenop zullen zitten om te kijken hoe de uitwerking van ons initiatiefvoorstel en van de beantwoording van het College zal plaatsvinden. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik hoor dat wordt gesproken over tekortkomingen van de gemeenten. Kan mevrouw Bos daarvan expliciet een paar voorbeelden noemen? Mevrouw BOS: Ik heb al eerder, tijdens de laatste Algemene Beschouwingen gesproken over allerlei onderzoek dat heeft plaatsgevonden over het natuur- en landschapsbeleid en over cultuurhistorisch waardevolle landschappen. Dat er geconstateerd is dat vaak ... Mevrouw VISSCHER-MEIJST: We spreken nu over armoedebeleid, daar wil ik graag een concreet voorbeeld van. Mevrouw BOS: Mevrouw Visscher vraagt mij nog meer voorbeelden waarbij dat zo is. Ik heb al eerder het verschil in beleid genoemd voor mensen aan de onderkant van de samenleving. Wij hebben Delfzijl genoemd en in verband met wat daar op dat gebied gebeurt kwam Appingedam aan de orde in de wandelgangen. Daar hoorde ik ook dat het inderdaad nodig dat gemeenten soms naar elkaar luisteren bij 36
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
het uitwisselen van goede ideeën, om daar gebruik van te maken. Ja, ik weet niet hoe ik dit anders moet beantwoorden. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Dat wordt door veel gemeenten al gedaan. Mevrouw BOS: Ja, maar wij zeggen dat het juist beter kan en gelukkig beaamde het College dat ook en zal het kijken naar waar het beter kan. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Voorzitter! Ik heb geen behoefte om in de tweede termijn mijn eerste termijn te herhalen. De punten die wij belangrijk vinden heeft de gedeputeerde of in ieder geval het College overgenomen, dus u begrijpt dat wij ons achter de brief van het College kunnen stellen. De heer KOOT: Voorzitter! Wij vinden het jammer dat de indieners van het voorstel ons niet begrijpen, maar uit de reacties van anderen maken wij op dat andere Statenleden dat wel doen. Dat stemt ons zeer tevreden. Wij zijn ook blij dat het College onze gedachte ondersteunt en ik begrijp dat collega Boer de activiteiten van het College nog eens van een zegel wil voorzien. Wat er gebeurt is bestaand beleid en dat is ook bevestigd door de gedeputeerde. Dan is het niet verstandig pogingen te doen op de stoel van de gemeenten te gaan zitten, maar ook door de indieners wordt al gezegd dat wij dat niet moeten doen. De heer BOER: Volgens mij is het andersom. Er ligt een initiatiefvoorstel en daar kunnen GedeputeerdeStatenleden c.q. Provinciale-Statenleden al dan niet mee instemmen. Wij hadden al gesteld, en dat had u ook kunnen lezen, dat het nooit onze bedoeling is geweest om op de stoel van de gemeenten te gaan zitten. Ik weet ook niet waar dat vandaan komt. De heer KOOT: Dat hebben wij dan uit het verhaal opgemaakt, maar het is goed dat u hier even toelicht dat het niet de bedoeling is. De heer BOER: Toelichten, ik kan gewoon verwijzen naar het stuk! De heer KOOT: Nou ja, dan is het prima dat wij nu even helder stellen dat het niet de bedoeling is. Kernpunt van ons betoog is dat gemeenten niet in systemen denken, wat bij provincies en bij nota’s wel het geval kan zijn, maar dat zij denken in mensen en nauwkeurig sorteren naar de verschillende doelgroepen. Als ik het stuk dan bekijk en de beantwoording van het College zie, blijven er weinig concrete verschillen ten aanzien van ons eigen standpunt over, maar ik zal voor de duidelijkheid alle punten even langs gaan: Ten aanzien van punt 1.a en punt 1.b stemmen wij in met hetgeen het College zelf ook al noemt. Het is in feite gewoon bestaande activiteit en wat hier voorgesteld wordt is dan overbodig. Bij punt 1.c: dat is iets wat reeds door het College wordt gedaan, dus daar komen wij ook niet zoveel verder mee. De heer DE BRUIJNE: Voor de duidelijkheid, volgens mij is aan de orde het conceptbesluit zoals dat is voorgesteld door de initiatiefnemers. De heer KOOT: Dat heb ik toch voor mij meneer De Bruijne. 37
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De heer DE BRUIJNE: Dat is mooi, maar dan zou het toch duidelijk zijn als u daarop zou reageren en niet op het standpunt van het College. Dus zegt u nu gewoon klip en klaar wat u van die voorgenomen besluiten vindt. De heer KOOT: Ik ga de punten van u langs, dat heb ik nou net gezegd. Bij punt 1.a van het initiatiefontwerp zeggen wij: dat is overbodig, want dat wordt al gedaan. Bij punt 1.b zeggen wij idem dito: het wordt al gedaan, dus een overbodig voorstel. Bij punt 1.c idem dito, ook een overbodig voorstel. Bij punt 1.d staan taken zoals genoemde POZW die ook vervult, dat schiet dan ook niet op. Bij punt 1.e vinden wij het onderdeel betreffende de lets-systemen een weinig zinvolle zaak, tenzij de organisaties van uitkeringsgerechtigden er zelf iets aan zouden willen doen. Bij punt 2 over de rapportages: dat gebeurt al, dus ik zie daar geen enkele extra waarde in om dat hier in een voorstel voor te stellen. Bij punt 3, die € 00.000: daar is verder geen enkele motivatie aan gegeven, daar zijn wij dus gewoon tegen, jammer dan voor u. De heer DE BRUIJNE: Misschien is het wel jammer voor de bevolking van de provincie Groningen, maar voor ons valt dat wel mee hoor. De heer KOOT: Nee meneer de Bruijne, nu wordt het een beetje onaardig. Ik ben daar heel serieus in en heb er een aantal uren aan besteed om de nota te analyseren, om te bekijken wat de antwoorden van de verschillende partijen zijn geweest. Als u dat betwijfelt, vind ik dat niet aardig om het maar eens zo uit te drukken. Wij zijn voor een armoedebeleid, maar niet voor een armoedebeleid zoal dat hier wordt voorgesteld, temeer omdat een groot deel van de activiteiten al wordt vervuld. Wat hier op tafel ligt zou kunnen leiden tot geld besteden aan zaken die weinig nuttig en zinvol zijn, dat willen wij niet en bij de eerste ronde, in de aanhef, duidde mijn verhaal daar ook op. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Ik heb de heer Koot in de eerste termijn gevraagd wat de D66-fractie nu voor positiefs te melden had over het armoedebeleid, het armoedevraagstuk, en ik moet vaststellen dat wij dat tot nu toe niet hebben gehoord. Een badinerend verhaaltje over het voorstel en het volstrekt afwijzen van elk initiatief op dit terrein is voor ons ook een duidelijk antwoord dat de fractie van D66 geeft bij dit onderwerp. De heer KOOT: Nou meneer de Bruijne, dan heeft u niet goed geluisterd. De indiener heeft het zelf gezegd: ik heb best een aantal positieve dingen opgemerkt met betrekking tot de ondersteuning van de cliëntenraden, maar als u dat niet wil horen is dat u zaak. Ik wijs duidelijk dingen af waarvan ik zeg dat is allemaal dubbel werk, verspilling van tijd en moeite en van geld. De heer HEMMES: Voorzitter! Soms val je als statenlid in slaap en nu en dan is het boeiend. D66 is eindelijk consistent. Landelijk heeft zij links afgezworen en ook in deze Staten doet zij dat. Hulde daarvoor. Vandaag gebeurt er van alles. Mevrouw Bos is al bezig met de collegeonderhandelingen, maar ik raad haar aan toch de verkiezingen van 11 mei 2003 af te wachten. 38
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De gedeputeerde heeft een opsomming gegeven van al het goeds dat de provincie de afgelopen jaren op het gebied van de armoede heeft gedaan en nog steeds doet. Dat laat echter onverlet dat het probleem alleen maar groter wordt. Dat heb ik al eerder gezegd. Ook in de afgelopen jaren, waarin de bomen tot in de hemel groeiden - uit economisch oogpunt was alles mogelijk - is de armoede in dit rijke land toegenomen. Nu er sprake is van een economische dip, vrees ik dat de zwaarste klappen zullen vallen bij de mensen die dat absoluut niet kunnen gebruiken. Ik doel dan onder andere op die mensen die het minimumloon ontvangen en al meer dan 40 procent van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten. Voor deze problemen moeten structurele oplossingen komen. De discussie die wij deze ochtend voeren, noem ik wat oneerbiedig ‘wat geneuzel in de marge’. Het lijkt op elkaar een vlieg afvangen om te laten zien wat wij doen voor de armen in Nederland. De een doet nog meer voor hen dan de ander, maar in feite gebeurt er te weinig, of eigenlijk helemaal niets. Als wij eerlijk zijn, lossen wij dat probleem in dit huis ook niet op en de gemeenten evenmin. Den Haag moet daarvoor verantwoordelijk worden gesteld. Dat laat onverlet dat elk initiatief van andere fracties om iets aan dit immense probleem te doen onze steun verdient, hoe klein dat ook zal zijn. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! Mocht de heer Hemmes naar aanleiding van de reactie van het College in eerste termijn de indruk hebben gekregen dat het de goede prestaties met een zekere trots heeft gepresenteerd, dan moet mij van het hart dat dit allerminst de bedoeling is geweest. Naar mijn idee zijn wij het erover eens dat er niet een reden is bestuurlijk trots te spreken over het uitvoeren van zaken die absoluut nodig zijn. Het College heeft in de eerste termijn geprobeerd het beeld van wat er nu gebeurt wat completer te maken zonder zichzelf of de Staten op de borst te kloppen. Ik kom op het punt van het onderzoek, waarover de heer Boer sprak. Wij zijn in staat een samenvattende notitie te leveren met bestaande regionale cijfers en kwalitatieve gegevens inzake de problematiek waarover wij nu spreken, uitgaande van de bestaande taken die wij aan het POZW hebben opgedragen en waarvoor men ook geld krijgt. Er zal dus niet een nieuw onderzoek plaatsvinden. Evenmin vindt een enquête of wenseninventarisatie onder bijstandsgerechtigden plaats, zoals onder punt a van het besluit van de heer Boer wordt voorgesteld. Wij zijn echter wel in staat het POZW binnen zijn bestaande opdracht te vragen met een samenvattende notitie te komen, gebruikmakend van algemene en kwalitatieve gegevens, evenals resultaten van diepteonderzoek ten aanzien van dit onderwerp. Wij zullen het POZW vragen daarvan een analyse te maken, ofwel een samenvattende notitie. De heer BOER: Het gaat dus om kwalitatieve en kwantitatieve gegevens? De heer BLEKER, gedeputeerde: Ja, voor zover die gegevens binnen de bestaande onderzoeksgegevens beschikbaar zijn. Er is zelfs meer dan de rapporten die u kent over het kengetallenonderzoek per gemeente. Er zijn trendrapportages beschikbaar. Deze zijn weliswaar enigszins gedateerd, maar wel relevant. Wij zullen vragen die gegevens in de vorm van een compacte op dit vraagstuk toegespitste rapportage aan te leveren. Ik zal ingaan op de ondersteuning van cliëntenraden. In het voorstel van de initiatiefnemers wordt gesproken over steun voor de gemeentelijke cliëntenraden. Daaronder valt het ondersteunen en/of subsidiëren van organisaties enz. Hierbij valt te denken aan steun voor cliëntenraden. Het College acht het niet verstandig dat het provinciale bestuur rechtstreeks subsidie verstrekt aan cliëntenraden voor het ondersteunen van hun functioneren. Het vindt het verstandig en is bereid de ontwikkeling van een provinciaal platform van cliëntenraden te stimuleren en dat, als dat er eenmaal is, van ondersteuning te 39
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
voorzien. Dat is de gebruikelijke ondersteuning die ook andere maatschappelijke belangenorganisaties op provinciale schaal kunnen verkrijgen, namelijk op administratief en secretarieel gebied en voor taken die overeenkomen met die van consulenten. Daarmee wordt ook het punt van de bundeling van kennis gewaarborgd, want het is dan mogelijk dat door dat platform regelmatig vergelijkend onderzoek wordt gedaan naar het lokale armoedebeleid, de successen en de beperkingen daarvan. De individuele cliëntenraden kunnen daarmee hun voordeel doen tijdens hun besprekingen met het verantwoordelijke, lokale bestuur. Binnen de huidige budgetten en afspraken die wij met diverse personen hebben gemaakt, achten wij het mogelijk te komen tot die samenvattende notitie en het zojuist door mij genoemd type ondersteuning voor een provinciaal platform cliëntenraden. Naar ons oordeel is dat een kwestie van een overzichtelijke herschikking van ofwel een herprioritering op onderdelen. Wij zullen dit punt agenderen voor het reguliere overleg met de gebieden. De notitie, die op basis van bestaand onderzoek door het POZW zal worden opgesteld, zal ook worden geagendeerd voor het overleg dat medio volgend jaar plaatsvindt. Aan het eind van het jaar zullen wij weer een rapportage uitbrengen over de uitvoering en de voortgang van het welzijnsbeleid. Dan kunt u per regio zien wat onze vorderingen zijn ten aanzien van de provinciale speerpunten. Deze rapportage kunt u tevens leggen naast de samenvattende notitie die zal worden opgesteld. Dat alles kunnen wij realiseren. Op een aantal belangrijke punten is dat iets anders dan dat wat in het voorstel van de initiatiefnemers is vermeld, maar het College kan met datgene wat ik zojuist heb verwoord grotendeels tegemoet komen aan de intenties van de indieners en die van anderen in deze Staten. Tegelijkertijd gaat het College door met het uitvoeren van de zaken die het in eerste termijn heeft genoemd op het gebied van zorg, multi-problem gezinnen, de arbeidsmarkt enz. De heer DE BRUIJNE: Gedeputeerde Bleker heeft gesproken over de rapportages en de speerpunten van het provinciale beleid. Heb ik het goed begrepen dat extra aandacht voor de minst draagkrachtigen in de visie van de gedeputeerde een speerpunt is? De heer BLEKER, gedeputeerde: Bij de vaststelling van het welzijnsbeleid voor deze jaren - daarin is de PvdA-fractie consistent - hebben wij dat niet als een speerpunt toegevoegd, maar als een punt dat met name in de gebieden expliciet aandacht verdient. Wij zijn ook van mening dat dit gebeurt. Als ik bijvoorbeeld zie welke punten in een aantal regio’s worden geagendeerd, komt dat naar ons oordeel en dat van de gemeenten aan dat punt tegemoet. De heer DE BRUIJNE: En dat maakt u ook inzichtelijk in de rapportage? De heer BLEKER, gedeputeerde: Dat is juist. Het is overigens niet altijd nodig afzonderlijke rapportages te maken, want de gebiedsprogramma’s blinken uit in overzichtelijkheid en compactheid. Ik kom op de gemeenten en de cliëntenraden. Met name mevrouw Bos spreekt ten aanzien van bepaalde punten expliciet van tekorten en verschillen bij gemeenten. Naar mijn idee moeten wij vooral met betrekking tot materiële zaken - de Algemene Bijstand, allerlei regelingen op het gebied van de Bijzondere Bijstand enz. - uitgaan van een decentralisatie per gemeente. Dat heeft zij ook aangegeven. Binnen die regelgeving beschikken gemeenten over een beperkte eigen beleidsruimte die zij kunnen invullen met nadere regelgeving. Daarnaast hebben zij bij de uitvoering nog een zekere discretionaire bevoegdheid. Daarvoor is bewust gekozen, want dan is het mogelijk lokaal met specifieke 40
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
omstandigheden rekening te houden door maatwerk te leveren. Ook is het een keuze de lokale democratie te laten bepalen op welke wijze van die beleidsruimte gebruik wordt gemaakt. Onder andere aan de hand van de contacten die wij met de gemeenten hebben, moet ik vaststellen dat dit prominente politieke punt met enige regelmaat in gemeenteraden, raadscommissies en Colleges van Burgemeester en Wethouders aan de orde komt. Gemeenteraden kiezen op dat punt voor weloverwogen verschillen en ik vind het dan ook ietwat kort door de bocht deze vanuit deze statenzaal als tekorten af te doen. Mij lijkt dat niet gepast. Het lijkt mij goed als die cliëntenraden in de gelegenheid worden gesteld bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van dergelijke regelingen door diverse gemeenten op provinciale schaal te vergelijken om van daaruit impulsen te geven aan de lokale democratie. Zodoende zouden de goede voorbeelden uit Grootegast in Stadskanaal kunnen worden gebruikt en ook het omgekeerde kan het geval zijn. Dat lijkt mij de weg. Ik waarschuw u enigszins voor het gebruiken van woorden als ‘tekorten’ en ‘onterechte verschillen’. Wat u als tekort of verschil aanmerkt, is de resultante van een weloverwogen gedachtevorming binnen een gemeente. Als lid van het College van GS laat ik mij niet graag op pad sturen met een te moeilijke opdracht voor de gemeenten. Ik bemerk dat wij de wethouders verdraaid snel in de gordijnen hebben zodra wij die punten ter discussie stellen. Dan ontstaat er namelijk een competitie in de sfeer van: ‘Vertel jij mij nu eens dat de manier waarop jullie het in Appingedam doen beter is dan die in Delfzijl.’ Naar mijn idee is dat een terechte houding van bestuurders, want op zichzelf heeft iedereen een positieve houding ten aanzien van de aanpak van de armoedeproblematiek. Lokale bestuurders zijn direct bij deze problematiek betrokken en halen hun schouders daarvoor niet op. Zij doen werkelijk hun best om vanuit hun filosofie de situatie in hun gemeente te beoordelen en tot een goede aanpak te komen. Mevrouw FOLKERTS: Kan de gedeputeerde zich voorstellen dat mensen die een uitkering ontvangen en afhankelijk zijn van het gemeentelijke beleid dat in sommige situaties wel als een tekort ervaren? Zo hebben wij dat ook bedoeld. De heer BLEKER, gedeputeerde: Dat kan ik mij heel goed voorstellen, maar de consequentie van het niet aanvaarden van verschillen is centralisatie en harmonisatie. Naar mijn stellige overtuiging ondervinden daarvan meer mensen hinder. Het resultaat voor de mensen om wie het gaat, is daarmee uiteindelijk niet gediend. Laten wij ons concentreren op die cliëntenraden op provinciale schaal, want die kunnen als het ware de motor zijn om niet gerechtvaardigde verschillen her en der aan de kaak te stellen. De VOORZITTER: Ik stel voor de vergadering voor enkele minuten te schorsen, zodat de indieners kunnen nadenken over de vraag of het besluit op onderdelen eventueel aanpassing verdient. Mogelijkerwijs kunnen wij na de pauze niet alleen beschikken over het antwoord, maar ook over een aangepast besluit. Ik wijs u erop dat u een brief heeft ontvangen over de statenexcursie op 23 en 24 januari aanstaande. Inmiddels hebben 40 leden iets van zich laten horen. Een substantiële groep heeft dus nog niet gereageerd. Ik doe een dringend beroep op u dat vandaag te doen, zodat alle voorbereidingen kunnen worden getroffen. Denk aan het reserveren van hotelaccommodatie. Het is mogelijk op het laatste moment een paar wijzigingen aan te brengen, maar ik mis nog een grote groep. De vergadering wordt geschorst van 12.50 tot 13.59 uur. 41
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de heer Boer. De heer BOER: Voorzitter! Gehoord de discussie, hebben wij de besluiten aangepast. De tekst bij punt 1.a luidt nu: “Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek te doen onder bijstandsgerechtigden en andere mensen met een laag inkomen.” Vanzelfsprekend kunnen ook bestaande cijfers daarbij een rol spelen. De tekst onder besluit 1.d hebben wij vrijwel volledig geschrapt en vervangen door: ”…ondersteuning van een provinciaal platform voor cliëntenraden.” Punt 3 over de financiën hebben wij geschrapt. Gehoord de discussie, is dit de teneur van deze vergadering. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Moet ik besluit 1.a opvatten als dat de indieners een extra onderzoek willen naast alle bestaande onderzoeken? De heer BOER: Nee, wij willen niet een extra onderzoek. Wij vragen om een verzameling die is gebaseerd op kwalitatief en kwantitatief onderzoek, zoals gedeputeerde Bleker dat naar voren heeft gebracht. De VOORZITTER: Ik stel voor de vergadering voor enkele minuten te schorsen, zodat de tekst kan worden gekopieerd en alle Statenleden deze kunnen inzien. De vergadering wordt geschorst van 14.01 tot 14.06 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Inmiddels hebt u een gewijzigd besluit ontvangen. De indieners hebben geprobeerd het debat daarin te verwerken. Ik geef de Statenleden de gelegenheid tot het houden van een derde termijn. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Voorzitter! Bij besluit 1.a staat: “Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek te doen onder bijstandsgerechtigden…” Naar mijn idee moet ‘onder’ worden vervangen door ‘naar’. Het moet immers voortvloeien uit alle gegevens waarover wij al beschikken, zoals dat onder b is vermeld. De heer BOER: Die optie lijkt mij aanvaardbaar. De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik begrijp dat, maar als daarmee een onderzoek wordt beoogd waarvoor opnieuw zelfstandig informatie zal worden verzameld, kan dat niet binnen de afgesproken budgetten. De heer BOER: In antwoord op vragen van de fractie van D66 heb ik daarover naar mijn idee duidelijke uitspraken gedaan. Ik heb geantwoord dat zeker gebruik kan worden gemaakt van bestaande gegevens. Het is niet een apart onderzoek, maar een verzameling overeenkomstig het verwoorde in de brief van het College. De heer BLEKER, gedeputeerde: Als dat op die wijze mag, is dat duidelijk. 42
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Initiatiefvoorstel GroenLinks en PvdA "Armoede en provinciaal beleid Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
De VOORZITTER: Zojuist hebben wij met de fractievoorzitter gesproken over het feit dat ook de behandeling geldt. Als dit is gezegd, is dat de interpretatie van de tekst. De zin luidt dus: “Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek te doen naar bijstandsgerechtigden en andere mensen met een laag inkomen.” Ik constateer dat die zin ongewijzigd gehandhaafd blijft. De beraadslaging wordt gesloten. De heer NEEF (stemmotivering): Het voorliggende gewijzigde besluit bevestigt het staand beleid op een aantal punten. Met name punt 1.d is nieuw. Uit het oude punt is een aantal woorden geschrapt waarmee wij ietwat moeite hadden. Wij zullen dan ook voor het besluit stemmen. In stemming komt het voorstel. Het voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. 13
Studie ontsluitingsstructuur Noordwest-Groningen
Voorafgaand aan dit agendapunt wordt agendapunt 14 behandeld. De beraadslaging wordt geopend. De heer VAN MANNEKES: Voorzitter! Voor ons ligt de besluitvorming betreffende de ontsluitingsstructuur Noordwest-Groningen. Nadat wij kennis hebben genomen van de studie die door het College samen met betrokken gemeenten is gedaan, zijn wij tot de volgende conclusies gekomen. Hoewel wij niet direct staan te springen om meer asfalt, zijn wij van mening dat er voor dit gebied een oplossing moet komen. De eerste reden daarvoor is de verbetering van de verkeersveiligheid. De tweede is dat de leefbaarheid in de dorpen Adorp, Sauwerd, Winsum en Onderdendam dergelijke maatregelen noodzakelijk maakt. Een derde reden is de ontsluiting van het gebied. Degenen die dit gebied kennen, zullen direct moeten erkennen dat de ontsluiting daarvan verre van optimaal is. Eerdere oplossingen, zoals bij Maarhuizen, leverden niet het gewenste resultaat op. Nu gebeuren er op dit wegvak nog relatief veel ongelukken en het heeft een lieflijk gebied op onherstelbare wijze beschadigd. Nu moet men tot de conclusie komen dat het noodzakelijk is alsnog definitieve maatregelen te nemen. Voor dit geval geldt het spreekwoord “Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.” Tegen degenen die nu ook dergelijke keuzes lijken te gaan maken, zeggen wij dat er weinig fantasie nodig is om in te beelden wat er gebeurt met dorpen als Sauwerd en Adorp als daar een vier meter diepe sleuf wordt aangelegd waar een constante stroom van auto’s met een razend geluid doorheen rijdt. Hoezo leefbaar? Het probleem met betrekking tot de verkeersveiligheid wordt niet opgelost. Helaas kunnen niet alle verkeersstromen met openbaar vervoer worden opgelost. De door het College aan ons voorgelegde voorkeursvariant verdient ook onze voorkeur. Wel dient te worden voorkomen dat wij de ene verkeersonveilige situatie inruilen voor de andere. Ten oosten van het spoor ligt een tiental vrijstaande boerderijen. Er is sprake van een perceelontsluiting over het spoor met een onbewaakte overgang naar de bestaande weg Groningen-Winsum. Mijn fractie is van mening dat na de aanleg van een nieuw tracé aan deze onveilige situatie een eind moet worden gemaakt. De ontsluiting van de landbouwbedrijven moet op een andere manier worden geregeld, bijvoorbeeld door de aanleg van 43
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
een parallelweg die uitsluitend voor dat doel is bestemd. De onbewaakte spoorovergangen dienen te worden verwijderd. Voorts zal de weg langs de Koningslaagte worden geleid. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Voor ons ligt een voorstel voor een nieuw tracé langs het spoor. Pleit u voor een tweede nieuw tracé daarnaast? De heer VAN MANNEKES: Nee. Er zijn voorbeelden in de provincie, met name langs de N33, met situaties waar de landbouw wordt doorbroken. Daarlangs leg je een weggetje van 3 meter dat uitsluitend die landbouwbedrijven ontsluit en voert naar de plaats waar men veilig kan oversteken. Ik kan mij niet voorstellen dat u een tracé gaat aanleggen met na iedere honderd meter een doorsteekje waar landbouwers moeten oversteken. Dan vervangt u de ene onveilige situatie namelijk door de andere en dat is naar onze mening onwenselijk. Voorts zal de weg langs de Koningslaagte - dat is een uiterst kwetsbaar gebied - worden geleid, dus weer door het Groningse landschap dat bescherming behoeft. Wij zijn van mening dat het tracé het spoor zo lang mogelijk moet volgen en dat het pas daarvan moet afwijken als het het tracé van aanwezige hoogspanningsmasten kan volgen. Infrastructuur naast infrastructuur. Ik breng het landelijk dorpje Noorderhoogebrug aan de rand van de stad onder de aandacht. Dat dorp naast de Groningse ringwegen wordt straks opgesloten door ontsluitingswegen van een hogere orde. Nadere maatregelen zijn daarom nodig om de leefbaarheid in dit dorp te garanderen. Wij zijn van mening dat met het aanwijzen van deze weg als gebiedsontsluitingsweg A een principiële keuze wordt gemaakt. Dat houdt in dat de overige onderliggende wegen zodanig worden ingericht dat het onaantrekkelijk is deze als sluiproute te gebruiken. Mijn fractie ondersteunt de beslispunten en zal een finale stemming doen op het moment dat de resultaten van de MER-studie bekend zijn. De heer VAN DAM: Voorzitter! Met deze voordracht wordt een belangrijk punt gemarkeerd inzake de ontsluitingsstructuur voor de regio Noordwest-Groningen. Lange tijd wordt door velen gepleit voor het verbeteren van de verbindingen vanuit dit deel van onze provincie met zowel de stad Groningen als de hoofdwegen A7 en A28. Terugblikkend breng ik de discussieavond in mei 1997 in herinnering die de statenfractie van het CDA in Eenrum organiseerde. Die avond stonden de kansen en bedreigingen voor het gebied centraal. Één van de thema’s op die avond was de verkeersinfrastructuur. Er werd besloten een werkgroep in te stellen. CDA’ers uit de gemeenteraadsfracties en de statenfractie verkenden de mogelijkheden. In datzelfde jaar werd een rapportage uitgebracht, waarin de aspecten verkeersveiligheid, economische ontwikkeling, toerisme, recreatie en verkeersintensiteit werden genoemd. Het advies luidde dat een nadere studie noodzakelijk was om op middellange termijn een nieuw tracé Groningen-Ranum te realiseren. In ons verkiezingsprogramma kreeg die weg een plaats en die speelde ook een rol bij de coalitieonderhandelingen. Gedeputeerde Musschenga stelde vorig jaar een stuurgroep in die de problematiek in kaart heeft gebracht. Het beeld dat nu naar voren komt, is dat de huidige wegenstructuur beslist onvoldoende is. De verkeersintensiteit in de kern Winsum - de wegvakken Winsum-Ranum en Ranum-Mensingeweer - is sterk toegenomen. De N361 Groningen-Winsum en de N355 GroningenVisvliet kennen capaciteitsproblemen. Er zijn klachten over sluipverkeer. Ook doen zich verkeersonveilige situaties voor en het ontbreekt aan een duurzame, veilige inrichting. 44
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
De studie geeft aan dat de bereikbaarheid van het gebied als duidelijk knelpunt is aan te merken. Het gaat dan om de grote afstand tot de stroomwegen en de lange ritduur. De verbindingen, waar het verkeer in de richting van de stad wordt gebundeld, zijn van groot belang voor de ontsluiting van het gebied. Wij zien dat juist op deze verbindingen de afwikkeling van het verkeer onvoldoende is. Met alle gevolgen van dien wordt bovendien de capaciteit van de weg op een aantal plaatsen overschreden. In de studie zijn vier varianten uitgewerkt. Variant 3 is de voorkeursvariant. Het betreft het tracé langs Mensingeweer, oostelijk langs Winsum, de oostzijde van de spoorlijn en aansluitend op het klaverblad Groningen. Onze fractie steunt de keuze voor deze variant. Deze scoort het best als wij kijken naar de effecten op het gebied van verkeersafwikkeling, gebruikskwaliteit, veiligheid, leefbaarheid, natuur en landschap en kosten. Gezien de grote investeringen die hiermee zijn gemoeid, is het project in fasen ingedeeld. Die gekozen fasering kunnen wij onderschrijven. Toch vragen wij aandacht voor het volgende. Als fase 1 is afgerond - de reconstructie van de N996 Winsum-Onderdendam en de kortsluiting N996 noordelijk om Winsum heen naar Ranum - ontstaat het gevaar dat het sluipverkeer in Onderdendam toeneemt. Wij verzoeken de gedeputeerde toe te zeggen dat daarvoor aandacht is en dat indien nodig maatregelen worden genomen om dat sluipverkeer tegen te gaan, zolang het traject Winsum-Groningen niet is voltooid. De verwachting is dat daar ongeveer acht jaar tussen zit. Het gaat dus om een aanmerkelijk lange tijd. In de commissievergadering heeft de gedeputeerde aangegeven dat de weg niet een EHS-gebied in de Koningslaagte doorsnijdt. Gezien de waarde daarvan, wil mijn fractie graag dat dit wordt bevestigd. Wij beseffen dat een jarenlange inzet en inspanning nodig is om deze plannen te realiseren. Deze ochtend kopt de krant met “VVD: “Tracé nieuwe weg is grootste blunder." Op dezelfde pagina staat de kritiek van de fractie van GroenLinks op de nieuwe weg van Groningen naar Winsum. Mij lijkt het dan ook goed te markeren hoe wij tegenover dit nieuwe voorstel staan. De fractie van het CDA hecht eraan duidelijk te maken dat zij deze investering in de ontsluitingsstructuur van Noordwest-Groningen van strategisch belang acht. Het is een diepte-investering om dit gebied goed aan te sluiten op de stad Groningen en de hoofdverkeersaders A7 en A28. Wij zijn van mening dat dat van belang is voor de leefbaarheid in dat gebied. Dit gebied is nu aantrekkelijk om te wonen en het is van belang te garanderen dat dit gewaarborgd blijft. Wij zijn de mening toegedaan dat dit van belang is voor de economische ontwikkeling van dit gebied, evenals voor de toeristische en recreatieve functie die het heeft en die in het belang nog sterk zal toenemen. De studie op structuurniveau is afgerond en ligt nu voor. Wij markeren een keuze en gaan verder met het maken van een tracé-MER-studie. Graag bepleit ik dat wij steeds concrete stappen zetten in een proces met een effectieve voortgang. De heer LUITJENS: Voorzitter! Dit is een gedenkwaardig moment voor mijn fractie en mij. Ik herinner mij dat de afgelopen tientallen jaren op formele en informele wijze werd gediscussieerd over het verbeteren van de verbinding tussen Ranum, Mensingeweer en Groningen. Vandaag zetten wij een concrete stap. Het is een volgende stap in het proces om tot een verbeterde ontsluiting van NoordwestGroningen te komen. Voor de leefbaarheid van het relatief dunbevolkte landelijk gebied, dat NoordwestGroningen is, is de auto onmisbaar. Ik merkte zojuist op dat de ontsluiting van dat gebied al enkele decennia veel tijd in beslag neemt en dat daarover veelvuldig wordt gediscussieerd. De diverse knelpunten, zoals de leefbaarheid, de barrièrewerking et cetera, zijn hier de revue al gepasseerd. Daarbij komt de trend van de toenemende automobiliteit. Deze mobiliteit is niet slechts op te vangen door de verbetering van het openbaar vervoer. 45
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
Voor ons ligt een gedegen integrale studie naar die ontsluitingsstructuur. De resultaten daarvan zijn als onderbouwing van deze voordracht gebruikt. Mijn fractie staat achter de voorkeursvariant “Route langs de spoorlijn”. In het rapport wordt gesproken van de voorkeursvariant 3.1. Daarbij behoren ook de voornemens tot het doen van een nadere studie naar de situatie in Onderdendam, Mensingeweer en de Friesestraatweg. Voor mijn fractie is de geplande tracé-MER-studie voldoende bewijs voor het feit dat dit tracé op verantwoorde wijze in zijn omgeving wordt ingepast. In het kader van de nota H2I, Herijking Investering en Infrastructuur, is aan de renovatie van de weg WinsumOnderdendam hoge prioriteit gegeven. In de plannen voor deze renovatie zal rekening moeten worden gehouden met de voorkeursvariant 3.1 en de gevolgen daarvan voor het oost-westverkeer. Mijn fractie dringt echter aan op een spoedige uitvoering van deze renovatie, inclusief de nieuwe verbinding in de richting van Ranum. De huidige weg door Winsum als eindpunt van de weg Onderdendam in de richting van Winsum over het spoor in het dorp en ten noorden langs Obergum is volstrekt onvoldoende voor het doorgaand verkeer, zeker als wij daarbij rekenen dat De Brake 1 en 2 via die weg moeten ontsluiten. De plaats Winsum met zijn centrumfunctie en voorzieningen voor het gebied dient op uitnodigende wijze te worden aangesloten op het nieuwe tracé, maar zal deze naar onze mening zonder problemen behouden en verder uitbreiden. Dat geldt ook voor de economische ontwikkeling. De heer MOLL: Voorzitter! Gelijktijdig met de aanvullende brief van het College over de voordracht betreffende de ontsluitingsstructuur Noordwest-Groningen, waarover wij vandaag spreken, ontving mijn fractie de antwoorden op de door haar gestelde vragen ten aanzien van het bestemmingsplan Koningslaagte. Zij is daarover verheugd, al moet ik zeggen dat deze beantwoording ook weer een aantal vragen oproept. Wellicht dat die vragen volop aan de orde komen tijdens de bespreking van het traject dat wij met elkaar ingaan. Wel noem ik het feit dat in de beantwoording van de vragen ietwat wordt gespeculeerd over het inruilen van landschapswaarden in het gebied vlak bij de stad tegen dergelijke waarden elders. Wellicht zal de MER-studie daarin inzicht geven. Het gebied kennende, zie ik niet die uitruil ofwel de compensatie. Wellicht kan de gedeputeerde op dat punt helderheid geven. De beantwoording van de vragen en de brief die het College als aanvulling heeft gestuurd, tonen wel aan dat er bij het doen van de studie een schoonheidsfoutje is gemaakt. De stad zelf, het eindpunt van een belangrijke weg die is voorzien, is daarbij namelijk niet betrokken geweest. Wel heb ik begrepen dat dit probleem wordt opgelost. Overigens verwacht ik dat de stad mans genoeg is om de belangen van de Koningslaagte goed in de gaten te houden. Het bestemmingsplan dat de stad heeft opgesteld, is duidelijk over haar visie. Ik neem niet aan dat de provincie daar met een aanwijzingsbesluit en tegen de zin van de stad in een en ander mogelijk zou willen maken. De heer TERPSTRA: De heer Moll poneert zijn standpunt met een zekere stelligheid. Is dit een algemeen beleidspunt binnen de fractie van GroenLinks, of heeft dat slechts betrekking op dit punt? De heer MOLL: Nee, ik vermoed dat de stad zelf haar beleid bepaalt. Ik geef dus slechts een inschatting van de wijze waarop de stad zou kunnen opereren als het om dit specifieke punt gaat. Ik hoop voor de heer Terpstra dat dit voldoende voorzichtig is. In gedachten hebben wij de stad even verlaten. Ik kom op het gebied zelf. Het staat als een paal boven water dat er zich problemen voordoen ten aanzien van de ontsluitingsstructuur Noordwest-Groningen. Naar mijn idee zijn de Staten het roerend eens over het feit dat er problemen ontstaan die betrekking 46
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
hebben op de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in plaatsen als Mensingeweer, Onderdendam, Aduard, Adorp en Sauwerd. Ik noem deze plaatsen in willekeurige volgorde, maar heb daarmee niet de bedoeling compleet te zijn. Ook zijn wij het erover eens dat er sprake kan zijn van geluidsoverlast en barrièrewerking, problemen op het gebied van de bereikbaarheid en het ontstaan van files. Dat is eenieder bekend en het is dan ook goed dat daarnaar een studie is gedaan met als doel daarvoor oplossingen te vinden. De fractie van GroenLinks staat daarachter. Een ander aspect is dat wij ten aanzien van de huidige situatie en toekomstige plannen zeer zijn geïnteresseerd in de gevolgen die het al dan niet maken van keuzes kan hebben voor het landschap, de natuur en de mogelijkheden op het gebied van de landbouw. Dat kunt u van onze fractie ook wel verwachten. De fractie van GroenLinks meent dat het een goede zaak is dat voor de problemen op het gebied van de verkeersveiligheid en leefbaarheid driftig naar oplossingen wordt gezocht. GroenLinks is zeker bereid na te denken over oplossingen die extra asfalt met zich kunnen meebrengen, als dat in het kader van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid noodzakelijk is en weinig andere oplossingen denkbaar zijn. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma. Wij willen die keuze in dat geval best maken en hebben alle varianten in dit rapport dan ook met bijzonder veel interesse bestudeerd. De heer TERPSTRA: Ik kreeg hoop toen de heer Moll aan het begin van zijn betoog sprak over de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid als onderbouwing van een eventuele nieuwe ontsluiting of wat dan ook. Het woord ‘bereikbaarheid’ komt echter alweer te vervallen. De heer Moll spreekt nu slechts over verkeersveiligheid en leefbaarheid. Ik neem toch aan dat de ontsluiting en de bereikbaarheid van het gebied ook bij de fractie van GroenLinks de hoofdpunten zijn om eventueel een nieuwe verbinding te accepteren. De heer MOLL: Ik meen dat uw aanname grotendeels juist is. De heer TERPSTRA: Wij blijven elkaar ietwat omzichtig benaderen, maar goed. De heer MOLL: Het gebeurt vaker dat wij aan het begin van de discussie gelijk staan en dat wij aan het eind toch een andere keuze maken, maar dat is politiek en daarmee is niets mis. De heer TERPSTRA: Wij hebben beiden kaartjes voor de Hortus, dus wij komen elkaar daar wel tegen. De heer MOLL: Ik citeerde overigens het verkiezingsprogramma en moest dat correct doen. Als u het complete afwegingskader ten aanzien van verkeer en milieu en verkeer en vervoer van ons wenst te ontvangen, is dat mogelijk. Dan kunt u dat goed nalezen. Wij hebben dat onlangs nog vastgesteld en geloven daar volledig in. In het rapport komt een nulvariant voor. Dat is eigenlijk een extrapolatievariant die ook wel ‘referentievariant’ wordt genoemd. Ik kom op een tweede punt dat de fractie van GroenLinks in dit rapport mist. Zij had namelijk graag gezien dat daarin een 0+ variant was opgenomen. In onze visie betekent dit dat bestaande tracés als uitgangspunt worden genomen en dat maatregelen worden overwogen die tot resultaat kunnen hebben dat de veiligheid en de leefbaarheid in de dorpen verbetert. Ik doel dan onder andere op de barrièrewerking, het geluid en de verkeersveiligheid. In de commissie is verdieping in 47
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
dorpskernen als voorbeeld genoemd. Ook is het mogelijk te denken aan een aantal overbruggingen van de weg, of een gedeeltelijke afscheiding van de weg. Dat is de serie maatregelen die zou kunnen worden genomen ten aanzien van de leefbaarheid, de veiligheid en de bereikbaarheid. Ook het laatste punt heeft in onze visie een relatie met de discussies die wij sowieso voeren over het openbaar vervoer. Wij beschikken over een spoorlijn van Groningen naar Winsum. Daar worden de nodige werkzaamheden verricht die te maken hebben met de infrastructuur met de bedoeling het gebruik van die spoorlijn fors te vermeerderen. Dat kan slechts een deel van de bereikbaarheidsproblematiek oplossen. Wij sluiten die weg dan ook niet om een veilige situatie te creëren, maar willen de mogelijkheden op het gebied van gebruik, veiligheid en bereikbaarheid optimaliseren. Tevens wensen wij een deel van het bereikbaarheidsprobleem op te lossen door het inzetten van openbaar vervoer. Dat zou die 0+ variant zijn. Ondanks het feit dat deze ons in eerste instantie aantrekkelijk lijkt, hebben wij daarmee niet gezegd dat dit de eindvariant moet worden. Als het gaat om het probleemoplossende vermogen, willen wij die variant uiteraard afwegen tegen andere varianten die in de studie aan de orde zijn geweest. Ik herhaal dat wij vaststellen dat deze variant in het rapport niet voorkomt. In de commissievergadering is wel gemeld dat een nulvariant of een 0+ variant in de MERstudie wellicht aan de orde kan komen als het meest milieuvriendelijke alternatief, of als nulalternatief. De MER-systematiek dwingt ons nu en dan ook tot iets. Het zou mijn fractie een lief ding waard zijn als ook die variant optimaal in de vergelijking een rol speelt bij het bepalen van onze definitieve voorkeur. Elke variant verdient in mijn visie bespreking en afweging. De varianten 1 en 2 hebben niet een groot probleemoplossend vermogen. Daarover zijn wij het eens. Variant 4 heeft wel een behoorlijk probleemoplossend vermogen, maar daarbij is sprake van forse ingrepen in het landschap. Bovendien zal een aantal neveneffecten optreden dat er wellicht toe leidt dat er nog meer infrastructuur moet worden aangelegd. Mijn fractie plaatst daarbij dan ook vraagtekens. De fractie van GroenLinks stelt vast dat variant 3 een fors probleemoplossend vermogen heeft. Wij vinden alle subvarianten van deze variant even interessant. Deze laten zien dat in de detaillering van variant 3 afwegingen mogelijk zijn tussen enerzijds het landschap en anderzijds de doorstroming en de bereikbaarheid. Mijn fractie is van mening dat dit gezien onze doelstellingen bijzonder interessante afwegingen zijn. Het zoveel mogelijk behouden van het landschap is een hoofddoelstelling uit het POP. Wij moeten de aantasting van het landschap dan ook goed afwegen tegen de eventuele meerwaarde op het gebied van de veiligheid en de bereikbaarheid. Wat mijn fractie betreft, doen de subvarianten van variant 3 nog volop mee om tot een uiteindelijke beoordeling te komen. Dat brengt mijn fractie tot het oordeel dat het wenselijk is de besluitvorming van vandaag iets minder stellig te maken dan vorige sprekers hebben gedaan. Wij stellen vast dat er een aantal mogelijke voorkeursvarianten is, namelijk de 0+ variant en de varianten 3.1, 3.2 en 3.3. Wij zijn van mening dat die vier varianten moeten worden uitgewerkt in het kader van een MER-tracéstudie met een extra inzicht in de kosten en de baten daarvan. Ik doel dan niet alleen op de financiële baten, maar ook op die ten aanzien van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid. Op basis daarvan kunnen de Staten een definitief besluit nemen. Ik bied het College een amendement aan. De VOORZITTER: Door de heer Moll wordt namens de fractie van GroenLinks het volgende amendement voorgesteld: "Amendement op voordracht 56/2002 inzake de studie ontsluitingsstructuur Noordwest-Groningen. Besluitpunt 2. te vervangen door de volgende tekst: 48
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
2. Het optimaliseren van het bestaande tracé‚ van de N361 qua leefbaarheid en veiligheid en het intensiveren van het gebruik van de regionale spoorlijnen (0+ variant) en de varianten 3.1, 3.2 en 3.3 aan te wijzen als mogelijke voorkeursvarianten voor de ontsluiting van Noordwest-Groningen. Besluitpunt 7. te vervangen door de volgende tekst: 7. De varianten 0+, 3.1, 3.2 en 3.3 uit te werken in een tracé MER studie aangevuld met nadere gegevens over de kosten, de effecten op leefbaarheid en de verkeersveiligheid en op basis van deze studies een definitieve keuze te maken voor de ontsluiting van Noordwest-Groningen." De VOORZITTER: Het amendement is ondertekend door de heer Moll en mevrouw Gräper-Van Koolwijk, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer A. De heer MOLL: Ik vervolg mijn betoog. Naar mijn idee moeten de Staten zich ook realiseren dat wij vandaag niet alle problemen goed kunnen oplossen. Denk bijvoorbeeld aan het probleem met betrekking tot Mensingeweer. De varianten daaromtrent verdienen nadere discussie. Wij realiseren ons vandaag ook dat ten aanzien van de verbinding met Zuidhorn nog studies moeten worden gedaan. Vandaar dat er een besluitpunt is toegevoegd. Dat zal de steun van de fractie van GroenLinks krijgen. Ik meen dat ik hiermee voldoende recht heb gedaan aan alle studies die ten aanzien van dit belangrijke probleem zijn gedaan en dat ik duidelijk heb aangegeven welke afwegingen de fractie van GroenLinks wat dat betreft vandaag maakt. De heer VAN DAM: De heer Moll plaatst de subvarianten van variant 3 evenredig naast elkaar en geeft daaraan een eigen gewicht. Uit de studie blijkt echter ook dat het sluipverkeer in het gebied substantieel blijft bestaan bij de varianten die niet aansluiten op het klaverblad. Kan de heer Moll aangeven hoe hij het waardeert dat dit probleem blijft bestaan als wij uitgaan van de subvarianten? De heer MOLL: Als wij alleen een verkeerstechnische afweging maken, kan ik mij goed voorstellen dat wij bij variant 3.1 uitkomen. Op het moment dat ook afwegingen worden gemaakt ten aanzien van het landschap, de natuur en de landbouw, komen tevens de andere varianten in beeld. Variant 3.1 scoort in onze visie slechter op het gebied van het landschap, de natuur en de landbouw dan de andere twee varianten. Ik heb dezelfde cijfers gezien als de heer Van Dam en realiseer mij dat die varianten wellicht iets minder scoren als het gaat om de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid. Dat is de afweging waarover wij vandaag steeds spreken. De vraag is hoe wij al die belangrijke thema’s tegen elkaar afwegen. Het is onze overtuiging dat de kaders voor dergelijke afwegingen in dit materiaal zijn gegeven, maar dat wij bij detaillering van de varianten, als zij nader zullen worden uitgewerkt in het kader van de MER-studie en de financiële berekening, op een bepaald moment gegevens op tafel krijgen om de knoop definitief door te hakken. De GroenLinks-fractie vraagt de Staten de ruimte om als het ware toch breder te kijken dan die ene variant die tot nu toe stevig is bepleit. De heer ROGGEMA: Voorzitter! In de inleiding lezen wij dat de studie Ontsluitingsstructuur NoordwestGroningen tot doel heeft: het aangeven van de gewenste hoofdontsluitingsstructuur voor de wegen in 49
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
Noordwest-Groningen, met als subdoelstelling het ontwikkelen van de voorstellen tot reconstructie van de weg Winsum–Onderdendam. Mijn fractie vond het een zeer goede zaak dat die stuurgroep en projectgroep en de mensen van de gemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Zuidhorn samen met het College van de provincie die kar hebben getrokken. Er is naar ons weten al in eerdere colleges getracht daartoe een initiatief te nemen, maar nu het gelukt is: onze complimenten daarvoor! Wij vinden het eveneens een goede zaak dat de gemeente Groningen er nu nog bij betrokken is en ook bij een vervolgstudie en een MER-tracéstudie is uitgenodigd. Op voorhand heeft de gemeente Groningen wel kritische kanttekeningen gemaakt, onder andere aangaande financiering en planning. Kan het College van de provincie nog nader verklaren waar precies de kritiek lag? Ging het om het hele plan of gaat het uiteindelijk om de Friesestraatweg? In tal van gemeenten is er al jaren over dit onderwerp gesproken en het heeft vele colleges overleefd. Ik meen begrepen te hebben dat binnen de huidige gemeente De Marne het gesprek over een betere verbinding al uit 1960 dateert. Vanuit een aantal gezichtspunten zijn wij het volstrekt eens met deze lijn. Zoals wij het bekijken wordt het Reitdiepgebied niet aangetast, wordt de leefbaarheid van Adorp, Sauwerd en Winsum naar ons lijkt sterk verbeterd en wordt in de fase van de voorbereiding van het gedeelte Winsum-Groningen de omlegging Mensingeweer naar een later tijdstip verschoven. Is het mogelijk dit traject wel direct in de MER-studie mee te nemen? De keus voor een tracé langs het spoor heeft de voorkeur, mits het aansluit op het klaverbladkruispunt en de Eemshavenweg. Als dit niet gebeurt, blijft het knelpunt van het oprijdende verkeer bij de Noorderhogebrug bestaan. Deelt het college deze mening? Dus niet de keuze voor een korte verbinding via Noorderhogebrug maar voor een echt klaverbladkruispunt. Het volgende punt: In hoeverre is, gezien de studie, de Koningslaagte te mijden? Er is over gesproken dat er heel zorgvuldig naar dit punt wordt gekeken, maar in hoeverre ontkomen wij daaraan? Vervolgens de nog even genoemde variant Bedum: Voordeel van deze variant is de ontsluiting voor de bedrijven aan de westkant van het dorp en eventueel voor de zuivelfabriek. Wij realiseren ons het nadeel dat Winsum er slechter op aansluit. Het lijkt realistisch te veronderstellen dat niet gekozen is voor verbetering van het tracé Wehe Den Hoorn–Aduard. De verkeersaantrekkende werking lijkt na onze gesprekken te gering en de landschappelijke impact te groot. Is dit een juiste conclusie? Wij willen echter ook nadrukkelijk stellen dat het gedeelte Grijpskerk-Zuidhorn-Groningen ook moet worden aangepast en vernieuwd, de verkeersproblemen worden hier steeds groter. Op welke termijn zien wij hier, wat het College betreft, de plannen tegemoet en nog belangrijker, op welke termijn worden de eerste doorstromingsmaatregelen genomen? Dit lijkt ons uiteraard ook het grote gesprekspunt met de gemeente Groningen. Wij zijn ingenomen met het voorliggende rapport en hopen dat er haast gemaakt en binnen afzienbare tijd gestart mag worden met de MER-studie inzake de bestemmingsplanprocedure, landschappelijke inpassing en grondaankopen, kortom alle voorbereidingen om zo snel als mogelijk de werkelijke uitvoering ter hand te nemen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Ik kan het kort houden, er is al veel gezegd in de commissie en het is volgens mij niet de bedoeling de commissie hier over doen. Heel kort wil ik even aanhalen waarom het wat ons betreft belangrijk is en ik meen dat als gevolg daarvan heel veel van de 50
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
conclusies is terug te vinden in het amendement dat zojuist door de fractie van GroenLinks is ingediend en om die reden menen wij dat wij wat dat betreft niet zo heel veel hoeven toe te lichten. Zoals wij in de commissie al hebben gezegd, willen wij met name inzetten op het openbaar vervoer en vinden bij het om die reden niet heel erg logisch om langs zo’n spoorlijn vervolgens een weg aan te leggen, maar dat er wat moet gebeuren in het gebied is ons meer dan duidelijk. Om die reden vinden wij ook dat gekeken moet worden naar de 0+ variant, dus aanpassing aan de huidige weg en investeren in het openbaar vervoer, wat wat ons betreft meer is dan het toevoegen van één rit naar Baflo in de avonduren. Wij zijn voor een iets intensiever inzet. Zoals iedereen in de commissie heeft kunnen horen, hebben wij ook nogal wat problemen met het doorsnijden van de Koningslaagte en zouden wij graag willen kijken wat de mogelijkheden zijn om dat te omzeilen. Om die redenen willen wij ons nu nog niet vastleggen door onze voorkeur voor één bepaalde variant uit te spreken. De resultaten kunt u allemaal teruglezen in het amendement van de GroenLinks-fractie. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering voor 15 minuten voor een korte theepauze. De vergadering wordt geschorst van 15.25 uur tot 15.40 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. De heer MUSSCHENGA: Voorzitter! Allereerst dank aan de Staten voor de goede ontvangst van deze nota, dat kan zo wel gezegd worden. Toen wij ermee aan de slag waren en ze uitkwam was het toch even afwachten, want het is niet niks wat hier in feite sinds een groot aantal jaren wordt neergelegd. Het is nieuw asfalt zoals men dat rechttoe rechtaan wel eens zegt en iedereen is het erover eens dat men daar altijd heel voorzichtig mee moet zijn, maar daar waar men het noodzakelijk acht moet niet geschroomd worden het aan de Staten voor te leggen. Dat is ook gebeurd en wij zijn blij dat men dat onderstreept en ook blij dat men dat op basis van rapporten onderstreept. Ik denk dat de Staten goed hebben gezien wat daar aan studies onderligt en dat, zoals het College dat heeft voorgesteld, voor het grootste gedeelte op grond daarvan besluitvorming kan volgen. Het College is daar blij mee. Er zijn een aantal onderdelen en een aantal punten genoemd, c.q. vragen gesteld die ik nu langs wil lopen. Ten aanzien van wat de heer Van Mannekes heeft genoemd over de ontsluiting van de boerderijen ten opzichte van de wegstructuur heb ik bij interruptie gevraagd of hij bedoeld heeft te zeggen dat, behalve het genoemde tracé, er nog eens een weg van 3 meter breed naast gelegd moet worden en als ik het goed begrepen heb - als ik het niet goed begrepen heb corrigeert hij mij wel - was het in feite ook de bedoeling dat zo te doen. Ik moet zeggen dat het College daar niet in eerste instantie aan zit te denken. Wat wij, in een vervolgtraject uiteraard, gaan doen is samen met alle betrokkenen in het gebied voor hen, en vooral voor de agrariërs daar, de beste ontsluiting bewerkstelligen. Ik kan u zeggen dat zij, op basis van de studie, nu ook al langskomen om aan te geven dat zij willen weten hoe daar tegenaan te kijken, hoe het in elkaar zit. Dan blijkt dat men toch te maken heeft met onderdoorgangen en dat is op zich ook heel gebruikelijk. Als men daar nog een weg naast legt krijgt men een weg, een spoor en nog eens twee wegen naast elkaar, waarvan ik denk dat het veel te fors is, zeker in dat gebied. Als we nu al te maken hebben met het feit dat we in een gebied dat niet onkwetsbaar is iets met asfalt willen, moeten we het volgens mij zo minimaal 51
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
mogelijk, maar wel adequaat doen. Ik denk dat daar wel andere oplossingen mogelijk zijn om een goede ontsluiting voor deze bedrijven te bewerkstelligen. Over het heikele punt van de Koningslaagte is al veel gesproken, gevraagd en gezegd en wij hebben tot nu toe steeds gezegd, en dat staat ook in de beantwoording van de brief van de heer Moll, waar staat: "Wij zijn het met u mee eens dat de Koningslaagte waardevol gebied is dat beschermd dient te worden." Dat is, meen ik, heel duidelijk. Natuurlijk verwijst de heer Moll naar wat daar even verder staat: maar we zullen wel naar varianten zoeken "die de Koningslaagte, in ieder geval dat deel dat in de EHS valt, vermijden". Daarmee is bedoeld dat we alles op alles zullen zetten om dat te vermijden. Ik heb dat ook vanaf het begin gezegd en wij hebben daar ook naar gevraagd toen we met de studie bezig waren. Men heeft gezegd dat het ook mogelijk was, maar dat zal uit de studie blijken en op dat moment komen wij daarmee voor de dag. Wij kunnen nu niet zeggen dat dit lijntje zus of zo gaat, maar voor dit moment, terwijl wij met een voorkeursvariant bezig zijn, denk ik ook niet dat het goed is om te plussen en te minnen. Ten aanzien van zaken als de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de kernen is meen ik duidelijk dat de fracties er alle begrip voor hebben dat daar met betrekking tot de oplossingsrichting, met name ten aanzien van de leefbaarheid, fors op is ingezet. Als u kijkt naar waar we nu voor staan en naar wat ik uit de dorpen bij mij langs zie komen ten aanzien van de onleefbare situatie die men daar ervaart en naar hoe men probeert toch nog steeds oplossingen voor de verkeersonveilige situatie te bedenken, wordt het alleen maar erger en erger in het gebied. U kunt dat ook in de tabellen zien. Vandaar dat we, wat ons betreft, ook met een voorkeursvariant komen die de goede oplossing zou kunnen bieden. Dat neemt natuurlijk niet weg dat wij op een gegeven moment in verdere studies, met name in de MERstudie, in de varianten die wij daarin verplicht mee moeten nemen om de MER goed af te kunnen ronden, ook de 0+ variant meenemen. Dat is ook al in de commissies gezegd, dat is heel duidelijk en dat zullen wij dus ook doen. Daarin zit in feite ook opgesloten dat, met name ten aanzien van variant 3, wij dat ook in die MER-variant zullen meenemen ten aanzien van variant 3.1 en 3.2. Wat dat betreft is voor ons de tekst: variant 3 inclusief variant 3.1 en 3.2. Het enige wat zou kunnen ontbreken in de besluitvormingstekst is de 0+ variant. Als ik dan kijk naar het amendement dat de GroenLinks-fractie heeft ingediend denk ik dat het College zich blijft opstellen achter punt 2 van het besluit - dat is dé voorkeursvariant van het College maar bij punt 7 zal bij variant 3 de nog verder uit te werken 0+ variant toegevoegd kunnen worden. Ik kom op de opmerkingen in de nadere vragen die de heer Roggema heeft gesteld, over het schoonheidsfoutje ten aanzien van de stad Groningen in de zin van 'hoe moet ik dat nu lezen: de reactie van de stad Groningen ten aanzien van financiering en prioriteit.' In de gesprekken die ik nu regelmatig daarover heb is het de stad Groningen er vooral om te doen de zuidkant van de stad optimaal in te vullen. Het is in het bijzonder het kardinale punt dat men vanuit het stadsbestuur nu even rechttoe rechtaan zegt: 'Waarom zouden wij dit ten noorden van de stad willen doen terwijl wij aan de zuidkant ook nog problemen hebben.' Ik heb toen gezegd dat wij toch niet in de discussie willen vervallen die wij ook met het Rijk hebben, dat het Rijk alleen maar voor het Westen van het land zorgt en niet voor het Noorden en wij alleen maar voor de zuidkant van de stad Groningen zouden moeten zorgen en niet voor de noordkant. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik daarna dus een stilte ontmoet. Ik denk dat als wij hier in het Groningse problemen ontmoeten, het niet alleen maar aan de zuidkant van Groningen is, daar wordt hard aan gewerkt, maar ook aan de andere kanten en dat burgers die daar wonen ook recht hebben op goede ontsluiting. Voorzitter, over wat ik de weg Zuidhorn-Groningen zal noemen, hoewel de heer Roggema het al vanaf Grijpskerk ging invullen, maar de problematiek speelt voornamelijk vanaf Zuidhorn–Groningen, hebben 52
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
wij in het besluit onder punt 8 zeer nadrukkelijk neergezet hoe wij daarmee om willen gaan. Dat is ook de afspraak met het gemeentebestuur van Zuidhorn. De burgemeester geeft daarbij op dit moment aan dat er niet meer zo lang gestudeerd hoeft te worden: als men op de weg gaat staan weet men de problemen. Dat is ook zo, alleen moeten wij natuurlijk wel de enige juiste oplossing zien te vinden. Er zijn wel oplossingen te bedenken - de suggesties daarover heb ik hier ook binnen het apparaat neergelegd - waar men dus aan moet gaan werken. Ook dat zal natuurlijk weer een financiële ingreep betekenen, maar wel in de volgorde zoals wij hier hebben aangegeven. In de voorstellen zoals die hier liggen, is de prioriteitsvolgorde heel erg duidelijk, ook al omdat Winsum-Onderdendam al in het H2Rrapport is voorzien van een tijdsfasering en van gelden en dat blijft wat ons betreft ook zo overeind staan. Dat ziet u ook onder punt 6 van het besluit. Daar komt bij dat wij ten noorden van Winsum willen doorstoten in de richting van de N361, zodat men uiteindelijk niet meer door Winsum heen bij De Brake, de nieuwe agrarisch school, langs hoeft maar rechtdoor, zodat men een goede ontsluitingsstructuur krijgt. Vandaag hebt u bij de B-agenda de GDU-middelen ter waarde van 8 á 9 miljoen euro vastgesteld, daar zit het laatste stukje financiën voor de ontsluiting van de rondweg Middelstum in, dat betekent in feite dat de oost-westverbinding vanaf de Eemshavenweg dan nog slechts één probleempunt oplevert en dat is Onderdendam. De rest zou dan voor elkaar kunnen zijn. Over Onderdendam is er een andere vraag gesteld. Als wij bezig zijn Winsum-Onderdendam in orde te maken en verder uit te werken is het in onze visie tegelijk aan de orde dat wij gaan werken aan de plannen voor de ontsluiting van Onderdendam. Hoe we dat moeten doen is nog de vraag, omdat het oplossende vermogen dat wij daar willen betrachten nog onvoldoende zicht biedt op de investeringen die nodig zijn om daarvoor een goed voorstel uit te werken. Als wij de rondweg ten noorden van Onderdendam in zouden zetten - en we zien nu in de studie waar dat op uitkomt, dat heeft u zelf ook gelezen - dan komt er toch nog veel te veel verkeer in Onderdendam om te zeggen dat we dit zomaar even kunnen doen. Dat is dan een kwart rond Onderdendam. Iets anders is het als we hem half rond Onderdendam, aansluitend aan de weg van Onderdendam naar Bedum, leggen. Dan hebben wij weer te maken met een forse inbreuk op het landschap en wij zijn er op dit moment nog niet aan toe omdat hier zo even neer te leggen; wij willen daar nadere studie naar verrichten. Datzelfde geldt ook voor het noordelijke gedeelte van Mensingeweer, ook daar zal nog een nadere studie verricht worden om te kijken of de oplossing die wij daar misschien kunnen bedenken wel in verhouding staat tot de financiering die daar erg fors is, om te kijken of dat wel de goede is. Dus willen we uiteindelijk tot de goede oplossing komen dan zal daar nader over nagedacht moeten worden, dat zit allemaal, opgebouwd in de reeks, in de besluitvorming zoals die nu voorligt. Wat de opmerking over Noorderhogebrug betreft, geef ik toe dat het grote aandacht vereist, ook als men ziet dat als wij in staat zijn de weg op het klaverblad aan te sluiten. Dat heeft grote voordelen voor het hele ontsluitingsgebied, maar met name voor de sluipwegen en het sluipverkeer op de wegen ten noorden van Groningen. Dat zouden wij moeten doen. Het is in ieder geval zo dat het heel veel aandacht krijgt. Op informatieavonden zijn daarover ook vragen gesteld en daar heb ik al toegezegd dat wij die daaraan aandacht zullen schenken. We hadden een volle bak in Sauwerd met een goede discussie en een goede vraagstelling en daar is ook toegezegd dat wij op een goed moment met de suggesties die door diverse bewoners gedaan zijn dat gebied ingaan, om al die dingen mee te kunnen nemen. Als wij dus afwijken van deze suggestie of als wij die niet kunnen meenemen, zal dat ook gemotiveerd worden naar degene die ze heeft gedaan, zodat wij kunnen zeggen dat wij het daarom en daarom niet kunnen doen. Dat hebben wij toegezegd en ik denk dat hier voor alle 53
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
duidelijkheid nog eens herhaald moet worden hoe wij wat dat betreft met deze ontsluitingsstructuur om willen gaan. Dat is niet alleen sec naar de bewoners toe maar ook ten aanzien van het hele proces dat wij nu ingaan. Het zal nu ook stapsgewijs zijn beslag krijgen, u krijgt daarvoor ook de tijdsfasering te zien. Het zal dan ook opgebouwd worden omdat dit College donders goed weet dat het niet alleen maar een kwestie is van wat asfalt neerleggen en voor de rest niks. Er is veel meer aan de hand, er wordt veel zorgvuldiger mee omgegaan dan het op papier lijkt, dat is wat wij zeer terdege beseffen. Ik denk dat voor alle helderheid bij de Staten moet worden neergelegd hoe wij daarmee willen omgaan. Volgens mij heb ik de meeste dingen gehad, behoudens de complimenten van de heer Roggema en waarschijnlijk ook van de rest. Die worden in dank aanvaard, niet alleen voor mij, maar met name voor degenen die het werk in de voorfase hebben verricht en het ambtelijke apparaat, ik dank u! De heer VAN MANNEKES: Voorzitter! Ik zal niet zeggen dat ik ten aanzien van het aanleggen van wegen alle wijsheid in pacht heb, maar het is in ieder geval zo dat ik de ontsluiting van de boerderijen onder de aandacht heb willen brengen. De heer Musschenga heeft aangekaart dat het een probleem kan zijn. Hij zegt niet direct van mening te zijn dat er een parallelweggetje moet worden aangelegd, maar dat er wel naar degelijke oplossingen moet worden gekeken. Het gaat mij met name ook om het degelijke. Als het op een andere wijze veilig en goed kan, ben ik daar ook tevreden mee. We zullen tegen die tijd toetsen of het ook die veiligheid brengt die wij voor ogen hebben. Wat betreft de opmerkingen van de heer Moll ben ik blij dat zijn verbeelding groter is dan alleen het aanleggen van een verdiept tracé. En als ik even met zijn verbeelding mee ga, dan zie ik in het dorp, uitgaande van een nieuwe + variant, een weg lopen met links en rechts schermen waarlangs vele auto’s voorbij komen, of ik zie, meedenkend in de verbeelding van de heer Moll, een weg lopen die over het dorp heen wordt aangebracht, waar ook veel verkeer langs gaat. Ik denk dat wij moeten zoeken naar oplossingen waar wij jaren mee vooruit kunnen en dan denk ik aan perioden van 25 jaar. Als de MERstudie ons die mogelijkheden geeft, vind ik dat wij op deze weg moeten doorgaan. De heer VAN DAM: Voorzitter! Nog even kort, de gedeputeerde heeft duidelijk aangegeven hoe hij de problematiek rondom en in Onderdendam ziet, maar zou hij als antwoord op wat ik gevraagd heb toch nog even kunnen aangeven hoe het zit met het gevaar dat het sluipverkeer toeneemt tussen die perioden van fase 1 en fase 2? Dan nog even wat de varianten van variant 3 betreft die in de MER-studie aan de orde komen. Over variant 0+ wil ik wel zeggen, wat ik ook al eerder heb aangegeven, dat het met name gaat om een strategische investering in dat gebied en GroenLinks kennende als een progressieve partij denk ik niet dat zo’n 0+ variant daarin hoort. Als wij over een langere periode naar dat gebied kijken, en dan denk ik aan een periode van 25 tot 50 jaar, en de ontwikkeling wegen, moeten wij een fundamenteel andere keuze maken, die duidelijk toekomstbestendig is. De heer MOLL: Wat mij opvalt in de discussie vandaag en ook in de bijdrage van de heer Van Dam in tweede termijn - en dat terwijl hij ons oproept om als het ware met hem mee te denken - is dat het woord spoorweg alleen in mijn betoog en in dat van mevrouw Gräper gevallen is, alsof die weg waarover we spreken geheel los functioneert van een verdubbelde spoorweg, waarvan de aanleg in die studie ook wordt aanbevolen. Het is als het ware een overtuiging en het innovatieve van mijn fractie dat wij naar die 54
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
synergie en die koppelingen willen zoeken en dat kan inderdaad betekenen iets minder asfalt en veel meer vervoer. De heer VAN DAM: Het kan ook betekenen dat de keuze die nu gemaakt is voor het heel dicht bij elkaar bundelen van twee vervoersvarianten in één tracé eveneens een heel belangrijke waarde kan hebben. De heer MOLL: Ik heb in mijn betoog al aangegeven dat de fractie van GroenLinks vindt dat er heel veel varianten bekeken moeten worden. Het betekent dus niet dat een variant die als het ware even buiten uw beeld is ook buiten beeld moet blijven. De heer LUITJENS: Voorzitter! De uitgebreide informatieve reactie van de gedeputeerde was conform hetgeen hij ook al in de commissie had aangegeven. Ik heb daar verder geen vragen of opmerkingen meer over. Ook zijn uitwijding over beslispunt 6, door ons ook aangehaald als verbetering van de weg Onderdendam- Winsum-Ranum, sprak mijn fractie zeer aan. Dan wil ik nu ingaan op het amendement: Voor mijn fractie blijft beslispunt 2, focus variant 3.1 gewoon keihard overeind. Op basis van de criteria die in deze studie worden gehanteerd, blijft 3.1 uitgangspunt. Onder punt 7 wordt gesproken over variant 3, dat is 3.1, 3.2 en 3.3 en ik vind het op zich prima om daar een uitgebreide 0-variant aan toe te voegen om een goede MER-studie te kunnen uitvoeren. De heer MOLL: Voorzitter! Ik geef de heer Van Mannekes natuurlijk na dat hij misschien op een heel andere manier fantaseert dan ik zou fantaseren. Bij het probleem van de 0+ variant denk ik dat we echt met een verkeersdeskundige en een leefbaarheidsdeskundige aan de slag moeten gaan om te kijken wat de 0+ variant waard is en wat die niet waard is. Als dat in de studie had gezeten, hadden we vandaag een keuze kunnen maken. Als die 0+ variant een meerwaarde oplevert op landschapsgebied en die meerwaarde enkele nadelen ten aanzien van de verkeersveiligheid en leefbaarheid compenseert of niet, is dat natuurlijk de vraag waar de Groen-Links-fractie een antwoord op wil hebben voordat wij een keuze gaan maken. Wat dat betreft is het vandaag ook de inzet van de GroenLinks-fractie om te zorgen dat die 0+ variant voldoende in beeld komt zodat we daarin dus een reële keuzeafweging kunnen maken. Ik heb ook aangegeven dat het voor ons heel goed denkbaar is dat we dan wellicht bij de hoofdstroom van de Staten aansluiten omdat duidelijk wordt dat de 0+ variant in zijn geheel niet haalbaar is of dat - maar dat zou misschien een echte win-winsituatie opleveren - een stukje 0+ variant en een stukje variant 3 de optimale combinatie is, want wat dat betreft zit de werkelijkheid natuurlijk niet in varianten vastgebakken. Het kan best zijn dat de optimale werkelijkheid er tussenuit komt. Dat is de achtergrond van mijn pleidooi om vandaag nog geen definitieve keuze te maken en die 0+ variant serieus mee te nemen. Als ik goed naar de gedeputeerde geluisterd heb, komt hij de GroenLinks-fractie een flink stuk tegemoet, in die zin dat de gedeputeerde namens het College zegt: 'Die 0+-variant moest in het kader van de MER wellicht toch al enigszins bekeken worden, maar nu gaan we die volop bekijken en dat onderstrepen we door het in het besluitpunt op te nemen.' Ik vind dat een goede zaak. Als het College dat doet, is mijn fractie bereid het amendement op dit stuk te laten vervallen en dan hebben we naar mijn gevoel geen verschil van mening. Het gaat er zoals altijd vandaag om in de Staten vast te stellen over welke punten wij het eens zijn en dat zo goed mogelijk vast te leggen. Dus als wij het eens kan ons besluitpunt 7 vervallen. De heer MUSSCHENGA: Uw amendement kan vervallen, dan wordt besluitpunt 7 "Variant 3, 0+ " en dan wordt de tekst vervolgd en besluitpunt 2 blijft zoals het nu is. 55
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
De heer MOLL: Ja. Ik zou toch willen vaststellen dat, en dat was mijn gedachtegang bij het pleidooi, wij het amendement dus in gedachten in twee stukken splitsen en daarvan één stuk afsplitsen omdat wij hebben vastgesteld het daarover met elkaar eens te zijn. Ik denk wel, en dat is ook de eerlijkheid van de besluitvorming van vandaag, dat wij moeten vaststellen dat de GroenLinks-fractie nog niet helemaal op de voorkeursvariant van het College zit en er is ook niets mee mis om dat vast te stellen. Ik heb ook aangegeven dat het standpunt van de GroenLinks-fractie daar niet helemaal strijdig mee is, maar mijn fractie hecht er wel aan om vandaag ook op dat punt duidelijkheid in de besluitvorming te geven. Wij kunnen het College dus nog niet geheel volgen in de keuze voor de voorkeursvariant 3, maar wij kunnen het college in het traject en in alle andere besluitvorming volgen en op het moment dat de MERtracéstudie klaar is, maken wij de keuzes uiteraard definitief. Ik heb vandaag de insteek van de GroenLinks-fractie daarbij eigenlijk al gegeven, namelijk dat en hoe wij alle belangen daarbij zullen afwegen en ik neem aan dat die 0+ in besluitpunt 7 nog steeds geen probleem is. De heer MUSSCHENGA: In besluitpunt 7 niet. De heer TERPSTRA: Even voor alle duidelijkheid, heeft de fractie van GroenLinks nu het amendement ingetrokken? De heer MOLL: Misschien ook even richting Voorzitter, de fractie van GroenLinks heeft het tweede stuk van het amendement, dat begint met: "Besluitpunt 7 te vervangen door de volgende tekst" ingetrokken. Daarover zijn we het met het College eens en de fractie van GroenLinks hecht eraan om de rest van het amendement in stemming te brengen, al is het maar als stemverklaring voor de GroenLinks-fractie vandaag. Want als u voor het amendement stemt kunt u, zoals u begrijpt, niet voor het door het College geformuleerde besluitpunt 2 stemmen. De heer TERPSTRA: Nee dat begrijp ik, het is allemaal heel duidelijk zoals de heer Moll nu probeert het duidelijk te maken, maar het komt er dus gewoon op neer dat bij het amendement besluitpunt 7 het tweede stuk vervalt en daarmee is het dan nog steeds hetzelfde amendement, a wordt nu b. De heer MOLL: Ja. De VOORZITTER: Het kan volgens mij a blijven. Want het had ook nog gescheiden in stemming gebracht kunnen worden, maar dat is nu niet meer nodig. De heer ROGGEMA: Voorzitter! Bedankt voor de beantwoording. Eén punt is blijven liggen: Ik vroeg heel duidelijk naar de termijnen met betrekking tot de doorstromingsmaatregelen op de Friesestraatweg. Aan welke termijnen denkt u, ik weet dat die erbij staan onder punt 8, maar het is misschien voor de buitenwacht wel prettig om dat te vernemen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Ik zal kort een reactie geven op de opmerking zoals die is gemaakt door de PvdA-fractie. Over de 0+ variant denken zij in zeer futuristische omschrijvingen als luchtbruggen en tunnels, maar wat ons betreft is de 0+ variant bijvoorbeeld ook een verkorte rondweg rondom de dorpen Adorp en Sauwerd, om daar niet een geheel nieuw tracé voor dat hele stuk aan te leggen en de leefbaarheid in die dorpen op zo’n manier niet aan te tasten. Een 0+ variant kan wat ons 56
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen
betreft in die zin heel ruim gelezen worden. Dat wil ik aan de gedeputeerde meegeven, aangezien hij net heeft toegezegd die zaken in de MER-studie mee te zullen nemen. De heer MUSSCHENGA: Voorzitter! Het kan heel kort. Men heeft goed geluisterd naar de eerste termijn en men is het daar voor het grootste gedeelte mee eens, evenals met de besluitvorming zoals die voorligt. Voor alle duidelijkheid nog even: Bij het besluit ten opzichte van het amendement van de fractie van GroenLinks hebben we alleen bij besluitpunt 7 een toevoeging, voor de rest dus niet. Een termijn voor het traject Grijpskerk–Zuidhorn-Groningen is op dit moment heel erg moeilijk aan te geven. Zodra wij die in zicht hebben zullen wij daarover berichten. Op dit moment kan ik er een slag naar slaan maar dat is alleen maar een slag en dat lijkt mij niet zo verstandig. Over de 0+ met varianten rondom dorpen moet ik heel eerlijk zeggen dat wij er nog eens ernstig naar zullen kijken of dat nu wel de 0+ zou moeten zijn die in de studie moet worden meegenomen of dat het de 0+ op het bestaande tracé moet zijn, met een aantal aanpassingen daarop. Als we dat goed tot ons laten doordringen, en u weet dat de bebouwingen tot het spoor plaatsvinden, dan zal men iedere keer over het spoor moeten, weer terug moeten, naar de bestaande weg gaan en dan denk ik dat wij helemaal ver van huis zijn. Dus dat is niet de voorkeur die bij het College leeft. De heer ROGGEMA: Mag ik er nog even op ingaan met betrekking tot de termijnen en iets meer precisering vragen? De gedeputeerde hoeft niet te zeggen '21-08-2004', daar gaat het mij niet om, maar zo ongeveer in de strekking of het in het najaar van het jaar of in het jaar daarop is te verwachten. De studie moet toch ergens in een termijn gezet kunnen worden, dan kan er ook vervolguitvoering gepleegd worden, daar gaat het om. De heer MUSSCHENGA: Als de heer Roggema goed kijkt naar de besluitenlijst die hij voor zich pleegt te hebben, dan is er aansluitend aan deze MER-studie een vervolg en ik kan absoluut niet zeggen of dat in augustus 2004 zal zijn. Het is niet verstandig om dat nu te doen en daarbij weet ik dat u mij daaraan zult houden. Ik wil graag ergens aan gehouden worden maar dan wil ik wel weten waar ik het over heb. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJk: Ik heb nog een opmerking over wat de gedeputeerde zo-even aangaf als reactie op wat ik over die omlijnde dorpen had gezegd. Ik heb het tijdens de discussie in onze fractie zelf op de kaart getekend en zoals ik het bedoelde gaan we niet vaker het spoor over dan bij de aanleg van een nieuw tracé. Als de gedeputeerde daar behoefte aan heeft, ben ik meer dan bereid het tracé even voor hem op zijn kaart uit te tekenen. De heer MUSSCHENGA: Nee, dat is niet nodig, daar heb ik geen behoefte aan. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Ik stel voor de beraadslaging te sluiten en nu over te gaan tot stemming. Ik heb net als u begrepen dat in punt 7 van het besluit gelezen moet worden: "Variant 3 en 0+, verder uit te werken in een tracé-MER studie"; daar wordt dus toegevoegd "en 0+". Op grond daarvan is meegedeeld dat het amendement van de GroenLinks-fractie op besluitpunt 7 is komen te vervallen. Het amendement op besluitpunt 2 van het aanvankelijke amendement blijft staan. Voordat ik daar nu aan toekom eerst het volgende: De gedeputeerde heeft gezegd dat hij punt 7 wijzigt met "en 0+", dat stuit nergens op bezwaren? 57
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Studie ontsluitingsvoorstel Noordwest-Groningen Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
Dat is niet het geval, dan wordt nu in stemming gebracht het amendement van de GroenLinks-fractie op besluitpunt 2. In stemming komt het amendement op besluitpunt 2. Het amendement wordt verworpen. Vóór het amendement hebben gestemd de fracties van Groenlinks en D66. De VOORZITTER: Dan is nu aan de orde het besluit zoals ik dat zojuist heb gewijzigd. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Wij zouden graag aantekening willen bij punt 2 van dat besluit. De heer MOLL: Voorzitter! Wij volgen dezelfde logica. De VOORZITTER: Er wordt dus aantekening verleend aan de fracties van Groenlinks en D66 bij beslispunt 2. Dan is het gewijzigde besluit aan de orde. In stemming komt het gewijzigde besluit. Het gewijzigde besluit wordt aangenomen, met een aantekening van de fracties van GroenLinks en D66 bij punt 2 van het besluit. 14
Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
Dit agendapunt wordt behandeld voorafgaande aan agendapunt 13. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw WORTELBOER: Voorzitter! De fractie van de PvdA gaat akkoord met het voorstel voor het verhogen van de heffing. Dat heeft zij ook tijdens de commissievergadering gezegd. Voor de partijen die het aangaat, is dat niet fijn. Maar die verhoging is binnen de marge als wij die vergelijken met de eindprijs die wij nu voor het water moeten betalen. Daarnaast biedt het verhogen van deze heffing kansen om het beheer en het gebruik van het grondwater verder te verbeteren. Wij vinden het namelijk heel belangrijk dat er meer aandacht komt voor het voorkomen van schade door onnodige grondwateronttrekkingen. Wij maken ons zorgen over de stand van zaken ten aanzien van de bestrijding van de verdroging. De laatste tijd doen wij dat nog meer, gelet op het landelijke beleid van het huidige demissionaire kabinet ten aanzien van het stopzetten van de grondaankoop voor de realisatie van de ecologische hoofdstructuur. Dat doet het in gang gezette proces van de verdrogingbestrijding niet goed. Deelt de gedeputeerde onze zorgen? In de voordracht wordt aangegeven dat buiten het gebied van Gorecht nauwelijks sprake is van verdroging, maar uit de EHS van Westerwolde - ik verwijs naar de herinrichtingrapportage - blijkt dat dit wel degelijk flink te lijden heeft onder de verdroging van de natuur door drinkwaterwinning. Als wij niet 58
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
oppassen, zullen wij achterlopen op landelijke en provinciale afspraken over de bestrijding van de verdroging. Dat zouden wij niet moeten willen. De provincie beheert het grondwater en wij stellen voor dat beheer nog serieuzer te nemen. Regeren is immers vooruitzien en het nemen van verantwoordelijkheid. Onlangs werd de Stroomgebiedvisie op interessante wijze toegelicht. Wij vernamen toen dat wij in de nabije toekomst in de zomer waarschijnlijk te maken krijgen met grote watertekorten. Gesteld werd dat er ook minder water uit het IJsselmeer zal komen. Nu krijgen wij extra water uit dat meer om onze voorraad aan te vullen. Is het College met ons van mening dat voldoende en schoon drinkwater van het allergrootste belang is voor de volksgezondheid en dat de provincie een actieve rol moet spelen in het stimuleren van het gebruik van oppervlaktewater of recycling van water door de industrie en de landbouw? Zo ja, wat wil de provincie dan doen aan bijvoorbeeld de industriële winningen van grondwater of oppervlaktewater? In hoeverre wil het College het hergebruik van water de komende jaren stimuleren? Wij denken dan bijvoorbeeld aan het voor bedrijven aantrekkelijk maken van het doen van onderzoek naar alternatieven, zodat voor hun waterverslindende industrieën niet meer het kostbare drinkwater behoeft te worden gebruikt. Dit kan net zo goed met oppervlaktewater of door recycling van water. De technieken zijn beschikbaar, maar de omschakeling vergt nog wat onderzoek en kost geld. De provincie kan daarin onzes inziens een actieve, stimulerende rol spelen. Wij vinden het belangrijk dat de provincie actie onderneemt ter bestrijding van de verdroging en denken dan aan brongericht onderzoek met als doel dat vaker gebruik wordt gemaakt van recycling van water. Hetzelfde water kan dan twee- of driemaal worden gebruikt. Is het College bereid zelf onderzoek te doen naar alternatief watergebruik door de landbouw en de industrie als dat nodig is? Is het bereid uit dit fonds en andere flankerende fondsen zoveel mogelijk middelen vrij te maken voor dit onderzoek als dat mogelijk is? In de industrieën in Delfzijl wordt nog ongeveer 8 miljoen m3 water per jaar gebruikt. Een deel daarvan is drinkwater uit de kraan. De waterschappen boden samenwerking aan op het gebied van automatisering en monitoring. Dat sluit goed aan op de lopende samenwerking in de waterketen. Er komt dan geld vrij voor het stimuleren en ondersteunen van plannen die betrekking hebben op het voorkomen van schade aan water. Is reeds iets met dat voorstel gedaan? Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Op verzoek van de fractie van GroenLinks is dit stuk onder categorie B op de agenda voor de statenvergadering geplaatst. Haar inbreng wachten wij dan ook graag af. Naar aanleiding van de inbreng van de fractie van de PvdA merk ik op dat er een discussie ontstaat over de besteding van gelden die met deze grondwaterheffing worden geïnd. Wij zijn van mening dat dergelijke discussies moeten worden gevoerd op het moment dat niet de heffing als zodanig aan de orde is, maar wanneer de verschillende doelen afzonderlijk worden geagendeerd. De provincie beschikt over potten die zij wil aanwenden voor speerpunten van ons provinciaal beleid. Wij voeren die discussie graag op dat moment en niet nu aan de hand van deze technische vaststelling van de grondwaterheffing. Mevrouw WESTERS-BORGESIUS: Voorzitter! In deze voordracht wordt duidelijk aangegeven waarom een verhoging van 0.02 eurocent per m3 noodzakelijk is. Voor de grootgebruikers Friesland Coberco Dairy Foods en Avebe is het zeer wrang dat zij door deze verhoging hun eventuele win-winsituatie 59
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
verliezen ondanks het feit dat zij door technische ontwikkelingen minder grondwater gebruiken. Daar men hier puur over een bestemmingsheffing spreekt en wij van mening zijn dat de onderliggende elementen zuiver zijn, kunnen wij toch met deze voordracht instemmen. De heer MOLL: Voorzitter! Toen onze provincie ongeveer zes jaar geleden de grondwaterheffing instelde, vond daarover niet slechts een technische discussie plaats. In de visie van mijn fractie was het belangrijk dit onderwerp vandaag op de agenda te plaatsen. Ik stel voor vandaag niet alleen over de financiële techniek te spreken, maar ook over het achterliggende beleid. Eenieder kon in het stuk lezen dat de grondwaterheffing een bestemmingsheffing is waarmee het provinciale beleid ten aanzien van diep grondwater moet worden gefinancierd. Wij kunnen daarom niet over geld spreken zonder het beleid aan de orde te stellen. De heffing werd ongeveer zes jaar geleden enigszins royaal vastgesteld met onder andere het oog op de intensivering van het beleid en dat daarvoor ruimte was. In de afgelopen zes jaar is goed op de centjes gepast, maar nu is het College tot de conclusie gekomen dat het nodig is dat tarief bij te stellen als wij doorgaan met het ontwikkelen van het grondwaterbeleid. Het daarmee doorgaan is nodig om goed te kunnen beheren en vooral in de industrie de gevolgen van de verminderde heffingsgrondslag door het verminderde verbruik op te vangen. Het goede beheer staat bij de provincie voorop en de nota laat ook overtuigend zien dat er keuzes kunnen worden gemaakt, dat wij daarin ver kunnen gaan en misschien ook wel verder. Vandaag staat dus ook die keuze principieel ter discussie. De door het College gekozen insteek en de heffingsgrondslag zien er in de ogen van mijn fractie behoorlijk goed uit. Niet alleen over grondwater hebben overigens de nodige discussies plaatsgevonden, maar ook over het watergebruik in de samenleving in het algemeen en het beheer van watervoorraden in het bijzonder. Mijn fractie is van mening dat het beleid van de provincie niet ongewijzigd kan blijven. Zowel de uitdagingen op het gebied van het waterbeheer als die van de gebruiker zijn belangrijk. Ook voor de gebruiker en de waterbedrijven valt immers nog steeds het nodige te doen met het doel het grondwaterverbruik te verminderen. Vandaag stellen wij de heffing vast, maar naar ons oordeel moeten wij ook oog hebben voor het feit dat wij het nog steeds belangrijk vinden dat het gebruik van diep grondwater afneemt en dat de waterleidingbedrijven, die op dit moment de grootste verbruikers zijn, daarop worden aangesproken en instrumenten ter beschikking krijgen. Daarnaast is het belangrijk voor de industrie naar nieuwe wegen te zoeken met als doel het grondwatergebruik te verminderen en hergebruik van oppervlaktewater te stimuleren. De provincie moet zich daarvoor inspannen. Op termijn heeft dat ook hogere tarieven tot gevolg, omdat wij ons beheer moeten blijven financieren. Mijn fractie acht het van belang ook dit vandaag met elkaar vast te stellen. Wij kiezen vandaag voor een bedrag, maar in de toekomst kan dat hoger zijn. Ik verwacht dan ook dat wij de komende collegeperiode op deze discussie zullen terugkomen. De vraag is of de provincie bereid is het beheer - het monitoren - en het gebruik van grondwater fundamenteel ter discussie te stellen, zodat dit steeds meer bijdraagt aan een duurzaam gebruik van water in Nederland. Dat is de uitdaging waarover ook mevrouw Wortelboer in haar betoog sprak. De heer STAGHOUWER: Voorzitter! In de commissie Ruimte, Water en Groen hebben wij al aangegeven dat wij zeer hechten aan een goede beheersing van het grondwatersysteem. Het is noodzakelijk dat daarop door verschillende partijen invloed wordt uitgeoefend en het mag duidelijk zijn dat daaraan kosten zijn verbonden. Onze fractie is het eens met de stelling dat wij moeten waken voor verdroging in onze provincie. Het zal duidelijk zijn dat een goed meetnet daarvoor noodzakelijk is. Een aantal van onze vragen is onbeantwoord gebleven. 60
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
In de voordracht wordt gesproken over de te nemen noodzakelijk geachte investeringen in de komende jaren. Één van de onderdelen is het Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem (REGIS). In de voordracht worden daarvoor forse bedragen genoemd. Onze fractie zou graag wat meer duidelijkheid krijgen over de werkelijke bedragen en het verschil tussen de minimum- en maximuminvestering. Graag ontvangen wij wat meer informatie over de noodzaak van het fors uitbreiden van het REGIS. In de voordracht wordt niet gesproken over het eventueel besparen en beheersen van kosten. Graag ontvangen wij daarop een toelichting. De in de voordracht genoemde verhoging is fors. Misschien zou die gefaseerd kunnen worden ingevoerd om niet al te veel uit de pas te lopen met de ons omringende provincies. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! In de voordracht wordt een wijziging voorgesteld van 0,2 cent naar 0,2 eurocent. Alleen de munteenheid is veranderd en daardoor is sprake van een verhoging van meer dan 100 procent. Wij kunnen ons de vraag stellen of dat nodig is, maar het is naar ons oordeel eenvoudig daarop een antwoord te geven. Dat is inderdaad nodig. Wij nemen waar dat men de grondwaterproblematiek steeds belangrijker vindt. De fracties van GroenLinks en het CDA hebben al gesproken over verdroging, andere problemen en het belang van een betere monitoring. Ik zal dat niet herhalen. Wel merk ik op dat wij ons kunnen voorstellen dat de komende periode meer geld nodig zal zijn voor het voorkomen van schade aan grondwater en diep grondwater. De komende jaren zal dat dan ook aan de orde komen. Ik kan mij zelfs voorstellen dat er zaken zijn die wij nu uitvoeren door gebruik te maken van andere potjes. Wij kunnen ons de vraag stellen of wij die niet aan deze doelbelasting zouden moeten koppelen. De provincie zit regelmatig om een doelbelasting te springen, want dan kunnen wij de burger duidelijk maken waarmee wij bezig zijn. Nu is er een doelbelasting en moeten wij ervoor zorgen dat wij die goed inzetten. Het is een middel om te tonen wat de provinciale bemoeienis is en hoever deze moet gaan. Wij kunnen ons voorstellen dat de komende periode meer inhoud zal worden gegeven aan het beleid ten aanzien van diep grondwater. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de woorden van de fractie van GroenLinks en bij datgene wat in de commissie aan de orde is geweest. Wij zouden niet vreemd opkijken als blijkt dat de komende jaren nogmaals een stijging van dit tarief nodig is. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Uit de inbreng van de verschillende fracties begrijp ik dat zij instemmen met de voorstellen ten aanzien van de verhoging van de tariefstelling. Later in mijn betoog zal ik ingaan op het algemene debat over het voorkomen van droogteschade en het in mindere mate onttrekken van grondwater. Eerst maak ik een aantal opmerkingen in relatie tot de voordracht. De fractie van de PvdA merkt op dat in de voordracht staat dat niet door de grondwaterwinning buiten Gorecht sprake is van droogte en schade. Misschien staat dat daar wat stellig, want het is inderdaad juist dat de droogteschade in de omgeving van het pompstation bij Sellingen deels is veroorzaakt door de grondwaterwinning. In de Grondwaterwet staat dat, als duidelijk is dat er een aanwijsbare relatie bestaat tussen een grondwaterwinner en de schade die daar ontstaat, de betreffende schade door degene moet worden vergoed die het grondwater wint. Daarvoor zal dus niet de heffing worden gebruikt. Ik gaf zojuist al aan dat droogteschade in het gebied in de omgeving van Sellingen deels zou kunnen worden toegerekend aan de grondwaterwinning. Deels liggen daaraan andere oorzaken ten grondslag. In het Gorechtgebied is de relatie tussen de droogteschade en de waterwinning vastgelegd in een convenant. De waterwinner heeft een bedrag ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van maatregelen om droogteschade te voorkomen. 61
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
Naar aanleiding van de voordracht heeft de heer Staghouwer opmerkingen gemaakt over zaken die ook in de commissie aan de orde zijn geweest. Hij vraagt ons een duidelijkere onderbouwing te geven van de kosten die voor het REGIS nodig zijn. De raming is gebaseerd op gemiddelden op basis van informatie van TNO en op het feit dat wij dat systeem in de gehele provincie willen invoeren. Als de heer Staghouwer dat wenst, kan hij de berekeningen ontvangen die aan de voordracht ten grondslag liggen. De heer Staghouwer vroeg of de provincie voldoende doet aan de beheersing van de kosten. Dat gebeurt inderdaad. Wij stellen ons ten aanzien van de kosten die moeten worden gemaakt, dus de offertes, nadrukkelijk vragen over de beheersing. Vervolgens stelde hij ons een vraag over een gefaseerde kostenverhoging. Als wij die zouden doorvoeren, zouden wij om het gemiddelde te halen aan het eind van de jaren waarvoor wij het kostenniveau nu vaststellen hoger uitkomen. Nu zijn de te verwachten kosten die via de heffing worden betaald, uitgesmeerd over de periode waarvoor wij het tarief nu vaststellen. Ik neem aan dat de heer Staghouwer met ‘gefaseerd’ bedoelt te zeggen dat wij laag beginnen en hoog eindigen. Aan het eind van die periode zou er dan verhoudingsgewijs sprake zijn van een verhoging die groter is dan de nu voorgestelde van ruim 100 procent. Dat staan wij niet voor. Het lijkt ons redelijker die verhoging over die jaren te ‘middelen’ en deze meteen toe te passen. Het is immers een aanzienlijke verhoging die nodig is voor de kosten die wij moeten maken in de periode waarvoor wij dit tarief vaststellen. Als wij de voorkeur zouden geven aan een fasering, zouden wij de Staten ieder jaar een voorstel moeten voorleggen. Wij weten dan in ieder geval al dat wij aan het eind van de periode nog hoger uitkomen dan de voorgestelde verhoging, want anders kunnen wij de door ons te maken kosten niet dekken. Wij hebben geprobeerd ons beleid, dat is gericht op het zo weinig mogelijk onttrekken en gebruiken van grondwater, te vertalen in ons Provinciaal Omgevingsplan (POP). Het is de bedoeling het grondwater zoveel mogelijk alleen te onttrekken en in te zetten voor de hoogwaardige functies. Ten eerste betreft dat de drinkwatervoorziening en ten tweede de hoogwaardige toepassingen in de industrie waarvoor de kwaliteit van drinkwater nodig is. In het POP is ook aangegeven dat wij ervan uitgaan dat die hoogwaardige toepassingen door technische mogelijkheden tevens op andere wijze kunnen worden verkregen dan bijvoorbeeld door het onttrekken van grondwater. Wij vinden het belangrijk dat de mogelijkheid om oppervlaktewater om te zetten in drinkwater nadrukkelijk wordt benut en dat deze de komende jaren verder wordt ontwikkeld. Dat beleid hebben wij reeds in de vorige periode ingezet, maar dat is nog eens nadrukkelijk aangegeven. Door onderzoek, dat wij hebben meegefinancierd uit de grondwaterheffing, en nieuwe technische mogelijkheden is niet meer altijd grondwater nodig voor hoogwaardige toepassingen in de industrie. Ook zijn er systemen ontwikkeld waardoor het grondwater van een hoogwaardige kwaliteit, dat voor de industrie wordt gebruikt, kan worden hergebruikt. Dat gaf ook de fractie van de PvdA aan. Met de fracties die dit hebben ingebracht, ben ik van mening dat het van belang is de komende tijd nog beter na te gaan op welke wijze wij dat kunnen bevorderen. Wij beschikken daarvoor over verschillende mogelijkheden. Op de eerste plaats discussiëren wij de komende tijd over de Stroomgebiedvisie. Ook de bestrijding van de verdroging is nadrukkelijk door u genoemd. Het is daarom belangrijk na te gaan op welke wijze wij voor onze waterhuishouding systemen kunnen opzetten om het water vast te houden voor het gebruik en hergebruik te bevorderen. Daarvoor hebben wij mogelijkheden in het kader van de uitwerking van de Stroomgebiedvisie. Dat geldt zeker ook voor het stedelijk gebied en dat zou tevens kunnen gelden voor onze industrievoorzieningen. Op de tweede plaats beschikken wij over mogelijkheden in de vorm van projecten in het kader van de duurzaamheid. Die zijn reeds ingezet. Wij zijn in gesprek met een aantal bedrijven. Ook de overheden van 62
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
Groningen en Drenthe werken samen met de Vereniging van Groninger gemeenten. Met de waterbedrijven zijn wij bezig met projecten in het kader van de waterketen. Ik kan mij voorstellen dat wij in het kader van die samenwerking in de waterketen samen met de waterbedrijven ook nadrukkelijk aandacht besteden aan de watervoorziening en het hergebruik. Het is voor ons mogelijk na te gaan of er wat dat betreft projecten zouden kunnen ontstaan. Mij lijkt dat wij voor de cofinanciering van eventuele projecten vanuit de provincie niet in eerste instantie moeten uitgaan van de grondwaterheffing. U stelt dat aan de orde in het kader van de grondwaterheffing. Voor sommige projecten bestaat er wellicht een spanningsveld door de mogelijkheden die de Grondwaterwet biedt op het gebied van de doelheffing en de besteding daarvan. Daarbij komt dat wij u een extra verhoging zouden moeten voorstellen als wij dit soort projecten met die heffing willen financieren. Naar mijn idee zijn er voor ons verschillende andere mogelijkheden voor het stimuleren van projecten of de cofinanciering daarvan. Naar mijn oordeel hebben wij voldoende mogelijkheden om tot een verdere besparing van het grondwater te komen met de discussie over de Stroomgebiedvisie, het waterketenbeheer waarvoor wij met de waterbedrijven en andere partners een structuur hebben, het reguliere overleg met de waterbedrijven over onder andere het convenant Gorecht, het toekomstige watergebruik - wat heeft men nodig en waarvoor? en onze beleidsuitgangspunten die wij in het POP hebben verwoord en die ik zojuist heb genoemd. U geeft aan dat dit nog wat actiever mag. Het is u bekend dat er een vervolgconvenant met betrekking tot Gorecht moet worden gesloten. Binnenkort zullen wij u daarvoor voorstellen voorleggen. Naar mijn idee ben ik voldoende ingegaan op de algemene opmerkingen en heb ik de specifieke vragen beantwoord. Mevrouw WORTELBOER: Voorzitter! In grote lijnen ben ik blij met de toezeggingen van de gedeputeerde. Blijkbaar vindt ook zij het van groot belang dat goed wordt gekeken naar allerlei alternatieve methoden op dit gebied. Wij denken nadrukkelijk aan recycling, waardoor het water in de industrie twee- tot driemaal kan worden gebruikt. De gedeputeerde merkte op dat er mogelijkheden zijn in het kader van de Stroomgebiedvisie. Kan zij wat concreter aangeven welke mogelijkheden zij wat dat betreft ziet. Een goede drinkwatervoorziening is belangrijk voor de gezondheid. Wij stellen daarom voor bijvoorbeeld over een jaar in de commissie te evalueren of uitvoering is gegeven aan de door de gedeputeerde gedane toezeggingen, hoe het is gegaan met de industrieën en hun onderzoeken, het hergebruik van water enz. Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Wij beschouwen de beantwoording van de gedeputeerde als een onderstreping van ons vertrekpunt in deze discussie. Wij stellen vandaag de heffing vast voor deze doeluitkering voor de periode 2003-2007. De fracties van de PvdA en GroenLinks hebben voor een brede benadering gekozen. Ook wij onderkennen het belang van bijvoorbeeld de bestrijding van verdroging. Wij zijn van mening dat daarvoor gelden moeten worden uitgetrokken - denk daarbij ook aan financiering vanuit de geëigende financieringsstromen - maar de discussie daarover voeren wij op een ander moment. De heer MOLL: Voorzitter! De gedeputeerde heeft aangegeven dat ook het College de zaken waarvoor de Staten vandaag aandacht vragen, een warm hart toedraagt. Als wij te zijner tijd terugkomen op de uitkomsten, is dat een goede zaak. Het is mogelijk te zeggen dat wij vandaag de heffing vaststellen en dat wij daaraan later opnieuw aandacht zullen besteden aan de hand van het nieuwe collegeprogramma. Het is 63
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen
immers nog niet bekend wat het komende jaar of de komende jaren gaat gebeuren. Vandaag de dag kan ik daarmee best leven. Mij moet echter wel van het hart dat, als wij enerzijds inzetten op een verantwoord grondwaterbeheer en anderzijds op een daadwerkelijke vermindering van het gebruik daarvan, ook binnen de systematiek van de bestemmingsheffing sprake blijft van een opwaartse druk ten aanzien van het tarief. Wij willen daarvoor waarschuwen. Hoewel dit wellicht een dreiging is, concluderen wij niet dat wij een pas op de plaats moeten maken. Het terugdringen van grondwatergebruik blijft een topprioriteit, maar wij moeten dit gegeven in ons achterhoofd houden. Het verbeteren van het beheer van het grondwater blijft eveneens een topprioriteit. Het is goed mogelijk dat wij elkaar op dat punt over een paar jaar toch tegenkomen. De heer STAGHOUWER: Voorzitter! De gedeputeerde heeft begrepen wat onze inzet was ten aanzien van deze voordracht. Ik heb niet de behoefte een reactie te geven. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Wij hebben duidelijk betoogd dat het om een doelbelasting gaat en zijn van mening dat deze zoveel mogelijk op die wijze moet worden ingezet. Wij onderschrijven wat dat betreft het standpunt van de fracties van de PvdA en GroenLinks. Mijn fractie ziet niet de beperkingen die de gedeputeerde noemt. Het wettelijke kader is weliswaar altijd een beperking, maar desondanks is naar ons oordeel nu al meer mogelijk dan dat wat wij doen. De tariefsverhoging beschouwen wij niet als een probleem, maar meer als een kans om een directe koppeling te maken tussen de problematiek en de financiering. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Het zou mooi zijn als er zoveel projecten lagen ten aanzien van de verdrogingbestrijding dat wij op dit moment moesten zeggen dat wij een financieel probleem hebben als het gaat om de cofinanciering van de provincie. Het is inderdaad juist dat projecten in het kader van de bestrijding van de verdroging via een Algemene Maatregel van Bestuur ten laste van de heffing kunnen worden gebracht als er niet een aanwijzing is voor een bepaalde onttrekking. Maar tot nu toe hebben wij met een aantal programma’s volop de mogelijkheid voor cofinanciering zorg te dragen. Ik doel onder andere op het SGB-programma. Dat speelt met name een rol in die gebieden waar verdroging aan de orde is. Zojuist werd door de fractie van de PvdA een vraag gesteld over het feit dat wij in sommige natuurgebieden nog niet tot een ander waterpeil kunnen komen om de verdroging tegen te gaan, omdat nog niet alle gronden zijn verworven en een natuurbestemming hebben gekregen. Dat is een veel groter probleem dat ons eventueel parten speelt. Het blijft een feit dat wij op grond van de huidige wet- en regelgeving spreken over een bestemmingsheffing. In deze voordracht hebben wij dan ook nadrukkelijk aangegeven waarvoor wij de heffing bestemmen, binnen de lijnen en de context van de wet en de toelichting daarop. Als wij meer zouden willen doen, zou de heffing verder omhoog moeten. Op dit moment hebben wij in onze ramingen niet een post opgenomen voor projectsubsidies. Wij stellen dat nu niet voor, omdat wij voor de projecten op het gebied van verdroging over andere mogelijkheden beschikken. Er is gevraagd naar een toelichting op de mogelijkheden van de Stroomgebiedvisie. Deze visie moeten wij uitwerken in maatregelen die niet alleen betrekking hebben op het beheer van de kwantiteit, maar zeker ook op die van de kwaliteit. Voor het stedelijke gebied hebben wij zeker voor bedrijfsvoorzieningen de mogelijkheid na te gaan hoe wij in het kader van de Stroomgebiedvisie en de uitwerking ook maatregelen kunnen uitwerken ten gunste van opslag van proceswater en hergebruik daarvan. Misschien is een 64
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Wijziging Grondwaterheffingsverordening Groningen Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
combinatie van functies mogelijk. Ook op dat gebied - denk aan infiltratie van water - is op dit moment een aantal projecten ingezet. Zo zijn er verschillende mogelijkheden. In het kader van de Stroomgebiedvisie kunnen wij zeker aan dat soort uitwerkingen en maatregelen denken. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt het voorstel. Het voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. 15
Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
De beraadslaging wordt geopend. De VOORZITTER: Ik wijs u erop dat er reeds een amendement dat hier betrekking op heeft is uitgedeeld. Door de heer Van der Ploeg is namens de fractie van GroenLinks het volgende amendement voorgesteld: "Amendement Integrale bijstelling van de begroting van de provincie Groningen over het jaar 2002 behandeld in de vergadering van Provinciale Staten op 18 december 2002 Voorstel: 200.000 euro toe te voegen aan het Stimuleringsfonds Zorg Ten koste van het vrij besteedbare budget c.q. door het verlagen van het begrotingssaldo Toelichting Uit rapportages van GS van 13 november en 12 december van dit jaar blijkt dat het Stimuleringsfonds Zorg met het huidige ritme van toekennen van projecten ver voor de datum van het vaststellen van de voorjaarsnota 2003 uitgeput zal zijn. Het amendement dient ertoe om dat te voorkomen en om de overgang naar de volgende beleidsperiode zorgvuldig te laten verlopen." Het amendement is ondertekend door de heer Van der Ploeg en mevrouw Folkerts, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer A. De heer JASPERS: Voorzitter! Ik begrijp dat u verwacht dat ik daar meteen op reageer? De VOORZITTER: Nee, het was meer een service door erop te wijzen dat het amendement ook beschikbaar is. De heer JASPERS: Voorzitter! Ik zou bij de behandeling van de Integrale Bijstelling van dit jaar drie punten aan de orde willen stellen. Het eerste punt is de Integrale Bijstelling als totaal en de bedoeling ermee. Wij hebben eerder afgesproken dat, in het kader van de financiële cyclus van Jaarrekening naar Voorjaarsnota naar Begroting naar Integrale Bijstelling, de Integrale Bijstelling eigenlijk een plek is waar niet primair nieuw beleid of aanvullend beleid aan de orde zou moeten zijn, maar waar met name 65
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
technische veranderingen of wijzigingen in de boekhouding zouden moeten worden doorgevoerd omdat de techniek het vereist om dingen die wij afgesproken hebben op een andere manier te administreren. Dat zijn een aantal van de gemelde punten die nu administratief uitgevoerd worden. Het tweede is daar waar calamiteiten of anderszins zaken aan de orde zijn, waarover we op dit moment moeten spreken. Verder zou nieuw beleid of aanvulling van beleid of daar waar nieuwe problemen ontstaan in principe alleen bij de Voorjaarsnota aan de orde moeten komen, dan wel hun vertaling moeten vinden bij de Begroting. Daarmee geef ik meteen het kader aan waarbinnen het amendement van GroenLinks moet worden beoordeeld. Wij hebben noch uit de Integrale Bijstelling en de stukken die wij nu gehad hebben, noch uit wat daarin wordt gemeld over wat van de reeds gemelde intensiveringen en van eventueel voorgestelde intensiveringen die nog zouden moeten plaatsvinden, noch uit technische wijzigingen op dit moment kunnen opmaken dat er problemen zijn die aan de criteria voldoen om daarvoor een beslag te leggen op het begrotingssaldo, en wat betreft het doorschuiven van het saldo naar volgend jaar daar ook een stuk af te halen. Wat het amendement van de GroenLinks-fractie betreft, specifiek het punt met betrekking tot het stimuleringfonds Zorg: kijkend naar wat er staat in de Integrale Bijstelling op bladzijde 6, waar de discussie ook een beetje aan de orde is, en in bijlage 1 waar de uitwerkingen plaatsvinden, kunt u niet constateren dat er op dit moment tekorten zijn, c.q. aan ons gemeld zijn, die ertoe zouden moeten leiden dat wij op dit moment extra middelen vrij zouden moeten maken om extra te doteren aan het Stimuleringsfonds Zorg, omdat daar een noodsituatie kan ontstaan. Als dat al zo was, dan had het hier nu als calamiteit vermeld moeten worden. Dat is de afspraak die wij met elkaar hebben. Als dat niet zo is en er gebeurt in 2003 toch iets wat het nodig zal maken om extra middelen te hebben volgens deze Integrale Bijstelling - quod non, want er staat niks over - dan hebben wij dat af te handelen bij de Voorjaarsnota. Dat is de gedragslijn die wij met elkaar hebben afgesproken en wij hechten er in principe zeer aan dat die gedragslijn zoveel mogelijk wordt gehandhaafd, uiteraard binnen redelijke grenzen. Dat was het eerste punt. Het tweede punt is het Financieel Meerjarenperspectief. De heer VAN DER PLOEG: De heer Jaspers spreekt over de gedragslijn die wij met elkaar hebben afgesproken. Ik neem aan dat de heer Jaspers daarin ook de eigen, in eerdere debatten uitgesproken intenties, in deze beleidsperiode wil betrekken. We komen daar straks nog over te spreken. De heer JASPERS: Vast en zeker, als u door wilt gaan met het Stimuleringsfonds Zorg en wat we gedaan hebben met de WBO-middelen: we hebben afspraken gemaakt voor deze collegeperiode en dat we in principe niet over de collegeperiode heen zouden regeren, waarbij de middelen dan weer ter discussie zouden komen om afspraken te maken voor de volgende collegeperiode. Ik kom op het Financieel Meerjarenperspectief, het tweede punt. Het Financieel Meerjarenperspectief in deze nota ziet er positief uit en wij bevestigen opnieuw de lijn, zoals wij dat ook bij de Voorjaarsnota hebben gedaan, dat daar waar saldi zijn, die te reserveren en daarvoor toekomstige bestemmingen, bij de aanvang van de nieuwe statenperiode, aan te geven. Daar zullen op dát moment dan ook afspraken over moeten worden gemaakt. Als we nu om ons heen kijken is de situatie toch zorgelijker aan het worden. Iedereen zal de kranten wel gelezen hebben en kennis hebben genomen van de aangepaste prognoses die het Centraal Planbureau gisteren heeft laten zien en de uitspraken van de minister van Financiën, dat een aantal zaken die ook 66
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
vanuit het rijksbeleid aan de orde zijn, ertoe moet leiden dat, in het kader van budgettekorten van zeker 10 miljard euro extra, de volgende kabinetsperiode waarschijnlijk een extra taakstelling aan de orde zal zijn en er ook een duidelijke verslechtering c.q. bezuiniging voor de decentrale overheden aan de orde zal zijn. Dan wordt er van alles maar rücksichtslos geschrapt, omdat de middelen niet meer ter beschikking zouden zijn, ook op die terreinen die politiek op dit moment zeer relevant zijn en waarvan het de bedoeling was om daar met het demissionaire kabinet nog iets extra te doen aan zorg, onderwijs en veiligheid. Het tweede relevante in dit kader is wat zich nu voltrekt in de basis van de economie. Wij kennen ook allemaal een belangrijke reden en wij weten ook waar wij voor de toekomst nog grote risico's lopen en dan wordt het allemaal wel relevant voor onze regio. Daar waar de economie de afgelopen jaren grotendeels op een luchtbel is gestoeld, is er een tweede: dat is de huizenmarkt. Als die ook echt gaat schuiven en in de problemen komt, gaan we niet alleen situaties krijgen van grote tekorten op de rijksbegroting, maar dan zouden we, en dat geldt ook zeker voor onze regio, ook nog eens deflatie kunnen krijgen en dan zijn we in deze regio echt in de aap gelogeerd. Ik denk dat wij het dan hebben over een meerjarenperspectief, met te prognosticeren en oplopende werkeloosheid, daar waar wij in deze provincie al heel hoog zitten, boven de 10 procent en daar dan nog bovenop een aantal extra procenten van landelijke ontwikkelingen. Dan meen ik dat wij voor de toekomst, ook wat het meerjarenperspectief voor de provincie betreft, gewoon moeten uitkomen bij een heel goed, traditioneel en zeer goed sociaal-democratisch thema en dat is: werk, werk en nog eens werk. Ook voor de komende periode, en voor een aantal ideeën die er zijn over wat wij zouden moeten doen in deze provincie, is de discussie over het Kompas, over de cofinancieringen en over de structuurfondsen, staan in het perspectief van werk organiseren en zorgen dat er arbeidsplaatsen worden gerealiseerd. Dat moet de hoogste prioriteit hebben. In dit kader is het dus zeer relevant, daarover is ook in de commissie gesproken, wat er gebeurt nu in het kader van Kompas, met een tussentijds redelijk positief beeld, als ook wat er nog voor de resterende periode tot 2006 zou kunnen. Dat is een aantal grote projecten die structuurversterkend zijn in onze regio en ook in het verlengde daarvan met name weer werk, werk en nog eens werk zullen opleveren. Dat zal voor ons een belangrijk ijkpunt zijn voor wat de mid-term-review begin volgend jaar zal aangeven. Ik meen ook dat we erover moeten nadenken - dat geldt nu al, maar straks ook naar de nieuwe collegeperiode - welk beleid wij in deze provincie zullen voeren als de Europese structuurfondsen - en het trekken daarvan - per 2006 voor het Noorden van het land zullen worden beëindigd en wat daarvan de consequenties zouden kunnen zijn. Namens de fractie wil ik vanuit het Meerjarenperspectief met name dit punt zeer nadrukkelijk aan de orde stellen. Het zou wel eens een punt kunnen zijn dat in de verkiezingscampagne veel aandacht zou moeten krijgen. Dan kom ik meteen bij het derde punt, want dat hangt daarmee samen. De heer TERPSTRA: Ik neem aan dat de heer Jaspers begrijpt dat hij met betrekking tot het door hem opgevoerde thema werk, werk en werk niet de enige is die dat als thema opvoert. Misschien dat wij elkaar daarin kunnen vinden in de komende periode, misschien dat wij elkaar daarin ook met gekruiste degens zullen tegenkomen, maar het is niet zo dat de PvdA in Groningen werk, werk en werk als enige monopoliseert. De heer JASPERS: Dat doe ik op dit moment ook niet. Wat ik in het kader van het Financieel Meerjarenperspectief van de provincie wil aangeven is dat wij, zeker als de externe fondsen fors zouden gaan verminderen, er eens over zouden moeten nadenken waar wij in deze provincie de prioriteiten gaan leggen. Dan denk ik dat voor onze regio - en dat geldt niet alleen voor de PvdA, dat ben ik helemaal met u 67
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
eens, het zal een zeer breed gevoelen zijn - het beste en meest sterke sociale beleid werk, werk en nog eens werk, zal zijn. Dan kom ik op de Voorjaarsnota 2003, mijn derde en laatste punt, dat heeft hier ook mee te maken. Wat betekent dit alles voor de Voorjaarsnota 2003? Wij hebben er in de commissie Bestuur en Financiën heel kort over gediscussieerd. De nadruk zal liggen op de ruimte die er voor de komende collegeperiode zal moeten zijn om afspraken met elkaar te maken. Wij kunnen er dan ook van harte mee instemmen als het College nu aangeeft dat met betrekking tot de Voorjaarsnota 2003, de taak van het huidige college is een actualisering van het meerjarenperspectief te geven en ik meen: hoe meer inzicht in de ontwikkelingen gegeven kan worden, hoe beter het ook voor de Staten is. Daar waar beperkte noodzakelijke voorbeslagen aan de orde zouden kunnen zijn, en misschien is het op dat moment het Stimuleringsfonds Zorg, het amendement van de GroenLinks-fractie dat nu voorligt, zouden wij op dat punt voor volgend jaar een beperkte en financieel geactualiseerde Voorjaarsnota kunnen afspreken. Al het andere moet in het kader van de duale begrotingssystematiek pas dan met elkaar worden doorgesproken en wij zullen in de komende maanden een beetje de oefening moeten maken hoe dat zal gaan. Ik heb er eerlijk gezegd wel een beetje moeite mee, omdat wij bij de Voorjaarsnota 2002 en met de toezegging van het College bij de Begroting 2003, afgesproken hadden - althans van onze kant hadden aangegeven en afgesproken - dat het College met een voorstel zou komen over de toekomstige systematiek. De conceptnota die er nu ligt over de begrotingssystematiek in duale verhoudingen is feitelijk niets anders dan een procedurevoorstel, waarin de huidige begroting opgeknipt, in de maand januari a.s. aan de verschillende commissies zal worden voorgelegd. Er ontstaat dan een vrije en naar mijn gevoel een wat onvoldoende gestructureerde discussie en afhankelijk van wat daar uitkomt, zal het onderwerp in de statenvergadering van februari of maart 2003 nog aan de orde komen. De heer CALON, gedeputeerde: Over welke nota heeft u het nu? De heerJASPERS: Dat is een conceptnotitie die via het presidium naar de Staten is gekomen, met een procedurevoorstel over hoe wij ... De heer CALON, gedeputeerde: Die is al uit? De heer JASPERS: Ja, die heb ik vier weken geleden al gekregen, iedereen trouwens. De VOORZITTER: Ik begrijp wel wat er is, de leden van het presidium of de fractievoorzitters hebben de beschikking gekregen over de stukken die in de stuurgroep Dualisering aan de orde zijn, maar het zijn natuurlijk niet de voorstellen waar u om gevraagd heeft, dat is gewoon de stand van zaken. De heer CALON, gedeputeerde: Ik wil daar toch wel even iets over zeggen ... De heer JASPERS: Mag ik even toelichten wat ik dan begrepen heb? Ik heb begrepen dat wij in de januarivergadering of misschien in de februarivergadering van de functionele commissies, en daarna in de Staten, per functionele commissie, per hoofdstuk zouden bespreken en bekijken wat in de duale structuur voor de Staten zou zijn en wat voor het College zou zijn. Eigenlijk een beetje inoefenen en 68
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
ideeontwikkeling hoe in het kader van duale verhoudingen de programma- en de productbegroting te doen. De heer CALON, gedeputeerde: Ik hecht eraan toch even te zeggen dat wij gisteren ook een leuke ervaring met een ander stuk hebben gehad. Er is een presidium, er is een werk- of stuurgroep Dualisme, die maken stukken en dat zijn geen stukken die onder verantwoordelijkheid van het College naar de Staten gaan. Gisteren hebben wij in het College een stuk besproken dat daar ook al is besproken en geconcludeerd dat het College daarover een stuk naar de Staten zou moeten uitbrengen en wij hebben nogal wat wijzigingen op het stuk aangebracht. Ik wil niet aangesproken worden op een stuk dat door het presidium of door de stuurgroep Dualisme is gemaakt. De heer JASPERS: Mijn fractie hecht eraan dat wij van het College een stuk krijgen met een goede inhoud en met voorstellen hoe in duale verhoudingen er vanuit het College gedacht wordt. Daar hadden wij u om gevraagd. Ik begrijp dat die toezegging nu wordt nagekomen. Ik stel dan ook op prijs dat die notitie er vrij snel komt. Het is kort dag, 11 maart a.s. zijn de verkiezingen en het zou in principe allemaal vóór 11 maart moeten gebeuren. De VOORZITTER: Er zijn meerdere afspraken gemaakt en dan lopen de dingen echt door elkaar heen. U hebt het nu dus over het jaar 2003, hoe om te gaan met de Begroting die in een monistische situatie is vastgesteld en die dus na 11 maart a.s. in een dualistische verhouding moet functioneren. Er zijn op meerdere plaatsen afspraken gemaakt, dus ook buiten de commissie Bestuur en Financiën, dat heeft inderdaad in het presidium geresulteerd in de afspraak dat het via de commissie zal gaan lopen. Het is een besluit van het presidium en van de Staten geweest. Het presidium heeft dus aan u voorgesteld, en dat staat dus ook in de stukken, dat in elke commissievergadering daarover wordt beraadslaagd en dat u dus zelf met voorstellen komt en dat is het voorstel van het presidium. Het presidium is dus niet het College maar de Staten. De heer JASPERS: Ik begrijp dat het stuk waarop ik reageer een stuk van het presidium, dus van de Staten is, met een voorstel aan de Staten. Misschien moet ik eerst met mijn fractie overleggen of ik dat wat ik nu in mijn hoofd heb zitten wel mag roepen. Laat ik wel zeggen dat ik mij grote zorgen maak over het voorliggende procedurevoorstel, dat wordt dus niks. Inhoudelijk wordt het helemaal niks en dat is de zorg die ik uitspreek en als er nog een stuk van het College kan komen dat met name structuur geeft aan die discussie zal ik dat op prijs stellen. De heer WERKMAN: Voorzitter! Ik kan het kort houden vandaag. Wij hebben in de commissievergadering redelijk uitgebreid gesproken over de Integrale Bijstelling. Onze fractie heeft ook een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt en onze conclusie is ook dat wij in hoofdlijnen kunnen instemmen met de voordracht en de reactie van het College. Eén van de andere conclusies is dat het met de provinciale financiën en ook met het Meerjarenperspectief goed gaat, zoals de heer Jaspers zei. Op een punt wil ik toch zeker terugkomen en dat betreft de systematiek van ramen, dan wel de kredietbewaking. Gedurende deze gehele collegeperiode van vier jaar zien wij dat de afwijkingen een structureel beeld vertonen. De inkomsten uit het Provinciefonds en de Motorrijtuigenbelasting laten een positieve bijstelling zien, terwijl aan de andere kant de daadwerkelijke personeelskosten juist een overschrijding laten zien. Het eerste getuigt van behoedzame ramingen en heeft onze volledige 69
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
instemming, het tweede baart ons toch zorgen. Gedeputeerde Calon heeft op vragen geantwoord die door onze fractie in de commissie hierover gesteld zijn, maar het antwoord was toch enigszins cryptisch van aard en hij noemde dat een zogenaamd naijleffect. Vier jaar lang een naijleffect en dat zijn dan de hogere personeelskosten. Wat is nu de daadwerkelijke oorzaak, is dat het nu vier jaar niet realistisch begroten, is het onvoldoende kredietbeheersing of kredietbewaking of onvoldoende prioriteitstelling binnen de organisatie, waardoor toch meer taken en activiteiten worden uitgevoerd en daardoor meer menskracht wordt ingezet. Hopelijk kan de heer Calon nu in deze laatste editie van deze collegeperiode ons het werkelijke antwoord op deze vraag geven. Dan nog een slotvraag, wij hebben in de commissie ook gesproken over het project Euroborg. Op dat moment viel er weinig informatie over te geven en zou er enkele dagen later een discussie over zijn en ik vraag of de informatie nu voor ons beschikbaar is. Mevrouw BOON-THEMMEN: Voorzitter! Ik maak een korte opmerking over de Integrale Bijstelling uit de welzijnshoek. In de Integrale Bijstelling wordt aangegeven dat wij afstevenen op een uitputting van het fonds voor de stimulering van de Zorg. In de commissie Welzijn heeft gedeputeerde Bleker gezegd dat het geld eigenlijk nog niet op is. Hoe hangt de vlag er nu precies bij, wil ik graag weten, met name wat betreft de periode tot aan de Voorjaarsnota 2003? De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! De analyse van de CDA-fractie over de ontwikkeling van de begroting delen wij helemaal: hogere inkomsten en lager beslag op geraamde uitgaven, per saldo resteert een financieel overschot. Dat zien wij al jaren, en inderdaad, de personeelskosten vertonen een structurele tendens van overschrijding, nadat zij in de begroting overigens eerst worden opgehoogd. Als zich dat enkele jaren herhaalt is er iets aan de hand en voor de komende periode wil de fractie van GroenLinks inzetten op een wat strakker financieel regiem. Dat gaat dan in onze visie via een tweetrapsraket, namelijk Provinciale Staten die via het budgetrecht een dwingender kader richting College kan afdwingen en vervolgens uiteraard het dagelijkse bestuur, het College, dat in afspraken met het MT over resultaatgericht werken in relatie tot budgetverantwoordelijkheid tot duidelijker afspraken kan komen. Met de voorliggende voordracht stemmen wij in, inclusief het doorschuiven naar het voorziene begrotingssaldo van 2003. Wij vonden de vrije ruimte van 2003 immers al wat aan de lage kant, op een enkele kanttekening na, waarop ik zo zal terugkomen. Als het om de Kompasmiddelen gaat, nee, ik wil het breder stellen: als het om projectkredieten gaat, verbaast het ons dat de provinciale organisatie nauwelijks was ingesteld op het verstrekken van kasritmeinformatie. Dat er zwaar op wordt ingezet is terecht, want het is een essentieel onderdeel van de interne projectbewaking. Het moet geen nattevingerwerk worden, maar zo reëel mogelijk worden weergegeven. Daarin zijn wij het helemaal eens met het College. Op pagina 5 van de voordracht wordt echter gesteld dat het College geen algemeen geldende regels wil hanteren bij de bevoorschotting. Dat betekent in feite dat de huidige praktijkregels worden afgeschaft en dan hebben we het over het regelmatig voorkomende gegeven dat bijvoorbeeld tot 80 procent voorschotten worden verleend, soms zelfs zonder dat er adequate tussenstanden beschikbaar zijn. In onze visie zal er dus per project een protocol moeten komen dat is afgestemd op het financieel administratieve systeem. En als er een verzoek komt van een projectverantwoordelijke om een voorschot of een vervolgvoorschot te geven, zal er per direct een controle mogelijk moeten zijn vanuit de financiële afdeling. 70
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
Die stap is essentieel, en andersom zal, als de termijn van de vervolgrapportage wordt overschreden, een signaal moeten uitgaan naar de projectverantwoordelijke. Het kan dus ook niet zo zijn dat alleen de projectleider verantwoordelijk is voor de ontwikkelingen gedurende het project. Kan het College aangegeven per wanneer het zo gewenste systeem in de praktijk werkt? Ten aanzien van een aantal posten: Heel specifiek over nummer 1604, de Giro, en wellicht ten overvloede, maar in ieder geval voor de volledigheid: wij verklaren ons tegenstander van die verhoging en dan gaat het om de bijdrage aan de Giro-tekorten. Over 7302 op bladzijde 12, over de MER-studie: mijn fractie is geen pleitbezorger voor het zelf betalen of laten uitvoeren van een MER-studie naar de mogelijkheden voor kassenbouw in de Eemshaven. Het bestaande krediet was bedoeld voor een haalbaarheidsstudie en voor onderzoek naar een concreet investeringsproject met belangstellenden uit de markt. En ook bij andere bedrijfsmatige investeringen, zoals windmolens, zijn het vaak marktpartijen zelf die voorinvesteren in MER-studies. De provincie moet daarin terughoudend zijn. Bovendien moeten wij ons als overheid afvragen wat de inhoud van die studie dan zou moeten zijn, zeker als we daar de opdrachtgever van zijn. Richt de MER-studie zich op een eerste 100 hectare of gaan we direct voor 300 hectare, hoe positioneren wij die hectaren binnen het hele gebied zoals wij dat in het POP hebben aangegeven? Er zijn meerdere vragen die dan aan de orde komen en als deze uitgave alsnog wordt gehonoreerd, ligt het voor de hand daarover ook een discussie te voeren, juist omdat ik aanneem dat niet alleen onze fractie, maar wellicht ook andere fracties daar wensen bij hebben, dan wel concrete richtingen willen aangeven. De vraag waar het uiteraard om gaat is of zo'n MER-studie de kansen om telers te trekken zal doen toenemen. Wij zijn daarvan nog niet overtuigd. De kans is namelijk groot dat als er een investeerder komt die toch weer een tikkeltje anders wil en er op herhaling moet worden gegaan. Bovendien wekt zo'n studie verwachtingen naar de omgeving, terwijl er geen zicht is op een investering. Wij nodigen het College uit daarop een reactie te geven. Uit de recente rapportage van het Stimuleringfonds Zorg van 12 november j.l. blijkt dat het fonds bijna is volgelopen. De voor vier jaar beschikbaar gestelde 1,26 miljoen euro is grotendeels toebedeeld, waardoor er nog maar beperkte ruimte is om projecten aan te gaan. Ook de nog maar net ingestelde tijdelijke regeling Zorginfrastructuur 2002 - 2003, ten bedrage van ongeveer € 900.000, blijkt een echte hit te zijn en is alweer stilgezet voordat het jaar is afgelopen. In afwachting van een evaluatie zal daarover binnenkort worden gediscussieerd, met die kanttekening dat het tot nu toe alleen maar een A4'tje of een half A4'tje is, dat zal worden geagendeerd in de vergadering van de commissie Welzijn en Zorg en wij nodigen het College graag uit ons in de vorm van een overzicht nadere toelichting op die notitie te geven, een soort quick scan van welke projecten zijn gefinancierd en hoe de restfinanciering is vormgegeven, zodat er in de commissievergadering van januari a.s. ook inhoudelijk kan worden gediscussieerd. Terug naar het Stimuleringsfonds Zorg zelf. Dat was bedoeld voor vier jaar, 2001 tot en met 2003. Aan het begin van deze beleidsperiode hebben wij al driekwart jaar gemist en als GroenLinks-fractie hebben we daar bij de behandeling van de Voorjaarsnota van 1999 zelfs nog een punt van gemaakt. Het werd dus het jaar 2000 en uit de rapportage blijkt dat er in dat jaar een zeer mager projectbedrag van € 66.000 is uitgegeven. In 2001 was dat - uit mijn hoofd - € 440.000 en 2002 gaat naar de € 660.000. Als we die lijn doortrekken zal er, bij voldoende middelen, waarschijnlijk € 700.000 tot € 800.000 uit komen. Als men die situatie goed bekijkt, hebben wij in feite in tweeëneenhalf jaar tijd geld uitgegeven dat voor vier jaar was bedoeld. Dat is ook de achtergrond van het amendement zoals het is ingediend. Wij doen daarmee het 71
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
voorstel om voor een tijdelijke periode van enkele maanden tot waarschijnlijk een halfjaar, want de Voorjaarsnotabehandeling zal waarschijnlijk in juni a.s. plaatsvinden, daarvoor extra middelen beschikbaar te stellen. Mevrouw BOON-THEMMEN: U hebt die getallen voor 2000, 2001 en 2002 in euro’s genoemd? De heer VAN DER PLOEG: Dat zijn euro’s, als u die met 2,20 vermenigvuldigt heeft u guldens. De heer JASPERS: Heeft de heer Van der Ploeg onderliggende harde getallen? Mag ik de heer Van der Ploeg vragen of hij de bedragen die hij noemt kan materialiseren? Liggen er inderdaad projecten voor die nu niet uitgevoerd kunnen worden omdat er geen geld zou zijn? Want dat is het criterium wat wij altijd gehanteerd hebben om dit soort afspraken te maken. De heer VAN DER PLOEG: Ik was nog niet uitgesproken. Uit de rapportage van het College blijkt dat er nog tussen de € 40.000 en de € 170.000 beschikbaar zou zijn, dan spreken we over 12 november jl. Ik heb begrepen dat die situatie inmiddels ook alweer is aangescherpt, maar hoe dan ook, voor een deelbedrag van die € 700.000 tot € 800.000, als mogelijke verwachting van de projectaanvragen van 2003, zullen er duidelijk onvoldoende middelen aanwezig zijn en vandaar ook het amendement. De heer JASPERS: Dan nogmaals de vraag of het de heer Van der Ploeg bekend is dat er op dit moment projecten worden afgewezen omdat er geen geld zou zijn. De heer Van Der Ploeg: Het gaat erom dat wij, als wij in het lopende jaar 2003 - wat nog komen moet nog middelen willen hebben om projecten door te laten gaan, wij dat geld niet hebben indien de Staten in de lijn van de afspraken zoals wij die hier in de Staten hebben gemaakt en ook in de lijn van de intentie zoals het College die heeft uitgesproken in 1999 en begin 2000, daar nu niet iets aan doen. Op dit moment is namelijk het reguliere debat over de Begroting aan de orde en het eerstvolgende reguliere moment is de Voorjaarsnota in juni 2003 en dan zijn we een halfjaar verder. De heer JASPERS: Dat laatste klopt technisch gezien in de procedure. We spreken nooit bij de Integrale Bijstelling voorbeslagen af over zaken die, wat betreft nieuw beleid, geregeld moeten worden in de Voorjaarsnota of Begroting. Dat hebben we tot nu toe nooit gedaan, tenzij er calamiteiten zijn en binnen de bestaande financiéle kaders een aantal dingen niet kunnen waarvan we afgesproken hebben die wel te doen. Ik hoor u niet zeggen dat er op dit moment projecten voorliggen die niet gefinancierd zouden kunnen worden omdat er geen geld is. Dát is altijd het criterium geweest wat wij tot nu toe gehanteerd hebben in deze Staten. De heer VAN DER PLOEG: Ik keer toch even terug naar het karakter van het stimuleringsfonds. Het is geen krediet in het kader zoals we dat in de Begroting kennen, het is een fondsvorming op basis waarvan wij projecten die komen, dan wel nog zullen komen, kunnen bedienen. Op een moment dat wij zien dat een fonds leegloopt, en dat kan toch moeilijk door de PvdA-fractie ontkend worden, zullen wij daar als politiek iets aan moeten doen, gegeven ook de uitspraken die daar in het verleden over zijn gedaan. 72
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
De heer JASPERS: Dat ontken ik ook niet, daar gaat de discussie ook niet over. Daar waar wij afspraken hebben om tot het jaar 2003 een Stimuleringsfonds Zorg te hebben, geldt dat nog steeds, ook wat betreft de PvdA-fractie. Daarover is geen verschil van inzicht. Het gaat er alleen maar om of men op dit moment, ten laste van het saldo van dit jaar, minder richting volgend jaar kan doorschuiven, omdat men nu geld wil reserveren voor volgend jaar omdat men denkt dat er meer aanvragen zullen zijn en veronderstelt dat er te weinig geld zal zijn. De gebruikelijke werkwijze bij financieel beleid was in deze Staten dat wij dit nu dan afspreken en daarvoor dan het geld bij de Voorjaarsnota vrijmaken. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb wel eens eerder een discussie gevoerd over afspraken zoals de heer Jaspers die ziet. Ik volg gewoon de systematiek van de begrotingsbehandelingen zoals wij die hier in de Staten kennen en die is dat er met enige regelmaat de mogelijkheid is om heel concrete wijzigingen in begrotingen aan te brengen, even los van het feit we dat in principe in elke vergadering zouden kunnen doen door het gewoon op de agenda te plaatsen. De reguliere afspraken zijn dat er momenten zijn om dat soort politieke afspraken, zoals we dit voorstel in feite moeten zien, met elkaar te maken en de Integrale Bijstelling is daar één van. De weerstand van de PvdA-fractie komt ons wat vreemd over, ook omdat er ook afspraken zijn in andere zin, namelijk dat men eerst indieners de gelegenheid geeft om hun voorstel toe te lichten voordat we het gaan afwijzen. Maar even los daarvan, ik verbaas mij met name over het feit dat de inzet van juist deze fractie was om bij de laatste Algemene Beschouwingen de sociale infrastructuur als prioriteit voor de komende periode te nemen. Dat was nog maar enkele maanden geleden. De heer JASPER: Dat is nog steeds niet veranderd hoor! De heer VAN DER PLOEG: Nou, met dit voorstel krijgt de PvdA-fractie een klein beetje de kans om dit waar te maken. De heer SLAGER: Voorzitter! De Integrale Bijstelling is wat ons betreft voldoende aan de orde geweest in de verschillende commissies. Dat levert voor ons geen overblijvende zaken op die nu in deze Statenvergadering nog behandeling behoeven. Wat het amendement betreft, want dat is wel nieuw vandaag, blijkt wat misverstand, in ieder geval verschil van mening te zijn over of er nu wel of niet voldoende middelen zijn. Ons stemgedrag over het amendement zal van de beantwoording van de volgende vraag afhangen: Zijn er voldoende middelen om de werkzaamheden en de projecten, die normaal een beroep doen op het Stimuleringsfonds Zorg, nu en in de komende tijd, het komende halfjaar, als voorheen uit te voeren of niet? Dat is de kernvraag en als het College ons daar helderheid over kan verschaffen, dan komen wij eruit. Zijn er tekorten, dan meen ik dat wij dit amendement moeten steunen, want dat is wel in het verleden in die lijn afgesproken en als er geen tekorten zijn, hebben wij ook geen behoefte aan dit amendement. De heer KOOT: Voorzitter! Ik kan mij bij de vorige spreker aansluiten. Verder hebben wij geen bijzondere vragen met betrekking tot de voorstellen of wat hier voorligt.
73
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
De heer Calon, gedeputeerde: Voorzitter! Het is jammer dat de SP inmiddels is verdwenen, anders kreeg ik, en daarmee ook het College, in verband met de Integrale Bijstelling ook nog een tirade over het Haagse kabinet over mij heen, maar dat zullen wij moeten missen, vandaar dat ik het zelf even aankondig. Even een aantal zaken: Ik denk dat de heer Jaspers een van de kernpunten van de Integrale Bijstelling aanpakt en dat is het Kompas, gevolgd door de heer Werkman, die een vraag stelt over de Euroborg. Wij zijn als College vanmorgen en ook gisteren toch even op scherp gesteld. Ik zal het ook uitleggen. U hebt kunnen zien dat wij maatregelen genomen hebben om ervoor te zorgen dat er sneller meer Kompasprojecten gehonoreerd worden zodat die reserve cofinanciering Kompas sneller uitgeput wordt. Wij verwachten, en hebben dat ook in de commissie gezegd, dat er de komende jaren een paar grote structuurversterkende projecten zullen komen, die een beslag zullen leggen op die Kompasmiddelen. Dus als u nu aan mij zou vragen of ik meen dat aan het eind van de rit, dat is in dit geval de Kompasperiode 2006, er geld genoeg zal zijn voor de cofinanciering Kompas dan moet ik u zeggen dat ik niet zeker weet of dat wel zo zal zijn. Mijnheer Werkman, ik maak nu even twee dossiers aan elkaar vast. Wij hebben met een delegatie van Euroborg overleg gehad, omdat zij het verslag wat zij aan ons zouden doen, wilden uitstellen. Wij zijn daarmee niet akkoord gegaan, u hebt dat ook in het verslag van de commissie kunnen lezen. Gisteren hebben wij met het college van B en W van Groningen een overleg over de Euroborg gehad en vanmorgen met diezelfde delegatie van de Euroborg waarmee wij in het verleden overleg hebben gehad. Een concreet antwoord op de vraag van de heer Werkman is dat wij met die delegatie hebben afgesproken dat wij nog dit jaar een jaarverslag krijgen en dat het niet wordt uitgesteld. Waarom zet ik dit nu zo zwaar aan? Er is op dit moment nog een tekort bij de Euroborg, ik ga u niet vertellen hoe groot het is. Dat tekort is ontstaan omdat een second opinion bij FC Groningen heeft aangegeven dat zij minder draagkracht hebben dan zij in het verleden, bij de start van het project, dachten en daarmee ontstaat er een financieringsprobleem. Dat probleem is in het college van B en W van Groningen, in het hele Euroborggebeuren en ook in het overleg tussen ons en de gemeente Groningen onderhevig aan discussie. Wij zijn op dit moment niet van plan daar als provincie geld bij te doen, ik zeg het maar even ter geruststelling. Er ontstaat echter wel een ander probleem en dan kom ik weer bij het betoog van de heer Jaspers en het is goed dat we ons dat hier in deze Staten allemaal realiseren: Als er geen Euroborg zou komen, geen stadion, dan zal de kantoorontwikkeling op het Europapark stagneren en dan druk ik mij zachtjes uit. Dan zal, op z'n zachtst gezegd, ook het nieuw geplande NS-station in ieder geval iets later, misschien zelfs wel veel later en misschien zelfs helemaal niet worden aangelegd. We zouden kunnen zeggen dat het allemaal problemen voor de stad zijn: we zien dat dan de economische ontwikkeling in die hoek van de stad niet datgene brengt wat we er met elkaar van hadden verwacht. Het probleem zit echter nog iets dieper en raakt ons als Staten van Groningen, waarvan dit College nog steeds lid is, direct. Van die 35 miljoen euro Kompassubsidie die wij hebben toegezegd aan het Europapark - waarvan u kennis heeft kunnen nemen – zal dan ook een niet onaanzienlijk deel via de committeringseis N+2 via automatische decommittering linea recta teruggaan naar Brussel als vanaf het moment van committering niet binnen twee jaar met bepaalde werkzaamheden, conform de ingebrachte projectvoorstellen, is begonnen. Dat is het eerste probleem waarvoor wij staan. Dat rijdt ons aardig in de wielen op een moment dat een volgend College in 2004 en 2005, als het aan dit oude College ligt, in de aanloop naar 2006 een hernieuwd contract met het Kabinet wil afsluiten over regionale steun aan het Noorden. Nieuwe colleges denken daar misschien anders over, maar zo zit het nu in de pijplijn. Wij hadden toch immers het Langman-contract voor een periode van tien jaar afgesloten, dat was voor de eerste zes jaar geregeld en wij zouden aan het 74
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
einde van die periode kijken of wij op basis daarvan nieuwe onderhandelingen zouden beginnen teneinde het door te laten lopen. Als we dan in een situatie zitten dat er in Noord-Nederland bij grote projecten en onderschrijding in het uitgavenpatroon, zelfs automatische decommittering is, dan is onze onderhandelingspositie niet meer zo sterk als die tot de dag van vandaag is. Waarom meld ik dat nu zo uitvoerig? Omdat Noord-Nederland tot op dit moment een van de weinige gebieden in Nederland is waar geen onderschrijding is, waar wij voldoende Brussels geld wegzetten en waar wij ook voldoen aan alle eisen die ons vanuit Europa worden opgelegd. Dat wordt een discussie in Den Haag! Wij hebben vanuit het ministerie van LenV al de vraag gekregen of wij vanwege de onderschrijding niet wat meer projecten op het kleed kunnen krijgen. Als we eens wat dieper in die dossiers duiken - wat wij over het algemeen ook plegen te doen, hoewel het wel veel tijd kost - dan zien wij dat die onderschrijding niet in Noord-Nederland zit, maar vooral bij Haagse departementen. En nu komt er een heel pikante detail: aan het begin van deze periode hebben wij een behoorlijke bestuurlijke knokpartij gehad over de zogenaamde doelstelling 2-gelden waarvan wij, Noord-Nederland, vonden dat die allemaal naar het Noorden moesten. Het Kabinet vond dat er een substantieel gedeelte, ik meen 7 procent, naar de zogenaamde reconstructiegebieden moest. Daarmee heeft het ministerie van LenV haar eigen programma’s in die gebieden financieel afgedekt. Ik zie de heer Hollenga, die wat bekend is in die wereld, driftig knikken. Het lijkt er nu op dat die reconstructie niet zo hard loopt, dat het geld daar niet uitgegeven wordt en teruggaat naar Brussel. Wij waren net bezig de juiste strategie uit te zetten: 'Kijkt u eens even hoe goed wij ons werk doen Den Haag, wij doen het volgens de regels, wij hebben geen onderschrijding, ondanks alle sectorale problemen en het niet programmatisch kunnen toepassen van al die toestanden - waar wij vele malen over hebben gediscussieerd hebben. Toch zetten wij het geld weg en zijn wij ook in staat om aan het eind van een periode alle centen weggezet te hebben. U bent daartoe niet in staat geweest, geef ons eens even wat meer geld.' Het is dan wel bijzonder vervelend als in een groot project, tot nog toe zelfs het grootste project hier in het Noorden, de Euroborg, geld gedecommitteerd zou worden. Dat probleem moet de gemeente Groningen op dit moment even zelf oplossen, samen met FC Groningen en de G4, die zijn daarvoor verantwoordelijk. De heer Jaspers vroeg net naar de besteding van de Kompasmiddelen en of dat, zeker als de economie naar beneden gaat, allemaal wel goed komt en de heer Werkman vroeg naar de Euroborg. Het was een vrij lang verhaal, maar mijns inziens toch een vrij gedegen antwoord op twee vragen. Wij spelen hier met vuur en er staan grote financiële belangen op het spel. De heer Bleker zei vanmorgen: 'Eigenlijk kan je stellen dat die middenstip, die voetbal, de economische ontwikkeling in het Europapark mogelijk maakt.' Ik durf te stellen dat als die middenstip daar niet komt en het geld terug gaat naar Brussel, ons dat uiteindelijk Europees geld zal gaan kosten en ik houd niet van voetbal maar wel van geld, zeker als je dat ten goede kan laten komen aan de economische ontwikkeling van het Noorden en van de provincie Groningen in het bijzonder. Mevrouw PEETOOM: Dit is kennelijk de moderne sociaal-democratie, wél van geld houden en niet van voetbal. De heer CALON, gedeputeerde: Ik heb dacht ik de heer Jaspers horen betogen dat wij voor werk, werk, werk gingen, dat was dan nog de oude sociaal-democratie. Maar ik zit hier namens het College en het College probeert werkgelegenheid in het Noorden te stimuleren. Ik weet niet wie er in het volgende College komen, maar ik zou het volgende College willen adviseren hetzelfde te doen. 75
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
Dan verder over de kredietbewaking, de heer Werkman en de personeelskosten. Daar deugt toch eigenlijk helemaal niets van, wordt er gesuggereerd. De heer WERKMAN: Dat heb ik niet zo stellig beweerd, ik heb drie varianten aangegeven en het is voor mij allemaal niet helder. De heer CALON, gedeputeerde: Op bladzijde 10 van het nog niet geautoriseerde verslag van de commissie Bestuur en Financiën staat onder "de heer Oosterling" precies het antwoord op uw vraag. Ik wil het nog wel voorlezen. Het was in de commissie ook al zo en ik was even uit het veld geslagen, want ik dacht ook dat u gelijk had. Gelukkig dacht de heer Oosterling nog heel goed na: de Staten hebben bij de vorige Voorjaarsnota een aantal beleidsvoorstellen goedgekeurd waaraan ook personele budgetten vastzaten. Die worden dan nu ook gewoon onder die personele budgetten geoormerkt. Dat kunt u het College toch niet verwijten. Verder wordt met een aantal stelposten anders omgegaan dan in het verleden het geval was en hebt u kunnen zien dat er een post 'Waardeoverdracht pensioenen oud-gedeputeerden' is, die een vrij behoorlijk beslag legt. Dan zien wij dat er eigenlijk een overschrijding is van het personeelskostenbudget van € 416.500. De heer WERKMAN: Dan spreken we over een miljoen in guldens en dan spreken we over een periode van vier jaar, want het is een structureel beeld. De heer CALON, gedeputeerde: Maar als u nu eens kijkt naar wat er ook structureel is: dat zijn projectvoorstellen, dan wel uit de Staten dan wel uit het College, maar altijd goedgekeurd door de Staten, om dingen te doen waaraan ook vaak een personele component vastzit. Dan kun je inderdaad personeelsbudget-overschrijdingen krijgen. Ik heb u ook gezegd dat we die niet meer zouden krijgen als wij dat niet meer zouden doen. U kunt natuurlijk zeggen: 'wat een flauwekulantwoord.' Wij zullen misschien bij elk voorstel duidelijk moeten maken: 'als u hiertoe besluit dan zitten deze personele consequenties eraan vast.' Als wij die kosten uitfilteren wordt het wat duidelijker en ziet u op het eind van het jaar waar het in zat. De heer WERKMAN: Ik vind dat u hier een heel goed voorstel doet, want als we dan iets vragen wordt het ook voor iedereen inzichtelijk welk prijskaartje er aanhangt en kunnen wij op dat moment ook de juiste afweging maken. De heer CALON, gedeputeerde: De voorzitter zegt mij dat het niet kan in het duale systeem, want dan hebben we een programmabegroting. Daar ga ik niet over, dat is aan de Staten. Ik weet wel dat ik gisterenavond, toen ik dit allemaal nog eens doorlas, aan de lijst met investeringskredieten dacht, hoe het daarmee gesteld is en dat er vast nog wel iets zou zijn wat ook nog weer uitgezocht moet worden. Ik zeg u toe dat wij dat doen als u dat wilt, maar ik zeg u ook dat een ambtenaar daar dus meer uren in moet stoppen en ik durf u keihard te zeggen dat, gemiddeld genomen, alle ambtenaren in dit provinciehuis heel hard werken. Het is niet zo dat het er even bijgegooid kan worden, het betekent dat ander werk niet moet gebeuren omdat er extra uren komen om ook dit weer uit te zoeken. Dus ik kan dat makkelijk toezeggen, maar ook hier heeft u weer het probleem dat heel vaak aan de orde is. 76
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
De heer WERKMAN: In ieder geval bedankt voor uw toezegging. De heerTERPSTRA: De heer Werkman constateerde net dat er een toezegging is gedaan en dat hij die incasseert, maar gezien het feit dat het geld kost, is het even de vraag hoe dat nu zit. De heer CALON, gedeputeerde: Laten we het zo doen dat wij eerst eens even goed kijken of dat makkelijk te produceren is. Als dat het geval is doen we dat en de voorzitter zegt terecht dat het onder een duaal systeem en bij een duale begroting allemaal anders gaat werken. Dat zien we dan wel weer, dat is hernieuwde besluitvorming. We hebben dan een programmabegroting en een productbegroting en het zit dan allemaal weer anders, maar we werken nu nog even onder het oude systeem. We zullen kijken of het weinig moeite kost, als het zo is, doen we het en als het veel moeite kost zullen we bij u terugkomen en aangeven hoeveel het kost en voorstellen het niet te doen. Dan reageert u daar maar weer op. Vervolgens mijn antwoord aan de heer Van der Ploeg, met wie ik het helemaal eens ben dat er per project een protocol moet zijn om te kunnen kijken of de doelen worden gehaald en hoe het met het betalingsritme zit. Er wordt hier voorgesteld om daarover per project een beslissing te nemen en de heer Van der Ploeg heeft mij de vraag gesteld wanneer ik verwacht dat het systeem effectief is en of ik daar een harde uitspraak over kan doen. Ik kan daarover geen harde uitspraak doen, niet meer dan wat er nu in de Integrale Bijstelling staat, namelijk dat we het medio 2003 in het CODA-systeem geïmplementeerd hebben. In de commissie hebben we er ook over gesproken dat ik niet kan garanderen dat wij op dat moment, bij het begin van elk project, meetbare doelstellingen kunnen kwantificeren en kunnen zeggen dat wij in een bepaald tijdsbestek een knip kunnen maken en daaraan meten en aan het eind van het project daaraan ook kunnen meten. Er loopt een onderzoek naar hoe we dat kunnen maken en ik kan u niet toezeggen dat wij dat het halverwege 2003 klaar hebben. Als u mij vraagt wanneer het dan klaar is, zou ik het niet weten. Ik ben het met de heer Van der Ploeg eens dat wij dat moeten doen. Dat is van het begin af aan de inzet van dit College geweest en dat zal het ook wel even blijven. Ik wil niet heel diep ingaan op het project en de MER-studie Glastuinbouw bij de Eemshaven omdat het mijn vakgebied niet meer zo is. Het is wel zo dat wij als College het goed vinden en vonden om te proberen glastuinbouw bij die Eemshaven te krijgen. Wij hebben dat via allerlei lijnen gespeeld, via de agrarische lijn en via de RO-lijn, om het gebied aangemerkt te krijgen als een landelijk glastuinbouwgebied. Daar waar er nu belangstelling voor is vinden wij dat de gemeente Eemsmond, samen met andere partijen die daar overigens ook om vragen, die MER-studie zou moeten doen, teneinde dat in ieder geval klaar te hebben als die belangstelling geëffectueerd gaat worden. De heer VAN DER PLOEG: Ziet u ook het risico dat er investeerders komen die het toch weer over moeten doen? De heer CALON, gedeputeerde: Ja, dat risico zie ik wel, maar men kan het met zo’n MER-studie natuurlijk heel detaillistisch doen maar men kan het ook op strategisch niveau doen. Dit dossier ken ik niet zo goed, maar als we nu naar het Meerstad-dossier kijken, dat is een discussiemodel waarvan nog niemand weet waar welke huizen en hoeveel er komen en waar welk water komt en toch wordt er al een strategische MER uitgevoerd om daarbinnen straks ook sneller door de procedures heen te komen. Maar vergeeft u mij dat ik niet de details van het Eemsmond-glastuinbouwgebeuren ken. 77
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
U vroeg om een lijst van projecten van het extra geld dat aan het Stimuleringsfonds Zorg is toegevoegd en u vroeg of u die lijst in januari a.s. kon krijgen. Dat zeggen wij toe. Dan nu een van de grote punten, daarmee wil ik afsluiten. Dat is het Stimuleringsfonds Zorg. Is het nu wel of niet goed en is het nu wel of niet voldoende? Er wordt mij een brief onder de neus geschoven die ik niet zo snel thuis kan brengen. Ik kan u wel zeggen dat de GroenLinks-fractie aan het begin van deze periode, bij de discussie over het Bestuursakkoord, zwaar heeft ingezet op het feit dat die middelen wellicht volstrekt onvoldoende zouden zijn, dat er dus meer bij moest. Het College vond dat niet en gaf aan dat er nog gelden uit het oude fonds waren en stelde voor eerst aan de gang te gaan. Als wij naar de afgelopen jaren kijken, zijn wij in die verwachtingen bevestigd. Wat gedeputeerde Bleker in de commissie heeft gemeld was op dat moment juist. Er zijn sinds die tijd aanvragen gekomen voor het jaar 2002 en 2003, die beslag leggen op het Stimuleringsfonds Zorg. Dat was zo en dat is zo. Er zijn nu al aanvragen die beslag leggen op het Stimuleringsfonds Zorg voor het jaar 2003, dus het komende jaar. Op dit moment zit er nog € 4500 in het Stimuleringsfonds Zorg. Ik kan niet overzien hoeveel aanvragen er de komende maanden nog zullen komen, dat heeft een relatie met hoeveel er het afgelopen halfjaar gekomen zijn. Over deze € 45.00 kan men niet zeggen of dat veel of weinig is, want dat heeft ermee te maken of de aanvragen ten behoeve van 2003 in groten getale zijn binnengekomen. Als dat zo is, en daarnaar zou ik eerst eens even beter willen kijken, dan hoeft men niet te verwachten dat er tussen nu en het nieuwe College - en reken dan maar even op april 2003, de eerste Statenvergadering is direct na de verkiezingen nog veel aanvragen binnen zullen komen die wij, om een goede voortgang van het project te waarborgen, zouden moeten honoreren terwijl wij niet genoeg geld in het Stimuleringsfonds Zorg zouden hebben. Die indruk heeft het College op dit moment niet, dus het College spreekt de voorkeur uit om het Stimuleringsfonds Zorg nu niet aan te vullen en met de discussie daarover te wachten tot er een nieuw collegeprogramma ligt. Daar plaats ik één beperking bij: uit datgene wat ik vandaag heb gehoord, en dat is allemaal mondeling en redelijk snel gegaan, is niet te verwachten dat er in deze tijd een groot en zeer belangwekkend project komt dat wij nu zouden moeten honoreren. Wij kunnen die tijd ook wel uitzingen, maar het kan natuurlijk toch gebeuren dat er in februari 2003 een aanvraag komt van een club die zegt: 'Wij doen nu een aanvraag voor het Stimuleringsfonds Zorg'. Iedereen snapt dat als er nog € 4500 in het fonds zit er maar één hele grote hoeft te komen en het kan niet meer worden gehonoreerd. Op het moment dat het ook in 2003 uitgevoerd moet worden, vinden wij als College niet dat wij moeten zeggen: 'jongens, de tent is leeg en kom in april maar terug.' Als het in 2004 moet worden uitgevoerd, kunnen wij in alle gemoedsrust zeggen dat er dan weer een nieuw collegeprogramma is en er dan wel of niet opnieuw voor zo’n stimuleringsfonds wordt gekozen, met wel of niet een bijbehorend bedrag. Ik zeg u toe dat als er een dergelijke grote aanvraag komt, die niet uit dit fonds gedekt kan worden, die in het jaar 2003 uitgevoerd moet worden en waarvan het College zegt dat die moet worden uitgevoerd, wij naar de commissie gaan. Dan zeggen wij dat we nu toch met een probleem zitten en aanvragen hebben die nu behandeld moeten worden, die nu goedgekeurd moeten worden. Dat brengen we in de commissie en dat leidt dan tot een voorbeslag op het A-gedeelte van de Voorjaarsnota. Want degenen die gekeken hebben naar de verslagen van de commissie Bestuur en Financiën die weten dat we heel consciëntieus volgens de methode 'niet over ons graf heen regeren' proberen te werken en dat is dan weer terug bij af, bij de heer Jaspers, waarbij ik in het begin heb gezegd als huidig College van zins te zijn een Voorjaarsnota te maken die uit een A-gedeelte bestaat met daarin alleen de financiële stand van zaken, de ontwikkelingen 78
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
en de onontkoombare ongelukken en het B-gedeelte, dat is het tweede gedeelte van de nota, over te laten aan het nieuwe College. Dit omdat wij ten principale vinden dat verkiezingen er iets toe doen en dat collegeonderhandelingen er iets toe doen. Het is dus aan het nieuwe College om, in een duale verhouding met de nieuwe Staten, zoveel mogelijk beleidsruimte te hebben daar uitspraken over te doen. Wij begrijpen het probleem, als er nu iets komt wat goed zou zijn om uit te voeren en niet gedaan kan worden. Vandaar dat ik het zo uitleg en met die uitleg zou ik het amendement van de GroenLinks-fractie niet willen aanraden. De heer VAN DER PLOEG: De gedeputeerde spreekt een verwachting uit ten aanzien van de snelheid waarmee nieuwe projecten zich eventueel kunnen aandienen, maar als je naar het verleden kijkt, naar het jaar 2002, in feite dus het lopende jaar, dat is nog niet zo lang geleden, dan zie ik dat er € 668.000 is toebedeeld, dat is per maand ongeveer € 55.000. Ik weet niet of dat gelijkmatig over het jaar verdeeld is, maar ik kan mij zo voorstellen dat, gelet op de systematiek van het fonds waarbij gewoon te allen tijde een aanvraag kan worden ingediend, dat de komende maanden niet verandert. Ik zou graag zien dat het College hard maakt dat die verwachting inderdaad is zoals de gedeputeerde die heeft neergelegd, namelijk dat er geen projecten zullen komen, want dat is wat hij in feite zegt. De heer CALON, gedeputeerde: Dat heb ik niet gezegd, ik heb gezegd dat ik dan eerst een beter inzicht wil hebben in hoe die projectenstroom is en de heer Van Der Ploeg weet als geen ander in deze statenzaal, hij heeft daar veel ervaring mee, dat als men vandaag een project indient dat niet morgen wordt uitgevoerd, maar dat het best kan zijn dat het volgend jaar wordt uitgevoerd. Ik had deze brief nog niet goed bekeken, maar als u in de brief kijkt die u 13 november 2002 heeft gehad, leest u daar dat tot nu toe uit de reserve de volgende uitgaven zijn gedaan: in 2002 ziet u een bedrag van € 668.674,54, waarvan even plat gezegd ruim € 400.000 bestemd is voor het jaar 2003. Dat is een reservering die in 2002 al ten laste van het fonds is gekomen en die pas komend jaar wordt uitgevoerd. De heer VAN DER PLOEG: Ik maak hier toch echt bezwaar tegen. De heer Calon vermengt uitgaven met toekenningen. In het jaar 2002 wordt het gehonoreerd en vervolgens kun je dus in 2003 geen nieuwe projecten honoreren, het fonds loopt daarmee vast. De vraag van de heer Slager was volledig terecht op dat punt: kunnen wij met dezelfde systematiek van werken de komende maanden doorgaan? Dat is naar mijn oordeel niet het geval. De heer CALON, gedeputeerde: Mijn stelling is dat wij een fonds hebben waaruit we projectvoorstellen honoreren en dat fonds kan op een gegeven moment op zijn. Dan moeten de Staten en het College zich afvragen of zij dat fonds willen aanvullen. De heer VAN DER PLOEG: U zegt zelf dat er nog maar € 45.00 in zit, het is dus op. De heer CALON, gedeputeerde: Ik wil graag mijn betoog afmaken: dan moeten de Staten en het College zich afvragen of zij dat fonds willen aanvullen en of zij dat nu doen of die keuze overlaten aan de nieuwe Staten. Dan gaan wij kijken wat er gebeurt als wij die keuze aan de nieuwe Staten laten, want dat is onze beleidslijn: zoveel mogelijk doorschuiven naar de nieuwe Staten. Komen er dan wezenlijke projectvoorstellen, die nu, in december 2002, worden ingediend en die moeten worden uitgevoerd in 2003, 79
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
het liefst nog voor de Statenverkiezingen in maart. Komen die dan in de problemen? De realiteit is dat in 2002 van de € 650.000 €400.000 is geclaimd voor projecten die in 2003 worden uitgevoerd. Ik heb zojuist gezegd dat ik nog wat nader naar die projectvoorstellen wil kijken voordat ik daarover een definitief oordeel heb en als ik hier "ik" zeg spreek ik namens het College, laat daarover geen misverstand zijn. Wij hebben echter de indruk dat het, gezien het verleden, niet het geval zal zijn. Er zit een gigantisch naijleffect in en wij zien niet een motivatie om dat fonds nu op te hogen. Wij menen dat heel goed tot na de verkiezingen gewacht kan worden met een nieuw fonds in te stellen. Vervolgens bouwen wij ook nog een escape in. Als het zo is dat er tussen nu, en dan spreken wij in verband met de kerstvakantie over begin januari 2003, en het nieuwe College of de nieuwe Staten een aanvraag komt die in 2003 redelijk snel uitgevoerd moet worden en die wij nu niet kunnen honoreren, dan gaan wij naar de commissie. Kijkend naar het verloop van de geschiedenis lijkt mij dat een heel redelijk voorstel. Ik begrijp niet dat iemand hier staande kan houden te verwachten dat, ook al zit er € 0,0 in het fonds, er nu nog heel veel projectvoorstellen zullen komen die snel uitgevoerd moeten worden. Van de totale reservering in 2002 heeft eenderde betrekking op 2002, en tweederde op 2003. De heer VAN DER PLOEG: Ik bestrijd de visie van deze gedeputeerde over de werking van het fonds. Het is niet zo dat het geld dat voor 2003 wordt gereserveerd ook in 2003 moet worden uitgegeven. De heer HOLLENGA: Ik heb een aanvullende vraag. Het College heeft heel duidelijk aangegeven wat op dit moment de stand van zaken is. Welke indruk wekt het College nu naar buiten toe ten aanzien van de mogelijkheden van het Stimuleringsfonds Zorg. Zien wij vandaag of morgen een advertentie in de krant waarin wordt meegedeeld dat het fonds gesloten is? U hebt geen middelen meer en wij hebben met z’n allen in deze Staten afgesproken dat het Stimuleringsfonds Zorg niet in 1999 zou beginnen maar in 2000 en tot en met 2003 zou lopen en dan kunnen we er nog over discussiëren of het einde samenvalt met de collegeperiode, maar we hebben gezegd dat er voor die vier jaar een bedrag beschikbaar gesteld zou worden en tevens hebben meerdere partijen in deze Staten uitgesproken dat, mocht zich de situatie voordoen dat wij een tekort hebben, daarover gepraat zal worden. Ik constateer dat er op dit moment sprake is van een tekort, want u moet vandaag of morgen dat fonds sluiten. Terwijl dat wel de bedoeling was kunnen er in 2003 zelfs geen aanvragen meer worden ingediend omdat er al een voorbeslag op 2003 is gelegd en dus constateer ik dat er een gerede kans is dat aanvragen die voor 2003 gelden niet worden gehonoreerd, omdat het geld al toegezegd is en er dus een tekort is. De heer CALON, gedeputeerde: Er worden heel wat dingen gezegd, van links en van rechts en van die kant en het is wat lastig nadenken als ik van vijf kanten een betoog hoor. Maar nu even heel scherp naar de heer Hollenga: volgens mij hebben wij een fonds ingesteld van 3 miljoen gulden, vier keer fl. 750.000, en als u als Staten zegt: 'Wat er ook gebeurd, wij sluiten dat fonds niet', dan moet er niet zo’n amendement worden ingediend, dan moet u gewoon zeggen dat er een Stimuleringsfonds Zorg is waarin geen plafond zit, dan moet u consequent zijn. Want welk plafond u daar ook in legt, of u daar nu € 200.000 of € 300.000 bij doet of € 0, het is altijd een inschatting of u het einde haalt. De heer HOLLENGA: Als men naar het bedrag kijkt dat door de GroenLinks-fractie naar voren is gebracht, dan heeft dat wel een relatie met de mogelijkheden van de afgelopen jaren en dan kan men wel zien dat men daarmee een gerede kans maakt de volgende collegeonderhandelingen en de volgende Voorjaarsnota te halen, zonder dat er een rem op hoeft te worden gezet. 80
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
Mevrouw FOLKERTS: Bovendien kregen wij, toen wij het fonds instelden en wij voorstelden er geen plafond in te maken, de toezegging dat wij onmiddellijk bij het college konden aankloppen indien het fonds leeg zou lopen. Nu doen wij dat en nu gebeurt er dit! De heer CALON, gedeputeerde: Ik heb de handelingen vandaag uitermate goed bestudeerd en het is heel logisch dat u daar nu mee komt. Het College heeft natuurlijk ook een inschatting dat wij hier mogelijk de verkiezingen of het nieuwe College niet mee zullen halen en of er ingegrepen moet worden. Ik heb u nu onze overwegingen gegeven. Dit is het antwoord van het College in eerste termijn. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Ik vraag u om een korte schorsing. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering. De vergadering wordt geschorst van 17.16 uur tot 17.23 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. De heer JASPERS: Voorzitter! Gehoord het antwoord van het College hechten wij er toch aan dat wij met betrekking tot het wel of niet uitgeput zijn van het Stimuleringsfonds Zorg de tot nog toe gevolgde gedragslijn blijven volgen. Dat houdt in dat wij in principe een afspraak hebben over het Stimuleringsfonds Zorg, dat zijn die drie miljoen gulden voor in principe vier jaar. Dat was eigenlijk de budgetafspraak die wij hebben gemaakt. Mevrouw Folkerts geeft nadrukkelijk en terecht aan dat indertijd is afgesproken dat, mochten zich belangrijke projecten aandienen die daar wat kosten betreft bovenuit zouden schieten, wij het apart zouden overwegen en ook zouden kunnen besluiten daar wel een financiering voor te vinden. Die afspraak houdt in principe ook in dat, in relatie tot het financiële beleid dat wij voeren met betrekking tot de Integrale Bijstellingen en met het gegeven - dit was ook het rechtstreekse antwoord van de gedeputeerde aan de heer Slager - dat er op dit moment geen projecten voorliggen die niet gefinancierd zouden kunnen worden, dat wij het College in die lijn zouden moeten volgen. Dat houdt voor onze fractie in dat er op dit moment geen extra dotatie aan het Stimuleringsfonds Zorg wordt gedaan. De tweede afspraak is dat als er projecten tussen nu en de nieuwe collegeperiode worden ingediend die echt in de knel zouden komen en waarvan wij het als Staten, als commissie, het politiek gezien echt van belang vinden dat die toch gehonoreerd worden, dat daar de besluitvorming plaatsvindt om dat te doen. Het zou wel zo netjes zijn dat te doen ten laste van een voorbeslag op deel A van de Voorjaarsnota. Wat dat betreft zullen wij het amendement van de GroenLinks-fractie niet steunen. De heer HOLLENGA: Dat betekent ook dat de PvdA-fractie akkoord gaat met het deze of volgende week verschijnen van een advertentie waarin gemeld wordt dat het Stimuleringfonds Zorg op slot zit, want dat is het gevolg. De heer JASPERS: Nee, wij hoeven geen advertentie te zetten dat het op slot zit, in principe volgen wij de lijn die we hebben afgesproken. Er is drie miljoen gulden. Die zijn uitgegeven en als er nog projecten zijn 81
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
die worden ingediend en door de politiek als te honoreren worden beoordeeld, kan dat aparte besluitvorming zijn. De heer KOOT: Even een vraag, want er zit natuurlijk een historie aan dit verhaal. Betekent het dat wanneer er een forse projectaanvraag wordt ingediend die tevens aan de gestelde voorwaarden voldoet, u dan toezegt middelen en mogelijkheden te zullen vinden voor het bedrag dat daarvoor staat en zou het dan als het ware een soort open plafond worden? De heer JASPERS: Het kan ook omgedraaid worden. In de redenering van de heer Van der Ploeg is het zo dat hij verwacht dat voor dit jaar € 700.000 tot € 800.000 moet worden geven. Dat zijn twaalf maanden, dat is per maand dus ongeveer € 50.000 tot € 55.000. Tot maart of april 2003 zijn dat drie of vier maanden, dat is ongeveer € 200.000. Wij kunnen nog zeggen dat wij per maand kijken of dat budget nodig is, dat is ook een mogelijke variant. Ik denk dat wij dan vanuit de financiële systematiek gezien met de centen aan het millimeteren zijn en dat moet bij dit fonds niet gebeuren. Onze algemene overtuiging is dat het een goed fonds is geweest en goed heeft gewerkt en zoals de discussie het nu laat aanzien is het een belangrijk en blijkbaar ook positief punt bij de volgende collegeonderhandelingen om daarmee door te gaan. Het gaat dan uiteindelijk niet om die € 200.000 links- of rechtsom. We hebben alleen een afspraak dat wij niet over onze periode heen regeren en alles wat we nu afspreken is voor 2003 en eigenlijk ook voor 2004, want zo werkt dat, het gaat meestal om meerjarige doorlopende projecten. Wij hechten eraan ons aan die afspraak te houden en niet over het graf heen regeren, en waar knelsituaties ontstaan, dienen wij die volgens afspraak op te lossen. Volgens mij is het voorliggende een elegante oplossing en wat dat betreft steunen wij het College. Mevrouw BOON-THEMMEN: Ik heb ook begrepen dat het de bedoeling is dat projecten gewoon ingediend blijven worden en wij vervolgens in de commissievergadering bekijken of het zo urgent is dat het nu gehonoreerd wordt of dat wij vaststellen dat het hoogstwaarschijnlijk in april 2003 aan de orde komt. De heer JASPERS: Dat klopt, dat heeft het College gezegd en daar zijn wij het van harte mee eens. Uiteindelijk hoeft niemand hierdoor in de knel te raken. De heer WERKMAN: Voorzitter! Een paar korte reacties. Allereerst heb ik de discussie met de gedeputeerde al gevoerd over de personeelskosten en heb ik hem bedankt voor de toezegging. Ten tweede is ons inzake Euroborg een hoop informatie verstrekt. Zodra het College nog meer informatie heeft, zouden wij het graag op schrift tegemoet zien. Ten derde, inzake het voorliggende amendement, hecht onze fractie aan de uitvoering van projecten in het kader van het Stimuleringsfonds. Dat betekent ook dat wij het amendement zullen steunen en in dat kader nog een voorstel ten aanzien van de bekostiging van deze € 200.000 doen. In het amendement staat dat het ten laste gebracht kan worden van het begrotingssaldo en in feite regeren wij dan over ons graf heen . Om dat te vermijden suggereer ik zowel de indiener van de motie als het College het ten laste te brengen van het rekeningenresultaat 2002 indien het resultaat dit toelaat. De heer CALON, gedeputeerde: Wat als het resultaat dit niet toelaat? 82
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
De heer WERKMAN: Dan lossen we dat op bij het vaststellen van de rekening. De heer CALON, gedeputeerde: Sorry, als de rekening nul of negatief is, hoe lossen wij dat dan op? De heer WERKMAN: Vandaar dat ik zeg dat wij dan op dat moment moeten kijken hoe het dan bekostigd wordt. Als het rekeningresultaat het toelaat wordt nu de intentie uitgesproken dat het voorbeslag is op het rekeningresultaat en de ervaring van de afgelopen drie jaar leert ons dat we steeds een positief rekeningresultaat hebben gezien. Mevrouw BOON-THEMMEN: Voorzitter! Als de gedeputeerde kan bevestigen dat zijn insteek is dat ingediende projecten in de commissievergadering op hun urgentie worden beoordeeld en, zo ze urgent zijn, ook inderdaad voor april 2003 worden gehonoreerd, hebben we in feite geen behoefte meer aan dit amendement. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Ik dank u voor de beantwoording in de eerste termijn van de vragen over de Euroborg. Ik heb goed geluisterd en begrijp uit de woorden van de gedeputeerde dat de regio met dit project met vuur speelt. Hij zei volkomen terecht dat de bal bij de gemeente Groningen en niet bij de provincie ligt en dan gaat het, naar ik aanneem, met name over het tekort dat hij niet heeft benoemd, maar waar hij wel weet van heeft. De heer CALON, gedeputeerde: Ik wil met nadruk stellen dat ik niet in de zin dat het niet zou kloppen heb gezegd dat de regio met vuur speelt. Ik heb gezegd dat als het niet doorgaat er een beweging op gang komt die heel veel negatieve gevolgen zal hebben. De heer VAN DER PLOEG: De heer Calon heeft het inderdaad in het kader geplaatst van mogelijke projectgelden die dan niet naar het Noorden zullen komen. Laat ik het anders formuleren: in die zin is er sprake van een gevoelige situatie. Hij heeft ook gezegd dat de bal bij de gemeente Groningen ligt en dat is een terechte opmerking. Ten aanzien van de MER-studie: de gedeputeerde is niet diepgaand op het project ingegaan en mijn fractie zou het op prijs stellen als er in de commissie gelegenheid wordt geboden inhoudelijk met elkaar en met de vakgedeputeerde, mevrouw Jansen, over de studieopdracht te discussiëren. Een puntje dat ik in de eerste termijn over de Blauwe Stad ben vergeten betreft de discussie in de commissie Financiën over de BTW-problematiek. Het College is bezig met een risicoanalyse en mijn vraag aan het College is wanneer wij op dit punt een voorstel kunnen verwachten. Is dat in de komende commissievergadering of in de vergadering van februari/maart 2003 aan de orde? Ik kom op het amendement. De discussie lijkt mij heel duidelijk: er is sprake van een systematiek waarbij projecten kunnen worden ingediend en in de eerste termijn is niet benoemd dat het College zelf, zonder terugkoppeling naar de commissies, beoordeelt of die projecten moeten worden gehonoreerd. Nog in deze beleidsperiode is er expliciet een discussie over geweest, waarbij terugkoppeling naar commissies, voorafgaande aan het honoreren van projecten, niet nodig werd geacht, omdat er voldoende projectkader was aangegeven. In die zin is het ook niet verstandig daar nu ineens van af te wijken en per komende commissies steeds aan de orde te hebben welke projecten er voorliggen. Wij moeten, op het moment dat er tekorten zijn of 83
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
dreigen te ontstaan, discussiëren en eventueel bijplussen op basis van de in de Staten door coalitie- en oppositiepartijen uitgesproken intenties. Dat is nu aan de orde en wij handhaven daarom het amendement. De suggestie van de CDA-fractie om dat ten laste te brengen van het rekeningresultaat stuit op zich niet op bezwaar van onze kant, sterker nog, ik meende dat in de Voorjaarsnota staat dat het begrotingssaldo bij het rekeningresultaat zal worden vastgesteld en in die zin past het in de in de Voorjaarsnota vermelde systematiek. De VOORZITTER: Even voor de verduidelijking op dit punt. In het amendement staat dat het ten koste gaat van het vrij besteedbare budget, c.q. het verlagen van het begrotingssaldo. Wat zou daarin anders geformuleerd moeten worden? De heer WERKMAN: Door de intentie uit te spreken het ten laste van het rekeningresultaat 2002 te brengen. De VOORZITTER: Dan neem ik aan dat het in dit amendement genoemde begrotingssaldo toch niet anders kan zijn dan het rekeningresultaat 2002, of niet? De heer WERKMAN: In mijn beleving dus niet. U weet op enig moment wat het tekort is binnen het fonds, dat brengt u ten laste van de exploitatie 2002 en dus ten laste van het rekeningresultaat. De heer CALON, gedeputeerde: Wat voegt deze discussie nu eigenlijk inhoudelijk toe? De heer Werkman stelt voor het rekeningresultaat te verlagen. Over het algemeen is het zo dat wij het saldo van het rekeningresultaat doorschuiven naar het volgende jaar, dat is de consistente beleidslijn. We zouden het ook zo kunnen doen dat wij het nu verlagen en minder doorschuiven naar volgend jaar. Het is per saldo heel simpel, er is volgend jaar minder beschikbaar, dus laten we het simpel houden. De heer SLAGER: Voorzitter! In de eerste termijn heb ik dacht ik een heldere vraag gesteld die uit twee delen bestond: zijn er nog voldoende middelen beschikbaar en kunnen alle werkzaamheden die in het verleden een beroep deden op het Stimuleringsfonds Zorg wel of niet gewoon doorgaan? Het antwoord op de eerste vraag is duidelijk: er zijn niet voldoende middelen meer beschikbaar, want ik zou € 4500 niet als zodanig willen betitelen. Over het tweede gedeelte heeft de gedeputeerde gezegd dat als zich in de komende tijd belangrijke ontwikkelingen voordoen waarvan wij vinden dat die in het belang van de provincie zijn en dus een bijdrage nodig hebben, dat aan de Staten zal worden voorgelegd, zodat daar eventueel extra middelen voor ter beschikking worden gesteld. Dat betekent volgens mij dat nu geen advertentie in de krant moet worden gezet met de strekking: 'Beste burgers van de provincie Groningen, de kas is leeg, u hoeft op dit moment geen aanvraag meer in te dienen, dat heeft geen enkele zin'. Als u dat doet heeft de toezegging van het College geen enkele waarde, want dan komen er geen aanvragen meer, ook geen aanvragen die van belang zijn en dan hoeft u de komende tijd ook niet meer met belangrijke ontwikkelingen naar de Staten. Volgens mij moet u de ontwikkeling zoal die nu gaat gewoon door laten gaan en komen er aanvragen binnen die van belang zijn, dan kunt u daarmee naar de Staten gaan en zal worden beoordeeld of er aanvullende middelen moeten komen. Dus niet de deur dichtgooien en een advertentie plaatsen met de strekking: 'niet meer aanvragen, het is op.' 84
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
De heer VAN DER PLOEG: Datgene wat het College voorstelt is toch een andere systematiek dan de huidige werking van het fonds? Dus in feite zou het tweede deel van de vraag van de heer Slager met 'nee' beantwoord moeten worden. De heer SLAGER: Nee, wij hebben een afspraak gemaakt dat wij middelen beschikbaar stellen voor deze collegeperiode. Deze periode is bijna ten einde, over een maand of drie beginnen wij met een volgende periode en zullen wij samen moeten beoordelen of wij het Stimuleringsfonds Zorg al dan niet willen behouden. De heer VAN DER PLOEG: Mijnheer Slager, ik wil u even wijzen op de u wellicht nog wel bekende motie-Warris, waarin de gehele oppositie, inclusief uw fractie, heeft aangedrongen op het opplussen van het fonds op het moment dat er een tekort zou ontstaan. Dat is nu aan de orde en die motie is mede door u ondertekend. De heer SLAGER: Inderdaad, op het moment dat er een tekort zou ontstaan. Dat is er nu nog niet want alle tot nu toe ingediende aanvragen van enig belang hebben wij kunnen honoreren. Op het moment dat het tekort ontstaat, zegt het College toe bij de Staten terug te zullen komen. Die situatie doet zich op het moment niet voor. Mevrouw BOON-THEMMEN: Nog even in reactie op de heer Van der Ploeg: volgens mij is er ook geen verandering van beleid. Het beleid is altijd geweest dat er wordt gehonoreerd als er geld is en het een goed project is. Meteen in het begin is afgesproken dat er extra geld beschikbaar komt als het geld niet voldoende blijkt en dat gaat nu werken. Dit mede aan de hand van de motie die de heer Van der Ploeg net in herinnering brengt. De heer VAN DER PLOEG: Ik noem even de systematiek van de begroting als zodanig. De Staten spreken via amendementen dan wel het vaststellen van de begroting uit wat zij met haar geld willen doen. In dit geval is het met een amendement en niet het College maar de Staten komen met een voorstel en zij beslissen hoe zij met hun geld willen omgaan, en dat is nu aan de orde. Zo simpel is het! De VOORZITTER: Ik denk dat wij nog in de cyclus zitten dat er nog een volgende woordvoerder is. De heer KOOT: Voorzitter! Om die cyclus maar aan te vullen, het is natuurlijk een spelletje, een schuiven tussen reserves, voorzieningen en saldoresultaat en het een is voor het ander uitwisselbaar. Dat klinkt voor sommigen misschien vreemd maar voor mij niet. Wat dat betreft heeft de heer Calon wel het juiste spoor te pakken. Waar het uiteindelijk om gaat is dat het College gedurende de collegeperiode garant staat voor de uitvoer van een aantal projecten die aan de voorwaarden voldoen. De VOORZITTER: Ik denk dat het verstandig is dat bij de vraag naar wat de subsidieregeling nu precies inhoudt de vergadering geschorst wordt. De vraag is voor alle standpunten en zelfs voor het bedrag geldig en bepalend voor het antwoord. De vergadering wordt geschorst van 17.52 uur tot 18.16 uur. 85
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. De heer CALON, gedeputeerde: Voorzitter! Het heeft enige tijd geduurd en wij zijn er nog niet uit moet ik toegeven. Het probleem is redelijk simpel: indien in een regeling niet is aangegeven dat er sprake is van een plafond, in de zin van tot hier en niet verder, en ook niet kenbaar wordt gemaakt dat het plafond binnenkort bereikt is, kunnen aanvragen niet worden afgewezen. De advertentietekst, die enkele jaren geleden is geplaatst, kunnen wij op dit moment niet vinden en wij hebben dus niet het vertrouwen dat het volledig dicht zit. Dat zou betekenen dat het waar wordt wat de heer Hollenga suggereert, dat wij nu een advertentie zouden moeten zetten om de zaak dicht te krijgen. Dat vinden wij niet verstandig in verband met de positieve uitstraling die wij met deze regeling willen hebben, daar is geen verschil van mening over tussen het College en zelfs tussen fracties in deze Staten, lijkt mij. Er is wel verschil van mening over of men een openeinderegeling moet hebben of moet vasthouden aan een bepaald bedrag en zeggen dat het daarmee is afgelopen. Daarna regelen mensen het bij de collegeonderhandelingen. Het voorstel van het College is redelijk simpel: wij volgen het amendement van de GroenLinks-fractie, in die zin dat wij de regeling met € 200.000 ophogen en dat door middel van een advertentie kenbaar maken, dat het geen openeinderegeling is en dat als het plafond wordt bereikt dat ook kenbaar wordt gemaakt, zodat het dicht zit. U hebt al van mij begrepen dat wij inschatten dat wij daarmee ruimschoots de verkiezingen en ook nog wel wat verder halen. Dat is dus het voorstel van het College. Ik zal in ieder geval geen juridische exegese geven. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Zou u nog een keer het voorstel kunnen samenvatten, ik heb het even niet zo gauw kunnen volgen. De heer CALON, gedeputeerde: Het voorstel is dat wij de regeling voor het fonds uitbreiden met € 200.000 en dat door middel van een publicatie kenbaar maken, dat wij in die publicatie ook het plafond aangeven en vermelden dat daarboven niets meer gehonoreerd zal worden en dat wij voordat het plafond bereikt wordt dat weer via een advertentie bekend zullen maken, zodat wij niet in een situatie van een openeinderegeling terechtkomen. De VOORZITTER: Dit betekent dat het amendement dadelijk in stemming kan komen en het betekent dat u ons moet machtigen het plafond met € 200.000 te verhogen, waarmee het amendement een vertaling krijgt in de lijn van de regeling, zoals wij die in 2000 behandeld hebben en waarin u hebt vastgesteld dat het plafond voor de periode 2000 t/m 2003 3 miljoen gulden zou bedragen en waarbij wij toen vastgesteld hebben dat het jaarbedrag fl. 750.000 zou zijn. Dat is het ene besluit. Het tweede is dat u herhaalt wat op pagina 5 in de regeling staat, dat de subsidie slechts zal worden verleend voor zover er middelen beschikbaar zijn, anders zou die door kunnen lopen. Het derde besluit is wat de heer Calon toegevoegd heeft, dat wij afspreken dat als het nieuwe plafond is bereikt het College op dat moment gemachtigd is over te gaan tot publicatie, met de mededeling dat het plafond is bereikt en de regeling dus zijn einde vindt. Dat laat onverlet uw andere discussies dat er afspraken kunnen worden gemaakt als dit zo rond de collegeonderhandelingen zou zijn, maar dat het nu dus een begrensd voorstel is. Dat moet u ook doen, omdat aan de ene kant is aangegeven dat het plafond van 3 miljoen gulden nagenoeg is bereikt is en de verhoging van het bedrag dan ook zijn grenzen kent in de twee bepalingen die in het verlengde van de regeling moeten worden opgenomen, dat is de consequentie daarvan. Voor dat laatste machtigt u ons, conform de regeling dat nu ook te vertalen en, zoals gedeputeerde zojuist zei, die 86
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002
vertaling ook kenbaar te maken. Dat is de achtergrond waartegen het amendement aan de orde is. Is dat een overzichtelijke situatie? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Ik neem dan wel aan dat wij als Staten opnieuw worden geïnformeerd wanneer dat plafond dan wordt bereikt, zodat wij dan eventueel opnieuw passende maatregelen zouden kunnen nemen om het fonds uit te breiden. De heer CALON, gedeputeerde: Een advertentie wordt over het algemeen ook door Statenleden heel goed gelezen, maar wij zullen het tevoren wel kenbaar maken. De VOORZITTER: Er zijn bij het amendement opmerkingen gemaakt over de dekking en ik neem aan dat er geen groot verschil van mening bestaat over de volgorde van de dekking. Heeft iemand bezwaar tegen het amendement als zodanig? Ik constateer dat niemand bezwaar heeft tegen het amendement. Ik begrijp ook dat u instemt met de voorwaarden die wij geformuleerd hebben en waaraan wij inhoud zullen geven. In stemming komt het amendement. Het amendement wordt met algemene stemmen aangenomen. De VOORZITTER: Dan zij wij terug bij de voordracht zelf. Als ik het goed heb begrepen verlangt de heer Van der Ploeg aantekening voor de GroenLinks-fractie bij 1604: 'Bijdrage grote evenementen' en heeft hij een vraag gesteld bij pagina 12: 'Ontwikkeling glastuinbouw Eemsmond'. Misschien kan de gedeputeerde daar een opmerking over maken, daar lag nog een vraag. De heer CALON, gedeputeerde: We kunnen die inhoudelijke discussie wel weer gaan doen, maar als u nu die Integrale Bijstelling vaststelt, stelt u daarmee ook het budget vast. Ik kan u wel toezeggen dat wij u in de commissie informeren over de MER, maar het budget is nu wel vastgesteld. De heer VAN DER PLOEG: Dat is correct, maar de vraag was of het mogelijk is om een discussie te voeren over de uit te voeren studie, voor deze wordt uitgevoerd. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ik weet niet zeker of de opdracht al is verleend, ik durf dat op dit moment niet met zekerheid te zeggen, ik kan dat niet nagaan omdat de mensen er nu niet meer zijn. De heer VAN DER PLOEG: Dat is dan wel een wat lastig antwoord, want het geld zal vandaag geautoriseerd moeten worden en als de opdracht al is verstrekt, geeft dat een vreemde situatie. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Wij hebben binnen de begroting een budget voor glastuinbouw waarin ook de ontwikkelingen van de glastuinbouw in het Eemsmondgebied benoemd zijn, dus wat dat betreft is het niet vreemd dat er activiteiten ten laste van dat budget plaatsvinden als het om de ontwikkelingen van de glastuinbouw in Eemsmond gaat. U hebt het nu over een voorstel in relatie tot de bijstelling. De heer CALON: Sorry, het gaat inderdaad over een overboeking, die is al eerder toegekend. 87
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Integrale Bijstelling van de Begroting 2002 Rondvraag
De heer VAN DER PLOEG: Voor een andersoortig onderzoek met andere partijen. Nu wordt voorgesteld om alleen met de gemeente een MER-studie uit te voeren omdat marktpartijen zijn afgevallen. De heer CALON: Wij nemen aan dat wat in de bijlage 1.3 staat waar is, daar moeten we maar even van uitgaan en er staat op bladzijde 12: "Ook werd daarbij de start van de MER betrokken", dus bij die vaststelling van het voorstel bij de Voorjaarsnota 2001. Er is toen al over die MER gesproken. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Daar gaat in feite die discussie over. Op het moment dat je met partijen in de markt een MER doet gaat het over een concreet investeringsproject en nu hebben we het naar aanleiding van de beantwoording van het College over een strategische MER. Het lijkt mij verstandig dit nader in commissieverband te bespreken en als het College dit wil is er op dit punt van onze kant ook geen bezwaar meer. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Kunt u, met de aantekening op 1604 verleend aan de fractie van GroenLinks, overigens instemmen. Ik constateer dat dit het geval is. In stemming komt het voorstel. Het voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen, met een aantekening voor de fractie van GroenLinks bij het onderdeel 1604. Mondelinge vragen Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Na deze lange vergaderdag kan ik de Staten geruststellen dat het niet hele lange en uitgebreide vragen zijn. Bij de behandeling van het provinciale omgevingsprogramma is in de Staten van 14 december 2000 een motie van de CDA-fractie aangenomen over windenergie in Groningen. In die motie verzoeken de Staten het College jaarlijks een rapport uit te brengen over de ontwikkeling van windmolencapaciteit in de provincie en over de feitelijke participatiemogelijkheden. Om ons nog in de huidige collegeperiode een beeld te kunnen vormen van die ontwikkeling is het gewenst dat de rapportage over 2002 zo spoedig mogelijk beschikbaar komt en daarom vraag ik allereerst of het College kan toezeggen dat de rapportage over 2002 beschikbaar is voor behandeling in de commissie Ruimte, Water en Groen in januari 2003. Zo nee, is het College dan bereid ons een voorschot op die rapportage te geven door ons in de betreffende commissievergadering mondeling te informeren? De tweede vraag is of het aan die schriftelijke of mondelinge rapportage een prognose wil koppelen van de ontwikkeling van windmolencapaciteit en participatiemogelijkheden in het jaar 2003. Er heeft een wijziging van rijksbeleid ten aanzien van de subsidies plaatsgevonden en dat heeft als gevolg dat de omstandigheden voor het realiseren van windvermogen aanzienlijk minder gunstig zijn geworden. Volgens de media is de firma ESSENT niet langer van plan om, via het samenwerkingsverband Mill Energy, inspanningen voor de ontwikkelingen van windmolencapaciteit te leveren. Kan het College een 88
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Rondvraag
inschatting geven wat dat betekent voor realisering van de voorgenomen activiteiten op de windparken Eemshaven en Delfzijl Zuid? De heer CALON: Voorzitter! Er zal zeker geen schriftelijke rapportage zoals mevrouw Peetoom die bedoelt vóór 15 januari beschikbaar zijn, dan zou die nu in procedure moeten zijn. Ik wil wel op elk moment van de dag mondeling mededelingen doen over windmolens, want daar ben ik altijd op voorbereid en we kunnen er nog wel even vijf minuten voor nemen, want de borrel staat toch klaar. Als reactie op het eind van het betoog van mevrouw Peetoom moet ik zeggen zelden zo’n slecht nieuwsitem gezien te hebben als die vrijdagavond op TV-Noord, waar eerst een directeur van ESSENT werd opgevoerd, met de stelling dat de subsidie op de windenergie naar beneden ging en vervolgens een wethouder van de gemeente Delfzijl die beweerde dat het wel gunstig was want dan kon er van alles en nog wat. In drie zinnen drie enorme fouten. Om met het laatste te beginnen: Er is dan niet van alles mogelijk, want het gebied heeft gewoon een agrarische bestemming met zoekgebied windmolenpark. Men kan daar boer zijn en eventueel windmolens bouwen als het bestemmingsplan dat toelaat, en meer niet. Dat over de opmerking van de wethouder van Delfzijl. Over het tweede punt, de heer Van Zon, en het eerste punt, over de verslechtering van de windmolensubsidies: hij was niet erg goed op de hoogte. Op dat moment was er een discussie bij het ministerie van EZ over het dichtgooien van het subsidiegat naar het buitenland. Vrij vertaald: er wordt in Nederland door maatschappijen nogal wat groene stroom geïmporteerd en er gaat subsidie naar de productie van groene stroom in het buitenland. Dit kabinet heeft in het strategische akkoord aangegeven dit niet meer te willen, die discussie was gaande en er deden verhalen de ronde, ook door die meneer op de tv, dat de subsidie naar 0 ging of zelfs naar 2,4 de eurocent per kilowattuur. Dat was op dat moment niet aan de orde en ik vond het, diplomatiek uitgedrukt, buitengewoon onverstandig om op dat moment, weliswaar vanuit een lobbygedachte naar EZ, dit zo in de media te brengen. Een heleboel mensen worden op het verkeerde been gezet, die denken dat de subsidie naar beneden gaat en in Delfzijl denken een heleboel mensen dat het niet doorgaat. Wij hebben daar de volgende dag, op zaterdag, direct op gereageerd en op maandag weer. Dat is niet opgepakt. De lobby van diverse groeperingen - waaronder ook het IPO, waarvan wij ook deel uitmaken - om ervoor te zorgen dat het subsidieniveau in Nederland op hetzelfde niveau blijft, heeft gewerkt, want het voorstel is inderdaad zo dat de subsidiesluis naar het buitenland dichtgaat. U hebt de vorige week in de krant kunnen lezen dat nu het NUON begint te piepen in verband met de windmolenprojecten in het buitenland die in gevaar komen. De subsidie in het binnenland, en dus ook bij Delfzijl en de Eemshaven, blijft op het oude niveau. Het is een inschatting en ik kan het nog niet hard maken omdat op dit moment nog een onderzoek loopt of dat werkelijk zo is. Dat heeft te maken met de directe subsidies per kilowattuur en fiscale maatregelen, dat is een subsidiepot. ESSENT heeft ons desgevraagd verzekerd dat het doorgaat met Delfzijl Zuid en met de projecten waarvan het aanneemt dat het die bij de Eemshaven kan realiseren. Dat is wat ik op dit moment van die windbusiness weet. Mevrouw PEETOOM: Ik dank de gedeputeerde voor deze beantwoording, wordt vervolgd. De VOORZITTER: En zoals altijd zal de gedeputeerde beschikbaar zijn. Dan zijn wij aan het einde gekomen van deze vergadering, rest mij nog u heel mooie feestdagen en alvast een goede jaarwisseling toe te wensen. Ik moet erbij zeggen "bij leven en welzijn", maar gun het u allen van ganser harte. Heel goede dagen en tot volgend jaar. De vergadering is gesloten. 89
VERGADERING VAN 18 DECEMBER 2002 Rondvraag
De vergadering wordt gesloten om 18.31 uur.
90