Deel 2
(2010)
Lustrum Gedenkboek Leidse Geologische Vereniging
Veldwerk ! Deel 2 (2010)
Veldwerk Cantabrië (1968) : typesectie van de Santa Lucia Formatie
Verschenen ter gelegenheid van het XVe lustrum
Veldwerk! Deel 2 (2010) is in 2010 verschenen als vervolg op het Lustrum Gedenkboek Veldwerk!, dat in 2008 uitgebracht werd ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Leidse Geologische Vereniging. Net als Veldwerk! heeft deze uitgave tot doel de persoonlijke ervaringen van karteerders van het voormalige Geologisch en Mineralogisch Instituut der Rijksuniversteit Leiden, opgedaan tijdens hun veldwerk, vast te leggen. Redactie en opmaak: Nout den Boer (email:
[email protected]) Ab-actiaat Leidse Geologische Vereniging: Arendsburghlaan 5, 2275 TT Voorburg (email:
[email protected]). Website LGV : http://web.mac.com/lgvweb/LGV (email:
[email protected])
2
Inhoud Veldwerk! Deel 2 (2010) Veldwerkherinneringen Herinneringen aan Caýon - Michiel Furstner…………………………………………
4
Uit brieven van Henk Rijks (4-6-1936 – 21-12-1980) .………………………………
6
Veldwerkherinneringen - Dosia Laeyendecker-Roosenburg ……………………
13
Veldleven langs de Esla - Ab van Adrichem Boogaert ……………………………..
17
Herinneringen aan Cantabrië - 1967 - Dietert van der Baan……………………...
19
Herinneringen aan Cantabrië - 1969 - Dietert van der Baan……………………...
27
Cantabria Querida! - Frans Kunst……………………………………………………...
42
Terug naar het echte Spanje na 40 jaar…… - Rob Jonker ………………………...
46
Proefkartering Pyreneeën 1950 - Freek van Veen ………………………………….
48
Veldwerkteksten - Josje Kriest…………………………………………………………
50
Waarom geologie, waarom Sardinië? - Jaap Poll…………………………………....
52
Veldwerk ten westen van Perrero (Cottische Alpen, Italië) - Henk Schuur……….
56
’’Receptie na afloop in Den Vergulden Turk’’ - Nout den Boer………………..
58
Op de grens van twee tijdperken - Jan Zonneveld……………………………….
59
De pegmatieten van Kamativi, Zuid Rhodesië - Een terugblik - Pit Pilaar……….
61
Teruel - Paul Stokman............................................................................................
65
Verenigingszaken Reünie Jaargang 1958 Geologie - Henk Schalke……………………………………
66
In Memoriam John Savage 1928-2008………………………………………………..
69
Verslag/veldboek Lustrumexcursie Pyreneeën 10-17 juni 2008 - Leo Minnigh met medewerking van Nout den Boer………………………………..
70
Leidse Geologische Vereniging benoemt nieuw erelid……………………………
79
LGV bezoek aan de Mijnbouwkundige Vereniging - Nout den Boer……………….
80
In Memoriam Prof. Dr. (Em) Caesar Voûte…………………………………………...
81
In Memoriam Thijs Kruyt en Nelleke Koster ………………………………………….
82
3
Galicië (Oudste periode) Herinneringen aan Caýon - Michiel Furstner
Doctoraalkarteerder in het Monte Castelogebied, NW van Santiago de Compostela. (met medewerking van Charley Arps)
Caýon : Fiesta Mayor 1960 Freddie Warnaars en ik deden beiden veldwerk in een gebied halverwege Carballo en Santiago de Compostela, geologisch bekend onder de naam Monte Castelo mafische intrusie. Wij waren in de zomer van 1960 door Henk Rijks uitgenodigd het Fiesta Mayor van Caýon bij te wonen. Op een zaterdagavond kwamen wij op de motorfiets in Caýon aan, nadat we eerst in La Coruña een Fiesta de Toros hadden bezocht. De volgende ochtend, de eerste dag van de weeklange Fiesta, maakten wij gedrieën - Henk, Fred en ik - een wandeling langs het grote strand van Caýon. Het was een stralende ochtend, maar het strand was geheel verlaten op één persoon na: een bloedmooie jonge Spaanse vrouw. Bloedmooi ook in de letterlijke zin van het woord, want zij had een vuurrood eendelig badpak aan dat als gegoten om haar zeer aantrekkelijke figuur sloot. Bovendien had ze prachtig lang diepzwart haar. Zij lag te zonnen op een badlaken, op een 20 tal meters van het water. Wij liepen schijnbaar achteloos aan haar voorbij. Aan het eind van het strand gekomen keerden wij weer om en toen wij de schone dame naderden stond zij opeens op en wandelde zeer sierlijk het water in. Wij waren volkomen van ons stuk gebracht.
Leidse geologische karteringsresultaten in West Galicië met de gebieden van Michiel en Henk
Michiel vertelt…..
‘s Avonds toen het dansen op het dorpsplein begon, keken wij natuurlijk overal rond of het bewuste meisje daar ook was, maar wij zagen haar niet. Freddie en Henk liepen door de menigte om een paar danspartners te vinden, maar ik ging op een kruk zitten aan de bar van een van de kroegjes rond het plein en dronk rustig mijn wijntje. Op een gegeven moment kwamen Freddie en Henk opgewonden binnen. Zij hadden twee meisjes gevonden die wel met hen wilden dansen, maar omdat zij met z’n drieën waren wilden ze alleen met hen dansen als er ook een partner gevonden kon worden voor het derde, gebrilde, meisje. In die jaren waren, in tegenstelling tot nu, alle brillen vreselijk lelijk en brillen waren de grootste vijand van meisjes. Maar als goede vriend realiseerde ik me, dat van mij werd verwacht dat ik als partner zou optreden voor dit lelijke eendje! Enfin, de dans begon, en ik deed mijn-goede-vrienden-dienst en danste met het meisje met de bril terwijl ik, zonder veel op haar te letten, overal om mij heen keek. Op een gegeven moment boog ik mijn hoofd uit beleefdheid voorover en keek haar aan en mijn hart stond plotseling stil. Ik kon mijn
4
ogen niet geloven, zij had haar bril onder het dansen ongemerkt afgezet en nu herkende ik haar direct: het was het mooie meisje van het strand!!! Na de dans kwamen Henk en Freddie ook weer aanzetten en ook hun mond viel open. Onbewust hadden ze mij de mooiste van de drie meisjes gegeven. Ik had het geluk dat zij mij graag mocht. Ik stak de bewuste bril in mijn zak om hem voor de rest van de avond te bewaren en ik had een fantastische avond met Maria-Luz Pet Morales. Ik weet haar naam nog steeds, want zij schreef het voor mij op een leeg pakje Lucky Strike, dat ik meer dan 20 jaar in mijn portefeuille bewaard heb. Freddie had Maria-Luz's zuster aan de (dans)haak geslagen en aan het einde van de avond werden wij beiden de volgende dag voor de lunch uitgenodigd in hun zomerhuisje in Bayuca, 5 km ten Oosten langs de weg naar La Coruña, waar hun hele familie op vakantie was.
Caýon, gebouwd op een rotspunt aan de Atlantische kust. Uitzicht naar het Noordoosten. Het dorpstrand ligt op de voorgrond.
Wij gingen er de volgende dag heen en na de lunch met haar ouders maakten Maria-Luz en ik een lange - zeer kuise en nette - wandeling langs het strand. Toen wij terugkwamen, begreep haar vader dat er iets aan de hand was en hij besloot opeens dat de vakantie voor de familie voorbij was. De koffers werden gepakt en binnen een half uur waren zij vertrokken. Pa had genoeg gezien en was zeer bevreesd dat zijn dochters het grote gevaar liepen om in niet-katholieke buitenlandse handen te vallen. Dat zat er inderdaad wel een beetje in, ja. Toen ik een jaar later in Caýon voor de Fiesta Mayor terugkwam was Maria-Luz daar niet aanwezig want ze was in Frankrijk gaan studeren. Helaas heb ik haar nooit meer ontmoet. Haar vader, een notaris in Carballo, had echter wel persoonlijke interesse in mij en hij nodigde mij op een avond uit om bij hem thuis te komen eten, waar wij een lange en plezierige filosofische discussie hadden. Caýon 1961, Joseliño Een jaar later was ik dus weer op bezoek in Caýon. Ik kwam er laat in de avond aan en nadat ik mijn boeltje op mijn kamer in de fonda had gelegd, ging ik naar beneden voor een drankje aan de bar. Ik vond een lege kruk naast een bekende sardinevisser, die, zo bleek later die avond, als bijbaantje ook de begraafplaats van het dorp verzorgde. Joseliño was zijn naam. Hij was een enthousiaste zanger met een typische schorre flamenco stem, en, aangemoedigd door de drankjes die ik hem aanbood, zong hij het ene lied na het andere. Na een tijdje stond ik op, liep de kroeg uit, het dorpsplein over en bezocht een volgende kroeg. Toen ik daar eenmaal zat duurde het niet lang of Joseliño kwam er ook aan. En zo ging het zingen en drinken in verschillende kroegen van het dorp enkele uren door.
5
Michiel [re], Basilio, ‘El viejo de Caýon’ [mi] en Freddie [li] in een kroeg van Caýon
Uiteindelijk werden wij daardoor de beste vrienden. Joseliño was zó dankbaar voor alle drankjes die ik hem had aangeboden, dat hij daar iets bijzonders tegenover wilde stellen. Dus, toen hij hoorde dat mijn zuster Wivica mij over een maand zou komen bezoeken, zag hij zijn kans. ‘Miguel’, zei hij tegen mij, ‘ik wens je zuster natuurlijk niets dan goeds toe tijdens haar verblijf hier in Spanje. Maar het eten is zo anders, al die olijfolie, je weet het maar nooit. Zij kan opeens ziek worden, zeer ziek zelfs, en in het ergste geval, wat ik natuurlijk helemaal niet voor je hoop, in het ergste geval, ik moet er echt niet aan denken, kan zij hier overlijden. Mocht zoiets vreselijks ook echt gebeuren, Miguel, mijn vriend, maak je dan niet druk want dan zal ik je zuster hier op ons kerkhof gratis begraven’. Het is ongeveer 50 jaar geleden sinds die late avond in Caýon en ik heb nooit in mijn hele leven een gebaar van vriendschap ondervonden dat zo ongewoon en speciaal was als dit aanbod van Joseliño!
Uit brieven van Henk Rijks (4-6-1936 – 21-12-1980) Meeloper in het gebied van Porriño en Zamanes (ten Zuiden van Vigo; bij Peter Floor) in 1956 en Lage (in het NW; bij Pit Pilaar) in 1957, doctoraalkarteerder aan de Noordwestkust bij Caýon van 1959 tot 1961. (met medewerking van Anneke Rijks en Charley Arps) Porriño en Zamanes in Zuid Galicië, juli 1956 ”Maandag om 2 uur met de trein uit Bayonne vertrokken, aankomst in Porriño dinsdagavond om 8 uur! Treinreis vervelend, aankomst in Porriño leuk. Peter Floor woont hier nog een week vlak bij het dorp, daarna gaan we ‘in een huis met stromend water in de bergen’ wonen, op ongeveer 1 ½ uur lopen van dit dorp”. “Aqui Porriño a vosotros hablo! Dit is het Spaanse ‘Ici Paris vous parle’. Geweldig vlot vindt je niet. Alles gaat hier uitstekend. Ik val met mijn neus in de boter, er is hier groot feest! Het is nu donderdag de eerste dag van de fiësta. We hebben de ochtend besteed met brieven schrijven, de middag met slapen en de avond ….. met feesten. Eerst om 9 uur ’s ochtends ontbeten met droog brood, dat je in een grote kom koffie met veel melk sopt. Daarna om 2 uur warm gegeten: aardappelen, veel vis, sla met veel olijfolie. In de namiddag naar het dorp gewandeld, om ons bij Carlos, een van onze Spaanse vrienden, in een net pak te steken voor het grote feest in de Sociëteit. In de slaapkamer van Carlos werd ik weer compleet een
6
heer, met een (geleend) kostuum, een wit overhemd en een dasje. In het dorp heb ik nog mijn schoenen laten poetsen bij een schoenpoetser die op straat stond met een kistje met allerlei potjes vet. Het resultaat was geweldig. De hele avond tot ongeveer 11 uur hebben we door het dorp gewandeld, van het ene café naar het andere en overal dronken we een kommetje (taza) wijn met onze vriendjes, die alles voor ons betaalden want wij waren hun gasten. Om 11 uur gingen we warm eten en daarna naar het feest in de Club, dat van 12 tot 4 uur in de nacht zou duren. Een echt gezellig feest, omdat er een goede band was en omdat je al veel meisjes en jongens kende, waarmee je zo goed en zo kwaad als het ging, kon praten.
Pleintje van Zamanes
Henk, Peter Floor en Dick Teer
Na het feest nog wat nagepraat met Tito, de zoon van de burgemeester (hij is tevens caféhouder) en weer wijn gedronken. Om zes uur ’s ochtends lagen we in bed, vast van plan om heel lang uit te slapen. Maar wat gebeurde er… om half tien werd de deur heel voorzichtig geopend en kwam Dick Teer heel zachtjes met rugzak binnen, doodmoe van de treinreis die 2 ½ dag had geduurd. Er was nog een ander kamertje waar hij kon slapen. Om vijf uur opgestaan en onze kleren teruggebracht”.
Een typisch beeld in het veld in Galicië
Militaire oefeningen bij Zamanes
“Zaterdag per taxi naar onze verblijfplaats in de bergen gegaan, omdat we anders met onze bagage anderhalf uur zouden moeten lopen. Het is een leuk huis. Slaapkamer zonder bedden, dus Dick Teer slaapt op stro, Peter op een luchtbed en ik in een heel oud ledikant dat we geleend hebben in deze nederzetting in de bergen, genaamd Zamanes. De verdere dag en zondag hebben we geschrobd en geveegd om het huis schoon te krijgen. Het huis waarin we wonen heeft Peter inderdaad gehuurd voor 5 peseta’s per dag. Het heeft vijf kamers, waaronder een toilet met daarin een wastafel en een keuken met een fornuis, waar we geen gebruik van maken. We koken n.l. op de benzinebrander van Peter en mijn primus, voornamelijk rijst + sajoer van tomaten, uien en kool, of aardappelen + sla. Af en toe een bordje soep vooraf en veel fruit toe: pruimen, appels, peren en vijgen. De overige drie kamers worden gebruikt als slaapkamer, eeten studeerkamer en bagagekamer”. “De volgende dagen hebben we gewerkt in het gebied van Peter. Heel ander werk dan wij hebben gedaan in de Ardennen. Het zijn hoofdzakelijk stollingsgesteenten, granieten en andere mineralen, die hij moet onderzoeken. We leren nu dus weer heel andere gesteenten kennen, wat ook zeer nuttig is.
7
Vandaag waren er legeroefeningen in ons gebied zodat een bepaald gedeelte afgesloten was. Binnenkort verwacht Peter de professor in de mineralogie, professor de Roever”. “We zitten hier met z’n drieën aan tafel te schrijven. Het is maandagavond, een smoorhete avond na een werkelijk gloeiend hete dag. De hele week zijn we elke dag om 9 uur er op uitgetrokken en om 6 uur thuisgekomen. Dinsdag en woensdag was het nog wat graden warmer; we werkten door tot 2 uur en gingen daarna uitgebreid eten in de schaduw van een boom of rots en daarna wat bridgen en een beetje maffen tot half vier. Dan werkten we tot zes uur en kwamen met onze tong uit de bek thuis, waarna we enorm veel dronken (melk, thee, water). Het werk van Peter bestaat nu vooral uit het grondig verkennen van zijn gebied, de diverse gesteenten op te sporen en monsters te nemen. Dit is vooral belangrijk omdat deze week professor de Roever een paar dagen overkomt. In het veld zien we enorm veel vogels, zoals de wielewaal, steenuil, valk, gier en kwikstaart, en daarnaast veel hagedissen en konijnen. Verder zijn we helemaal onafhankelijk van de bevolking, in zoverre, dat we zelf het warme eten klaarmaken, onze kleren wassen en ons huis schoonhouden. Men vindt het wel erg raar dat die drie mannen zich in leven weten te houden en er gezond uit blijven zien, ondanks het feit, dat ze ’s middags geen siësta houden…. Een gloeiend hete dag in het veld (Dick Teer en Henk)
Zondag zijn we naar Porriño afgedaald en hebben ons daar eerst helemaal schoongewassen in een beek, zijn toen heerlijk gaan eten en hebben een beetje siësta gehouden. Om zes uur zijn we naar de bioscoop gegaan waar een oude Engelse film draaide, in het Spaans nagesynchroniseerd, hetgeen erg vermakelijk was. Het is de bedoeling om elke zondag ‘naar beneden’ te gaan, om daar ons wat te vermaken, en de rest van de week ‘boven te blijven’.
Fiësta van Zamanes
8
Leidse karteringsgebieden in West Galicië
In de afgelopen week is ook nog de dorpspastoor op visite geweest. Hij wilde alles van Holland weten, of het leven duur is, hoe de pastoor gekleed gaat, enz. Bij zijn vertrek werden we stuk voor stuk omarmd en met een ‘mis pobres niños’ nam hij afscheid”. “Vrijdagavond kwam professor de Roever met de taxi. Hij heeft eerst ons huis bewonderd en verder al de grieven en gemakken aangehoord en daarna afspraken gemaakt voor drie dagen in het veld. We zijn door stukken van het gebied gelopen waar Peter echt mee in zijn maag zat en die hij graag eens samen met de professor wilde bespreken. De dagen daarna werd dezelfde tactiek gevolgd. Wat ik in deze drie dagen aan ‘geleerde kreten’ en problemen gehoord heb, is ongelofelijk veel. Peter wil n.l. promoveren en daarom heeft professor de Roever hem een razend moeilijk gebied gegeven, dat stikvol problemen zit en dat echt wel om discussies van de hoge rijschool vraagt, zoals de professor dat uitdrukte.”
Ontsluitingen langs de kust van NW Galicië, granieten, gneizen, migmatieten, etc.
Typisch dorpsbeeld van toen, de hoofdstraat van Malpica Vrijwel alle vrouwen zwart gekleed.
Lage in Noordwest Galicië, augustus 1957 “Wat het weer betreft, het is hier in Galicië tot afgelopen dinsdag erg zonnig en warm geweest, daarna is het weer omgeslagen, ten gevolge van Zuidenwind die hier altijd regen brengt. Dinsdag zijn Pit Pilaar, Jaap Möckel en ik weer naar ons gebied vertrokken. We hebben die dag een ontzettend leuke tocht gemaakt, n.l. langs de kust, omdat daar het gesteente goed ontsloten is. Springend van het ene rotsblok op het andere, voortdurend het gebulder van de zee vlakbij je, kwamen we soms bij prachtige kleine strandjes, helemaal ingesloten door de rotsen, waar meeuwen en aalscholvers voortdurend heen en weer liepen. Een ander moment stootten we op een inham die ver landinwaarts reikte, zodat we helemaal terug moesten lopen en door een dal gingen, waar een beekje naar zee stroomde, met aan haar oevers prachtige bloemen en planten en even verder de (stekel)brem (tojo), die hier ontzaglijk veel voorkomt en voor de geoloog vanwege zijn scherpe doornen een ware plaag is! We lunchten op een uitstekende rotspunt met voor ons een paar eilandjes, waar geweldige fonteinen zeewater steeds weer opspoten. Woensdag t/m vrijdag heeft Pit zijn veldwerk in de omgeving van Malpica afgemaakt en we verhuizen morgen naar Puente Ceso, waar vandaan we weer het veld ingaan. Maar het weekend komen we altijd in Lage, waar op het ogenblik ook professor de Sitter, professor in de tektoniek, met zijn gezin verblijft bij Parga Pondal. Zaterdag zijn we met ons drieën met professor de Sitter op stap geweest en hebben we enorm leuke dingen gezien wat betreft de geologie”.
9
Zeldzame foto van de Sitter op veldwerkcontrole in NW Galicië (rechts Koos Geul)
In het weekend altijd naar Parga Pondal in Lage, links Pit Pilaar en rechts Henk
“De Spaanse meisjes hebben alleen maar interesse voor je leeftijd en voor je verloofde, want die hebben we allemaal, zeggen ze, of we nu al duizend maal zeggen dat we soltero’s (vrijgezel) zijn. Zelfs de arme Jaap van 18 jaar moet al een verloofde hebben”. Eerste zomerkartering, Cayon 1959 “Tot nog toe ben ik, behalve op zondag, iedere dag in het veld geweest. Het gebied begint me steeds meer te boeien. In het begin begreep ik er niet veel van, maar nu heb ik op enkele plaatsen al een beter inzicht gekregen. Zonodig neem ik ook een monster van het gesteente mee, om het later in Leiden te onderzoeken. De plaatsen die ik bezocht heb zet ik op de kaart en geef daarbij het gesteente met een bepaalde kleur aan. De kaart geeft hierdoor een fleurig beeld van de verschillende gesteenten. In mijn gebied heb ik gisteren een titaanertswasserij gezien. De bevolking zeeft het zand ter plekke op grote schudtafels en na een tijdje houden ze een concentraat van titaanerts over, dat ze verkopen voor 2 peseta’s per kilo (1 peseta was toen 5 cent waard, CA). Dat lijkt heel erg weinig, maar dit titaanerts is nog weinig geconcentreerd en bevat ook nog heel kleine kwartskorrreltjes.”
‘Mijn gebied met uitzicht naar het Zuiden’
”Het dorp Caýon leeft grotendeels van de visvangst, vooral sardinas, maar ook pantserkreeft die alleen voor de kust van Noord Spanje schijnt te leven. Het is een delicatesse en een kilo kreeft kost ongeveer 30 pesetas.
10
Henk aan een heerlijke lunch in het veld
Henk en Hans Ave Lallemant met de ‘handhavers van orde en recht in Caýon……
In het binnenland leeft men grotendeels van de landbouw. In de eerste plaats verbouwt men aardappelen en maïs, daarnaast tarwe, kool en boontjes. Het bewerken van de grond gaat hier nog met de ploeg met twee trage bruine koeien ervoor. De koeien zijn hier volledig lastdier, ze werken op het land of ze trekken grote karren met stekelbrem (tojo). Tojo groeit hier overal en wordt voor de koeien gebruikt als ‘legerstede’ en ook wel om drassige gedeelten van paden af te dekken. Tojo is dus een belangrijk gewas voor de boeren. Maar voor mij is het af en toe wel erg lastig, omdat ik om de toppen te bereiken, grote stukken door de tojo moet gaan, en tojo heeft grote dorens!”
Even rust voor de vaca-bee
Altijd nieuwsgierige kinderen in het veld
“Ik ben enorm blij dat ik hier in Galicië mijn veldwerk kan doen en niet b.v. in de Pyreneeën of in Asturië. De Pyreneeën is een geweldig woeste streek waar je of veel last van de hitte hebt, of van de kou. In Asturië stikt het deze zomer van de Leidse geologen, ik schat een kleine 50 man. Dat is niet leuk meer. Je spreekt geen Spanjaard meer en je hebt bijna geen oog voor je omgeving. Nu dan Galicië: een werkelijk heerlijk klimaat. Warm maar met een lekker zeewindje en af en toe dagen met meer bewolking, maar dan zonder regen. En dan over het algemeen aardige mensen die je vriendelijk gezind zijn en je van alles vragen. Gisteren nog heb ik een heel gesprek gevoerd met een oud baasje die de hele dag op twee koeien moest passen. Hij vroeg me wat ik deed en dat legde ik hem uit in mijn beste Spaans. En ik vroeg hem of hij het niet een beetje vervelend vond om de hele dag op die koeien te letten. Verschrikkelijk vervelend, zij hij uit de grond van zijn hart. Het leven is hier toch wel zeer eentonig. Ze werken in de lente en zomer enorm hard om alles binnen te hebben voor de winter. De bodem is niet erg vruchtbaar maar toch maken ze er het beste van. Hun enige afleiding is de fiesta van het dorp, maar dan maken ze er ook alles van. De hele dag worden vuurwerkbommen afgeschoten. ‘s Avonds wordt
11
er gedanst. Maar hoofdzaak is toch wel het eten. Ze eten op zo’n fiesta buitensporig veel. Dat is hun idee om eens de bloemetjes buiten te zetten, je te buiten gaan aan te veel eten.” “Daarna zijn we teruggegaan naar een dorp dichtbij Caýon. Daar werd fiesta gevierd en bovendien was er een voetbalwedstrijd tussen dat dorp en Caýon. Ik had gevraagd of ik met Caýon mee kon spelen en dat vonden ze natuurlijk prachtig. Maar je had het veld moeten zien, een omgeploegd aardapppelveldje, een grote stofboel. Maar het werd een prachtige wedstrijd. Elke keer als er een duel plaatsvond zag je een hele tijd niets meer door de geweldige stofwolken. En het publiek maar schreeuwen en joelen. Kortom er was sfeer en bovendien nog een partijdige scheidsrechter. De stand bleef tot diep in de tweede helft gelijk, totdat het eindelijk 1 – 0 werd door een doelpunt van een Hollander. Ik werd aan alle kanten omhelst door de Caýonezen. Een groot ogenblik voor mij.” Caýon 1960 “Morgen ga ik naar Arteijo, een dorpje in de buurt, waar Hans Prade zit. Daar komen ook Michiel Furstner en Freddie Warnaars. Gezamenlijk gaan we naar de stierengevechten in La Coruña, waar Luiz Dominguin, Jaime Oster en Paco Camino zullen optreden. We hebben inderdaad waar voor ons geld gekregen. Vooral Jaime Oster was moedig. Na het stierengevecht ontmoetten we Jan Pieter Engels, een Leids geoloog die helemaal in het Noorden van de provincie La Coruña werkt.” “Freddie en Michiel zijn toen met mij naar Caýon gegaan en daar hebben we een enorm gezellig weekend van gemaakt. ’s Avonds na aankomst begonnen we meteen met glazen wijn en daarna hebben we veel sardines gegeten, een traktatie voor de heren Warnaars en Furstner. Tot slot koffie met cognac en weer veel wijn. De volgende ochtend laat opgestaan. In de middag had een vrindje, die binnenkort naar Holland gaat, ons verteld dat hij een paar grote zeebeesten had gevangen en hij stelde voor dat wij ze voor de lunch met z’n vieren zouden opeten. Hij noemde ze buey de Francia, zeekoeien volgens mijn dictionario. Maar volgens mij zijn zeekoeien een soort zeehonden. Hoe het ook zij, we hebben heerlijk zeekoe gegeten (er was een zeestier en een zeekoe, dat kan je aan de bouw zien). Het was heel lekker, veel vlees en heel mals. Een geweldige belevenis.” “Ik ben zaterdag naar Lage vertrokken, waar ik Isidro Parga Pondal heb getroffen. We hebben samen erg leuk over de geologie van mijn gebied en meer in ’t algemeen over de geologie van Galicië gepraat. Hij was erg enthousiast over mijn werk en raadde me aan op een groter stuk Galicië te promoveren, vooral omdat ik zo langzamerhand met veel gesteenten van Galicië vertrouwd ben geraakt, mede door meelopen met Peter Floor en Pit Pilaar. We zullen maar eens afwachten, eerst maar afstuderen en dan zien we wel verder. Met Parga heb ik afgesproken dat hij begin september naar Caýon komt om met mij een excursie in m’n gebied te maken.” “Vanmiddag heb ik een netkaart van mijn kustprofiel afgemaakt. Dit i.v.m. het bezoek van Parga, volgende week (begin september). Destijds in Lage was hij erg tevreden over mijn werk en beaamde veel van mijn hypothesen omtrent het gebied, kortom we waren het gloeiend eens. Waarschijnlijk vindt hij het daarom de moeite waard om nog eens een kijkje te nemen in mijn gebied. In ieder geval kan je veel van Parga leren, want hij kent de geologie van Galicië (zo groot als Nederland) op zijn duimpje en gaat er binnenkort een geologische kaart van publiceren.” “Dinsdag 6 of woensdag 7 september komen Freddie Warnaars, Jan Pieter Engels (met zusje) en Michiel Furstner (ook met zusje) om hier van de 7e tot de 10e september fiesta te vieren. Het feest belooft geweldig te worden. Er komt een grote band en verder een groep van ste doedelzakspelers. De 8 is de belangrijkste dag met een processie naar een kapelletje in de bergen, waar dan ’s middags en ’s nachts gedanst en gepicknickt wordt. Die dag komt de bisschop van La Coruña ook een kijkje nemen. De mensen picknicken die dag in het open veld en nemen allemaal hun eigen eten mee: wijn, brood, Spaanse omelet (tortilla), vleeskoeken, etc. Verder natuurlijk talrijke tentjes met versnaperingen. Het lijkt een echt openluchtfeest te worden à la de schilderijen van Breughel. De mensen komen óf lopend door de bergen óf per bus (er komen er wel 100 zeggen ze). Op deze wijze krijgen jullie toch wel een beeld van een echt volksfeest in de open lucht, waar iedereen zoveel geld aan kan uitgeven als hij wil. Volgens mij bestaan zulke feesten niet meer in Holland, ook niet op ’t platteland. Dat is eigenlijk wel jammer.
12
Freddie Warnaars, op zijn motorfiets, en Michiel Fürstner, achterop, op bezoek in Caýon
Henk’s stamkroeg in Cayon, op de voorgrond ‘El viejo de Caýon, de 80-jarige Basilio
Het hele dorp leeft in gespannen afwachting van de feesten. De muziektent en diverse kermistenten, schiettenten, tombola’s, staan er al. Zaken zijn met het oog op de feesten aanzienlijk verfraaid. Zelfs de weg naar Caýon zijn ze aan ’t verbeteren. Voor de mensen van Caýon is het fiesta een roes van vier dagen, waar geweldig gedronken en gegeten wordt, waar ze niet op het geld letten. Een soort carnaval in een verder zeer eentonig en monotoon bestaan. Ze vinden het prachtig dat ik en de andere Hollanders het feest meemaken. Al met al een verdomd goed sluitstuk van dit jaar in Spanje.” ========
CANTABRIË Veldwerkherinneringen - Dosia Laeyendecker-Roosenburg Meelopen Aangekomen in 1957, ging ik in 1958 meelopen met Francoise Sprenger van Eyk. Wij hadden een kamer in een dorp in de buurt van Cistierna. In dat zelfde dorp was een boerderij, gebruikt als basiskamp voor Professoren De Sitter en Brouwer. Francoise en ik aten in het basiskamp. Douwe Boschma had er de leiding, en dat betekende dat hij uitmaakte wie ’s avonds de “kop” van de meloen mocht eten. Ontbijt bestond uit grote bakken melk met brood om te dopen. Lunch in het veld werd niet gegeten (dat deden geologen niet) en ‘s avonds was er een groot gezelschap en altijd die meloen. Verder werd alles overgoten met enorme hoeveelheden alcohol, aangesleept door een zekere Manolo, berucht smokkelaar uit Cistierna. Ik herinner me, dat we een keer bij het ontbijt waterglazen vol rum hadden gedronken. Daarna liepen Francoise en ik het veld in en waren op dezelfde manier dronken. We bleven dus maar zitten op een steen en zagen het landschap heen en weer bewegen en af en toe een koe de lucht in vliegen. Ondertussen namen we alle boeken van Couperus door. Nadat het basiskamp verhuisde, aten Francoise en ik bij het oude vrouwtje waar we de kamer huurden. Het menu was iedere dag soep met enorme hoeveelheden aardappelen en “geitenongeluk”. Ook kregen we voor de lunch een bocadillo mee. Toen begrepen we waarom een geoloog nooit eet of drinkt in het veld, want na het eten van dat broodje vielen we altijd in slaap. Het veldwerk bestond uit het opmeten van stratigrafische profielen. In de lagen bevonden zich eindeloze hoeveelheden brachiopoden. Het interessante was dat Francoise altijd de grote zag en ik de kleintjes, zodat er geen fossiel dat aan onze aandacht ontsnapte. Uiteindelijk werd dit allemaal in kaart gebracht tot vreugde van Prof. Brouwer. Francoise was lang, en had lang blond haar, la alta rubia. Dat haar werd in de rivier (Esla) gewassen, waarvoor het dorp en ook het basiskamp uitliep. Ik reisde via Madrid. Voor de terugweg kon Manolo mij een lift geven, want hij moest voor belangrijke smokkelzaken naar Madrid. Francoise vertrouwde het niet, dus ze ging mee, om mij niet alleen te laten gaan. Dat werd een dodenrit de hele nacht door met onverwachte stoppen voor
13
onderhandelingen op straat in verdachte buurten, en opmerkingen van Manolo als “een dollar is geld waard “, un dollar vale dinero. Tegen de ochtend kwamen we aan in de omgeving van Madrid, en daar werd ik de auto uit gezet, want Manolo moest onmiddellijk terug, het leek alsof hij achtervolgd werd. Francoise ging mee terug, en we namen haastig afscheid. Gelukkig hebben we het allebei overleefd. In Madrid was ik paying guest bij een alleraardigste Baskische familie waar ik volgende jaren weer logeerde, en ook nog een beetje Baskisch leerde (en politiek). In Spanje, in de tijd van Franco, zag je hoe het ook anders kan, hoe arm de mensen waren, dat de meeste dorpen geen elektriciteit of stromend water hadden. We zagen hoe bang men was voor de guardia civil, hoe moeilijk het was voor onze leeftijdgenoten om naar de universiteit te gaan en hoe depressief de jeugd vaak was. Proefkartering In 1960 kregen Tineke Goedhart, Marjan Sippel, en ik een gebied toegewezen ten Oosten van Carmenes. Ik kreeg een lift naar Spanje van Jaap Liezenberg (?) in een Ford uit 1930. Tineke reed er achter aan (of vooruit!) op haar nieuwe scooter met Jaap Poll. De Ford had een losse kofferbak, die er in België af viel. In Frankrijk begaf de stroomverdeler het en toen dat eindelijk gerepareerd was vielen we in het pikkedonker op een stuk gras in slaap. De volgende ochtend bleek dat gras een verkeerspleintje te zijn en verbaasde bewoners stonden om ons heen. De eerste schreden in het veld aan de oevers van de Amblève (1958). V.l.n.r.: Karel Roberti, Dosia Roosenburg, Hans Avé Lallemant, en Charley Arps (foto genomen door Ernst von Metzsch)
In ons gebied kampeerde Tineke, Marjan en ik aanvankelijk in een geologentent onder een brug bij een stroompje. Dat was niet zo handig. Boven op de brug stond ‘s nachts de dorpsgek, el tonto, te brullen, en overdag waren we te veel in het zicht. De notabelen van Carmenes besloten ons een schoolgebouwtje te lenen, in het gehucht Almuzara, een romantische plek tegenover een bouwvallige kapel. In de zomer werd het schooltje niet gebruikt, want de maestra woonde in Carmenes. Er werd nog een elektrische draad doorgetrokken en daaraan hadden we een 30 watt peertje: “Tenemos luz”. De meeste mensen hadden geen elektriciteit, maar men vond dat wij daar recht op hadden, omdat we moesten lezen. Op de schoolbanken konden we de kaarten droog houden en verder was er plaats genoeg voor ons huishouden. We raakten zeer bevriend met de dorpsgenoten. Marjan leerde de buurkinderen hockeyen. Op zondag trokken we onze jurken aan en gingen ter fiesta, of met het dorp op stap om de herder boven in de bergen te bezoeken. De vrouwen verzorgden het voedsel, terwijl de mannen de nodige reparaties uitvoerden aan de herdershut en omheiningen voor het vee. Het karteren leverde meer moeilijkheden op. De scooter van Tineke was een grote uitkomst bij het doen van inkopen in Carmenes en het water halen. Ook konden we ermee in ons gebied rijden, een dal in, en van daaruit omhoog lopen. We werden in het veld gestuurd met het idee dat we in het Devoon zaten, maar toen ik op een steen sloeg en daarin een fossiel van een graptoliet vond, klopte dat dus niet. De meeste lagen waren wel te volgen en in te meten voor de kaart, maar soms waren we volkomen de kluts kwijt, en als er dan inspectie langs kwam raakten de heren behoorlijk geïrriteerd: Vrouwen in het veld! Tijdens deze proefkartering begon ik te twijfelen aan mijn ruimtelijke inzicht. Ook was ik niet erg geschikt voor steile lange tochten (korte achillespezen bezorgden veel pijn). Ik kreeg uit onze algemene kas een wandelstok en dat hielp geweldig, maar De Sitter kreeg een fit toen hij dat zag (er zat geen Structurele Geologie voor mij meer in!). Daarentegen hebben Tineke en Marjan mij van mijn ochtendhumeur afgeholpen en daar ben ik ze eeuwig dankbaar voor.
14
Doctoraal veldwerk Ik besloot me te melden bij Prof. Brouwer, en wilde een onderzoek doen in de ecologie van brachiopoden in het gebied waar ik meegelopen had, bij Cistierna. Het was me daar opgevallen dat de brachiopoden voorkwamen in bepaalde lagen en gesorteerd leken te zijn naar grootte. Brouwer vond dit niet geschikt. Hij wilde dat ik crinoiden ging bekijken in de buurt van Barrios de Luna. Daar zou ik in het basiskamp kunnen kamperen, en dat vond hij veiliger. Het probleem was dat dat gebied nog niet gekarteerd was en ik niet begreep hoe je dan een detail onderzoek kon doen. Kortom, ik had geen idee wat er van mij verwacht werd. Verder was het een probleem dat De Sitter mij niet in dat basiskamp wilde hebben. De Sitter was een maagpatiënt en daardoor snel geïrriteerd. Hij tolereerde geen studenten in dat kamp. Dit was een probleem dat Brouwer en De Sitter niet opgelost hadden toen ik met mijn meeloper, Caro Lugten, daar aan kwam zetten. Niet leuk. Ik heb onze tent opgepakt, een onderkomen gevonden in het dorp Barrios de Luna, en me bezig gehouden met de crinoiden (prachtige fossielen) en dat gebied. Brouwer heb ik niet gezien, maar wel zijn assistent Bert Breimer, die met mij de zaak kwam bespreken. We zaten op een rots in mijn gebied met schitterend uitzicht op het stuwmeer en toen heb ik Bert gevraagd: als ik hier mee doorga studeer ik dan ooit af? Nee, zei Bert. Ik was hem dankbaar voor zijn eerlijk advies. Met leenauto (Dodge) naar het veldwerk (1958) met links staand Dosia Roosenburg, op de bumper Henk Evers, slapend in de achterbak Karel Roberti en aan rechterkant v.l.n.r. Jaap ten Bosch, Philip Steenstra Toussaint en Charley Arps. Fietsen waren opgestuurd met de trein. (foto genomen door Ernst von Metzsch)
Suriname en Colombia De volgende stap was het zoeken naar een andere studierichting. Ik kwam terecht bij Van der Hammen en de palynologie, het pollen onderzoek. Daar had ik nooit van gehoord, maar Van der Hammen was een zeer enthousiaste man, en bovendien iemand, die mij au serieux nam, een nieuwe ervaring. Ik vertelde hem dat ik het ver weg wilde zoeken wat het veldwerk betrof, want vliegkosten waren geen bezwaar (mijn vader werkte bij de KLM). Van der Hammen had veel connecties in Colombia, dus werd er daar een onderzoek opgezet voor de zomer van 1962. Op het laatst kwam er nog een verzoek binnen van Dr. Geyskes uit Suriname voor hulp met een palynologisch onderzoek bij een archeologische opgraving, en dat kon ik dan meteen meepikken. Er was weinig tijd om de praktijk van het veldwerk te leren, dus ging ik in het vroege voorjaar naar Twente de Dinkelvallei in. Van der Hammen, zijn assistenten, en studenten deden daar veldonderzoek en hadden onderdak en een laboratorium in het museum “Natura Docet” in Denekamp (zie Henk Schalke en Erno Oele over Kwartairgeologie in Veldwerk! 2008). Ik kreeg daar een individuele spoedcursus. In de eerste plaats moest ik leren omgaan met de Edelman handboor en de Dachnovsky-sonde, verder was het belangrijk planten en bomen te identificeren en enig inzicht te krijgen in de ecologie van planten gemeenschappen. Ik heb daar profielen bemonsterd tussen de boeren, ben verdwaald, maar niet verdronken, in een veen in Duitsland op zoek naar Andromeda (de opdracht van Van der Hammen was dat ik met dat plantje terug zou komen, en zo gedaan!). Ondertussen werd ik door een vaardige non in Denekamp gevaccineerd tegen gele koorts en tyfus. Na deze weken van intensieve voorbereiding was ik klaar voor Zuid Amerika. Colombia werd een totale mislukking, deze keer om politieke redenen. De dag voordat ik arriveerde in Bogota, werd de president dood aangetroffen in zijn zwembad. De gevolgen waren chaotisch. De mensen van het Antropologisch Instituut in Bogota, die mee zouden gaan naar het onderzoek gebied in het zuiden van Colombia, konden niet meer weg. Ik moest er alleen naar toe. Kaarten waren er niet. Luchtfoto’s werden beheerd door het leger. Om die los te krijgen moest ik de baas van dat instituut omkletsen tijdens een etentje, dat vrij verdacht in een privé kamer van een restaurant plaats vond. Ik was gelukkig voorbereid en had twee fraaie mantelpakken bij me voor dit soort besprekingen. De luchtfoto’s werden vervolgens vrijgegeven, en ik kon een rudimentaire kaart maken van het onderzoeksgebied. Reizen er naartoe was heel moeilijk, omdat de violencia op z’n hoogtepunt was, en dat maakte het levensgevaarlijk. Verkleed in een zwarte poncho en met een sombrero op het hoofd
15
ben ik gevlogen van Bogota naar Cali. Vervolgens zat ik negen uur in een bus en ben veilig aangekomen in het dorp San Agustin, waar ik een maand in een soort van hotel bivakkeerde. Van daar ging alles te paard met een plaatselijke gids. Dachnovsky-sonde in stukken, monsterflesjes, en andere spullen werden gepakt op een muildier. Het was een geweldige ervaring om rond te trekken door het berglandschap van de Andes, dat gevuld leek met orchideeën en watervallen. Maar van het veldwerk kwam niets terecht. De meertjes die ik probeerde te bemonsteren waren zo goed als droog en de bodem ondoordringbaar, zodat de Dagnovsky sonde geen nut had, en zo ging het door. Uiteindelijk werd het een precaire tocht terug naar Bogota. Daar was de situatie er niet op vooruitgegaan, en om het vege lijf te redden moest het land verlaten worden. Onderzoek voor een scriptie zat er niet in. Voorafgaand aan het Columbia debacle was ik 16 dagen in Suriname. Mijn bezoek werd gesteund door de stichting Wetenschappelijk Onderzoek Suriname en Nederlandse Antillen. Mijn opdrachtgever was Dr. Geyskes, directeur van het Surinaams Museum. Hij bestudeerde de archeologie van de Hertenrits, een terp gelegen in een moeras ongeveer zes kilometer van de kust, ten noordoosten van het dorp Wageningen in het westen van Suriname. Ik kwam aan in Paramaribo, viel bijna flauw van de tropische hitte op het vliegveld, en verbaasde me over een muzikale ontvangst. Het bleek dat de prinsessen Beatrix en Irene Paramaribo verlieten na een bezoek. Er was een iets kleiner comité voor mij. Ik werd gehuisvest in het Surinaams Museum. Letterlijk. Er was een grote tentoonstellingsruimte en daaraan een gastenkamer. Dat was tamelijk eenzaam en griezelig. Door de open ramen, zonder horren, kropen ‘s nachts kwalijke insecten, waaronder gigantische spinnen die ik de volgende ochtend in mijn klamboe aantrof. Het viel op dat iedereen in Suriname slangen, en/of tarantula’s verzamelde. Ik heb daarna in verschillende tropische landen gewoond, maar nooit zoveel gevaarlijk “klein wild” per vierkante meter aangetroffen. Alles was overigens perfect georganiseerd. Met een klein vliegtuigje vlogen Dr. Geyskes, zijn assistent en ik langs de kust naar het onderzoeksgebied. Om de Hertenrits te bereiken, moesten we uren waden door moeras. Dit soort tropisch moeras heeft een onderlaag van klei, waarop een dunne veenlaag en daarboven minstens een halve meter water dicht begroeid met waterplanten, grassen en cyperaceeen, en op hogere strandwallen struiken en bos. Geyskes assistent liep voorop met een machete om een pad te banen door het water. Boormateriaal, en alles wat droog moest blijven, hadden we op onze rug of boven ons hoofd. Ondertussen keek ik uit naar slangen en zo, maar rekende niet op een soort krokodillen (kaaiman) die overal rondzwommen. Men beweerde dat die niet gevaarlijk waren, tenzij ze kleintjes hadden. Natuurlijk kon ik aan de zwemmende ogen niet te zien of er kleintjes bij waren. Ik heb daar drie profielen bemonsterd. Op de Hertenrits hebben we een profiel schoongemaakt langs de opgraving, wat een foltering was, want er verzamelden zich eindeloze hoeveelheden muskieten en steekvliegen, en bovendien was het in die put ongelofelijk warm. Boren in het water was comfortabeler, en de Dachnovsky-sonde werkte perfect. Het steriel houden van het materiaal was precair, maar uitstekend teamwerk hield alles schoon en boven water. We hebben ook nog strandwallen, die in de tijd van de Hertenrits opgehoogd waren voor het verbouwen van voedsel, bemonsterd om te zien of er pollen van eetbare planten te vinden waren. Twee weken in het veld gaf werk voor een jaar in het laboratorium en leverde een scriptie op, die gepubliceerd werd in Leidse Geologische Mededelingen (1). Het onderzoek was interessant, omdat de pollenanalyse aantoonde, wanneer en waarom de terp was opgehoogd, en wanneer er een einde aan de bewoning kwam. Lagen met potscherven en C14 dateringen complementeerde het onderzoek. Voor die tijd was een multidisciplinair onderzoek iets nieuws. Jaren later, toen ik prehistorische archeologie in Amsterdam studeerde, kwam ik een verwijzing naar mijn werk tegen in een tekst. Toen heb ik pas begrepen hoe dit onderzoek in de belangstelling stond. Van der Hammen heeft maar kort in Leiden gedoceerd. Ik heb geboft dat ik bij hem kon studeren. Zijn begeleiding was heel bijzonder, zeker voor die tijd. Zoals een van zijn assistenten zei, je leert een vak, en je leert wat het is om een onderzoek te doen en tot een goed einde te brengen. Ik heb hieraan te danken dat ik bij het Smithsonian Instituut in Washington, jaren lang gewerkt heb aan een onderzoek van houtvondsten in archeologische vindplaatsen in oostelijk arctisch Canada (veldwerk in de kou!). Dit leidde weer tot een onderzoek van drijfhout en arctische golfstromen. Dankzij Van der Hammen en de pollen werd ik de “woodlady”. 1. Laeyendecker-Roosenburg, D.M., 1964: A palynological investigation of some archaeologically interesting sections in Northwest Surinam.- Leidse Geol. Meded. 38, p. 3136.
16
Veldleven langs de Esla - Ab van Adrichem Boogaert Voor veel Cantabriëgangers is Valdoré een begrip. Het is een vriendelijk dorpje gelegen aan de Rio Esla tussen Crémenes en Cistierna. In 1958 was de staf er gelegerd tijdens de oefenkartering. Later was het de uitvalsbasis voor menig doctoraalstudent en promovendus. Er woonden veel vriendelijke, geïnteresseerde mensen, waardoor het dorp een grote gastvrijheid uitstraalde. Het overschuivingsvlak van het fameuze Esladekblad is net ten noorden van het dorp ontsloten. Op de daar kalkige Ermita Fm (Boven-Devoon) liggen de kalken van de midden Lancara Fm (Cambrium), gescheiden door een myloniet van hooguit een paar dm. Verder is de Portilla Fm er prachtig ontsloten (foto 1).
1 Foto 2: La Venta
Foto 1: Portilla Formatie
2
Het oude, toen al in onbruik geraakte, gebouw van La Venta (herberg en winkel) gelegen langs de grote weg op linkeroever (foto 2), bood een vast onderdak aan een paar ouderejaars en passerende stafleden. Het was belangeloos beschikbaar gesteld door de oude boer Angel Fernandez. Er vlak naast was een uitstekende kampeergelegenheid. Niet alleen studenten bewoonden La Venta. Ook ratten kenden er de weg. Daarom werden van oude kistjes wandkasten gemaakt, die aan de muur werden bevestigd. Prof. Brouwer, tijdens een van zijn bezoeken, was hiervan niet op de hoogte gebracht, met het gevolg dat zijn meegebrachte, grote Hollandse kaas in de nachtelijke uren door de ratten stevig werd bemonsterd. Om hier een einde aan te maken werd de jacht geopend. Eerst werd met een uitgezette klapval een grote, dikke rat gevangen. In de vier daaropvolgende nachten vond iedere keer een kleine rat zijn einde in de val. Zo werd de hele dode familie rat aan de voorbij vlietende Esla toevertrouwd.
3 Foto 3: Meelopers in het rechteroeverkamp
4 Foto 4: Jonge parelhagedis aan tafel
Aan de overkant van de Esla, waar ook de dorpskern ligt, was het ook goed toeven. Een ideale kampplaats in het winterbed van de rivier (gelukkig banjirde die ’s zomers nooit) onder een stel hoge populieren (foto 3), lag even ten noorden van de brug. Peter Mey en Peter Nagtegaal hadden deze locatie ontdekt tijdens hun oefenkartering in 1958. Het jaar daarop zetten schrijver dezes en Erno Oele daar hun tenten op. Ook hier waren zij niet alleen. Het begon met vliegen die, speciaal als de koeien weer in de buurt werden geweid, overvloedig aanwezig waren en zich in de nok van de tent verzamelden. Zij werden gevolgd door spinnen waar, op hun beurt, hagedissen op af kwamen. Zo ontstond een echte biocoenose. Je moest ook niet verbaasd zijn ’s morgens een paar padden in de
17
holtes van je luchtbed aan te treffen. Die parelhagedissen waren nieuwsgierige beestjes die, als wij ons potje kookten, kwamen kijken of er wat te halen was (foto 4). Behalve gewone vliegen waren er ook steekvliegen in vier soorten en maten. Vooral bij het zwemmen in de rivier moest je daarvoor oppassen. Kleine Spaanse jongetjes, die de grazende koeien in de buurt van het dorp bewaakten, hadden de aardigheid een groot formaat steekvlieg van een koe te plukken, een droge grasspriet door het achterlijf te steken en zo het strootje te laten vliegen totdat het door motorstoring terugviel. In de vroege zomer klonk ’s avonds in de duisternis een helder doch geheimzinnig ‘tuut’, ‘tiet’, ‘toet’. Wie veroorzaakte dit? “Sapos que cantan” vertelden de dorpelingen. Eerst zien, dan geloven! Dat viel niet mee, want zodra je dichterbij kwam, stopte het geluid. Uiteindelijk lukte het, met een zaklantaren in de aanslag, een kwaker te besluipen. In de lichtbundel zat een klein, grijs padje met snoer eieren om de achterpoten gewikkeld: een vroedmeesterpad (Alytes obstetricans). De mannetjes kruipen zo een tijd rond. Tegen de tijd dat de eieren op uitkomen staan, stropen zij die af in een poeltje water, waarna de kikker- of liever paddevisjes meteen kunnen wegzwemmen. Klungelkes worden deze padjes genoemd in Zuid-Limburg, vanwege hun geluid als van kleine belletjes. Toetkikkers noemden de geologen hen. In het idyllische tentenkamp aan de rechteroever van de Esla werd eveneens ons voedsel bedreigd. Bij terugkomst uit het veld was onze voorraadtas opengescheurd en leeggeroofd, zelfs de droge macaroni was verorberd. Onze klacht bij de dorpelingen bracht ons op het spoor van “La Perra” een niets ontziende, altijd hongerige teef, die zelfs ’s nachts ons kamp besloop. Een goedgemikte bergschoen en hoog in de boom gehesen proviandtas losten dit probleem op. Gelukkig weerstonden de chorizo en de eieren de langdurige blootstelling aan de hete zon goed. Het brood werd er echter niet beter op. In de Esla was het goed vissen. Dat mocht natuurlijk alleen met een vergunning. Daar lette Pedro “el guarda del rio” op, een stevige man met fraaie snor, die het klaarspeelde in elke zin die hij sprak minstens één vloek of smerig woord te verwerken. Toch was het geen kwaaie vent. De lokale bevolking was heel bedreven in het verschalken van forellen. De kenners wisten precies wat voor kunstvliegen of lepeltjes ze moesten gebruiken bij een bepaald weertype. Caspar Rodriguez vertelde mij dat hij zijn mooie huis had kunnen bouwen van het geld dat hij door de jaren heen had verdiend met de verkoop van forellen aan een hotels in de buurt. Meewarig keken zij naar de schaarse Franse toerist die met zijn fraaie hengel in de rivier stond en er maar weinig uithaalde. Sommigen waren bedreven in het vangen met de hand van onder een onder een overhangende rots schuilende forellen. Voor enkelen was dit te veel moeite. Een dorpeling (ik zal zijn naam niet noemen, want het was streng verboden) pakte zijn escopeta en schoot met grove hagel op vissen die nabij de oppervlakte naar een insect hapten. Omdat het slachtoffer dan of zonk of snel afdreef in de stroom, moest er altijd een duikende zwemmer paraat zijn om de buit aan land te brengen. Die taak heb ik ook eens vervuld. Verhalen deden verder de ronde over vissen met dynamiet, stiekem meegenomen uit de mijnen van Sabero, maar dat heb ik (gelukkig) nooit meegemaakt. De mooiste manier van “vissen”was als het watertoevoerkanaal van de kleine stuw in de Esla naar de turbine van de houtzagerij, vlak achter La Venta, werd drooggelegd voor groot onderhoud. Dan was het “catch as catch can”: spartelende forellen en andere vissen en rivierkreeftjes (cangrejos) voor het grijpen! Ik werd erbij gehaald met mijn primus en een pannetje, Vicente García en zijn makkers zorgden voor wat olijfolie, brood en veel wijn. Versere gebakken forel heb ik nog nooit gegeten! De Guardia Civil kreeg er echter al gauw lucht van. Twee beambten in grijsgroen uniform met de bekende zwarte “leunhoeden” (term van Dick Klusman) verschenen op het toneel. Na een kort ambtelijk overleg werd geconcludeerd dat dit weliswaar geen legale manier van vissen was maar, omdat de vissen toch aan het doodgaan waren op het droge of in de overgebleven poeltjes, er niet van een misdrijf sprake kon zijn. Even later deden ook zij zich tegoed aan het visbanket. Wat verder van het dorp verschool zich klein en groter wild in het stuikgewas: patrijzen, kwartels en zelfs wilde zwijnen. Enkele geprivilegieerde bewoners van Valdoré maakten daar jacht op. Veel zal er niet hebben gezeten, want zelf heb ik daar nooit iets van gezien in het veld. Ik trof eens Don Antonio aan, de oude pastoor van Valdoré, wandelend in zijn zwarte soutane met daaronder een lange donkerblauwe werkbroek en met een jachtgeweer over de schouder. Toen ik hem zo fotografeerde
18
vroeg hij bezorgd: “Wat zullen de mensen bij jou daar wel van denken”? Ik antwoordde: “Zij zullen denken dat u uw kudde goed bewaakt”. Na mijn studie ben ik vier keer met vakantie teruggeweest in Valdoré. Het is steeds weer als een soort thuiskomen. Veel is in de loop van de jaren veranderd. De jongeren zijn weggetrokken, veel ouderen zijn overleden, een klein aantal leeftijdgenoten woont er nog. De karakteristieke kleinschalige veehouderij en land- en tuinbouw is er niet meer. Nog maar weinig huizen zijn permanent bewoond. De bar van Justo Bascones is allang gesloten evenals de dorpsschool, de fonda van de gezusters García is dicht, de houtzagerij van Vicente García draait niet meer, zelfs de kleine kerk is meestal gesloten.
5 Foto 5: La Ventasierra
6 Foto 6: Informatiepaneel van historische weg
Een lichtpunt is het grote, nieuwe hostal La Ventasierra naast de oude zagerij en pal achter La Venta (foto 5), opgezet door Vicente en na zijn vroege dood gedreven door zijn weduwe Amalia. Hier treffen nu de overgebleven bewoners van Valdoré en de naburige dorpen elkaar aan de bar en genieten passanten en enkele vakantiegangers van een hartige Spaanse maaltijd in de gelagkamer. Helaas heeft de stuwdam bij Las Salas en het achterliggende stuwmeer van Riaño de ecologie benedendams flink verschraald. Het wisselende regime van veel koud water in het najaar, winter en voorjaar, afgewisseld met veel minder, zongewarmd water in de zomer, heeft plaatsgemaakt voor een constante, forse stroom ijskoud water dat van onderuit het stuwmeer wordt aangevoerd. Geen forellen meer, geen zomers opgewarmde diepe poelen meer waarin het vroeger goed zwemmen was. Ook het aantal kruipend en kwakend kleingedierte is fors afgenomen. De toetkikkers heb ik nooit meer gehoord. Maar de flora is nog steeds prachtig en van een overweldigende verscheidenheid. Daarvan is ondermeer te genieten langs de een paar jaar geleden, in het kader van het toerisme ontsloten, oude, van oorsprong Romeinse weg (foto 6) langs de linkeroever van de Esla naar Crémenes en Las Salas. Een aanrader!
Herinneringen aan Cantabrië – 1967 - Dietert van der Baan Inleiding Voorjaar 1967. Mijn kandidaats is gehaald en de poort naar het heilige der heiligen, doctoraal veldwerk in het Cantabrisch gebergte, gaat eindelijk open. Professor Brouwer laat me de keus tussen gebieden met en zonder hoge bergen. Ik kies voor bergen en kreeg een gebied van tien bij vijftien kilometer toegewezen. Mijn gebied telt een rivier (de Esla), veel beekjes en arroyos, pieken tot 1842 meter, een stadje met zeven bars waaronder een etablissement met dubieuze reputatie dat erg in trek is bij de jeugd, en veel afgelegen bergdorpjes. Soms zo afgelegen dat ze alleen lopend of per ezel bereikt kunnen worden. Oostelijk ligt een Carboon bekken bedekt met bossen. Provinciehoofdstad León ligt op zeventig kilometer afstand. Ik ontvang een proefschrift over het gebied, een geologische kaart, kopieën van oude legerkaarten, onscherpe luchtfoto’s, en een brief met imponerende stempels, de ‘consejo’, bedoeld om lokale autoriteiten ervan te overtuigen dat je student bent en geen landloper. Voor vervoer kan ik, als vorig jaar, gebruik maken van de ‘koektrommel’, de 2CV stationcar van mijn moeder. De rest van de
19
voorbereiding is snel geregeld. Monsterzakken, pot verf en kwasten, viltstiften, meetlinten, geologenkompas, hamer, zoutzuur, blik motorolie, tent. Eind april reis ik af. Robledo de la Guzpeña ‘s Avonds laat bereik ik de San Glorio, de bergpas tussen Asturias en León, en overnacht in de auto langs de weg. Een jaargenoot herkent mijn auto, tikt op het raampje, en voert een heel gesprek met me. De volgende ochtend herinner ik me er niets meer van. In Cistierna stop ik, ontbijt met cafe doble en galletas, en zoek op mijn kaart naar een plek die als basiskamp kan dienen. Mij oog valt op het dorpje Robledo de la Guzpeña in het uiterste zuiden van mijn gebied. Volgens mijn kaart is Robledo te bereiken vanaf Prado de la Guzpeña via een bergweg. Bij Prado tref ik een wirwar van sporen en wegen aan, waarvan één naar Robledo leidt, maar welke? Een man sjokt in het kolengruis en ik vraag hem de weg. Hij geeft vaag antwoord en wijst naar een karrenspoor. Dat volg ik. Het spoor verandert in een arroyo en al snel staat mijn auto muurvast tussen rotsblokken en rolstenen. Een jongetje uit Robledo ziet me. Hij licht me in dat ik met de dorpsidioot heb gesproken, en dat mijn blind vertrouwen in diens advies misplaatst is. Als hij hoort dat ik op zoek ben naar een plek om mijn tent op te slaan stapt hij in en dirigeert me naar het huis van zijn ouders. Robledo blijkt een dorp met school, kerk, plein met pomp en drinkbakken voor vee, een ruisende beek, stukjes boerenland, populierenhagen. De ouders van het jongetje wonen aan het eind van het dorp, in een groot huis met uitzicht op de imposante Peña Corada. Het gezin Tejerina del Blanco telt, behalve vader Elías en moeder Milagres, acht kinderen. Angelina (zeventien), Mari-Jesus (vijftien), Lagrimas (twaalf), Elinas (tien), Lucy (zes), en peuter Carlos wonen thuis, de twee oudste zonen, José en Fermín, wonen uit huis. Verder woont oma Tejerina er, een vitale weduwe, altijd in het zwart, gerimpeld, met één tand en een luide aanstekelijke lach. Ik word in het gezin opgenomen alsof ik een oude bekende ben. Slapen in een tent? Kom nou, je slaapt bij ons thuis, in onze slaapkamer, wij trekken bij de kinderen in. Het fornuis wordt opgepookt, van de muur klapt een tafel neer waaraan ik plaats neem, gerechten worden opgediend. Linzensoep, grote stukken gerookte ham, chorizo, garbanzos, filetes de ternera, tortilla, flessen tinto. Dorpelingen verschijnen in de keuken. Men is nieuwsgierig naar José, de geólogo holandés. Ik heb die naam aangenomen omdat ‘José’ voor de dorpelingen gemakkelijker in het gehoor ligt dan ‘Dietert’. Het middageten gaat naadloos over in het avondeten. Flan, koffie en cognac geven aan waar de comida eindigt, en waar de cena begint. Die eerste nacht slaap ik in het ouderlijk bed. Gelukkig kan ik Elías en Milagres ervan overtuigen dat ook in een tent geslapen kan worden. Zij slapen de volgende nacht weer in hun eigen bed. De deur van huize Tejerina staat altijd voor me open en aan tafel wordt altijd een plaats voor me gereserveerd. In 1967 wonen er circa vijftig mensen in Robledo. Kleine kinderen, omaatjes, ongeveer twaalf echtparen, nauwelijks kinderen ouder dan vijftien jaar. De mannen werken in de kolenmijn van Prado of op hun land. De mijn is klein en brengt weinig op. Voor de jeugd is er geen toekomst in Robledo, die trekt naar de grote steden. Tienjarige Elinas zal over enkele jaren naar Barcelona gaan en daar in een SEAT fabriek werken. Zijn oudere broer Fermín verenigt drie traditionele beroepen in één persoon. Eerst was hij priester, daarna militair, en nu is hij in de handel.
20
Voor meisjes is vroeg trouwen de gebruikelijke gang van zaken. Oma Tejerina ziet me als schoonzoon wel zitten en prijst haar kleindochters aan. Die zijn niet gecharmeerd van oma’s koppelarij en vluchten de keuken uit zodra oma er over begint. De Tejerina meisjes bezitten goede kwaliteiten, maar zijn bijna allen van prille leeftijd zodat hun transformatie in jonge godinnen nog jaren op zich zal laten wachten. Niet dat de meisjes Tejerina er geen haast mee willen maken. In huize Tejerina ben ik getuige van heftige discussies over de minifalda. Die is uit London overgewaaid, maar stuit in het Spanje van Franco op forse tegenstand. De discussies erover leiden tot verhitte gemoederen. Elías bezweert dat de minifalda zijn huis nooit in komt. Hij vraagt zijn dochters of ze er als putas bij willen lopen? ‘’Moeten we er dan als nonnen bij lopen en niet aan de man komen?’’ zegt Mari-Jesus verhit. Stemverheffing, geroep van Basta! Tranen. Moeder Milagres ziet de minifalda ook niet zitten. Oma neemt een verlicht standpunt in. Wat is er mis mee, vraagt ze, om de benen van een mooie vrouw te kunnen bekijken? Je koopt toch ook geen koe, voordat je die goed bekeken hebt? Haar dochter vindt het een minne vergelijking. Virgen! We zijn toch geen koeien die op de markt verhandeld worden? Mannen zijn mannen, zegt oma duister, ze kiezen je niet om je mooie ogen. De minifalda kwam huize Tejerina niet in. Althans niet in de zomer van 1967. In Robledo heb ik dus twee onderkomens. Huize Tejerina en mijn tent, een minuut lopen er vandaan. Na veldwerk ben ik vaak bij mijn adoptief familie te vinden. Aan hun tafel wordt heel wat afgepraat, want huize Tejerina is een zoete inval. Andere dorpelingen en ook de cura weten er de weg te vinden. De cura woont in een ander dorp maar komt graag langs voor een praatje en een glas tinto. Het beroep van dorpscura in Cantabrië is een gemakkelijk bestaan. Veel Cantabriërs zijn overigens niet overtuigd van het nut van een cura. Ook herinnert men zich dat de katholieke kerk tijdens de Spaanse burgeroorlog de kant van Franco koos. Over de waterscheiding, in Asturië, leeft dit sentiment heel sterk. De mijnwerkersdorpen in Asturië waren republikeinse bolwerken, het front liep langs de waterscheiding, en de kerk was niet populair. Veel Asturiaanse meisjes bekijken curas met een mengeling van spot en medelijden. Wonen die soepjurken tussen de mooiste, meest vrije vrouwen van Spanje, maar mogen ze er van hun Papa niet aankomen. Lopen ze er als vrouwen bij in hun jurken terwijl al die hoogbenige meisjes gekleed gaan in broeken. Curas, zo vertelde een jonge Asturiana me eens, zijn de meest beklagenswaardige leden van het menselijk ras. Elke dag opnieuw moeten ze hun gevoelens ontkennen, elke dag liggen ze met zichzelf overhoop, alleen weduwen en oude vrouwen nemen hen serieus. Het zijn psychiatrische gevallen. En die denken ons te moeten leiden... Mijn kampplaats is idyllisch. Schaduw van hoge populieren, kikkergekwaak, een beek. De beek is wasplaats. Meisjes slaan er met natte kleren op platte stenen of voeren waterballet op. Mijn kampplaats is ook vergaderplaats van de dorpshonden, zodat ik, omringd door slapende en zich krabbende honden, als een lord of the animals geniet van het ballet van de najaden. Mijn koektrommel staat op de grashelling, met grote rolstenen achter de banden om te voorkomen dat hij de helling afrolt en in de beek belandt. Een reëel risico, want op een middag zie ik de koektrommel de helling af rijden met aan het stuur een paniekerige Elinas die verwoede pogingen doet de handrem weer aan te trekken. Robledo telt één cantina, beneden aan het dorpsplein. Milagres waarschuwt me er niet binnen te gaan. Het is een poel van verderf, een gevaar voor eerlijke, hardwerkende mannen. Mijn nieuwsgierigheid wordt geprikkeld en ik bezoek de cantina. Maar met de beste wil kan ik in kaartspelende en tinto drinkende mannen geen zondaren zien. Carter en kauwgum Ik wil iets terug doen voor de Robledanen, en biedt gratis taxiservice aan met mijn 2CV. De koektrommel is niet de enige auto in Robledo. Don David, de oude schoolmeester, heeft een SEAT, en de bakker die eens per week langs komt heeft een Landrover. Die is het beste vervoermiddel om Robledo te bereiken want de weg is een karrenspoor met grote rotsblokken. Hier met een 2CV rijden vergt opperste concentratie, en zelfs dan zijn harde aanrakingen tussen rotsen en auto niet te voorkomen. Mijn auto is een AKL, een in België vervaardigde 2CV met achterbank en grote zijruiten. De achterbank is in Nederland achtergelaten. Passagiers moeten dus op de vloer zittend of liggend plaatsnemen. Meestal is dat geen probleem. Tot de keer dat ik een omaatje een lift naar Cistierna
21
geef, een rit van twaalf kilometer. Ze is vergezeld van een zak aardappelen, drie kippen, en een kleindochter. Ik wil dat oma in de stoel voorin plaats neemt, maar oma vindt dat haar kleindochter daar hoort te zitten, en gaat op een klapstoeltje achterin zitten, samen met de kippen en aardappelen. Ik ben er niet gerust op. De weg is bochtig, er is een helling, en mijn koektrommel heeft de beroemde 2CV vering. Oma ziet geen probleem, dus we gaan op pad. Het gaat goed totdat we in een bocht de bakker tegenkomen. We moeten haastig uitwijken. Het klapstoeltje kiepert om, in mijn spiegel zie ik wapperende zwarte rokken, spartelende benen, en rondfladderende kippen. De zak is omgevallen, aardappelen rollen over de vloer. Stoppen. Oma op de stoel, kippen kalmeren, aardappelen in de zak, en weer verder. Oma houdt zich nu stevig vast aan de stoel van haar kleindochter, maar geniet van het avontuur. De weg naar Robledo betekent veel lekke banden, ik wordt trouwe klant van de garage in Cistierna. Op een dag komt de onderkant van mijn auto zo hard met de weg in aanraking dat ik weet dat het goed fout zit. En ja hoor, een dun straaltje olie loopt uit het motorblok. Carter kapot! Mierda! In mijn tent heb ik een reserve blik olie. Ik schat dat Cistierna met die olie gehaald kan worden. Snel naar de tent, olie in het carter, en naar Cistierna geracet. De laatste kilometer verandert het geluid van de motor. Olie op! Gelukkig is het helling af naar Cistierna. Op zwaartekracht haal ik de garage. Daar wordt bevestigd dat ik een nieuw carter nodig heb. En geen gewoon nieuw carter, want mijn AKL blijkt een Ami motor te hebben. Die heb je niet in Spanje, het carter moet uit Frankrijk of België komen. Dat kan drie week duren. Hola, drie weken zonder auto? Kan de garage geen provisorische reparatie uitvoeren die het drie weken uithoudt? De monteurs zetten mijn auto op de brug en gaan in conclaaf. Kan ik over een uurtje terugkomen? Na een uurtje ben ik terug. Mijn auto staat nog op de brug en de monteurs wijzen naar het gat in het carter, dat met witte substantie is gedicht. De monteurs zeggen dat de reparatie het zal houden tot het nieuwe carter in León is. Ik ben geïntrigeerd door het witte spul. “Is dat stopverf?”. Ze glimmen van trots. “Masilla, no! Chiclets, sí!” Kauwgum! Zondagsjacht Zondag is het familiedag in Robledo. Dan gaat de hele familie naar de mis, en vervolgens wordt er gegeten, gedronken, en gepraat. Na de copas vindt splitsing der geesten plaats. Vrouwen en ouderen blijven thuis om te kletsen, de jonge mannen halen antieke dubbel-loops achterladers te voorschijn, jachtgeweren. En patronen. Grote kogels voor wolven, beren, wilde zwijnen. Kleine kogels voor klein wild. Hagelpatronen voor vogels. Op mijn kampplaats wordt verzameld. Eerst wordt geoefend met lege blikjes. Maar door de glazen tinto en de copas wordt geen blikje geraakt, ook niet als wordt geschoten met hagel. Om het gekwetste eergevoel te herstellen mag el Holandés zijn geluk beproeven. Dat is veilig, want ik laat weten nog nooit een jachtgeweer in handen te hebben gehad. Dat is waar. Maar in militaire dienst heb ik goed leren schieten, en tot ontsteltenis van de jagers verandert mijn blikje al bij het eerste schot in een vergiet. Dit moet worden rechtgezet. Met iets serieuzers dan een blikje. Men kijkt om zich heen op zoek naar een doelwit. Een groep mussen in een bremstruik trekt de aandacht, iemand zegt dat een dode mus beter is dan een leeg blik. Ik stel voor niet met hagel te schieten, maar met beren-patronen, want ik voel er niets voor om dode mussen op mijn geweten te krijgen en acht het uitgesloten dat mijn aangeschoten bezoek een mus kan raken met een berenpatroon. Mijn voorstel wekt hilariteit. Hoe vind je een mus terug als hij door een grote kogel is geplet? Maar ik heb goed gegokt. Men vindt het stoer om met zware patronen te schieten. De brem mist na afloop wat takken en bladeren, maar alle mussen blijven ongedeerd. Het bezoek is tevreden over de jachtpartij. De knallen waren indrukwekkend.
22
Sectie BPA Voor mijn veldwerk moet ik de Portilla Formatie van het oostelijk Esla gebied onderzoeken. De Portilla is een oude bekende. Twee jaar terug, tijdens de oefenkartering maakte ik er kennis mee. De Portilla, een Midden-Devonische formatie, is afgezet als een mozaïek riffen, banken en lagen oöliet in een ondiepe zee. De riffen van de Portilla waren echte tropische riffen, compleet met Bounty eilandjes, lagunes, en zeearmen waarvan de bodems bedekt waren met zee-egels en wuivende zeelelies. In zee zwommen grote Placodermen en kleine haaien. Als je Portilla kalksteen oplost in zuur kom je de haaientanden nog tegen. Ik besluit één sectie in groot detail op te nemen, die wil ik gebruiken voor een analyse van de verticale sedimentaire patronen. Op twee kilometer afstand van mijn tent bevindt zich een geschikte ontsluiting. Dat wordt sectie BPA. Op een windstille bloedhete ochtend onderneem ik mijn eerste tocht naar sectie BPA. Ik weet nog niet dat ik de komende zes weken er elke dag naar toe zal sjokken. Dat ik onder brandende zon, temperatuur boven vijftig graden Celsius, urenlang zal hameren, diktes zal meten, met een loep naar stenen turen, zakmessen bekrassen, zoutzuur druppelen, etc. Voor dit werk heb je stamina nodig. Van buiten is de Portilla een grijze, met korstmossen overgroeide massa. Om haar geheimen te ontfutselen moet je hameren. Vermoeiend en frustrerend werk is dat. Ben je minutenlang bezig een handstuk los te slaan uit de steilwand van een bloedhete arroyo, ben je net te laat om het handstuk op te vangen, en valt het naar beneden, zeventig meter de helling af, weg. Mente et malleo? Een mentale malloot, zo voel ik me op zo’n moment en geef daar luidkeels uiting aan. Het is goed in een straal van kilometers de enige Homo sapiens te zijn, want de geluiden die uit mijn arroyo opstijgen doen geiten op de vlucht slaan. Soms wordt ik tijdens het hameren geconfronteerd met verrassingen. Zo ontdek ik in een handstuk een breukvlak, parallel aan de gelaagdheid. Consternatie! Heb ik een over-schuiving over het hoofd gezien? Is de Portilla hier verdubbeld? Is dit wel een goede plaats voor een referentiesectie? Het kost me uren speurwerk om de puzzel op te lossen. In sectie BPA zijn ook spectaculaire dingen te zien. Soms loop ik op de bodem van een kustlagune, 390 miljoen jaar terug in de tijd. De Rugose kolonies liggen er precies bij zoals ze geleefd hebben. Je ziet holen waarin garnalen leefden. Achter me bevindt zich een droog-gevallen carbonaatplatform, vóór me een oöliet strandwal, daarachter de open zee. Als ik de tijd fast forward afspeel zie ik de zeespiegel rijzen. De Rugosen worden door kwartszand bedolven, de strandwal verschuift landwaarts. Op momenten als deze besef ik dat geologen tijdreizigers zijn die voorbije werelden tot leven brengen zonder nat te worden of door scherpe tanden beknabbeld te worden.
23
Meeloper Op een dag rijdt een rode Jawa twin mijn kampplaats op. Die is van mijn meeloper, Ferry Neyndorf. Beiden trekken bekijks. De mannen in Robledo hebben niet eerder zo’n motor gezien, en de Robledaanse meisjes vallen als blokken voor Ferry’s uiterlijk dat dankzij een Koreaans/Japanse moeder exotisch is voor Cantabrische begrippen. Alle tienermeisjes willen ‘El Japonnés’ met eigen ogen zien, aaien, aanraken. Het aantal vrouwelijke bezoekers aan mijn kampplaats neemt sterk toe. De meisjes liggen rijen dik op het veldje dromerig naar zijn tent te staren, wachtend tot Ferry zich vertoont. De mare dat zich in Robledo een exotische Japonnés bevindt trekt meisjes uit omliggende dorpen. Het dorpsfeest van Robledo wordt die zomer bezocht door veel lokale guapas. Ferry heeft er geen bezwaar tegen om met kilo’s stenen en fossielen te sjouwen. Dat komt goed uit, want twee Rugose kolonies die we na een halve dag hakken intact uit een mergel laag in sectie BPA halen zijn loodzwaar. Met de zware Rugosen in onze rugzak willen we de top van de Peña Corada beklimmen. Dat is een heel eind, we halen het met de tong uit de bek, drinken mijn bota leeg, en zien bliksemschichten en donderwolken dichterbij komen. Op weg naar beneden, halverwege de helling, begint het te stortregenen en alles werkt mee om ons als een hominide breccie de helling te laten afrollen. Maar ondanks loden benen (toch vergeten de wijn met water aan te lengen) bereiken we onze tenten heelhuids. Ferry is tot het inzicht gekomen dat een survival course niet correspondeert met zijn idee van vakantie, en kondigt zijn vertrek aan. Uitgezwaaid door bedroefde tienermeisjes verlaat hij Robledo op zijn rode motor. Cistierna Cistierna is mijn voornaamste watering hole. Tegenover Bar Moderno bevindt zich het winkeltje van Don Rafael. Die woonde lange tijd in Cuba, maar is na het overlijden van zijn vrouw naar Cantabrië verhuisd. Don Rafael zegt vaak dat hij zich specialiseert in uitzichtloze zaken. Zijn Spar is nog maar net geopend of een grote supermercado verrijst even verder in de straat. Ik speel regelmatig een partij schaak met hem in Bar Moderno. Hij is een goed schaker en het doet hem zichtbaar genoegen af en toe in het leven te winnen, al is het een partij schaak. Maar tegen de opmars van de moderniteit is Don Rafael niet opgewassen. Op een dag verkoopt hij zijn Spar en verdwijnt hij uit Cistierna. Bar Nacional is een ongewone bar. Je komt er niet zomaar binnen, de baas beoordeelt wie binnen mag en wie niet. Je mag alleen binnen met vrouwelijk gezelschap. Deze bar moet het niet hebben van tinto, tapas en tute-spelende patrons. Binnen staan grote sofa’s en diepe fauteuils in donkere vertrekken. Overal gordijnen en wandtapijten. Klanten willen niet gestoord worden. Mijn favoriete drenkplaats is Bar Rancho Grande, ingericht als een slaperige Wild West bar aan het pleintje voor het gemeentehuis. Je verwacht John Wayne te zien binnenstappen, roepend om een Ciento Tres. Achter de bar staat Angelines, onder Leidse geologen beter bekend als Tante Tiet. Villalmonte llalmonte is een dorpje temidden van bossen in een Carboon bekken, zes kilometer noord van Robledo. Er wordt een dorpsfiësta gehouden en ik rijd erheen. Eerst naar Puente Almuhey, dan El Otero, en dan rechtsaf. Op het holle weggetje naar Villalmonte kom ik een tegenligger tegen. Het is te smal om te passeren. Uitstappen, hoe lossen we dit op? Moet één van ons kilometers achteruit rijden? Niet nodig, vindt de ander. Als we mijn auto met z’n vieren omhoog duwen, tegen de zijkant van de holle weg, en hem daar vast houden, dan kan zijn auto er onder door. De koek-trommel wordt omhoog geduwd, zijn SEAT wurmt zich er onderdoor, dan glijdt één van de mannen uit en valt mijn auto bovenop de zijne. Noem je zoiets een oprijding? Eén van mijn clignoteur is aan barrels, de schade valt mee. Opnieuw duwen, zijn auto komt vrij, en even later staat mijn eend weer horizontaal op de wielen. De fiësta is al begonnen, de Lucha Leonesa is aan de gang. Er is veel jong publiek, maar ik zie geen jonge godinnen. Die zitten nog aan de comida, het echte feest begint pas als de comida voorbij is, en het is pas zeven uur ‘s avonds. De bewoners van Villalmonte zijn gastvrij, ik word door onbekenden uitgenodigd in een huis waar een feestmaal aan de gang is. Lage deur, diep bukken, ik kom in een kamer vol etende, drinkende, gesticulerende, druk pratende mensen. De gastvrouw begroet me: “Bienvenido! Come, toma!” Een stoel wordt bijgeschoven, er wordt ruimte gemaakt, ik krijg een bord. Pal tegenover me zitten twee
24
jonge godinnen. Grote donkere ogen worden als vuurtorenlichten op me gericht, het vertrek schijnt opeens lichter te worden. Het valt niet mee elkaar in het tumult te verstaan, maar ik leer dat Aurora de godin met het zwarte haar is, en Angelina de blonde, stralende Engel. Ze zijn achttien jaar. De Dageraad komt uit Villalmonte, de engel uit een buurdorp. Aurora hoort dat ik een geólogo ben, en denkt dat dit hetzelfde is als een theologo, een priester. Meteen vermindert het vuur in haar ogen met ettelijke candelas. “¡Geólogo!” roep ik. “¡Nada theólogo, nada cura!”. Het vuur vlamt meteen weer op. “¿Que es un geólogo?” wilt ze weten. “¡El contrario de un cura!” licht ik toe. Het licht van de Dageraad is nu verblindend. “Wat vind je van Villalmonte?” vraagt ze, vooroverleunend. Ik mors wijn, maar weet uit te brengen dat het me elke minuut beter bevalt in Villalmonte. Wat, vraagt de blonde Engel, doet een nada-cura als ik in Spanje, het land van de curas? Had ze me die vraag een jaar geleden gesteld, dan had ik naar waarheid geantwoord dat ik hier ben ‘’pour chercher les femmes”. Maar sinds een paar maanden heb ik een vriendin en ligt het ingewikkelder. Ben ik hier om calizas te estudiaren? Vast niet, zo prozaisch gaan de Moira niet te werk. Ik zeg dat ik in Spanje ben omdat ik mijn hart heb verloren in Cantabrië. “Ay!” zegt de Dageraad, “Je hart kwijt zijn is geen goede zaak, dat lijkt me niet best. Ik wil je helpen het terug te vinden. Waar ben je het verloren?” De blonde Engel is aan het vissen. “Was het in een Cantabrisch dorp? Veel mannen verliezen daar hun hart.” “Het is eenzaam zonder hart. Daar moet je echt iets aan doen!” zegt de Dageraad. “Claro,” zeg ik, “Daarom ben ik hier, in Villalmonte.” Dat antwoord wordt met hilariteit ontvangen. De maaltijd vordert, de wijn vloeit. Buiten begint de muziek. Iemand komt langs met cognac, vraagt of we een copa willen. Aurora zegt “Quiero musica y chicos!” en kijkt me strak aan. Duidelijker kan het niet, we staan op en begeven ons naar buiten. Aurora wilt meer weten over mijn verloren hart, ze vraagt mijn hand op mijn hart te leggen. Dat doe ik. Ze proest het uit, en ik kijk haar niet-begrijpend aan. “Hombre!” zegt ze, “Geen wonder dat je verdrietig bent. Daar hebben vrouwen hun hart, bij mannen zit het veel lager!” De blonde Engel vult aan: “Daar hebben Curas hun hart, maar mannen niet!” “Dát hart ben ik niet kwijt, daar is niets mis mee!” zeg ik. “Het is mijn andere hart waar ik naar op zoek ben.” De twee godinnen willen nu weten wat voor merkwaardige wezens geólogos zijn, dat ze over twee harten beschikken. Ik zeg dat dit een lang verhaal is, dat het best in een oor gefluisterd kan worden. Zodat ik even later, met de Dageraad dicht tegen me aan, het verhaal vertel van de onsterfelijke ziel die zich moet hijsen in een aards mannen- of vrouwenlijf, en die daarna op zoek is naar de ontbrekende helft. Ik vertel over Orpheus die naar de dodenwereld afdaalt om zijn Euridice terug te winnen. En ik vertel over mijn ontmoeting met een jonge godin op een Cantabrische dorpsfiësta, twee jaar geleden, en hoe dat bijna resulteerde in enkele reis dodenwereld. Aurora zegt dat ze een novio heeft, een militair, maar dat hij niet op de fiësta kan komen. Ze zegt dat ze snakt om weg te gaan uit haar dorp, ze wilt de grote wereld zien, voor een jonge vrouw is in Villalmonte niets te beleven, alle jonge mannen zijn weg, naar Barcelona of Madrid. Moet ik hier blijven? Moet ik een stoffige soltera of een schooljuf worden? Opeens geeft ze me een flinke duw die me achteruit in een greppel doet belanden. De Dageraad springt naast me in de greppel, fluistert dat haar novio opeens gekomen is, blaast me een kushand toe, en maakt zich uit de voeten. Ik klim uit de greppel en zie een militair speurend over de pista lopen. Angelina, de blonde Engel, klampt me aan. Ze bezweert me niet tegen de soldaat te zeggen dat ik met zijn novia heb gedanst. Aurora is ‘muy mujer, muy ardiente’, zegt ze. Dat kan ik beamen. Toen Bizet zijn ‘Carmen’ schreef moet hij aan iemand als Aurora hebben gedacht. De rest van de avond dans ik met Angelina, de stralende Engel. De andere godin zie ik met haar militair dansen. Het zou me niet verbazen als haar militair een korporaal is die Don José blijkt te heten. De Dageraad doet alsof ze me niet ziet, maar als ik later die avond mijn koektrommel opzoek,
25
voel ik nog één keer haar verblindend licht op me gericht. Die nacht droom ik van een korporaal die José heet, van een vurige dansende vrouw, en van een stierengevecht. Vreemd. Hier heet ik José, in dienst was ik korporaal, maar met stieren heb ik niets. Toch eens uitzoeken hoe het tussen Carmen en die korporaal afliep. Veldwerk Sectie BPA is klaar. Een grote verademing. Nu moet ik alleen nog de Portilla bekijken in de directe omgeving van Robledo, en dan ben ik voor dit veldseizoen klaar. Mijn verademing is van korte duur. Al direct wordt ik met problemen geconfronteerd. Sectie BPB, op minder dan een kilometer afstand van mijn eerste sectie, is veel te dun. Er moet een structurele complicatie zijn. Opschuiving? Afschuiving? Breuk? Ik baal enorm, want de waarde van BPA als referentiesectie is nu twijfelachtig. Moet ik een nieuwe referentiesectie opnemen? Was het werk van de afgelopen zes weken voor niets? Grimmig loop ik alle lagen tussen de twee secties af, om uit te vinden waar zich verdubbelde of ontbrekende intervallen bevinden. Tot mijn opluchting blijkt sectie BPA betrouwbaar. Maar sectie BPB is onbetrouwbaar, daar bevindt zich een breuk. De goden zijn echter nog niet klaar met me. De volgende sectie die ik opneem moet volgens mijn kaart Portilla zijn. Maar het blijkt geen Portilla te zijn. Een week voor nop gewerkt. Chupa! Tenslotte moet alleen het Serrones gebied nog onderzocht worden. Dit is een golvend kalksteenplateau ten noorden van Robledo. Het is een favoriet gebied voor jeugdige geliefden, want door dichte begroeiing en cuestas is het plateau onttrokken aan spiedende ogen. Mijn komst in de Serrones kondig ik aan met gehamer en cowboyliedjes. Actaeon zag per ongeluk Artemis in haar blootje in het bos, en hoe verging het hem ook al weer? Mijn kaart zegt dat de Serrones uit Portilla bestaat. Maar ik vertrouw de kaart niet meer, en voer een verkenning uit alvorens een sectie op te nemen. De Serrones blijkt niet te bestaan uit Portilla, maar uit Santa Lucía, een oudere kalksteen. Ha! Niet gefopt, mispoes! Afscheid Ik ben klaar. Tijd voor de afscheidsronde. Ik ga langs bij jaargenoot Rob Jonker die in een dorpje bij zijn geliefde Boñar bivakkeert (het werkwoord ‘boñaren’ betekent volgens Rob ‘een prima tijd hebben’). En langs jaargenoot Hans Braakman die in Portilla de la Reina op het Boven-Carboon broedt. In Cistierna langs bij Angelines voor een laatste tinto in Rancho Grande. In Robledo langs bij vrienden en bekenden. Tent afbreken, handstukken inladen, de familie Tejerina vaarwel zeggen. Elinas rijdt met me mee tot aan Prado, zoals hij maanden geleden ook als eerste mee reed naar Robledo. De Peña Corada wijst naar een staalblauwe hemel. Sol Invictus brandt. Bij elk vertrek laat ik stukjes van mijn hart in Cantabrië achter. Zo ook dit jaar. Ik heb met een Engel gedanst en ik heb de verblindende Dageraad in de ogen gekeken. Volgend jaar kom ik terug.
Citroën 2CV AKL
26
Herinneringen aan Cantabrië 1969 - Doctoraal veldwerk Riaño - Dietert van der Baan
Escaro De motorkap verdwijnt en een golf water spoelt over de vooruit. Dan komt mijn auto weer boven water en begint stroomafwaarts te drijven. Mierda! De locals hadden me verzekerd dat er maar een film water in deze riviertak zou staan, ze hadden me niet verteld dat het een film met diepgang is. Ik moet voorkomen dat de stroom me meevoert. Snel het portier open en uitstappen in water van een meter diep. Mijn auto zakt naar de bodem van de rivier. Ik waad naar de oever en bekijk de situatie. De voorkant van mijn tweekleurig-groene 2 CV stationcar staat onder water, de achterkant voor het grootste deel boven water. Heel pittoresk.
Foto 1: Locatie veldwerkgebied Riano - Cistierna
Wat nu? Kamperen op de met struiken begroeide grintbank tien meter verderop kan ik vergeten. Eerst moet ik mijn koektrommel op het droge zien te krijgen. Ik probeer het met duwen, maar dat is te optimistisch. Soppend loop ik de weg op en wacht op een auto die me kan helpen. Uit de eerste auto, met veel tieners, wordt vrolijk gezwaaid. Dat helpt me weinig, maar doet me de komische kant van de situatie inzien. De tweede auto is hulpvaardiger. Die stopt. Een Fasa, Spaanse versie van Renault, met de S van Santander op zijn nummerbord. De bestuurder, een vriendelijke man van mid-dertig, vraagt of ik een touw heb. Heb ik. Hij maakt vast aan zijn auto, ik aan de mijne, gas geven, en even later staat mijn eend druipend op de weg. Ik open het portier en een plens water golft eruit. Goed zo, mijn voeten zijn toch al nat. Ik bedank mijn Samaritaan, hij zegt “Buena suerte!” en vervolgt zijn reis. Foto 2: Detailkaart Riano
Met natte bedrading en contactpuntjes kan je niet starten. Dus zet ik mijn tent op langs de kant van de weg en droog bedrading en motor zo goed mogelijk. Daarna maak ik eten klaar, drink een Nescafé en een Garvey Esplendido, en kijk naar de sterren. Sterretje, sterretje aan de wand, wie is de slimste in het land? Nee, dat ben ik niet. Hoe stom moet je zijn om met open ogen een rivier in te rijden? Waar ik ben? Bij de samenvloeiing van Esla en Orza, stroomopwaarts van Escaro. In 1969 bestaat dit gehucht nog, maar binnenkort niet meer want hier komt een stuwmeer. Ook Riaño, waar ik morgen naar toe ga, zal onder water verdwijnen.
27
Plus een deel van het gebied waar ik nu veldwerk voor mijn tweede scriptie ga verrichten. Voor dat veldwerk heb ik een simpele opdracht. Bij Riaño bevindt zich de overgang van een dik pakket kalksteen naar schalie. Ik moet die overgang karteren en uitvinden wat er de oorzaak van is. Nog iets. Naast Riaño ligt een conglomeraat. De stratificatie ervan is verticaal, maar die van de erop liggende kalksteen is horizontaal. Dat grensvlak tussen die twee, wat is het? Een unconformity? Overschuiving? Kijk er goed naar. Professor De Sitter wil het weten. De volgende dag schijnt de zon. Laat in de middag wil de motor starten. Ik breek de tent af, pak in, rijd de paar kilometers naar Riaño. Links passeer ik de Parador van Riaño, een beroemd deftig geval. Ik was er eens, uitgenodigd door Conrad van der Meer Mohr, één van onze stafleden. Geen glorieuze entrée, want mijn meeloper werd misselijk in de auto en dook na aankomst de bosjes in om te kotsen. En bij het diner vroeg ik niet om Perrier maar om Gaseosa, een goedkoop drankje met 7-up smaak. De streng kijkende serveerster bevroor en zei: “En esta casa no se sirve Gaseosa!”. Ons imago, besefte ik, was nu helemaal naar de knoppen. Conrad had net een fles van de duurste Rioja geopend en keek me meewarig aan. “Van der Baan,” zei hij, “Vandaag dineren we in stijl! Overdag, in het veld, mogen we roughnecks zijn. Maar bij het diner zijn we heren! Straks nemen we een goede cognac en roken we een echte sigaar”. En dat deden we. Conrad trakteerde op Lepanto, een peperdure Spaanse brandy, en bood daarna Romeo y Julietta Churchills aan, dure sigaren in aluminium tubes. Foto 3: de oude Parador van Riaño
Riaño Riaño is een pret en vakantiedorp. Het wordt het ‘Potes van León’ genoemd, want net als het echte Potes ligt het omsloten door hoge bergen in een breed dal. Je kan er wandelen, berg klimmen, wildwater kajakken, vogels kijken, kamperen, bars bezoeken. Rijke vakantiegangers blijven de hele dag in de Parador, bespieden vanaf het terras de omgeving met verrekijkers. Dit is het oude Riaño dat nu niet meer bestaat. Oud Riaño. Als ik aan je denk zingt mijn ziel. Dan zie ik vóór me Bar Moderno met zijn fraaie houten uitbouw en zijn tafelvoetbal vanwaar we heel wat balletjes de zaal in hebben geknald, om ze daarna van onder de tafels met patrons vandaan te halen, kruipend op handen en voeten. Ik zie de andere vijf bars en het restaurant met het balkon dat uitziet over de rivier, waar hele jaargangen Leidse geologie studenten hebben gegeten, gepraat, gelachen. Ik zie de oude farmacia met de groen geverfde serres, de vakantie vierende meisjes uit Asturië die Carmen, Isabel, of Nieve heten. En ik zie het beroemde kampeerveldje na de brug over de Yuso, tegen een beboste berghelling aan. Naar dit kampeerveldje begeef ik me. Hier staan rugzakkampeerders uit León en Asturië en Leidse geologie studenten. Het veldje doubleert als oefenterrein voor autorijscholen. Leerlingen krijgen er onderricht in schakelen, achteruit rijden, bochten nemen. Foto 4: Het oude Riaño, kijkend naar het WZW
Gevorderden krijgen er een slipcursus. Overdag is het geen plaats voor romantiek, met het vele stof en het geknars van elkaar bevechtende tandwielen. En je moet opletten dat leerlingen je tent niet binnen rijden. In de weekends worden er races gehouden op lichte motorfietsen.
28
‘s Avonds, als de auto’s verdwenen zijn en het stof is gaan liggen, wordt het een podium voor Venus en Mars. Althans voor avontuurlijke zielen, want we zijn nog in de Franco jaren en nette meisjes krijgen een chaperon mee. De Caudillo is inmiddels op gevorderde leeftijd maar zal toch nog zes jaar mee gaan. Pas na zijn overlijden zal de seksuele revolutie in Spanje doorbreken. Dan zullen jonge Spaanse godinnen opstaan en zal heel Spanje kennismaken met de Maja desencadenada. Heel boeiend allemaal. Maar ik ben vorig jaar verloofd, en “Chercher les femmes” is voor mij nu een afgesloten chapiter. Volgend jaar zal ik trouwen en begint het volgende hoofdstuk, getiteld “Le défit conjugal”. Twee vrouwen zullen dan naast elkaar staan, mijn droomvrouw, schepsel van inner space, en mijn aardse vrouw, schepsel van outer space. Het hoofdstuk zal lezen als een duet, en duel, tussen Mente en Malleo, tussen heldere geest en de hamer van aardse werkelijkheid. Droom en realiteit zullen de confrontatie aangaan. Maar dit is allemaal nog toekomst.
Foto 5: oud Riaño met Bar Moderno (houten uitbouw) en Bar La Esquina. Foto 6: De Pico Yordas en de brug over de Esla
Riaño zal in de nabije toekomst ook te maken krijgen met de hamer. De slopershamer. In 1984 zal een eerste poging worden gedaan de bewoners van Riaño uit hun woningen te verdrijven. Een rechter zal daar een stokje voor steken. Op 7 juli 1987 zullen tachtig Guardia Civil komen om mannen in shovels en bulldozers te beschermen tegen de woede van de bewoners die hun huizen uit moeten. Er zal gevochten worden, vuisten tegen politieschilden. Kinderen zullen op daken klimmen, weigeren daar weg te gaan. Huizen zullen instorten. Vrouwen zullen huilen. De cura van Riaño zal tranen vergieten. Grimmige mannen zullen tegenover de Guardias staan, neus aan neus. Op een korrelige zwart-wit film zal ik een shovel zien inrijden op een gebouw met een schitterend houten uitbouw. Dat gebouw is Bar Moderno. Ik zal het zien instorten. In 1969 bestaat oud Riaño nog. De stuwdam, vijf kilometer stroomafwaarts, is in aanbouw. Naast de dam is een tijdelijke tunnel uitgehakt voor de rivier en het autoverkeer. Die zal worden dichtgegooid als de dam en de nieuwe wegen gereed zijn. En dan zal Riaño verdwijnen. Ik zet mijn tent op en kijk om me heen. Overal hoge bergen. Zuidelijk van me een cuesta, een kalkrug. Als je de cuesta naar het zuidwesten vervolgt steekt hij de rivier over en wordt dan een machtige berg van 1983 meter, de Peñas Pintas. Over de geologie van die berg heb ik veel verhalen gehoord. Hij zou bestaan uit isoclinaal geplooide kalken. Hij zou bestaan uit een opschuiving. Uit iets dat een ‘dekblad klippe’ genoemd wordt. Uit ‘Caliza de Montaña’. Uit algenkalk. Etcetera. De Peñas Pintas ligt in mijn gebied, dus ik zal er naar moeten kijken. Maar ik koester geen illusie dat ik het geheim van die elegante, mooie berg zal kunnen ontsluieren. Naar het noordwesten ligt ook een imponerende bergpiek, de Pico Yordas, 1963 meter hoog. Morgen wil ik hem beklimmen voor een birdseye view van mijn gebied . Maar vandaag eerst uitrusten van de lange autorit. Veldwerk De volgende dag krijg ik bezoek van wetenschappelijke staf, John Savage. John heeft twee jaar geleden zijn proefschrift gepubliceerd over structuren in de buurt, de Lechada en Curavacas synclines. Een keiharde werker is John, zijn kaart staat vol metingen, hij moet om de paar stappen zijn Breithaupt of Brunton hebben gepakt om een meting te verrichten. Tijdens veldwerk staat hij op vóór zes uur, weer of geen weer. John is een echte diehard, iemand die leeft voor de geologie. Ik kan erin
29
meegaan dat je in Cantabrië het heilige vuur hoog laat oplaaien, is het niet voor geologie, dan voor veldwerk, de ambiente, de guapas. Maar ‘s ochtends om vijf uur opstaan, dat is wel erg Pruisisch... Gelukkig is John clement voor niet-nestgenoten (mijn nest is de vakgroep strat/pal), en arriveert hij om half acht. Ik sta al klaar, en we begeven ons in zijn auto linea recta naar het beroemde contact dat een unconformity of opschuiving zou moeten zijn. Bij het begin van Riaño, na de brug over de Yuso, slaat John linksaf. We rijden langs een lage kalkheuvel. Hij zegt dat ik die heuvel goed moet bekijken, er zijn geologisch interessante dingen te zien. “Tops en bottoms?” vraag ik. John kijkt me verbaasd aan. “Hoe weet je dat?” Ik kan hem moeilijk zeggen dat hij sinds de oefenkartering “Mr Top and Bottom” genoemd wordt, en dat het niet moeilijk te raden is wat John met ‘geologisch interessante dingen’ bedoelt. Weet hij dat een meisje in bikini voor mij een ‘savage girl’ is? Ik mompel dat ik op die heuvel ben geweest. “En heb je de turbidieten gezien? En de slumps?” vraagt John. Hola. Ik ben nog nooit op die heuvel geweest. Gauw een afleidingsmanoeuvre. “John, hoe denk je met je auto over de Esla te komen?” Een goede vraag want deze weg loopt dood tegen de rivier. John kijkt me opnieuw verbaasd aan. “Nou, gewoon. Rechtdoor rijden.” antwoord hij enigszins bevreemd. Dit kan interessant worden. Rechtdoor rijden is wat ik deed bij Escaro, en kijk wat er gebeurde. Wie zal ons hier uit de rivier trekken als we vast zitten. Een stel ossen? Ik schraap mijn keel. “Je auto heeft amfibische kwaliteiten, neem ik aan?” John grijnst. “Wacht maar af, je zult het zo meteen zien.” Dit wordt, denk ik, op zijn minst natte schoenen. Kloten, mijn ander paar schoenen is nog nat. Dan zie ik voor ons een brug verschijnen. Dit kan niet, deze weg loopt dood. Wat doet die brug hier? Een solide stenen brug met betonnen balustrade en boogjes tussen betonnen pijlerplaten. Die brug was er gisteren nog niet! John kijkt me triomfantelijk aan, terwijl we de brug over rijden. “Zoals ik al zei, gewoon rechtdoor rijden!” We rijden naar het contact en stappen uit. Wat een luxe! Geen uren door het veld sjouwen voordat je moe en bezweet bij je ontsluiting arriveert. Per auto tot aan je bestemming, dat ben ik niet gewend. De afgelopen twee jaar veldwerk was sjouwen, berg op, berg af, met een rugzak vol stenen. ‘Fieldwork light’ is een welkome afwisseling. Het conglomeraat is inderdaad dat, een conglomeraat. Voor een fijnproever is er vast meer te zien, maar ik ben er geen en wil er ook geen worden. En het staat inderdaad verticaal. De kalk erboven is grijs, zoals bijna alle kalken. De kalk ligt vlak en het contact met het conglomeraat is messcherp. Wat is het? Unconformity of breukvlak? Na zoeken vinden we wrijfspiegels. Die wijzen op bewegingen langs het vlak, maar dat zegt niets want breukbewegingen kunnen ook langs unconformities plaats vinden. Als het een unconformity is, wil ik een basal conglomerate zien. Dat is er niet, maar ook dat zegt niets. Kortom, na een uur struinen langs het contact zijn we niets wijzer geworden, en dat had ik ook niet verwacht. Ik luister wat John allemaal te zeggen heeft over het geologisch plaatje van dit gebied. Dat verhaal is gelukkig simpel. In het Carboon begon het eindspel van de Hercynische orogenese, een periode van op elkaar botsende stukken aardkorst waarbij uiteindelijk alle continenten aaneen werden gesmeed tot één supercontinent. In Cantabrië werden in die tijd gebieden opgeheven, opgeschoven, geplooid, terwijl andere gebieden naar beneden zakten en diepe bekkens vormden. De opgeheven gebieden erodeerden. Rivieren en zwaartekracht zorgden dat de erosieproducten in bekkens werden gekieperd. West van Riaño bevond zich een hoog, en daarop vormden zich ondiep-water kalken. Oost van Riaño was een diep bekken, en Riaño bevindt zich op de helling ervan. John zegt dat het conglomeraat sporen bevat van dat diepe bekken. Als je het conglomeraat naar het oosten volgt zie je het veranderen in een conglomeraat dat op een helling werd afgezet, in de vorm van dingen die ‘pebbly mudstones’, ‘slumps’, en ‘fluxoturbidieten’ worden genoemd. Tenslotte pietert het uit. Een laatste lens rolstenen die ooit de helling is afgeroetst in een wolk van opdwarrelende
30
modder, en daarna is er alleen nog maar schalie en af en toe uiterst dunne zandlaagjes. We zijn in de wereld van 4-D, dark, deep, dirty, en dull. John loopt met me naar het eind van het conglomeraat, bij de rivier. Aan de overkant staat de parador. Zal ik de puzzel kunnen oplossen vanuit een ligstoel op het terras, met ‘verrekijker’ geologie en een Cuba Libre naast me voor inspiratie? Nee, ik zal niet ontkomen aan hard werken en transpiratie, want ik moet een detail kaart maken van het uitpieteren van het conglomeraat. Nadat John vertrokken is begin ik aan mijn veldwerk. Eerst het gebied achter mijn tent waar twee cuestas de helling op marcheren. Aan één van de cuestas is geen eer te behalen, die ligt in dichte bush, er is niets ontsloten, metingen zijn onmogelijk. Metingen heb ik trouwens al verricht in Leiden aan de hand van luchtfoto’s, zo goed en kwaad als dat ging. De tweede cuesta is interessanter, want daar is het contact tussen kalksteen en schalie goed ontsloten. In de schalie vind ik slumps en stukjes kool. Het heeft er alles van dat deze schalie op een helling is afgezet. Is dit dezelfde helling waar John over sprak? Ik werk de hele middag door en laat op de dag is het bingo!
Foto 7: Zicht op de mooie Penas Pintas, vanaf de Rio Esla bij La Puerta
Langs beide oevers van de Esla zie ik, ingebed in schalie, rock slides en een grote kalksteen slump. De slump is spectaculair, en ik herinner me dat hij vanaf de weg te zien is. Ik had altijd gedacht dat het een recente rock fall is, maar nee, het lijkt meer op een sedimentaire slump. Nog spectaculairder is de overkant van de Esla, direct aan de voet van de Peñas Pintas. Ook daar grote blokken kalksteen in schalie. En ook daar dacht ik dat het recente rock falls zijn, maar zie nu dat ze dat niet kunnen zijn. Zijn dit rock slides uit het Carboon? Dat zou spectaculair zijn. Het contact tussen de Peñas Pintas kalksteen en de onderliggende schalie lijkt op een unconformity. Een unconformity met variabele hoek. In het westen liggen de rock slides parallel aan de gelaagdheid van de Peñas Pintas, in het oosten staan ze steil. Is het een depositional unconformity? Is dit contact hetzelfde contact als dat tegenover de parador? Als dat zo is, dan moet zus zo zijn, en dit dat, en.... Ik raak opgewonden door mijn brain wave. Elke geoloog kent het gevoel. Je kijkt met andere ogen tegen iets aan, een Aha Erlebnis dient zich aan, en het gevoel dat je de weerbarstige, ongrijpbare waarheid te pakken hebt overmant je. Vrijwel altijd merk je kort erop dat je het mis hebt. De waarheid ontsnapt en trekt een lange neus naar je. Mispoes, lekker puh! Ik raak duizelig van de vistas van fill and flap systemen, van prograderende fanglomerates die over hun slope apron heen marcheren, en ga eens rustig op de schaliehelling zitten, me vastzettend met mijn hamer. Even de op hol geslagen paarden van mijn verbeelding intomen, de gedachten ordenen,
31
afstand nemen, de zwarte hoed opzetten. Gaten schieten in mijn verhaal. Het aan gort schieten van mijn eigen geesteskinderen, daar ben ik goed in. Mijn zwarte hoed zegt dat het contact op de León Lijn ligt. Dat is een met mystiek waas omgeven ‘fundamentele tektonische lijn’ waarlangs van alles mogelijk is. Mijn ‘slumps’ en ‘rock slides’ zijn niets anders dan scherven die je in zo’n belangrijke breukzone kunt verwachten. Niets bijzonders dus. Mijn opwinding vermindert, de manie ebt. Dat heb je met zwarte hoeden, het zijn echte party poopers. Tijd om naar de tent te gaan. Morgen zien we wel verder.
Foto 8: Riano met stuwmeer 2008
Valdoré De volgende dag blijf ik uit de buurt van de Peñas Pintas. Het ‘lekker puh!’ van gisteren davert nog na, en ik voel dat het vandaag geen weer is waarbij de waarheid zich laat vangen. Het is bewolkt, frisjes. Ik besluit de Yordas te beklimmen. Het is stevig doorwandelen naar de top. Vanaf de vallei is het zevenhonderd meter omhoog, klimmen hoef je nauwelijks. Voor Pyreneeën karteerders, de Rambo’s onder geologie studenten, is dit peanuts. Maar als mijn militaire diensttijd me één ding duidelijk heeft gemaakt, dan is het wel dat er in mij geen Rambo schuilt. Er zijn mensen die pas tot leven komen bij twintig graden onder nul, als ze in een sneeuwstorm een bevroren rivier mogen doorwaden, water tot borsthoogte, het ijs voor zich brekend met de kolf van hun Garand. En er zijn mensen die na dit soort ontberingen bij bewustzijn komen in een militair hospitaal met meer dan veertig graden koorts. Nee. Berezina heroïek laat ik graag over aan de Rambo’s van deze wereld. Onderweg naar de top kom ik een kudde geiten tegen. Luid getingel van bellen. De geiten worden vergezeld door twee pastores en grote witte honden met halsbanden voorzien van stalen spijkers. De pastores hebben dikke ponchos aan, dat vind ik een tikkeltje overdreven. Maar ze hebben gelijk, want op de top van de Yordas begint het te plensregenen. Kleddernat en onderkoeld kom ik terug op het veldje, en begin Hot Coldrex te drinken om me te wapenen tegen verkoudheid. Die komt desondanks toch, en omdat het veldje bij Riaño niet de aangewezen plek is om te reconvalesceren, besluit ik mijn kamp te verplaatsen naar de idyllische kampplaats van vorig jaar, bij het dorpje Valdoré. Valdoré. Een dorpje aan de Esla. Noordelijk van het dorp een ommuurde finca, ernaast een grasveld met bomen. Je spant touwen tussen de bomen en je hebt een tegen koeien beschermde kampplaats. Bel geklingel en geroep van “Vaca! Vaca! Huy! Huy!” kondigen de koeien aan, voortgedreven door jeugdige cowgirls. Als je touwen gespannen hebt is er niets aan de hand. Zo niet, dan moet je rennen om te voorkomen dat koeien door je tent lopen. Jaarlijks is er op de Esla een kajak wedstrijd, de Descencio del Rio. De start is bij Riaño. Eerst gaan de kajaks bij de stuwdam door een tunnel. Uit de tunnelmond zie je ze weer te voorschijn komen, omgeslagen, de eigenaars er achteraan galopperend. Bij Valdoré moeten ze over een barrage, en ook daar gaan er een aantal ondersteboven. Tegenover mijn kampplaats moeten ze een grote rots midden in de Esla ontwijken, en soms lukt dat niet en vouwen de kajaks zich om de rots heen alsof ze van papier zijn. Ik zit eerste rang om het spektakel te aanschouwen, San Miguel in de hand.
32
Aan de overkant van de Esla staat de vakantiewoning van een rijke industrieel uit Bilboa. Zijn vrouw zie ik vaak in een hangmat, boek in één hand, glas in de andere hand. Soms kom ik haar tegen in het dorp, een attractieve verschijning met een hese whisky stem, maar communicatie is door die stem onmogelijk. Veertig jaar later zal op de plaats van hun zomerhuis een Hotel Restaurant met appartementen staan. Valdoré telt één cantina. Een verweerd Fanta bord geeft aan dat het een cantina is. Eén keer ben ik er binnen geweest, een lege ruimte met alleen een houten tafel en bank. Na lang wachten verscheen één van de cowgirls die een flesje Cruzcampo voor me uit de ijskast haalde. Dat viel mee, ik was bang dat er alleen Fanta zou zijn. De recuperatie van de verkoudheid laat op zich wachten, zakdoeken worden per dozijn versleten. Studiegenoten nodigen me uit om iemands verjaardag te vieren in Riaño en blijkbaar eet ik te veel want dagen erna heb ik het gevoel een olifant te moeten baren. Daarna regent het aanhoudend. Door de lage temperatuur en vochtigheid begin ik reuma verschijnselen te krijgen. Sod’s Law. Shit komt nooit alleen. Op een nacht, terwijl de regen mijn tent mitrailleert en ik moeilijk in slaap kom en lig te woelen in m’n slaapzak, klinkt opeens een ijselijke gil naast me. Ik vlieg omhoog, val terug, en meteen weer zo’n gil. Ik grijp de lamp en tuimel de tent uit. Niemand te zien. Ik begrijp er niets van. Schijn de lamp om me heen, wordt drijfnat, niets te zien. Zodra ik de tent weer in kruip gaat er weer zo’n gil door merg en been. Een lampje gaat branden. Ik ga naar buiten, til het grondzeil op, en ja hoor. Een familie grote padden staart me verwijtend aan. Tough luck, boys, maar het is toch echt mijn tent, zeg ik tegen ze. Nadat ik druipend mijn tent inkruip kan ik aan de bobbels voelen waar de padden zich ophouden, en omdat het een pad niet kwalijk is te nemen dat hij gilt als iemand op hem gaat liggen zoek ik een paddenvrij stuk grondzeil. De rest van de nacht verloopt zonder gillen. Eindelijk houdt de regen op. De lucht klaart op, ik zie blauw boven me. Cantabrië is weer Cantabrië. De vogels zingen, mijn reuma verdwijnt mokkend, de cowgirls verschijnen lokkend. Ik hang kleren en slaapzak te drogen, cowboy liedjes zingend. Kay yay yippee yippee yo. Kay yay yippee yippee jay! Verrassing, ik krijg bezoek. Een oude grijze 2CV bestel rijdt mijn kampplaats op. Iemand met een wilde bos zwart krullend haar stapt uit. Een meeloper. Ik herinner me dat ik in Leiden tegen hem gezegd heb: “Kom maar, je kan me vinden in Riaño of in Valdoré”. Hij is liftend naar Spanje gekomen, en hier is hij dan. De auto is niet van hem, maar van de studiegenoot die hem de lift gaf. Hij ziet er uit als een hippie en blijkt een excentrieke vreemde vogel te zijn. Zijn naam is Hans Reyngoud. Dat hij een vreemde vogel is blijkt al meteen nadat hij zijn tent heeft opgezet. Als een jachthond begint hij het kampeerterrein af te speuren. Tussen wat rotsen vindt hij een gat, tuurt er aandachtig in, maakt van koord een strop en bengelt dat voor het gat. Een niet erg slimme slang steekt er zijn kop door, een ruk en de slang is gevangen. Het kronkelend dier wordt van zijn strop bevrijd en zonder te kijken stopt Hans het in zijn shirt. “Wat, als het een gifslang is?” vraag ik belangstellend. “Denk ik niet,” zegt Hans, haalt de slang van onder zijn shirt te voorschijn en bekijkt hem goed. Het is een dun geval, een halve meter lang. “Nee hoor, niet giftig. Het is een gewone (volgt een latijnse naam), lieve beestjes.” “Check je dat gewoonlijk naderhand, nadat je hem aan de borst gelegd hebt?” wil ik nog weten. “Kom nou!” zegt Hans verontwaardigd, terwijl hij de slang weer opbergt onder zijn shirt. “Ik weet echt wel het verschil tussen een gifslang en zo’n onschuldig schatje.” Juist. “Blijft je slang daar zitten? Waarom gaat hij er niet vandoor?” vraag ik. “Slangen,” antwoordt Hans, “houden van warmte. Deze vindt het lekker knus tegen me aan. Slangen zijn als vrouwen, ze houden van warmte en willen geknuffeld worden.” Weer iets geleerd. “En als het een Boa Constrictor is die jóu wilt knuffelen, doodknuffelen zelfs?” “Ach,” zegt Hans, “dat zijn indianenverhalen. Thuis heb ik twee Boa’s en dat zijn hele lieve dieren. Het enige dat ze doodknuffelen zijn de ratten die ik ze te eten geef.” “Houdt je ze in een terrarium?” vraag ik.
33
“Echt nodig is het niet,” zegt Hans. “Maar anderen op de sterflat willen ‘s nachts rustig kunnen slapen, dus heb ik een groot terrarium in mijn kamer. Meestal laat ik ze vrij. Overdag liggen ze op een plank boven mijn bed als boekensteun, dan bewegen ze weinig. ‘s Nachts mogen ze rondkruipen en komen ze vaak bij me onder de dekens. Dat is een veilig hol voor ze.” Ik heb een meeloper die met Boa Constrictors slaapt! “Hoe lang zijn die Boa’s van je?” wil ik nog weten. “Ongeveer twee meter, misschien wat langer.” antwoord Hans opgewekt. Juist, ja. Onder het praten zijn we verder gewandeld en we komen twee cowgirls tegen. Ik stel iedereen aan elkaar voor. Op het moment dat Angelina Hans een hand wil geven steekt de slang zijn kop uit de mouw van Hans’ shirt. Slang uit de mouw heeft méér impact dan aap uit de mouw, en de cowgirls slaken gillen waar Maria Callas jaloers op zou zijn. “Culebra! Culebra!” gillen ze, en doen een aantal stappen terug. Maar ze slaan niet op hol, dappere meiden. Hans spreekt weinig Spaans, dus aan mij de taak om uit te leggen wat een slang doet in het shirt van mijn meeloper. Dat heeft wat voeten in de aarde. Als ik uit leg dat deze slang niets bijzonders is want mijn compañero is gewend om met Boa Constrictors te slapen, leidt mijn verhaal niet tot beter begrip voor de toch al bezoedelde mens-slang relatie. Ze staren naar mijn meeloper, gefascineerd maar ook beangst. Ze kennen ongetwijfeld het verhaal van Adam, Eva en de slang. Straks zien ze Hans nog als handlanger van de duivel, die de truc met de slang nog eens wilt opvoeren in het paradijs van Valdoré. Maar dit is Cantabrië, geen Galicië, je mag hopen dat de locals hier excentriek gedrag niet associëren met de gehoornde. Het valt mee. Angelina en Mari-tjus (heet ze zo?) weten wat slangen zijn, en wat de cura daarover vertelt moet je met een korrel zout nemen. “Tiene cojones, tu compañero!” fluistert één van de twee me toe. Hans wil weten wat er gefluisterd is, maar ze rennen er vrolijk lachend vandoor, terug naar de koeien. “Ze vroeg me of je ballen hebt.” zeg ik tegen Hans, maar die gelooft er geen bal van. Ik rijd met Hans naar Riaño, waar we Bar Moderno bezoeken. Daar treffen we studiegenoten aan en er is telefoon voor me. Hoogst ongewoon. Bellen in Spanje anno 1969 is een onderneming waar je liever niet aan begint. Elk gesprek gaat via een telefoniste, die je plotseling van de lijn kan gooien. Soms zit je met meerdere gesprekken op één lijn en is het oyé!, coño! en joder! niet van de lucht. Je moet hard schreeuwen om je verstaanbaar te maken, dus iedereen kan meegenieten. Het blijkt Evert te zijn uit Cervera de Pisuerga, een stadje in de aangrenzende provincie. Evert werkt ook in het Carboon, en wil langs komen om mijn beroemde conglomeraat en de fluxoturbidieten te bekijken. Okay. Evert vraagt waar hij me kan vinden. “In Valdoré,” schreeuw ik, “De brug over, meteen rechtsaf, en je zit op de autopista naar mijn kamp.” Achter me klinkt gniffelend commentaar. “Autopista? Vacapista zal je bedoelen!” Een andere humorist improviseert: “De autopista naar Valdoré! Olee! Ojee! Onee!”. Weer iemand anders roept: “Evert, is je auto verzekerd?” Telefoongesprekken in Bar Moderno zijn erg publieke aangelegenheden... Laat de volgende middag, Hans en ik zijn bezig kippenpoten boven het kampvuur te grillen, zien we Evert ons kamp binnenlopen. Vreemd, hij komt van de verkeerde kant. En waar is zijn auto? Evert wenst ons bon appetit en zegt dat hij wat hulp kan gebruiken. Terwijl Hans en ik opstaan om de gewenste hulp te bieden zegt Evert: “Direct na de brug rechtsaf, dat zei je toch?” “Ja,” antwoord ik, “Linksaf gaat naar Velilla, daar moet je niet heen.” “Nou, ik ben rechtsaf gegaan, zoals je zei, en nu staat mijn auto in een maanlandschap. Er is geen doorkomen aan!” zegt Evert. Dat moet ik zien. Na een minuut lopen zien we Evert’s Fiatje staan op de met gras en struiken begroeide vlakte vol karst gaten en kloven, naast de rivier. Veertig meter verderop ligt de brug over de Esla. “En waar is de weg waar je rechtsaf bent gegaan?” vraag ik Evert. “Nou, daar!” wijst Evert naar het steile talud van de brug. Langs dat talud klimmen de koeien elke dag omhoog, op weg naar hun stallen. “Dat is geen weg, dat is een koeienspoor,” zeg ik. “Ik wist niet dat je er met een auto omlaag kunt.” “Ik ook niet,” zegt Evert droog. “En ben niet van plan het nog eens te doen.” De Fiat over het karst plateau duwen is vragen om problemen. Dus zit er niets anders op om hem met ons drieën te dragen. Niet terug het talud op, zulke Rambo’s zijn we niet, maar de honderd meter naar
34
de kampplaats moet kunnen. Fiatjes wegen weinig, en gelukkig hoeven we niet de hele honderd meter te dragen. Toch hebben we na afloop veel San Miguels nodig om weer bij te komen. T. Rex De volgende dag gaan we met twee auto’s naar het conglomeraat tegenover de parador. Dankzij John Savage weet ik nu hoe je er met droge voeten kunt komen. Evert ragt met zijn Fiat over de floodplain, capriolen uithalend, als een paard dat in de wei gelaten wordt na een winter op stal. Als we uitstappen ziet Hans een hol waarin hij een spannend dier vermoedt. Hij maakt een strop en bengelt die voor het hol. We wachten een paar minuten, maar er gebeurt niets. Wij laten Crocodile Hans achter, zeggen dat we hem straks weer op pikken. We lopen naar het conglomeraat. Evert is lyrisch, ziet overal conglomeratic debris flows, slumps, fluxoturbidieten. Hij zegt dat de hele handel uit het westen kwam. Daar, zegt hij en hij wijst, lag een floodplain vol rolstenen, pal naast een bekken met een steile helling. Er hoefde maar dít te gebeuren, zegt Evert, en hij stampt hard op de grond, en de hele zaak kwam in beweging en donderde de helling af. Heel plastisch, ik buk snel, en de hele zaak scheert over me heen. Wil je volgende keer waarschuwen, dan kan ik in dekking gaan, mopper ik tegen een geamuseerde Evert. Het Carboon was een tijd van calamiteiten. Ik herinner me een verhaal over professor De Jong (toen nog meneer De Jong) die, staande met een student voor een Carboon conglomeraat en geen idee hebbend hoe dit was afgezet, zich tot de student wendde en zei: “In het Carboon moeten zich calamiteiten hebben afgespeeld!” Evert is het met me eens, het uitpieteren van het conglomeraat verdient detailkartering. Dat is een job voor de komende dagen. We gaan terug om Hans op te pikken. Daar treffen we een merkwaardig tafereel aan. Een uitgeputte Hans houdt een uitgeputte grote hagedis vast. Een prachtig dier, veertig centimeter lang, fel groen. Ik zie bloed om de bek van het dier, en bloed op een oor van Hans en op zijn armen. De hagedis houdt hij voor zich uit, op veilige afstand. Terwijl wij neuzelden over calamiteiten heeft zich hier een veldslag afgespeeld! Evert en ik lopen in bewondering om het stilleven heen, maken appreciërende geluiden. “Een mooi levend standbeeld, vind je ook niet?” “Da’s een echte vechtersbaas, lijkt wel een jong van T. Rex!” “Ze houden van elkaar. Kijk maar, de hagedis heeft aan zijn oor geknabbeld!” “Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken.” “Ja, haalt het bloed onder je nagels vandaan, hé?” “Het is d’r om z’n bloed te doen, niet om zijn geld!” “Een echte volbloed.” Er komt leven in het tableau vivant. T. Rex begint te spartelen en Hans begint onsamenhangende klanken uit te stoten. “Gelukkig, hij leeft nog! Geen kop in de Telegraaf van sauriër die man opeet,” zeg ik tegen Evert. “Ja, we komen net op tijd voordat Pa en Ma Rex de zaak afronden.” zegt Evert. “Jongens,” zegt Hans, “Jullie zijn heel geestig hoor, echt waar. Maar een beetje hulp zou welkom zijn.” “Hm”, zeg ik. “Ik ben een Scorpio. Hagedissen lusten schorpioenen rauw. Evert, aan jou de eer!” Hans maakt een grommend geluid en duwt de hagedis in mijn richting. “Aan de andere kant,” zeg ik, terwijl de hagedis me een open bek vol scherpe tanden laat zien, “Hebben meelopers behalve recht op ontbering ook recht op ondersteuning als ze in de penarie zitten, dus zeg maar wat ik voor je kan doen.” Enige tijd later hebben we T. Rex in een kartonnen doos. Hans zegt dat het een Smaragdhagedis is, Lacerta viridis, een volwassen prachtexemplaar. Het zijn felle bijterige rovers, zegt Hans. Ja, dat weten we inmiddels. T. Rex is een dame, volgens Hans. Dat weet hij omdat hij haar cloaca bekeken heeft. Uit preutsheid wil ik de details niet horen. Een gegeven paard mag je niet in de bek kijken, maar een gevangen dame wel in de cloaca? “Ik heb sprinkhanen nodig,” zegt Hans. “Ze eten vooral krekels en sprinkhanen.” Zodat even later twee doctoraal karteerders op sprinkhanenjacht gaan, terwijl de meeloper een kartonnen doos bewaakt. Evert en ik weten genoeg sprinkhanen bij elkaar te sprokkelen om T. Rex voorlopig niet van honger te
35
laten omkomen. Deze blijde gebeurtenis, de uitbreiding van kamp Valdoré met een sauriër, vereist aanpassing van de dagindeling. Sprinkhanenjacht zal de komende dagen een vast onderdeel worden van de tijdsbesteding, dat is duidelijk. Mijn kamp moet ‘Sauriër-proof’ gemaakt worden, want Hans is er niet gerust op dat zijn mooie hagedis niet door iemand zal worden gejat. Het bestaan van T. Rex in kamp Valdoré wordt niet aan de buitenwereld geadverteerd. T. Rex brengt de volgende dagen door in de tent van Hans en er vóór, met ijzerdraad bevestigd aan een pen in de grond. Het is een gedoe om voor ons huisdier een passende halsband te maken, en een nog groter gedoe om die te bevestigen. Van de gelegenheid maakt ze gebruik om haar tanden in een vinger van Hans te zetten. De ”T” van T. Rex staat ook voor “Terriër”, want ze laat de vinger niet los. Hans begint met zijn vrije hand op haar snuit te tikken, met het gevolg dat ze zich in die hand vastbijt. Ik kan haar afleiden met een sprinkhaan, en ontdek net op tijd dat T. Rex ook in mijn vinger geïnteresseerd is. Een bijtertje, deze zuidelijke guapa! Camping gaz Hans heeft aangeboden de bereiding van maaltijden op zich te nemen en sindsdien is de kwaliteit daarvan aanzienlijk verbeterd. In plaats van pasta met sardines, aangelengd met tomaten ketchup, krijg ik nu tortilla’s voorgeschoteld en exotische gerechten waarvan ik het bestaan niet kende. Terwijl ik in een kampstoel tevreden op mijn pijp sabbel en Hans bij het kampvuur bezig is stukken saté op een rooster te leggen, bedenk ik dat Valdoré mijn Shamballa is. Valdoré als spiritueel centrum van de wereld, heilig eiland in de woestijn van de rauwe Kali yuga. Waar vogels in bomen zingen, de Esla voorbij trekt met muziek van barrages en stroomversnellingen, en waar het op dit tijdstip stil is, slechts het getinkel van een enkele verre koe bel. Onze sauriër slaapt aangelijnd voor de tent in de schaduw van een boom. Alles is in rust en harmonie. Hans gooit iets op het vuur en loopt naar de camping gaz, waar een pan suddert. Ik vraag hem of er vorderingen te melden zijn. “Nog één minuut,” antwoordt Hans. Vreemd. Het eten heeft zeker nog tien minuten nodig. “Wat één minuut?” vraag ik. “Dan hoor je pffff,” zegt Hans. “En wat doet dan pffff?” Is Hans een artiest in het timen van zijn winden? “Nou, de lege camping gaz vulling die ik net in het vuur gooide,” antwoordt Hans. Ik verslik me, bijt de steel van mijn pijp doormidden, en schiet kaarsrecht overeind. “Wat??!!!” “Die vulling, je weet wel, waarvan je vanochtend zei dat hij bijna leeg is,” licht Hans toe. “Die vulling,” ik hap naar adem, “Die vulling is nog lang niet leeg!!” Ik wil veel meer zeggen, maar sta pijlsnel op en maak een spectaculaire snoekduik naar de dichtst bij zijnde boom. Mijn stoel kiepert om en T. Rex schiet wakker. Als Hans ziet dat ik dekking zoek achter de boom, gaat bij hem een lichtje branden, en ook hij duikt achter een boom. Ik heb een kurkdroge mond en begin te tellen. De tien haal ik niet eens. Een oorverdovende knal davert door het dal. Geschrokken houdt elke vogel in de wijde omtrek zijn snavel. De natuur houdt de adem in, het is plotseling doodstil, zelfs de cicadas stoppen met sjirpen. Boven de plek van ons kampvuur hangt een enorme stofwolk, type Hiroshima, die snel opstijgt. Mijn meeloper heeft een bom in ons kampvuur laten afgaan! Agujero del asno! Pendeja! Cabrón! Cara de mierda! Chupacabra! Chupa mi pinga! Ik houd het binnensmonds. Voorzichtig kom ik vanachter mijn boom te voorschijn. Ik voel me als na mijn eerste handgranaat op de stormbaan van ‘t Harde. Het kampvuur is verdwenen, ons eten ook, en het landschap ziet er wat anders uit. T. Rex ligt niet meer voor de tent, we vinden haar terug achterin de tent, ongedeerd, sissend van verontwaardiging na zo ruw in de siësta te zijn gestoord. Ik haal diep adem, werp een duistere blik op mijn meeloper, en zeg: “Zoals ik zojuist al zei, die vulling was nog lang niet leeg.” “Maar nu wel,” zegt Hans, een beetje te opgewekt naar mijn smaak. “Nee, nu bestaat hij niet meer. Is in duizend stukjes uit elkaar gespat.” zeg ik. Maar dat valt mee. Verspreid over onze kampplaats vinden we vier fragmenten terug, stukken metaal met rafelige, scherpe randen. Een aanvalshandgranaat. Weinig scherven, maar enorme knal. Te gebruiken bij een overval op een vijandelijk bivak, ‘s nachts. Handboek soldaat, editie 1962.
36
Heel voorzichtig begint een vogel weer te zingen. Enkele minuten later doen de cicadas ook weer mee, na vijf minuten is het alsof er niets gebeurd is. Niemand uit Valdoré komt zijn huis uit om te kijken waar die almachtig harde knal vandaan kwam. Intussen is ons eten foetsie. Van de saté vinden we niets terug, de pan vinden we meters verder terug, de inhoud ervan verspreid over struiken. Wat nu? Naar Cistierna gaan voor een comida? Nee, zegt Hans. Niet nodig, we hebben nog tennisschoenen. Ik kijk hem niet-begrijpend aan en krijg te horen dat tennisschoenen eetbaar zijn. En hij maakt een nieuw kampvuur en begint twee tennisschoenen te roosteren. “Smakelijk eten, je mag mijn portie hebben!”, zeg ik en neem een blikje zoete melk uit de voorraadtent. Even later zie ik mijn meeloper met lange tanden het verkoolde bovenstuk van een tennisschoen eten. Hij zegt dat de rubber zool niet te pruimen is. Ik kijk naar T. Rex, inmiddels weer aangelijnd voor de tent, schud mijn hoofd en zeg tegen de hagedis: “T. Rex, je baas is een rare vogel. Een hele vreemde vogel.” Meetstation 69 Het wordt tijd om te beginnen met de detailkartering van het conglomeraat bij de parador. Een goede topografische kaart van dat gebied heb ik niet, die moet ik zelf maken. Zonder planchet zal het geen super-duper kaart worden, maar met mijn Breithaupt, metalen meetlinten en een hoogtemeter moet iets bruikbaars te produceren zijn. De technische details laat ik achterwege. Het volstaat te vermelden dat Hans met een stok (de ‘baak’) door het veld sjouwt, cijfers schildert op punten die ik aanwijs (‘meetstations’), en dat ik die punten met elkaar verbind tot contourlijnen. Hans vindt het een geweldig avontuur. Ik ook, want het is de eerste keer dat ik iets dergelijks doe. Eerst bepaal ik met behulp van de hoogtemeter een basis station en vraag Hans om daar een grote “1" te schilderen. Dit is meetstation 1. Vervolgens dirigeer ik Hans naar meetstation 2, daar verschijnt een “2" op het conglomeraat. Etcetera. We trekken publiek. Op het terras van de parador, tegenover ons, worden onze verrichtingen gevolgd door theedrinkende dames en heren met verrekijkers. We zijn klaar met meetstation 68. Ik heb het ingepeild, de afstand gemeten, ingetekend op mijn kaart, schaal 1:100. Nu dirigeer ik Hans naar meetstation 69. Hebbes. Ik vraag Hans om daar een grote “69" te schilderen, en wacht tot hij klaar is alvorens te peilen en te meten. Maar het duurt en het duurt. Ik vraag of de verf op is. Nee, genoeg verf, roept hij terug. Ik wacht en wacht, en tenslotte ga ik kijken wat er aan de hand is. Ik had het kunnen weten. Daar staat, in pornografische detail, een enorme soixante-neuf afgebeeld, compleet met fellatio en cunnilingus. Oei, oei! denk ik, en meen geluid van brekend porselein te horen vanaf het parador terras. Ik weet wel zeker dat de welgestelde parador gasten verrekijkers hebben die krachtig genoeg zijn om alles tot in detail te kunnen zien. Ik houd mijn rug naar de parador zodat het publiek mijn gezicht niet kan vereeuwigen en doorgeven aan de Guardia Civil. Potverdorie, fellatio en cunnilingus right in front of the parador! This is simply not done! Dit zijn de Franco jaren! Ik sis naar Hans dat hij zijn meesterwerk moet wegwitten. Hans weigert en zegt: “Als je in de maag zit met die lui in de parador, die hebben het inmiddels allang gezien, wegwitten helpt niet. Maar vindt je hem niet mooi?” Grote goden, waar heb ik dit aan verdiend! Een meeloper die me bijna opblaast met een bom, een sauriër in mijn kamp haalt, en me nu misschien in de nor doet belanden! Wat heb ik gedaan dat ik dit verdien? Welke god heeft de pik op me? “Of ik hem mooi vind? Hij is fantastisch, hij is plastisch-fantastisch, orgastisch-plastisch-fantastisch! Ik heb er geen woorden voor. Boem! Hoorde je dat? Dat is de eerste parador gast die nu een defibrillator nodig heeft.” “Nou, nou, rustig maar! Ik wist niet dat jij zo preuts bent!”, zegt mijn meeloper. Ik haal eens heel diep adem. Nog eens. “Hans,” zeg ik. “Of ik preuts ben of niet zal de Guardia Motorista worst wezen als ze met loeiende sirenes straks bij ons stoppen. Er hoeft maar één preutse dame in de parador in zwijm te vallen door jouw meesterwerk, en we zitten in Big Shit. In mierda muy grande. En over preutsheid wil ik nog het volgende zeggen ...”
37
“Ik heb vanuit de parador nog geen gil gehoord,” interrumpeert Hans snel. “.... dat het in oude tijden voorbehouden was aan échte machos, aan spierbundels te paard, om zich preuts te mogen noemen. Het was een compliment om preuts genoemd te worden. Alleen echte kerels verdienden die eer,” maak ik mijn zin af. “Nou bullshit je me!” zegt Hans verontwaardigd. “Stoere preutse machos, hah!” “Nee, ik bullshit je niet,” zeg ik en ga erbij zitten omdat ik voel dat dit een lang gesprek kan worden. “Een preux chevalier, dat betekende vroeger een dappere ridder, un caballero valiente, en het woord ‘preudomme’ is oud Frans voor ‘man van ervaring en integriteit’. Woorden als preux, proud, pride, prude wijzen naar karaktertrekken die in hoog aanzien stonden. Familienamen als Prud’homme en Proud’homme, werden niet gekozen om te vieren dat de familie uit mietjes bestond,” zeg ik. Hans kijkt me stomverbaasd aan. “Hoe weet je dat allemaal? Lees je woordenboeken voor je gaat slapen?” “Nee,” zeg ik, “maar ik houd van woorden. Hun échte betekenis en hun herkomst, dat interesseert me. Met woorden kan je waarheid benaderen en je kan er mee bullshitten. Ik vaar onder de vlag van Aphrodite Urania, de hemelse Aphrodite, en die houdt niet van bullshit. Sommige lieden vinden dat woorden er zijn om te misbruiken, om ze als huurmoordenaars te gebruiken. Ik niet.“ “Woorden,” voeg ik er aan toe, “houden ervan om gekoesterd te worden. Anders worden ze vals.” “Dit is fascinerend,” zegt Hans. We raken aan de praat en dwalen op de een of andere manier af naar Plato, Pythagoras, het absolute nulpunt. Na een grote omweg keren we terug tot het oorspronkelijke onderwerp, preutsheid. “Een preutse ridder,” zeg ik, “Dat is een hombre met cojones, een échte macho.” “Ja,” zegt Hans. “Don Quichot ten aanval tegen de windmolens!” “Sancho Panza!” grom ik, “geef je ezel een hap haver en val die betoverde reus aan!” en ik wijs gebiedend op de rots met het symbool van de schaamteloosheid. Hans springt op, roept: “Huy! Huy! Rucio! Adelante!” klapt zich op de dijen, en chargeert met zijn lans naar het conglomeraat. De baak versplintert en Sancho en Rucio storten ter aarde. Ik spring op. “Rocinante! Al ataque! Por Trebizonde y Doña Dulcinea!” Laat de motoristas maar komen! Met mijn zwaard-hamer geheven storm ik op de vijand af en zie met voldoening dat daar een flinke splinter af vliegt voordat ook Rocinante ter aarde stort. Twee heren die een tik van de molen hebben gekregen... Dan heft Urania haar betovering op. Rucio en Rocinante mogen weer op stal. We hebben een kaart af te maken, en dat doen we, nadat we de baak gespalkt hebben. De motoristas laten zich wijselijk niet zien, onder de indruk als ze zijn van de Charge of the Light Brigade. Of was het de Luny Brigade? We rijden terug naar Valdoré. Het zou me niet verbazen als meetstation 69 vannacht bezoek krijgt van parador staf, gewapend met zaklamp en verfpot. Veldwerk II De volgende dag bij het ontbijt, buiten bereik van T. Rex, zeg ik met een vileine grijns tegen Hans: “Vandaag gaan we de Peñas Pintas op, vanaf de kant van Las Salas. Maak je borst maar nat. “ Hans kijkt bezorgd, en terecht. De Pintas beklimmen vanaf Las Salas is een slecht idee als je hecht aan lang en gelukkig leven. Geen haar op mijn hoofd die piekert om vandaag de Pintas te beklimmen, maar Hans koestert vreemde ideeën over preutsheid en kan nu laten zien of hij cojones heeft. Ik ben opgelucht als Hans begint te mompelen dat hij hoognodig op sprinkhanenjacht moet. Boven me heft hemelse Aphrodite vermanend een vinger. Ik zeg tegen Hans dat de Peñas Pintas kan wachten, en dat we vandaag auto-geologie gaan bedrijven met een tocht langs de Rio Dueñas. We stappen in de koektrommel, rijden langs de mooie Pintas, door de tijdelijke tunnel, en stoppen bij de stuwdam in aanbouw. De dam wordt een akelig dun geval, bovenaan slechts vier meter breed. Nergens rechte lijnen, overal welvingen. De Argentijnse ingenieur die de bouw leidt komt bij ons staan en geeft uitleg en zelfs een rondleiding. De dam, zegt hij, is ontworpen als een ‘bóveda’, een gewelf of koepel. Het water wordt niet door het gewicht van de dam tegengehouden, maar door de vorm ervan. Hij nodigt ons uit voor een openlucht diner met zijn collega’s, een paar dagen later.
38
We rijden door Las Salas, een merkwaardig dorp aan de voet van de Pintas. Het is klein, zeventig inwoners, maar bestaat uit drie afzonderlijke wijken die de namen dragen Pueblo (dorp), Allá Alante (daarginds), en Allá Abajo (daarbeneden). Gepensioneerden en kleine veeboeren wonen er. Las Salas kent slechts één bar, die vorig jaar geopend is, Bar Las Pintas, gerund door Serafín en Manuela. Daarvóór bestond er een cantina, La Venta, die een precair bestaan leidde en het niet lang heeft volgehouden. Die cantina stond vooral bekend om de glazen ‘Butano’ die je er kon drinken, Gaseosa met een kleurtje. Vroeger kende Las Salas twee ‘Casas’ waar je wijn per karaf (‘jarras’) bestelde, die je tijdens kaartspel of domino aan tafel opdronk. In Allá Alante had je Casa Benedicto, en in Allá Abajo had je Casa Benito. Vrouwen en meisjes zag je er niet. Veertig jaar later zal Las Salas dertig inwoners tellen, en dan zijn er drie bars, een Hostal, en twee Casas rurales. Zelfs voor Cantabrische begrippen is dat ruim bemeten. Het zal iets te maken hebben met de vele pensionados die er wonen en de dag doorbrengen met tute, truca, mus, brisca, julepe, siete y media, of al die andere naipes (kaartspelen) waarmee je de dag doorkomt als je beschikt over barajas, Spaanse speelkaarten. Iets voorbij Las Salas mondt de Rio Dueñas uit in de Esla. We slaan er rechtsaf en stoppen bij Devonische algenmatten met polygoon structuren, beroemd onder Leidse Cantabrië karteerders. Als je niet van creepy crawlers houdt is dit een plek om in gedachten te houden als je ooit met een tijdmachine naar een vakantieoord in het verre verleden wilt gaan en geen last wilt hebben van insecten, spinnen, of schorpioenen, want die zijn nog maar net begonnen het land op te kruipen. Je moet wel tegen duizendpoten kunnen, en je moet niet in zee zwemmen, want daar ritselt het van vissen met grote bekken en scherpe tanden. Ook in zoet water moet je niet zwemmen, daar zwemmen aquatische schorpioenen waarvan Brontoscorpio, van één meter lengte, niet eens de grootste is. Er zijn geen reptielen, en amfibieën zijn nog bezig zich uit mudskippers te ontwikkelen. Krabben zijn er niet, dus je kunt langs het strand lopen zonder dat legers scharen je weg versperren. Dit is de Devonische versie van de Everglades en Florida Bay, zonder alligators en ander ongerief. We rijden door. Bij het dorp Salamón zijn we uit het Devoon en komen we weer Carboonkalken tegen. Tussen Salamón en het dorp Lois is het een structureel feest. Juweeltjes van synclines en anticlines. We stappen uit, bewonderen de juwelen, en gaan op insecten jacht voor T. Rex. Ik gebaar naar het ons omringende Carboon, en zeg tegen Hans dat zijn huisdier hier zijn hart kan ophalen. Zijn reptielen voorouder, ook een hagedis, leefde in de moeras bossen van het Late Carboon. Daar was voedsel genoeg voor onze sauriër, giga insecten, vliegende draken, meer dan zevenhonderd soorten kakkerlakken… “Vliegende draken?” zegt Hans. “Dragonflies, libellen,” zeg ik. “Lieverdjes met twee meter spanwijdte. Wist je dat de libelle symbool staat voor de reis van de ziel?“ “Nee,” zegt Hans, “Dat wist ik niet, maar kan me er iets bij voorstellen. Als larven zijn het monsters, maar als volwassenen zijn het schoonheden die met zonlicht spelen. Is het niet hetzelfde als het verhaal van het lelijke eendje dat een zwaan wordt?” “Te denken dat die monsters nimfen en najaden genoemd worden,” zeg ik. “Stel je het voor. Je ziet een mooie nimf, gaat er op af, en wordt door monsterkaken vastgepakt en opgegeten.” “Sommige dingen zijn om naar te kijken, niet om aan te komen,” zegt Hans. “Wurgslangen en Tyrannosaurus rex,” vul ik aan. De volgende dagen brengen we door met het controleren of dagzomen correct zijn ingetekend op mijn kaart. Eenvoudig werk, peilen waar je bent en de hoogtemeter aflezen. Na een week zijn we er klaar mee. Hans zegt dat hij terug naar Leiden moet, want hij gaat met de Brouwer Excursie naar het Bekken van Parijs. Ik nodig hem uit voor een afscheidsbezoek aan León. We doen de ronde door de stad, bekijken de Kathedraal, de San Marcos, de tapa bars. Voor de comida gaan we naar La Solera, een restaurant in de Burgo Nuevo. Eens per jaar mag je patsen, we nemen Marques de Riscal en Carlos Primero. Onder het nippen aan de Carlos zegt Hans dat hij binnenkort een belangrijke beslissing neemt. Doorgaan met studeren in Leiden of naar Schotland verhuizen, zijn vriendin achterna. Zijn vriendin is een Schotse, dochter van een whisky fabrikant. Zijn vriendin is bloedmooi zegt hij, als hij haar laat lopen is hij haar kwijt. “Op Schotland!” zeg ik en schenk nog eens in. “Op Schotland!” zegt Hans, en inderdaad zal ik hem volgend jaar niet meer in Leiden zien.
39
Op de terugweg naar Valdoré biedt Hans me één van zijn laatste Gauloises aan. Zelf steekt hij zijn laatste op. Ik weet hoe verknocht hij is aan zijn dagelijkse rantsoen sigaretten en bied hem een pakje Celtas aan. Celtas kent hij niet, maar als ik hem verzeker dat deze niet onderdoen voor Gauloises waar het gaat om het doden van muggen, dooft hij zijn Gauloise en gooit hem uit het raam, samen met het lege pakje. Dan steekt hij een Celtas op. Celtas staan er om bekend dat ze tot spontane combustie kunnen overgaan, want ze bevatten twijgen en stukjes hout. Bij Cistierna vat zijn sigaret vlam, en ofschoon het geen calamiteit veroorzaakt bekoelt zijn liefde voor Celtas. Hans vraagt me of we terug kunnen rijden naar Quintana de Rueda, om de sigaret terug te vinden die hij uit het raam heeft gegooid. Veertig kilometer terug rijden om een half opgerookte sigaret te vinden, ergens in de berm van de weg? En dan opnieuw veertig kilometer naar Cistierna? Tachtig kilometer omrijden voor een halve sigaret? Hans, zeg ik tegen hem, als je leven ervan afhangt dan doe ik het, maar is dit niet een ietsje pietsje over the top? Hans oppert dat hij misschien naar Quintana kan liften. Als ik in Cistierna op hem wacht kan hij binnen een uur weer terug zijn. Enigszins ongelovig stop ik en maak aanstalten om de auto te keren, maar dan ziet Hans in dat het verlies van een half opgerookte sigaret geen catastrofe is, zelfs al is het een Gauloise. Laat maar, zegt hij. De dag erna komt zijn studiegenoot met de oude grijze besteleend. We helpen Hans met inpakken. T. Rex krijgt een stevige behuizing, zodat ze niet verpletterd wordt als de bagage gaat schuiven. Als ze de grens passeren zal de sauriër een tas of plunjezak in moeten om problemen met de douane te voorkomen. Ik wens ze een goede reis toe, en zeg langs te zullen komen in Leiden. In september doe ik dat, maar T. Rex is dan helaas niet meer in het land der levenden. De lange reis naar Leiden heeft ze heelhuids overleefd. Helaas niet de ontmoeting met haar nieuwe kamergenoten, de twee Boa Constrictors. Een apocalyptisch vaarwel De weken na het vertrek van mijn onvergetelijke meeloper zijn tam. Geen ontploffende gasflessen, geen sauriër meer die ontweken moet worden op straffe van een hap uit de kuit. Het is een periode van veldwerk sensu stricto, sjouwen in het veld, metingen verrichten, dat soort dingen. Ik maak de detailkartering van het conglomeraat af en merk dat het meesterwerk van Hans er nog is, maar dat de verf aan het afbladderen is. Als je weet wat het voorstelt zie je wat het is, maar als je niet weet wat je ziet, zie je niet wat het voorstelt. Op 20 juli lopen er mannen op de maan, maar ik lig in mijn tent, bezig een olifant te baren. De dag ervoor te veel gegeten tijdens een feestdiner in Riaño. Het interesseert me totaal niet wie of wat er op de maan rondloopt. Voor mijn part vergaat de wereld. Ergens noteert een god dat in zijn notitieboek. Het wordt regenachtig, de padden keren terug. Klauteren op glibberige berghellingen is geen goed idee met dit soort weer. Ik overdenk wat ik tot dusver bereikt heb. De kalksteen-schalie overgang is gekarteerd, dat onderwerp is klaar. En ik heb een goed verdedigbaar idee waarom de kalkstenen juist hier dik zijn en niet elders. De puzzel van het contact is niet opgelost. Weliswaar ben ik er van overtuigd dat het een unconformity is, maar ik beschik niet over gegevens om dat hard te kunnen maken in mijn scriptie. En tenslotte heb ik een goed idee hoe de diverse kalksteenlagen stratigrafisch met elkaar correleren. In feite ben ik klaar. Alles wat ik nu nog méér zou doen vergt veel inspanning en voegt weinig toe. Ik besluit te stoppen. Dit is het vijfde achtereenvolgende jaar dat ik uit Cantabrië vertrek, dus alles verloopt routinematig. Tent inpakken, de paar handstukken in een doos, langsgaan bij vrienden en kennissen in Riaño en Cistierna, mijn koektrommel voltanken, en rijden maar. Het is bewolkt weer, storm op komst Ik neem een exotische route. Via een pas die ik nog niet ken, de Puerto de Piedras Luengas, naar Potes, dan naar de kust en richting Franse grens. Het eerste deel van de route is bekend. De stadjes Puente Almuhey en Guardo. Dan Santibáñez en Cervera de Pisuega, gebied waar Evert veldwerk doet.
40
In Cervera begint het te regenen en fors te waaien. Ik blijf er een tijdje schuilen, heb geen zin om in noodweer te rijden. Na een uur lijkt het minder te worden, ik vervolg mijn reis. Buiten Cervera begint het opnieuw. Harde wind, regen, donder. Na Vañes kom ik bij het Requejada stuwmeer. Daar zie ik dat de weg via een brug over het stuwmeer loopt. Ik ken het stuwmeer als een spiegelglad meer, maar nu slaan er brekende golven over de brug. Moet ik daar overheen? Het is honderd meter of minder, maar de wind rukt aan mijn auto die erg overhelt. Wat te doen? Ik kan terug gaan en via Reinosa naar Torrelavega rijden. Maar dat is een drukke weg met veel vrachtverkeer. Daar rijdt je voortdurend achter een langzame camion, en inhalen in de bergen met een 2CV is onder de beste omstandigheden al geen pretje. Voorzichtig rijd ik een paar meter de brug op. Het schijnt mee te vallen. Allee, god zegen de greep, ik geef een dot gas en rijd de brug op. Dat moet een sein geweest zijn, want het meest helse noodweer dat ik ooit heb gezien breekt los. De regen valt in bakken, de ruitenwisser kan het niet aan, ik kijk door een laag water. De wind rukt en probeert mijn koektrommel van de brug te blazen. Stuifwater jaagt over de weg, golven spoelen over de brug. Eso no me alegre nada! Het bliksemt en dondert continu. Vlak voor me slaat de bliksem in, meteen erna een oorverdovende knal. Coño! Dat was op twintig meter. Onwillekeurig rem ik, maar dan is er een verblindend licht vlak achter me, en meteen de moeder van alle donderslagen. Jezus te paard! Een god houdt zich bezig met target practice, en ik ben de schietschijf. Mierda! Als ik dan toch aan m’n eind kom, hier in dit Sodom en Gomorra, dan in een stijl die erbij past. Tierend en vloekend geef ik gas, bij elke donderslag onuitspreekbare profaniteiten slingerend naar degene die voor deze show verantwoordelijk is. En dan ben ik opeens over de brug heen en is het gevaar geweken. Als ik vele uren later de grens met Frankrijk bereik, schiet me te binnen dat mijn vertrek uit Spanje vaak gepaard is gegaan met een hoog adrenaline gehalte. Maar deze keer heeft de hemelse dirigent er wel erg veel werk van gemaakt. Dit was een finale waarin de hele natuur in een fortissimo tutti los barstte. Een 1812 coda, waardige afsluiting van mijn doctoraal veldwerk in Cantabrië.
Foto 9: Pico Espiguete, ten Noorden van Guardo
41
Cantabria Querida! - Frans Kunst ‘Boven Gent rijst, eenzaam en grijs…..’ bronzen onze stemmen door de rokerige bar van ‘La Valle Estrecho’, stamkroeg te Ventanilla. Het Roelantslied is een zwak tegenbod aan een kleine groep Basken op doorreis, die ons vergasten op prachtige, volborstig gezongen Baskische en Asturiaanse liederen. ‘ Cantabrië’ is afgeleid van ‘kant’, Keltisch voor steen, en niet van ‘cantar’, maar in beider verklaring kan de ‘Leidse Geoloog’ zich vinden! Ver na middernacht verdrinkt de rivaliteit zich in slechte wijn en nog slechtere cognac en broederlijk zetten wij het ‘Asturias Patria Querida’ in ten afscheid. Dat lied was ons twee jaar eerder door Peter Westbroek tijdens de eerstejaarskartering ingeprent, en wat je van Peter leerde vergat je nooit. Zo kunnen Niek Schelling en ik, met enige moeite en door gezamenlijke inspanning nu, na 30 jaar nog steeds de Montalbaanse lithostratigrafie reproduceren: Parras, Palomar, San Martin, etc.. Dat eerste jaar, Franco was koud bijgezet, maakten wij kennis met een Spanje waaraan de revoluties van de jaren zestig en de studentenopstanden van de vroege jaren zeventig voorbij waren gegaan. De provincie Teruel was arm, achtergebleven en als er niet hier of daar een auto te zien was geweest had men zich een eeuw terug kunnen wanen: Oliete, waar alle inwoners 6 tenen aan iedere voet leken te hebben en waar een marskramer zo uit een Jeroen Bosch stapte; het meisje van de bakker in Aliaga dat bij een bestelling van 17 broden niet de tafels van vermenigvuldiging toepaste maar ter optelling 17 maal de prijs van een brood onder elkaar schreef; het eenzaam stervende, blinde mijnpaard in Escucha, achtergelaten naast de ingang van de mijn; de smoezelige atmosfeer in de bar in Aliaga waar het leger een reusachtige hengst op stal had, die, geheel illegaal, tegen betaling aan de twee militaire verzorgers, als dekhengst,onder grote belangstelling van de op de binnenplaats verzamelde barbezoekers, in de behoefte van de lokale akkerbouwers voorzag. Vrouwen zag je nog niet in de bar, en als de Guardia Civil binnenkwam, was geen woord onvertogen en Jolly Jumper op de binnenplaats krabde onverstoorbaar met z’n rechtervoorhoef over de stenen van de binnenplaats, alsof er nooit een onschuldig, aangelijnd ezelinnetje aan hem was voorgeleid! Toen er een mijnstaking uitbrak in Cobatillas werd ook Aliaga hermetisch afgesloten met aan beide kanten een machinegeweer ter controle! Het volk durfde maar mondjesmaat en aarzelend van de hervonden vrijheid te proeven, maar je voelde 40 jaar opgekropte frustratie gisten en borrelen. Nog eenmaal in februari 1981 zouden de Franquisten onder leiding van kolonel Tejero (foto 1 ) proberen de kurk op te fles te krijgen ….vergeefs. Wij ‘Leidse Geologen’ hadden zodoende het voorrecht het herontwaken van het Koninkrijk Spanje mee te beleven.
1 Foto 1: 23 februari 1981 - Luitenant Kolonel Tejero Molino pleegt coup in het Spaanse congres
De tektoniek, met zijn exacte inslag, had altijd getrokken en toen de gelegenheid zich voordeed om binnen Henk Zwart’s vakgroep te liefhebberen in gesteenten die niet driemaal door de eclogiet facies waren gegaan, hapten vier studenten direct toe: Ben van der Pluijm, Casper Kaars Sijpesteijn, Jaap Jan Vermeulen en Frans Kunst; later versterkt door Niek Schelling als vijfde om het grensvlak van sedimentologie en structurele geologie te verkennen.
42
John F. Savage doceerde het practicum fotogeologie in het eerste jaar. Studenten die te dicht met hun brandende sigaret onder de spiegel van de stereoscoop kwamen, konden rekenen op zijn ongeremde toorn. Maar toonde je belangstelling, werkte je hard, en kon je adequaat de fiducial points van de ene op de andere foto overbrengen dan nam hij alle tijd en moeite om zijn ongebreidelde kennis van oppervlakte en veldgeologie over te dragen. Samen met het practicum kaarttekenen van Richard Lisle, was dit een uitstekende voorbereiding tot de oefenkartering, de leerschool van het edele handwerk. Het vertalen van veldobservatie, naar luchtfoto naar geologische kaart via veldboek bleek nog lang niet eenvoudig in het niet al te gecompliceerde gebied rond Cistierna en de Rio Esla. Hier kon John engelengeduld opbrengen om zijn studenten de vereiste vaardigheden bij te brengen, inclusief het stereozien met ongewapend oog. Als rechtgeaarde wetenschapper was John altijd bereid de gevestigde mening te tarten. Zo vroeg hij zich af hoe de massieve Onder Karboon kalken in de buurt van Santibanez de Resoba zich verhielden tot de klastische turbidiet facies van vrijwel dezelfde ouderdom. Waren deze geïsoleerde kalken ter plaatse ontstaan of was er sprake van synsedimentaire deformatie en waren deze via olistostromen in het turbidiet bekken terecht gekomen? Dit werd het onderzoeksveld van twee van de doctoraal studenten. Drie jaar lang speelden onze zomers zich af in de driehoek Cervera de Pisuerga /Triollo/Rebanal de las Llantas. De winter 1977-78 was een zware winter geweest en Triollo was maanden van de buitenwereld afgesloten. Of dat erg was? Integendeel, het had de inwoners de gelegenheid gegeven om hun veestapel tot het laatste botje af te kluiven. Weldoorvoed kwamen ze tegen de lente onder de sneeuw vandaan. In ons enthousiasme hadden we ons kamp al op 1 juni opgeslagen. In het Cantabrië van Juni 1978 schommelde de temperatuur overdag rond het vriespunt, terwijl met de regelmaat van de klok iedere 8 uur een polair front overtrok vergezeld van sneeuw en hagel. Van veldwerk in deze ijzige condities kwam weinig terecht en de dag werd doorgebracht met sprokkelen en foerageren om veilig en comfortabel rond het kampvuur avond en nacht door te komen. Met gloeiende kooltjes gevulde conservenblikken deden ’s nachts dienst als stoven. Van geologie leerden we weinig die eerste weken, van overleven des te meer. Toen John twee weken later arriveerde was hij onder de indruk van onze inventiviteit, maar weinig te spreken over de voortgang van het veldwerk. Onder zijn niet mis te verstane leiding werd die achterstand vliegensvlug ingehaald. Ons basiskamp Triollo was toonbeeld van het oude Spanje, honderd inwoners, een Alcalde (Foto 2), geen elektriciteit, geen waterleiding of riool. De bevolking had de beste akkers onder het stuwmeer van Camporredondo zien verdwijnen, en keuterde er nu op lost met wat schapen, geiten en koeien hoger in de bergen. Foto 2: De Alcalde en zijn gezin voor de burgemeesterswoning te Triollo
Het volgend jaar werd het basiskamp te verplaatst naar Rebanal de las Llantas, een gehucht aan het einde van de weg zonder permanente bewoning, maar broedplaats van het nieuwe, mondige Spanje. De zomergasten buiten de Leidse geologen waren ex-bewoners, die zichzelf hadden opgewerkt in de grote stad en als arbeiders in het buitenland, duidelijk van een aanzienlijk hogere welstand en ontwikkeling dan in de andere dorpen en gehuchten in de omgeving. Het was niets dan feest, dans en gezang in het dorp dat alle fiësta’s van het gehele jaar in de paar zomerweken propte. Achter het kamp had de rivier kolkgaten in de kalksteen uitgesleten die uitstekend als badkuip fungeerden; de bron leverde water van een kwaliteit die ‘la Reine’ van Spa zou doen blozen van schaamte. De man die door eenieder ‘el tonto’ maar door zijn tante ‘el nervioso’ werd genoemd leverde elke dag, onder het uitstoten van onbegrijpelijke grommen, geheel gratis mini tomaten, minikolen of miniwortels uit zijn moestuin. De wijn vloeide rijkelijk en vrijwel kostenvrij. Men kon zich in het paradijs wanen, ware het niet dat de koeherder op zijn Rossinante elke ochtend om vijf uur zijn koeien onder gruwelijke verwensingen tierend en vloekend naar boven joeg.
43
Het geologisch onderzoek vorderde nu gestaag en John was buitengewoon in zijn nopjes met de resultaten. Hij liep een paar keer per zomer mee om het werk in goede banen te leiden. Tijdens deze veldtochten, die we zonder uitzondering gezamenlijk deden zodat de ene student kennis kon nemen van de observaties van de ander, konden de gemoederen flink verhit raken. Soms moesten de hamers aan de kant om erger te voorkomen. Was dit of dat nu sedimentair of structureel? John leerde ons dat observaties niet altijd tot een eenduidige gevolgtrekking leiden, en dat hoe hard je ook werkt er soms niet eens een antwoord is. We wisten allen dat John aan een voortschrijdende ziekte leed die hem veel pijn veroorzaakte. Met de jaren nam zijn beweeglijkheid af , maar zijn geest bleef lenig en nieuwsgierig als altijd. Uiteindelijk werd ook zijn gezichtsvermogen ernstig aangetast. Vorig jaar (2008) hebben wij afscheid moeten nemen van onze leermeester. Samen met John’s naaste familie en veel Leidse en Utrechtse geologen hebben we stil gestaan bij alles wat we met John hebben beleefd en bij wat hij voor ons heeft betekend. (Zie pag. 69 – Red.) Foto 3: Onze amigas op het plein in Cervera.Verlangen naar een nieuwe tijd!
De stad Cervera de Pisuerga vormt de oostelijke punt van het veldwerkgebied. Het is een stad van regionaal belang. De met wapens versierde gevels in de met galerijen omgeven Calle de la Libertad getuigen van een rijk verleden. Ondanks de perifere ligging was Cervera het centrum voor boodschappen, bier, wijn en vertier. Menig feest werd hier door hun aanwezigheid opgeluisterd. Hoe leuk het was wordt wel aangetoond door de hoeveelheid dwaalgasten die voor langere tijd neerstreken om mee te genieten: Fred Jaggie, Nout den Boer, Hans Goeyenbier. Jaap Jan, door de Spanjaarden bijgenaamd ‘dos-metrosocho’, fungeerde wegens zijn lengte als uitzichtpost voor de lokale peuters bij de onvermijdelijke optochten en corso’s, maar vond tegen kost ook wel emplooi als bouwkraan als ergens een dak vernieuwd moest worden. De hoogblonde Niek mocht zich in de intense belangstelling van de muchachas verheugen. In iedere Nederlandse rubio met tenger postuur werd een potentiële Cruyff herkent. De verhoudingen met de lokale bevolking waren zodoende uitstekend. De nieuwe Spanjaarden waren nieuwsgierig naar wat de ‘rubios die de stenen afstoften’ kwamen doen en hingen aan onze lippen om te horen hoe vrijgevochten en losbandig het er in ‘Ansterdan’ aan toeging. Met de moraal ging het nationaal en regionaal snel de andere kant op na Franco en de vrije markt voor romantisch verkeer bloeide op als nooit tevoren. Na drie veldzomers was er geen excuus meer. Er moesten scripties geschreven worden, de laatste tentamens gedaan en er moest afgestudeerd worden. Geologie was inmiddels in Utrecht geconcentreerd en bezuinigingen en modernisering waren een teken aan de wand voor de toekomst van veldwerk. Het was een voorrecht om zo lang en zo diep te mogen gaan onder zulke eminente begeleiding. Een voorrecht om zo dicht naast de lokale bevolking te mogen leven en werken en mee te doen aan hun traditionele gebruiken, de historie te leren kennen en vooral met hen mee te vieren in de vrijwel oneindige reeks van fiësta’s die van dorp tot dorp verschillen. Het gezang in ‘La Valle Estrecho’ is verstomd; de uitbater Parmenio, een ex-mijnwerker met een lelijke silicose kuch is allang overleden, zijn dochters uitgevlogen. Wildkamperen, vroeger een zaak van de Alcalde, moet nu in drievoud worden aangevraagd bij de boswachter of jachtopziener, en vergunning wordt alleen verleend als beloofd wordt de afwas niet in de rivier te doen. Wat onveranderd blijft zijn de bergen, de geologie en de gastvrijheid!
44
Foto 4: V.l.n.r.: Bas Millenaar (dwaalgast), de Alcalde van Triollo, Niek Schelling, Frans Kunst, Rossalie (couleur locale).
Foto 5: John Savage licht zijn kaartbladen van het Cantabrisch gebergte toe (LGV Cantabrië excursie, 2001)
45
Terug naar het echte Spanje na 40 jaar…… - Rob Jonker Na meer dan 25 jaar door een oliemaatschappij in het westen des lands de wereld te zijn rond geschopt, weet ik, dat ik niet iemand ben die graag “plaatsen van toen” opzoekt, in de overtuiging dat het nooit meer zo zal zijn als “toen”. Toch zijn mijn vrouw en ik in de zomer van 2006 teruggeweest in het gebied waar ik zo´n 40 jaar geleden tussen de fiësta’s door veldwerk verrichtte. Eigenlijk ben ik er naar toe gevlucht: Na een tweetal weken verblijf aan de Costa Brava kwam ik op het onzinnige idee om verder zuidwaarts langs de kust te rijden. Nu wist ik al uit vroeger tijden dat de oostkust van Spanje geen Spanje is, maar de mogelijkheden met beton (hoeveelheid, hoogte) deden ons zo schrikken dat we besloten richting binnenland te rijden. Zodoende kwam Cantabrië in beeld, waar ik één zomer in de buurt van Potes en daarna aan de noordelijke rand van de meseta werkzaam was in een smalle strook van zo’n 150 km lang (van La Magdalena in het westen tot Cervera de Pisuerga in het oosten). Via Burgos over bijna uitgestorven autobanen met uitzicht op honderden pelgrims, die zichzelf in de verzengende hitte zonder schaduw aan het straffen waren, naar León gereden. Het is waar, mijn auto is iets groter dan 40 jaar geleden, maar ook in een stad als León worden automobilisten zwaar voor hun bezit gestraft. Foto 1: Verkeersbord Naredo City
Om een beetje in de stijl van vroeger te blijven, voor twee dagen een minimale fonda midden in de stad uitverkoren. Bij een bezoek aan León hoort natuurlijk een vloeibare versnapering in Hostal San Marcos. Het was nog als vanouds maar in veldkleding zouden we ditmaal verwijderd zijn…Vanuit León de eerste dag richting La Robla, dat gekenmerkt is door een totaal overhoop gehaald wegennet, een grote energiecentrale en het ontbreken van Bar Surtidor – eens een belangrijk verzamelpunt! Van La Robla richting La Vecilla door een aantal dorpjes die allen de toevoeging “de Fenar”hebben. Het laatste, Naredo de Fenar, werd door Dietert van der Baan en mij als basiskamp voor de oefenkartering gebruikt. Het armetierige en pokdalige teerweggetje dat elk jaar door de zigeunerploeg met de laagste offerte werd dichtgeplakt is vervangen door een heuse asfaltstrada met vangrail! Dat ook de humor niet aan Spanje voorbij is gegaan wordt bewezen door het richtingbord “Naredo City” (foto1). Ons voormalig onderkomen was snel gevonden en de tuinbesproeiende buurvrouw wist zich nog vaag enkele landlopers uit het verre noorden te herinneren. Het optrekje deed dienst als opbergplaats voor het gereedschap (zonde van het gereedschap…). Verder richting Boñar met bliksembezoekjes aan enkele ontsluitingen van “mijn” Wealden Formatie, bestaande uit zand groevetjes c.q. vuilstortplaatsen bij de dorpjes. Velen bleken (gelukkig?) overwoekerd. Onderweg allemaal bordjes om het “Turismo Rural” - het kamperen bij de boer - te promoten. Door naar Boñar waar de oost-west route de noordzuid verbinding kruist. Dit knooppunt bezit tegenwoordig een heuse fly-over – Prins Clausplein in miniatuur! Gelukkig ben ik nog niet in het bezit van een kunstgebit, anders had het hier van verbazing mijn mond verlaten… Dit had ongetwijfeld nog een keer kunnen gebeuren bij het binnenrijden van het dorp Llamera even ten zuiden van Boñar, waar ik mijn belangrijkste basiskamp had. Het optrekje, dat in 1966 al leed aan een volkomen uit het lood staande zijmuur en zeker vóór 1970 had moeten instorten stond er fris bij en was voorzien van echte metalen rolluiken (foto’s 2 en 3). Het zou me niets verbazen als er nu ook een toilet in zou zitten. Na het constateren dat de zoetwaterbron in het gehucht nog steeds in werking is, bij gebrek aan levende wezens richting Boñar. Ook hier heeft de moderne wereld fors toegeslagen: Een nieuwe supermarkt, een verdwenen (met de hand per 5liter gepompt) benzine”station” op het kruispunt en een marktplein voorzien van echte steentjes in plaats van gras. Bar Cordoba bestaat nog steeds! Het rustpunt van mijn veldwerk, waar de harde
46
Spaanse werkers ’s ochtends hun orugo kwamen drinken en ik ’s avonds schaakte met een oudere heer die regelmatig ¡ Soy Pepe el repollo ! (ik ben Jozef het spruitje) riep om mij uit de concentratie te brengen. Cordobin, de uitbater en vriend van vele generaties geologen bleek twee jaar geleden te zijn overleden (had toch eerder naar Boñar moeten gaan). Zijn zoon herinnerde zich alleen nog een geoloog, die naar Canada was vertrokken (Guus??).
3 Foto 2 : Huis Llamera in 1966
2 Foto 3: Huis Llamera in 2006
Later op de dag naar het stuwmeer van de Porma, dat er nog steeds prentbriefkaarterig bij ligt, maar zonder de kerktoren, die jarenlang boven de waterspiegel uitstak. Terug richting León via het stuwmeer van Los Barrios de Luna en gepauseerd in een tent waar mijn ingewanden ooit ernstig van slag raakten van een al wat oudere ensaladilla rusa. Ook deze keer was het weer raak: Tijdens een fors onweer zat de hele zaak in het donker. Overnacht in Leon en de volgende dag via Boñar richting oost via Sabero naar Cistierna. Deze weg heeft een totaal ander tracé gekregen (oh jee, nieuwe ontsluitingen!). Dit vroeger straatarme kolenmijngebied, waar je de breuken door de haarspeldbochten kon karteren, ziet er - althans op het oog - een stuk welvarender uit, met eengezinswoningen in plaats van trieste flats. Cistierna maakte wel een zeer trieste indruk, maar dat lag aan het feit dat er de vorige dag een fiesta was geweest – er was helemaal niets open… Foto 4: Embalse de Riano droogevallen..
Dus door naar Riaño over de nieuw aangelegde stuwdam. In het hoger gelegen deel van het dorp is veel nieuwbouw gepleegd en het deed me denken aan een uit de grond gestampte ski locatie in Frankrijk. Tijdens onze rit ten zuiden van de Pyreneën was het ons al opgevallen, dat het waterpeil in de stuwmeren dramatisch was gezakt. In het stuwmeer van Riaño was dit overduidelijk te zien: Een bizar landschap met modder overladen wegen, bruggen en kale bomen was teruggekeerd aan de oppervlakte (foto 4). Via dorpjes met schitterende namen als Los “Espejos de la Reina ” richting San Glorio pas. Het aan de zuidzijde van de pas gelegen dorpje Portilla de la Reina deed mij denken aan een studiegenoot, die hier gedurende zijn veldwerkperiode in een fonda verbleef. Een van de eerste ochtenden werd hij door de baas begroet met de vraag: ¿Madrugaste? (ben je vroeg opgestaan?). Met een rood hoofd ontkende hij dit, omdat zelfbevlekking volgens hem de baas niets aanging…
47
De conglomeraten op de pas lagen er nog fris bij; “mannetje aan mannetje”om met Professor De Jong te spreken en de San Glorio had in 40 jaar nog niet geleden onder erosie: 1609m. Er schijnt een heuse strijd aan de gang te zijn door de samenvoeging van Castilla en Leon, zoals bleek uit de borden op de pas (foto 5). De uitgezette wandelroute tussen de koeien was ook nieuw voor mij! Ook het vroeger onverharde wegdek met toch minstens eens per week een lekke band lag er mooi geasfalteerd bij en de afdaling naar Potes was een eitje. Foto 5: Protestbord op de SanGlorio
Potes, mijn hoofddorp in een kartering vóór het Krijt in het zuiden bleek een soort Santiago de Compostella van de Picos de Europa te zijn geworden. Het kostte een half uur een parkeerplaats buiten het dorp te vinden. Massa’s Spaanse toeristen uit het zuiden schijnen per bus de koelte van de Picos op te zoeken. Het was er die dag 40 graden…
kust van Frankrijk terug naar huis.
Via de schitterende kloof noordwaarts naar het aan de Costa Verde gelegen Comillas, waar we enkele dagen verbleven totdat de kust zijn naam eer begon aan te doen. Na een weekje Les Landes met de mooiste
Ondank de sombere verwachtingen in de eerste zin van dit stukje was het toch leuk om weer eens terug te keren. Er is veel veranderd en je mag een paar vakantiedagen natuurlijk niet vergelijken met een paar maanden veldwerk. Het zit er allemaal wat schoner en meer geordend uit maar de vriendelijkheid van de Spanjaarden is gelukkig gebleven.
Proefkartering Pyreneeën 1950 - Freek van Veen De Franse Pyreneeën waren na de tweede wereldoorlog door professor De Sitter uitgezocht voor zowel proefkartering als doctoraalkartering/promotie gebied. Mijn groep van zes derdejaars kreeg een gebied van het verlaten mijnbouwdorpje Salau tot aan de Spaanse grens toegewezen voor het maken van een geologische kaart van 1:8000. Liften was in die jaren een veel gebruikte manier om de reiskosten te drukken naar dit op 1500 km van Leiden liggende gebied. Samen met jaargenoot Bas heb ik het geluk om met een bevriende transporteur uit Oegstgeest naar Basel te worden gebracht. Er moet eerst toestemming van de bezettingsautoriteiten gevraagd worden om door Duitsland te reizen. Na zwaar bepakt in Basel te zijn afgezet, blijkt het eenvoudig om door het prachtige Juralandschap, het toen nog volgens professor Escher ten gevolge van de krimpende aardkorst verfrommelde tafelkleed, tot Genève te liften. We slapen bij Neuchatel enkele uren onder de sterrenhemel en krijgen de volgende morgen vroeg een lift tot Lausanne waar we als tegendienst helpen een volle vrachtwagen met autobanden te lossen. Vanaf Genève blijkt er echter nauwelijks verkeer naar de Franse grens te zijn. We kopen dus na lang tevergeefs wachten een treinkaartje naar Lyon. Vervolgens is het een lange voettocht om tot ver buiten de stad te komen. Hier staat een heel leger van allerlei nationaliteiten te duimen voor een lift. Na enkele uren krijgen we een betaalde lift tot Orange, samen met Engelsen, Belgen, Zweden en Fransen. Het hele gezelschap ‘neemt plaats’ half staand, en half leunend op en tussen de zwaar met kisten beladen vrachtauto. Onze vaderlandse driekleur, die naast de Franse tricolore vanaf de burcht in Orange wappert, voedt onze nationale trots. Een korte lift brengt ons tot Avignon, maar dan blijken alle wegen plotseling vrijwel vrij van transportmiddelen te blijven. We staan uren in een tropische hitte in een kaal woestijnachtig gebied zonder schaduw. Na de nacht doorgebracht te hebben onder de befaamde brug, waar scherpe doornen door het grondzeil prikken, herhaalt de geschiedenis zich de volgende dag. Na enkele uren zie ik mijn reisgenoot in een door zijn veren zakkend miniautootje over de stoffige weg verdwijnen. Ik ben nu zonder tent en breng de nacht
48
na een lange voettocht door in een droge greppel in een wijngaard. De rugzak dient als ongemakkelijk hoofdkussen. Eerst onaangenaam bezoek van legers zoemende muggen, dan een onrustige slaap en de volgende morgen de ontdekking dat van mijn knoflookworst in de rugzak slechts een vel vol wriemelende mieren is overgebleven. Het ontbijt bestond dus noodgedwongen uit slap oud stokbrood en lauwwarm water uit de veldfles. Een paar korte liften brengen me langs een aantal omwegen in de buurt van Montpellier. Er zit weinig anders op dan over de verder leeg blijvende route nationale te voet naar het station in Montpellier te zeulen en een trein via Toulouse naar St. Girons te pakken. De trein zit vol vrolijk etende en drinkende levensgenieters die mijn humeur behoorlijk opbeuren. In St. Girons ontmoet ik een aantal medekarteerders. Per rammelende bus vol butsen arriveren we tegen middernacht in het stikdonkere hoofdkamp, waar we door de hooggeleerde De Sitter in pyjama en met zaklantaarn worden begroet. Hoofdassistent Henk Zwart brengt ons de volgende morgen met een oude Humber stationwagen naar het 4 km verder op 1500 m hoogte in de bergen gelegen Salau sur Salat, een nederzetting van 25 huizen en 45 zielen, met een mooi romaans kerkje en een ruïne van een papierfabriek, die na een grote overstroming in 1936 was verlaten. We worden ondergebracht in een door gebrek aan leerlingen leegstaand schoollokaal, dat eerst met door monsieur le maire verschafte bezems en emmers moest worden gekuist. Een zachte regen daalt gestaag neer, een natuurverschijnsel dat ons de komende weken veelvuldig zal verfrissen aan de loefzijde van het gebergte. De toppen van het woeste gebergte verscholen zich dan ook meestal in de wolken. Latere karteerders hadden het voordeel van de droge Spaanse kant met meer zon, minder begroeiing en dus betere ontsluitingen. Wij worden door de dorpsbewoners gewaarschuwd vooral niet te dicht bij de Spaanse grens te komen want Franco’s carabinieri maken korte metten met grensovertreders zonder visum, die op enkele weken hechtenis kunnen rekenen, zoals een lokale schaapherder onlangs overkwam. Het ons toegewezen karteergebied bestond voornamelijk uit donkere Ordovicium kwartsieten en schisten. Voor het vinden van graptolieten in de eveneens aanwezige Gothlandicum leien werd door Prof. de Sitter een fles wijn uitgeloofd. Ons terrein bleef ondanks energiek gehamer op de steile berghellingen echter geheel fossielloos. U zult begrijpen dat de geologische kaart uiteindelijk een tamelijk saai beeld opleverde. Strekking en helling bleven vrijwel constant en de kleur beperkte zich tot donkerbruine tinten. Een vaatje wrange landwijn vrolijkte ons op, maar de door het hoofdkwartier bereide en dagelijks afgeleverde maaltijden hadden weinig met de Franse gastronomische beloften te maken. Na het volbrengen van de zeven weken durende proef werd een groots gezamenlijk afscheidsfeest gevierd. Er was muziek en er werden paso dobles gedanst. De voorzitter van de LGV sprak de onvergetelijke heilwens aan de burgemeester uit met de woorden: “Monsieur le maire, a votre sanitaire.” Ons avontuur haalde zelfs de Leidse pers op 5 september 1950, zoals blijkt uit het bijgevoegde krantenknipsel.
49
Veldwerkteksten - Josje Kriest Sardines – een ode aan John Savage Strakblauwe lucht, 30 graden, en de dag was net begonnen in het dal van de Esla in het Cantabrisch gebergte. Mijn oude Diane (Foto 1) stond geparkeerd in Argovejo en ik was naar het oosten gelopen. Ik wilde naar de hoogste berg daar, om de kalken op de top te bekijken, zodat ik die ook kon in karteren. Eigenlijk moest ik me voor mijn doctoraal concentreren op de conglomeraten uit het Carboon, maar de ‘ondergrond’ wilde ik in ieder geval ook kennen: het hier en daar zwaar geplooide Esla dekblad. Een prachtig excuus voor een mooie wandeling. Na enkele uren lopen en wat stijgen kwam ik aan de kalkwand. Boven mij stonden een paar geiten verbaasd naar beneden te turen, naar het stalpaard dat hijgend omhoog kwam geklommen. De kalk liep praktisch rond de top, maar aan één kant was die afwezig, en daar kon je ‘naar binnen’ wandelen, het grasveld op dat de kern van de bijna verticale plooi vormde. Het gras was hoog, de komvormige depressie prima van temperatuur en alles was doodstil. Ik ging daar zitten op een rotsblok, en genoot van het waanzinnig fraaie uitzicht. Dit was mijn gebied, niemand was hier ooit eerder geweest. Onwezenlijk gevoel. Na een lange tijd genieten, besloot ik een paar sinasappels te eten, mijn standaard lunch in die tijd. Ik pakte mijn rugzakje op en zag opeens in het hoge gras een verroest blikje liggen. Een sardineblikje. Erg verroest, oud…. … John, John Savage had altijd sardientjes bij zich in het veld. Al kookte je rugzak in de zon, sardientjes bleven altijd eetbaar; in tegenstelling tot zwetende kaas of vies geworden worst. John was mijn begeleider tijdens het doctoraal veldwerk. Een heel goede begeleider; met altijd alle tijd voor zijn studenten. Hij had in dit gebied zijn eigen onderzoek gedaan, zo’n twintig jaar eerder. Mijn gebied? Tja…
1 Foto 1: Citroën Diane
2 Foto 2: Oliete
Het jaar 1978, eerste-jaars impressies van een overgangsjaar - Tentamen in Oliete We kampeerden halverwege het stuwmeer, aan de Rio Martin bij Oliete. Ons groepje van zes eerstejaars uit 1978 bestond uit Hanneke Gieske, Ramon Loosveld, Jan Linssen, Kinie Esser, ikzelf, en een macrobiotisch levende bioloog met geologie als bijvak (macrobiotisch was lastig bij uit eten gaan: ‘No carne, por favor’ - dus men bracht jamon. ‘Jamon?’ ‘Jamon no es carne, es jamon!’). Oliete was (en is) voor mij: rood-geel gekleurd, dippende zandsteen, een smalle strook groene bomen langs de rivierbedding en een strakblauwe lucht erboven, en dit alles in the middle of nowhere. Een lucht die ’s middags meer en meer werd bezwangerd door de hitte. Hoe mooi kan een streek zijn? Ons eerste jaar zat er op, maar door de geplande verhuizing van het (bijna) complete instituut naar het Gat achter Woerden, waren niet alle tentamens op tijd georganiseerd. Eén moesten we nog halen, vóór we aan het veldwerk mochten beginnen: het tentamen van Theo Krans (algemene stratigrafie?).
50
Dat tentamen hebben we die zomer in Oliete gemaakt. In de kroeg, vlakbij de brug over de Rio Martin. De oude mannetjes op het bankje voor de kroeg keken vreemd op. Rond negen uur ‘s ochtends was het nog akelig rustig in het dorp en een groep jongeren zag je al helemaal niet. We zijn door de kroegbaas naar de bovenverdieping gedirigeerd: een lichte, ruime kamer met wat tafels en stoelen, netjes opgesteld in rijen. On-Spaans eigenlijk. En daar hebben we het tentamen gemaakt. Met Van Ginkel als waarnemer. We zijn allemaal geslaagd. 1978 was een goed jaar.
3 Foto 3: In het veld bij Oliete met Peter Westbroek: v.l.n.r. Kinie Esser, Peter Westbroek, (op rug) Ramon Loosveld, Jan Linssen, bioloog Maarten, (bloemetjeshoed) Josje Kriest, (khaki hoed) Hanneke Gieske, student onbekend.
Trigonia en gieren Toen ons groepje een week in Oliete verbleef, zijn Hanneke Gieske en ik een keer gaan zwemmen in het stuwmeer. De anderen bleven in de buurt van de dam, maar wij zwommen ‘een eindje’ het meer op. Het was waanzinnig mooi. We dreven op een gegeven moment in het midden van het meer, met alleen stilte om ons heen. Gele bergen, blauwe lucht, niets. En twee gieren die hoog boven ons in de lucht cirkelden. Foto 4: Poppe de Boer de beek in bij Pena Royas: v.l.n.r. Poppe de Boer, Ramon Loosveld en Jan Linssen.
Na een paar kilometer gezwommen te hebben, zijn we gaan uitrusten op een strandje. Het bleek er vol te liggen met fossielen. Naar we later hoorden: Trigonia, een mooie grote bivalve (schelp, voor de niet-ingewijden). Ze waren te mooi om te laten liggen, dus we hebben er allebei een aantal in onze bikini/badpak gestopt, en zijn toen teruggezwommen. De gieren cirkelden nog altijd boven ons. En bij de dam liep een groepje bezorgd zoekende medestudenten onze namen te roepen. We waren blijkbaar al uren weg.
51
De volgende dag zijn we met een paar extra mensen– en een luchtbed – weer naar het strandje gezwommen, en we hebben heel veel Trigoniae meegenomen. Aangezien ons universiteitsbusje erg vol bleek, tegen de tijd dat we moesten terugreizen naar Nederland, hebben we de meeste fossielen jammer genoeg achter gelaten in het kamp. Hit’s In het weekend gingen we vaak met een stel vanuit Aliaga naar de discotheek in Montalban: Hit’s. Voor mij is Hit’s de plek met de lekkerste calamares-tapas. Maar ik geef toe, ik was toen nog niets gewend. We maakten op een avond in de disco kennis met wat Spaanse jongeren, en die waren helemaal weg van Van Morrison. Ze vroegen of wij bij hen thuis, in hun eigen studio, niet naar Van Morrison wilden komen luisteren. Het klonk leuk, en we gingen mee, naar een oude ‘toren’ een paar straatjes verderop. Het zag er historisch uit, met zijn oude natuursteen in het donkere straatje. Op de bovenste verdieping hadden ze inderdaad een studio annex dansvloer ingericht, met forse geluidsapparatuur achter een glazen wand. Het oogde allemaal behoorlijk professioneel. We bewonderden de studio en Van Morrison werd opgezet. Dansen, luisteren. Maar op een gegeven moment merkten we dat de sfeer nog wat echter werd gemaakt. Je rook overal stickies. Aangezien je in Spanje, zeker in die tijd, grote problemen kon krijgen als je met drugs werd betrapt, zijn we toen toch maar vertrokken. Daar komt bij dat we meer op hadden met drank dan met drugs. De mijn in Utrillas Peter Westbroek vond, als één van onze begeleiders tijdens het veldwerk, dat we maar eens een mijn moesten bekijken in Utrillas. Met een aantal studenten plus Peter gingen we naar binnen. Die mijnen in Utrillas hadden geen goede reputatie; er gebeurden nog al eens akelige ongelukken. Het was er erg donker, maar ook in het duister konden we wel inschatten dat het niet erg veilig werken was, daar. Veel draagbalken die de gangen ondersteunden, hingen er bij als gebroken lucifer-houtjes. Dat leek ons niet goed. Diep onder de indruk kwamen we na verloop van tijd weer naar buiten. Allemaal heel stil, hoewel één student heel enthousiast naar buiten liep. Met een hand vol prachtige gepyritiseerde fossielen. Geen van ons had die fossielen überhaupt opgemerkt in de donkere mijn. Maar deze jongen wilde dolgraag paleontoloog worden (en is dat ook geworden), en hij had waarschijnlijk een zesde zintuig voor dat soort zaken. Ongelooflijk.
Waarom geologie, waarom Sardinië? - Jaap Poll Herinneringen van Leidse karteerders in Sardinië: In de periode van 1960 tot 1967 heeft een kleine groep studenten en promovendi in twee gebieden in het zuidwesten van het eiland Sardinië structureel geologisch veldwerk verricht. Het onderzoek stond onder leiding van dr. Henk J. Zwart. Professor dr. L.U. de Sitter had de supervisie over dit project. Henk Brouwer-I, niet te verwarren met Henk Brouwer-II uit 1971, en H. Marinus Kluyver werden gezet op een gebied in Inglesiente en Derk Cosijn, M. Poelman en Jaap Poll in Sulcis (zie kaarten). Hieronder volgt de bijdrage van Jaap Poll, de enige karteerder die zijn veldonderzoek aldaar met een proefschrift heeft afgerond. Mijn verhaal begint met de vraag: waarom ben ik geologie gaan studeren? Ik was in mijn schooljeugd in Bilthoven geen verzamelaar van mineralen en fossielen. Hele andere overwegingen hebben een rol gespeeld. Ik ben in ‘Indië’ geboren en ik heb nooit echt aan het klimaat en het leven in Nederland kunnen wennen. Ik wilde iets anders, een loopbaan overzee, zoals bosbouw of geologie. Mijn ‘Indische oom’ dr. Gerard Krol-I, die in die periode chef-geoloog was bij de Billiton Maatschappij stuurde mij in de richting van een geologische opleiding, en natuurlijk in Leiden. Die beslissing heb ik nooit betreurd. Geologie, de aardwetenschappen, zijn mij sindsdien altijd blijven boeien en ook het vakgebied van de filosofie. En hoorde het vak geologie eertijds niet in de Philosofische Faculteit thuis? En dan doemt de vraag op: waarom heb ik voor veldwerk in Sardinië gekozen? Toen ik eenmaal had gekozen voor de richting structurele geologie bij de Sitter, viel de keus al gauw op de Pyreneeën, of misschien, een nieuw terrein in Sardinië. Een heel nieuw avontuur trok me wel aan en het begrip ‘Sardegna’ wekte grote verwachtingen!
52
Mijn eerste veldervaringen deed ik op als meeloper in de Pyreneeën in 1958/59 bij Fred Lapré, Gijs Verspijck en Peter Meij. Daarna volgde de proefkartering (1960) in het Cantabrisch gebergte met zijn vriendelijke inwoners en de zo fraai gelegen dorpjes in de valleien. Ik denk dat ik toen iets vergelijkbaars verwachtte in Sardinië, alleen wel meer Italiaans! De Sitter was in die tijd op zoek naar nieuwe werkterreinen voor zijn studenten, met een goede ontsluitingsgraad en interessante tektonische problemen. Zwitserland leek een ideale keus, maar viel al weer gauw af omdat de Zwitserse universiteiten niet direct op ons ‘Leienaren’ zaten te wachten. Hij zocht verder en kwam uit bij het eiland Sardinië, alwaar de tektoniek in het goed ontsloten CambroOrdovicium, met vier deformatiefasen, magmatische intrusies van Hercynische granodiorieten en Alpiene andesieten, een pracht onderzoeksdoel leek. De Sitter zocht contact met professor Vardobasso van de universiteit van Cagliari en zij kwamen overeen dat Leidse studenten voor doktoraal kartering en promotie onderzoek in Zuid Sardinië terecht konden. Met belangstelling heb ik de vele, gevarieerde verhalen van mijn studiegenoten in Veldwerk! gelezen en ik realiseerde me dat ik als karteerder in Sardinië - vijf jaar van 1961 tot 1965 – het ook wel eens heb betreurd dat ik alleen verder ben gegaan in Italië, ver weg van mijn vrienden, het mooie landschap en de sympathieke inwoners van Spanje. Sardinië was heet, stoffig en de mensen waren onvriendelijk. Soms voelde ik me behoorlijk eenzaam, zeker in de beginjaren. De inwoners van het Cantabrisch gebergte en die van de dorpen in het binnenland van Sardinië waren allemaal arm, maar dan, wat een verschil! De Spaanse boeren ervaarde ik als trots en gastvrij, altijd bereid je in hun huis uit te nodigen voor een glas koel water of een glas wijn. De Sardijnen waarmee ik nu te maken had waren grof en achterdochtig. Ik kan me nog herinneren dat kinderen van de straat werden gestuurd en de deuren werden dichtgeslagen als ik door afgelegen dorpjes in mijn werkterrein kwam. Dit gedeelte van Sardinië werd in 1857 voor het eerst geologisch gekarteerd en de formaties werden gedateeerd als Cambro-Ordovicisch. Door de tektonische processen die hier in het grondgebergte hebben gewerkt, ligt het Onder Paleozoїcum ondersteboven en het heeft ongeveer 100 jaar geduurd voordat men tot deze veronderstelling kwam. Het was een van mijn opdrachten om dit definitief vast te stellen. Mij werd opgedragen om de verschillende deformatiefasen te ontrafelen, de opeenvolging ervan vast te stellen en voorts te beschrijven hoe iedere deformatie de voorgaande heeft beїnvloed. Foto 1: geologische schetskaart van ZW Sardinië
Zuidelijk Sardinië is ook bekend om zijn lood-zink ertsafzettingen in de Cambrische kalksteen, die in het Hercynicum zijn ‘gerejuveneerd’. Sommige ertslichamen werden reeds in de de Romeinse tijd ontgonnen, o.a. ook het grote ertslichaam van Sulcis. In mijn tijd was deze mijn nog actief. Gedurende de eerste drie zomers was ik daar gast van de mijnmaatschappij AMMI s.p.a. Ik mocht gebruik maken van de mess en had een slaapvertrek op de begane grond van het kamp. Dit veranderde door een ongelukje waarbij mijn ‘spear fishing gun’ plotseling afging, waardoor de stalen pijl dwars door het houten plafond in de kamer er direct boven binnendrong. Hij trof de prullemand naast het bureau van een collega die een schreeuw van afschuw slaakte. Gelukkig was hij niet geraakt, maar ik moest wel direct naar boven verhuizen. De prullemand kreeg een vaste plaats in de mess met erbij een notitie ‘Attenzione!!! C’e un matto Olandese pericoloso’. Ik ging ’s morgens vroeg het veld in en kwam ’s middags laat weer terug, wel op tijd voor wat bijpraten en de avondmaaltijd met de mijn managers. Dat waren meestal ‘Sardi’ en zij spraken alleen maar
53
Italiaans, voor mij dus een stimulans om snel Italiaans te leren. Het was na de maaltijd gebruikelijk om een korte wandeling te maken, ‘fare due passi’ (twee stappen doen) noemden ze dat. Op een keer pakte, tot mijn schrik, een gezette ingenieur mijn hand vast tijdens de wandeling. Mijn eerste gedachte was om direct los te laten, maar kon ik dat wel doen aangezien bijna iedereen hetzelfde deed, dat zou beledigend zijn. Maar die nacht deed ik mijn deur goed op slot totdat ik me realiseerde dat dit een heel gewone zaak was, een teken van kameraderie. En eigenlijk was het niet zo dat we elkaars hand vasthielden, maar dat we dat alleen met de pink deden. En ik moest glimlachen bij de gedachte hoe mijn vrienden in Nederland zouden reageren als ze mij zo zouden zien. In het weekeinde ging iedereen naar huis en dus trok ik er ook op uit om de fraaie kust te verkennen waar je heerlijk kon ‘snorkelen’. In die eerste zomer heb ik het hele gebied afgelopen. Ik begreep niet veel van de geologie en alles leek op elkaar. Het landschap was niet indrukwekkend en de lage stoffige heuvels waren bedekt met hoge heesters. Wat had ik gedaan? Ik had in Spanje moeten blijven. In de (slenk)valleien buiten mijn gebied waren een paar goede wegen, maar binnen het gebied slechts een paar onverharde wegen, die tot de omliggende heuvels reikten. Er waren een paar armoedige dorpjes in het gebied waar de inwoners met moeite de kost konden verdienen. De meeste mijnwerkers woonden in deze dorpen en men koesterde een grote afkeer van het establishment en de regering, die geen aandacht voor hen had en als corrupt werd beschouwd. De mafia had hier veel invloed en toeristen werd afgeraden in deze afgelegen streken te komen. Het was vrijwel onmogelijk om hier vriendschap te sluiten. Een uitzondering voor mij waren drie families die ik in de loop van de tijd goed leerde kennen: de familie van een schoenmaker, van een dierenarts en van een geitenhoeder. De mijnwerkers hadden mij verteld waar zij hun laarzen lieten maken in het dorp Narcao, een paar kms verder. De schoenmaker maakte stevige bergschoenen van dik leer en ik was gefascineerd door de manier waarop hij sterke leren schoenveters maakte, die een meter lang waren. De man had ook een mooie dochter, die ik alleen mocht ontmoeten in zijn aanwezigheid. Ik kwam geregeld bij hem langs terwijl hij bezig was met zijn handwerk en wij spraken dan over het leven in het dorp. Aan het begin van ieder karteringsseizoen kocht ik een paar nieuwe laarzen bij hem.
Foto 2: Tektonische geschiedenis uit twee slijpplaatjes. Bijna de hele tektonische geschiedenis kan uit deze slijpplaatjes worden afgeleid: de gelaagdheid ss en de deformatiefasen s1, s2 en s3.
54
Mijn tweede vriendschap was met een dierenarts en zijn familie, die ook in het dorp Narcao woonde. Ik ontmoette hem toen hij in een omheind veld bezig was met het vaccineren van vee. Mijn pad liep door dit veld en zijn zoontje hielp mij bij het openen en sluiten van de hekken. Wij maakten kennis met elkaar en hij nodigde mij daarna uit om in het weekend met hem en zijn familie in hun strandhuis de lunch te gebruiken. Het werden leuke ontmoetingen, we hadden veel plezier en – ook heel belangrijk er werd heerlijk en veel Italiaans gegeten en gedronken. Zij lieten mij Romeinse ruines zien, die nu onder water lagen. Wat een opwinding om in het heldere zeewater, al snorkelend, delen van oude straten, gebroken zuilen, aardewerk en stukken mozaïekvloer te zien. Zij namen mij ook mee naar de jaarlijkse tonijnvangsten, een fascinerend spektakel waarbij scholen tonijnen in grote, in zee hangende netten (als gordijnen) werden gevangen die langzaam werden ingehaald. Daarna volgde het, m.b.v. ijzeren haken, binnenhalen van de tonijnen in de naast de netten liggende boten. Een lawaaierige en bloederige slachting, waar veel mensen aan meededen, maar ook een onthutsende traditie. Mijn derde vriendschap betrof er een met een geitenhoeder die ver weg in heuvels van mijn gebied, voorbij het einde van een verhard weggetje, een hut had met een veldje voor het houden van geiten. Als ik langs kwam moest ik altijd verse, nog warme geitenmelk drinken. Daarna kletsten we wat en we zagen elkaar dan weer aan het eind van de dag. Dit contact groeide uit tot een prettige routine, zeker naarmate hij in de loop van de tijd meer mededeelzaam werd en vertelde over het dorp ver weg in de heuvels van centraal Sardinië, in de beruchte streek Orgosolo, waar hij vandaan kwam. De carabinieri waren daar de controle over de streek kwijtgeraakt. En na enige ontvoeringen en moorden werd toeristen aangeraden die streek, nu onder controle van de maffia, te mijden. Aan het eind van mijn tweede veldwerkseizoen nodigde mijn vriend de herder mij uit, om met hem een paar dagen een bezoek te brengen aan zijn dorp, waarbij hij mij verzekerde dat mij niets zou overkomen. In het weekend namen wij drie geiten mee in mijn kleine Renault-4 en vertrokken naar het binnenland. Dit bezoek werd één van de heel bijzondere ervaringen in Sardinië. De dorpelingen waren gastvrij en mijn gastheer stond erop dat wij ieder huis van het dorp voor een drankje en een praatje zouden aandoen. Dat ging zo door van de ochtend tot laat in de avond en tussendoor namen we ook de tijd voor een picknick in de eiken- en kastanjebossen. Daarbij genoten wij van allerlei soorten prociutto (rauwe ham), salami, olijven en brood, en natuurlijk ook de zware wijnen uit de streek. We sliepen in het huis waar we het laatst waren om de volgende ochtend bij de buurman weer verder te gaan.
Foto 3: Henk Zwart, promotor van Jaap Poll, 2 febr. 1966
Door deze waardevolle ervaringen hield ik, in mijn anderszins vrij saaie en eenzame bestaan, de moed erin. Langzamerhand lukte het me ook, om, met de hulp van Henk Zwart, de structurele problemen van het gebergte op te lossen en hierdoor werd mijn werk en verblijf in Sardinië beslist aantrekkelijker en interessanter. Dit bleek een goede levensles: Hou vol, de zaken gaan beter naarmate je je er meer in verdiept!
55
Veldwerk ten westen van Perrero (Cottische Alpen, Italië) - Henk Schuur, 1977-1978
De eerste indruk van het veldwerkleven in de Cottische Alpen deed ik op als “meeloper” van Henk Brouwer in zijn veldwerkgebied bij Meana di Susa. Het was 1975 en ik kwam direct vanuit Spanje ste waar we het 1 jaars veldwerk hadden afgerond in Montalban. We bivakkeerden in een kleine tent onder kastanjebomen in heuvelachtig terrein. Ik herinner me het alom aanwezige indrukwekkende berglandschap en dat het er flink koud kon worden. Die kou werd soms gecompenseerd met een goede Italiaanse espresso met een grappa in een bar in Susa. Die meelooptijd was een geweldige ervaring voor het latere eigen veldwerk in een aanliggend gebied nabij Perrero, in het Germanasca dal. Ik kreeg alvast voorkennis over de geologie van het gebied, over ofiolietcomplexen en Schistes Lustrés, voordat ik een stap in mijn eigen veldwerkgebied had gezet.
Foto 1: Uitleg in de mist , v.l.n.r. Thijs Kruyt, Nout den Boer en Rob Felius
Foto 2: Ons privé hotel: Thijs en Joan
In 1977 begon het echte werk. Na een paar maanden werken in de shampoofabriek van Johnson Wax, had ik voldoende geld bij elkaar om een fatsoenlijke auto te kopen en zonder veel problemen in het veldwerkgebied bij Perrero aan te komen. Ik zette als eerste mijn tentje op, op een verlaten picknick terrein nabij Perrero aan de oever van een snelstromend riviertje. Mijn Italiaans was nog niet best en in het begin was het contact met de Italianen vrij stug. Ik zag alleen wat mensen op zondagen wanneer hele families uit Turijn “mijn” picknickplaats overspoelden en na enkele uren eten en drinken weer naar Turijn vertrokken een enorme afvalberg achterlieten. Een maand later kwamen Joan en Thijs me gelukkig vergezellen waarmee het veldwerkleven minder eenzaam werd. We hebben daar heel wat samen gewerkt, gelachen en samen meegemaakt. Na enkele weken stelde een kennis van Thijs voor om een leegstaand hotel te betrekken in het centrum van Perrero, omdat hij het maar een schamele boel vond op ons picknick terrein. Nog nooit hebben we zo’n luxe veldwerk verblijf gehad als in dat hotel. Ieder had een eigen kamer, warm en koud stromend water, elektriciteit, geweldig! Heel anders was het wanneer ik samen met Thijs met rugzak op naar de hoge vlakten in ons veldwerkgebied trok, de auto parkeerden op 1500 m om van daaruit de allerhoogste bergen in ons gebied te karteren. Daar waren bergen van 3000 m bij. Maar overweldigend waren de vergezichten, de volle maan die schijnt op de ruwe bergketen, de opkomende mist vanuit het dal als een wattendeken. Er waren dagen bij dat we van ’s ochtends tot ‘s avonds geen 5 meter van ons af konden kijken vanwege de mist en de regen en 24 uur in ons tentje zaten met een fles Genepy, een soldatenrantsoen en het mistroostige gezang van de BeeGees “how deep is your love…” uit de draagbare radio. Dat was ook de tijd van een minder prettige herinnering. Toen ik na 2 dagen onophoudelijke regen terugkeerde naar de auto en een smal modderig bergpad naar beneden reed
56
naar ons hotel. Het scheelde niet meer dan een paar centimeter toen de auto in de modder slipte en langs de rand van een steil ravijn scheerde. Net op tijd kregen de wielen weer grip op de weg, maar zelden heb ik me zo dicht bij het einde gevoeld als toen.
Foto 3: Uitzicht vanaf de hoogste berg in het gebied. Vaak was een plek boven de wolken de enige waar je van je af kon kijken.
Mijn veldwerkgebied bevatte een hele reeks van verschillende formaties vanaf glimmerschisten uit het Onder Karboon tot ofiolieten en Schiste Lustrés uit het Boven-Jura en Onder Krijt. Na twee jaar veldwerk en meer dan een jaar microscopie had ik een goed beeld van de metamorfe en tektonische processen die dit gebied hebben gevormd. Ik kan met een voldaan gevoel terugkijken op deze geweldige ervaring.
Foto 4: Na een uitleg van Professor Den Tex, is het tijd voor rust. Van links naar rechts: Joan Maat, Professor den Tex en Thijs Kruyt
57
Bergamasker Alpen ‘’Receptie na afloop in Den Vergulden Turk’’ - Nout den Boer ‘’Receptie na afloop in Den Vergulden Turk’’….het uitnodigingskaartje valt pardoes op mijn schoot als ik de dissertatie van Dr. S.W. Tromp na 77 jaar voor het eerst open sla. ….In Den Vergulde Turk, ja de gevel kan ik me nog vaag herinneren in de Breestraat in Leiden boven de hoofdingang van VenD (Foto’s 1 en 2)
Foto 1: In den Vergulden Turk, vóór WOII
Foto 2: idem, thans onderdeel van Vroom & Dreesman
De Bergamasker Alpen, je hoorde er wel over op het Instituut. Dat was nog voor het Pyreneeën en Galicië veldwerk, en van voor de oorlog. Maar niemand meer die er zelf gekarteerd had of had meegelopen. De Bergamasker Alpen, waar lagen die? Eigenlijk nooit meer aan gedacht, …tot 2007 toen ik me bij het samenstellen van Veldwerk! afvroeg of dit Leidse veldwerk ook niet genoemd zou moeten worden. Maar helaas, ooggetuigen waren er niet meer en de Bergamasker Alpen bleven onvermeld. Maar ik vond wel uit waar de Bergamasker Alpen lagen: het waren de Alpen van Bergamo!, ten noorden van Bergamo en ten oosten van het Comomeer en ten zuiden van het grote dal van Valtellina (= Insubrische lijn).
Foto 3: Uitzicht op het Comomeer en de Monte Legnone
Twee jaar later zit ik op terras van mijn bungalow in het park Sole Mio aan de noordpunt van het Comomeer. De geologie heeft mij niet alleen een boeiend beroep, maar ook voorspoed gebracht. Ik kijk uit op de machtige Monte Legnone (Foto 3) waar in 1930 de Leidse geoloog W.L. Buning moet hebben gestaan bij zijn veldarbeid voor zijn dissertatie. Naast mij op de terrastafel ligt de bijkans complete verzameling Leidse proefschriften over de Bergamasker Alpen (Foto 4), op de kop getikt na een simpele Google zoekopdracht bij een antiquariaat in Bretagne. Ik sla de dissertatie van Tromp
58
open en dan valt het kaartje eruit: …Receptie na afloop in Den Vergulden Turk…..Wat had ik graag gevolg gegeven aan deze uitnodiging om de promovendus en zijn geologenvrienden te spreken over hun veldwerk in de Bergamasker Alpen en de omstandigheden waaronder dit verricht werd (… in een van de laatste dissertaties, uit 1941, wordt heel politiek correct vermeld, dat het veldwerk werd bemoeilijkt door …...”den internationale situatie…….’’). Toch is er een verhaal behouden gebleven over de Bergamasker Alpen. In de lustrumuitgave van de Leidse Geoloog van 1993 stond een verhaal van Professor Jan Zonneveld, over zijn veldwerk ten zuiden van Morbegno. Als een saluut aan dit oude Leidse veldwerk, is dit verhaal in Veldwerk!-2 opgenomen. Naar aanleiding van het verhaal van Zonneveld heb ik het dal van Gerola Alta bezocht en ben naar de Passo di Salmurano geklommen. Een indrukwekkend alpien landschap met weidse uitzichten naar de Pizzo Bernina. Hier stond zo’n 75 geleden dus de wieg van de Leidse veldwerkschool…………….. Ik maak foto’s en daal af en verheug me op een voortreffelijk glas Inferno rode wijn en een vers gebakken pizza ‘’Quatro Stagioni’’ in Pizzeria Spluga in Sorico straks aan de oevers van het Comomeer. Nog immer is het leven van een geoloog goed.
Foto 4: Veldwerkgebieden in de Bergamasker Alpen
Op de grens van twee tijdperken - Jan Zonneveld (eerder verschenen in de Lustrumuitgave 1933-1993 van de Leidse Geoloog) Je hoeft geen historicus te zijn om te kunnen vaststellen dat de wereld waarin we leven (en waarin de L.G.V. zestig jaar werd) op de grens van twee tijdperken ligt. Ik ben te weinig socio-historisch onderlegd om te kunnen zeggen of het een overgang is van de Nieuwste naar de Aller-Nieuwste Tijd, van een moderne naar een postmoderne of van een halfgemechaniseerde naar een volgemechaniseerde periode om maar een paar termen te noemen. Maar wel weet ik dat de omstandigheden van het geologenbestaan, met name het veldwerk en de lichamelijke verplaatsing in het terrein in die zestig L.G.V.-jaren grote ontwikkelingen hebben ondergaan, ontwikkelingen, waarvan je je eigenlijk pas goed bewust wordt als je in één moment je ervaringen uit twee tijdperken kunt laten botsen. Laat ik wat duidelijker zijn en drie stellen herinneringen ophalen. In 1939, een jaar na het eerste lustrum van de L.G.V. was ik als jong kandidaatje voor het eerst alleen in de Bergamasker Alpen. Na een paar weken meelopen met Gerrit Zijlstra, waarbij de wat grotere afstanden met het locale vervoer werden afgelegd (lees daarover de sterke verhalen van de oude L.G.V.-garde over bussen, die pas tegen de berghelling voorbij het dorp konden stoppen, vanwege de kwaliiteit van de remmen) zou ik in het kader van Gerrits onderzoek het gebied aan de overkant van de Passo di Salmurano karteren. Met een uiterst licht, maar danook uiterst klein tentje in de rugzak vertrok ik in de richting van de waterscheiding en overnachtte ergens tussen de rotsen.
59
Ik waande mij ver van alle menselijke invloeden. Wel hoorde ik die nacht geiten om de tent grazen en ook een iets zwaarder geschuifel van koeien of iets dergelijks, maar merkte pas bij het ontbijt dat mijn hamer gejat was. Die had ik in alle onschuld buiten laten liggen... Dat zou wel neerkomen op twee weken veldwerk doen op een manier die mogelijk voeger door de Neanderthalers was toegepast: door stenen tegen elkaar te slaan en met rotsen te smijten. Maar dat hou je niet lang vol en dus trok ik het veldwerkgebied in, installeerde mijn tentje naast een bultrots op 2000 m met een grandioos uitzicht op de Zwitserse Alpen en toog de volgende dag naar de dichtsbijzíjnde stad, Morbegno in het Adda-dal, dik 25 kilometer ver en ruim 1500 meter lager. Ik kocht daar "uno mortello per sassi", en wandelde (en klom) weer terug naar mijn eenzame bultrots, naar het domein, waar alleen stenen waren, wat geiten en soms een koeien-hoeder uit het dal. Een gebied, van waaruit je zo nu en dan in de bewoonde wereld daar beneden (het bergdorpje Gerola Alta) wat leeftocht haalde en waar je de "Berg-einsamkeit" kon beleven, waarover je tevoren in romantische verhalen zo veel had gelezen.
Foto 2: Stoeltjeslift (2009 NdB)
Foto 3: Gezicht vanaf de Passo di Salmurano op de ‘’frietentent’’(2009 NdB)
Dertig jaar later was ik er terug. We reden in een modern voertuig door het Adda-dal, passeerden Morbegno en hadden behoefte het oude veldwerkgebied eens te gaan bekijken. De rit naar Gerola Alta, via een reeks van serpentines was binnen drie kwartier bekeken. En daar wachtte de ontknoping. Er was een hotel verrezen en er was een stoeltjeslift naar boven, naar de pas en naast mijn bultrots stond, wat we hier zouden noemen, een frietentent! Waar ik mijn eerste "Bergeinsamkeit" beleefde klonk nu popmuziek. Wat toen een volle dag lopen en klimmen kostte, nam nu niet meer dan een paar uur...
Foto 4: Geologische kaart uit ‘’The Geology of the Bergamasc Alps’’, L.U. de Sitter en C.M. de Sitter-Koomans, 1949, Leidsche Geologische Mededelingen 14B: 1-257.
60
De pegmatieten van Kamativi, Zuid Rhodesië - Een terugblik - W.F.H. Pilaar
Een uitdaging Doctoraal kartering buiten Europa voor een aankomend Leids geoloog in de laat vijftiger jaren, toch niet zo’n alledaags gebeuren. Het was geen vooropgezet plan. Maar toch! Toen de voormalige Billiton Maatschappij NV mij in najaar 1957 aanbood, waarschijnlijk door bemiddeling van Prof. de Sitter en Dr. Gerrit Krol, toendertijd chef geoloog van de Billiton, om stage te lopen voor ongeveer een halfjaar bij één van haar werkmaatschappijen in Afrika, een tinmijn operatie in Zuid Rhodesië, hoefde ik niet lang na te denken en nam dit aanbod met beide handen aan. Het risico, dat ik hierdoor, nog voor afstuderen, voor militaire dienst zou worden opgeroepen, nam ik op de koop toe. Zelfstandig veldwerk en werkervaring opdoen in een onbekend land vormden een onweerstaanbare uitdaging en kans op een boeiend avontuur. Te meer, toen ik, tijdens mijn stage, toestemming kreeg dit veldwerk te mogen verwerken tot een doctoraal scriptie.
Afb. 1: Locatie Kamativi mijn
Het voorkomen van tinerts in het gebied rond Kamativi in het noordwesten van het toenmalige Zuid Rhodesië (nu Zimbabwe, Afb.1) was al in 1920 bekend. Het erts werd vanaf 1936 op verschillende locaties in het gebied van de Gwaai rivier (Afb.2), een zijrivier van de Zambesi, op kleine schaal in dagbouw gewonnen als cassiteriet uit pegmatiet ontsluitingen en uit alluviale afzettingen langs de rivier. In 1953 verkreeg de Billiton een meerderheidsbelang in de Kamativi mijnvergunning met de rijkste erts voorkomens in het gebied en begon, naast de dagbouw ontginning, met een ondergrondse mijn exploitatie(Afb.3&4).
Afb.2: Gwaai Rivier
Afb.3: Tinmijn Kamativi
61
Afb. 4: Tinmijn Kamativi
Zuid Rhodesië in 1958 - een herinnering Een lange vliegreis op niet al te grote hoogte met prachtige vergezichten over de Mont Blanc en de Alpen, een eindeloze, boeiende geelbruin tot rode Sahara, de onmetelijke jungle van de Congo en het savanne landschap van Zuid Afrika. Een overstap in Johannesburg en met een pendelvlucht door naar Buluwayo en per Landrover verder naar Wankie. Daar het bos in over een “dry-weather” zandweg naar Kamativi. Een enerverende, ruim twee etmalen durende reis. Kamativi, een parel in het Rhodesische parklandschap, een Hollandse tinmijn fabriek, een typisch Britse club annex guesthouse met een uitgestrekt Engels grasgazon omzoomd door rood bloeiende kanna’s, tennisbanen, zwembad en cricketlawn, maar (nog) geen golflinks in die dagen. Een serie bungalows op de heuvels rond de fabriek voor de “expat” families, een vrijgezellen kwartier naast de club en een compound voor de lokale medewerkers iets verder weg. Verder alleen de natuur om je heen, een boeiend landschap zoals in heel Rhodesië. Een plezierig klimaat het hele jaar door met een natte en droge moesson, een rijke wild fauna, uitbundig bloeiende flora(o.a. bougainville, jacaranda, mimosa) met de grillige Baobab boom als wegwijzer.
Afb. 5: Victoria Falls
Afb. 6: Giraffen in het Wankie Notional Park
Gelukkig was er ook gelegenheid voor weekend trips naar de meer toeristische trekpleisters: de imposante Victoria Falls met het al even pompeuze British Rail hotel op de rand van het bazaltplateau met uitzicht over het “vallende water” (Afb.5), de afdamming van de Zambesi in uitvoering (het toekomstige Kariba meer), het Wankie(huidige Hwange) Nationale Park met zijn wildfauna (Afb.6) en de “ Matopos Hills”, een natuurpark met een perfecte wolzakverwering in de graniet. Rhodesië was toen nog een Britse Dominion met een typisch Engels koloniale bestuursvorm en een voor die tijd grote mate van integratie tussen de verschillende bevolkingsgroepen, op weg naar een
62
toekomstige onafhankelijkheid. Dit in tegenstelling tot het buurland Zuid-Afrika met diens beklemmende Apartheid politiek, zichtbaar en voelbaar als je daar op alle banken op de stations en in de openbare parken het opschrift leest: “slegs vir Blankes”. Wel werd de dagelijkse veiligheid van de op het oog zo evenwichtige samenleving van blank en zwart in dat jaar zwaar op de proef gesteld door de afschuwelijke moordaanslagen, gepleegd door de gewelddadige Mau Mau Beweging. Deze terroristische organisatie, die toen actief was in oostelijk Afrika, drong vanuit het noorden Rhodesië binnen tot dicht bij het mijn gebied. Gelukkig waren deze aanslagen van tijdelijke aard. Helaas is van het vroegere welvarende Zuid Rhodesië weinig meer te herkennen in het huidige Zimbabwe. De geologie Mijn opdracht, toen ik in voorjaar ’58 in Kamativi aankwam, was om de exploratie concessie rond de mijn te karteren op de aanwezigheid van winbare tinerts voorkomens in pegmatieten en aplieten, die wellicht tot een uitbreiding van de mijnvergunning zouden kunnen leiden. Dit is later in begin 60er jaren dan ook gebeurd. Ideaal veldwerk gebied met een goede tot redelijke ontsluitingsgraad langs de Gwaai en Kamativi rivieren en in de kleinere zijbeken (Afb.7), maar minder daarbuiten. Een jeep en assistent tot mijn beschikking, een luxe. Veel klimwerk langs de diep ingesneden rivierbeddingen. Mijn assistent klom meestal liever over de steile en uitstekende kliffen dan in de rivier er omheen te waden uit angst voor krokodillen. Uit voorzorg gooiden wij routinematig keien in de rivier om ze af te schrikken voor zelf in het water te gaan. In de bush trokken wij een eigen spoor, hoe ver wij konden komen met de jeep, maar lopen bleef de hoofdzaak. Daarnaast was er ook het ondergrondse mijnwerk, vooral toen ik, tijdens de overname periode tussen de gaande en komende mijngeoloog (Louis Fick), diens functie voor korte tijd waarnam.
Afb.7: Veldwerk in de bush
Het Kamativi gebied met zijn tinerts voorkomens vormt het meest westelijk deel van een groter Precambrisch Basement complex, dat als een geologisch venster ingeklemd ligt tussen het continentale Permo-Trias Karroo Platform en de Zambesi plateau basalten in het Westen, de Zambesi rivier met het Kariba meer in het Noorden en het Wankie Karroo kolenbekken in het Zuiden. Geologisch: een uitdaging, puzzel en speeltuin voor petrologen en structureel geologen. Het Basement complex met een retrograad metamorf karakter, bestaande uit tweeglimmer (biotiet/muscoviet)gneissen en schisten vertoont ter plaatse een steilstaande, geplooide oost-west georiënteerde schistositeitsrichting met een ingewikkelde plooistructuur (Afb.8) met daaraan parallel lopende meersoortige ganggesteenten, waaronder toermalijnpegmatieten en aplieten. Rond Kamativi
63
komen in het grondgebergte twee biotiet- granietlichamen voor met sterk gegranitiseerde en gemigmatiseerde contactzones in de gneissen en schisten.
Afb.8: Microplooiingen in de gneiss
Afb. 9: Ondergrondse pegmatietaders
In het gebied tussen deze granietenlichamen in, hebben de gneissen en schisten een vlakliggende strekking met afwijkende richtingen van de regionale, steilstaande oost-west schistociteit. Op de geologische kaart vormt het een oogstructuur “het Kamativi-oog”, hier geïnterpreteerd als een druk ontlasting zone (Afb.10). Ook de graad van metamorfose en structuur van de gesteenten in dit gebied is duidelijk verschillend van dat in het grondgebergte daarbuiten. De gesteenten onderscheiden zich in een meer leucocrate samenstelling met een ogentextuur van vnl. albiet porfieroblasten in de gneissen en idiomorfe almandien granaat kristallen( soms tot een paar cm. groot) in de biotietschisten en zijn doorsneden door talloze kwarts- en toermalijnpegmatietaders.
Afb.10: Structural sketchmap Kamativi-eye
Juist in deze structureel anomale zone komen de jongere, dikke, grof kristallijne tin- en lithiumrijke (spodumeen, amblygoniet) pegmatietaders voor, meestal parallel lopend aan de vlakhellende schistociteit. Daarom kunnen zij ook ondergronds gevolgd en optimaal gemijnd worden. Deze pegmatietaders, ook “riffen” genoemd zijn doorgaans de rijkste ertsvoorkomens in Kamativi met een ertsparagenese van cassiteriet met prachtige zwaluwstaarttweelingen, wolframiet, scheeliet en columbiet-tantaliet. Zij worden meer fijnkorrelig naarmate zij verder buiten het structurele “Kamativi oog” als tinhoudende aplietaders in het gesteente voorkomen. De tinpegmatieten behoren tot de jongste gesteenten, die in het gebied van Kamativi in het grondgebergte zijn aangetroffen en vertonen geen enkele relatie met de toermalijn pegmatieten die hier ook veel voorkomen, noch met de twee granietvoorkomens in het gebied.
64
Genese en Afronding Bewust van de beperkingen van dit veldwerk, dat zich concentreerde tot en direct rond het mijngebied, heb ik, ter afronding van het veldonderzoek, toch gezocht naar een hypothese over de genese van de Kamitivi pegmatieten. In die tijd waren de discussies over de “The Granite Controversy” (H.H.Read, 1956) en “The Origin of Metamorphic Metasomatic Rocks” (H.Ramberg,1952) zeer actueel. Het laatste woord over de genese van de Kamativi pegmatieten is zeker nog niet gezegd. Maar gebaseerd op het veldwerk en boven aangehaalde literatuurstudies, lijkt een metasomatische genese van het metamorfe grondgebergte, waartoe de toermalijnpegmatieten behoren, het meest waarschijnlijk. De tinpegmatieten, daarentegen, wijzen meer op het indringen van een jongere sialische smelt zonder een zichtbare offset in het nevengesteente te veroorzaken, zoals ondergronds goed is te zien (Afb.9). Het is mij onbekend of in dit interessante en geologisch intrigerende gebied ooit verder veldwerk is gedaan om tot een ander of beter geologisch inzicht te komen? Een dissertatie verzoek hiertoe heb ik wel gedaan, maar tijd en financiële middelen waren toen niet toereikend om daar verder uitvoering aan te geven. Voor mij was deze kartering in ieder geval een boeiende ervaring. Ref.: L.J. Fick: The geology of the tin pegmatites at Kamativi, Southern Rhodesia (Geologie en Mijnbouw, speciale uitgave: 100 jaar Billiton Mij.; Oct. 1960).
TERUEL - Paul Stokman Teruel, een naam die een veelvoud aan herinneringen oproept: zoete of liever gezegd meestal nogal alcoholische herinneringen. Daar wil ik het nu net over hebben want ook in Teruel is veel, heel veel veranderd. Het moet in 1993 zijn geweest dat ik weer eens in Montalban was om m'n `haar' door Manolo te laten knippen. Het kappersvak wordt op het moment alleen nog voor bekenden uitgeoefend in de bijkeuken van het grote restaurant waar hij nu eigenaar van is. Na het knippen hebben we natuurlijk de wonden aan de haren verzorgd met enige `brandies' gevolgd door een uitstekende maaltijd met een goede fles wijn. De deur uitlopen zonder een digestiefje is natuurlijk ook zeer onbeleefd - alhoewel, de guardia denkt daar anders over, bleek al snel. Nog voor de afslag naar Aliaga stond een heel overval commando van de Guardia Civil klaar om iedereen die uit het restaurant kwam, net in het zicht gelegen, te verzoeken om op een klein machientje te blazen. In de zes jaar die ik in Spanje gewoond heb was dat me nog nooit gebeurd. Het tot het eind volhouden dat ik niet begreep wat `soplar mas forte' betekende en geholpen door een hoestbui ten gevolge van ingehouden blazen heeft me gered. Wat ik wil zeggen is dat Teruel op dit punt niet meer geschikt is voor veldwerk maar daar houdt `t nog niet mee op. Erger nog is dat men om duistere redenen zowel in Montalban alsook in Aliaga de rivier heeft omgelegd, gevolg: de rivieren zijn gereduceerd tot zielige slootjes. Nu zullen deze feiten waarschijnlijk het gebied ongeschikt maken voor veldwerk gezien door de ogen van een student, een heel ander feit maakt het in de ogen van de leiding ongeschikt. Wat gebeurde me namelijk in Aliaga? Zonder reden, of eigenlijk uit verbazing dat het bestond, liep ik in Aliaga het Officina de Tourismo binnen en stond binnen een minuut met een gids in m'n handen van het Parque Geologico de Aliaga. Een gids compleet met profielen, kaart en uitleg over de structuren alles verluchtigd met foto's en aanwijzingen waar de juiste dagzomen te vinden zijn. Een gids die zo voor het grijpen ligt maakt het wel al te erg, het de hand proberen te leggen op een kaart van het I.T.C. was nog een handigheid die geaccepteerd kon worden. AI met al, studenten zie je niet meer in Teruel, veel mensen sowieso niet, want door grote economische malaise is het stil geworden in Teruel. Echter is Teruel nog steeds een aanrader voor hen die rust zoeken.
65
Verenigingszaken Reünie Jaargang 1958 Geologie - Henk Schalke Medio 2007 opperde Niek, tijdens een ontmoeting met Wouter het idee dat we als “jaar” het feit zouden moeten vieren dat we 50 jaar geleden begonnen aan onze studie Geologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Verdere sondering bij Dirk, Cor en Henk leverde op dat er besloten werd dit idee voor te leggen aan alle jaargenoten om te polsen in hoeverre dit voorstel zou aanslaan. Intussen hadden we al bedacht dat zo’n reünie zou moeten plaats vinden ergens in de Ardennen vanwege onze eerste veldwerkervaringen daar, de partners zeer welkom zouden zijn, één hotelovernachting verstandig zou zijn en tijdens het diner voldoende tijd voor een “praatje”. Eind december nam Henk op zich alle jaargenoten aan te schrijven en hen naar reacties te vragen. In ons achterhoofd speelde al de wetenschap dat Dirk een leuk programma voor ogen had ter invulling van dit wensenpakket. Al gauw stroomden de reacties binnen en iedereen was enthousiast, op één jaargenoot na, om mee te doen. De data werden vastgelegd en de suggestie van een “smoelenboek” met levensschets doorgegeven. En zo kwamen we op 2 september 2008 samen in het restaurant van “La Fondation Folon” in het dorp Terhulpen/La Hulpe, gelegen in het Solvaypark op de grens met Brussel. Ondanks het gebruik van de Tomtom was het toch een moeilijk vindbare locatie maar uiteindelijk zaten we rond 2 uur met 18 personen aan de lunch. Herkenning was een geen punt maar wel het even wennen aan de tekening der jaren die bij ieder van ons zichtbaar is. De deelnemende partners waren meteen onderdeel van het samenzijn en zo was iedereen snel thuis in deze kring van vrienden. Gespreksstof was er genoeg en wederzijdse interesse des te groter. Als Dirk ons niet gemaand had dat er in het gebouw aan de overkant van de weg een heel bijzondere tentoonstelling te bezichtigen was waren de gesprekken nog heel lang doorgegaan. In het museum kregen we eerst een introductie over de persoon Folon die voor de meeste van ons toch een onbekende was. Dat veranderde snel zodra we de eerste stappen gezet hadden in de museumzalen waar we het oeuvre van Folon konden aanschouwen. Niet dat er een herkenning plaats vond maar eerder een immense bewondering voor zijn bijzondere stijl en veelvuldigheid aan technieken. Iedereen was erg enthousiast over het werk van Folon maar ook over de wijze waarop dit alles werd gepresenteerd. De tijd vloog snel voorbij en met moeite konden we ons losmaken van dit prachtige museum. Het plaatsje Bouge, net buiten de stad Namen, waar we in het hotel-restaurant “Ferme du Quartier” 11 kamers hadden geboekt, was het volgende adres in het programma. Het hotel bleek opgebouwd te zijn uit het voor ons zo dierbare Arduingesteente en hooggelegen op het Ardennenplateau. De ontvangst was bijzonder hartelijk en gemoedelijk. Dit alles mede als gevolg van het feit dat dit hotel voor Dirk maandenlang zijn verblijfplaats was geweest in de periode dat hij als chef-geoloog verbonden was aan “Carmeuse Natural Chemicals”, het bedrijf dat in de omgeving groeves exploiteerde. De inrichting van de hotelkamers was een lust voor het oog en de zojuist voltooide renovatie kreeg menig compliment. De borrel in de lounge gaf voldoende tijd om het eens te worden over het menu gastronomique en de daarbij behorende wijnen, terwijl Henk een kopie uitdeelde van de opgestelde korte cv’s over gezin en loopbaan. Deze cv’s gaven een (v)luchtige inkijk in het verleden van ons allen. Anneke verraste ons met een heel persoonlijk cadeau in de vorm van een fles witte wijn van Nederlandse bodem van de wijnhoeve “De kleine Schorre”, een project waaraan zij hart en ziel verpand heeft. Een charmant gebaar dat de volgende dag nog een leuk vervolg zou krijgen. Qua “honger en dorst” was er bij de aanwezigen weinig veranderd in de afgelopen 50 jaar en het enthousiasme om aan tafel te gaan was groot toen de chefkok kenbaar maakte dat hij er “klaar voor was”. In een zaal met natuursteen muren en een gewelfplafond was ons gezelschap in een passende omgeving en bij het sluiten van de deur “waren we onderons”.Tussen de serveerpauzes was er gelegenheid meegebrachte foto’s via de beamer en laptop te showen.
66
Foto 1: v.l.n.r. op de eerste rij; Henk Schalke, Tineke Horstink, Ilda Schalke, Guillermina van Staalduinen, Tom Masselink, Muck Rengers, Cor van Staalduinen, Bep van der Wilk en Frans van Eysinga. Op de 2de rij: Dirk Wiersma, Joanette Wiersma, Wout Vogel, Marisi Vogel, Niek Rengers, Joep Blom, Anneke Veraart, Jan Horstink en Anja van Eysinga.
De daarbij uitgebrachte commentaren verraadde het enthousiasme van het weerzien van de opnames en de pret van de daarbij behorende herinneringen. Het diner was voortreffelijk en de tijd vloog om. Voor we het in de gaten hadden ging de klok naar 12 uur en werd het “Lang zal hij leve” gezongen voor Henk die aan een nieuw levensjaar begon. Dus vloeide er de champagne en knabbelden de kleine uurtjes aan het schema van de volgende dag. De weg naar de kamers zorgde tenslotte voor de nodige uurtjes rust want het uithoudingsvermogen kende wel haar kenmerken van 50 jaar slijtage. Het geologische gedeelte van het programma stond voor de volgende ochtend gepland. Na het ontbijt en verrekening van de gemaakte kosten met de hotelier konden we voor de broodnodige “geologische honger” op weg naar Moha, gelegen aan de zuidkant van de autoweg E42 van Namen naar Luik. Van Henk kreeg een ieder nog een stapel brochures en kaarten over de geologische dienst van Nederland die thans onderdeel uitmaakt van het instituut Deltares, een multidisciplinair instituut opgericht om alle kennis benodigd ter bestudering, beheer en onderhoud van delta’s bijeen te brengen.
Foto 2: v.l.n.r. Muck Rengers, Marisi Vogel, Niek Rengers, Tom Masselink, Henk Schalke,Cor van Staalduinen, Belgische gids geoloog, Ilda Schalke en Anneke Veraart.
67
Aangekomen bij het kantoor op de locatie Moha van het concern Carmeuse werden we verwelkomd door de geoloog en de productie-ingenieur. Tijdens de introductie van wat we te zien zouden krijgen vlogen de stratigrafische termen ons om de oren en zagen we tijdens de Powerpointpresentatie de enorme omvang van de groeve en het bijbehorende productiecomplex. Carmeuse bleek een wereldconcern te zijn met de levering van alle vormen van kalksteen en bijbehorende derivaten voor industrieel gebruik. Gewapend met helm en parapluie begaven we ons, met achterlating van een enkeling die om diverse redenen de uitdaging niet aan wilden gaan, hellingopwaarts naar de groeve om te gaan zien waar we voor gekomen waren, terwijl de enorme vrachtwagens langs ons af en aan reden. Het pad omhoog was nat en glibberig en niet iedereen had zich van het juiste schoeisel voorzien maar liet zich daardoor niet tegenhouden de groep te blijven volgen. We stonden uiteindelijk in één van de grootste groeves van het concern en het ontsluitingsprofiel van 120 meter hoogte maakte ons allen heel klein. Zoeken naar fossielen was er niet bij en we konden we dus ook niet aantonen hoe goed we daarin geweest waren 50 jaar geleden. Jammer want de geluksfactor hierbij kon dus niet aangetoond worden. In de groeve ging al snel het plan rond dat we zo’n reünie ook in de toekomst moesten blijven organiseren. Ook de tijdspad werd al genoemd; elke 2 jaar! Het succes van deze reünie was daarmee aangeduid. Maar nu de vraag “wie neemt daartoe het initiatief” en “wanneer wordt dat kenbaar gemaakt”. Op de terugweg uit de groeve ging het geroezemoes rond dat enkele personen zich al aangesproken voelde. Terug bij het kantoor, na inlevering van de gebruikte helmen, werd allereerst de geoloog en productieingenieur bedankt in de vorm van het boek van Dirk, “Mineraal en steen ontsloten”.Nu was het tijd voor de groepsfoto ter herinnering aan deze bijzondere bijeenkomst. Over en weer werden diverse jaargenoten bedankt voor de geleverde inzet en leek het moment van afscheid daar. Maar nee, Cor vroeg het woord en na een sudoku-achtig woordenspel waarbij het getal 150 een rol speelde vertelde hij dat hij bij navraag Anneke, Joep en Niek bereid had gevonden om over 2 jaar de reünie te organiseren. Luid applaus en stille verbazing over de delegatiemacht die hier als een duiveltje uit de hoge hoed kwam. Anneke vertelde dat Schouwen-Duiveland de locatie zou worden, de wijnhoeve voor zal komen in het programma en Joep en Niek invulling zouden geven aan de toegepaste geologie bij de Deltawerken. Na deze plannen voor de toekomst kon er echt afscheid genomen worden en was het gevoel van “we zien elkaar weer over 2 jaar” snel ingebed. En daarmee was deze reünie geëindigd geheel in dezelfde sfeer die we met ons allen 50 jaren geleden begonnen waren; “maatjes voor elkaar, soms door dik en dun, zonder overdreven gedoe”. =====
68
In Memoriam John Savage 1928 – 2008 'We have come full-circle in the arguments as well as in space, with the result that [the] structures do not fit the usual model of a tectogene. " Aldus Savage in de conclusies van zijn overzichtsartikel uit 1979 over de tektoniek van het Cantabrisch gebergte: een tussentijdse samenvatting van zijn inzichten verkregen uit wat uiteindelijk dertig jaren zouden worden van op minutieuze veldwaarneming gebaseerd onderzoek dat het hoofdthema is geweest van zijn professionele carrière. John Francis Savage overleed op zaterdag 22 maart in zijn 80e levensjaar aan de gevolgen van de ziekte van Parkinson. Zijn laatste jaren moeten zwaar zijn geweest. John werd geboren te Wellington (Shropshire) in het noordelijk grensgebied van Engeland en Wales als zoon van een kleine boer die in de Eerste Wereldoorlog in de loopgraven aan het Westfront diende. Hij was trots op die afkomst, kon werken als een boer en loste daarmee ook aan zijn vader zijn studieschuld af (hij zag dat als een schuld, die visie typeert hem). Hij herkende met waardering de boerenafkomst in zijn 'bazen' zoals Schermerhorn (destijds directeur van het ITC in Delft, 'een echte boer') en De Sitter (zijn hoogleraar Structurele Geologie, twee generaties van de boerderij verwijderd maar volgens John nog altijd herkenbaar erdoor beïnvloed). Hij studeerde geologie aan het Queen Mary College te London (1949, BSc with honours). Daarop volgde een reeks uitzendingen, eerst in overheidsdienst, daarna voor het bedrijfsleven (Ghana, Canada, Libië, Jamaica). Via een cursus fotogeologie aan het ITC in Delft belandde hij in 1959 op een plaats (eerst als gast maar vanaf 1962 als medewerker) aan de met het ITC samenwerkende subfaculteit Geologie in Leiden, die hij benutten kon om in Cantabrië veldwerk te doen voor een MSc thesis en, daarop aansluitend, een promotieonderzoek. Hij kende De Sitter van reputatie en zag het als een eer om onder die hoogleraar te kunnen werken en studeren. Hij promoveerde op een streng mathematisch onderbouwde tektonische analyse van de Lechada en Curavacas synclines. Eind 1966 werd John op voordracht van De Sitter aangesteld als wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de afdeling Structurele Geologie van de RU Leiden: het zou afgezien van verhuizingen en reorganisaties zijn laatste functie worden. Zijn studenten (en promovendi) leerden hem kennen als een onvermoeibaar en veeleisend veldgeoloog: nauwkeurig, kritisch, met een natuurlijk wantrouwen jegens de voor de hand liggende vlotte oplossing, maar ook met een heel persoonlijke onderkoelde humor. Een velddocent die geen genoegen nam met een thuis ingeschetste kaart ("je maakt je kaart in de veld"); met stippellijnen verbonden kalkplukken accepteerde hij niet als die plukken in hel veld gescheiden bleken door schalies en zandstenen. Generaties Leidse en Utrechtse studenten hebben van John geleerd in het veld uit hun doppen te kijken. Voor zichzelf was hij veeleisender dan voor anderen. Zijn relatief schaarse publicaties waren de uitkomst van minutieus onderzoek waaruit gewetensvol geconstrueerde, voorzichtige, maar vaak zeer eigenzinnige, conclusies volgden. Hij was geen modern wetenschapper die productie draaide voor z'n SCI-score. Hij publiceerde als hij dacht iets wezenlijk nieuws te melden te hebben. Wie John ook privé gekend heeft, zal zich hem vooral herinneren als een door en door betrouwbaar en fatsoenlijk mens, vriendelijk en onzelfzuchtig, een goed huisvader ook die zeer gelukkig was in zijn late huwelijk, iemand die met inlevingsvermogen kon luisteren en vanzelfsprekend hulp bood als de situatie daarom vroeg. Wij kunnen niet zeggen dat John ons te vroeg is ontvallen. Wij zullen hem desalniettemin missen. Wij wensen zijn nabestaanden veel sterkte met het verwerken van dit verlies. Ad van Ginkel, Klaas Maas
69
Verslag/veldboek Lustrumexcursie Pyreneeën 10-17 juni 2008 - Leo Minnigh met medewerking van Nout den Boer
Dag 1, 10 juni 2008 Thea had de binnendruppelende LGV’ers goed onder controle. Gedecideerd werden die naar de incheckbalie verwezen om vervolgens zelf te moeten ontdekken dat aan/in/bij een elektronenzuil daadwerkelijk ingecheckt kon worden. Een enkeling bleek uit zijn actieve leven nog een airmiles goldcard te bezitten en met de illusie te leven dat zo’n bezit iets extra’s zou opleveren. De KL 1667 vertrok op tijd en al pratend is Barcelona een peulenschil (met tussen-en). Onze praeses met Pit bleken op een onzinnige tijd – 9.00 uur ’s ochtends – al in Barcelona te zijn binnengevlogen. Opvallend fit sloten zij zich bij de anderen aan en om kwart voor drie vertrok de Pons-bus richting Tremp. In de bus werd een verhelderende en instructieve introductie gegeven door Carel Kooter. Wij wisten nu nauwkeurig hoeveel millimeter regen was gevallen, van welke maatschappij de huurauto kwam, en vooral, welke overschuivingen ons nog te wachten stonden. De busreis liep voorspoedig. Zonder zich zorgen te maken over mogelijke brandstoftekorten, trapte onze chauffeur Francés de pedaal op de plank, hield er de vaart in met behoud van soepel bochtenwerk. Een korte stop in Paradellas. Carel had er voor gezorgd dat de uitbaters deuren en luiken in vrolijk brulshirt-oranje hadden geschilderd. Buitengewoon sympathiek en een pluim voor Carel. De reis zette zich voort langs stuwmeren die volstonden, maar lek zijn. En zo kwamen wij klokslag 6 uur in hotel Siglo XX aan. Daar wachtte ons een gezelschap op dat met eigen vervoer het hotel had gevonden. Nu was ook duidelijk waarom Francés er de vaart in had gehouden. Zes uur begon Spanje tegen Hiddink te voetballen. Na een half uur was het inmiddels 2-0 voor ons gastland. Hiddink zal nog wat moeten sleutelen of naar Siberië worden verbannen. De vliegreizigers en eigenvervoerders wisten zich opvallend snel te mengen. En zo ontstond er zonder enig startschot een spontane LGV-borrel die een veelbelovende lustrumexcursie zal inluiden. Tremp, gelegen in een bekken Dat, naar het schijnt Wereldberoemd te zijn Onder vele geologengekken. Dag 2, 11 juni 2008 Zachtjes tikt de regen tegen ’t venster aan Ritme van gezelligheid….. Zeker de helft van het gezelschap was reeds vóór achten aan het ontbijten. En ja, daar kwamen natuurlijk de nachtelijke verhalen. - Goed geslapen? - Nou, het bed was wat kort - Vanaf zes uur begon de lift en het verkeer langs het hotel - Het bed was wel erg hard - Wij moesten samen in een behoorlijk smal bed - En vergeet de kerkklokken niet. Kortom, ieder van ons was uitstekend de nacht doorgekomen. Onze eerste stop was Gerri de la Sal. In een mooi gerestaureerd pand werd in de bovenzaal een grondig overzichtsbeeld van de Pyreneeën geschetst door Xavi, één van de 3 Catalaanse geologen
70
die ons gezelschap versterkten. Die powerpoint presentatie was werkelijk prachtig want zelfs de anatomische les van dokter Tulp kwam in beeld. Het verband met de rest van de presentatie was mij niet meteen duidelijk maar het stoffelijk overschot waarover de heelmeesters gebogen stonden, vertoonde inderdaad grote overeenkomsten met het kaartbeeld van de Pyreneeën. Na zes fases van overschuivingen vond onze praeses het welletjes. De vele geopperde en weer verworpen hypotheses over het orogeen de Pyreneeën konden wel eens bij de aanwezige partners het beeld oproepen dat de geologie slechts één grote kwakzalverij is. Om dit gezichtsverlies van de schare Leidse geologen te besparen, achtte de praeses het verstandig een korte koffiepauze in te lassen en de aanwezige partners te verwijderen. Dus Xavi hield zijn mond, het beamerbeeld werd bevroren en wij daalden weer zes trappen af om in een nabijgelegen etablissement koffie te bestellen. Vervolgens splitste de groep zich in een gezelschap dat op zoek ging naar het lijk van Tulp en dus naar de prachtige klaprozenbegraafplaats bij het vroeg middeleeuwse klooster ging. De anderen beklommen de zes trappen naar het geologische vervolg van Xavi. Ik schat dat we 19 profielen door de Pyreneeën kregen voorgeschoteld. Dook Iberia nu werkelijk onder Europa? Waar was het scharnierpunt van de rotatie? Hoe, waar, wanneer en in welke richting werd er nu geschoven? Is de Noord Pyreneeën Breuk een opschuiving, overschuiving of toch een wrench fault? Verwarring en vertwijfeling alom. Een klassiek voorbeeld van eerst chaos scheppen om orde te creëren. De Spaanse collega’s werden terecht door Oele in het zonnetje gezet (de regen was opgehouden). Zij hadden de excursiegids gereproduceerd, zij beantwoordden alle vragen, zij waren geweldige gastheren. Foto 1: Berend van Hoorn geeft uitleg.
Wij vertrokken voor de lunch, zo dacht een deel van de leiding. Die lunchplek was vlakbij het heliplatform. Toen ontstond er toch twijfel, want gingen we nu eerst lunchen en dan de ontsluiting bekijken, of deden we het andersom? De straffe hand van de praeses liet geen twijfel: eerst lunchen, want nu was het droog. Juist voorzien van bocadillo con tortilla, werd ook Pluvius wakker geschud. Dus onmiddellijk met volle mond de stenen bekeken. De rest van de tijd werd gevuld met Devonische, Permische, Mesozoïsche en Tertiaire overschuivingen, kantelingen en rotaties. Even bekroop me het beeld van Iberia als 78-toeren plaat op de draaitafel van een koffergrammofoon. Maar het had ook een bandoleon kunnen zijn. De praeses loodste ons vervolgens achter een kudde paarden aan. Toch maar omgedraaid om naar de beroemde plaquette te rijden. Mocht er ooit nog op deze wereld getwijfeld worden aan de reusachtige aardse krachten (en daarbij de nietigheid van menselijke invloed), dan zou men zeker deze plaquette moeten zien. Nog geen 20 jaar bloot gesteld aan de elementen, voor de helft vergaan (althans de door Shell gesponsorde coating). Gelukkig kan een poetslap met Brasso de herinneringstekst aan De Sitter, Zwart en medewerkers weer zichtbaar worden gemaakt. Vervolgens een theestop in een hotel in Ribera de Cardós. Dat hotel was volgestouwd met snuisterijen, prullaria en voorwerpen waar minstens 156 kerststallen mee te vullen zijn. Op deze verzameling zou Goethe (denk aan de Thuringerwald-LGVexcursie) jaloers zijn geworden. Tien minuten na vertrek op weg naar Tremp bleken er verschillende excursiegangers niet in de bus aanwezig te zijn. Voor alle zekerheid (ze hadden immers ook in de meerijdende personenauto’s kunnen zitten) werd rechtsomkeert gemaakt en werden de vermisten aangetroffen op het terras van het eerdere hotel. We konden niet meteen weer op pad, want het stel had een drankje besteld en wilde dit eerst opdrinken. Kijk, altijd rustig blijven, ook al wacht er een hele bus op je! Opmerkelijk was dat één van de vermisten niet minder dan onze quaestor was en dat zijn vermissing (nog) niet was opgemerkt door zijn echtgenote. Een toppunt van emancipatie.
71
Rond zessen arriveerden we in een onweersachtig en koel Tremp, ruim op tijd voor de pantoffelparade, borrel en het diner. Het tellen van plooiingsfasen doen we goed Maar tellen van de deelnemers is wat er moet!
Dag 3, 12 juni 2008 Pedro Grande Nagtegaal verzorgde ons gezelschap vanaf de eerste minuut gelijk zijn volle nicht Florence. Al tijdens de rit werd – zo wij begrepen – alle gras voor de voeten van Berend van Hoorn gemaaid. Wat we over enige dagen van hem te horen zullen krijgen over het Tremp-basin en Mesozoïcum denken wij nu wel te kennen. Tijdens de rit zagen we alweer een verschijnsel van klimaatverandering waar wij in het recente verleden en ook later vandaag regelmatig mee werden geconfronteerd: het stuwmeer liep over. Volgens onze leider betrof het hier een buitengewone vreugdevolle gebeurtenis waarvan men maar één keer in een generatie getuige kan zijn. Derhalve wordt dit verschijnsel opgetekend in analen van Pyreneeën karteerders. Trempolino’s maakten hiervan foto’s. De eerste stop was het uitzichtpunt boven op de perverse pas van Creu de Perves. Om ons heen ontvouwde zich een panorama à la Mesdag. Ja, want het was een stralende dag, nauwelijks een wolk en glashelder zicht. Maar zoals dat gaat in deze groep, geologie is leuk en de bedoeling van de leiding hartverwarmend, maar wij hadden meer aandacht voor een eenzaam paar schoenen dat daar als eerbetoon aan de Leidse geoloog stond te pronken. We dalen af naar de kolenmijn van Malpas. Onderaan de storthoop van de mijn werden wij getrakteerd op een uitleg die bij uw chroniqueur niet echt is uitgekristalliseerd. Gelukkig kregen we hierna de noodzakelijke overview en een indrukwekkende sectie. Door de verticale strekking liepen we al pratend, hamerend en grappen makend door een intramontaan bekken van Stefaniain ouderdom. Lunch in Malpas in het oude gebouw van de mijnwerkers. Polymicten oersoep, gebakken, genetisch gemodificeerde – want geen graten – coelacant, natuurlijk flan en koffie. Een uitstekende maaltijd! Foto 2: Lunch in Malpas – Gijs Verspyck, Jan Oele en Jaap Möckel.
De laatste geologische stop was 3 kilometer strekking lopen op zoek naar regendruppels. Al wandelend werden we nog getrakteerd op het Permian Event dat de één een ramp noemde, de ander een zegen. Waarom dat laatste? Omdat 95% van het leven door klimaatverandering was verdwenen, was er plaats gecreëerd om de evolutie weer een nieuwe impuls te geven. Zonder dit event waren wij er niet geweest. Tot slot Bar Leonardo met een goed geluimde Mireille die bij het zien van Oele onmiddellijk een vers vat aansloeg. En zo hoort dat ook. De strekking van de strekking is Als het opdringerige van wethouder Hekking is.
72
Dag 4, 13 juni 2008 Met een tektonisch venster werd ons denkraam wagenwijd opengezet. Dat betekende dat alles glashelder was. Oud op jong geschoven, een gat er in en met plonsplooi (ook wel bommetjes plooi). Laten we zeggen dat we alles met heel veel interesse hebben bekeken, maar begrijpen ….. ? Dat lag overigens niet aan onze excursieleider van vandaag – Karel Roberti. Het is juist een compliment om iets ingewikkelds zó ingewikkeld uit te leggen dat de luisteraar er van overtuigd is dat het echt ingewikkeld is. Dus diegenen van ons die denken het enigszins te begrijpen moeten nog maar eens met Carlos Cognac, Pedro Pegueño of Ursus Gordo spreken. Rialp werd verlaten om het dal af te zakken richting zoute Gerri. Enige kilometers daarvoor begonnen wij met een mooie wandeling langs het Romaanse kerkje van Nossa Signora Madre de Deu dÁrbolo y Signora de Geologicos de Lugdunum Batavorum. Daar werd de veldlunch gebruikt. Hier moet toch iets gezegd worden over de structuur van de groep en die van binnen de groep. Wel, beide zijn er eigenlijk niet. En toch blijft het een groep, waar het bindende element vooral wordt gevormd door het fluorescerende gele uniform. Hoewel ook daarin de nodige uitzonderingen zijn. De instructie was om als groep wandelend richting zoute Gerri te gaan, dan het bruggetje over de rivier te nemen en naar de bus te lopen die direct ten zuiden van het dorp op ons zou wachten. Zoals wij zojuist al uit onze veldwaarnemingen hadden geconcludeerd, sporen theorie en praktijk niet altijd. De groep werd als een trein mieren die trachten op reuk, wriemelend aan achterwerken en andere signalen min of meer hetzelfde spoor te volgen als de voorganger. Het resultaat was een verbrokkeld lint van de fluorescerende hesjes dat zich als accordeon soms uitstrekte over een afstand van 500 meter, soms over 2,8 km. En toch……..er was samenhang, als bij het schijnbare chaotische mierenvolk. Goed, de bus werd natuurlijk niet meteen gezocht; er werd eerst een kleine versnapering genomen. Uiteindelijk werden we toch naar het volgende excursiepunt getransporteerd. Dat was een wandeling langs de duivelskloof. De praeses – enigszins zenuwachtig – maande ons tot spoed. Er stond ons namelijk nog iets buitengewoon aangenaams te wachten. Hij had namelijk eenvoudig lineair geëxtrapoleerd: de afstand en duur van de vorige wandeling, betekende dat deze wandeling aan strenge tijdslimieten werd gebonden. De bus had ons dus naar het begin van de kloof gebracht. Uw chroniqueur liep toevallig met de leiding mee en vernam na een uur wandelen dat we 1 uur en een kwartier vóór op schema lagen. U moet weten dat wij ongeveer de laatsten van de groep waren, de voorsten waren volledig uit het zicht verdwenen. Maar ik kan u geruststellen. Want een Leids geoloog op pad kan nog zo intens met medewandelaars in gesprek zijn en het ene na het andere volledig uit de duim gezogen verhaal de wereld inbrengen, hij blijft bij de les. Dus als er ook maar enig geologisch verschijnsel in de volledig ontsloten wanden waar wij tussendoor liepen, was te zien, dan werd er op Carlos Cognac gewacht voor de uitleg. Tot ieders verbazing was het Ursus Gordo die de uitleg gaf. De groep is buitengewoon flexibel, de luiken waren ’s ochtends immers met dat venster al geopend dus oogkleppen waren afgeworpen, zodat een frisse en open geest de uitleg als exquise tapa werd genoten. Twee discordanties in één ontsluiting zie je niet iedere dag! Uitleg voorbij, en nieuwe ordening van de groep ontstond en zo begaf het lint van fluorescerende vuurvliegjes zich richting picknickplaats. En juist toen de groep zich had herenigd, arriveerde er een bestelbus. Wat een perfecte timing! Foto 3: Alle excursiegangers genieten van de merienda aangeboden door een jarige praeses Jan Oele.
73
Ja, want intussen was duidelijk geworden dat onze geprezen praeses ons zou trakteren op een fantastische aangeklede veldborrel. Hoe noem je zoiets: tapbier, wijn (rood, wit), jamon, tortilla, ensalada, e mas e mas en tenslotte ook nog saté gambing en een verse voorraad wijn. Ach LGV’ers, zij die hier niet bij konden zijn……hoe treurig, hoe zielig, wat een akelig knagend gevoel onderin de maag. Dat zal tot uw onherroepelijke einde blijven hangen. Maar dit verslag is gemaakt voor hen die er wel bij waren. Zij zouden hieronder hun reactie kunnen geven. In dit veldboek zal dus ook enige open ruimte worden gelaten voor uw woorden van lof. Nu zou dit verslag toch niet de gehele dag dekken, als niet ook het vervolg wordt vastgelegd. En dus schrijft uw rapporteur met vuur verder. Er was beperkte tijd tussen aankomst in hotel en kwart voor negen. Kwart voor negen??? Ja, dat is de tijd dat Nederland tegen Frankrijk een voetbalpotje moest spelen. Voor sommigen een hoogtepunt van deze excursie, voor anderen een reden om zich ontzettend schaars te maken. Toevallig zag ik dat Ferry Neijendorff met partner zich naar onbekende bestemming begaven. Grappig van zo’n voetbalwedstrijd is dat de stand en vooral het verloop van de stand zich niet gemakkelijk laten voorspellen. Ik vermoed dat slechts 1/3 van de groep de 1-0 heeft meegemaakt. Uiteindelijk was het gezelschap redelijk compleet, al of niet gedoucht, om het vervolg van de wedstrijd te volgen. De zeldzame Spanjaard die zich nog wist te handhaven tussen het uitzinnige gezelschap zal in ieder geval een goed verhaal voor de kleinkinderen hebben. Wij (d.w.z. Nederland, sorry Pedro Pequeño) hebben Frankrijk met 4-1 eenvoudig weggetikt. Simpel een kwestie van theorie in praktijk brengen. En nu bekruipt me toch de twijfel. Hoort zo’n banaal en proletarisch onderwerp eigenlijk wel in een LGV verslag? De volgende thrust zal het leren. O Spanje, o Spanje Je weet niets van oranje. Wij eren in volkslied uw koning Maar ontvingen wij een beloning? Ja! Wat een geologie in uw land Wij buigen diep, met tête plongeante U zou over les bleus moeten obduceren Daar kunnen wij u nog iets van leren Gewoon niets aantrekken van suturen Je legt die buren onmiddellijk in de luren.
Dag 5, 14 juni 2008 Vandaag waren het vooral sedimentologische thema’s die aan bod kwamen, hoewel we wel met een antiforme anticlinaal begonnen. Maar laat ik niet te snel van stapel lopen. De vorige avond en nacht was bij een enkeling alleen na nauwkeurige observatie nog zichtbaar. In het algemeen zat iedereen weer opvallend fris aan het ontbijt. Het hele ochtendritme is trouwens al aardig ingesleten en we vertrekken dan ook klokslag kwart voor negen. Even ten zuiden van Tremp pikten we Peter Nagtegaal op die ons vandaag zou rondleiden. Net op weg werd de bus door een James Bondachtige actie van onze quaestor – die in zijn eigen auto reed – in de kant gesneden en tot stoppen gedwongen. We mochten pas verder als Nagtegaal eerst zijn autosleutels had afgegeven. Boven op de Boixtols pas kregen we een juweel van een panorama voorgeschoteld. De San Cornelianticlinaal met zijn naar het westen dippende plooias. Overigens, niet iedereen vond die anticlinaal de moeite waard. We stonden namelijk in een smulbos waar het vol stond met eekhoorntjesbrood.
74
Vervolgens enige kilometers terug gereden om een relaxte wandeling te maken langs een berm vol bloemen waar Mien Ruys jaloers op zou zijn geworden. Wij kwamen echter voor de Arén zandsteen, vol met fantastische graafgangen. We mochten ook constateren dat het maar goed is geweest dat de LGV nooit is gefuseerd met de UGV. De onvolwassen, banale grafiti op de ontsluiting gekrast zei genoeg. De vieze smaak die we hadden gekregen was snel verdwenen na een laag die stijf stond van de rudisten. Vervolgens naar Orcau, het dorp van Pedro Grande. Naar de ruïne van het kasteel boven het dorp. Dat kasteel ligt precies op een belangrijke overgang van facies in de Arén zandsteen. We stonden op een prachtig uitzichtpunt, maar kennelijk een knikpunt in de continentale helling van een paar jaar geleden.
Foto 4: Veldlunch bij bodega Nagtegaal
Foto 5: LGV 75 jaar!!!!
Vervolgens veldlunch bij de bodega van Peter. Veldlunch omschrijft natuurlijk in het geheel niet wat Lya, Lia (niet te verwarren met Duo Duo), Madelin, Elselien en mogelijk nog anderen aan culinaire prestaties hadden geleverd. Plus de wijnen van zoon Jeroen en Peter; het was dus wederom een uitzonderlijke gebeurtenis. We moeten oppassen niet verwend te raken. Hierna gingen we nog een rokje lichten, ofwel ergens onder kijken. Het is moeilijk te omschrijven wat we daar zagen. Maar het was in ieder geval een laagvlak dat bestond uit vele plastisch erotische vormen. Indien ze vleeskleurig waren geweest, zou dat niet te beheersen gevolgen hebben gehad. Nu konden we volkomen ontspannen, al pratend richting Dinosporen of wijngaard gaan. Glazen, flessen, fusten vino Of vage sporen van de Dino Je moet er voor naar Pedro Grande gaan En dat is precies wat wij hebben gedaan. Dag 6, 15 juni 2008 Verhuisdag. We zouden de komende nacht in Campo doorbrengen, dus pyjama’s en toilettassen mee. Maar de excursieleiding had in al haar wijsheid besloten om het slotdiner daar te laten plaatsvinden. Dus moest er meer mee dan de pyjama. Enfin, we zullen gaan zien wie welk elegant toiletje of streepjespak heeft aangetrokken. Nu overviel dat slotdiner wel enigszins. Ik had het gevoel net een beetje op gang te komen, net enig beeld te krijgen hoe deze gebergtegordel zich heeft ontwikkeld, of het einde wordt alweer aangekondigd. Zo krijgen we niet de gelegenheid om de eigen modellen en inzichten te toetsen aan nieuwe waarnemingen. Maar we gingen op pad. Ursus Gordo zou vandaag ons een hele nieuwe sectie door het gebergte presenteren. We vingen aan met een busreis richting het westen waarbij degenen die in de bus aanwezig waren (er volgden wel 3 of 4 personenauto’s), werden getrakteerd op prachtige geologie vanuit de bus met life commentaar van Peter Nagtegaal. We hebben een blik geworpen op de ingewanden van een delta,
75
zo luidde de uitleg. Komt toch weer die dokter Tulp om de hoek kijken. Maar ik vrees dat voor meer en diepere details we toch bij onze levende arts moeten zijn: dokter Fons. De volgende stop achter het benzinestation van Arén schotelde Berend ons een geweldig geotektonische overview voor. In ongeveer 12,5 minuut passeerden ongeveer 276 miljoen jaar, als uw rapporteur het tenminste goed heeft bijgehouden. U snapt, het was werkelijk een flitsend Oligoon-journaal. Om met beide benen weer op de grond te worden gezet werden de nabijgelegen dinosporen bekeken, bewonderd, gefotografeerd, maar vooral becommentarieerd. Intussen was Nout en mij opgevallen dat onze leider regelmatig illustratief materiaal gebruikte uit een gids met als titel: “Tremp Team Leader Event”. Dit smeekt om sappig commentaar, het inspireerde ons deze excursie om te dopen tot Deep insight for supervisors from Leiden Het is helemaal geen dag om grappen te maken. We kregen immers telkens prachtige uitleg bij ontsluitingen die we vanaf wisselende afstanden mochten aanschouwen. Die afstanden varieerden van 15 meter tot 15 kilometer. Hamers en loepen waren niet nodig. Voor verdere geologische details wilde ik u attent maken op de excursiegids. Het is overigens een prettig idee dat deze excursie niet al te lang meer duurt. De microfoon heeft het begeven en regelmatig trekt er een walm van verschroeid rubber langs de doezelende passagiers in de bus. Bovendien klinkt er steeds vaker een sirene van achteren. Het alarmerende geluid lijkt uit het motorblok te komen. Onze chauffeur Francés – die zich in 5 dagen volledig heeft ingeburgerd – lijkt alles onder controle te hebben. Vrijwel aan het eind van de dag bezochten we nog een closed klooster. Omdat we ook een slotenmaker in ons midden hebben zou het absoluut geen probleem zijn geweest om binnen te komen. Wij zijn natuurlijk geen Utrechtenaren. Het klooster bevatte nog een aantal interessante diachrone verschijnselen: een uitlegbord dat het bouwwerk en geschiedenis beschreef van de XI tot de XVI eeuw. Maar we leven nu in de XXI eeuw. Bovendien meende ik toch een stonehenge te herkennen op het terrein. Op de terugweg nog even naar de creep-plooi in de berm van de weg gekeken. Creep??? Goed, de vraagtekens zegen genoeg. Tot slot wilde ik jullie uitnodigen met me mee te denken over het volgende model dat de afgelopen dagen in mij is geëvolueerd. We hebben nog precies één dag om deze hypothese in de milieubak te werpen, of nader te verfijnen. Indien dit een officiële publicatie wordt, stel ik de volgende titel voor: The tompouce model a new hypothesis for the Pyrenean orogen Het tompouce model van de Pyreneeën. En dan moet je niet meteen denken aan een onderkorst en een bovenkorst. Dat zou te eenvoudig zijn. Nee, je moet die tompouce eerst op z’n kant zetten. Dan heb je Iberia aan de ene kant en Europa aan de andere. Vervolgens ga je zelf op je zij liggen om het juiste perspectief te krijgen, je zet je tanden in het geval en je hebt de eerste Pyreneese deformatiefase. Je kan met dit model een helder beeld vormen wat er zoal gebeurd moet zijn. Bij elke nieuwe hap heb je ook weer een nieuwe overschuiving en plooiing. Je begint natuurlijk in het oosten met je eerste hap. Als de tompouce volledig is verorberd, zijn we in de huidige tijd aangeland. Je blijft met een onbestemde smaak achter, maar dat terzijde. Berend, wat flauw om je Ursus te noemen Terwijl we je als Grote Beer moeten roemen Want ware jouw overview de eerste dag gepresenteerd Ik zou gemakkelijker hebben geleerd Wat ik voorgeschoteld kreeg. Mensen, dit is geen pan uit de veeg Want organisatie, wie dat ook is Deze excursie is een topper, waarachtig en wis!
76
Tijdens het presenteren van het voorgaande was het slotdiner al enige gangen aan de gang. Vele mooie voordrachten hebben de revue gepasseerd. Maar een ding moet in dit verslag worden vermeld: Nout den Boer is door de praeses benoemd tot erelid van de LGV. Dag 7, 16 juni 2008 Bij de voorbereiding van deze dag door de gids te bestuderen, werd al snel duidelijk dat de tompouce in de milieubak gekieperd kon worden. Want hoe zouden de inverse listrische rafts verklaard kunnen worden die antithetisch in de rift waren gegleden als gevolg van thermische inzakking. Nee, het werd nu pas echt duidelijk - het tompoucemodel moest door het plumpuddingmodel worden vervangen. Na het flamberen hadden we thermische afkoeling en de breccie viel ook op z’n plaats. Dus op weg voor de noodzakelijke toetsing van het nieuwe model. We reden door een kloof die ongeveer 1 bus breed is en waar Francés doorheen reed alsof hij de vorige dag al had geregeld dat we geen enkel tegemoetkomend verkeer zouden krijgen. Wij kwamen bij een uitzichtpunt onderaan de Maladeta. Helaas, laaghangende bewolking en een enkele druppel hemelwater. Het weerhield Berend niet om zijn verhaal te houden en dat te illustreren met foto’s. kaarten en profielen. Rechtsomkeerd, door de kloof, nu slechts een enkele vrachtwagen als tegenligger, totdat we even ten zuiden van Campo een juweel van een sectie kregen voorgeschoteld. Het was jammer dat het juist nu zo hard ging regenen. En toch, het gezelschap gedroeg zich heel wat geanimeerder dan de gieren die in treurige dierentuinhouding op de rotsen zielig zaten te doen. Intussen kwamen nieuwe Shell Team Leaders onder ons langs raften. Nee, niet volgens geologisch proces, maar meegesleurd door de vaart der volkeren en de Rio Esera die klonk als Esla (waren we nu al in Cantabrië?) De thermische inzakking van het gezelschap moest geloof ik nog plaatsvinden. Overigens, het viel plotseling op dat twee heren die ons in privéauto hadden achtervolgd, zich in boerka-achtige poncho onder het gezelschap mengden. Via de AIVD ben ik er achter gekomen dat deze mysterieuze ponchomannen niet meer of minder betroffen dan Ali ben Oele en Osama bin Möckel. We eindigden met alveolinekalk. Ongemerkt waren we de KT grens gepasseerd. Francés had intussen – zorgzaam als hij is – voor een container gezorgd waar alle natte jassen, plu’s en boerka’s in konden worden geworpen. Zo konden wij de busstoelen droog houden. Nu de lunch in het hotel. Alsof de leiding van te voren wist dat deze dag vrijwel volledig zou verregenen, hadden we gelukkig geen veldlunch in de vorm van een zilverkleurige torpedo, maar een copieuze maaltijd aan gedekte tafels. Na afloop van de maaltijd namen Peter Mey, Henk en Liane Evers van het gezelschap afscheid. Wij vertrokken richting Tremp. Daar kwamen we ongeveer zes uur aan. Hiermee is deze memorabele excursie vrijwel tot een eind gekomen. Dank leiding, dank bestuur Nu nadert toch echt het laatste uur Iedereen zou moeten weten Dat de geologie van deze keten Het nietige van de mensensoort Zo krachtig door de neus boort Alleen over de collegats-conglomeraten Zou je uren kunnen praten De hele Pyyreneeën verzameld in één laag En die bevat al meer dan een vraag Kortom, we weten eigenlijk geen neet Van de geschiedenis van deez’planeet En die wijsheid, verborgen in elke steen Houdt de geoloog werkelijk op de been.
77
De volgende deelnemers waren van de partij: Ab en Sugako van Adrichem Bogaert, Charlie en Graddy Arps, Jan Bezemer, Nout den Boer, Theo en Anneke Brouwer, Jan en Vera de Coo, Henk en Liane Evers, Evert en Thea van de Graaff, Rien Habermehl, Berend van Hoorn, Carel en Lya Kooter, Josje Kriest, Ger de Lange, Jaap en Jetty Liezenberg, Caro Lugten, Peter Mey, Leo en Luuk Minnigh, Jaap Möckel, Jaap en Martine Mondt, Peter en Lia Nagtegaal, Rien Nederlof, Ferry Neijendorff, Ling Spieker-Wirjo, Jan Oele, Pit Pilaar, Tom Reijers, Karel Roberti, Fons en Margriet Schipperijn, Jan en Ellen Schijf, Gijs Verspyck, en onze Catalaanse gastheren/vrouw voor de eerste twee dagen: Xavi Berastegui, Mariona Losantos en Jordi Cires en chauffeur Francés.
==========
Rob Jonker stuurde deze foto op van de jubileum uitvoering van de LGV. Na deze jongste aanwas, hoeven we ons voorlopig geen zorgen te maken over het voortbestaan van de LGV.
78
Leidse Geologische Vereniging benoemt nieuw erelid Op 15 juni 2008, tijdens de 2008 LGV Pyreneeën lustrumexcursie, is oud LGV praeses (1975-1976) Nout den Boer tijdens het excursiediner in hotel Cotiella in Campo (Pireneo Aragones) benoemd tot erelid. Tijdens het diner opende Praeses Jan Oele een bijzondere vergadering van de LGV, haalde een geheel onwetende Nout naar voren en sprak de volgende woorden: ‘’Ter gelegenheid van het vijftiende lustrum heeft de Leidse Geologische Vereniging het genoegen tot erelid te benoemen C.Nout den Boer vanwege zijn buitengewone verdiensten bij het samenstellen van het L.G.V. lustrumboek: Veldwerk! en andere edities van het L.G.V. orgaan De Leidse Geoloog’’. Hierna overhandigde de praeses aan Nout de bijbehorende versierselen (een werkelijk schitterend geprepareerde ammoniet op standaard) en de oorkonde, waarna alle LGV-ers Nout feliciteerden met zijn erelidmaatschap. Nout den Boer is het 22ste erelid van onze vereniging.
Foto 1: Fraaie geprepareerde ammoniet
Foto 2: Nout den Boer 22ste erelid
ERELEDEN LGV met jaar van aankomst en datum verlening erelidmaatschap Prof. Dr. J.J. Dozy († 2004) Dr. R. Martin † Prof. Dr. I.M. v.d. Vlerk † Prof. Dr. B.G. Escher † Dr. P. Kruizinga † Prof. Dr. L.U. de Sitter † Mw. Dr. C.W. Heybroek-Spiele († 2008) Dr. R. Lagaay † Prof. Dr. P.H. Kuenen † Prof. Dr. E. Niggli († 2002) Prof. Dr. E. den Tex Drs. H. A. Groen † Prof. Dr. A. Brouwer († 2006) Drs. G. Kortenbout v.d. Sluis(† 1997) Prof. Dr. A.J. Pannekoek († 2000) Prof. Dr. J.D. de Jong († 1992) Prof. Dr. H.J. Zwart Prof. Dr. P. Hartman Prof. Dr. P.C. Zwaan († 2002) Dr. C.E.S. Arps J.L. Liezenberg Drs. C.A. den Boer
('27) ('29)
('19) ('40) ('19) ('37) ('34) ('41) ('45) ('38) ('45) ('57) ('57) ('72)
1935 1936 1938 1938 1938 6-11-1947 6-11-1947 6-11-1947 6-11-1947 14-11-1949 14-11-1949 14-11-1949 18-11-1954 18-11-1954 18-12-1958 28-2-1963 9-11-1972 19-10-1978 6-2-1988 24-4-1993 29-5-2003 15-6-2008
79
LGV bezoek aan de Mijnbouwkundige Vereniging - Nout den Boer Op vrijdag 3 april 2009 heeft een afvaardiging van de LGV een bezoek gebracht aan de Mijnbouwkundige Vereniging in Delft. In het authentieke mijnbouwcafé ‘’Het Noorden’’ werden we ontvangen door de voorzitter van de NOCO (zeg maar de kroegbaas) en de President van de Mijnbouwkundige Vereniging Chris den Boer (jawel, zoon van onze oud-praeses Nout den Boer). De MV nodigt gedurende het jaar de besturen van de zuster-vakverenigingen uit en deze keer viel de LGV de eer te beurt om de Barbaraborrel bij te wonen. Aan de oproep om het LGV Bestuur te vergezellen naar Delft was door een tiental LGV-ers gehoor gegeven. Velen van ons dwaalden met weemoed terug in de tijd bij het betreden van het Noorden. Hoe vers nog de herinnering aan het stiefelen en de aandrang een trofee uit dit rijk voorziene etablissement te bemachtigen en mee te nemen in de laatste trein naar Leiden! Maar deze keer zouden we ons gedragen! Foto 1: LGV Praeses Jan Oele spreekt de mijnbouwers toe
Na een welkomstwoord van de President van de MV was het woord aan onze praeses Jan Oele, die de bijzondere band tussen de geologie in Leiden en de mijnbouwkunde in Delft memoreerde: na de opheffing van de Leidse geologische subfaculteit heeft een substantieel onderdeel van het Leidse gedachtegoed onderdak gevonden in Delft! Daarnaast vertelde Jan dat statutair er onder de leden van het Leidse Geologisch Dispuut ‘’Gedis Movesta’’ er altijd één Mijnbouwer uit Delft diende te zijn. Na zijn speech moest Jan samen Chris en Nout naar goed MV gebruik het “keteltje” met bier leegdrinken en daarna leeg, omgekeerd op zijn hoofd zetten. Daar had Jan geen moeite mee…. Na een voortreffelijke BBQ had ons lid Willem-Otto Hazelhorst nog een toegift in petto voor de MV. Hij vroeg het woord en moest conform de mores van het Noorden gaan staan op de Bestuurstafel. Willem-Otto bleek op een ‘Wiedergutmachung’’ missie te zijn. Tijdens een bezoek in 1977 aan ‘’het Noorden’’ had hij een trofee meegenomen (het boekwerkje: “Wat iedere ondergronder moet weten”) en vond het nu het juiste moment om dit weer aan de rechtmatige eigenaren terug te geven…..maar ook conform de mores van het Noorden werden zijn schoenen tijdens zijn lullepot volgegoten met bier…………………. Het was een geslaagde avond, die voor herhaling vatbaar is. Wellicht moet het LGV Bestuur ook overwegen om jaarlijks een spreker en afvaardiging naar het NGMSO sturen!
Foto 2: Jan Oele zet het lege keteltje op zijn hoofd
80
Foto 3: Willem-Otto Hazelhorst in gesprek met Chris den Boer
In memoriam Prof. (Em.) Dr. Caesar Voûte Eind 2009 is professor Caesar Voûte overleden. Hij zond het ab-actiaat eind januari 2009, samen met zijn bestelling van het lustrumboek Veldwerk!, een beknopte levensbeschrijving waarvan hieronder een samenvatting volgt. Voûte was in de jaren 1961-1971 bij de Leidse Universiteit betrokken als deeltijd buitengewoon docent, en vanaf 1964 als buitengewoon lector in de toegepaste geologie en hydrogeologie ten behoeve van kandidaats- en doctoraalstudenten en promovendi. Aan zijn onderwijsactiviteiten in Leiden bewaarde hij zeer goede herinneringen, hoewel in de loop van de 38 jaar die na zijn vertrek uit Leiden zijn verlopen, de kontakten met zijn Leidse oud-studenten geleidelijk verwaterden. Voûtes werkzaamheden in de daarop volgende jaren vonden voor een groot deel buiten Nederland en buiten Europa plaats. En na zijn uiteindelijke pensioen heeft hij zich 17 jaar geleden blijvend in Bulgarije gevestigd. Hij woonde met zijn Bulgaarse vrouw aan de rand van een gebied van hoge beboste heuvels, in het gehucht Gradoman, een buitenwijk van de gemeente Bankja, die deel uitmaakt van Groot Sofia. In zijn loopbaan is Voûte afgeweken van de eigenlijke geologie doordat hij zich in latere jaren intensief ging bezighouden met projecten op het terrein van behoud, bescherming en restauratie van archeologische en historische vindplaatsen en gebouwen in Arabische landen, Pakistan en Indonesië. Een aantal daarvan zijn opgenomen in de UNESCO Werelderfgoedlijst. Meestentijds werkte Voûte in het kader van UNESCO projecten. Het belangrijkste project was de restauratie van het wereldberoemde Boeddhistische heiligdom Borobudur in Midden Java, minder dan 25 km. van zijn geboorteplaats Magelang. Tussen 1968 en 1981 was hij nauw betrokken bij het Borobudur restauratie project; in de jaren 1971-1975 als International Project Coördinator voor UNESCO en het United Nations Development Programme UNDP en tevens als adviseur van het Indonesische Ministerie van Onderwijs en Cultuur. Een en ander had ook als gevolg dat hij zich ook zeer intensief heeft bezig gehouden met de studie van de ontwikkeling van het Boeddhisme, interculturele uitwisseling tussen Europa, het Middellandse Zee gebied, West-, Centraal-, Oost- en Zuid-Oost-Azië. Kruisbestuiving van culturele elementen op het gebied van religie, kunst, architectuur, etc. en wederzijdse taalkundige beïnvloeding door verschillende volksgroepen met elk hun eigen religieuze en culturele tradities was daarbij een belangrijk thema. Zijn betrokkenheid bij het onderwijs begon in 1946 toen hij tijdens zijn studie geologie in Utrecht, direct na zijn kandidaatsexamen, een aanstelling kreeg als "student-assistent ter voorziening in het onderwijs in de paleontologie bij ontstentenis van hoogleraar". Zijn onderwijsactiviteiten werden vervolgd aan het Geologisch Instituut in Leiden en het Internationaal Instituut voor Lucht- en Ruimtekaartering en Aardwetenschappen ITC in Delft en Enschede, de NUFFIC International Courses in Applied Hydrology in Delft, en diverse tijdelijke gastdocentschappen aan universiteiten in Duitsland, Frankrijk, Spanje, Portugal, Bulgarije, Roemenie, Algerije, Syrië, Irak, Israel, Ethiopië, Pakistan, India, Indonesië, Bolivia. Als 79-jarige heeft hij zelfs nog zes maanden voor de klas gestaan als deeltijdleraar Engelse taal en Engelse conversatielessen aan een van de eerste particuliere scholen in Bulgarije. Het academisch en post-academisch onderwijs aan internationale cursussen in Delft en Enschede gaf hij meestentijds in het Engels, en afhankelijk van de groep of subgroep van aanwezige studenten soms zelfs in het Frans of Spaans. In zijn gastdocentschappen gaf hij soms ook onderwijs in het Duits en zelfs in het Indonesisch. Behalve Engels, Frans, Duits, Spaans en Indonesisch sprak Voûte in mindere mate ook Arabisch, en bovendien wat Turks, Amhaars, Hindi, Urdu en Swahili. Maar, zo schreef hij in zijn mail van januari 2009, door gebruik aan oefening gedurende de laatste 17 jaar van zijn leven in Bulgarije begon hij de meeste van die talen te vergeten, zelfs zijn Nederlands (hoewel dat aan zijn eigen levensbeschrijving niet erg te merken was). Met zijn Bulgaarse echtgenote sprak hij gewoonlijk Engels. Als men Caesar Voûte opzoekt op Google vindt men honderden hits. Het grote scala onderwerpen waarover hij heeft gepubliceerd getuigen van zijn zeer brede belangstelling. Voor zover in de huidige tijd nog mogelijk is benaderde hij het ideaal van ‘Homo universalis’. In deze tijd van toenemende mondialisering een goed voorbeeld van een waar wereldburger. Thea van de Graaff-Trouwborst h.t. ab-actis
81
We zien hem in het tegenlicht, en niemand ziet nog zijn gezicht, alleen de zon werpt ons zijn schaduw als een groet, het schijnt hij gaat met tegenzin, of toch een dansje doet. En op de grens van water / land trekt hij een spoor langs schemerstrand, In vale lucht en avondgloed is hij het vuur daar, en de vloed wist later al zijn stappen uit op schuimend zand, de golven, luid: ‘Het blijft een jongen die meneer’, is wat je hoort en nog veel meer verhalen van zijn levenslust met lief en leed aan vlakke kust. Je bent er altijd met z’n twee, als je weer uitwaait bij de zee. (Jos van Oijen, Leiden, oktober 2009)
82
In Memoriam Thijs Kruyt en Nelleke Koster Het jaar 2009 heeft een groot gat geslagen in onze gelederen: jaargang 1973 heeft twee markante persoonlijkheden verloren. Van het overlijden van Thijs Kruyt zijn alle LGV-Leden al op de hoogte gebracht en zijn afscheid is ‘gevierd’, zo zou je dat inderdaad kunnen zeggen omdat het een indrukwekkend gebeuren was met zoveel mensen die waren gekomen om hem op 20 oktober in Bilthoven de laatste eer te bewijzen. Er waren nog veel meer niet-geologen, want Thijs maakte ook indruk op andere mensen, probeerde te vorsen, te onderzoeken, om uiteindelijk ook duidelijkheid te krijgen in dat leven van hem. Hij leefde met verwondering en vragen, stapte bij de ander naar binnen; de deur van het geluk heeft hij in elk geval geopend bij velen die zijn pad kruisten. Thijs Kruyt 1952 – 2009
Onze makker Thijs is niet meer. Zo sterk en uiteindelijk ook zo kwetsbaar. Ook typisch Thijs om open over zijn ziekte en strijd te praten. Wij geologen kennen hem zo goed en hebben veel goede en kostbare herinneringen. Zoals veel van ons kochten wij een petrologenhamer op de Hoge Woerd. Een normaal mens 800 gram. Thijs 1 kilo. De eerste ontsluiting, de eerste klap, brak hij de steel. Altijd nadrukkelijk en prettig aanwezig. Zijn lach, de LGV groepsfoto met Thijs hoog op het standbeeld van Burgemeester van der Werff. Met Thijs was het nooit saai. Toen ik hem heb ontmoet als eerstejaars student was het direct duidelijk dat hij een bijzondere jongen was. Hij had energie voor 10 en deed alles wat ik niet durfde. Hij maakte het lied voor ons jaar en was de gangmaker van de groep. Hij daagde je uit, maar kende zijn eigen kracht soms niet - won van iedereen met armpje drukken maar had daarna wel een week last van zijn schouder. De bijnaam was snel gevonden - Tiger Thijs. Zoveel uren samen in de collegezaal, in het veld en in de bus. Samen in het LGV bestuur, samen op de Matterhorn na de Alpen excursie. Geologen zijn niet alleen jaargenoten. Geologen delen belangrijke inzichten van het leven en vriendschap. Voor mij is duidelijk dat Thijs waarde toevoegde aan de Garenmarkt, aan het jaar 1973. Dit zijn de momenten dat je beseft hoe bevoorrecht wij waren hem te kennen, en geoloog uit Leiden te zijn. Geologie was, na een jaar mijnbouwkunde, Delft, de volgende ‘stepping stone’; die gingen rollen zodra hij er voet op zette. En zo deed hij vele plekken aan op deze aarde: van Spitsbergen tot de Himalaya en Kilimanjaro. Muziek, en wellicht nog meer, ritme was en bleef zijn passie; een geboren drummer, die ons bij het kampvuur kon vermaken, roffelend op een pannetje. 1978: Thijs Kruyt en Janos Urai op de top van de Matterhorn
Ieder ander kan nog veel bijzondere herinneringen aan Thijs toevoegen, ontmoetingen die voor elkeen weer zijn eigen kenmerken had. Die pre-kandidaatsjaren waren een goede basis voor een levenslang – toch hoe bitter kort - gevoel van verbondenheid dat we nu hebben moeten loslaten in fysieke zin. Spiritueel kan dat hopelijk alleen maar sterker worden.
83
Hoe anders en eigen was Nelleke; van over de Schelde, onopvallend en bescheiden. Op haar kamer aan de Morsweg kon ons jaar terecht voor een beraad om ons teweer te stellen tegen de komende kennismakingsexcursie. Het werd een fantastische eerstejaars veldwerkzomer. Bij het doornemen van oude foto’s zie ik haar toch vaak aanwezig o.a. bij het jaarlijks treffen tussen de voetbalteams van de disputen K.-Martin en Hephaistos, waar zij, onverschrokken, al snel in het bestuur zitting neemt; daarna was de LGV aan de beurt. In het LGV Bestuur was ze een baken van Zeeuwse rust en nuchterheid, te midden van alle commotie rond persberichten over vermeende, ongeoorloofde ontgroeningpraktijken bij de Kennismakings Excursie van de LGV. Met haar kwam het goed. De soft rocks werden door haar, net zoals dat bij Thijs het geval was, te licht bevonden; zij kiest voor veldwerk in Lapland, of is daar reeds haar echtgenoot in beeld?
Nelleke Koster 1954 – 2009
Je zou van haar kunnen zeggen dat ze behalve met Kees Swager, ook getrouwd is met de geologie, want via haar zussen verzwagerd met twee andere Leidse geologen.
Nelleke Koster in het LGV Bestuur, Kennismakings Excursie 1976, Zuid Limburg
Nelleke is met haar echtgenoot jaren actief geweest op het Afrikaanse en Australische continent; in Perth woonden en werkten zij, uit het oog maar niet uit het hart. Zo doortastend als zij was, toch had ook zij geen kans tegen haar ziekte: zij zond Thijs een jaar geleden nog haar hartelijke groeten en wenste hem een betere afloop dan zij zelf verwachtte. Niet alleen twee lege plekken op onze jaarfoto, in nog meer harten een gevoel van groot gemis. Wij wensen hun naaste familieleden alle sterkte toe.
Jos van Oijen, Wietse Roodenburg, Janos Urai
84
85
(2010)