Veilig Venlo? Resultaten van de enquête naar de veiligheidssituatie op de Veegtes
1 1
Rapporteurs : R.F.A. van den Bedem J.J.A. Essers V. Sabee
1
wetenschappelijk
onderzoek- en
1)
documentatie-
februari 1994
centrum
1 Inhoud
1
1
Inleiding
2
2
Onderzoeksresultaten
3
2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.4 2.5 2.5.1 2.6 2.7 2.8
Non-respons Beschrijving van het terrein en de bedrijven Het criminaliteitsprobleem Kans op slachtofferschap Schade ten gevolge van criminaliteit Beveiligingsbeleid Personele middelen Beveiligingsmiddelen Verzekeringen Politie en samenwerking
3 4 6 10 12 12 13 13 15 16
3
Vergelijking met landelijke cijfers en andere bedrijventerreinen
19
4
Conclusie
21
1
1 Inleiding
1 In dit rapport wordt verslag gedaan van de uitkomsten van een enquête, die gehouden is op het bedrijvencomplex de Veegtes te Venlo. De rapportage is verzorgd door het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie op verzoek van de Commissie Beveiliging van de Belangenvereniging Ondernemers van de Veegtes. In deze commissie nemen de LOZO (Limburgse Organisatie van Zelfstandige Ondernemers) en enkele ondernemers van de Veegtes deel. Bij het vervolgtraject zullen ook de gemeente Venlo en de politie een rol spelen. De enquête heeft plaatsgevonden in het kader van de publiek private samenwerkingsprojecten, samenwerkingsverbanden waarin politie, gemeente en bedrijfsleven samenwerken om te komen tot een vorm van functioneel toezicht op bedrijventerreinen. In het kader van deze projecten is het WODC gevraagd de rapportages te verzorgen van de resultaten van een aantal enquêtes die in dat kader bij een aantal bedrijventerreinen zullen worden afgenomen. In dit rapport zullen eerst de uitkomsten van de enquêtes per vraag worden gepresenteerd, waarna de uitkomsten van een aantal relevante gegevens worden vergeleken met landelijke cijfers en cijfers van enkele andere bedrijventerreinen. Tenslotte wordt een aantal conclusies getrokken. Uiteraard hebben de gegevens uitsluitend betrekking op de bedrijven waarvan de vragenlijsten zijn teruggestuurd.
2
2 Onderzoeksresultaten
2.1 Non-respons
1
In totaal zijn aan 108 bedrijven op het bedrijvencomplex de Veegtes in Venlo enquête-formulieren gestuurd. Er is één bedrijf in de fase van data-verzameling van het complex vertrokken, zodat van 107 bedrijven formulieren terug verwacht konden worden. Van deze bedrijven hebben er 76 inderdaad een enquêteformulier teruggestuurd. Daarmee komt de respons op 71 % en dat is zo'n 10 % hoger dan de respons bij twee andere bedrijventerreinen waarvoor het WODC tot nu toe de rapportage verzorgde. De hogere respons komt de betrouwbaarheid ten goede en kan tevens een indicatie vormen voor een grotere betrokkenheid. Hoewel de respons hoog is, moet juist bij een enquête waarbij voor de respondent mogelijk een voordeel kan worden verwacht aan deelname aan een onderzoek (het verbeteren van de veiligheidssituatie op het bedrijvencomplex), serieus aandacht worden besteed aan de non-respons van bijna 30%. De mogelijkheid bestaat immers dat deze bedrijven niet aan de enquête hebben deelgenomen, omdat zij de huidige veiligheidssituatie niet als onvoldoende beoordelen. Ook zouden zij kunnen twijfelen aan het nut van deelname aan het onderzoek of vraagtekens kunnen zetten bij de eventuele maatregelen naar aanleiding van het onderzoek. Er zijn ook andere factoren die een rol zouden kunnen spelen. Te denken valt aan tijdgebrek of het zoekraken van dé enquête. Van de respondenten is het overgrote deel (72 respondenten, oftewel 94,7%) vanuit zijn of haar functie betrokken bij de beveiliging van het bedrijf. Dit is een positief punt, daar van de meeste van deze respondenten verwacht mag worden dat zij goed in de materie zijn ingevoerd, wat de betrouwbaarheid van de beantwoording van de vragen ten goede komt. Daarnaast komt uit de gegevens naar voren dat 62 respondenten (zo'n 80%) al vijf jaar of langer bij het bedrijf werkzaam zijn. Dit betekent dat de betrouwbaarheid van de trends (zoals: wordt er al dan niet een toename in de laatste jaren van de criminaliteit gesignaleerd) redelijk groot mag worden genoemd.
3
1 2.2 Beschrijving van het terrein en de bedrijven Het bedrijventerrein de Veegtes ligt in het oosten van Venlo. De Veegtes wordt door de snelweg A-76, de Nijmeegseweg en de woonwijk 't Ven begrensd. Het is het oudste bedrijventerrein van Venlo. Twee soorten van bedrijven, de industrie en de groot- en tussenhandel zijn relatief vaak aanwezig op het bedrijventerrein. Deze twee soorten van bedrijven vormen samen meer dan 50 % van het totaal aantal aanwezige bedrijven, het gaat hier om respectievelijk 20 en 21 bedrijven. Slechts 3 bedrijven behoren tot het bank- en verzekeringswezen. De andere bedrijven zijn ongeveer in gelijke mate verdeeld. In tabel 2.1 wordt een verdeling van de bedrijven naar branche gegeven. Tabel 2.1: verdeling van de bedrijven naar branche Branche Industrie Bouwnijverheid en installatiebedrijven Groothandel en tussenpersonen in de handel Detailhandel Horeca Autobranche Transport- en opslagbedrijven Bank- en verzekeringswezen
Anders
Absoluut
%
20 6 21 6 6 7 9 3
26,3 7,9 27,6 7,9 7,9 9,2 11,8 3,9
7
9,2
(Bij optelling wordt de som van de percentages groter dan 100. Dit komt doordat sommige bedrijven in meerdere branches werkzaam zijn.)
1
Het grootste deel van de bedrijven (57%) heeft het bedrijfspand in eigendom, 39% van de bedrijven huurt het pand. In de meeste gevallen is het bedrijf gevestigd op één lokatie, in 21 % is sprake van meer lokaties op hetzelfde bedrijventerrein. In de meeste van die gevallen is het bedrijf gevestigd op twee lokaties, vijf bedrijven zijn op drie, twee bedrijven zijn op vier lokaties gevestigd. De vragenlijsten zijn in deze gevallen zoveel mogelijk voor de gehele vestiging ingevuld. Voor 48 van de bedrijven (63 %) geldt dat zij een vrijstaande vestiging hebben, in 22 gevallen waren meer bedrijven gevestigd in één pand (20 bedrijven hebben een vestiging in een 'geschakeld' bedrijfspand en twee bedrijven gaven aan in een bedrijvencentrum te zijn gehuisvest). In 77 % van de bedrijven werken 30 personen of minder (zie figuur 2.1). In 40% van de bedrijven werken tussen de 1 en de 10 personen, in 29 bedrijven werken tussen de 10 en de 30 personen. Er is slechts één bedrijf dat meer dan 100 werknemers heeft. Iets meer dan de helft van de respondenten heeft de vraag omtrent omzet niet ingevuld, of heeft ingevuld dat de omzet voor hen niet bekend was. De omzet bedraagt in 91 % van de gevallen meer dan een
4
1 Figuur 2.1: Indeling bedrijven naar aantal personeelsleden
Figuur 2.2: Indeling van de bedrijven naar grootte
groot
1 bruto grondoppervlak
oppervlak gebouwen
miljoen gulden, in bijna 77% van de gevallen meer dan 5 miljoen. Het aantal bedrijven met een omzet van minder dan een miljoen bedraagt 9%. Het grondoppervlak van de verschillende bedrijfsterreinen varieert aanzienlijk, zowel qua bruto grondoppervlak, als qua ruimte die de gebouwen in beslag nemen. Als een driedeling wordt gemaakt tussen kleine bedrijven (tot 1000m2), middelgrote bedrijven (tussen 1000 en 10.000m) en grote bedrijven (groter dan 10.000m), dan behoort 23 % tot de kleine en 11 % tot de grote bedrijven'. De overige bedrijven vallen in de groep middelgrote bedrijven en vormen met zo'n 65% de grootste groep. Het gemiddelde bruto grondoppervlak van het terrein is 5587 m2. Als dezelfde indeling voor het oppervlak van de gebouwen wordt gehanteerd, dan behoort 38 % tot de kleine, 60 % tot de middelgrote en 3 % tot de grote bedrijven. Het gemiddelde bruto grondoppervlak is hier 2645 i2. Figuur 2.2 geeft de indelingen naar grootte grafisch weer.
Deze indeling is door ons zelf - om redenen van duidelijkheid en vergelijkbaarheid gemaakt en is dus niet ontleend aan andere instanties.
5
1 Bij de verschillende onderdelen van de bedrijven komt naar voren dat het grootste deel van de bedrijven beschikking heeft over een kantoor, een magazijn, een parkeerterrein en een verkoopruimte. In tabel 2.2 staan de diverse onderdelen genoemd, gevolgd door het aantal bedrijven dat zo'n onderdeel bezit en het daarbij behorende percentage.
Tabel 2.2: aanwezigheid van diverse bouwkundige eenheden Eenheid
1
Absoluut
%
72 66 39 6 27 27 53 27 29 9
94,7 86,8 51,3 7,9 35,5 35,5 69,7 35,5 38,2 11,8
Kantoor Magazijn Verkoopruimte Garage Werkplaats Opslagterrein Parkeerterrein Showroom Produktie-afdeling Anders i
2.3 Het criminaliteitsprobleem De criminaliteit wordt door de respondenten op het bedrijventerrein de Veegtes niet als een groot probleem gezien, slechts 3 % van de respondenten noemt het criminaliteitsprobleem voor de eigen vestiging `zeer groot'? Voor 27% vormt de criminaliteit een `redelijk groot' probleem, terwijl 45% het probleem `niet zo groot' noemt en 20% de criminaliteit zelfs `helemaal geen probleem' vindt. Dit neemt niet weg dat 34% van de respondenten van mening is dat het criminaliteitsprobleem voor de vestiging in de afgelopen jaren is toegenomen. Eenderde van de respondenten is van mening dat het criminaliteitsprobleem gelijk is gebleven (36,5%), terwijl 12% zegt dat het criminaliteitsprobleem voor de eigen vestiging is afgenomen. Bijna eenvijfde van de respondenten (18%) wist op deze vraag geen antwoord te geven of had er geen mening over. Het is interessant om te bekijken of de antwoorden op de vraag of er al dan niet een toename in het criminaliteitsprobleem wordt ervaren, een ander beeld geven wanneer deze aan de duur van het dienstverband van de respondent worden gerelateerd. Er mag immers verwacht worden dat respondenten die er langer werkzaam zijn een beter beeld van de ontwikkeling van de criminaliteit kunnen geven dan degenen die er korter werken. Daartoe creëerden wij twee groepen: respondenten die korter dan vijf jaar bij het bedrijf werken en respondenten die vijf jaar of langer bij het bedrijf in dienst zijn. Uit de analyse
2
Zie hoofdstuk 3 voor vergelijkende cijfers bij deze oordelen.
6
1
1
blijkt echter dat er nauwelijks verschil is: de groep die er langer werkt, is slechts iets eerder van mening dat de criminaliteit is toegenomen (34,4% tegen 30,8%); zij zijn tevens iets minder vaak van mening zijn dat de criminaliteit is afgenomen (11,5% tegen 15,4%). Dit is een ander beeld dan bij een ander bedrijventerrein waarvoor het WODC het rapport schreef: daar kwam duidelijk naar voren dat de groep van respondenten die er langer werkzaam is, eerder van mening is dat de criminaliteit dat de criminaliteit is afgenomen. Van de respondenten zegt 66%, dat het bedrijf waar zij werkzaam zijn, de afgelopen vijf jaar met een of meer vormen van criminaliteit te maken hebben gehad, terwijl 41 % zegt het afgelopen jaar met criminaliteit te zijn geconfronteerd. In tabel 2.3 worden de aantallen en percentages respondenten aangegeven, die stellen dat hun bedrijf het afgelopen jaar slachtoffer is geweest van de afzonderlijke delicten, figuur 2.3 geeft deze percentages in een diagram weer.
1
Tabel 2.3: Slachtofferschap in het afgelopen jaar Soort delict
1
Poging tot inbraak Inbraak Bedreiging Diefstal uit gebouwen Diefstal buiten gebouwen Beroving Brandstichting Overval Vandalisme Diefstal uit voertuigen Diefstal van voertuigen
Absoluut
%
10 8 1 5 5 1 0 0 9 6 4
13,2 10,5 1,3 6,6 6,6 1,3 0,0 0,0 11,8 7,9 5,3
Tussen de onderscheiden delicten is er een verschil in het aantal malen dat een delict voorkomt. Vandalisme, (poging tot) inbraken en diefstallen zijn delicten waar bedrijven vaker dan eenmaal per jaar slachtoffer van blijken te worden. Hoewel de bedrijven, als er sprake is van een van deze delicten, daarmee in de meeste gevallen slechts een of twee keer in het afgelopen jaar zijn geconfronteerd, zijn er bedrijven die vaker getroffen zijn. Vandalisme en poging tot inbraak waar enkele bedrijven vijf maal slachtoffer van werden. Overigens dient bij delicten die betrekking hebben op voertuigen rekening te worden gehouden met het feit dat niet alle bedrijven over bedrijfsvoertuigen beschikking hebben. Het blijkt echter dat alle diefstallen van/uit voertuigen betrekking hebben op bedrijfsvoertuigen. Het is interessant om te kijken hoe de verhouding ligt tussen de confrontatie met de veel voorkomende delicten in de afgelopen vijf jaar en de confrontatie hiermee in het afgelopen jaar. Uitgaande van een gelijke spreiding zou ver-
1
7
1 1
Figuur 2.3: Slachtofferschap in het afgelopen jaar
16
wacht mogen worden dat de bedrijven die in het afgelopen jaar slachtoffer zijn geworden, 20% uitmaken van de bedrijven die in de afgelopen vijf jaar slachtoffer waren. De uitkomst is echter anders: deze percentages liggen veel hoger. Van de bedrijven die bijvoorbeeld in de afgelopen vijf jaar slachtoffer van vandalisme zijn geworden, was 40 % (ook) slachtoffer in het laatste jaar. Voor diefstal uit gebouwen (42%), diefstallen uit voertuigen (55%), diefstallen van voertuigen (100%!) en de andere veel voorkomende delicten geldt hetzelfde verhaal. Tabel 2.4 geeft de verhouding tussen de slachtofferpercentages per delict weer.
8
1 Tabel 2.4: Verhouding tussen slachtofferschap laatste vijf/laatste jaar % vijf jaar
% laatste jaar
% verhouding
Poging tot inbraak
19,7
13,2
67,0
Inbraak
39,5
10,5
26,5
Bedreiging Diefstal uit gebouwen Diefstal buiten gebouwen
2,6 15,8 17,1
1,3 6,6 6,6
50,0 41,7 38,6
100,0
Soort delict
Beroving
1,3
1,3
Brandstichting
3,9
0,0
0,0
Overval
0,0
0,0
0,0
Vandalisme Diefstal uit voertuigen Diefstal van voertuigen
28,9 15,8 5,3
11,8 7,9 5,3
40,8 50,0 100,0
Totaal slachtofferschap
66,2
40,8
61,6
Het spreekt voor zich dat deze verhoudingen met name relevant zijn als het veel voorkomende delicten betreft. Opvallend is het verschil tussen de percentages bij poging tot inbraak en inbraak. Een mogelijke verklaring voor dit verschil zou kunnen zijn dat de bedrijven na confrontatie met inbraak meer en/of betere beveiligingsmaatregelen hebben genomen, waardoor het bij een poging bleef. In het algemeen kan worden gesteld dat 40% van de bedrijven die in het afgelopen jaar slachtoffer van een delict werden, naar aanleiding daarvan beveiligingsmaatregelen hebben getroffen.' De cijfers van tabel 2.4 kunnen drie dingen aanduiden. Ten eerste zou het zo kunnen zijn dat er een (algemene) toename van de criminaliteit heeft plaatsgevonden. Daardoor is het percentage slachtoffers het afgelopen jaar hoger dan in de jaren daarvoor. Een tweede mogelijke verklaring is, dat het een selecte groep bedrijven betreft dat slachtoffer van deze delicten wordt. De derde invalshoek richt zich op de groep die aangaf in de afgelopen vijf jaar geen slachtoffer te zijn geweest: misschien hebben ze wel met deze delicten te maken gehad, maar hebben ze deze niet aangegeven op het enquêteformulier. Mogelijk zijn deze delicten niet bij de respondent bekend, of de respondenten weten het zich niet meer goed te herinneren. Uit de gegevens die wij voorhanden hebben, is het niet mogelijk aan te geven welke verklaring de juiste is. Of er daadwerkelijk van een van deze mogelijke verklaringen sprake is, zou eventueel uit een bestudering van de processen-verbaal kunnen blijken.
3
Zie 2.6 voor onder meer de getroffen bouwkundige, mechanische en elektronische maatregelen,
9
2.3.1 Kans op slachtofferschap De respondenten is gevraagd aan te geven of de kans om slachtoffer te worden van een van de hierboven vermelde delicten groter is geworden ten opzichte van een aantal jaar geleden. Blijkens de antwoorden verschilt de ontwikkeling per delict in de perceptie van de respondenten. In tabel 2.5 wordt de gepercipieerde kans op slachtofferschap voor de verschillende delicten weergegeven. In figuur 2.4 worden de omvang en de groei van het criminaliteitsprobleem, zoals ervaren door de respondenten, naast elkaar weergegeven.
Tabel 2.5: Kans op slachtofferschap, in % Soort delict
1
Inbraak Bedreiging Diefstal uit gebouwen Diefstal buiten gebouwen Diefstal uit voertuigen Diefstal van voertuigen Beroving Brandstichting Overval Vandalisme
Groter
Gelijk
Afgenomen
Weet niet
45,9 25,4 24,7 37,5 36,6 31,9 20,0 31,0 18,3 45,2
27,0 19,7 32,9 29,2 25,4 20,3 25,7 28,2 25,4 21,9
8,1 2,8 2,7 4,2 1,4 2,9 1,4 5,6 1,4 5,5
18,9 52,1 39,7 29,2 36,6 44,9 52,9 35,2 54,9 27,4
Uit deze tabel blijkt dat het voor respondenten moeilijk is om de ontwikkelingen in de kans op slachtofferschap aan te geven voor delicten die weinig voorkomen. De anwoordcategorie 'weet niet' is het grootst bij de delicten waarvan de respondenten niet of nauwelijks slachtoffer zijn geworden (vergelijk tabel 2.3). Als de vraag omtrent kans op slachtofferschap gerelateerd wordt aan de vraag omtrent slachtofferschap in het afgelopen jaar, blijkt dat (bij de veel voorkomende delicten) de door respondenten gepercipieerde toegenomen kans op slachtofferschap in sterke mate wordt ingegeven door het eigen slachtofferschap. Dit blijkt bijvoorbeeld bij de kans op inbraak: van de respondenten die in het afgelopen jaar geen slachtoffer van inbraak zijn geworden, vindt 45 % dat de kans op inbraak is toegenomen - voor respondenten die wel slachtoffer van inbraak zijn geworden, geldt dat 63 % van mening is dat de kans op inbraak is toegenomen. Dit beeld blijkt nog sterker bij de diefstal van bedrijfsvoertuigen (respectievelijk 28% en 100%) en de diefstal uit voertuigen, daar zijn de percentages respectievelijk 31 en 83. Dit betekent dat de cijfers omtrent de bereidheid tot deelname aan een samenwerkingsverband (zie 2.8) ook in dit licht bekeken dienen te worden. De kans is niet denkbeeldig dat respondenten die vaker slachtoffer van een delict worden (en die meer recent slachtoffer zijn geworden van een delict), eerder bereid zullen zijn om te investeren in verbeteringen van hun vestiging of het bedrijventerrein.
10
Figuur 2.4: Omvang en groei van het criminaliteitsprobleem omvang
60
60
groei
30-
0
groot
niet zo groot geert redelijk groot
weet niet
n
toegenomen afgenomen ge^)k gebleven
weet niet
Een interessante vraag is of de slachtoffers evenredig per branche verdeeld .zijn, of dat sommige branches meer of minder getroffen worden dan het gemiddelde. Het gemiddelde slachtofferschap over de afgelopen vijf jaar is tweederde (66,2%). Uitgaande van minimaal een verschil van 10% of meer ten opzichte van dat gemiddelde (zowel naar boven als naar onderen toe), vallen met name de auto- en de transportbranche op. In de autosector werden 6 van de 7 bedrijven door criminaliteit getroffen, bij de transportbedrijven zijn dat er 8 van de 9. Bij de bedrijven die zich tot de bouwsector rekenen is er daarentegen een minder negatief beeld, 1 van de 6 bedrijven werd slachtoffer. De andere branches wijken niet 10% meer of minder van het gemiddelde af. Wat betreft de auto- en de transportbranche wordt dit beeld bevestigd bij een vergelijking van de verschillende branches met het slachtofferschap in het afgelopen jaar. De bouwsector zit dan op het gemiddelde percentage. De overige branches vallen ook in de 10%-marge. Het slachtofferschap blijkt samen te hangen met de grootte van het bedrijf. De door ons gehanteerde indicator voor grootte is het aantal personeelsleden, daar de vraag naar het aantal personeelsleden door elke respondent is beantwoord, dit is niet het geval bij de vraag omtrent omzet. De categorisering van grootte naar personeelsleden is gelijk aan de indeling zoals deze in paragraaf 2.2 werd gebruikt. Grotere bedrijven worden vaker slachtoffer dan kleinere bedrijven, dit geldt zowel voor slachtofferschap in de afgelopen vijf jaar, als voor slachtofferschap in het afgelopen jaar.
11
2.4 Schade ten gevolge van criminaliteit Aan de respondenten is gevraagd een schatting te maken van de schade die volgens hen ten gevolge van de diverse vormen van criminaliteit is geleden. Van alle bedrijven die een geleden schade hebben opgegeven (21 bedrijven) wordt de jaarlijkse directe schade ten gevolge van criminaliteit geschat op f25.000,- of minder. De gemiddelde schade is f4.152,-, de totale schade bedraagt f87.200,-. Indien er directe schade is ten gevolge van criminaliteit, wordt in 5 gevallen ook melding gemaakt van gevolgschade. Het betrof daarbij voornamelijk kosten van administratieve handelingen. Slechts twee bedrijven gaven een indicatie van de omvang van de gevolgschade, te weten 5.000 en 10.000 gulden. Van de respondenten die schade hebben gemeld, zeggen er 2 dat er ook op een of andere wijze immateriële schade is geleden, waarbij door beiden negatieve publiciteit werd genoemd.
2.5 Beveiligingsbeleid Een groot deel van de vragenlijst had betrekking op de beveiligingssituatie van het bedrijf waarin de respondent werkzaam is. Beveiliging vormt immers het speerpunt van het Venlose publiek private samenwerkingsproject. De eerste vraag van dit onderdeel betrof het algemene oordeel van de respondent over de beveiliging van de vestiging. Van de respondenten zegt 51 % de beveiliging goed of zeer goed te vinden. Het oordeel `goed' houdt in dat er hooguit enkele verbeteringen zouden kunnen worden aangebracht. Een minderheid van 12% beschouwt de beveiliging van de vestiging als 'matig' of `slecht', terwijl 33 % de beveiliging `redelijk' vindt, wat inhoudt dat sommige zaken goed geregeld zijn, terwijl andere verbetering behoeven. In tabel 2.6 wordt een overzicht getoond van de oordelen over de beveiliging, zowel in het totaal als op de deelgebieden.
1
Tabel 2.6: Oordeel over beveiliging/veiligheid, in %
beveiliging/veiligheid beveiliging totaal vestiging beveiliging gebouwen vestiging beveiliging terreinen vestiging veiligheid openbare weg
2
3
4
5
6
2,6 40,8 5,3 46,1
40,8 32,9
6,6 5,3
3,9 5,3
5,3 5,3
2,6 26,3 0,0 23,7
42,1 34,2
9,2 13,2 21,1 10,5
6,6 10,5
1
(Legenda: 1=zeer goed, 2=goed, 3= redelijk, 4=matig, 5= slecht, 6=weet niet/geen mening)
In 43 % van de bedrijven bestaat een beleid, dat is toegespitst op beveiligingsactiviteiten, bij ongeveer tweevijfde van deze bedrijven bestaat daarnaast een
1
12
11
beveiligingsplan (18% van het totaal aantal bedrijven die in de analyse worden betrokken). Van de 76 respondenten antwoordden er 23 dat zij - al dan niet bij benadering - wisten hoe hoog het budget voor beveiliging was. Van deze bedrijven besteedde het grootste deel (64%) in 1993 tussen de 1.000 en 10.000 gulden aan beveiliging. Het gemiddelde beveiligingsbudget voor 1993 was ƒ8.196,-. De kosten die jaarlijks terugkeren, maken daar een groot deel van uit. Het gemiddelde van deze kosten bedraagt f6.377,-.
2.5.1 Personele middelen Van de bedrijven op de Veegtes hebben er 6 een of meerdere werknemers in dienst die beveiliging als hoofdtaak hebben. Vier van deze bedrijven behoren tot de industriesector. Hoe groter het bedrijf, des te meer er sprake is van dit soort werknemers. Dergelijke medewerkers dienen voornamelijk zorg te dragen voor de alarmopvolging, het sleutelbeheer, de beveiliging van de toegang en het maken van controlerondes. Permanente bewaking wordt nauwelijks door eigen medewerkers uitgevoerd. Deze laatste taak wordt ook nauwelijks uitgevoerd door medewerkers van een externe beveiligingsdienst. Van dit soort beveiligingsdiensten wordt door 43 % van de bedrijven gebruik gemaakt. De taken die door deze diensten worden uitgevoerd, deze verrichten zij voornamelijk voor de grotere bedrijven, komen in de meeste gevallen overeen met die van medewerkers in dienst van het bedrijf. Tweederde van deze bedrijven laat het externe beveiligingsbedrijf controlerondes maken. Opvallend is dat er nauwelijks verschil in slachtofferschap bestaat tussen bedrijven die wel een extern beveiligingsbedrijf in de arm hebben genomen en bedrijven waarvoor dat niet het geval is. Met de gegevens die wij voorhanden hebben, is het echter niet goed mogelijk hiervoor een verklaring te geven.
1
Indien sprake is van een contract met een extern beveiligingsbedrijf, is in 70% van de gevallen sprake van een jaarcontract, in een kwart van de gevallen van een langdurige overeenkomst. Slechts drie bedrijven nemen andere diensten van hetzelfde externe beveiligingsbedrijf af, het betrof hierbij service- en adviesdiensten. In totaal 29 bedrijven (ruwweg 40% van het totaal aantal bedrijven) heeft een abonnement op een particuliere alarmcentrale (PAC).
2.6 Beveiligingsmiddelen De meeste bedrijven (73%) zijn toegankelijk door middel van een sleutel. In andere gevallen is het bedrijf vaak toegankelijk door middel van een elektronisch systeem. In 10 bedrijven is er sprake van meer dan één toegangssysteem. Indien een bedrijf gebruik maakt van sleutels of toegangscodes, wordt bijna altijd genoteerd, wie over sleutels of codes beschikt, slechts bij één bedrijf wordt dit niet bijgehouden.
13
1
Bij de meeste bedrijven wordt geen toezicht op de buitenkant van de vestiging gehouden. Zeventien bedrijven laten controlerondes houden, twee bedrijven maken gebruik van camera's, terwijl in één geval van radar gebruik wordt gemaakt. Als vorm van toezicht op de buitenkant van de vestiging wordt in 11 gevallen toezicht door omwonenden genoemd. Om toezicht mogelijk te maken, wordt in de meeste gevallen (63 % van alle respondenten) wel de begroeiing rond de vestiging laag gehouden. De aanwezige bouwkundige en mechanische beveiligingsmaatregelen die in de bedrijven zijn getroffen, worden getoond in tabel 2.7. Een respondent gaf aan niet te weten welke bouwkundige en mechanische maatregelen er zijn getroffen. Vier respondenten gaven aan dat er in hun bedrijf geen bijzondere maatregelen waren genomen.
Tabel 2.7: Getroffen bouwkundige en mechanische maatregelen Absoluut
%
Verstevigd hang- en sluitwerk Inbraakwerende ramen en deuren Inbraakwerende kasten
36 19 2
47,4 25,0 2,6
Kluis Rolluiken
36 8
47,4 10,5
Roldeuren Terreinafscherming (hek, muur, gracht) Beveiligingsloge Portiersloge Beveiligingsbeglazing Glasafscherming Beveiligde ruimten (compartimentering) Anders
15 44 1 1 6 1 11 2
19,7 57,9 1,3 1,3 7,9 1,3 14,5 2,6
Maatregel
1
Naast deze bouwkundige en mechanische maatregelen kunnen ook elektronische maatregelen worden getroffen om de vestiging te beveiligen. Het gebruik van dit soort maatregelen wordt getoond in tabel 2.8. Eén respondent gaf aan. niet te weten welke elektronische maatregelen er zijn getroffen, 9 respondenten gaven aan dat er geen elektronische maatregelen zijn toegepast.
14
Tabel 2.8: Getroffen elektronische maatregelen Maatregel
Absoluut
%
28 26 29 47 7 10 5 14 2
36,8 34,2 38,2 61,8 9,2 13,2 6,6 18,4 2,6
5
6,6
Inbraak alarmsysteem met luid alarm Inbraak alarmsysteem met stil alarm Binnenverlichting Buitenverlichting (gebouwen, terrein, hekwerk) Schrikverlichting Brandalarmsysteem Technisch alarmsysteem Toegangscontrolesysteem Gesloten televisiesysteem
Anders
Indien sprake is van een inbraak alarmsysteem met stil alarm is dit in 10 gevallen dit systeem door middel van een zogenaamde vastelijn met de alarmopvolger verbonden. Het grootste deel van de alarmmeldingen blijkt loos te zijn. Tabel 2.9 geeft het aantal alarmmeldingen weer en geeft hoeveel aan van deze meldingen loos bleken te zijn.
Tabel 2.9: Alarmmeldingen en loze alarmmeldingen Soort alarm Inbraak alarmsysteem Brandalarmsysteem Technisch alarmsysteem Overig
1
. Aantal meldingen
Loos
124 1 41 6
119 1 16 6
Het feit dat zoveel meldingen loos blijken te zijn, verdient zeker de nodige aandacht. Een dergelijk hoog aantal loze alarmmeldingen zou ervoor kunnen zorgen dat de alarmopvolging minder 'serieus' wordt genomen, waardoor de objecten een lage prioriteit krijgen.
2.7 Verzekeringen Vrijwel alle bedrijven zijn verzekerd voor de directe schade ten gevolge van diverse mogelijke incidenten. Zes respondenten zeiden echter, dat hun bedrijf niet verzekerd is tegen enige vorm van criminaliteit (S% van het totaal aantal respondenten), terwijl vijf respondenten niet konden aangeven of hun bedrijf verzekerd was. 15
Op grond van de teruggezonden vragenformulieren is het slechts globaal aan te geven, wat door de op de Veegtes gevestigde bedrijven aan verzekeringen wordt uitgegeven. Veel respondenten vulden de vraag namelijk niet in, ofwel omdat zij weten of het bedrijf verzekerd is, ofwel omdat zij de kosten slechts bij benadering weten. Het is, gezien de verscheidenheid in branches en de grootte van de bedrijven, zowel qua grondoppervlak als qua aantallen personeelsleden, begrijpelijk dat de verzekeringskosten bijzonder uiteenlopen. De bedragen die worden uitgegeven aan een brand/inbraakverzekering variëren bijvoorbeeld van f300,tot f50.000,-. De totale kosten voor verzekeringen lopen van 305 gulden tot meer dan een ton. De diversiteit in bedrijven en gemaakte kosten voor verzekeringen leiden tot de conclusie, dat de vragen over het aantal afgesloten verzekeringen en de daarvoor. betaalde bedragen, geen zinvolle informatie opleveren. Slechts als we de door de respondenten opgegeven 'totale kosten' hanteren (dan is er sprake van 36 respondenten), kunnen wij de gemiddelde en de 'totale' kosten aangeven. Als de twee respondenten die aangaven meer dan een ton aan verzekeringen uit te geven, buiten beschouwing worden gelaten4, dan zijn de gemiddelde totale kosten f22.017,- en de 'totale' totale kosten f748.578,-.
2.8 Politie en samenwerking
1
De oordelen over de inzet van de politie zijn op het eerste gezicht niet al te positief. Slechts vier respondenten beantwoordden de vraag of de politie voldoende doet om de veiligheid van het bedrijventerrein te garanderen, positief. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat 50% 'weet niet' of 'geen mening' antwoordde, wat er op zou kunnen duiden een groot gedeelte van de respondenten nauwelijks in contact komt met politiefunctionarissen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat veel werk dat de politie verricht - zoals nachtsurveillance - niet zichtbaar is. Dat blijkt ook uit de analyse van de vraag waarom de respondenten van oordeel zijn dat de politie in het algemeen wel of niet voldoende doet om de veiligheid van het bedrijventerrein te garanderen. Bij deze, niet door iedere respondent ingevulde, open vraag wordt relatief vaak aangegeven dat men de politie weinig op het bedrijventerrein ziet. Dit kan betekenen dat de politie, in het kader van het samenwerkingsproject, er goed aan zou doen gerichter informatie over haar functioneren te verstrekken. Dat zou het oordeel over het functioneren van de politie en het oordeel over een eventuele samenwerking kunnen verbeteren. Tabel 2.10 geeft de oordelen over de politie weer.
4
Dit is gedaan omdat deze bedrijven 'uitschieters' zijn en daardoor het gemiddelde te veel beïnvloeden.
16
Tabel 2.10: Oordeel over inzet politie Oordeel Voldoende Niet voldoende Weet niet Geen mening
1
1
1
Absoluut
%
4 32 30 6
5,6 44,4 41,7 8,3
Voor de bedrijven die in het afgelopen jaar slachtoffer zijn geworden van delicten liggen de percentages van tabel 2.10 als volgt: 6,7 % vindt de inzet van de politie voldoende, 40%. meent dat de inzet onvoldoende is, 50% weet het niet en 3,3% heeft geen mening. Bij de groep die in de afgelopen vijf jaar slachtoffer is geworden, zijn deze cijfers respectievelijk 4,3%, 43,5%, 45,7% en 6,5%. Er is dus geen duidelijk verband tussen slachtofferschap en het oordeel over de inzet van de politie - iets dat bij andere bedrijventerreinen wel werd aangetroffen. Het merendeel van de respondenten (62%) zegt bij incidenten altijd aangifte te doen bij de politie. Anderen zeggen soms of zelden aangifte te doen, terwijl vijf respondenten opgeven, bij incidenten nooit aangifte te doen. De redenen om geen aangifte te doen zijn divers, maar twee daarvan worden relatief vaak genoemd: het feit dat het incident niet ernstig genoeg is om aangifte te doen (14 maal genoemd) en het feit dat de politie niet in staat is het delict op te lossen: 'er niets aan kan doen' (11 maal). Hoewel in paragraaf 2.5 werd aangegeven, dat veel respondenten de beveiliging van het eigen bedrijf als 'goed' of 'zeer goed' beschouwen, is ongeveer de helft van de respondenten (52%) toch van mening dat de beveiliging van het bedrijventerrein of de eigen vestiging verbeterd moet worden. Slechts 8 respondenten (11%) is van mening dat de beveiliging geen verbetering behoeft, terwijl 22 respondenten (29%) hierover geen mening hebben. De mogelijke verbeteringen hebben met name betrekking op de veiligheid van de gebouwen, de veiligheid van de terreinen en de veiligheid van de openbare weg. Deze vormen van mogelijke verbeteringen worden elk door een kwart van de respondenten genoemd, die vinden dat de beveiliging van het bedrijventerrein of hun vestiging verbeterd moet worden. Op de vraag of men mee wenst te doen aan een beveiligingsconcept voor het bedrijventerrein, antwoordden 17 respondenten 'ja'. Slechts 8 respondenten beantwoordden deze vraag ontkennend. De grote meerderheid van de bedrijven (65%) wenst misschien mee te doen aan een dergelijk concept. De belangrijkste redenen om hier eventueel aan mee te doen, zijn het verbeteren van de beveiliging (44 maal genoemd) en het verlagen van het aantal delicten (35 maal genoemd). Verder worden het verlagen van de kosten genoemd (29 maal), verzekeringstechnische redenen (19 maal) en het verbeteren van de relatie met de politie (6 maal). 17
Van de respondenten is 14% (10 respondenten van de in totaal bij deze vraag 73 respondenten) onvoorwaardelijk bereid om investeringen te doen in de beveiliging van de eigen vestiging of het totale bedrijventerrein, daarmee is deze groep groter dan de groep die zegt geen investeringen te willen doen (4 respondenten). Het grootste deel (59%) zegt `misschien' investeringen te willen doen. De overige 8 respondenten gaven aan deze beslissing niet zelfstandig te kunnen nemen. Uit de analyses blijkt dat er geen samenhang is tussen grootte (zowel qua omzet als qua personeelsleden) en bereidwilligheid tot investeren. Dit neemt niet weg dat het grootste deel van de respondenten (78%) geïnteresseerd is in een voorlichtingsbijeenkomst over de resultaten van de enquête en voorstellen voor een beveiligingsconcept voor het bedrijventerrein. Hier komt de vraag van paragraaf 2.3.1 terug: is het zo dat de slachtoffers onder de bedrijven meer bereid zijn tot investeringen dan degenen die niet met criminaliteit zijn geconfronteerd? In tabel 2.11 staan slachtofferschap en bereidheid tot investeren tegen elkaar afgezet. Daarbij is voor de groep die geen slachtoffer is geworden van enige vorm van criminaliteit gekeken naar slachtofferschap in de afgelopen vijf jaar.
Tabel 2.11: Bereidheid tot investeren, in % Slachtofferschap Geen slachtoffer geweest Slachtoffer laatste vijfjaar Slachtoffer laatste jaar
bereid
misschien
niet bereid
14,3 17,1 25,9
71,4 60,9 59,3
14,3 21,9 14,8
(De overige antwoordcategorieën zijn hier niet opgenomen, de bovenstaande zijn naar 100 gepercenteerd.)
1
De tabel geeft aan dat er een verband tussen recent slachtofferschap en bereidheid tot investeren bestaat. Het blijkt opnieuw dat met name recente ervaringen met criminaliteit van invloed zijn op de oordeelsvorming, net zoals in paragraaf 2.3.1 al werd aangegeven.
1
18
3 Vergelijking met landelijke cijfers en andere bedrijventerreinen
Aan de hand van een aantal landelijke cijfers kan een inschatting worden gemaakt van de veiligheidssituatie en de gepercipieerde kans op slachtofferschap op het bedrijventerrein de Veegtes. Daarnaast kan er een vergelijking worden gemaakt met een bedrijventerrein te Tilburg en een bedrijventerrein te EttenLeur, waarover het WODC reeds eerder rapporteerde. De inschatting van criminaliteit als een probleem is lager dan uit het landelijke beeld naar voren komt. Een zeer laag percentage beschouwt criminaliteit als een zeer ernstig probleem (de Veegtes 2,7%, Tilburg 5,4%, Etten-Leur 4% en landelijk 7%). Ook de opvattingen over de groei van het criminaliteitsprobleem wijken in redelijke mate af van het landelijke beeld en het bedrijventerrein in Tilburg. Landelijk bedraagt het percentage respondenten, dat van mening is dat de criminaliteit voor bedrijven is gestegen, 20%. Voor het bedrijventerrein te Tilburg geldt dat 17,1% van de respondenten van mening is dat het criminaliteitsprobleem voor hun vestiging is gestegen, voor de Veegtes is dit cijfer 33,8%.s
1
Voor de feitelijke criminaliteit op het bedrijventerrein de Veegtes kan een vergelijking worden gemaakt met de gegevens uit de `slachtofferenquête bedrijven' (SEB), die gegevens bevat over vier vormen van criminaliteit. Bij deze vergelijking moeten twee aantekeningen worden gemaakt. In de eerste plaats is in de landelijke enquête gevraagd naar `vernieling', terwijl in de vragenlijst voor de bedrijven op de Veegtes gevraagd is naar `vandalisme'. In de tweede plaats is in SEB gevraagd naar `diefstal' in het algemeen, terwijl bij de Veegtes is gevraagd naar vier verschillende vormen van diefstal. Voor de vergelijking is gebruik gemaakt van het gemiddelde van de delicten `diefstal uit gebouwen' (de Veegtes 6,6%) en `diefstal buiten gebouwen' (de Veegtes 6,6%). Indien de slachtofferpercentages worden vergeleken (figuur 3.1), dan blijkt dat met name diefstal op de Veegtes minder vaak voorkomt dan landelijk en in
S
De hierboven (landelijke) gemiddelden zijn afkomstig uit Criminaliteitsbeeld van Nederland, een uitgave van de Directie Criminaliteitspreventie van het ministerie van Justitie.
19
Figuur 3.1: Vergelijking slachtofferperoentages de Veegtes met landelijke percentages en een bedrijventerrein in Tilburg 25
1 0 0 de Veegta 0 Tilburg D Nederland
1 1
Tilburg.` Bedreiging vindt op dit terrein nauwelijks plaats, net zoals in Tilburg, landelijk gezien wordt 8% van de bedrijven slachtoffer. De bedrijven op de Veegtes worden minder vaak dan gemiddeld slachtoffer van inbraak, zowel in vergelijking met het landelijke gemiddelde als met het gemiddelde van Tilburg (de Veegtes 10,5 %, Tilburg 15,0 %, landelijk 21 %). Wat betreft het slachtofferpercentage bij vernieling geldt dat dit niet veel verschilt van het percentage op het terrein in Tilburg, maar dat het ruimschoots lager ligt dan het landelijke cijfer (de Veegtes 11,8%, Tilburg 14,2%).
6
Aangezien bij het bedrijventerrein in Etten-Leur gebruik is gemaakt van een andere enquête, kan de feitelijke criminaliteit van dit terrein niet met de Veegtes worden vergeleken.
20
4 Conclusie
De door de respondenten gemelde criminaliteit valt, in een objectieve vergelijking met de landelijke cijfers en de percentages van het bedrijventerrein te Tilburg, mee. Met name het delict diefstal wordt substantieel minder vaak door de respondenten gerapporteerd dan dit landelijk en bij Tilburg het geval is. De inschatting van criminaliteit als een probleem, de subjectieve beleving, komt overeen met het algemene beeld. Daarentegen is het zo dat de respondenten verhoudingsgewijs vaak aangeven dat zij van mening zijn dat de crminaliteit in de afgelopen jaren is toegenomen. De respondenten van de Veegtes hebben een niet al te positief oordeel over de inzet van de politie. Mogelijk is dit te wijten aan het feit dat de respondenten nauwelijks in contact komen met politiefunctionarissen. Dit kan betekenen dat de politie, in het kader van het samenwerkingsproject, er goed aan zou doen gerichter informatie over haar functioneren te verstrekken. Dat zou het oordeel over het functioneren van de politie en het oordeel over een eventuele samenwerking kunnen verbeteren. De respondenten een hebben een negatiever oordeel over de veiligheid op de terreinen van de vestiging en de veiligheid van de openbare weg op het bedrijventerrein, dan over de beveiliging van de gebouwen van de vestiging. Als redenen voor het meedoen aan het verbeteren van de beveiliging worden deze onderdelen ongeveer even vaak genoemd. Toch is het aan te raden de nodige aandacht te besteden aan het feit dat het eventuele beveiligingsproject gericht is op het bedrijventerrein als geheel en niet specifiek op de afzonderlijke bedrijven. Juist de veiligheid van de nu als onveilig ervaren openbare weg zou door een beveiligingsconcept kunnen worden verbeterd. Op het eerste gezicht is de bereidheid om daadwerkelijk investeringen te doen om de veiligheidssituatie van de bedrijventerreinen te bevorderen, tamelijk gering. Deze geringe geneigdheid moet niet alleen worden afgeleid uit het aantal respondenten die zegt een investering te zullen doen, maar ook uit de, relatief lage, non-respons. Juist bij een enquête, waarbij voor de deelnemers eventueel een voordeel zou zijn te behalen (verbetering van de veiligheidssituatie), dient men zich af te vragen wat de oorzaak is voor het niet invullen van de vragenlijst door 30% van de bedrijven op het bedrijventerrein.
1
21
Het blijkt dat de bereidheid tot investeren met name samenhangt met recent slachtofferschap. Dit gegeven kan een belangrijk instrument zijn tot het overreden van de bedrijven die niet tot investeringen bereid zijn. Aan de hand van dit gegeven kan ook het belang van goede preventie worden uitgelegd.
22