Provincie Noord-Brabant
Veehouderij: ammoniak, geur en fijnstof 2009 Trends in stikstofbelasting, geurhinder en fijnstofbelasting
Auteur
E. Giezen, L. Mooren Datum
Januari 2012
Voorwoord Vanaf 2000 is de revitalisering van het landelijk gebied in Brabant begonnen. In 2003 is voor het eerst het rapport “Ammoniak en stank in Brabant” verschenen. Dit rapport beschrijft de milieudruk vanuit de landbouw. In deze vervolgrapportage “veehouderij: ammoniak, geur en fijnstof” vindt u de trends in stikstofbelasting van natuur, fijnstof emissie uit stallen en het percentage burgers dat hinder ondervindt van geur uit stallen van veehouderijen. Met deze rapportage willen we u inzicht geven in de voortgang van het provinciaal-, gemeentelijk- en Rijksbeleid op het gebied van ammoniak, geur en fijnstof uit de landbouw. Met behulp van de plattelandsontwikkeling (de reconstructie- en gebiedsplannen) wordt met gebiedsgericht beleid aan de doelstellingen gewerkt. Hierbij willen wij alle gemeenten bedanken die meewerken aan actualiseren van Bestand VeehouderijBedrijven (BVB), waarmee we bovenstaande doelen kunnen monitoren. We bedanken ook het Planburo voor de Leefomgeving voor de gegevens over de stikstofdepositie. Daarnaast hebben vanuit provincie Noord-Brabant Gerard ter Hart, Jos van Lent, Rob Scholtens en Sjors Willems een bijdrage geleverd aan deze rapportage.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
3
Samenvatting In deze rapportage “veehouderij: ammoniak, geur en fijnstof” vindt u onder andere de trends in stikstofbelasting op natuur, het percentage burgers dat hinder ondervindt van geur uit stallen van veehouderijen en de fijnstofuitstoot. Met deze rapportage willen we u inzicht geven in de voortgang van een aantal doelen van het provinciaal-, gemeentelijk- en Rijksbeleid op het gebied van ammoniak, geur en fijnstof uit de landbouw. Dieraantallen, ammoniakemissie en emissiearme huisvesting van dieren. Het aantal vergunde varkens, kippen en rundvee steeg in de periode 2007 – 2009 licht, met respectievelijk 2,5%, 1,9% en 1,6%. De CBS-meitellingen (werkelijk aantal dieren) laten andere cijfers zien. Volgens deze telling steeg het aantal varkens met 6,8%, kippen met 1,2% en rundvee met 4,0%. Het aantal dieren volgens de meitelling stijgt harder dan de vergunningen, dit komt onder meer doordat vergunde ruimte in stallen wordt opgevuld. Het percentage dieren dat wordt gehuisvest in emissiearme stalsystemen conform de AMvB-huisvesting stijgt: in 2009 was circa tweederde van het aantal varkens en eenderde van het aantal kippen emissiearm gehuisvest. In 2013 moet bedrijfsbreed worden voldaan aan de AMvBhuisvestingsvoorwaarden. Ook worden steeds meer dieren gehuisvest in stallen met chemische, biologische of gecombineerde luchtwassers. Eenderde van de varkens is in een dergelijk systeem gehuisvest: in 2007 was dit nog een kwart van de varkens. In de pluimveesector worden nog weinig luchtwassers toegepast (circa 3%), dit komt doordat er onvoldoende betaalbare en goed toepasbare technieken beschikbaar zijn. Conclusie: 1. Werkelijk aantal aanwezige varkens en rundvee stijgt harder dan het aantal vergunde varkens en rundvee. 2. Als de trend in afnam van de ammoniakemissie wordt doorgezet zullen de doelstellingen voor de ammoniakemissie (NEC-richtlijn) niet worden gehaald. 3. Bijna tweederde van alle varkens worden al volgens de AMvB-huisvesting gehouden, kippen voor eenderde deel. Doelstelling om 1 januari 2013 aan de AMvB-huisvesting te voldoen ligt op schema. Fijnstof In Noord-Brabant is de veehouderij de grootste emissiebron van PM10. In het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is afgesproken dat bedrijven die de luchtkwaliteitsnormen overschrijden maatregelen moeten nemen. In de veehouderijsector zijn dit voornamelijk pluimveebedrijven. De EU heeft derogatie verleend tot juni 2011 om deze overschrijdingen op te lossen. Uit het monitoringsrapport van het NSL van december 2011 blijkt dat in heel Nederland bij 64 veehouderijen de fijnstofnormen overschreden worden. In de totale veehouderijsector neemt de vergunde fijnstofemissie, na een toename in 2007, in 2009 af. De voor de CBS meitelling gecorrigeerde fijnstofemissie neemt juist, na een afname in 2007, in 2009 toe. De toename van de gecorrigeerde fijnstofemissie is te verklaren door het opvullen van de stallen (er bestaat vaak een “lege” ruimte tussen een vergunning en werkelijk aantal aanwezige dieren. Stallen worden meestal geleidelijk aan door de jaren heen opgevuld met dieren). Daarnaast moesten bedrijven omschakelen van een legbatterij naar volière- en scharrelstallen voor 1 januari 2012, hierdoor neemt de fijnstofuitstoot ook toe. De veehouderij is voor eenderde deel verantwoordelijk voor de fijnstofuitstoot in Noord-Brabant.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
4
Conclusie: 1. Landbouw is voor eenderde deel verantwoordelijk voor de uitstoot van PM10. Door de verplichte omschakeling naar een grondhuisvestingsysteem zal de fijnstofuitstoot in eerste instantie stijgen, echter op lange termijn zal dit door de Verordening Stikstof en Natura2000 naar verwachting gaan dalen. Doelstelling wordt nog niet gehaald. Stikstofbelasting van natuurgebieden Stikstofdepositie wordt onder andere veroorzaakt doordat ammoniak uit de veehouderij en stikstofoxiden uit verkeer neerslaan. Natuurgebieden ondervinden daarvan schade als de depositie hoger is dan de kritische depositiewaarde; dit is de hoeveelheid stikstof die natuurgebieden zonder blijvende schade kan verdragen. De totale stikstofbelasting in 2009 op Brabant ten gevolge van emissies uit de landbouw en binnen- en buitenland was gemiddeld 1.929 mol/hectare, een daling van ruim 200 mol/hectare ten opzichte van 2005. De NHx en NOy dalen doordat er in heel Nederland, in de veehouderij van Brabant, in het buitenland en vanuit zee een daling heeft plaatsgevonden. Alleen de NOy van het buitenland blijft gelijk ten opzichte van 2005. De daling kan verklaard worden doordat na 2005 de mest verplicht geïnjecteerd (emissiearm) moet worden. Belangrijke natuurgebieden die door de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en Natura2000 worden beschermd, worden nog steeds overbelast. Dit zou kunnen leiden tot een terugloop in vegetatie soorten die op voedselarme bodem groeien: verminderde biodiversiteit. Naast de berekende stikstofdepositie wordt in opdracht van de provincie de ammoniakconcentratie gemeten rond natuurgebied ‘de Stippelberg’. De metingen laten een daling in ammoniakconcentratie zien van 1996 tot 2008 met circa 15%. Rond LOG Elsendorp en LOG de Rips was de ammoniakconcentratie in 2008 respectievelijk 33% en 22% lager ten opzichte van 1996. In LOG Elsendorp is de ammoniakconcentratie sinds 2008 nagenoeg gestabiliseerd en in LOG de Rips vindt nog steeds een daling van de ammoniakconcentratie plaats. Reductie van de stikstofbelasting op natuurgebieden kan gerealiseerd worden door in de intensieve veehouderij nog verdergaande emissiereducerende maatregelen toepassen. Tot nu toe zijn er relatief weinig technieken die de emissie uit de melkveehouderijstallen kunnen terugdringen, terwijl juist in deze veesector wordt uitgebreid. Dus het relatieve aandeel ammoniakemissie uit de melkveesector stijgt tegenover een daling bij varkens en in mindere mate pluimvee. In de zomer van 2010 is de provinciale Verordening Stikstof en Natura2000 vastgesteld. Deze Verordening eist verdergaande reductie in stallen, uiterlijk in 2028 moeten alle bedrijven hieraan voldoen. Als alle stallen voldoen aan de Verordening Stikstof en Natura2000 dan is de bijdrage van de melkveehouderij aan de ammoniakemissie even groot als de varkens en kippen samen (er vanuit gaande dat het aantal dieren gelijk blijft en met huidige stalsystemen). Conclusie: 1. Als de AMvB-huisvesting is gerealiseerd, produceert de melkveehouderij eenderde deel van de ammoniakemissie en als de Verordening Stikstof en Natura2000 is gerealiseerd zal de melkveehouderij net zoveel ammoniakemissie produceren als de varkens en kippen samen. Om ook een reductie in de melkveehouderij te realiseren, moeten er nieuwe bruikbare technieken ontwikkeld worden.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
5
Wet Ammoniak en veehouderij (Wav) Wanneer de kritische depositiewaarde (KDW) meer dan twee keer wordt overschreden is een gebied slecht beschermd, bij 1 tot 2 keer de KDW is een gebied matig beschermd en wanneer deze onder de KDW zit is een gebied beschermd (oftewel, niet meer overbelast). In 2009 is 28% van de natuurgebieden die onder de Wav vallen beschermd tegen stikstof, eenderde van het areaal is nu matig beschermd en de rest is slecht beschermd. Bij de natuurgebieden die buiten de Wav liggen is 11% slecht beschermd en 20% is beschermd. Wanneer op termijn alle bedrijven aan de voorwaarden van de AMvB-huisvesting voldoen, zal de belasting de natuurgebieden verder afnemen. Conclusie: 1. De mate van bescherming van de Wav en overige EHS natuur wordt elk jaar beter. Doelstelling wordt geleidelijk aan gerealiseerd. Natura2000 Een deel van de natuurgebieden zijn Natura2000-gebied. De mate van bescherming van Natura2000-gebieden is gelijk gebleven of verbeterd tussen 2007 en 2009. Alleen het Natura2000gebied de Deurnsche Peel & Mariapeel is volledig slecht beschermd (>2 keer de KDW) in 2009. Het percentage Natura2000-gebieden dat beschermd is stijgt gestaag. Ook voor Natura2000gebieden geldt dat de invloed van melkrundveehouderij relatief steeds groter wordt. Conclusie: 1. De mate van bescherming van de Natura2000-gebieden vordert matig. Slechts een klein percentage van de gebieden is beschermd. Doelstelling wordt langzaam gerealiseerd. Geur Dit jaar is de monitoring aangepast om te kunnen voldoen aan de bestuurlijke wens om op regionaal en subregionaal niveau uitspraken te kunnen doen. In deze rapportage is een situatieschets per gemeente opgenomen. Gemeenten zijn namelijk verantwoordelijk voor het geurbeleid rond stallen van veehouderijen. Nog niet gerealiseerde verplaatsingen en na 2005 verkeerd ingevoerde vergunninggegevens kunnen het beeld vertekenen. In 2005 was 4,5% van de Brabantse bevolking geurgehinderd door stallen. In 2007 was dit toegenomen tot 5,0% en in 2009 is het percentage geurgehinderden weer afgenomen tot 4,7%. Het beeld per gemeente is wisselend. Er zijn gemeenten die er in zijn geslaagd om een gestage afname van het aantal geurgehinderden te realiseren. Andere gemeenten laten na een stijging in 2007 een afname in 2009 zien. Ook zijn er gemeenten die zowel in 2007 als 2009 een verdere toename laten zien. Conclusie: 1. Brabantbreed neemt het aantal geurgehinderden in 2009 af ten opzichte van 2007, maar ligt nog boven het niveau van 2005. 2. Relatief veel geurgehinderden in het stedelijk gebied. 3. Een afname van het aantal geurgehinderden in extensiveringsgebied. 4. Er is veel verschil in percentage geurgehinderden per gemeenten. Vooral de gemeenten in het zuiden en oosten van Noord-Brabant hebben relatief veel geurgehinderden. Hier is ook de meeste veehouderij gevestigd.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
6
Inhoud Samenvatting
4
1
Inleiding
8
1.1
Leeswijzer
9
2
Emissie van ammoniak
2.1
Dieraantallen
10
2.2
Ammoniakemissie uit stallen
11
2.3
Emissiearme huisvesting van dieren: AMvB-huisvesting en luchtwassers
12
2.4
Emissie door aanwending van mest
13
3
Fijnstof
14
4
Stikstofbelasting op kwetsbare natuurgebieden
16
4.1
De stikstofbelasting op Brabant
10
16
4.2
Stikstofbelasting op Wet ammoniak en veehouderij gebieden
16
4.3
Natura2000-gebieden
19
5
Geur
5.1
Werkwijze
21
5.2
Resultaten
21
6
Begrippenlijst
26
7
Bijlagen I
30
7.1
Bijlage bij paragraaf 2.2
30
7.2
Bijlage bij paragraaf 2.3
32
7.3
Bijlage bij paragraaf 4.2
34
7.4
Bijlage bij paragraaf 4.3
35
21
Bijlage II: kaart verschil stikstofdepositie vanuit veehouderijbedrijven Bijlage III: kaart mate bescherming Natura2000-gebieden en de EHS
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
7
1
Inleiding
Dit rapport geeft inzicht in de voortgang van het bereiken van een aantal doelen van het provinciaal-, gemeentelijk en Rijksbeleid op het gebied van: - afname van milieudruk (ammoniakdepositie) op natuur; - afname van geurhinder; - afname uitstoot van fijnstof in en rond woonkernen. De provincie werkt op verschillende fronten aan deze doelen. De provincie: - regisseert het reconstructieproces, waarin samen met alle reconstructiepartners met allerlei projecten aan onder andere de ammoniak- en geurdoelen wordt gewerkt; - heeft de nieuwe kaart met zeer kwetsbare natuurgebieden ten behoeve van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) op- en vastgesteld; - heeft de Verordening Stikstof en Natura2000 en de depositiebank ingesteld met als doel om de depositie op natuurgebieden af te laten nemen en daarmee de lange termijn doelen voor Natura2000 te halen; - heeft gemeenten gestimuleerd en geadviseerd in het werken met de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv); - heeft het Brabantse Samenwerkingsprogramma Luchtproblematiek (BSL) opgesteld waarin maatregelen zijn opgenomen om de fijnstofproblematiek in onder andere de veehouderijsector aan te pakken; - zet regelingen in om veehouderijbedrijven te verplaatsen of beëindigen in extensiveringsgebied; - zet regelingen in om de intensieve veehouderij te verduurzamen op plekken waar ze door kunnen groeien zonder nadelig te zijn voor burgers en/of natuur. De provincie monitoort de effecten van de implementatie van regelgeving op bovenstaande doelen. Dit gebeurt onder andere met het Bestand Veehouderijbedrijven (BVB), dat informatie van gemeenten bevat over de milieuvergunningen van Brabantse veehouderijbedrijven. Gemeenten vullen deze informatie zelf aan. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van gegevens van het PBL en CBS. Met deze gegevens kan de stikstofbelasting op natuurgebieden, de trend in geurhinder bij burgers, de fijnstofuitstoot bij veehouderijbedrijven en de trends in emissiearme huisvesting van dieren worden bepaald. Al langere tijd was de bevolking ongerust over de groei van veehouderijbedrijven en de daarmee gepaard gaande negatief ervaren effecten op de leefomgeving. In 2009-2010 heeft dit geleid tot het burgerinitiatief “Megastallen-nee”. Mede onder invloed van dit burgerinitiatief is het beleid van provincie Noord-Brabant gewijzigd. Enkele genomen besluiten zijn: geen nieuwvestigingen meer, “slot-op-de-muur” in extensiveringsgebieden en bouwblokken maximaal 1,5 hectare in verwevingsgebied en LOG’s, echter in landbouwontwikkelingsgebieden kan op de juiste locaties ontheffing aangevraagd worden tot maximaal 2,5 hectare.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
8
Om de geur en ammoniakbelasting te berekenen wordt gewerkt met modellen. Het model DIAS (Distributie van Ammoniak en Stank) is gebruikt om de geurbelasting in Brabant te berekenen. Voor de berekening van de ammoniakbelasting is gebruik gemaakt van het OPS-model (Operationele Prioritaire Stoffen). De trends zijn berekend over cijfers van het jaar 2005 tot 2010. Dit rapport is in 2005 voor het laatst verschenen. De gegevens uit dit rapport worden gebruikt in de barometer PLG, gebiedsjaarverslagen en voor de monitoring van de Verordening Stikstof. 1.1 Leeswijzer Hoofdstuk 2 laat zien hoeveel dieren er in Noord-Brabant zijn volgens het CBS en de milieuvergunningen en geeft de stand van zaken weer voor wat betreft de ammoniakemissie. In hoofdstuk 3 vindt u de ontwikkelingen in emissie van fijnstof. In hoofdstuk 4 vindt u de trend in de belasting met stikstof van kwetsbare natuurgebieden: gebieden die bescherming krijgen onder de Wet ammoniak en veehouderij en Natura2000-gebieden. Hoofdstuk 5 laat de trend in geurhinder ten gevolge van veehouderijen zien. In hoofdstuk 6 wordt een aantal begrippen uitgelegd en wordt een korte toelichting gegeven over verschillende wetgeving. In de bijlage I staan een aantal figuren en tabellen die wat meer details geven dan de hoofdtekst. Tot slot zijn in bijlage II en III kaarten weergegeven met daarop informatie over de stikstofdepositie.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
9
2
Emissie van ammoniak
Er is diverse regelgeving om de emissie van ammoniak terug te dringen, namelijk: - de Europese NEC-richtlijn: schrijft voor dat Nederland in 2010 maximaal 128 miljoen kilo ammoniak mag uitstoten; - de Wet milieubeheer (Wm): stelt kwaliteitseisen aan alle inrichtingen die nadelige gevolgen op het milieu kunnen hebben, waaronder veehouderijbedrijven. In 2005 is de IPPC richtlijn in de Wm geïmplementeerd. Deze richtlijn zorgt er onder andere voor dat op grote intensieve veehouderijbedrijven de juiste emissiearme technieken worden gebruikt; - de Wet ammoniak en veehouderij: zorgt er voor dat emissies van intensieve veehouderijen rond kwetsbare natuurgebieden vermindert en dat het aantal stuks te houden melkvee hier beperkt blijft; - de AMvB-huisvesting: een generieke maatregel om de ammoniakemissie in heel Nederland te reduceren; - de Verordening Stikstof en Natura2000: regelgeving van de provincie Noord-Brabant die ervoor zorgt dat de depositie op Natura2000-gebieden afneemt; - stimulering van gecombineerde luchtwassers: vanuit het Rijk en de provincie om emissies verdergaand te reduceren. Ook zijn er bepaalde constructies waarmee het totale aantal dieren wordt vastgelegd in Nederland, vooral om de mestproductie te reguleren: - een vaste hoeveelheid productierechten voor varkens en pluimvee in heel Nederland; - een vast melkquotum voor melkvee. In het reconstructieproces worden gebiedsgerichte maatregelen genomen: afwaartse beweging van intensieve veehouderij, waarbij de intensieve veehouderij (met bijbehorende emissies) rondom natuur en woonkernen verdwijnt en ontwikkelingen plaatsvinden in verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebieden. Om dit te bereiken worden bijvoorbeeld veehouderijen verplaatst door de provincie en gemeenten om emissies in natuurgebieden en woonomgeving te verminderen. Ook wordt het toepassen van gecombineerde luchtwassers in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) en duurzame locaties in verwevingsgebied gestimuleerd. In dit hoofdstuk wordt de trend in de ontwikkeling van ammoniakemissies beschreven en wordt gekeken hoe de ontwikkeling van de omvang van de veestapel en enkele maatregelen van het reconstructiebeleid de emissie beïnvloeden. 2.1 Dieraantallen Figuur 2.1 laat de ontwikkeling zien van het aantal dieren in Noord-Brabant volgens de meitellingen (CBS). Het aantal varkens is in de periode 2007 – 2009 toegenomen met 6,8% en de kippen is met 1,2% gestegen. Sinds 2005 is de pluimveestapel redelijk stabiel. De rundveestapel1 neemt tussen 2007 en 2009 toe met 4,0% en de geiten met 17,7%. Echter, het aantal geiten neemt in 2010 flink af (-10%) door de ruiming tijdens de Q-koortsepidemie.
1
Rundvee: melk- en kalfkoeien, vrouwelijk jongvee, zoogkoeien, vleeskalveren, vleesstieren en fokstieren.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
10
Uit de gegevens uit het BVB blijkt dat het aantal dieren dat vergund is, hoger ligt dan het aantal daadwerkelijk gehouden dieren. De milieuvergunning is het maximale aantal dieren dat een bedrijf mag houden. In de praktijk is dit doorgaans lager. Het verschil heeft mede te maken met het feit dat een bedrijf bij een uitbreiding eerst de milieuvergunning aanvraagt, daarna gaat bouwen en tot slot de dieren gaat houden. Het duurt soms enige jaren voordat een vergunning is opgevuld. Ook het vergunde aantal dieren blijkt te groeien. Het aantal runderen en geiten nemen beide tussen 2007 en 2009 met 2,6% toe, het aantal varkens met 3,8% en het aantal kippen met 1,9%. Bij de varkens- en rundveestapel stijgt het werkelijke aantal dieren harder dan het vergunde aantal dieren. Bij geiten stijgt de vergunde situatie harder dan de werkelijke situatie. 200%
180%
160% 140%
120%
100%
80% 60% 2000
2001
2002
2003
Diercatgorie
2004 Varkens
2005 Kippen
2006 Rundvee
2007
2008
2009
Geiten
Figuur 2.1 Trends in aantal dieren volgens de CBS meitellingen in Noord-Brabant in 2000 tot 2009
Uit figuur 2.1 blijkt dat het aantal dieren nagenoeg gelijk blijft ten opzichte van 2008, het aantal kippen steeg het hardst van alle diercategorieën. In 2015 wil de overheid zowel de compartimentering (zie begrippenlijst) als het melkquotum afschaffen. Indien er geen andere regeling voor in de plaats komt, kan het aantal dieren verder toenemen. 2.2 Ammoniakemissie uit stallen De totale ammoniakemissie uit de landbouw was in 2009 21,8 kiloton. De emissie is sinds 2000 met 10,0 kiloton gedaald (zie figuur 2.2). De grootste daling vond plaats van 2000 tot 2005. De ammoniakemissie neemt door de jaren heen nog steeds af, dit ondanks dat het aantal dieren ten opzichte van 2005 is gestegen. De daling komt door het gebruik van emissiearme technieken (zie paragraaf 2.3).
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
11
35
Ammo niake missie ( in kil o to n)
30
25
20 15
10
5
0 2000 Totale emissie
Figuur
2.2
2005
Emissie uit stal en opslag
Emissie
van
2009
Streefwaarde
Emissie uit aanwending dierlijke mest en kunstmest en beweiding
ammoniak
in
Noord
Brabant
(x
1.000.000
kg).
(Bron: CBS en www.emissieregistratie.nl).
De ammoniakemissie uit stallen en opslag van mest had het grootste aandeel in de totale ammoniakemissie in 2009: 15,0 kiloton (bron: CBS2). Het overige gedeelte van de emissie in Brabant is het gevolg van het uitrijden van mest, kunstmest en beweiding (zie paragraaf 2.4). Varkens hebben het grootste aandeel in de emissies uit stallen (zie figuur 7.1 en figuur 7.2, bijlage I). De totale ammoniakemissie neemt door de jaren heen af, maar haalt nog niet de streefwaarde van 18 kiloton die Brabant voor zich heeft gesteld in 2010. De Nederlandse ammoniakemissie doelstelling is 128 kiloton in 2010. 2.3 Emissiearme huisvesting van dieren: AMvB-huisvesting en luchtwassers Bestaande stallen met een vergunning hebben een overgangstermijn tot 1 januari 2013, waarna alle stallen aan de AMvB-huisvesting moeten voldoen. Stoppers mogen simpelere en goedkopere technieken gebruiken om de ammoniak te reduceren, zij moeten uiterlijk in 2020 stoppen met hun bedrijfsvoering. Alle nieuw te bouwen stallen met varkens en kippen moeten per direct voldoen aan de AMvB-huisvesting. Zowel varkens als kippen worden in de loop der jaren steeds meer emissiearm gehuisvest (zie tabel 2.1 en tabel 7.1 bijlage I voor een uitsplitsing in diercategorie). Ook worden er steeds meer luchtwassers ingezet, waardoor de emissies van ammoniak dalen (zie tabel 7.2 bijlage I voor luchtwasser per zonering). Tabel 2.1 Trend in emissiearme huisvesting van dieren in Noord Brabant
jaar
Totaal aantal kippen
% kippen emissie-arm gehuisvest volgens AMvB
% kippen gehuisvest met luchtwassers
Totaal aantal varkens
% varkens emissie-arm gehuisvest volgens AMvB
% varkens gehuisvest met luchtwassers
2005 2007
31.993.051 34.750.176
17% 26%
2% 3%
6.077.575 6.655.578
47% 57%
12% 25%
2009
35.479.165
32%
3%
6.922.485
62%
34%
De emissie volgens de vergunningen in het BVB is hoger, 23,0 miljoen kilo. Deels door lege vergunningen, deels doordat minder dieren worden gehouden dan vergund. 2
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
12
Bijna tweederde van de varkens en eenderde van het pluimvee is nu gehuisvest volgens de eisen van de AMvB-huisvesting. Na deze veranderingen levert rundvee eenderde deel van de ammoniakemissie uit stallen (zie figuur 7.3, bijlage I). Hierbij is uitgegaan van gelijk blijvende dieraantallen en een gelijke verdeling van dieren. Gecombineerde luchtwassers Sinds september 2006 zijn de eerste gecombineerde luchtwassers voor varkens opgenomen in de Regeling Ammoniak en Veehouderij (RAV-tabel). Met deze systemen wordt naast de ammoniakemissie ook de fijnstof- en geuremissie gereduceerd. In 2007 waren er op 17 bedrijven gecombineerde luchtwassers vergund, in 2009 is dit aantal opgelopen tot 129 bedrijven. De provincie stimuleert deze luchtwassers met behulp van het project “duurzaamheidimpuls landbouw”. In een pilot in de gemeente Gemert-Bakel zijn drie gecombineerde luchtwassers geplaatst in het LOG. Het Rijk heeft in 2007 een regeling opengesteld voor luchtwassers, waarvan ook in Brabant gebruik is gemaakt. In september 2008 is een nieuwe LNV-subsidieregeling voor gecombineerde luchtwassers opengesteld. De provincie heeft extra geld beschikbaar gesteld, zodat meer Brabantse aanvragen gehonoreerd konden worden. Ondertussen is het project “duurzaamheidsimpuls landbouw” afgelopen en geëvalueerd. 2.4 Emissie door aanwending van mest Jaarlijks wordt veel mest geproduceerd door de dieren in Noord-Brabant. Het grootste aandeel in mestproductie komt voor rekening van de melkveesector gevolgd door vleesvarkens (bron: CBS) . Deze mest wordt voor een groot deel uitgereden op bouwland en grasland om de gewassen te bemesten met stikstof en fosfaat. De manier waarop dit uitgereden mag worden wordt geregeld door het Besluit Gebruik meststoffen. De eisen om mest emissiearm uit te rijden zijn de afgelopen jaren verscherpt, waardoor de emissie logischerwijs moet gaan dalen. Het areaal bemestbare cultuurgrond daalde in de periode 2000-2009 met 7% (bron: CBS) . Dit areaal is van belang voor de totale hoeveelheid mest die uitgereden kan worden. De huidige mestwetgeving schrijft een gebruiksnorm voor van dierlijke mest: 128 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, ongeacht welk gewas of grondsoort. Het restant van de stikstofbehoefte tot de adviesgift mag via kunstmest aangevuld worden. Ondanks dat de hoeveelheid mest die geproduceerd wordt door varkens kleiner is dan die van rundvee, is de hoeveelheid stikstof in die varkensmest groter: 43% van de totale hoeveelheid geproduceerde stikstof, tegen 38% voor rundvee (zie figuur 2.3).
Pluimvee; 16,5; 15%
Konijnen en pelsdieren; 1,1; 1%
Rundvee; 42,7; 38%
Varkens; 48,0; 43%
Schapen en geiten; 1,9; 2% Paarden en pony's; 1,3; 1%
Figuur 2.3 Aandeel van diercategorieën aan de stikstofuitscheiding in mest in 2009. Hoeveelheden in kiloton stikstof (bron: CBS) .
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
13
3
Fijnstof
In Nederland worden de Europese luchtkwaliteitsnormen niet overal gehaald. Om toch huizen en wegen te kunnen bouwen is een Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL) opgesteld. Via het NSL worden projecten die de luchtkwaliteit verslechteren gecombineerd met maatregelen die de luchtkwaliteit per saldo verbeteren. Daarnaast wordt via het NSL uitstel (derogatie) gevraagd aan de EU voor de datum waarop overal moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. Voorwaarde voor deze derogatie is dat bij het eind van de looptijd (juni 2011) van het NSL alle overschrijdingen zijn gesaneerd. De luchtproblematiek en de bijdrage van de intensieve veehouderij via fijnstofemissie uit stallen is betrekkelijk nieuw. Pas eind 2004, in de aanloop naar de vaststelling van de Noord-Brabantse reconstructieplannen voorjaar 2005, is dit probleem op de agenda gekomen. De bijdrage van de veehouderij en het effect van de reconstructieplannen op de luchtkwaliteit was op dat moment onduidelijk. Daarom is een aantal onderzoeken naar het effect van de veehouderij op luchtkwaliteit uitgevoerd3. Uit deze onderzoeken blijkt dat de veehouderij een belangrijke bron van fijnstof is. In Noord-Brabant is de veehouderij voor eenderde deel verantwoordelijk voor de productie van PM10 en daarmee de grootste emissiebron van PM10 (zie figuur 3.1). In onderstaande figuren (3.1 en 3.2) staat een overzicht van de verdeling van fijnstofemissie (PM10 en PM2,5) over de sectoren in Noord-Brabant.
Bouw 4%
Overig; 3%
Overig 3%
Energiesector; 3%
Consumenten 10%
Bouw; 3%
Landbouw; 7%
Landbouw 33%
Consumenten; 21%
Indust rie (overig) 22%
Verkeer en vervoer; 49% Industrie (overig ); 15% Verkeer en vervoer 28%
Figuur 3.1: Verdeling fijnstof (PM10) per sector in 2009 in Noord-Brabant
Figuur 3.2: Verdeling fijnstof (PM2,5) per sector in 2009 in Noord-Brabant
Uit figuur 3.1 en 3.2 wordt duidelijk dat de voornamelijk de bijdrage van de landbouw aan PM10 belangrijk is. Fijnstof afkomstig uit de landbouw kan endotoxines en pathogenen bevatten. In het BVB staan de emissiefactoren voor PM10 van de landbouwbedrijven. Deze gegevens worden gebruikt bij het bepalen van de ontwikkeling van de fijnstofemissie vanuit landbouwbedrijven.
3
Zie onder andere de rapporten:
- Fijnstof in Noord-Brabant, Reconstructie en het effect op de concentraties, Bleeker 2008, ECN rapport 08-010 - Fijnstof uit stallen, verfijningslag in het kader van het NSL, Bleeker en Kraai, ECN rapport 08-013
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
14
Het resultaat van de onderzoeken naar de veehouderij en fijnstofemissie was aanleiding om de veehouderij op te nemen in het NSL. In opdracht van VROM is onderzocht welke veehouderijen mogelijk de Europese luchtkwaliteitsnormen overschrijden (in totaal 81 veehouderijbedrijven in Noord-Brabant). Deze bedrijven zijn in de saneringsopgave van het NSL en het onderliggende Brabantse Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (BSL) opgenomen4. Door het Rijk en de gemeenten loopt een actie om deze overschrijdingen op te heffen. Het gaat hierbij voornamelijk om pluimveehouderijen. Van de gemeente wordt verwacht dat zij alle milieuvergunningen en ruimtelijk procedures, ook voor de veehouderij toetsen aan luchtkwaliteit om te voorkomen dat nieuwe overschrijdingen ontstaan. Uit de monitoringsrapport van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit dat eind 2011 is verschenen blijkt dat in heel Nederland bij 64 veehouderijbedrijven de fijnstofnormen nog worden overschreden.
3,00
3,00
2,50
2,50
2,00
2,00
F ij stofe missie (Kiloton)
F ij stofe missie (Kiloton)
In figuur 3.3 en 3.4 wordt de vergunde fijnstofemissie en voor de CBS-meitelling gecorrigeerde emissie uit stallen weergegeven.
1,50
1,00
0,50
1,50
1,00
0,50
0,00
0,00 2005
2007
Figuur 3.3: Ontwikkeling van de vergunde fijnstofemissie
2009
2005
2007
2009
Figuur 3.4: Ontwikkeling gecorrigeerde fijnstofemissie uit de veehouderij
De vergunde fijnstofemissie neemt, na een toename in 2007, in 2009 af (zie figuur 3.3). De voor de CBS meitelling gecorrigeerde fijnstofemissie neemt juist, na een afname in 2007, in 2009 toe (zie figuur 3.4). De toename van de gecorrigeerde fijnstofemissie is te verklaren door het opvullen van de stallen (er bestaat vaak een “lege” ruimte tussen een vergunning en werkelijk aantal aanwezige dieren. Stallen worden meestal geleidelijk aan door de jaren heen opgevuld met dieren). Het opvullen van stallen gebeurt in tijden dat de prijzen beter zijn. Gecombineerde luchtwassers zijn zeer effectief om overschrijdingen van de fijnstofnormen te voorkomen of deze te saneren. Daarnaast zijn er technieken ontwikkeld die specifiek gericht zijn op de vermindering van fijnstofemissie uit stallen, voorbeelden daarvan zijn het oliefilm- en ionisatiesysteem. Voor 1 januari 2012 moeten alle bedrijven met batterijhuisvesting omschakelen naar een volièreof scharrelhuisvesting. Dit zal in eerste instantie een stijging geven van de fijnstofemissie. De Verordening Stikstof en Natura2000 schrijft systemen voor nieuwe stallen voor die een vergaande reductie van ammoniak moeten realiseren. In de toekomst zullen deze systemen naast een reductie van ammoniakemissie ook een afname van de fijnstofemissie opleveren.
4
Voor meer informatie over het BSL zie:
http://www.brabant.nl/dossiers/dossiers-op-thema/milieu/luchtkwaliteit/brabants-samenwerkingsprogrammaluchtkwaliteit.aspx
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
15
4
Stikstofbelasting op kwetsbare natuurgebieden
4.1 De stikstofbelasting op Brabant De totale stikstofbelasting op Brabant in 2009 ten gevolge van emissies uit de landbouw en binnen- en buitenland was gemiddeld 1.929 mol per hectare5 (zie figuur 4.1). Een daling van ruim 200 mol/hectare ten opzichte van 2005. Het aandeel geoxideerd stikstof (NOy) van Nederland is gedaald van 344 naar 224 mol per hectare per jaar, de NOy uit het buitenland is gelijk gebleven.
NHx (Buitenland), 321, 17%
NOy (Nederland), 224, 12%
NOy (Buitenland), 399, 21%
NHx (Overig Brabant + Nederland), 485, 25%
NOy (Zee), 27, 1%
NHx (Veehouderij Brabant), 473, 24%
Figuur 4.1 De bijdragen van de verschillende sectoren6 aan de stikstofdepositie in Noord-Brabant in 2009 (in mol/ha)
4.2
Stikstofbelasting op Wet ammoniak en veehouderij gebieden
Aantal bedrijven in 250-meter zone rond Wav gebied (Wav-zone) Eind 2009 vallen 1.212 veehouderijbedrijven onder het regime van de Wav (zie tabel 7.3, bijlage I): in totaal 10,3% van het aantal veehouderijbedrijven in Noord-Brabant. Doordat in 2008 de Wav-gebieden zijn aangepast (zie hoofdstuk 6 begrippenlijst), is het aantal veehouderijbedrijven dat in de Wav-zone valt gehalveerd ten opzichte van de vorige rapportage. Er zijn namelijk minder natuurgebieden aangewezen als Wav-gebied. Bij de herbegrenzing is ook het maximum aantal stuks melkvee in de Wav-zone verruimd van 110 naar 200 stuks melkvee.
5
In de berekening is uitgegaan van de oppervlakte (hectares) van heel Noord-Brabant. Voorheen was er met de
berekening van ammoniak een verschil tussen gemeten waarde en berekende waarde: het zogenaamde ammoniakgat (zie begrippenlijst). De gegevens uit dit rapport zijn berekend met vernieuwende rekenmethode, waardoor het gat tussen gemeten en berekende waarde terug is gebracht tot bijna nihil. Voor meer informatie over het ammoniakgat, zie rapport: RIVM Rapport 680150002/2008. In de berekening is uitgegaan van de oppervlakte (hectares) van heel Noord-Brabant. 6
De NHx uit veehouderij is berekend door PBL, de overige bronnen zijn afgeleid van de site:
www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
16
Stikstofbelasting De natuur die onder het beschermingsregime van de Wav valt, kan een beperkte hoeveelheid stikstof per hectare verdragen. In 2009 wordt bij 28,0% van het areaal de kritische depositiewaarde niet meer overschreden (oftewel niet meer overbelast met stikstof), eenderde van het areaal is nu matig overbelast (1 tot 2 keer de kritische depositiewaarde) en de rest meer dan 2 keer (zie tabel 4.1). In de overbelaste gebieden kan dit leiden tot een terugloop in plantensoorten die op voedselarme bodem groeien, oftewel een verminderde biodiversiteit. Tabel 4.1 Bescherming van Wav-gebieden en overige EHS natuur tegen te hoge stikstofbelasting
Typering natuurgebied Wavgebieden Overige EHS natuur
Oppervlakte (ha)*
Beschermd Belasting stikstof onder de kritische depositiewaarde
Matig Belasting stikstof 1 – 2 keer de kritische depositiewaarde
Slecht Belasting stikstof meer dan 2 keer de kritische depositiewaarde
2005
2007
2009
2005
2007
2009
2005
2007
2009
60.285
13,7%
20,7%
28,0%
36,8%
31,5%
31,7%
49,6%
47,9%
40,3%
54.717
15,3%
19,8%
22,1%
66,3%
65,1%
67,1%
18,5%
15,0%
10,8%
* In de tabel is alleen de oppervlakte van natuurbeheertypen binnen de EHS die gevoelig zijn voor stikstofdepositie weergegeven.
Tabel 4.1 laat zien dat ook in de overige EHS natuur (natuurgebieden die tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) behoren maar niet beschermd zijn door de Wav) ook een verbetering is opgetreden: 10,8% is meer dan 2 keer overbelast en 19,8% is niet meer overbelast, de rest is matig overbelast. In bijlage II is een kaart opgenomen waarop het verschil tussen de jaren 2005 en 2009 in stikstofdepositie vanuit de Brabantse veehouderijbedrijven weergegeven. Bescherming na 2013 De AMvB-huisvesting en de Verordening Stikstof en Natura2000 zorgen voor een reductie op de belasting van de Wav-gebieden en de EHS. Verdere reductie van de belasting van de Wav-gebieden moet onder andere worden gerealiseerd door varkens en kippen met luchtwassers te gaan huisvesten. Tot nu toe zijn er relatief weinig technieken die de emissie uit de melkveehouderijstallen kunnen terugdringen, terwijl juist in deze veesector wordt uitgebreid. Dus het relatieve aandeel ammoniakemissie uit de melkveesector stijgt tegenover een daling bij varkens en in mindere mate pluimvee. De melkveehouderij zal na 1 januari 2013 eenderde deel van de ammoniakemissie produceren (bij gelijkblijvende dieraantallen en een gelijke verdeling van dieren. Zie figuur 7.3, bijlage I) en indien alle dieren volgens de Verordening Stikstof en Natura2000 worden gehuisvest zal de melkveehouderij een net zo groot aandeel in de ammoniakemissie hebben als de varkens en kippen samen (zie figuur 7.4, bijlage I). Metingen van ammoniak Naast schattingen van stikstofbelasting met modelberekeningen meet de provincie al sinds 1996 de concentratie van ammoniak (zie figuur 4.2 en 4.3).
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
17
20
Am mo niak co nce ntr ati e s (µ g/m3 )
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Gemeten ammoniakconcentratie op de "De Stippelberg"
Figuur 4.2: Gemeten ammoniakconcentratie in gemeente Gemert-Bakel rond Wav-gebied 7
“De Stippelberg”. De lijn geeft het gemiddelde van drie meetlocaties weer
Ammoni ak concentra ti e (µ g/m3 )
30 25 20 15 10 5 0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
De Rips gemiddeld
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Elsendorp gemiddeld
Figuur 4.3: Gemeten ammoniakconcentratie in gemeente Gemert-Bakel rond LOG “De Rips” en 9
“Elsendorp”. Elke lijn geeft het gemiddelde van 4 meetlocaties weer
7
Tussen 1997 en 1999 heeft een uitbraak van varkenspest plaats gevonden. De metingen zijn tijdelijk stil gelegd vanwege
risico op verspreiding van de varkenspest.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
18
De metingen van ammoniakconcentraties in het meetnet “de Peel” rond Wav-gebied “de Stippelberg’’ lieten in 2003 een flinke afname zien, doordat onder de invloed van de vogelgriepepidemie bedrijven werden geruimd. Daarna steeg de ammoniakconcentratie weer (zie figuur 4.2). Na 2003 fluctueerde de concentratie rond de 9 µg/m3. Deze schommelingen zijn onder andere het gevolg van weersinvloeden. De concentratie in het nabijgelegen LOG de Rips stijgt na 2003 eerst en neemt daarna af tot het niveau van 21 µg/m3. In Elsendorp is hetzelfde patroon waar ten nemen, maar dan op een lager niveau. In dit LOG neemt de ammoniakconcentratie af naar 16 µg/m3 en blijft sinds 2006 stabiel op dit niveau hangen (zie figuur 4.3). De concentratie ammoniak is in de landbouwontwikkelingsgebieden, door de nabijheid van veehouderijen, hoger dan rond het natuurgebied. 4.3 Natura2000-gebieden Natura2000-gebieden zijn natuurgebieden die vallen onder het beschermingsregime van de Europese Habitat- en Vogelrichtrichtlijn (zie hoofdstuk 6 begrippenlijst). De overmaat aan stikstof in een groot aantal van deze gebieden is een van de belangrijkste knelpunten bij de bescherming. De stikstofontwikkeling op deze gebieden wordt daarom gemonitord. De rekenmethode van de stikstofbelasting wijkt in dit rapport af van het vorige rapport. Voorheen werd voor alle beschermde natuurgebieden in de rapportage gerekend op basis van natuurdoeltype met een daaraan gekoppelde kritische depositiewaarde (KDW). In deze rapportage is een onderscheid gemaakt tussen de Europees beschermde natuurwaarden in de Natura2000-gebieden en de overige natuur (WAV en de EHS binnen Natura2000-gebieden die niet Europees beschermd zijn). Voor de Europees beschermde natuur wordt uitgegaan van de habitattypen. Hiervoor is een vertaling gemaakt van de natuurdoeltypen uit de voorgaande rapportage naar habitattypen. Voor de overige natuur is een vertaling gemaakt van natuurdoeltype naar beheertype. De omzetting van natuurdoeltypen naar habitattypen en beheertypen is niet 1-op-1. Zo zijn er verschillende natuurdoeltypen bij elkaar gezet ongeacht de KDW (er kunnen bijvoorbeeld natuurdoeltypen bij elkaar zijn gezet waarbij de ene gevoelig is voor stikstof en de andere niet). De KDW’s van de beheertypen zijn voor het grootste gedeelte bepaald op basis van het ‘handboek natuurdoeltypen’. Voor de beheertypen waar niet direct een KDW aan te koppelen was, is een inschatting gemaakt door experts. Bij Natura2000-gebieden kan het dus voorkomen dat een habitattype niet gevoelig is voor stikstof en het beheertype wel (bijvoorbeeld in de Biesbosch). In tabel 4.2 zijn alleen de Natura2000-gebieden weergegeven die een habitattype hebben met een kritische depositiewaarde <2.400 mol/hectare/jaar. Wat in de tabel opvalt, is dat er weinig Natura2000-gebieden beschermd zijn. Echter, de categorie slecht beschermd (>2 keer de kritische depositiewaarde) neemt overal af of blijft gelijk (zie tabel 7.4, bijlage I). Alleen Natura2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel blijft voor 100% slecht beschermd. In bijlage I in tabel 7.4 is de mate van bescherming weergegeven voor de jaren 2005, 2007 en 2009. De besluiten die zijn genomen naar aanleiding van het burgerinitiatief “Megastallen-nee”, zullen voor een daling zorgen in de toekomst. Ook voor Natura2000-gebieden geldt, dat de invloed van melkveehouderij steeds groter wordt en dat er na uitvoering van generieke wetgeving nog een opgave ligt om de gebieden te beschermen.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
19
Tabel 4.2 Mate van bescherming van Natura2000-gebieden in 2009
Natura2000-gebied
Beschermd Belasting stikstof onder de KDW
Matig Belasting stikstof 1 – 2 keer de KDW
Slecht Belasting stikstof >2 keer de KDW
131,3 660,67 525,38 388,01 312,32 38,06 18,2
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
65% 0% 15% 75% 90% 100% 100%
35% 100% 85% 25% 10% 0% 0%
1085,3 706,4 3,52 7,31 166,44 908,22 47,3 124,87
10% 5% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
65% 50% 100% 100% 85% 80% 100% 90%
30% 45% 0% 0% 15% 20% 0% 10%
39,9
0%
100%
0%
Oppervlakte (ha)*
Brabantse wal Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel Kampina Oisterwijkse vennen Kempenland west Krammer-Volkerak Langstraat Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Loonse en Drunese duinen Markiezaat Oefelter Meent Regteheide Strabrechtse Heide & Beuven Ulvenhoutse Bos Vlijmens ven & Bossche Broek Weerter- en Budelerbergen & Ringselven
* In de tabel is alleen de oppervlakte van habitattypen binnen de Natura2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstofdepositie weergegeven.
In bijlage III is op een kaart weergegeven in welke mate de Natura2000-gebieden en de EHS worden beschermd tegen ammoniakdepositie.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
20
5
Geur
De geuremissie vanuit de landbouw kan hinder veroorzaken. De provincie monitort het effect van de geuremissie uit stallen van veehouderijen. Een reconstructiedoelstelling van Noord-Brabant is het terugdringen van het aantal geurgehinderden, daarbij bestaat wel de ruimte dat het aantal lokaal kan toenemen. Met de reconstructiepartners is afgesproken dat de provincie zich richt op de natuurdoelen. De gemeenten richten zich op de afwaartse beweging rond woongebieden met als doel een afname van de geurhinder. 5.1 Werkwijze In een rekenmodel worden gegevens over de vergunde geuremissies en de locatie van woningen ingevoerd en daarmee wordt de kans op geurhinder berekend. Deze werkwijze is ook gebruikt bij de milieueffectrapportages (MER) van de reconstructieplannen. Dit jaar is het detailniveau van de monitoring verhoogd en is de aansluiting van bestanden in de tijd geoptimaliseerd. Dit was nodig om te kunnen voldoen aan de bestuurlijke wens om op regionaal en subregionaal niveau uitspraken te kunnen doen over de verandering in geurhinder. Veranderingen in de geurhinder worden gerelateerd aan het peiljaar 2005. Gemeenten passen het BVB, inclusief voorgaande jaren, regelmatig aan. Daarom worden vanaf nu voor de monitoringsrapportage alle rapportagejaren, inclusief het peiljaar 2005, opnieuw berekend. De verbeterde rekensystematiek heeft onverwacht geleid tot een ander beeld dan is geschetst in het rapport Veehouderij, ammoniak fijnstof en geurhinder in Noord-Brabant 2007 , namelijk geen Brabantbrede afname in 2007 maar een toename. De monitoring sluit aan bij de Barometer Plattelandsontwikkeling. Deze rapportage gaat niet in op de mate van geurhinder, maar op de relatieve verandering van de geurhinder sinds 2005. De mate van hinder, het acceptabele hinderniveau, is een zaak van de gemeenten. Bij het monitoren van het percentage geurgehinderden, is er voor gekozen om de grens te leggen bij het aantal personen dat een hinderkans groter of gelijk aan 12% heeft. In afwijking hiervan is in de LOG’s het aantal personen met een hinderkans groter of gelijk aan 20% geregistreerd. Uit een geurrapport van PRA (2001) blijkt dat inwoners in een omgeving met veel veehouderijen minder snel gehinderd worden door de geur van veehouderijen. Dit komt door gewenning. Dit rapport heeft de basis gelegd voor de in de Wet geurhinder en veehouderij (zie hoofdstuk 6, begrippenlijst) opgenomen beoordelingsmethodiek voor geurhinder. 5.2 Resultaten In 2005 was Brabantbreed de kans op geurhinder door stallen 4,5% in 2007 was deze kans toegenomen tot 5,0% en in 2009 nam deze af tot 4,7%. Figuur 5.1 geeft een overzicht van de ontwikkeling per zonering, daarbij is 2005 het referentiejaar.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
21
130% 125% 120% 115% 110% 105% 100% 95% 90% 85% 80% 2005
2007 Totaal
S tedelijk
Extensivering
2009 Vervew ing
LOG
Figuur 5.1: Relatieve trend geurgehinderden tov referentiejaar (2005)
De grootste afname van het aantal geurgehinderden8 is waar te nemen in de extensiveringgebieden. Het aantal geurgehinderden is in 2009 onder het niveau van 2005 gedaald. In dit gebied worden de meeste veehouderijen verplaatst door diverse regelingen vanuit de provincie en gemeenten. Alleen in het LOG stijgt het aantal geurgehinderden door de jaren heen. Dit komt doordat bedrijven naar dit gebied toe verplaatst worden. Aandachtspunt is het stedelijk gebied, hier zijn relatief nog veel geurgehinderden. Over het algemeen (behoudens het LOG) vindt in 2009, nadat in 2007 een stijging heeft plaatsgevonden ten opzichte van 2005, weer een daling plaats. Tabel 5.1 geeft een overzicht van de verandering van het aantal geurgehinderden per gemeente. De in deze rapportage berekende geurhinder geeft een indicatie van de hinderbeleving ter plaatse. Echter lokale omstandigheden kunnen ertoe leiden dat sprake is van een onder- of een overschatting van de werkelijke mate van hinder. Ook kan in een gemeente met een daling van het aantal geurgehinderden lokaal toch sprake zijn van terechte geurklachten. Verplaatsingen die reeds zijn vergund maar waarvan de oude locaties nog niet zijn ingetrokken kunnen het beeld vertroebelen. Niet correct ingevoerde veranderingen in de milieuvergunningen sinds 2005 dragen ook bij aan een vertekend beeld. Tot de stippellijn zijn 22 gemeenten opgenomen waar het aantal geurgehinderden in 2009 met meer dan 25 is toegenomen. Deze zijn daarbij gesorteerd op toename van het aantal geurgehinderden. De toename was in Reusel-De Mierden het grootst. Bij percentages kleiner dan 100% is sprake van een afname van het aantal geurgehinderden.
8Geurgehinderd:
bij kans op hinder groter dan 12% en in LOG’s bij een kans groter dan 20%
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
22
Tabel 5.1 Verandering aantal geurgehinderden per gemeente sinds 2005
Gemeente
Aantal bewoners in
Verschil t.o.v. 2005
2009
2007
2009
Reusel-De Mierden
12.508
162%
157%
Landerd
14.796
133%
141%
Asten
16.335
130%
130%
Mill en Sint Hubert
10.973
143%
157%
Hilvarenbeek
14.876
105%
111%
Oirschot
17.661
110%
121%
Uden
40.438
111%
120%
Cranendonck
20.341
122%
117%
Roosendaal
77.566
109%
156%
Helmond
88.291
107%
114%
Maasdonk
11.268
107%
110%
Nuenen, Gerwen en
22.213
145%
143%
Nederwetten Laarbeek
21.519
120%
110%
Cuijk
24.426
103%
117%
Heeze-Leende
15.216
98%
113%
Son en Breugel
15.541
129%
107%
Rucphen
22.484
104%
114%
s-Hertogenbosch
139.605
76%
117%
Valkenswaard
30.725
107%
119%
Halderberge
29.291
105%
106%
Alphen-Chaam
9.299
94%
91%
Baarle-Nassau
6.553
115%
95%
Bergeijk
18.059
95%
65%
Bergen op Zoom
65.845
77%
73%
Bernheze
29.406
115%
101%
Best
28.953
125%
104%
Bladel
19.135
107%
92%
Boekel
9.689
95%
95%
Boxmeer
28.529
112%
95%
Boxtel
30.276
98%
93%
Breda
173.299
85%
94%
Deurne
31.137
127%
102%
Dongen
25.028
115%
100%
Drimmelen
26.591
102%
100%
Eersel
18.057
112%
82%
Eindhoven
213.809
165%
170%
Etten-Leur
41.524
104%
97%
Geertruidenberg
21.087
105%
104%
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
23
Gemeente
Aantal bewoners in
Verschil t.o.v. 2005
2009
2007
2009
Geldrop-Mierlo
38.117
109%
89%
Gemert-Bakel
28.649
103%
96%
Gilze en Rijen
25.914
101%
102%
Goirle
22.730
108%
108%
Grave
12.917
98%
102%
Haaren
13.617
100%
91%
Heusden
42.995
98%
78%
Lith
6.651
101%
95%
Loon op Zand
22.938
104%
88%
Moerdijk
36.536
101%
102%
Oisterwijk
25.757
78%
83%
Oosterhout
54.136
108%
97%
Oss
77.392
81%
80%
Schijndel
22.930
99%
99%
Sint Anthonis
11.755
106%
100%
Sint Michielsgestel
28.125
97%
92%
Sint-Oedenrode
17.418
110%
104%
Someren
18.178
98%
100%
Steenbergen
23.224
74%
71%
Tilburg
204.853
99%
86%
Veghel
37.171
109%
86%
Veldhoven
43.243
94%
78%
Vught
25.400
109%
113%
Waalre
16.533
100%
97%
Waalwijk
45.751
94%
92%
Werkendam
26.371
102%
81%
Woensdrecht
21.635
97%
110%
Woudrichem
14.430
88%
69%
Zundert
21.025
107%
96%
Aalburg*
12.614
-
-
* Bij de gemeente Aalburg is geen resultaat vermeld. Deze gemeente heeft weinig
veehouderijen. Omdat in het BVB drie keer hetzelfde bedrijf was vermeld waren de gegevens daardoor voor de hele gemeente niet meer representatief.
De tabel laat zien dat er gemeenten zijn die er in zijn geslaagd om de geurbelasting op woningen consequent te verlagen. Ook zijn er gemeenten die na een stijging in 2007 in 2009 een afname hebben gerealiseerd. De Wet stankemissie veehouderij (zie hoofdstuk 6 begrippenlijst) bood relatief veel ruimte voor veehouderijen met een hoge geuremissie en was tot eind 2006 van kracht. Na de inwerkintreding van de Wgv heeft een omslag plaatsgevonden.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
24
De in een aantal geurgehinderden vertaalde toe- of afname van de geurbelasting op woningen is afhankelijk van de hoogte van de geuremissie, maar ook de afstand tot woningen speelt een cruciale rol. Uit de rapportage volgt dat de toename van de geuremissie in het verwevingsgebied de bepalende factor is voor de toename van de geurbelasting in het stedelijk gebied. Een andere belangrijke factor is de uitbreiding van woongebieden.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
25
6
Begrippenlijst
Ammoniakemissie Proces waarbij de stikstof in mest in de vorm van ammoniak (gasvormig) vanuit de stallen, mestopslagen, en, na mesttoediening op het land, in de atmosfeer terecht komt. Ammoniakdepositie Ammoniakemissie en -depositie hangen nauw samen met elkaar. Wanneer de ammoniak op een gegeven moment neerslaat wordt dat depositie genoemd. De hoogte van de depositie is onder andere afhankelijk van de afstand tot het natuurgebied, weersomstandigheden en de ruwheid van het landschap. Meer emissie betekent overigens niet automatisch meer depositie. Als de depositie te hoog is leidt dit tot schadelijke effecten op de natuur. Beschermde natuur Natuur, waar de depositie lager is dan de minimum kritische depositiewaarde. Compartimentering Een landelijk plafond, waarbij een regionale scheiding bestaat tussen oost-, zuid- en de rest van Nederland (zuid-Nederland = midden- en oost-Brabant en noord- en midden-Limburg samen). Het is een vrij ingewikkeld stelsel. Bij varkens wordt bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt naar vleesvarkens en zeugen en dit moet onderling verrekend worden. Op 1 januari 2008 is de compartimentering opgeheven. De afschaffing van regionale compartimentering heeft de afgelopen jaren gezorgd voor groei van het aantal varkensrechten in Noord-Brabant. Om verdere verschuiving van dierrechten richting het zuiden te voorkomen heeft de Tweede Kamer besloten dat per 23 april 2010 de regionale compartimentering opnieuw wordt ingevoerd. Dierrechten Een systeem in Nederland waarbij voor het aantal varkens en kippen een zogenaamd plafond is voor het aantal dieren. Iedere varkens- of kippenhouder dient dierrechten aan te kopen, navenant het aantal rechten heeft de veehouder “recht” op een X aantal dieren. Deze rechten zijn vrij verhandelbaar en worden geregistreerd onder toezicht van het ministerie van LNV. Kritische depositiewaarde (KDW) De grens waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van de natuur significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie (Van Dobben en Van Hinsberg, 2008). De kritische depositiewaarde kan vergeleken worden met de huidige of toekomstige depositie om een beeld te krijgen van de knelpunten ten aanzien van verzuring en/of vermesting. Wanneer de atmosferische depositie hoger is dan het kritische niveau van het habitattype bestaat er een duidelijk risico op een significant negatief effect, namelijk dat het instandhoudingsdoel in termen van biodiversiteit niet duurzaam kan worden gerealiseerd. Hoe hoger de overschrijding van het kritische niveau en hoe langduriger die overschrijding, hoe groter het risico op ongewenste effecten op de biodiversiteit.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
26
Nederlandse grootte-eenheid (nge) De nge is een reële economische maatstaf die gebaseerd is op het brutostandaardsaldo (bss, opbrengsten minus bepaalde specifieke kosten). Het is een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven. De nge wordt zowel gebruikt om de absolute bedrijfsomvang van agrarische bedrijven of sectoren weer te geven (uitgedrukt in nge) als om de specialisatiegraad van bedrijven te bepalen. De bss en nge worden om de twee jaar herzien en zijn voor het laatst in 2005 vastgesteld. Ter illustratie 100 NGE staat gelijk aan: · 2.288 vleesvarkens; · 83 melkkoeien; · 38.461 leghennen. Vanaf 2010 wordt de nge vervangen door de Standaard Opbrengst (OS). In deze maat wordt alleen naar de opbrengsten gekeken en blijven de kosten geheel buiten beeld. Verzuring Als een stof zoals ammoniak of zwavelzuur in de bodem H+ ionen afstaat, verzuurt de bodem. Ook de stikstofdepositie behoort ondanks de vermestende werking tot het thema verzuring. De stikstof in ammoniak wordt (net als fosfaat) door de vegetatie gebruikt als voedingsstof. Wanneer door depositie een grote hoeveelheid stikstof op natuurgebieden terecht komt, kan er een verschuiving optreden van vegetatie die een voedingsarme bodem nodig heeft, naar vegetatie die een voedingsrijke bodem prefereert.
Wetgeving Wet ammoniak en veehouderij (Wav) De Wav, van kracht vanaf 8 mei 2002 en op 1 mei 2007 ingrijpend gewijzigd, is onderdeel van ammoniakregelgeving voor veehouderijbedrijven. Deze geldt voor heel Nederland en verplicht elke provincie zeer kwetsbare (voor verzuring gevoelige) natuurgebieden te beschermen tegen schade van de emissie van ammoniak. Provincie Noord-Brabant heeft daarvoor in 2008 de zogenaamde Wav-gebieden (circa 190) op de kaart aangewezen. Beroepen tegen de Wav-kaart van 2008 hebben op 1 juli 2011 geleid tot herziening van deze Wav-kaart. In de Wav-gebieden en de 250 m brede beschermingszone kunnen geen nieuwe bedrijven worden gevestigd, Er gelden enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld voor uitbreiding van een biologische veehouderij en uitbreiding met dieren ten behoeve van natuurbeheer. Voor melkveebedrijven geldt een speciale regeling: uitbreiding is mogelijk indien de ammoniakemissie niet meer is dan de ammoniakemissie, die overeenkomt met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
27
Integrated pollution prevention and control (IPPC) De IPPC is een Europese richtlijn die regels stelt aan specifieke categorieën bedrijven met een bepaalde productiecapaciteit. De IPPC is sinds 1 december 2005 een aspect geworden wat daadwerkelijk bij vergunningverlening wordt betrokken, aangezien toen de Europese richtlijn in de Wet milieubeheer is geïmplementeerd. Voor veehouderijen geldt: bedrijven met >2000 vleesvarkens of >750 zeugen of >40.000 stuks pluimvee vallen onder de IPPC. Bestaande stallen moesten uiterlijk 31 oktober 2007 emissiearm zijn, terwijl nieuwe stallen vanaf het moment van inwerkingtreding van de vergunning emissiearm moeten zijn. In 2007 is de beleidslijn IPPComgevingstoets verschenen, hierin staat dat bij een emissie boven de 5.000 kg ammoniak strengere emissie-eisen dan BBT (best beschikbare technieken) gelden. Het gaat dan alleen om IPPC-bedrijven met een totale emissie >5.000 kg die uitbreiden in dieren, of door die uitbreiding boven de 5.000 kg ammoniak komen. Pas vanaf de 5.000 kg moeten dan voor de uitbreiding strengere emissie-eisen worden gesteld (BBT+). Boven de 10.000 kg ammoniak kunnen nog strengere emissiewaarden dan BBT+ worden geëist (BBT++, vergelijkbaar met een gecombineerde luchtwasser). Verordening stikstof en Natura2000 De provinciale Verordening Stikstof en Natura2000, die op 15 juli 2010 in werking is getreden, stelt extra eisen aan de staltechnieken bij nieuw te bouwen of te renoveren stallen in heel NoordBrabant. Dit met het oog op het terugdringen van de ammoniakemissie, gericht op het bereiken van instandhoudingsdoelstellingen van de 21 Natura2000-gebieden in Noord-Brabant. Bedrijven die willen uitbreiden en renoveren en nieuwe stallen gaan bouwen zijn verplicht de best beschikbare ammoniakreductietechnieken toe te passen. Uitbreiding die leidt tot mogelijke hogere emissie van stikstof kan alleen maar wanneer het totaal aan stikstofdepositie van verschillende veehouderijen op de Natura2000-gebieden niet toeneemt. Dat betekent dat uitbreiding van het ene bedrijf alleen maar kan wanneer andere bedrijven stoppen of krimpen. Om dit proces van groei en krimp van depositie te controleren en te regelen is er een depositiebank. Gebruik van deze door de provincie beheerde salderingsbank is verplicht. Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (AMvB-huisvesting) Op 1 april 2008 is de AMvB-huisvesting in werking getreden. Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het besluit bepaalt dat veehouderijbedrijven, waarvoor emissiearme huisvestingssystemen beschikbaar zijn, op korte termijn emissiearm moeten worden. De noodzakelijke stalaanpassingen zouden voor 1 januari 2010 gerealiseerd dienen te zijn. Gebleken is dat veel veehouders er niet in slaagden voor 1 januari 2010 de noodzakelijke stalaanpassingen volgens het AMvB-huisvesting te realiseren. Daarop hebben de toenmalige ministers van VROM en LNV, de provincies en VNG een Actieplan Ammoniak opgesteld. Hiermee is na overleg met de Tweede Kamer onder voorwaarden de verplichting van emissiearme huisvestingssystemen uitgesteld tot uiterlijk 1 januari 2013. Het uitstel stelt de sector in staat om investeringen voor ammoniak, maar ook voor fijnstof en dierwelzijn gelijk op te laten gaan. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is of gelijk is aan de maximale emissiewaarde toegepast worden.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
28
Het actieplan ammoniak heeft betrekking op varkens- en pluimveebedrijven. Aangekondigd (brief Bleker aan de Tweede Kamer van 15 december 2011) is dat de melkveehouderij vanaf 2014 te maken gaat krijgen met een verplichting om de emissie terug te dringen. Genoemd wordt een reductie van 10% via voer- en managementmaatregelen. Wet stankemissie en veehouderij (Wsv) De Wsv werd van kracht na de vaststelling van de reconstructieplannen op 22 april 2005. Daarvoor was de ministeriële Richtlijn Stankhinder (1996) van kracht. De Wsv werd van toepassing op alle reconstructiegebieden behalve het extensiveringsgebied “overig”. De ministeriële Richtlijn bleef van kracht in het stedelijk gebied en in de extensiveringsgebieden “overig”. De beoordelingssystematiek voor geurhinder in de Wsv is dezelfde als in de Richtlijn. In vergelijking met de in de Wgv geïntroduceerde systematiek was sprake van een onderschatting van de geurhinder door bedrijven met hoge geuremissies. De Wsv geeft, door een aantal versoepelingen t.o.v. de Richtlijn, meer ruimte aan veehouderijen. De ruimte voor de veehouderij werd landelijk vastgesteld. Wet geurhinder veehouderij (Wgv) Op 1 januari 2007 werd de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. Voordat de Wgv van kracht werd liepen RO- en milieuafwegingen naast elkaar. Met de Wgv kunnen gemeenten, wanneer zij eigen geurnormen vaststellen, beide afwegingstrajecten integreren. Geurnormen voor de milieuregelgeving helpen gemeenten dan met het bereiken van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Overigens zijn de standaard geurnormen van de Wgv niet gebaseerd op milieuhygiënische overwegingen maar op bestaande uitbreidingsruimte voor veehouderijen conform de Wet stankemissie en veehouderij (Wsv). De Wgv maakt gebruik van een nieuwe systematiek waarmee de hinder veel beter dan voorheen wordt ingeschat. De ruimte voor veehouderijen kunnen gemeenten met de Wgv zelf gebiedsgericht vaststellen. De milieuvergunningverlening staat met de Wgv in dienst van de ruimtelijke ontwikkeling. Daarvoor is het wel nodig dat gemeenten eigen geurbeleid hebben geformuleerd. Gemeenten bepalen welke geurbelasting en daarmee welke mate van geurhinder zij acceptabel achten voor haar burgers. Daarbij speelt de aard van het gebied, bijvoorbeeld stedelijk of LOG, een rol. Gemeenten bepalen de ruimte voor veehouderijen.
Wet ruimtelijke ordening (Wro) Bij de beoordeling of ruimtelijke plannen voldoen aan de RO-eis van een goed woon- en leefklimaat wordt gebruik gemaakt van (delen van) werkwijzen die zijn ontwikkeld in het kader van de milieuvergunningverlening. Dit geldt ook voor het aspect geurhinder. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Door eigen geurbeleid op basis van de Wgv vast te stellen kunnen gemeenten ruimtelijke ontwikkelingen sturen (zie Wet geurhinder en veehouderij).
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
29
7
Bijlagen I
7.1 Bijlage bij paragraaf 2.2 Figuur 7.1 laat zien dat de ammoniakemissie uit stallen een dalende trend vertoont. Varkens hebben het grootste aandeel in de stalemissies in Noord-Brabant. Wanneer alle stallen met varkens en kippen in 2013 voldoen aan de AMvB-huisvesting, levert de rundvee eenderde deel van de ammoniakemissie (zie figuur 7.3). Wanneer alle stallen aan de Verordening Stikstof (BBT++) voldoen levert de rundvee een even grote bijdrage als de varkens en kippen samen (zie figuur 7.4). Volgens de meitellingen van het CBS zijn er minder dieren op de bedrijven aanwezig dan het aantal dat er volgens de vergunningen (BVB) is. De emissie in figuur 7.1 is daarvoor gecorrigeerd. 9,0
Ammon iak e missie (in kilo ton )
8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 Melkvee
Varkens 2005
Kippen 2007
Overig
2009
Figuur 7.1 Trend in ammoniakemissie van veehouderijbedrijven
(vergunningen gecorrigeerd met CBS meitellingen)
Vergu nd e ammo niake mis s ie p er dierc atego rie in 200 9
Overig; 5% Melkvee; 29%
Kippen; 20%
Varkens; 45%
Figuur 7.2 Aandeel van diercategorieën aan ammoniakemissie uit stallen en mestopslag: situatie 2009
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
30
Ver gu nd e ammo nia kemi s si e u it s tal len en mes t op s lag na inv oe ri ng AMv B h ui s v es t in g
7% 18%
34%
41%
Rundvee
Varkens
Kippen
Overig
Figuur 7.3 Aandeel van diercategorieën aan ammoniakemissie uit stallen en mestopslag: situatie na AMvB-huisvesting (BBT+)
Ve rgund e ammo n iake mis s ie uit s talle n e n me s to ps lag na to ep as s ing Ve ro r de ning St ikst o f
6% 13%
47%
34%
Rundvee
Varkens
Kippen
Overig
Figuur 7.4 Aandeel van diercategorieën aan ammoniakemissie uit stallen en mestopslag: situatie na Verordening Stikstof (BBT++)
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
31
7.2 Bijlage bij paragraaf 2.3 Tabel 7.1 laat zien hoeveel varkens en kippen in Brabant in 2009 waren gehuisvest. Daarnaast wordt ook het percentage dieren in emissiearme huisvesting conform AMvB-huisvesting gegeven. Ook is het percentage dieren dat in luchtwassers is gehuisvest weergegeven. Dit is een verdergaande emissiearme maatregel dan vereist volgens de AMvB-huisvesting. Tabel 7.1 Trend in emissiearme huisvesting van dieren in Noord Brabant
Aantal vergunde dieren (x miljoen) Diercategorie
% volgens AMvBhuisvesting
% in luchtwasser gehuisvest
2009
2005
2007
2009
2005
2007
2009
2,2
55%
63%
67%
11%
22%
30%
Zeugen
0,7
47%
54%
59%
13%
23%
31%
Vleesvarkens Varkens totaal
4,0 6,9
42% 47%
54% 57%
60% 62%
12% 39%
28% 25%
36% 34%
Opfok Leghennen
3,7
43%
56%
59%
0%
4%
6%
Leghennen
9,8
18%
25%
30%
0%
2%
1%
Ouderdieren vleeskuikens
2,9
29%
32%
41%
2%
3%
2%
Biggen
Vleeskuikens
19,1
10%
20%
26%
4%
5%
5%
Kippen totaal
35,5
17%
26%
32%
4%
4%
4%
* Er bestaat slechts 1 huisvestingssysteem voor de ouderdieren van vleeskuikens in opfok. Voor deze categorie staat geen emissie-eis in de AMvB-huisvesting.
De AMvB-huisvesting zorgt globaal voor 30% emissiereductie ten opzichte van traditionele systemen. Luchtwassers zorgen voor 70 tot 95% reductie.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
32
Tabel 7.2 Aantal bedrijven met luchtwassers per zonering
2005
2007 Aantal bedrijven % bedrijven Aantal met met actieve luchtwasser luchtwasser bedrijven
2009 Aantal bedrijven met luchtwasser
% bedrijven met luchtwasser
Zonering
Aantal actieve bedrijven
Ext. natuur Ext. overig Stedelijk Verweving LOG
1.644 2.145 761 5.343 1.141
54 44 4 284 59
3,3% 2,1% 0,5% 5,3% 5,2%
1.609 2.073 716 5.252 1.140
68 53 7 464 123
4,2% 2,6% 1,0% 8,8% 10,8%
1.565 1.979 650 5.139 1.139
76 61 7 562 178
4,9% 3,1% 1,1% 10,9% 15,6%
West-Brabant
1.230
17
1,4%
1.248
25
2,0%
1.226
32
2,6%
12.264
462
17,7%
12.038
740
29,4%
11.698
916
38,2%
Totaal
Aantal % bedrijven bedrijven met met luchtwasser luchtwasser
Aantal actieve bedrijven
In 2009 zijn in totaal 129 combiwassers vergund, in de rapportage van 2007 waren er nog maar 17 vergund. Een explosieve groei dus. Dit kan komen doordat de provincie deze wassers stimuleert met behulp van het project “duurzaamheidimpuls landbouw”. Deze pilot is ondertussen afgerond en geëvalueerd.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
33
7.3 Bijlage bij paragraaf 4.2 In tabel 7.3 staat de trend van het aantal bedrijven in de Wav(-zone) per plangebied. Eind 2009 vielen 1.212 veehouderijbedrijven onder het regime van de Wav: 10,3% van het aantal veehouderijbedrijven in Noord-Brabant. Het aantal bedrijven in de Wav is gehalveerd ten opzichte van de vorige rapportage, dit komt doordat de begrenzing van de Wav-gebieden is aangepast. Tabel 7.3 Trend van het aantal bedrijven in de Wav-gebieden per plangebied
% bedrijven in de Wav 26,7% 6,8% 8,1% 14,5% 12,5% 14,2% 4,1% 6,8%
Verschil bedrijven in Wav 20052009 -2 -1 -1 -5 -23 -10 -5 -6
% verschil bedrijven in Wav -1,0% -2,0% -1,0% -2,5% -8,8% -4,6% -8,1% -4,1%
Plangebied Boven-Dommel Brabantse Delta De Baronie De Meierij De Peel Kempenland Maas & Meierij Peel & Maas
2005 208 50 97 202 260 218 62 146
2007 207 55 99 200 250 211 61 143
2009 206 49 96 197 237 208 57 140
Totaal aantal bedrijven in 2009 772 723 1.178 1.359 1.889 1.465 1.403 2.068
Wijde Biesbosch
23
22
22
841
2,6%
-1
-4,3%
11.698
10,4%
-54
-4,3%
Totaal
1.266
1.248 1.212
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
34
7.4 Bijlage bij paragraaf 4.3 In tabel 7.4 staat de bescherming van Natura2000-gebieden weergegeven over de jaren 2005, 2007 en 2009. Hieruit blijkt dat de bescherming van de Natura2000-gebieden gestaag beter wordt. Tabel 7.4 Bescherming van Natura2000-gebieden in 2005, 2007 en 2009
Natura2000-gebied
Oppervlakte (ha)*
Beschermd Belasting stikstof onder de kritische depositiewaarde
Matig Belasting stikstof 1 – 2 keer de kritische depositiewaarde
Slecht Belasting stikstof meer dan 2 keer de kritische depositiewaarde
2005
2007
2009
2005
2007
2009
2005
2007
2009
Brabantse wal Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel Kampina Oisterwijkse vennen Kempenland west Krammer-Volkerak Langstraat Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Loonse en Drunese duinen Markiezaat Oefelter Meent Regteheide Strabrechtse Heide & Beuven Ulvenhoutse Bos Vlijmens ven & Bossche Broek
131,3 660,67 525,38 388,01 312,32 38,06 18,2 1085,3 706,4 3,52 7,31 166,44 908,22 47,3 124,87
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 1% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 6% 0% 0% 0% 0% 1% 0% 0%
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 7% 6% 0% 0% 0% 1% 0% 0%
65% 0% 0% 66% 50% 100% 97% 56% 46% 100% 84% 71% 77% 100% 83%
62% 0% 0% 70% 74% 100% 97% 54% 48% 100% 100% 71% 78% 100% 84%
66% 0% 14% 76% 88% 100% 97% 64% 49% 100% 100% 84% 78% 100% 93%
35% 100% 100% 34% 50% 0% 3% 43% 54% 0% 16% 29% 23% 0% 17%
38% 100% 100% 30% 26% 0% 3% 40% 52% 0% 0% 29% 21% 0% 16%
34% 100% 86% 24% 12% 0% 3% 30% 45% 0% 0% 16% 21% 0% 7%
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven
39,9
0%
0%
0%
99%
99%
99%
1%
1%
1%
* In de tabel is alleen de oppervlakte van habitattypen binnen de Natura2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstofdepositie weergegeven.
Veehouderij, ammoniak en geurhinder 2009
35
Toe- en afname van stikstof depositie vanuit de Brabantse veehouderijbedrijven (vergunningen) in 2009 tov 2005
Bijlage II
±
Toe- en afname depositie 2009 tov 2005 (in mol/ha/jr) -550 - -500
1 - 50
-599 - -500
51 - 100
-499 - -250
101 - 250
-249 - -100
251 - 500
-99 - -50
501 - 750
-49 - 0 0
5
10
20
30
40 Kilometers
versie 31 okt 2011
Reconstructiegebieden
N2000
Mate van bescherming 2009
Bijlage III
±
Reconstructiegebieden
Beschermingsstatus (N2000 & EHS) Klasse Beschermd (<1x de KDW) Matig beschermd (1 tot 2x de KDW) Slecht beschermd (>2x de KDW) 0
5
10
20
30
40 Kilometers
niet gevoelig
versie 31 okt 2011
onbekend (geen gegevens beschikbaar)