Vastgoed van veilingen Een onderzoek naar de ontwikkeling van veilingen en veilingvastgoed in de agrarische sector
Masterscriptie ASRE Master of Science in Real Estate Rob Dekker dekk
[email protected] Begeleider ASRE: Drs. R.J.V.M. Buck Augustus 2013
Managementsamenvatting Coöperatieve afzetorganisaties hebben voor een belangrijk deel bijgedragen aan het succes van Nederland als producent en exporteur van agrarische producten. In de visserij, sierteelt- en groenteen fruitsector zijn decennia lang coöperatieve veilingen dé dominante afzetorganisaties geweest voor de aangesloten telers en vissers. De markt verandert echter snel en de rol van veilingen verandert daar in mee. Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag wat de impact is van deze veranderingen op de Nederlandse veilingorganisaties en wat dit betekent voor het vastgoed van deze organisaties. Het onderzoek richt zich specifiek op drie sectoren waar verkoop via het veilsysteem een belangrijke rol speelt of heeft gespeeld. Deze sectoren zijn; de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector. Het onderzoek is uitgevoerd middels literatuurstudie en interviews met deskundigen uit deze drie sectoren. Als basis worden algemene theorieën met betrekking tot de internationale handel en geografische clustering van bedrijven behandeld. Daarnaast wordt een overzicht van de actuele trends en ontwikkelingen binnen de agrarische sector gegeven. Aan de hand van drie casestudies; marketingen verkooporganisatie The Greenery B.V., Bloemenveiling FloraHolland en Visveiling Urk, wordt de praktijk van veilingen en het veilingvastgoed uitgewerkt. De Nederlandse agrarische sector bevindt zich in een transitie. Het relatieve belang van de primaire sector neemt af en het belang van de tertiaire sector neemt toe. Nederland vervult een belangrijke rol als logistieke draaischijf voor agrarische producten uit de rest van de wereld. De doorvoer van productie uit het buitenland neemt toe. Nederland heeft enkele belangrijke voordelen om de toenemende concurrentie met het buitenland aan te gaan en de rol van regisseur van internationale goederenstromen op zich te nemen. Deze voordelen zijn; de ligging ten opzichte van belangrijke agglomeraties, de aanwezigheid van de mainport Rotterdam en Schiphol, de hoge kwaliteit van de logistieke en primaire sector en de vaardigheid transactiekosten laag te houden. Om voorsprong op deze aspecten te behouden zal moeten worden ingezet op kennis- en innovatiebeleid en intensieve samenwerking tussen alle ketenpartijen, de overheid en kennisinstellingen. De belangrijkste ontwikkelingen en trends die de concurrentiepositie van de agrarische sector en de internationale rol van Nederland beïnvloeden zijn: − − − − − − −
De veranderende wensen van de consument, trend naar MVO producten. Ketenomkering: niet productie maar consumentenvraag wordt leidend. Opkomst van internet, ICT. Schaalvergroting en specialisatie in de keten. Globalisering. Duurzaamheid w.o. “local for local” als trend. Technologische innovaties.
De drie sectoren kennen belangrijke clusters die gesitueerd zijn in de productieregio’s. Veilingen hebben een centrale rol in deze clusters vervuld. Vanaf de jaren 80 in de vorige eeuw is er echter een steeds groter verschil in het belang van het veilsysteem in de drie sectoren ontstaan. Tegenwoordig spelen veilingen in de groente- en fruitsector nog maar een kleine rol. In de visserij wordt een groot deel van de Nederlandse vangst nog via de visafslag verkocht. In de sierteeltsector is de verhouding tussen directe verkoop en verkoop via de veilingklok ongeveer gelijk verdeeld. De verwachting is dat de rol van de veilingklok als verkoopinstrument verder af zal nemen en plaats zal maken voor nieuwe methoden om transacties tot stand te brengen. Met name de drie onderstaande onderwerpen beïnvloeden het bestaansrecht en het verdienmodel van veilingen:
− − −
De toename van directe stromen die niet meer door veilingen verhandeld worden zowel nationaal als internationaal. De virtualisering van de handel, waardoor de transactie en logistiek niet meer op hetzelfde moment plaats hoeven te vinden. De afname van de noodzaak van het dagvers verhandelen van producten uit de tuinbouw en visserij door verbeterde conserveringstechnieken.
De gevolgen voor het vastgoed zijn naar verwachting het meest ingrijpend in de sierteeltsector waar de verandering ten opzichte van de huidige situatie het meest groot is. Bestaand vastgoed van sierteeltveilingen zal uiteindelijk aangepast moeten worden aan de nieuwe marktomstandigheden. In de groente- en fruitsector wordt nog maar een klein deel van de productie via veilingen verhandeld. Deze branche heeft al een transitie doorgemaakt waarbij veilingen plaats hebben gemaakt voor alternatieve coöperatieve afzetorganisaties zoals telersverenigingen. Het vastgoed is voor een deel al aangepast aan de “nieuwe werkelijkheid”. In de visserij zal de veiling naar verwachting haar positie voorlopig behouden en zullen de veranderingen in de markt maar weinig impact op het vastgoed hebben. Uit het onderzoek zijn de volgende aandachtspunten als meest belangrijk voor de drie onderzochte afzetorganisaties naar voren gekomen: − −
−
Visveiling Urk: het beter benutten van de potentie van het veilinggebouw. The Greenery: het minimaliseren van de investeringen in vastgoed. Uitsluitend gerichte investeringen in vastgoed dat de eigen bedrijfsvoering en strategie ondersteunt en dispositie van vastgoed dat hier niet aan voldoet. FloraHolland: is de vastgoedstrategie aan het actualiseren. Een tijdelijke pas op de plaats met betrekking tot investeringen in ruimte voor klanten en herontwikkeling van oude gebouwdelen op basis van de nieuwe functie in de markt zullen belangrijke accenten zijn in het vastgoedbeleid.
Er kan steeds minder in algemene termen gesproken worden van “veilingvastgoed”. De organisaties en het vastgoed verschillen per sector dusdanig dat generalisatie mank gaat. De rol van veilingen neemt verder af. Gezien de dynamiek in de sectoren verdient het aanbeveling om de flexibiliteit van de vastgoedportefeuille en de alternatieve aanwendbaarheid van het vastgoed te vergroten zodat mee kan worden bewogen met de veranderingen in de markt en de veranderende rol van veilingen daarin. Het vergroten van de alternatieve aanwendbaarheid kan worden gerealiseerd doordat de ruimte niet meer op het unieke veilproces hoeft te worden ingericht. Denken bij het ontwerpen vanuit de rol van distributie/overslagcentrum zou de alternatieve aanwendbaarheid en daarmee de courantheid van het vastgoed kunnen bevorderen.
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Introductie onderzoek ......................................................................................................... 1 1.1.
Inleiding ................................................................................................................................... 1
1.2.
Aanleiding en relevantie .......................................................................................................... 1
1.3.
Doelstelling en afbakening ...................................................................................................... 3
1.4.
Centrale vraag ......................................................................................................................... 3
1.5.
Onderzoekmethode en onderzoekmodel ................................................................................ 3
Hoofdstuk 2 De agrarische sector in Nederland..................................................................................... 5 2.1.
Inleiding ................................................................................................................................... 5
2.2.
Economisch beleid .................................................................................................................. 5
2.2.1. Pieken in de delta .................................................................................................................... 5 2.2.2. Topsectoren beleid .................................................................................................................. 6 2.3.
De agrarische sector macro economisch ................................................................................ 7
2.4.
Ontwikkelingen en trends in de agrarische sector................................................................... 8
2.4.1. Algemene trends...................................................................................................................... 9 2.4.2. Algemene trends vertaald naar de agrarische sector............................................................ 10 2.4.3. Transitie ................................................................................................................................. 11 2.5.
De visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector ..................................................................... 12
2.5.1. Groente- en fruitsector ........................................................................................................... 12 2.5.2. Sierteeltsector ........................................................................................................................ 14 2.5.3. Visserij ................................................................................................................................... 16 2.6.
Conclusie ............................................................................................................................... 18
Hoofdstuk 3 Veilingen en coöperatieve afzetorganisaties .................................................................... 20 3.1.
Inleiding ................................................................................................................................. 20
3.2.
Veilingen, het veilsysteem, coöperaties ................................................................................ 20
3.3.
De rol van veilingen in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector ................................. 21
3.4.
Het verdienmodel van veilingen ............................................................................................ 24
3.5.
Veilingvastgoed ..................................................................................................................... 25
3.6.
Conclusie ............................................................................................................................... 26
Hoofdstuk 4 Clusters en internationale handel..................................................................................... 28 4.1.
Inleiding ................................................................................................................................. 28
4.2.
Economisch geografische theorie ......................................................................................... 28
4.3.
Cluster theorie ....................................................................................................................... 29
4.4.
Theorie van internationale handel ......................................................................................... 35
4.5.
Transactiekosten theorie ....................................................................................................... 36
4.6.
Knooppuntfunctie, cluster en regie in de praktijk................................................................... 37
4.6.1. Knooppuntfunctie ................................................................................................................... 38 4.6.2. Clusters.................................................................................................................................. 39
4.6.3. Regie ..................................................................................................................................... 40 4.7.
Conclusie ............................................................................................................................... 41
Hoofdstuk 5 Corporate Real Estate Management ................................................................................ 44 5.1.
Inleiding ................................................................................................................................. 44
5.2.
Corporate Real Estate Management theorie ......................................................................... 44
5.2.1. Definitie van Corporate Real Estate Management ................................................................ 44 5.2.2. Het toevoegen van waarde door CREM ................................................................................ 46 5.2.3. Afstemming tussen ondernemingsstrategie en vastgoedstrategie ........................................ 47 5.3.
Conclusie ............................................................................................................................... 48
Hoofdstuk 6 Veilingen en vastgoed in de praktijk: Casestudy .............................................................. 50 6.1.
Inleiding ................................................................................................................................. 50
6.2.
Methode van onderzoek ........................................................................................................ 50
6.2.1. Betrouwbaarheid en generalisering ....................................................................................... 50 6.2.2. Toelichting op de keuze van de cases .................................................................................. 51 6.2.3. Data verzameling ................................................................................................................... 51 6.2.4. Selectie criteria experts ......................................................................................................... 52 6.2.5. Beoordelingskader van de cases .......................................................................................... 52 6.3.
Casestudy: The Greenery, FloraHolland en Visveiling Urk ................................................... 53
6.3.1. The Greenery......................................................................................................................... 53 6.3.2. FloraHolland .......................................................................................................................... 55 6.3.3. Visveiling Urk ......................................................................................................................... 56 6.4.
Analyse: veilingen en vastgoed in de toekomst .................................................................... 58
6.4.1. Corporate Real Estate Management van The Greenery, FloraHolland en Visveiling Urk .... 58 6.4.2. Aansluiting van het vastgoed op de rol van veiling in de toekomst ....................................... 59 6.4.3. De gevolgen van transitie voor veilingen ............................................................................... 60 6.1.1. De rol van veilingen in de clusters ......................................................................................... 60 6.2.
Conclusie ............................................................................................................................... 62
Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................... 64 7.1.
Overzicht onderzoek .............................................................................................................. 64
7.2.
Conclusie ............................................................................................................................... 65
7.3.
Aanbevelingen ....................................................................................................................... 71
7.4.
Reflectie op het onderzoek .................................................................................................... 71
Bibliografie ............................................................................................................................................. 73 Bijlagen .................................................................................................................................................. 77
Hoofdstuk 1: Introductie onderzoek
1.1. Inleiding
In de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector hebben veilingen de afgelopen 100 jaar een belangrijke rol gespeeld. Vanaf het ontstaan, zijn de veilingen in de productieregio’s het hart geworden van succesvolle economische clusters die internationaal actief zijn. Na de Verenigde Staten is Nederland het tweede uitvoerland op het gebied van land- en tuinbouwproducten (Landbouw Economisch Instituut, 2012b). De Nederlandse visserij is toonaangevend in Europa. De marktomstandigheden veranderen echter razendsnel. Trends als internationalisering, digitalisering, duurzaamheid en de veranderende eisen van de consument zorgen voor een nieuw speelveld. De rol van afzetorganisaties zoals veilingen verandert hierdoor. Deze scriptie verkent de impact van de genoemde trends op agrarische clusters, de rol daarin van veilingorganisaties en de weerslag van deze ontwikkelingen op de ruimtelijk-fysieke vorm van veilingen: het vastgoed. Het onderzoek richt zich specifiek op 3 sectoren waar de veiling als afzetorganisatie een centrale rol vervult of heeft vervuld. Deze sectoren zijn: de visserij, sierteelt- en de groente- en fruitsector. 1.2. Aanleiding en relevantie
Op 12 oktober 2012 kondigde Bloemenveiling FloraHolland in een persbericht aan dat het aantal medewerkers terug zal worden gebracht en dat er voor de komende jaren een bouwstop op het ontwikkelen van nieuwe locaties is afgekondigd. In het verlengde van deze ontwikkelingen zal FloraHolland een antwoord gaan formuleren op de vraag wat deze veranderende marktsituatie betekent voor de ruimtelijke ontwikkeling van FloraHolland. De aanleiding hiervoor is de verandering in het gebruik van het internationale handelsplatform FloraHolland. Er vindt een snellere dan verwachte verschuiving van verkoop via de veilingklok naar directe afzet plaats. Internationaal wordt de afzet vaker door leden zelf gedaan (FloraHolland , 2013c). Uit deze aankondiging blijkt dat de veranderingen in de markt waar Bloemenveiling FloraHolland actief is, gevolgen hebben voor de omvang, de operatie en het vastgoed van de veiling. Nederland heeft een rijke historie als het gaat om veilingen. Waar sinds ruim 100 jaar elke agrarische regio zijn eigen veiling kende is sinds de jaren 70 van de vorige eeuw door fusies de grootte van veilingbedrijven toegenomen en het aantal veilingen sterk afgenomen. Eigenaren van de veilingen in de tuinbouw zijn coöperatieve verenigingen. De leden van deze verenigingen zijn de producenten die de coöperatie gebruiken als collectief afzetkanaal voor hun producten. Het bundelen van de verkoopkracht biedt de mogelijkheid voor de individuele bedrijven om collectief een vuist te maken tegen de grotere en machtigere inkopende partijen. Visveilingen (ook visafslag genoemd) waren vaak in eigendom van de gemeente waar de afslag gevestigd is. In toenemende mate worden beheersmaatschappijen opgericht voor de afslagen waar naast de gemeente, de vissers in deelnemen. De Nederlandse veilingen zijn een succes gebleken. Het economisch landschap in de tuinbouw en visserij verandert echter razend snel; marktpartijen worden groter, de handel steeds internationaler, de productie verdwijnt uit Nederland en er vindt een deconcentratie van vraag en aanbod plaats; productiegebieden komen steeds verder van de consument te liggen. Dit heeft zijn weerslag op de clusters waar de veilingen het hart van vormen. De positie van de clusters verandert en de traditionele rol van de veilingen als centrale fysieke marktplaats daarin verandert mee.
1
Het vastgoed van veilingen is doorgaans omvangrijk en specifiek ingericht op het fysiek bijeenbrengen van vraag en aanbod van dagverse producten. Mede door de hiervoor genoemde ontwikkelingen, maar ook de ontwikkelingen op het gebied van conserveringstechniek, vervoer en telecommunicatie, is het belang van prijsvorming via de veilingklokken en het fysiek aanvoeren van producten op de veilingen afgenomen. Dit heeft gevolgen voor de functionaliteit van het veilingvastgoed. Inzicht in de ontwikkeling van het veilingvastgoed en de wijze waarop met het vastgoed in verschillende sectoren wordt omgegaan, kan de beleidsmakers bij veilingorganisaties helpen bij het maken van beleid in de toekomst. Bedrijfseconomische relevantie Veilingvastgoed vertegenwoordigt een grote waarde. Enerzijds is veilingvastgoed specifiek (in)gericht op de processen van het veilbedrijf en kan het vastgoed worden gezien als bedrijfsvastgoed. Anderzijds wordt vaak een deel van de vastgoedportefeuille gebruikt voor verhuur en kan deze dus meer worden gezien als beleggingsobject. De veilingen zijn volledig ingericht op de dagverse handel, waar snelle logistiek en korte lijnen noodzakelijk zijn en mede de cultuur vormen. Hier staat tegenover dat vastgoed zich kenmerkt door lange ontwikkeltijden en moeilijk is te muteren: het vermogen zit voor langere tijd vast. Dit levert een spanningsveld op, omdat verkeerde besluiten immers grote gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit van de coöperaties. Maatschappelijke relevantie Agrarische clusters waren enkele decennia geleden vooral regionaal georiënteerd: kennis, veredeling, productie, handel en koopkracht waren in elkaars nabijheid gesitueerd. Inmiddels is door de veranderingen in de maatschappij de reikwijdte van agrarische clusters veel groter geworden en spreekt men van het Nederlandse sierteeltcluster, het Nederlandse visserijcluster en het Nederlandse groente- en fruitcluster, waarbij kennis (Wageningen), productie en koopkracht geografisch veel verder uit elkaar liggen. De verschillende regionale clusters dragen gezamenlijk bij aan de concurrentiekracht van Nederland. Op regionaal niveau is de impact van de veranderingen rond veilingen echter het meest voelbaar. De regionale economie, werkgelegenheid maar ook ruimtelijke ordening wordt direct geraakt door ontwikkelingen bij veilingen. Denk hierbij aan de gevolgen van sluitingen van veilingen door fusies, het herbestemmen van veilingcomplexen binnen gemeentelijke bestemmingsplannen etc. Wetenschappelijke relevantie Er is veelvuldig onderzoek gedaan naar clustervorming en het belang van regionale clusters voor de nationale economie. Het topsectorenbeleid van de Nederlandse overheid is op deze theorieën gebaseerd. Met betrekking tot (courant) vastgoed is ook veel literatuur voor handen. Over het vastgoed van veilingen is echter weinig gepubliceerd. Terwijl veilingvastgoed toch een centrale rol speelt in dé sector waarbinnen Nederland internationaal voorop loopt: de land- en tuinbouwsector. Dit onderzoek hoopt bij te dragen aan de kennis over deze specifieke vorm van vastgoed.
2
1.3. Doelstelling en afbakening
Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is het verwerven van inzicht in de gevolgen van de veranderende marktomstandigheden voor veilingen en de wijze waarop de Nederlandse veilingen met hun vastgoedbeleid reageren op deze veranderingen. Afbakening Het onderzoek richt zich op clusters, veilingen en het vastgoed van veilingen in de Nederlandse visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector. Er is gekozen voor deze 3 sectoren omdat zij in de basis een aantal overeenkomsten hebben, namelijk: de producten die deze sectoren voortbrengen zijn vers. Kopers willen het product bekijken, voelen, ruiken en vergelijken voordat zij een bod uitbrengen. De veilingen faciliteren hierin door aanbod en kopers fysiek bij elkaar te brengen. Hoewel ze verschillen van omvang hebben alle 3 de sectoren een sterke internationale marktpositie. De verkoop van producten door middel van een veilingklok is in de sectoren lange tijd de belangrijkste verkoopwijze geweest voor de Nederlandse telers en vissers. 1.4. Centrale vraag
De centrale vraag voor deze scriptie luidt: Wat betekenen de veranderingen in de agrarische sector voor Nederlandse veilingorganisaties en het vastgoed van deze organisaties? Deelvragen Alvorens antwoord kan worden gegeven op de centrale vraag zijn deelvragen geformuleerd. De beantwoording hiervan zal gezamenlijk leiden tot het antwoord op de centrale vraag. De deelvragen zijn: 1. Wat zijn de algemene ontwikkelingen en trends in de agrarische sector? 2. Wat is de impact van actuele ontwikkelingen en trends op de visserij, sierteelt- en groente- en fruitclusters? 3. Wat betekenen de ontwikkelingen in de 3 sectoren voor de rol van veilingen? 4. Welke rol speelt vastgoed in de bedrijfsvoering van veilingen? 5. Hoe kan het veilingvastgoed worden afgestemd op de rol van de veilingen in de toekomst? 1.5. Onderzoekmethode en onderzoekmodel
Het onderzoek dat is uitgevoerd is een verkennend of exploratief onderzoek. Kenmerk van dit type onderzoek is dat het gericht is op het ontwikkelen van theorie en/of hypothesen. Er wordt gezocht naar verschil- en samenhangonderzoeksvragen (Baarda & de Goede, 2006, p. 105). Als basis voor het onderzoek is het volgende model gebruikt.
3
Afbeelding 1. Schematische weergave onderzoekmodel
Toelichting op het onderzoekschema: −
−
−
− −
De aanleiding. Deze wordt behandeld in dit hoofdstuk. Het betreft de vraag wat de actuele marktontwikkelingen betekenen voor het Nederlandse visserij, sierteelt- en groente- en fruitcluster, de rol van de veilingen daarin en de impact op het veilingvastgoed. De theorie. In hoofdstuk 4 wordt op basis van literatuuronderzoek en aan de hand van theorieën een kader geschetst dat de geografische spreiding en clustervorming in de onderzochte sectoren verklaart. Daarnaast wordt de theorie met betrekking tot internationalisering van de handel behandeld. In hoofdstuk 5 wordt de theorie met betrekking tot het managen van corporate real estate uiteengezet. Het literatuuronderzoek is voornamelijk kwalitatief van aard. Praktijk. De praktijk wordt behandeld in hoofdstuk 2. Naast een beknopte weergave van het overheidsbeleid wordt een overzicht van relevante trends en marktontwikkelingen gegeven en wordt de actuele situatie in de onderzochte sectoren verkend. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de rol van veilingen in de agrarische sector beschreven. Op basis van de gevonden theorie en de ontwikkelingen in de sectoren zal aan de hand van 3 casestudies het vastgoedbeleid van veilingen tegen de theorie worden afgezet. De casestudies worden uitgevoerd door aanvullend literatuuronderzoek en interviews met deskundigen uit de geselecteerde sectoren: de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector. Ook deze casuïstiek is voornamelijk kwalitatief van aard. Analyse. Op basis van de theorie en de bevindingen uit de praktijk worden per onderdeel de resultaten geanalyseerd en deelconclusies geformuleerd. Conclusies en aanbevelingen. Naar aanleiding van de analyses worden conclusies getrokken en zal de centrale onderzoeksvraag worden beantwoord. Daarnaast zal een reflectie op het onderzoek en een suggestie voor vervolgonderzoek worden gedaan.
4
Hoofdstuk 2 De agrarische sector in Nederland 2.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de rol van de agrarische sector in de Nederlandse economie. Eerst zal het economische beleid van de Nederlandse overheid van de laatste decennia worden beschreven. Dit dient als illustratie voor de wijze waarop de theorieën die in hoofdstuk 4 behandeld worden in de praktijk hun weerslag op het overheidsbeleid hebben gekregen. Daarna zal aan de hand van macro economische cijfers worden onderbouwd wat het belang van de agrarische sector is voor de Nederlandse economie en waarom deze sector door het topsectorenbeleid wordt ondersteund. Na deze algemene weergave van de agrarische sector wordt nader ingegaan op de actuele situatie en ontwikkelingen in de 3 sectoren die het decor vormen voor dit onderzoek, namelijk: de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector. Voor de analyse van de sectoren is gebruik gemaakt van zowel informatie uit de literatuur als informatie die is verkregen uit de interviews. 2.2. Economisch beleid
Het Nederlands economisch beleid was in de periode van eind jaren 70 tot begin jaren 80 vooral gericht op het steunen van economisch zwakke bedrijven, sectoren en regio’s. Aan het einde van de 80-er jaren kwam er een kentering in het defensieve steunbeleid aan zwakke bedrijven. In plaats daarvan werd er een meer offensief stimuleringsbeleid gevoerd. Het oude industriebeleid maakte 1 plaats voor stimulering van onderzoek, ontwikkeling, technologische vernieuwing, transferpunten en clusters van innovatieve bedrijvigheid rond kenniscentra (Raspe & Oort, 2007, p. 7). Vanaf 1990 werd het clusterbeleid verder vormgegeven. In 1995 werd dit verwoord in de nota Ruimte voor regio’s. Deze nota verwoordde een generiek clusterbeleid waarbij de doelstelling was alle regio’s economisch te ontwikkelen. Rond het jaar 2000 kwam de nadruk van het overheidsbeleid steeds meer te liggen op de concurrentiepositie van Nederland en de rol van economisch sterke regio’s daarin. In de nota De toekomst van het regionaal economisch beleid werden vraagtekens gezet bij de effectiviteit van het generieke regionale economische beleid van de overheid (IBO, 2004). Dit rapport lag aan de basis van een belangrijke wijziging van het generieke nationaal economisch regiobeleid naar een beleid dat gericht is op het focussen op sterkere regio’s en deze regio’s een grotere beleidsmatige autonomie te geven. Het nieuwe beleid is ingezet met de nota Pieken in de Delta (Ministerie van Economische Zaken, 2004) als vertrekpunt. 2.2.1. Pieken in de delta
In de nota Pieken in de Delta, werd door het Ministerie van Economische Zaken de aanzet gegeven het economisch beleid meer te richten op het versterken van belangrijke regionale clusters. Enerzijds door het voeren van generiek beleid met daarbij als 3 centrale thema's: ruimte om te ondernemen, goed werkende markten en een excellent innovatieklimaat. Anderzijds door zoveel mogelijk beleid door de decentrale overheden te laten bepalen. Deze benadering sluit aan bij het motto uit het hoofdlijnenakkoord “decentraal wat kan, centraal wat moet” en de sturingsfilosofie2 uit de Nota Ruimte. Het algemene economische beleid van de centrale overheid zal voornamelijk gericht zijn op het scheppen van voorwaarden die de economische groei bevorderen en het wegnemen van knelpunten die de groei van economische activiteiten belemmeren. Naast het stimuleren van economische groei 1 Transferpunt: een gelegenheid waar wetenschap en bedrijfsleven elkaar ontmoeten en kennis uitwisselen met als doel het stimuleren van innovatie en valorisatie. 2 Sturingsfilosofie: sturing op hoofdlijnen in plaats van gedetailleerde sturing met veel regels en voorschriften.
5
in alle regio’s, wordt er extra geïnvesteerd in regio’s die een nationaal belang vertegenwoordigen. De overheid zal stimuleren dat de comparatieve voordelen3 van dergelijke regio’s zoveel als mogelijk worden benut. Daar waar in de regio knelpunten optreden die het nationale belang schaden, zal de rijksoverheid ingrijpen in het regionaal economische beleid. Als voorbeeld worden genoemd; onvoldoende samenwerking tussen overheidslagen, nationale bevoegdheden in het geding zijn of een internationale dimensie aanwezig is (Ministerie van Economische Zaken, 2004, pp. 11,17). 2.2.2. Topsectoren beleid
In het verlengde van de nota Pieken in de Delta, heeft in 2011 het Ministerie van Economische Zaken het topsectorenbeleid geïntroduceerd. Het beleid is gericht op de samenwerking tussen het bedrijfsleven, wetenschappelijke instellingen en de overheid. Het topsectorenbeleid richt zich op sectoren en is daardoor in zijn kern regio overschrijdend. Het doel is het vergroten van de concurrentiekracht van 9 sectoren waar Nederland wereldwijd in uitblinkt. Hierbij wordt gericht op het positioneren van Nederland in de internationale top 5 van kenniseconomieën. De hoofdlijnen van dit beleid zijn (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie., 2011): 1. Een sectorale aanpak. 2. Meer vraagsturing van onderzoek (gericht op vragen van en toepasbaarheid voor het bedrijfsleven). 3. Minder specifieke subsidies, meer generieke lastenverlaging. 4. Meer ruimte voor ondernemers. De 9 sectoren, die zich kenmerken door een hoge kennisintensiteit en gericht zijn op export, zijn: water, voedsel, tuinbouw, high tech, life sciences, chemie, energie, logistiek en de creatieve industrie. De clustertheorie van Porter4 is belangrijk geweest voor de bewustwording van de overheid van de economische kracht van de Nederlandse agrarische sector. Flowers en food zijn hierdoor door zowel het Innovatieplatform als de diverse ministeries erkend als één van de speerpunten van de Nederlandse economie zoals verwoord in het topsectorenbeleid (Snijders, Jacobs, & Vrolijk, 2007). Overigens laten de topsectoren zich niet vatten onder 1 regio De diverse topsectoren zijn soms geografisch geclusterd in Nederland, maar meestal geografisch verdeeld over meerdere regio’s. De regio’s waar men een clustering van 1 of meerdere topsectoren vindt worden vaak aangeduid als ”..port”. Zoals de Mainport Rotterdam (logistiek) of mainport Schiphol. Daarnaast wordt onder de noemer valley (gebieden met een specialisatie) in toenemende mate beleid op belangrijke regionale clusters gemaakt (Raspe, Weterings, Geurden-Slis, & Gessel, 2012). Naast de mainports onderscheidt men sterk gespecialiseerde ports zoals brainport (High tech) en campussen als clusters van innovatieve bedrijvigheid en R&D rond onderzoekscentra en universiteiten. De voor dit onderzoek belangrijke agrarische clusters worden samengevat onder de noemer greenport (topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal) en visserijcentra worden aangeduid met de noemer blueport. In Nederland kennen we 6 greenports namelijk: Westland/Oostland, Greenport Venlo, Greenport Aalsmeer, Greenport Duin- en Bollenstreek, Greenport Boskoop en Noord-Holland Noord. Naast de kernclusters is er nog een aantal grootschalige productiegebieden (satellietgebieden) die samen Greenport Holland vormen (Greenport, 2013). Binnen Greenport Holland werken bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen samen aan de versterking van de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. Het Landelijk Platform Blueports onderscheidt 5 visserijregio’s namelijk: Noordwest Nederland, Lauwersoog, Urk, Zuidwest Nederland en Oosterschelde (Blueports, 2013). Een belangrijke cluster 3
4
Zie paragraaf 4.4 Zie paragraaf 4.3
6
waar innovatie en R&D activiteiten zijn samengeclusterd is de regio rond de universiteit van Wageningen. Deze regio is ook bekend onder de naam “Food valley”. Binnen de organisaties Greenport Holland en Landelijk Platform Blueports, worden de tuinbouw- en visserijclusters nadrukkelijk als 2 nationale clusters benaderd. Op dit nationale niveau wordt door de overheid, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en kennisinstellingen synergie gezocht door op de sector gerichte samenwerking. Binnen de fysieke regionale clusters ontstaat als het ware op natuurlijke wijze deze synergie door agglomeratie- en locatievoordelen binnen het cluster. De theoretische verklaring hiervoor wordt in hoofdstuk 3 nader toegelicht. 2.3. De agrarische sector macro economisch
De Nederlandse economie is naar bruto binnenlands product gemeten de 7e economie ter wereld (ING, 2011). De economie in Nederland is export georiënteerd. De export draagt sterk bij aan de groei van de Nederlandse economie en daarmee aan de Nederlandse welvaart. De laatste drie jaar is Nederland gestegen van de tiende naar de vijfde plaats op de Global Competitiveness Index die de concurrentiekracht van landen meet (Schwab, 2013). De agrarische sector maakt een belangrijk deel van de Nederlandse economie uit. De toegevoegde waarde in de agrarische sector bedraagt ongeveer 10% van het Bruto Nationaal Product. De agrarische sector bestaat uit de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij, waarvan akkerbouw (onderdeel van landbouwsector) en tuinbouw economisch de belangrijkste zijn. De productie van de agrarische sector wordt aangeduid als de primaire agrarische sector. Aan de primaire sector zijn bedrijven verwant die productie mogelijk maken of de productie geschikt voor de eindconsument maken zoals: verwerkingsbedrijven, de voedingsmiddelenindustrie, toeleverings- en distributie bedrijven. Dit geheel van directe en indirecte activiteiten in verband met de agrarische sector wordt het Nederlandse agrocomplex genoemd (Leeuwen, Kleijn, & Pronk, 2012, p. 14). Hoe belangrijk de Nederlandse rol in de agrarische sector mondiaal is blijkt wel uit het feit dat na de Verenigde Staten, Nederland de belangrijkste exporteur van agrarische producten ter wereld is gevolgd door Duitsland en Frankrijk. Als voorbeeld: bijna een kwart van de export van groenten in Europa komt uit Nederland. De Nederlandse sierteeltsector (bloemen en planten) is nog meer dominant in de export binnen Europa. Nederland heeft een aandeel van 70% in de totale sierteeltexport van de Europese Unie (Landbouw Economisch Instituut, 2012b). De totale agrarische export van Nederland bedroeg in 2012 ruim €75 miljard. Wereldwijd zijn er drie landen die een grotere netto exporteur zijn dan Nederland. Dit betekent dat de export groter is dan de import van agrarische producten. Deze drie landen zijn; Brazilië, Thailand en Argentinië. In 2012 is de agrarische import en export toegenomen ten opzichte van 2011 (Landbouw Economisch Instituut , 2013).
7
Tabel 1. Vergelijking totale Nederlandse handel met agrarische handel.
Totale handel in € miljard import 2011 364,9 2012* 369,1 Agrarische handel in € miljard import 2011 47,7 2012* 50,4
export 409,3 411
saldo 27,1 13,6
export 72,2 75,4
saldo 24,5 25
*2012 is een schatting Bron: CBS, LEI-bewerking.
De Nederlandse agrarische export is vooral “Europees regionaal” gericht. Circa 80% van de agrarische producten gaan naar direct omringende landen (Vorst, 2011). De belangrijkste handelspartner is Duitsland zowel qua import (19,3%) als qua export (25,8%); op ruime afstand volgt België/Luxemburg met 13,4% resp. 10,8%. De exportgroei wordt echter voor een belangrijk deel in de opkomende economieën van Europa gerealiseerd. Buiten Europa is Amerika de belangrijkste exportmarkt. In de opkomende economieën in de andere regio’s van de wereld (Zuid-Amerika en Azië) groeit het Nederlandse aandeel minder snel dan de markt. Verder blijkt uit de im- en exportcijfers dat door Nederland uit de “overige niet Europese landen” meer wordt geïmporteerd dan daar naar geëxporteerd (Landbouw Economisch Instituut, 2012a, p. 184). Dit kan worden verklaard doordat een belangrijk deel van de mondiale handelsstromen van bananen, exoten, citrus e.d. via Nederland (Rotterdam) naar Europa lopen (Vorst, 2011). Voor de agrarische sector werkt globalisering 2 kanten op. Het verdwijnen van grenzen binnen Europa heeft tot een geweldige groei van de export van Nederlandse agrarische producten geleid. De productie buiten Nederland neemt echter ook in hoeveelheid en kwaliteit snel toe. Het aandeel van geïmporteerde producten in het totale aanbod van agrarische producten in Nederland is hierdoor toegenomen (ING, 2011). De buitenlandse concurrentie neemt dus toe, maar de import t.b.v. van doorvoer maakt ook duidelijk dat het Nederlandse agrarische cluster de rol van gespecialiseerd logistiek knooppunt vervult. Daarnaast is import een indicatie dat de agrarische sector zich specialiseert: de producten die onvoldoende door de Nederlands producenten worden geproduceerd ten behoeve van de thuismarkt, worden geïmporteerd. Wat niet op de thuismarkt wordt afgezet, techniek en kennis wordt geëxporteerd. 2.4. Ontwikkelingen en trends in de agrarische sector
In de hiervoor afgaande paragrafen is het belang en de internationale oriëntatie van de Nederlandse agrarische sector beschreven. De Nederlandse overheid stimuleert deze belangrijke sector middels gericht economisch beleid. Voordat ingegaan wordt op de specifieke ontwikkelingen die spelen binnen de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector wordt een weergave gegeven van belangrijke algemene trends die alle economische sectoren beïnvloeden. Het benoemen van deze algemene trends geeft een beter inzicht in de actuele situatie en de sectorspecifieke ontwikkelingen in de agrarische sectoren die daarna wordt besproken.
8
2.4.1. Algemene trends
Van der Vorst (2011) benoemt 4 algemene ontwikkelingen (megatrends) in de maatschappij, die op alle sectoren een impact hebben. Deze ontwikkelingen zijn; 1. 2. 3. 4.
Demografische ontwikkelingen. Duurzaamheid en klimaatverandering. Automatisering, informatisering en virtualisering. Specialisatie en internationalisering versus regionalisering.
In onderstaande tabel worden deze megatrends genoemd met vervolgens de impact van deze trends op de agrarische sector: Tabel 2. Algemene maatschappelijke trends.
Algemene maatschappelijke trend Demografische ontwikkelingen: -Toename bevolking -Verstedelijking -Multiculturele steden -Individualisering
Algemene impact op de agrarische sector
-Duurzaamheid, klimaatverandering
-License to operate. -Strengere milieueisen. -Kwetsbaarheid voor ziekte en plagen. -Prijsvolatiliteit van grondstoffen.
-Automatisering, informatisering en virtualisering.
-Real-time informatie-uitwisseling, dynamische (centrale) planning en beheersing van activiteiten in ketennetwerken -Virtueel zaken doen. -Wereldwijd sourcen. -Toenemende internationalisatie van productieprocessen.
-Specialisatie en internationalisering versus regionalisering
-Grote bedrijven doen graag zaken met grote bedrijven. -Toename uitbesteding. -Regionalisering. -Gekwalificeerde arbeid door specialisatie.
-Toename in de vraag naar voedsel, toegevoegde waarde gemaksproducten en veilige en gezonde voeding. -Schaarste van natuurlijke bronnen en toenemende aandacht voor duurzaamheid -Toename complexiteit m.b.t. voedsel voorziening.
Bron: Vorst (2011)
Het LEI (2011) noemt 3 hoofdthema’s die als kader voor de verdere ontwikkelingen van de agrarische sector kunnen worden gezien: internationalisering, marktgericht produceren en integrale verduurzaming. Daarnaast is wat je kunt omschrijven als maatschappelijk verantwoord ondernemen een trend die op alle hoofdthema’s betrekking heeft. Nederland zal zijn zaken op het gebied van ruimte, milieu, voedselveiligheid en arbeid op orde moeten hebben. De “licence to produce and to deliver” kan hiermee veilig gesteld worden. Als cruciaal hierbij beschouwt het LEI; een slagvaardige
9
structuur voor uitvoering en verantwoordelijkheden en een permanente kennisontwikkeling en innovatie. 2.4.2. Algemene trends vertaald naar de agrarische sector
Naast de hierboven genoemde megatrends of hoofdthema’s zijn er afgeleid meer specifieke ontwikkelingen en trends die spelen in de agrarische sector. De belangrijkste zijn (Landbouw Economisch Instituut, 2011, pp. 79-91) (Vorst, 2011, pp. 6-10) (Platform Agrologistiek, 2011, pp. 1417): −
De wensen van de markt en consument veranderen; de consument wil op elk moment kunnen beschikken over producten van goede kwaliteit. De klant wil weten waar het product vandaan komt, hoe het gemaakt is en eist maatschappelijk verantwoorde producten. Via sociale media communiceert de klant rechtstreeks met de bedrijven.
−
Naar vraag gestuurde innovatieve ketens. Niet productie, maar de consumentenvraag wordt sturend voor de organisatie van agroketens (ketenomkering). Internet zorgt voor opkomst van alternatieve verkoopkanalen.
−
Voedselveiligheid blijft een belangrijk thema waar Nederland zich op onderscheidt en kan blijven onderscheiden.
−
Globalisering heeft tot gevolg dat er een sterke schaalvergroting en internationalisatie plaatsvindt in de waardeketen. Productieactiviteiten worden verplaatst. Seizoensverlenging door het combineren van Nederlandse productie met importproducten geeft de consument de kans om jaarrond over een groot assortiment te kunnen beschikken. Dit leidt tot een toename van handel en transport.
−
Schaalvergroting. De grootschalige retail wordt steeds dominanter. De afzet aan de consument van agrarische producten verschuift steeds meer naar (internationale) retailers zoals, supermarktketens, bouwmarkten, tuincentra. Zij stellen hoge eisen aan de logistiek, transparantie in de keten en een hoge leverbetrouwbaarheid. Toeleveranciers worden ook groter, fuseren en opereren internationaal om als strategische partners totaaloplossingen te kunnen bieden.
−
Het beleveren van deze ketens vraagt om steeds grootschaliger en betrouwbare logistieke netwerken. Door wereldwijde inkoop en productie leggen agrarische producten soms duizenden kilometers af voordat zij de consument bereiken. Als antwoord op deze ontwikkelingen ontstaan grote internationale logistieke netwerken met combinaties van weg- spoor- en luchttransport, binnenvaart en zeevaart. Door de toename van de druk op de infrastructuur in dichtbevolkte gebieden wordt het belang van “the last mile” steeds groter.
−
Als tegenhanger ontstaat er een vraag vanuit consumenten naar lokaal geproduceerde producten. Gedreven door crises met agrarische producten kiezen consumenten eerder voor een lokaal geproduceerd product. Ook de hang naar duurzaam geproduceerde producten, met een geringe “carbon footprint” speelt hierbij een rol. Deze ontwikkeling wordt ook wel “local for local” genoemd.
−
Technologische innovaties helpen bij de grotere vraag naar (kwaliteits)voedsel. Door de steeds maar verbeterende techniek, op het gebied van informatietechnologie, maar ook productietechnieken, conserveringstechnieken, biotechnologie en genetica. Worden betere producten, hogere opbrengsten, meer teeltgemak en ziekteresistente producten geproduceerd.
10
Daarnaast spelen ICT-toepassingen, infrastructuren en nieuwe logistieke technologieën een belangrijke rol bij het ondersteunen van de besturing en uitvoering van ketenprocessen. −
Duurzaam en verantwoord ondernemen wordt steeds meer een voorwaarde om te kunnen bestaan. Activiteiten dienen een zo laag mogelijke milieubelasting te genereren. Voedsel veiligheid, dierenwelzijn, leefbaarheid maar ook personele omstandigheden vragen om zorgvuldigheid en aandacht.
Deze trends en ontwikkelingen hebben het karakter van de Nederlandse agrarische sector structureel veranderd. In de volgende paragrafen wordt beschreven wat deze structurele verandering, ook wel transitie genoemd, voor de agrarische sector in het algemeen en in de visserij, sierteelt- en de groente- en fruitsector in het bijzonder betekent. 2.4.3. Transitie
Sinds eind jaren 90 neemt het aandeel van de primaire sector in de nationale economie af, het belang van de toelevering is alleen maar toegenomen (Landbouw Economisch Instituut, 2011). Nederland ontwikkelt zich meer en meer tot internationale draaischijf voor agrarische stromen. De verwachting is dat deze trend doorzet. Nederland zal in de toekomst steeds minder handel op basis van eigen productie drijven en steeds meer handel zal worden gedreven op basis van buitenlandse productie. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt uiteengezet dat de internationale handel toeneemt doordat bedrijven zich specialiseren en daardoor schaalvoordelen weten te behalen. De activiteiten worden daar verricht waar zij relatief goedkoper kunnen worden uitgevoerd, de comparatieve kostenvoordelen worden benut en leiden tot internationalisering. Onder invloed van globalisering en informatisering wordt de waardeketen steeds verder opgeknipt in kleine schakels. Door specialisatie en schaalvoordelen kunnen deze schakels efficiënt en voordelig deelactiviteiten uitvoeren. De verschillende schakels in de keten zullen op verschillende locaties waardetoevoegende activiteiten uitvoeren zoals; het assembleren, boeketteren, wassen, snijden, mengen, ompakken, herverdelen, roken, fileren (Platform Agrologistiek, 2011, p. 3). Voor de agrarische logistieke ketens betekent dit in de praktijk dat er steeds meer en complexere netwerken ontstaan. In deze netwerken vinden goederen via multimodaal transport hun weg via Nederland, maar ook rechtstreeks van productieland naar de consument. Het aantal transacties in de keten neemt daardoor toe. Door gedegen transactiemanagement wordt er naar gestreefd de kosten van deze transacties zo laag mogelijk te maken. Nederland is als handelsland van oudsher goed in het laag houden van de kosten van transacties. Deze “vaardigheid” is een comparatief voordeel en dient daarom gekoesterd te worden. Regie over de transacties is een sleutelcompetentie voor Nederland. Het is echter niet gegarandeerd dat Nederland zijn sterke positie als doorvoerland kan behouden als de primaire sector in belangrijkheid afneemt. Butter (2006, p. 5) meent dat er forse inspanningen dienen te worden gedaan om succesvol in de regievoering te blijven. De gevolgen hiervan zijn in de agrarische sector merkbaar, de rol van de agrarische sector verandert. De afname van de primaire sector en de toename van de tertiaire (diensten) sector duidt erop dat het zwaartepunt verschuift van producent en exporteur, naar doorvoer- en regieland. Door inzet op kennis- en innovatie beleid zal Nederland haar voorsprong op dit gebied moeten behouden.
In de volgende paragrafen wordt op basis van de hiervoor geschetste context nader ingegaan op de actuele situatie in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector.
11
2.5. De visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector
De ontwikkeling van de import en export in de 3 sectoren in de afgelopen 2 jaar is in de volgende tabel weergegeven. Tabel 3. Ontwikkeling van de import en export (miljarden euro’s). Import Sierteelt
2011 1.2
2012* 1.2
Groente en fruit Visserij
7.9 2.2
8.0 2.2
Export Sierteelt
2011 6.6
2012* 6.6
Groente en fruit Visserij
9.9 2.5
9.9 2.6
Productiewaarde 2011 Sierteelt 5.1
2012* 5.2
Groente en fruit Visserij
2.6 n.b.
2.3 n.b.
*schatting Bron: Land- en tuinbouwcijfers 2012 (Landbouw Economisch Instituut, 2012a), (Productschap Tuinbouw, 2013)
2.5.1. Groente- en fruitsector
Nederland heeft een sterke positie in de productie van en handel in groente en fruit. Momenteel zijn er circa 5.500 bedrijven actief in de productie van groente en fruit waarvan 4.050 in de primaire sector en 1.450 in de groothandel en verwerking (Landbouw Economisch Instituut, 2012a). Na een dip in 2011 als gevolg van de EHEC-crisis, bedroeg de productiewaarde van de groente- en fruitsector in 2012 €2,6 miljard (Productschap Tuinbouw, 2013). Nederland is een belangrijke Europese draaischijf in de groente- en fruitsector. Het grootste gedeelte van de Nederlandse productie wordt geëxporteerd, terwijl Nederland ook een grote speler is in de doorvoer van geïmporteerd product naar de Europese markt. Deze doorvoerhandel wordt gedomineerd door mondiale handelsstromen van bananen, exoten, citrus en andere hoogwaardige producten die via Nederland naar de rest van Europa worden verzonden. De Nederlandse productie wordt aan dit pakket toegevoegd en lift als het ware mee op deze handelsstromen (Vorst, 2011, p. 5). Schiphol en Rotterdam spelen hierin een belangrijke rol. Hoewel de concurrentiepositie van Nederland in de internationale groente- en fruitsector sterk is, zijn er bedreigingen. De internationale concurrentie wordt qua productie steeds sterker, er worden producten van steeds hogere kwaliteit in toenemende hoeveelheden geproduceerd. Een andere bedreiging is een mogelijke afname van het volume aan groente en fruit die door Nederland naar de rest van Europa worden geëxporteerd. De reden hiervoor is, dat er zich voor producenten uit het zuidelijk halfrond steeds interessantere markten ontwikkelen in Azië, het MiddenOosten en Zuid-Amerika. De uitvoer naar Europa wordt steeds gecompliceerder door de toenemende regelgeving in Europa. De interesse voor export naar Europa neemt hierdoor af (Snoei, 2013).
12
Nederlandse telers starten in toenemende mate een buitenlands bedrijf. Enerzijds voor afzet op lokale markt, anderzijds om seizoensverlenging in Nederland en omliggende landen mogelijk maken. Deze ontwikkeling past enerzijds bij de trend “local for local” waarbij productie dichter bij eindconsument plaats vindt, anderzijds neemt het aantal transportkilometers toe voor het deel van productie dat dient voor seizoensverlenging.
de te de de
De productiebedrijven nemen snel in omvang toe. Het aantal groentebedrijven is in de laatste 10 jaar ongeveer gehalveerd en het aantal fruitproductiebedrijven is in dezelfde periode met ongeveer een kwart afgenomen. De productie is echter niet afgenomen en zelfs iets toegenomen. De gemiddelde grootte van de groentebedrijven is hiermee bijna verdubbeld. Bij de fruitbedrijven is deze gemiddeld met een derde toegenomen. De verwachting is dat deze tendens zich voortzet. Een belangrijke impuls voor de schaalvergroting aan telerszijde is het verstrekken van GMO subsidies (Regeling Gemeenschappelijke Markt Ordening). De GMO regeling voor erkende telersverenigingen is een Europese subsidieregeling die bedoeld is om de positie van telers in de markt te versterken. In de afgelopen 6 jaar is voor een half miljard euro aan subsidies aangevraagd. De subsidie zou gebruikt moeten worden voor het verhogen van de kwaliteit, voedselveiligheid, product- en merken ontwikkelingen. In de praktijk hebben veel telers geïnvesteerd in duurzame productiemiddelen en bedrijfsuitbreiding/vastgoed. De GMO regeling was hier primair niet voor bedoeld. De groothandelaren ervaren de GMO subsidie aan telersverenigingen als marktverstorend en valse concurrentie creërend. Een andere belangrijke aanleiding voor de schaalvergroting aan telerszijde is de schaalvergroting aan afzetzijde bij de handelsbedrijven en grootschalige retail. De handel in, en de bewerking van, groente en fruit kan in de volgende segmenten worden onderverdeeld: groothandel (exporterend, importerend en binnenlandse), tussenhandel (inclusief sorteer- en pakstations), groentebewerkingsbedrijven en groente- en fruitverwerkende industrie. De bedrijven kopen in op de veilingen of rechtstreeks bij tuinders, telersverenigingen of akkerbouwers. Veel bedrijven handelen ook in importproducten, zoals citrusfruit en bananen (ABN AMRO, 2011). Uiteindelijk wordt in het binnenland de consument bereikt via het gespecialiseerde kanaal, de grootschalige retail en de binnenlandse foodservice die o.a. aan de horeca levert. Het gespecialiseerde kanaal verliest nog steeds terrein aan de supermarkt. Het karakter van het specialistische kanaal verandert; zo is er een toename van allochtone ondernemers, die op eigen wijze een deel van de markt bedienen waar de supermarkten ruimte laten. Tot begin jaren 90 speelden veilingen nog een grote rol als collectieve verkooporganisatie van de telers. In de groente- en fruitsector is deze centrale functie echter bijna volledig verdwenen en overgenomen door allerlei alternatieve afzetvormen. Een voorbeeld hiervan is The Greenery die als fusieorganisatie van 9 veilingen getransformeerd is van veilingorganisatie naar een coöperatieve afzetorganisatie, die vrijwel uitsluitend direct zaken doet met de eindklanten vrijwel zonder gebruik te maken van de veilingklok als verkoopinstrument. Daarnaast zijn er diverse grote telersverenigingen actief. Dit als antwoord op de schaalvergroting aan de vraagzijde. Ongeveer 90% van de telers heeft zich georganiseerd in telersverenigingen (Rijksoverheid, 2007). Deze verenigingen regisseren de afzet van de leden. Sommige werken samen met handelsbedrijven, andere telersverenigingen hebben hun eigen afzetorganisatie. Telersverenigingen bedienen in toenemende mate rechtstreeks de retailketens zonder tussenkomst van de handel. Steeds meer directe stromen gaan “van land naar klant”: de telers willen rechtstreeks contact met hun klanten om zo beter op hun wensen in te kunnen spelen. In de praktijk blijkt de aanbodzijde (de telers) versnipperd en dynamisch. Hierdoor slagen telers er niet altijd in om een vuist te maken tegen de inkoopkracht aan retailzijde. In afbeelding 2 zijn de relaties tussen de hierboven beschreven ketenpartijen schematisch weergegeven. Opvallend is het ontbreken van de veiling ten opzichte van de waardeketens uit de visserij en sierteeltsector (afbeeldingen 3 en 4).
13
Afbeelding 2. Waardeketen groente- en fruitsector
Bron: (Noll, Baarsma, & Rosenboom, 2010)
In zijn algemeenheid geldt dat er in de groente- en fruitsector allerlei vormen van zowel ketenintegratie als specialisatie plaatsvinden. Ketenintegratie wordt gedreven door de schaalvergroting die bij alle schakels van de keten plaats vindt. Specialisatie brengt echter ook kostenbesparing met zich mee door de efficiency die wordt bereikt als gevolg van schaalvoordelen. 2.5.2. Sierteeltsector
De Nederlandse sierteeltsector is dé spil in de internationale bloemenhandel en plantenhandel. Zowel de productie als handel zijn omvangrijk. Momenteel zijn in Nederland circa 9.000 bedrijven actief in de productie van snijbloemen en potplanten en circa 700 in de handel en export van sierteeltproducten (VGB, 2013). De productiewaarde van de sector bedroeg in 2012 € 5,2 miljard (Productschap Tuinbouw, 2013). De import bedroeg in 2012 € 1,2 miljard. Een groot deel van de productie en import wordt geëxporteerd: € 6,6 miljard. Hoewel de productie van snijbloemen afneemt, stijgt de export door de doorvoer van geïmporteerd product. De productie van bloemen verplaatst zich in toenemende mate richting (Oost)Afrika. De marktgroei schuift op richting Oost-Europa. Nederland weet vooralsnog de internationale stromen aan zich te binden. Voor het segment planten geldt dat de nadruk voor de productie meer in Nederland en omliggende landen blijft liggen. Nederland vervult de rol van regisseur van de internationale sierteeltketen. Nederland weet deze rol vast te houden door de hoge kwaliteit van de eigen productie,
14
gecombineerd met een historische internationale oriëntatie van bedrijven uit alle schakels van de keten en het innovatief vermogen van de sector. Belangrijk voor de import van bloemen is de mainport Schiphol. Via Schiphol worden grote hoeveelheden bloemen uit de wereld ingevlogen voor verwerking in en verkoop via Nederland. Ook luchthavens in de buurlanden Duitsland en België vervullen hier een belangrijke rol in. De aanvoer van bloemen via Rotterdam is op dit moment nog van minder groot belang maar containertransport per schip zal in de toekomst met het verbeteren van conserveringstechnologie in belang toenemen. Net als in de groentesector wordt een belangrijk deel van de productie onder glas geteeld. De laatste jaren heeft onder de kwekers een forse sanering plaats gevonden waarbij het aantal bedrijven meer dan gehalveerd is, terwijl de schaalgrootte van de bedrijven meer dan verdubbeld is (ING, 2013). Het belang van veilingen is in de sierteeltsector onverminderd groot. Niet alleen vervullen zij de rol van afzetorganisatie van de aangesloten Nederlandse leden, maar ook de rol van internationaal centrum voor de handel in sierteeltproducten. Belangrijk voor het behouden van deze positie is het openstellen van het lidmaatschap van de veiling voor internationale leden geweest. De handel in de sierteeltsector bestaat onder andere uit binnenlandse- en exporterende groothandel zoals; cash & carry’s, lijnrijders, commissionairs en afzetorganisaties van kwekers. Handelsbedrijven kopen hun producten rechtstreeks van kwekers, via collectieve afzetorganisaties als kwekersverenigingen (in het binnen- en buitenland) en de veilingen. Daarnaast worden veel producten onderling verkocht. Ook binnen de handel vindt schaalvergroting plaats. Import wordt door zowel specialistische handelaren als door exporterende handelaren bedreven. Ook zijn een groot aantal verwerkingsbedrijven actief en agenten die importproducten uitpakken en verkoopklaar maken, zonder eigenaar te worden van het product. Verkoop aan de consumenten vindt voor een belangrijk deel nog plaats via het specialistische kanaal. Het belang van het niet gespecialiseerde kanaal en de grootschalige retail neemt echter snel toe. Afbeelding 3. Waardeketen sierteeltsector
Bron: (Snijders, Jacobs, & Vrolijk, 2007)
15
Ook in de sierteeltsector heeft de ICT tot een grote verandering van de keten geleid. Door virtualisering is het mogelijk geworden om een assortiment te kopen zonder aanwezigheid op de veilingen. Daarnaast wordt handel in toenemende mate gedreven op basis van verkoop via digitale webshops. Duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) hebben grote invloed op de sierteeltsector. Een voorbeeld hiervan uit de interviews is: dat enerzijds het wellicht vanuit een comparatief kostenvoordeel aantrekkelijk is te rozen te produceren in bijvoorbeeld Kenia, maar dat het vanuit MVO optiek in de toekomst niet meer houdbaar is om deze eerst naar Nederland te transporteren en vervolgens weer over de wereld te verdelen. Grote supermarktketens eisen sierteeltproducten waarvan kan worden aangetoond waar zij vandaan komen en dat zij op maatschappelijk verantwoorde wijze zijn geproduceerd. Dit zal in de toekomst gevolgen hebben voor de wijze waarop de bloemen de consument bereiken. 2.5.3. Visserij
Het Nederlandse viscluster vervult een belangrijke rol als Europese draaischijf voor handel en verwerking van visserijproducten. De waarde van de invoer van vis bedroeg in 2012 €2,2 miljard en de export bedroeg €2,6 miljard (Landbouw Economisch Instituut, 2012a). Via de Nederlandse visafslagen werd in 2012 €299,9 miljoen aan vis aangevoerd. De binnenlandse bestedingen aan vis bedroegen in 2011 €530 miljoen. De sector kende in 2010 circa 600 handels- en verwerkingsbedrijven. De grootte van de vloot is 440 schepen en er zijn ruim 54 viskwekerijen (Productschap vis, 2010). Door de ligging van Nederland in Europa en de aanwezigheid van de belangrijke mainport Rotterdam, wordt veel importvis in Nederland aangevoerd en verwerkt voor de Europese markt. Dure vissoorten worden ook via luchthaven Schiphol, maar ook via (goedkopere) luchthavens in België en Duitsland aangevoerd en geëxporteerd. Voor de import van bulkvis is naast Rotterdam ook Antwerpen een belangrijke haven. Ongeveer 80% van deze import wordt weer geëxporteerd naar voornamelijk Europese landen. De ontwikkeling van Nederland als Europees knooppunt voor de visserij is vanaf begin jaren 2000 snel gegaan, aanleiding hiervoor ligt onder meer in de belemmering (quotering) van de visvangst in Nederland. De verwerkende industrie kon hierdoor onvoldoende grondstoffen betrekken van Nederlandse vissers. Dit was de aanleiding voor de verwerkende industrie om internationaal te gaan sourcen. Nederland ontwikkelt zich door de invoer en uitvoer van vis in toenemende mate als knooppunt in de internationale vishandel in Europa. Het beeld met betrekking tot de internationale concurrentiepositie van de primaire visserij is enigszins verdeeld. Nederland is marktleider in diverse marktsegmenten waaronder de platvis (vooral schol en tong) garnalen en schelpdieren. In andere segmenten is Nederland Europees gezien in de primaire visserij een kleine speler. In de visserij zijn de volgende ketenpartijen actief: vissers, afslagen, importbedrijven, handels- en verwerkingsbedrijven en uiteindelijk de retail en horeca die de vis aan de consument verkopen. De meeste vissersplaatsen in Nederland hebben een specialisme. Elk specialisme heeft zijn waardeketen. Enkele belangrijke plaatsen met hun specialisme zijn: Urk met rond- en platvis, Yerseke voor oesters en mosselen, Harlingen voor Noordzeegarnalen, IJmuiden voor pelagische vis zoals haring en makreel. Daarnaast wordt er op kleinere schaal vis gekweekt waarvan paling een belangrijk segment is. Viskweek of aquacultuur groeit vooral in het buitenland. Met name China en Vietnam zijn grote producenten van gekweekt vis geworden. In Nederland lijkt een grote toename van het volume van kweekvis door de minder ideale klimaatomstandigheden niet goed haalbaar. De Nederlandse viskwekers hebben het moeilijk onder druk van de grote internationale concurrentie.
16
Een bijzondere rol binnen de visserij is weggelegd voor de overheid. Het Nederlands visserijbeleid is direct afgeleid van het Europese gemeenschappelijke visserijbeleid. Doel van dit beleid is het reguleren van de markt en de instandhouding en bescherming van visgronden en vissoorten. Dit beleid wordt onder andere vormgegeven door het beheersen van de capaciteit van de vissersvloot en het opleggen van visquota. Nederlandse vissers maken gebruik van quota van andere landen door boten “om te vlaggen” naar een ander land. Zo zijn er Deense, Engelse en Belgische boten die feitelijk onder Nederlands bewind vallen. Op dit moment blijkt de visstand overigens zodanig hersteld-, dat de quotums weer verruimd worden. Verse vis vindt voor een beperkt deel zijn weg direct naar de consument. De meeste vis is een grondstof en vrijwel alle soorten vis ondergaan na te zijn gekocht nog een bewerking, zoals fileren, paneren of roken, voordat zij als halffabricaat verder gedistribueerd worden. Het grootste deel van de verwerkte vis betreft de verwerking van platvis en schaal en schelpdieren. In de pelagische visserij, wordt alle vis op de diepvriestrawlers gesorteerd, ingevroren en verpakt. De meest voorkomende wijze waarop de handel aan vis komt is via de afslagen, via importeurs of via contractvissers (die exclusief voor een handelaar/verwerker vissen). In de pelagische visserij wordt de vangst via eigen bedrijven verwerkt en internationaal afgezet. Deze vissers maken geen gebruik van de visafslag. Feitelijk speelt de visafslag een kleine rol in de totale Nederlandse vismarkt. De importvis wordt via de handel afgezet. De Nederlandse consument koopt voor een groot deel haar vis in de supermarkt, vooral in de vorm van geconserveerde en bevroren vis. Verse vis vindt via het gespecialiseerde kanaal, de viswinkel en in mindere mate de markt, haar weg naar de consument. De afzet via foodservice is minimaal. Afbeelding 4. Waardeketen Nederlandse vissector
Bron: (Laar, Rippen, & Tamminga, 2010)
De marktpartijen worden groter. Aan de vraagzijde vormen supermarktketens een grote inkoopkracht, aan de aanbodzijde fuseren handelsbedrijven en verwerkers tot grotere eenheden om aan de
17
logistieke en commerciële eisen van de supermarkten te kunnen voldoen. Die eisen leverbetrouwbaarheid, perfecte logistiek, sluitende tracking & tracing, alle certificaten en natuurlijk een kwalitatief goed product tegen een aantrekkelijke prijs. Vanuit de eisen van de retail komt ook de trend naar voren dat er meer op contract zal worden gevist: steeds minder aanvoer zonder eindbestemming is de trend. Om de kosten te verlagen en de logistieke snelheid te verhogen wordt ook in de visserij ketenverkorting nagestreefd. Net als in de groente- en fruitsector staat ook in de visserij de zoektocht naar meer toegevoegde waarde en onderscheidend vermogen in producten centraal. Dit om margeverbetering te realiseren. Paradoxaal genoeg blijkt de schaalvergroting van marktpartijen niet ten koste te gaan van kleinere bedrijven. Deze weten zich als niche speler en specialist staande te houden. De vraag naar een constante aanvoer en een voorspelbaar prijsniveau is niet met uitsluitend Nederlandse vangst te realiseren. Om jaarrond te kunnen leveren tegen een stabiele prijs wordt de Nederlandse vangst aangevuld met import. Zoals hiervoor gemeld zijn met name de krappe quota tijdens de crisis in de visserij aan het begin van deze eeuw er de oorzaak van dat de import van vis fors is toegenomen. Mede hierdoor is import inmiddels dé belangrijke pijler onder de draaischijffunctie van Nederland in de Europese vishandel. Importvis vormt een belangrijke concurrent voor Nederlandse vissers. De importvis is goedkoop terwijl het bewerken van de vis ook veel goedkoper in Zuidoost- Azië kan plaats vinden dan in Nederland. Daarnaast hebben andere soorten in Europa gevangen vis een sterkere positie t.o.v. van de voor de Nederlandse visserij belangrijke tong en schol verworven. De consument in Nederland kiest voor goedkopere vissoorten. Ook deze trend draagt bij aan een toename van de import van goedkope vis. Vis wordt in toenemende mate in de supermarkt verkocht, dit gaat ten koste van de gespecialiseerde verkooppunten De Nederlandse primaire visserij en de handel behoren tot de Europese voorhoede als het gaat om innovatie en duurzaamheid. Supermarkten eisen van hun leveranciers certificering en bewijsvoering dat zij zich aan de hoogste standaarden op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen houden. De vissector voorziet hierin door MSC certificatie. Probleem is dat de kosten die gemaakt moeten worden om aan de certificatie te voldoen nauwelijks kunnen worden terugverdiend. Tracking & Tracing voor via de visafslag aangevoerde vis, blijkt in de praktijk moeilijk waar te maken. Ook de primaire vissector streeft naar duurzaamheid en MVO. Innovatieve vistechnieken worden gestimuleerd. Tegelijkertijd staat het rendement van de primaire vissector onder druk onder meer door de sterk gestegen kosten voor brandstof en de druk op de opbrengstprijzen. 2.6. Conclusie
De agrarische sector is belangrijk voor Nederland en de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen is 1 van de 9 sectoren waar het topsectorenbeleid van de Nederlandse overheid zich op focust. Binnen het beleid wordt de nadruk gelegd op het belang van kennis en innovatie om de internationale toppositie van Nederland in de sectoren te behouden of te verbeteren. De uitgangspunten van dit beleid sluiten aan op de trends die actueel zijn binnen de agrarische sector. Het hoge kennisniveau en de daaruit voortvloeiende technologische voorsprong van de Nederlandse tuinbouw- en visserij zijn belangrijke comparatieve voordelen in de internationale markt waarop wordt geconcurreerd. Binnen dit onderzoek komt ook een nadeel van de topsectorenbenadering naar voren. Want naast de gekozen topsectoren zijn er ook andere sectoren die wellicht minder bijdragen aan de Nederlandse economie maar die toch een belangrijke rol spelen en innovatief zijn. Een goed voorbeeld hiervan is de visserij. De Nederlandse vissersvloot is modern en vooruitstrevend in Europa waar het gaat om duurzame vangsttechnieken. De Nederlandse visgroothandel is innovatief en speelt
18
een belangrijke rol in de Europese draaischijf die Nederland is binnen de visserij. Gericht overheidsbeleid op de regionale clusters van dit soort “niche sectoren” zou de dynamiek in de Nederlandse economie ook in meer economisch perifere gebieden ten goede komen. De belangrijke trends dragen bij aan de transitie van Nederland van productie- naar regieland. Handel, verwerking en logistiek worden belangrijker in de toekomst. Overheidsbeleid zal binnen de tuinbouwen visserij meer nadruk moeten leggen op het scheppen van goede voorwaarden voor de tertiaire sector (handel en verwerking) en logistiek (ook een topsector) omdat in deze sectoren de kracht van Nederland als regieland in de toekomst uiteindelijk wordt bepaald. Niet alleen het overheidsbeleid en de kracht van de primaire sectoren zijn mede bepalend voor de rol van Nederland als internationale draaischijf. Minstens zo belangrijk is de gunstige geografische ligging van Nederland en de daaraan gekoppelde aanwezigheid van de mainports Rotterdam en Schiphol. Indien deze twee mainports minder aantrekkelijk zouden worden door bijvoorbeeld een daling van de kwaliteit van de dienstverlening, stijging van de kosten of het hebben van onvoldoende capaciteit komt de rol van Nederlandse draaischijf in gevaar. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat investeren door de overheid in het goed functioneren van de mainports op langere termijn waarschijnlijk belangrijker is voor de regierol van Nederland dan investeren in (groei van) de primaire sector. Het belangrijkste thema voor de komende 10 jaar in de waardeketens lijkt de toename van de grootte van ketenpartijen en het rechtstreeks zaken doen waarbij zoveel mogelijk schakels worden uitgeschakeld. De rol van veilingen als verkoopkanaal zal hierdoor in belang steeds verder afnemen. Voor de korte termijnhandel komen hiervoor digitale handelssystemen, waar vraag en aanbod elkaar kunnen vinden, in de plaats. Hoewel het grootwinkelbedrijf, zoals de supermarkten, de dominante partij is als kanaal naar de consument, blijft het specialistische kanaal een functie houden, zij het op bescheiden schaal.
19
Hoofdstuk 3 Veilingen en coöperatieve afzetorganisaties 3.1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt de rol van de veilingen binnen de geselecteerde agrarische sectoren behandeld. Na een korte inleiding over het ontstaan van de veilingen wordt beschreven hoe veilingen de aangevoerde producten verkopen. De trends uit hoofdstuk 2 hebben invloed op de waardeketen en de positie van de veilingen in de waardeketen. De betekenis van deze veranderingen voor de veilingen en het verdienmodel van de veilingen wordt daarna weergegeven. In paragraaf 3.5 wordt een kwalificatie van het veilingvastgoed gegeven. Tot slot wordt het hoofdstuk afgesloten met een conclusie. 3.2. Veilingen, het veilsysteem, coöperaties
2012 was door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het jaar van de coöperatie. Het belang dat de Verenigde Naties aan de coöperatieve ondernemingsvorm toekent is in dit kader verwoord door Ban Ki-moon, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties: “Co-operatives are a reminder to the international community that it is possible to pursue both economic viability and social responsibility”. Een andere definitie van een coöperatie wordt gehanteerd door de Nationale Coöperatieve Raad voor land- en tuinbouw: ” Een coöperatie is een onafhankelijke onderneming in eigendom van en bestuurd door degenen die er gebruik van maken. Het is een onderneming in verenigingsverband waarbij het gaat om goede economische condities voor de leden op de langere termijn. Winst is hierbij geen doel, maar een middel” (Nationale Coöperatieve Raad voor de Land- en Tuinbouw, 2012a). In Nederland vindt je coöperaties van oudsher in de land- en tuinbouw en in de financiële dienstverlening. Maar ook in andere sectoren, zoals inkoopcoöperaties in de detailhandel of (van recentere datum) huisartsencoöperaties, is de coöperatieve ondernemingsvorm populair. Belangrijke kenmerken van de coöperatie zijn o.a. (Nationale Coöperatieve Raad voor land- en tuinbouw, 2012b): -
Een strategische focus op het ledenbelang. Lokale worteling en inbedding daar waar de leden gevestigd zijn. Lange termijn horizon. Een cultuur gericht op samenwerking. Eigendom en daarom financiering primair door leden. Het ontbreken van een zelfstandig winststreven (wel mogelijkheid tot winstuitkering). Grote mate van zeggenschap van de leden in de besluitvorming. Hoge mate van participatie van de leden. Behoud van zelfstandigheid van de leden buiten het domein van de coöperatie.
In de landbouw zijn coöperaties ontstaan om economische macht te creëren en schaalvoordelen te behalen. Coöperatieve veilingen zijn ook met een gelijksoortig doel opgezet, namelijk als afzetorganisaties om tegenwicht te bieden aan de toegenomen macht van de tussenhandelaren. De veilingcoöperaties zijn afzetcoöperaties. Het doel is het realiseren van de hoogste verkoopprijs voor de aangevoerde producten. De aangesloten leden zijn verplicht alle productie via de veiling af te zetten. Bij een te grote aanvoer wordt de overproductie uit de handel genomen en vernietigd. Door de samenwerking en de focus op het algemene strategische belang wordt het voor de tussenhandelaren onmogelijk gemaakt telers en kwekers tegen elkaar uit te spelen.
20
Visafslagen hebben een historie die terug gaat tot in de 16e eeuw. In de tuinbouw werd het veilen als afzetwijze veel later geïntroduceerd. De eerste groenteveiling waar de prijs werd bepaald bij afslag werd in 1887 gehouden in Broek op Langedijk. Vanaf deze tijd zijn aan het einde van de 19 eeuw in het hele land coöperatieve groente- en fruitveilingen opgericht. Bloemenveilingen zijn iets later ontstaan rond het begin van de 20e eeuw. De eerste bloemenveiling vond plaats in 1911 in Aalsmeer. Tot 1903 werd mondeling afgemijnd op de veilingen. Vanaf 1903 werd het technisch mogelijk om dit met de veilingklok te doen. Het coöperatieve veilsysteem is een succes gebleken. In de eerste helft van de 20e eeuw werden er meer dan 160 tuinbouwveilingen opgericht. In de tweede helft nam het aantal veilingen juist af door fusies van kleinere lokale en regionale coöperaties. De grootste teruggang in het aantal voedingstuinbouwveilingen vond plaats vlak na 1965, toen de wettelijke veilplicht werd afgeschaft. Deze veilplicht werd in 1934 ingesteld voor de groente- en fruitsector en bleef tot 1966 gehandhaafd. De sierteeltsector en daarmee de sierteeltveilingen namen juist een vlucht door het opheffen van de vergunningplicht die nodig was voor het telen van bloemen of planten. Door het slechte rendement in de groente- en fruitsector stapten veel groente- en fruittelers over op de sierteelt (Leest-Brand & Verhoef, 1998) . In de tweede helft van de jaren negentig nam het aantal veilingen verder af toen negen coöperatieve tuinbouwveilingen fuseerden tot Voedingstuinbouw Nederland (Hendrikse & Bijman, 2001). Op dit moment kent Nederland 6 sierteeltveilingen, 11 visafslagen en 3 groente- en fruitveilingen. Daarnaast zijn nog enkele kleine niche veilingorganisaties actief. In de interviews is door verschillende deskundigen aangegeven dat de coöperatieve gedachte in de praktijk aan kracht heeft ingeboet. Dit kan onder andere worden verklaard door de trend van de toegenomen schaalvergroting. Grote bedrijven kunnen gemakkelijker zelfstandig of in samenwerking met enkele andere grote partijen de markt benaderen. Daarnaast is binnen de afzetcoöperaties de schaalgrootte tussen de verschillende leden aanleiding tot onvrede over zeggenschap en beleid binnen die coöperaties. Toch wordt het concept van de coöperatie gezien als een samenwerkingsvorm die mits gemoderniseerd ook in de toekomst succesvol zal zijn. Interessant is een ontwikkeling als de sociale media, waar “communities” van mensen worden opgericht die een gezamenlijk doel nastreven. De conclusie is dat de coöperatieve ondernemingsvorm die een sociale én commerciële kant heeft ook in de toekomst veel in de agrarische sector zal worden gebruikt. Net als in een cluster wordt door samen te werken maar ook te concurreren een zichzelf versterkende organisatie en marktmacht ontwikkeld. Wat in de toekomst anders zal zijn is de dynamiek binnen de coöperaties, leden zullen sneller van coöperatie of coöperatieve samenwerkingsvorm wisselen als het deelbelang hier aanleiding toe geeft. 3.3. De rol van veilingen in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector
Het eigendom van de coöperatieve veilingen berust bij de leden. De coöperatie is een vereniging, waarbij de leden van de vereniging een belangrijke stem hebben in het beleid van de coöperatie. De leden benoemen een bestuur dat verantwoording aflegt aan het hoogste beslisorgaan in de coöperatie: de Algemene Ledenvergadering. De leden zijn doorgaans zeer betrokken bij de coöperatie waaraan zij verplicht zijn hun volledige productie ter verkoop aan te bieden. Deze betrokkenheid wordt ook vergroot door de verplichte ledenlening. Een lid betaalt jaarlijks een bedrag aan de coöperatie. Het geld dat op de ledenlening wordt bijgeschreven blijft eigendom van het lid en jaarlijks wordt een percentage van het geleende bedrag als vergoeding aan het lid uitgekeerd. Meestal gaat het om een achtergestelde lening.
21
Coöperatieve veilingen hebben tot doel het organiseren van een zo efficiënt mogelijke markt voor de afzet van de producten van de leden. Dit wordt bereikt door een marktplaats van voldoende schaalgrootte fysiek te koppelen aan een zo groot mogelijk aantal afnemers. Door het samenbundelen van een zo groot mogelijke koopkracht, wordt de beste prijs voor de leden van de coöperatie gerealiseerd. Daarnaast wordt efficiency bereikt door snelheid en transparantie van het verkoopproces door middel van de veilingklok. Alle kopers krijgen de prijzen te zien en kunnen op deze manier de waarde van de aangeboden producten op het moment van verkoop (daghandel) vaststellen. Een veiling komt het best tot zijn recht in een markt waarbij sprake is van doorzichtigheid, standaardisatie van producten zoals eenduidige verpakkingen en verpakkingseenheden, veel kleine aanbieders en concurrentie die vooral op basis van prijs plaats vindt (Bosch & Rademakers, 1998, pp. 69-82). De veiling faciliteert dus het tot stand komen van de juiste prijs voor een partij producten. Zelf is de veiling geen handelaar en wordt zij ook geen eigenaar van het product. Op dit moment zijn er elf fysieke visafslagen in Nederland: Lauwersoog, Urk, Harlingen, Den Helder, Den Oever, IJmuiden, Scheveningen, Colijnsplaat, Stellendam, Breskens en Vlissingen. Er is sprake van de volgende combinaties: Urk/Harlingen, Scheveningen/Stellendam/Colijnsplaat (United Fish Auctions), Den Helder/Texel/Den Oever en Vlissingen/Breskens. Qua omzet is visafslag Urk de grootste visafslag met een omzet van €103 miljoen in 2012, gevolgd door IJmuiden met een omzet van € 49 miljoen in 2012. De verschillende afslagen kennen elk hun eigen specialisatie. De sierteeltsector kent en 6-tal fysieke veilingen waarvan er 5 gefuseerd zijn tot 1 bedrijf: Bloemenveiling FloraHolland. De 5 veilingen zijn gevestigd in Rijnsburg, Aalsmeer, Naaldwijk, Eelde en Bleiswijk. Veiling Plantion is gesitueerd in Eelde. De omzet van FloraHolland bedroeg in 2012 €4,4 miljard en de omzet van Plantion bedroeg in 2012 €101 miljoen. De 3 belangrijkste groente- en fruitveilingen zijn: Veiling Zaltbommel (omzet in 2011 35,2 miljoen), veiling Zon gevestigd in Venlo (omzet 2012 € 553 miljoen), Fruitmasters uit Geldermalsen (omzet 2011 € 113 miljoen). The Greenery heeft als coöperatieve afzetorganisatie (ontstaan uit veilingen) meerdere vestigingen (omzet 2012 1,3 miljard) een klein deel hiervan wordt nog gerealiseerd via klokverkoop. Tot in de tachtiger jaren van de vorige eeuw, vervulde de veiling een klassieke rol in de visserij- en tuinbouwketens. Schematisch ziet de “klassieke” waardeketen er als volgt uit: Afbeelding 5. Klassieke waardeketen
De veilingklok was het dominante instrument om de aangevoerde dagverse producten te verhandelen. De markt bestond toen nog uit een groot aantal aanbieders en een groot aantal vragers. Door de ontwikkelingen zoals beschreven in hoofdstuk 2 is er een grote diversiteit van productieketens ontstaan. Producenten beleveren inmiddels via allerlei kanalen de consument. Als belangrijkste oorzaken voor deze ontwikkelingen worden genoemd; digitalisering, schaalvergroting en internationalisering. Vooral de schaalvergroting die is opgetreden in de detailhandel (supermarktketens, tuincentra, e.d.) en de schaalvergroting in de productie hebben het ontstaan van directe contacten en contracten tussen leveranciers en (detail)handel bevorderd. Daarnaast heeft de toename van buitenlandse concurrentie er aan bijgedragen dat het direct zaken doen tussen (grote) marktpartijen in Nederland gemeengoed is geworden.
22
De basis van de veilingen, de veilingklok als centraal verkoopsysteem, neemt hierdoor snel in belang af. De verschillen per sector zijn echter groot. In de groente- en fruitsector is de veiling als afzetwijze bijna helemaal verdwenen terwijl de veilingklok in de sierteeltsector een dominante verkoopwijze is. In de praktijk blijkt de positie van de veilingklok ook in de sierteeltsector de laatste jaren versneld af te nemen. In de visserij behouden de veilingen vooralsnog hun positie, maar het aandeel in de totale markt is klein en het relatieve belang in de markt neemt af door de groeiende importstromen, die volledig buiten de veiling omgaan. De verkoop van producten die eerst via de veilingklok werden afgezet is verschoven naar directe lijnen tussen producenten, groothandel en grootschalige retail. Veilingen in de visserij en sierteeltsector hebben hierop ingespeeld door het aanbieden van diensten om te bemiddelen in deze directe handel tussen producent en afnemer. In de sierteeltsector hebben de veilingen hierin een positie weten te verwerven. In de visserij zijn proeven geweest met het bemiddelen van partijen vis door de afslagen, maar dit is nog niet goed van de grond gekomen. In de groente- en fruitsector zijn de veilingen niet met deze ontwikkeling meegegaan: zij hebben lang vastgehouden aan de veilingklok als verkoopinstrument. Dit, terwijl de afzet van groente en fruit voor een belangrijk deel (80%) via supermarkten geschiedt. Juíst supermarkten vragen een andere systematiek van prijsvorming en logistiek. Omdat de inkoop via de veilingklok niet aan de wensen van de supermarkten kon voldoen zijn zij direct in het binnenland en buitenland gaan sourcen. In de groente- en fruitsector hebben deze directe contacten al begin jaren 90 tot uitholling van de functie van de coöperatieve veilingen geleid: de handel ging steeds meer om de veilingen heen. Om toch een machtsblok tegen de macht van de retail te organiseren zijn veilingen in de groente- en fruitsector gefuseerd en/of hebben handelsbedrijven opgezet. The Greenery is een goed voorbeeld van een fusiebedrijf van veilingen die feitelijk tot een coöperatief handelsbedrijf zijn getransformeerd. Met het verdwijnen van de centrale rol van de veilingklok zijn andere verkoopwijzen en organisaties ontstaan. Dit speelt vooral in de groente- en fruitsector waar een verregaande versnippering van het aanbod gaande is. Dit komt doordat telers uit onvrede zich afscheiden van de grote (vaak uit fusieveilingen ontstane) afzetcoöperaties. Er zijn drie belangrijke argumenten om niet deel uit te maken van een grootschalige coöperatieve afzetorganisatie: − − −
Het gebrek aan gerichte marketingactiviteiten voor speciale producten. Het gebrek aan onderscheidend vermogen door blokvorming van verschillende telers tot 1 homogeen blok, zoals in de groente- en fruitsector gebruikelijk is. Door de leveringsplicht binnen de coöperatieve afzetorganisaties ontbreekt het innovatieve kwekers om speciale producten via andere gespecialiseerde afzetkanalen af te zetten.
Deze argumenten gelden in veel mindere mate voor de sierteeltsector, waar elke partij van een kweker afzonderlijk geveild wordt of kan worden bemiddeld. De naam van de kweker is zijn kwaliteitsgarantie en dit wordt door de handel dan ook financieel gewaardeerd door hogere prijzen voor een kweker met hoge kwaliteit ten opzichte van kwekers met een gemiddelde kwaliteit. In de visserij speelt het onderscheidend vermogen voor de aangevoerde vis ook een rol. Maar deze ligt meer op productniveau; vis uit een bepaald gebied van een bepaalde grootte en kwaliteit wordt gesorteerd en geveild; door de veilingklok komt voor het product een reële prijs tot stand. De reputatie van de aanvoerende visser heeft overigens wel invloed op de prijsvorming. Een belangrijke verandering voor het logistieke en commerciële proces rond de veilingklokken is de introductie van de digitale veilingklok. Met de introductie van de digitale klok is de virtualisering van het
23
veilproces ingezet. Dit draagt bij aan een betere prijsvorming doordat het mogelijk is gemaakt voor kopers om mee te bieden zonder aanwezig te hoeven zijn in de mijnzalen. Hierdoor wordt de koopkracht voor de daghandel op de klok vergroot en daarmee een betere prijsvorming voor de leden van de veiling gerealiseerd, zo is de veronderstelling. De toegenomen transparantie heeft echter ook weer een prijsdrukkend effect. Een ander belangrijk gevolg van deze vorm van virtualisering is het loskoppelen van het logistieke en het commerciële traject. Door de ontkoppeling van de fysieke en commerciële transactie kan de logistiek meer efficiënt worden ingericht wat leidt tot kostenbesparing in de gehele keten. In de dagverse handel is het schouwen een belangrijk onderdeel van het aankoopproces. Onder schouwen wordt verstaan dat de inkopende bedrijven voor aanvang van de veiling de te veilen producten kunnen zien, proeven, ruiken, voelen, zodat zij een oordeel kunnen vormen over de kwaliteit van het te veilen product. Doordat het koopproces steeds meer losgekoppeld raakt van het fysieke product komt de mogelijkheid tot het schouwen steeds meer in het gedrang. Binnen de veilingen en coöperatieve afzetorganisaties zijn er methoden ontwikkeld die het schouwen vervangen zodat de koper die niet het product kan inspecteren toch een betrouwbaar beeld van de kwaliteit van het aangeboden product kan krijgen: −
−
−
Bij The Greenery, is het schouwen vervangen door een strenge keuring door medewerkers van het Kwaliteits Controle Bureau. Hierdoor is de koper ervan verzekerd dat de gewenste kwaliteit wordt geleverd. Binnen FloraHolland is dit onder meer opgelost door een systeem waarbij de teler zelf de kwaliteit beoordeelt. De betrouwbaarheid van deze zelfkeuring wordt aan de inkopers bekend gemaakt door een “betrouwbaarheidsindex”. De veiling controleert de juistheid van de kwaliteitsinformatie steekproefsgewijs. De klanten van visveiling Urk, die op een andere locatie dan de veiling via de computer kopen, hebben vaak een (informeel) contact binnen de veiling, of een collega handelaar die ter plekke de kwaliteit van de aangevoerde vis controleert.
Verbetering van conserveringstechnieken zal tot gevolg hebben dat de producten steeds minder dagvers zijn. Het moment van verkoop en het moment van fysiek leveren komen steeds verder uit elkaar te liggen. De logistiek binnen veilingen en afzetorganisaties verandert hierdoor. De geïnterviewde deskundigen verwachten dat er behoefte zal ontstaan aan centrale locaties, waar een voorraad van (de langer houdbare) versproducten kan worden opgeslagen zodat just in time leveringen aan de grootschalige retail (nog) beter mogelijk worden. Veilingen en coöperatieve afzetorganisaties zouden deze rol goed kunnen vervullen. Dit vraagt echter wel een andere werkwijze en ander ruimte-/vastgoedgebruik dan veilingen van oudsher gewend zijn. 3.4. Het verdienmodel van veilingen Veilingen hebben verschillende inkomstenbronnen. Grofweg zijn deze in 5 groepen in te delen; omzet gerelateerde heffingen en commerciële diensten, logistieke heffingen, inkomsten uit verhuur van logistieke middelen, het leveren van facilitaire diensten inclusief verhuur van onroerend goed en financiële diensten. Aan aanvoerzijde wordt er onderscheid gemaakt tussen leden van de veiling en aanvoerders die geen lid zijn. Aan de aanvoerders die geen lid zijn worden hogere tarieven in rekening gebracht voor het gebruik van de faciliteiten van de veiling. − Omzet gerelateerde heffingen en commerciële diensten Veilingen brengen kosten in rekening voor alle omzet die via de verkoopsystemen van de veiling wordt verhandeld. Zowel aanvoerders als kopers zijn een retributie, een percentage over de opbrengst van de verkochte producten, verschuldigd. Daarnaast zijn er tarieven voor alternatieve commerciële
24
diensten anders dan veilen via de klok. Zoals digitale aansluitingen op het klok/veilproces, kosten voor bemiddeling en directe verkoop e.d. maar ook huur van een plaats bij de klok. − Logistieke heffingen Aanvoerders en kopers kunnen verschillende zaken laten uitvoeren door de veiling, bij de visafslag worden kosten voor ligplaatsen, het lossen, sorteren en verladen van vis in rekening gebracht. Bij tuinbouwveilingen worden vergelijkbare handelingskosten in rekening gebracht zoals kosten voor handling of verdeling van grote partijen over kleinere kopen, kosten voor intern transport en het (gekoeld) opslaan van aangevoerde en gekochte producten. − Verhuur van logistieke middelen Door de keten heen wordt gebruikt gemaakt van zoveel als mogelijk gestandaardiseerde logistieke middelen. Veilingen zijn vaak eigenaar van deze middelen en brengen hier huur voor in rekening. Denk hierbij aan huur van pallets, karren, fust, maar ook kosten voor het reinigen en herstellen van (beschadigde) logistieke middelen. − Financiële diensten Veilingen leveren financiële diensten zoals het faciliteren van financiële transacties tussen bij de veiling aangesloten partijen en het financieren van investeringen. − Facilitaire diensten inclusief verhuur van onroerend goed Veilingen proberen hun aanvoerders en klanten te binden door het aanbieden van goede facilitaire dienstverlening zoals; telecom- en ICT-diensten, water, elektriciteit, schoonmaak- en restauratieve voorzieningen maar ook ijs voor het koelen en conserveren van vis, het leveren van materialen en parkeervoorzieningen. Daarnaast wordt er ruimte geboden aan aanvoerders en kopers. In de visafslag bijvoorbeeld kunnen kantoren en koelruimtes worden gehuurd, binnen de sierteeltwereld hebben veilingen vastgoed als strategisch middel ingezet om koopkracht te binden. In mindere mate geldt dit ook voor de groente- en fruitsector. 3.5. Veilingvastgoed
Veilinggebouwen zijn bedrijfspanden, de verschillende processen rond het veilen van producten worden er gefaciliteerd. Enerzijds wordt ruimte geboden aan de commerciële en logistieke processen rond de verkoopsystemen van de veilingen, anderzijds vinden in en rond veilingen logistieke processen van de kopers plaats. Van Gool (2007, pp. 86-87) omschrijft bedrijfspanden als “fabrieksgebouwen, bedrijfshallen, logistieke- en distributiecentra, groothandelsgebouwen en opslagruimten. Het betreft vaak incourant onroerend goed”. De reden hiervoor is dat bedrijfspanden vaak bedrijfsspecifiek zijn, de constructie en indeling is meestal afgestemd op het specifieke proces van het bedrijf dat zijn activiteiten in het onroerend goed uitoefent. Kenmerken van incourant vastgoed zijn: − − −
Weinig mogelijkheden tot alternatieve aanwendbaarheid. Geringe verhandelbaarheid. Weinig referentiegebouwen om een waarde te bepalen.
Veilingen en visafslagen kunnen soms ook als (groot)handelsgebouw worden gekarakteriseerd. Dit omdat hier vaak meerdere handelsbedrijven zijn gehuisvest. Onroerend goed van veilingen kent een specifieke inrichting en is van oudsher volgens een vaste basisstructuur opgebouwd. De veilingklok en de daarbij behorende logistieke processen zijn hierbij het uitgangspunt.
25
Schematisch weergegeven: Afbeelding 6. Schema basisstructuur logistieke stroom binnen de veiling.
Doordat het veilen een uniek logistiek proces met zich meebrengt, zijn ook de veilinggebouwen uniek te noemen en daarmee kan het vastgoed rond de veilingklok als incourant worden gekwalificeerd. Veilinggebouwen verschillen van courant vastgoed op de volgende aspecten: − − −
− −
−
−
−
−
Omvang; de veilinggebouwen zijn doorgaans grote complexe gebouwen. Indeling; de indeling is uitgelegd op logistiek die vereist is voor het uitvoeren van de logistiek rond de verkoop via de veilingklok. Flexibiliteit; is beperkt door de aard van de logistiek en de functie. Processen zijn onderling afhankelijk. Gebouwen zijn niet ontwikkeld op het faciliteren van andere activiteiten dan veiling gerelateerde activiteiten. Functionaliteit; door de afwijkende maatvoering en technische uitvoering is veilingvastgoed moeilijk voor andere functies geschikt te maken. Locatie; centraal in productiegebieden, maar niet bij algemene logistieke knooppunten in Nederland. Daardoor minder interessant voor algemene logistieke activiteiten of ondernemingen die niet aan de sector gerelateerd zijn. Bereikbaarheid; door de schaalgrootte heeft de overheid vaak voldoende geïnvesteerd in de infrastructuur rond de veilingen, de ligging buiten de grote verkeersaders maakt veilingen minder courant. Uitstraling; gebouwen zijn vooral ontworpen op functionaliteit. Door de coöperatieve structuur worden grote investeringsbeslissingen aan de Algemene Ledenraad voorgelegd. In de praktijk blijkt dat dit soort investeringen onder druk van de leden vooral sober uitgevoerd worden. Eigendom; mede door de financiële kracht en financieringsstructuur van de coöperatie via de ledenrekening en het specifieke karakter van het onroerend goed is onroerend goed vaak in eigendom van de coöperatie. Emotie; het vastgoed beheer wordt beïnvloed door besluiten die worden genomen binnen de Algemene Ledenraad. Schommelingen van de sentimenten in de business van de dagverse producten die de leden produceren hebben hun weerslag op de besluitvorming binnen de coöperatie.
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven dat de diverse sectoren structureel aan het veranderen zijn. Ook de rol van de veilingen verandert. Dit heeft gevolgen voor het gebruik en de functionaliteit van het vastgoed. Als de eisen, wensen en bedrijfsvoering zodanig veranderen dat het vastgoed niet meer voldoet, spreekt men van het einde van de functionele levensduur. Het vastgoed kan technisch nog in prima staat verkeren, maar toch haar gebruikswaarde verliezen. In het kader van dit onderzoek is niet naar de technische of economische levensduur gekeken, maar uitsluitend naar de functionele levensduur. 3.6. Conclusie De veilingklok is een instrument dat bij uitstek geschikt is voor het verkopen van versproducten tegen dagprijzen. Supermarktketens zijn dominante partijen die planmatig tegen vooraf vastgestelde prijzen zaken willen doen. De schaalvergroting aan aanbodzijde waarbij grote investeringen dienen te worden terugverdiend draagt ook bij aan de wens van voorspelbaarheid van de prijzen. Gecombineerd met de
26
verbetering van technologie op het gebied van productie, houdbaarheid en informatie uitwisseling wordt de basis onder de veilingklok als verkoopsysteem uitgehold. De behoefte aan dagprijsvorming neemt af, de behoefte aan voorspelbare prijsvorming op langere termijn neemt toe. Dit heeft tot gevolg dat de rol van de veilingklok, hét instrument voor transparante dagprijsvorming steeds minder belangrijk zal worden. In de groente- en fruitsector speelt de veilingklok nauwelijks nog een rol, in de sierteeltsector zal deze snel afnemen maar naar verwachting niet helemaal verdwijnen en in de visserij zal de rol van de veilingklok zijn positie weten te bestendigen. Verkoop via een veiling tegen dagprijzen zal plaats maken voor alternatieve verkoopvormen waarbij meer direct tussen grote partijen zaken wordt gedaan. De marktmacht van vooral de grote retailketens dwingt de producenten tot het vormen van consortia of samenwerkingsverbanden die voldoende schaalgrootte hebben om tegenwicht tegen de commerciële kracht van deze retail partijen te kunnen bieden. De coöperatieve organisatievorm blijft hiervoor naar mijn verwachting een veelgebruikte organisatievorm van deze nieuwe afzetorganisaties. De telersverenigingen in de groente- en fruitsector zijn hier een goed voorbeeld voor van. Veilingen zullen zich aan moeten passen aan deze nieuwe realiteit. De omvang van de operatie zal afnemen doordat de handel zich steeds minder op 1 fysieke centrale plaats zal hoeven te concentreren. Virtualisering van de handel zal dit alleen maar versterken. Dit heeft consequenties voor de logistiek binnen de keten en de veilinggebouwen. Het verdienmodel van de veilingen zal hiermee veranderen. In de toekomst wordt het mogelijk om alle 5 de elementen die nu samen de basis vormen van het verdienmodel van de veiling separaat uit te laten voeren. Als de transactiekosten maar laag genoeg zijn zal er in de keten een partij opstaan die zich profileert op 1 van deze elementen. Veilingen zullen zich om moeten vormen naar coöperatieve afzetorganisaties, waarbij de kracht van de centrale marktplaats wordt bepaald door de schaalvoordelen en efficiency die worden gerealiseerd op elk van de 5 elementen van het verdienmodel. Als de (veiling)organisatie een element onvoldoende beheerst, zal zij deze verliezen aan de markt en aan belang inboeten.
27
Hoofdstuk 4 Clusters en internationale handel
4.1. Inleiding
De oorsprong van het succes van Nederland als internationaal knooppunt in de agrarische sector ligt in de kracht van de productieregio’s. Rond de productiegebieden zijn sterke clusters ontstaan die aan de basis staan van de positie die Nederland inneemt in de internationale handel. In dit hoofdstuk wordt een theoretisch kader geschetst dat dient als theoretische onderbouwing van de transitie van Nederland van productieland naar regisseur van internationale handel in de agrarische sector. Eerst wordt de theoretische grondslag behandeld die een verklaring kan geven van de geografische spreiding van agrarische productieregio’s en hoe deze regio’s uit hebben kunnen groeien tot sterke economische clusters. Economisch geografische- en clustertheorieën vormen hiervoor de basis. Vervolgens worden enkele theorieën die de internationalisering van de handel verklaren behandeld zoals de comparatieve kostentheorie en de transactiekostentheorie. 4.2. Economisch geografische theorie
In de economische geografie wordt geprobeerd een verklaring te geven van de geografische verdeling van economische activiteiten. De belangrijkste thema’s daarbij zijn: de reden waarom een bepaalde economische activiteit op díe specifieke locatie plaats vindt en wat er precies wordt gedaan op díe specifieke locatie. Binnen de economische geografie is een uitgangspunt dat bedrijven rationeel zijn en kiezen voor een locatie omdat deze economisch het meest optimaal is. Denk hierbij aan de klassieke geografische theorieën die stellen dat de ondernemer op die locatie produceert waar de totale kosten voor productie en transport het laagst zijn of waar de opbrengsten het hoogst zijn. Onder invloed van technologische vooruitgang en trends als globalisering, digitalisering en verduurzaming, veranderen argumenten die de geografische spreiding van economische activiteiten verklaren. Mogelijk zouden bepaalde activiteiten vandaag op een andere locatie in Nederland, of zelfs buiten Nederland, gesitueerd worden als er geen historie was van langdurige productie en de daarmee samenhangende handelsactiviteiten in bepaalde regio’s. Anders gezegd: “history matters”. In de evolutionaire benadering van de economische geografie wordt niet alleen van bewuste keuzes uitgegaan, maar wordt als element padafhankelijkheid toegevoegd. Evolutionaire theorieën geven een verklaring voor het ontwikkelen van economische regio’s. Regio’s worden gekozen als vestigingsplaats voor spin-offs van een reeds in een regio gevestigd moederbedrijf. Nieuwe bedrijven kiezen de regio als netwerk waarin zij hun activiteiten kunnen ontplooien. Regio’s kunnen bij toeval zijn ontstaan, vaak getriggerd door een innovatie of innoverende bedrijfsactiviteit. Waar dit ontstaat, is moeilijk voorspelbaar. Eerst zal de bedrijvigheid die voortkomt uit een dergelijke innovatie zich moeten ontwikkelen tot een sector; een dynamisch samenspel van bedrijven rond de nieuwe activiteit of innovatie. Vervolgens kunnen er clusters binnen de sector ontstaan. Als deze succesvol blijken, kan door padafhankelijkheid voorspeld worden hoe deze clusters zich verder ontwikkelen. Door de clustering ontstaat een zichzelf versterkend systeem door concurrentie én samenwerking. De evolutietheorie let vooral op leereffecten die binnen de clusters van bedrijven kunnen optreden. De evolutionaire theorieën worden binnen de geografische economie de laatste decennia gezien als een benadering die het beste de continuïteit en veranderingen in de economie weergeven (Atzema, Rietbergen, Lambooy, & Hoof, 2012, pp. 99-107).
28
Een klassieke locatietheorie die aansluit bij de strekking van dit onderzoek is de theorie met betrekking tot agrarisch grondgebruik van de Duitse econoom J.H. von Thünen. Hij verklaarde dat de plek waar een gewas werd verbouwd afhankelijk was van de prijs van de grond: hoe vruchtbaarder de grond hoe duurder en hoogwaardiger de gewassen die de boer daarop teelde. Naast de locatie zijn voor von Thünen de transportkosten van die plek naar de marktplaats een verklaring voor de locatie van agrarische bedrijvigheid. De benadering van von Thünen wordt in theorieën die men rekent tot de neo klassieke school verder uitgebouwd. De neo klassieke theorieën houden met meer facetten rekening dan het minimaliseren van operationele en transportkosten. Neo klassieke economen houden ook rekening met andere facetten zoals concurrenten en marktwerking. Bedrijven proberen schaalvoordelen te halen en kiezen voor de meest voordelige combinatie van productiefactoren. Het doel is het genereren van zo hoog mogelijke opbrengsten (McCann, 2001). Vanuit deze locatietheorieën kan worden verklaard dat de grote glastuinbouwgebieden nabij bevolkingsconcentraties in Nederland én Duitsland zijn ontstaan, zoals het Westland en Aalsmeer in de Randstad en de regio rond Venlo als productiegebied nabij het dichtbevolkte Ruhrgebied. Deze gebieden hebben zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot clusters van bedrijvigheid van aan de sector gerelateerde bedrijven. De visserij heeft zich niet geconcentreerd rond dichtbevolkte gebieden. Natuurlijk heeft dit te maken met de aanwezigheid van de primaire sector: de vissers. Blijkbaar wegen argumenten die ontleend kunnen worden aan de actuele trends en ontwikkelingen in de economie niet op tegen de historische band met deze vissersplaatsen en de voordelen van vestiging in de clusters rond deze plaatsen. De clustering in de agrarische sector heeft in de afgelopen decennia voornamelijk plaatsgevonden in de nabijheid van de productiegebieden en de daaraan gerelateerde bedrijven. Nabijheid van verwante bedrijvigheid is tot nu een belangrijkere factor voor de geografische clustering dan de aantrekkingskracht van nabijheid van de markt (de dichtbevolkte gebieden) gebleken. Hieruit blijkt dat padafhankelijkheid uit de evolutionaire benadering een belangrijke factor is voor de huidige geografische verdeling van agrarische clusters over Nederland. Op basis van de gesprekken en het literatuuronderzoek wordt verwacht dat in de nabije toekomst de klassieke geografische theorieën als verklaring voor de geografische spreiding van agrarische activiteiten weer in belang zullen toenemen. De reden hiervoor is dat geholpen door de technologische vooruitgang en trends als globalisering, digitalisering en verduurzaming, bedrijvigheid zich meer zal gaan concentreren op die plekken waar economisch het meest optimaal geproduceerd kan worden. Dit betekent echter niet dat deze herclustering binnen de grenzen van Nederland plaats zal vinden. Bedrijven kunnen door deze ontwikkelingen weer meer rationele keuzes maken en worden steeds minder beperkt door padafhankelijkheden die in het verleden als beperking golden. Voorbeelden hiervan zijn viskweek in Azië die vervolgens via Nederland naar de rest van Europa wordt gedistribueerd. Het kweken van groente op de meest optimale plek rond de evenaar of elders in Europa, dicht bij agglomeraties of groeimarkten richting Oost Europa. 4.3. Cluster theorie
Ongeacht de theoretische benadering blijkt dat er economische voordelen kunnen worden gehaald uit de nabijheid van bedrijvigheid. Door de vestiging van bedrijven bij elkaar treden er agglomeratieeffecten op. Dit zijn effecten die ervoor zorgen dat er in het cluster van bedrijven een hogere economische groei en welvaart wordt bereikt dan wanneer de bedrijven separaat van elkaar zouden
29
opereren. Bedrijven die in een cluster zijn gevestigd veroorzaken door hun economisch handelen wederkerige voordelen. Deze voordelen worden ook wel externe-effecten of agglomeratieexternaliteiten genoemd. De klassieke verklaring voor het optreden van agglomeratie-effecten gaat er van uit dat wanneer een regio over locatievoordelen beschikt er in de loop van de tijd een concentratie van bedrijvigheid ontstaat. Het hogere productieniveau en welvaart in een dergelijk gebied is vooral te verklaren door de aanwezigheid van deze specifieke locatievoordelen. In de clustertheorieën worden agglomeratieeffecten vooral verklaard door de vestigingsplaatskeuze, door de samenclustering van bedrijven en de aantrekkingskracht op personeel ontstaat een zichzelf versterkend systeem. Bronnen voor voor het optreden van agglomeratie-externaliteiten zijn: nabijheid van ondernemingen, aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd personeel en kennis spill-overs (Groot, Marlet, Teulings, & Vermeulen, 2010, p. 50). Over het ontstaan en de werking van clusters zijn diverse theorieën ontwikkeld. In deze paragraaf worden enkele belangrijke clustertheorieën toegelicht. Een definitie voor het begrip cluster wordt gegeven door de OECD Focus Group on Cluster Analysis and Cluster–based policy: “Clusters zijn productienetwerken van onderling sterk afhankelijke bedrijven (inclusief gespecialiseerde toeleveranciers) die met elkaar zijn verbonden in een waarde toevoegende productieketen”. Vaak worden in clusters strategische allianties aangegaan met kenniscentra als universiteiten, onderzoeksinstellingen en met klanten (Roeland, Hartog, Sinderen, & Hove, 1999). In het algemeen wordt de econoom Alfred Marshall beschouwd als de eerste die in 1922 het industriële district als cluster beschreef in het boek Principles of Economics (Cortright, 2006). Alfred Marshall herkende het succes van bedrijvenclusters. Hij heeft dit beschreven met zijn concept van de “industrial districs” waarmee hij in gaat op de agglomeraties van kleine en middelgrote bedrijven die in dezelfde of gerelateerde industrie opereren (Marshall, 1890). De districten van Marshall functioneren als autonome agglomeraties van private bedrijven die concurreren in dezelfde markten, samen met gespecialiseerde toeleveranciers en afnemers. De voordelen van nabijheid voor de kleine bedrijven kunnen worden gezien als schaalvoordelen die normaal alleen door een groot bedrijf kunnen worden gehaald. Benoemde in 3 soorten voordelen: de zogenaamde “localization externalities” (Marshall, 1890): 1. Locatie specifieke schaalvoordelen: binnen een industrieel district kunnen specialisaties optreden, zowel voor het district als geheel als voor de individuele bedrijven binnen het district. Door de variatie in gespecialiseerde bedrijven die ontstaat, kunnen bedrijven profiteren van elkaars specialisme en efficiency hierdoor worden binnen het cluster schaalvoordelen worden behaald. 2. De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde arbeid, door de aanwezigheid van een groot aantal werknemers wordt het gemakkelijker de openstaande vacatures door de meest geschikte werknemer in te laten vullen. 3. Het ontstaan van kennis “spillovers”, door directe contacten leren bedrijven en personen van elkaar wat leidt tot een toename innovatie Op basis van het gedachtegoed van Marshall zijn er sinds het einde van de 19e eeuw nieuwe studies gepubliceerd en theorieën ontwikkeld. Een belangrijke theorie is de groeipooltheorie van Perroux (1950), waarin het belang van 1 groot bedrijf voor een gespecialiseerd cluster wordt benadrukt. Het gaat in de theorie van Perroux om een relatief groot bedrijf actief in een groeisector. Dit “bedrijf” kan overigens ook een grote organisatie zijn zoals een universiteit of in het geval van de Nederlandse agrarische clusters een veiling. Doordat deze grote onderneming veel contacten onderhoudt met andere bedrijven in de regio trekt in de hele regio
30
5
vraag en aanbod aan. Perroux (1955) beschreef 4 polarisatie effecten die op kunnen treden door de aanwezigheid van een grote onderneming in een regio (Atzema, Rietbergen, Lambooy, & Hoof, 2012): 1. Technische polarisatie; een deel van de bedrijven waar het sleutelbedrijf goederen en diensten aan levert en van afneemt, zal zich uiteindelijk bij het sleutelbedrijf vestigen. 2. Inkomenspolarisatie; dit heeft betrekking op de toegenomen werkgelegenheid bij zowel het sleutelbedrijf als de aan het sleutelbedrijf gerelateerde bedrijven die zich in de nabijheid hebben gevestigd. Dit is een versterkend effect, waarbij door de toename van werkgelegenheid bij alle bedrijven het inkomen in de regio stijgt. Hier profiteren de bestaande organisaties van en dit zorgt weer voor een toename van de aantrekkingskracht voor nieuwe bedrijven. 3. Psychologische polarisatie; door de economische voorspoed die ontstaat door de synergie tussen de vestiging van het sleutelbedrijf en de gerelateerde bedrijven krijgt de regio aantrekkingskracht. Andere bedrijven willen zich vestigen in de regio, wat weer versterkend voor de hele regio werkt. 4. Geografische polarisatie; de combinatie van de hiervoor genoemde effecten zorgen voor een structurele economische verandering van de regio waardoor toekomstige groei gewaarborgd wordt. In de theorie van Perroux kan de overheid een grote bijdrage leveren door het scheppen van voorwaarden die een vestiging van de onderneming in een regio mogelijk te maken. Door de komst van een belangrijke onderneming kan een regio economisch tot bloei worden gebracht. Regionaal beleid in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw was vaak gebaseerd op de ideeën van Perroux. Landelijk gezien kan dit problemen geven; als een groot bedrijf van de ene naar de andere regio wordt verplaatst, kan dit de oorspronkelijke regio economisch schaden. Daarnaast zorgt het plaatsen van 1 dominante onderneming in een regio mogelijk voor een eenzijdige economische ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de rol van veilingen in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector uiteengezet. Veilingen kunnen gezien worden als de bedrijven die de sleutelrol in een cluster vervullen en polarisatie teweeg brengen zoals in de theorie van Perroux. Hoewel veilingen in eerste instantie zijn opgericht als verkooporganisatie voor bedrijven die in de betreffende regio gevestigd waren hebben veilingen zich in de loop der tijd ontwikkeld tot sleutelbedrijven die aan de kenmerken van de 4 polarisatie effecten van Perroux voldoen. Waar Perroux en Marshall het versterkende effect van de locatie en specialisme als uitgangspunt van hun theorie namen, beargumenteerd Jacobs (1969) dat niet specialisme, maar juist diversiteit in een regio leidt tot creativiteit, innovatie en economische vernieuwing. De spillovers tussen verschillende sectoren in een regio leiden tot een bovengemiddelde economische groei. Deze spillovers tussen verschillende sectoren zijn bekend geworden als de “Jacobs externaliteiten”. Haar theorie is gebaseerd op de waarneming dat door de eeuwen heen steden en regio’s die niet afhankelijk waren van 1 belangrijke sector of productsoort, een stabiele welvaart wisten te bereiken. Als een belangrijke sector economisch minder presteert wordt dit opgevangen door de variëteit aan nieuwe producten en innovaties in andere sectoren en valt de welvaart in de desbetreffende regio of stad niet noemenswaardig terug. Het resultaat is een vitale economie die zichzelf kan aanpassen aan een veranderende omgeving. Men kan zich echter afvragen of uitsluitend de aanwezigheid van een diversiteit aan sectoren voldoende is om een stabiel en hoog welvaartsniveau te bereiken. Frenken (2004, pp. 13-14) echter betuigt echter dat de spillovers tussen sectoren, dus de Jacobs externaliteiten alleen plaats vinden 5
Polarisatie is het ontwikkelingsproces dat door een sleutelbedrijf binnen een cluster aangejaagd wordt.
31
tussen sectoren en technologieën die in zekere mate complementair zijn. Hij onderscheidt hierin gerelateerde en ongerelateerde variëteit. Frenken stelt vast dat bij gerelateerde variëteit spillovers gemakkelijker plaats vinden. Dit komt doordat spillovers plaats vinden tussen personen. De kans dat deze elkaar ontmoeten en “dezelfde taal spreken” is groter binnen sectoren die een verwantschap met elkaar vertonen zoals bijvoorbeeld een groenteteler en een teler van sierteeltproducten. De kans op spillovers tussen een luchtverkeersleider, die in dezelfde regio als de bloementeler rond Schiphol werkzaam is, is aanzienlijk kleiner. Spillovers tussen aan elkaar gerelateerde sectoren dragen bij aan economische groei. Voor niet aan elkaar gerelateerde sectoren kan dit volgens Frenken niet aangetoond worden. Vanuit de theorie van Jacobs kan verklaard worden dat de agglomeraties waar de belangrijke tuinbouwgebieden in de buurt zijn geconcentreerd zoals de Randstad en het Ruhrgebied, al jaren een stabiele economische groei realiseren. De variëteit aan sectoren zorgt voor een stabiele welvaart. Spillovers die leiden tot innovatie en productieverbetering in de tuinbouw vinden vooral plaats tussen gerelateerde sectoren binnen de tuinbouw, zoals conserveringstechnieken uit de groente- en fruitsector die ook hun toepassing vinden in de sierteeltsector. Economische groei lijkt in de tuinbouw, vooral op gebaseerd op externe effecten die door clustering optreden binnen een sector (de theorie van Marshall) in plaats van diversiteit van sectoren (de theorie van Jacobs) binnen een regio. Na een afzwakking van de interesse in de clustertheorieën in de jaren 70 en 80 beleefde het clusterconcept begin jaren 90 van de vorige eeuw een ware “revival” door het werk van de Amerikaanse econoom Michael Porter. Aanleiding hiervoor was het verschijnen van zijn invloedrijke boek “The competitive advantage of nations”. In dit boek beschrijft Porter dat de concurrentie tussen regionaal geclusterde bedrijven binnen gespecialiseerde groeisectoren een bron is voor economische groei en dat deze clustering de basis is van nationale concurrentiekracht. Porter (1998, p. 197) definieert een cluster als volgt: “Clusters zijn geografische concentraties van aan elkaar verbonden bedrijven, gespecialiseerde toeleveranciers, dienstverleners, firma’s in gerelateerde industrieën en aaneengesloten instituties op bijzondere terreinen die met elkaar concurreren maar ook samenwerken”. Hij leidt de concurrentiekracht van een land af van het aandeel van een land op de wereldexportmarkt voor alle producten. Alle sectoren waarvan het nationale exportaandeel in de wereldhandel groter is dan het gemiddelde, worden als succesvol beschouwd en in de analyse betrokken. Een sector is volgens Porter dus concurrerend als zij een bovengemiddelde plaats heeft weten te verwerven op de wereldmarkt (Jacobs & Lankhuizen, 2003, p. 3) Porter gaat uit van 4 factoren, ook wel genoemd “determinanten”, die het concurrentievermogen van een regio of land bepalen. Hij omschrijft deze als “de nationale diamant “ (Porter, 1990, p. 72 en 127). Afbeelding 7 geeft de diamant van Porter weer.
32
Afbeelding 7: Het diamantmodel van Porter
(Porter, 1990, p. 127)
Naast de 4 centrale determinanten, onderkent Porter ook het belang van de overheid als voorwaarde scheppend en het toeval als factoren die mede de concurrentiekracht bepalen. 1. Als eerste wordt genoemd: de “related and supporting industries”. Wanneer er zich in een geografisch gebied veel toeleveranciers of gerelateerde industrieën die internationaal concurrerend zijn, bevinden, dan kunnen de grote sleutelbedrijven kosten besparen door bepaalde zaken uit te besteden aan deze kleinere bedrijven. Dit zorgt er voor dat een gebied als geheel concurrerender kan worden dan andere gebieden. 2. De “demand conditions” betreffen de thuismarkt. Hoe ziet de thuismarkt eruit en in welke mate draagt de thuismarkt bij aan de internationale concurrentiekracht? 3. De factorvoordelen die een cluster heeft worden beschreven onder de noemer “factor conditions”. Porter maakt hierin onderscheid tussen de kwaliteit van de basic factors zoals grondstoffen, klimaat en gemiddeld opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de kwaliteit van advanced factors zoals regelgeving, de aanwezigheid en kwaliteit van (gespecialiseerde) universiteiten en andere onderzoeksinstellingen en de infrastructuur. 4. Het laatste element is de economische ordening van een land, de “firm strategy, structure and rivalry”. Hier gaat het om de context waarin bedrijven worden opgericht, georganiseerd zijn, hoe ze geleid worden en hoe de concurrentie op de thuismarkt eruit ziet: wordt er naast geconcurreerd ook samengewerkt? Door dynamiek en concurrentie tussen bedrijven ontstaan spilovers die leiden tot continue efficiency verbetering en innovatie. De overheid kan elk van de 4 basisfactoren van de diamant zowel positief als negatief beïnvloeden. Manieren waarop de overheid haar invloed kan uitoefenen zijn onder andere; het verlenen van subsidies, het sturen van de kapitaalmarkt, het stimuleren van onderzoek en onderwijs en dergelijke. Tot slot erkent Porter de rol van het toeval (chance) als factoren die op alle centrale elementen in de diamant van Porter van invloed zijn beschreven. Toeval kan niet door de overheid of het bedrijfsleven
33
worden beïnvloed. Onverwachte gebeurtenissen kunnen wel een verklaring geven voor wijzigingen in de condities die van invloed zijn op het concurrentievoordeel. (Porter, 1990, pp. 71-130). Een belangrijk gevolg van de “Porter clusters” was dat overheden beleid gingen concentreren op de specifieke sterkte van het land in plaats van het generieke op technologieën of op bepaalde “toekomst sectoren” gerichte economische beleid dat in de decennia daarvoor werd gevoerd (Snijders, Jacobs, & Vrolijk, 2007, pp. 19-20). In Nederland uitte dit zich in de nota “pieken in de delta” en het daaruit voortvloeiende topsectoren beleid. Het is de vraag of het stimuleren van de economie met beleid gericht op clusters tot resultaat leidt. Er is tenslotte, zoals beschreven in paragraaf 3.1, ook een duidelijke padafhankelijkheid, waarbij sterke regionale clusters zijn gegroeid door de specifieke lokale omstandigheden en het ondernemerschap van private partijen. Paul Krugman (1991) onderbouwt met zijn theorie “The new economic geography” dat clustering louter op toeval berust. Belangrijk zijn schaaleffecten. Wanneer er geen schaaleffecten zijn heeft clustering minder zin omdat er dan ook minder spillovers zijn. Deel uitmaken van een cluster heeft alleen zin als er voldoende bedrijven bij elkaar zijn om agglomeratiekracht te ontwikkelen. De reden dat er toch clustervorming optreedt, verklaart Krugman door onvolledige mededinging en schaaleffecten. Krugman (1991) redeneert minder vanuit de geografie, maar meer vanuit optimalisatie voor een onderneming. Een individuele onderneming ziet zich omgeven in een spanningsveld tussen enerzijds agglomeratiekrachten en anderzijds spreidingskrachten. Spreidingskrachten zoals transportkosten kunnen ervoor zorgen dat een bedrijf zich niet in een cluster vestigt maar dicht bij een stedelijke agglomeratie waarbij het besparen van kosten voor transport ten opzichte van de ondernemingen in een verder gelegen cluster een afstotende kracht van dat cluster is. Atzema (2012) stelt dat concentratie alleen, niet voldoende voorwaarde voor clustering is: we spreken in de clustertheorie pas van een cluster als een zelfversterkend proces optreed tussen de gerelateerde bedrijven. Zowel Snijders (2007) als Weterings (2007) concluderen op basis van onderzoek het effect van clustering per sector sterk verschilt. Er zijn geen gouden regels voor de samenhang tussen clustering en de economische dynamiek gevonden. Niet alle specialisaties staan garant voor lokale economische groei. Sectorale variatie blijkt echter een factor die in alle modellen bijdraagt aan economische groei. Clusters onderscheiden zich van geografisch geconcentreerde bedrijvigheid door de mate waarin deze fysieke nabijheid tot economische meerwaarde leidt ten opzichte van een situatie waarin deze nabijheid van bedrijven niet aanwezig is. Waar Porter het accent legt op de rol die de overheid hierin kan spelen, verdedigt Krugman dat deze meerwaarde als vanzelf ontstaat door de schaalvoordelen die de clustering met zich meebrengt. Op basis van de ontwikkelingen in het visserij, sierteelt- en groente- en fruitcluster zoals beschreven in hoofdstuk 2, blijken de sterke clusters zoals het Westland, Aalsmeer, en Urk te zijn ontstaan door autonome groei vanuit productieregio’s. De rol van de overheid die in de theorie van Porter als voorwaarde scheppend geldt, lijkt voor de clusters in de tuinbouw en visserij in het verleden minder van belang. Padafhankelijkheid en schaaleffecten staan aan de basis van de ontwikkeling van de tuinbouw- en visserijclusters. Exemplarisch hiervoor is de ontwikkeling en rol van veilingen binnen de clusters. Door de aanwezigheid van een groot aantal kleinere kwekers/vissers in een cluster kon een krachtige verkooporganisatie als een veiling worden opgezet. Door de schaalvoordelen die door veilingen werden behaald en de standaardisatie die door veilingen kon worden afgedwongen, werd binnen het hele cluster efficiëntie behaald. Daarnaast ontplooiden veilingen zich tot kenniscentra en initieerden zij, geholpen door de schaalgrootte, nieuwe ontwikkelingen en innovaties waar de gehele sector zijn voordeel mee kon doen.
34
4.4. Theorie van internationale handel
Nederland neemt internationaal een vooraanstaande plaats in als het gaat om kennis van, en handel in, de agrarische sector. Hoe komt het dat een klein land als Nederland een dergelijk grote rol speelt in de internationale handel? In deze paragraaf wordt een theoretische verklaring voor het ontstaan van internationale handel en de invloed op de schakels in een waardeketen behandeld. De econoom Adam Smith verklaarde de handel tussen landen door te wijzen op absolute kostenverschillen. Een goede concurrentiepositie betekende dat een product van dezelfde kwaliteit als dat van de concurrent tegen een lagere prijs verkocht kon worden. Het absolute kostenvoordeel kon worden bereikt door twee factoren: de aanwezigheid van een natuurlijk voordeel zoals grondstoffen en een verworven kostenvoordeel. Het verworven kostenvoordeel kon worden bereikt door het verwerven van specifieke kennis en vaardigheden. Specialisatie levert in de theorie van Smith een concurrentievoordeel op. Voorwaarde is een vrije markt die ervoor zorgt dat door concurrentie de prijs op het laagste niveau tot stand komt: er ontstaat marktevenwicht. Een vrije markt in combinatie met lagere absolute kosten brengt internationale handel op gang. Onevenwichtigheid tussen landen en regio’s zullen via het marktmechanisme opgeheven worden (Atzema, Rietbergen, Lambooy, & Hoof, 2012). David Ricardo heeft de theorie van Adam Smith verder verfijnd. Ricardo stelde dat om tot internationale handel te komen het niet nodig is goedkoper te produceren. Een land heeft een comparatief (relatief) kostenvoordeel wanneer het een bepaald product relatief goedkoper kan produceren dan een handelspartner, zelfs wanneer het ene land alles voordeliger kan produceren dan het andere land. Voorwaarde is dat de verhoudingen tussen de kosten binnen een land verschillen ten opzichte van het land waarmee gehandeld wordt. De theorie van comparatieve kostenverschillen toont aan dat de welvaart van landen stijgt wanneer zij zich specialiseren en onderling gaan handelen (Kort, 2003). Kritiek op de handelstheorieën van Smith en Ricardo bestaat eruit dat onvoldoende rekening wordt gehouden met een werkelijkheid die meer gecompliceerd is. Zo gaan de theorieën er vanuit dat er geen kosten zijn gemoeid om met de productiefactoren van het ene op het andere product over te stappen, er zijn geen transportkosten, handelsbelemmeringen, verschillen in technologie en er is maar 1 marktvorm: volledige mededinging. (Atzema, Rietbergen, Lambooy, & Hoof, 2012). Met behulp van regelgeving kan de overheid handelsstromen beïnvloeden. Instrumenten van handelsbeleid zijn o.a. importtarieven, importquota, vrijwillige exportbeperkingen en non-tarifaire belemmeringen. Ook kan de overheid door regelgeving de verdeling van inkomens beïnvloeden. In klassiek theorieën zoals die van Smith en Ricardo, leidt dit tot een vermindering van de welvaart van een land en in de rest van de wereld (Kort, 2003). De mate waarin de handel kan internationaliseren hangt af van de combinatie van de locatie waar deze kosten het laagst zijn en de kosten die gemaakt moeten worden om een activiteit daar te laten verrichten. Kernvraag is dus steeds, kan een ander bedrijf een activiteit goedkoper of beter uitvoeren dan de eigen onderneming en levert de besparing op productiekosten meer op dan de kosten die het maken van de transactie, de zogenaamde transactiekosten, met zich meebrengen. Op basis van deze theorieën kan beargumenteerd worden dat Nederland door specialisatie en schaalgrootte in staat is om producten goedkoper te verhandelen en distribueren dan andere landen. Deze positie is gebaseerd op zowel absolute voordelen als comparatieve voordelen. In de sierteeltsector zijn veilingen hét centrale punt waar door schaalvoordelen tegen de laagste kosten op efficiënte wijze internationale stromen van sierteeltproducten kunnen worden verhandeld en gedistribueerd. In de visserij en groente- en fruitsector hebben veilingen aan de basis gestaan van de ontwikkeling van handelsclusters waar efficiënte logistiek kan worden bedreven, maar de
35
internationale handel gaat tegenwoordig buiten de veilingen om. Internationale handel wordt voornamelijk door handelsbedrijven gedreven. Daarnaast is de logistieke sector van groot belang voor het tegen lage kosten faciliteren van internationale productstromen.
4.5. Transactiekosten theorie
Transactiekosten zijn de kosten die nodig zijn om de activiteiten van de opeenvolgende schakels in een keten op elkaar af te stemmen. Afstemming betreft het maken van afspraken tussen bedrijven over inkoop en verkoop. Transactiekosten bestaan dus uit de kosten die bedrijven maken om de juiste partner te vinden, een overeenkomst te sluiten en de naleving van de overeenkomst te controleren en af te dwingen (Butter, 2006). Ronald Coase (1937) stond met het publiceren van zijn artikel over “The Nature of The Firm” aan de basis van de transactiekostentheorie. Coase stelde zich de vragen: “Waarom bestaan bedrijven eigenlijk?” en “Waarom worden niet alle transacties via de markt afgehandeld?” Coase beargumenteert dat dit komt doordat er kosten gemaakt moeten worden als de markt gebruikt wordt. Voorbeelden zijn kosten die gemaakt moeten worden voor het zoeken en vergelijken van prijzen, het sluiten van contracten en het controleren van de naleving van contracten. De kosten hebben vooral te maken met de hoeveelheid tijd die nodig is voor transacties. Coase omschrijft deze kosten als “marketingkosten”. Coase redeneert dat de kosten voor ondernemers lager worden naarmate er meer lange termijncontracten worden afgesloten voor bijvoorbeeld grondstoffen, energie en arbeid of het verkopen van eindproducten. Het organiseren van deze relaties noemt Coase een onderneming. Het opzetten van en beheren van een onderneming leidt uiteraard ook tot kosten. De onderneming is in essentie een coördinerende organisatie. Zolang de onderneming transacties kan uitvoeren tegen een prijs lager dan de marktprijs zal zij deze uitvoeren. Als de kosten boven de marktprijs uitstijgen (inclusief de transactiekosten die hiermee gemoeid zijn) zal de ondernemer de transactie aan de markt over laten. Het gaat hier feitelijk om de “make or buy” vraag. Centraal in de transactiekostentheorie staat dus het streven van ondernemingen om de kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van een transactie zo laag mogelijk te houden. Oliver E. Williamson heeft op basis van het werk van Coase de transactiekostentheorie verder ontwikkeld. Hij beschreef het belang van instituties bij het verlagen van de transactiekosten en het verbeteren van de afstemming tussen leveranciers en afnemers in de waardeketen. Instituties zijn ”formele en informele spelregels” die de interactie tussen personen en organisaties structureren. Hij onderscheidt 4 niveaus van institutionele structuur (Williamson, 1998): 1. 2. 3. 4.
Informele inbedding van transacties in culturele normen en waarden. De formele wettelijke regelgeving door de overheid. Het beheer van de transacties op ondernemingsniveau (contractvorming en bewaking). De inzet en allocatie van productiefactoren.
Met name niveau 2 en 3 zijn van belang voor de transactiekosten theorie. Zij dragen in de praktijk bij aan de zekerheid dat afspraken die rond een transactie worden gemaakt worden nagekomen. Bedrijven zijn immers niet altijd betrouwbaar en komen gemaakte afspraken niet altijd na. Williamson benoemt vijf aspecten die de mate van onzekerheid en de hoogte van de transactiekosten bepalen. Hij verdeelt deze factoren in twee groepen, de aspecten die het menselijk gedrag betreffen en de aspecten die de eigenschap van de transactie betreffen:
36
−
−
Menselijk gedrag − Beperkte cognitie “bounded rationality” − Opportunistisch gedrag Eigenschappen van de transactie − “Asset specificity” − Complexiteit − Frequentie
De aspecten van het menselijk gedrag hebben betrekking op het onvermogen van mensen om voldoende informatie te verzamelen en te verwerken om de gevolgen van een transactie te kunnen overzien. Volledig rationeel handelen is dus uitgesloten. Als niet alle informatie kan worden verzameld, kunnen ook niet alle onzekerheden met contracten worden afgedekt: het contract dekt nooit alle onvoorziene zaken. Opportunisme is een menselijke drang om zichzelf te bevoordelen ten nadele van een ander. Dit kan leiden tot contractbreuk of een beroep op overmacht. De kosten van informatieverzameling en contractvorming wegen op een bepaald moment niet meer op tegen de kosten van onzekerheid. Op transactieniveau spelen de kenmerken van de transactie die de kosten voor- dan wel nadelig kunnen beïnvloeden een rol. De asset specificity betreft de investeringen die gemaakt moeten worden in transacties die gericht zijn op 1 specifieke afnemer. Handelspartners kunnen op elkaar aangewezen zijn en een afnemer kan een zwakke onderhandelingspositie van een leverancier uitbuiten. Als een product of dienst eenvoudig is te beschrijven, kan een contract afdoende bescherming bieden tegen opportunistisch gedrag. Hier geldt: hoe meer complex een product of dienst, hoe groter de kans op opportunisme. Als een transactie met regelmaat wordt herhaald, is de kans op opportunistisch gedrag geringer. De leverancier en afnemer zullen een lange termijn relatie opbouwen waar vertrouwen een wezenlijk onderdeel van is. De hiervoor genoemde aspecten van contractuele onzekerheid en transactiekosten kunnen worden beheerst door zekerheid in te bouwen. Dit kan door het opstellen van contracten of door het zelf uit te voeren: verticale integratie. Alternatief kan zijn het opbouwen en onderhouden van een reputatie en vertrouwen. In hoofdstuk 2 is geconcludeerd dat de rol van Nederland verandert van productieland naar regisseur van de internationale handel in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector. Het belang van de Nederlandse primaire sector neemt af. De handelstheorieën van Smith en Ricardo geven een verklaring voor het ontstaan van handel op basis van absolute (Smith) en relatieve (Ricardo) kostenverschillen tussen landen waarbij specialisatie loont en schaalvoordelen behaald kunnen worden. De transactiekostentheorie geeft invulling aan de vele complicaties die op kunnen treden bij het bedrijven van handel tussen ondernemingen en de afstemming die plaats dient te vinden tussen het toenemende aantal schakels in de waardeketen. Door de traditie van Nederland als handelsnatie, kan de mate waarin invulling kan worden gegeven aan de 5 aspecten die de onzekerheid en de hoogte van de transactiekosten bepalen als sterk punt (comparatief voordeel) worden gezien. 4.6. Knooppuntfunctie, cluster en regie in de praktijk
In hoofdstuk 2 is de transitie van de Nederlandse agrarische sector beschreven. In dit hoofdstuk is nader ingegaan op de theorieën ten grondslag aan deze transitie leggen. Om een beeld te krijgen wat dit in de praktijk betekent, is aan de deskundigen die voor dit onderzoek zijn geïnterviewd gevraagd naar hun visie op het cluster en de toekomst van het cluster waar zij deel van uitmaken. Inzicht in de praktijk met betrekking tot de internationale rol van de clusters nu en in de toekomst is belangrijk omdat deze direct van invloed zijn op de rol van veilingen.
37
De volgende aspecten zijn in dit kader nader besproken; de knooppuntfunctie van Nederland, de clusters die worden geïdentificeerd en hoe de regierol ingevuld zou moeten worden zodat de rol van Nederland als internationaal knooppunt behouden zal blijven of uitgebouwd kan worden. In deze paragraaf wordt de visie van de deskundigen op de praktijk geven voor deze aspecten en afgezet tegen de theorie. 4.6.1.Knooppuntfunctie
Uit de interviews is gebleken dat de mainports Rotterdam en Schiphol cruciaal zijn voor de ontwikkeling van Nederland als internationale draaischijf in de drie sectoren. Het gaat dan met name om de importstromen vanuit de wereld naar Europa, die door de gunstige ligging van Nederland, via Nederland naar de rest van Europa gedistribueerd worden. Het vervoer binnen Europa geschiedt vaak per vrachtauto maar de verwachting is dat het belang van andere transportvormen zoals de trein en transport over water zal toenemen. Nederland moet blijven werken om haar rol in internationalisering verder vorm te geven. Belangrijk wordt gevonden dat Nederland zich profileert op het gebied van kennis, voedselveiligheid en excellente logistiek. De rol van de mainports verschilt wel. Voor de import van groente en fruit en vis, is Rotterdam dé locatie voor aanvoer van bulk partijen. In de sierteeltsector vervult Rotterdam een veel minder belangrijke rol. De verwachting voor de sierteeltsector is overigens dat het belang van Rotterdam toe zal nemen omdat de houdbaarheid van bloemen en planten tijdens transport door nieuwe conditioneringstechnieken fors is toegenomen. Hierdoor wordt vervoer per schip met geconditioneerde containers voor steeds meer producten mogelijk. Hoewel Schiphol als belangrijke mainport wordt gezien, werd meerdere keren aangegeven dat Schiphol als “te duur” wordt ervaren en dat diverse luchthavens in de omringende landen een belangrijke rol vervullen als aanvoerlocatie voor de Nederlandse importeurs. In de groente- en fruit- en sierteeltsector heeft Nederland haar vooraanstaande internationale rol naast de geografische ligging vooral te danken aan de productiekracht, kennis en hoge kwaliteit. Binnen de visserij heeft deze rol een vlucht genomen door de schaarste aan grondstoffen door het Europese quotumbeleid en de wijze waarop de vishandel hierop ingespeeld heeft. Er bleek uit de gesprekken een redelijke overeenstemming over het feit dat Nederland in staat moet zijn haar huidige positie te behouden. Dit is echter niet vanzelfsprekend. De groeimarkten komen steeds verder van Nederland af te leggen en directe stromen naar deze landen kunnen ten koste gaan van het relatieve marktaandeel van Nederland. In de sierteeltsector geldt dat er voor het efficiënt uit kunnen oefenen van de break-bulk functie een fysiek centrum nodig zal blijven. Het break-bulk principe houdt in, dat er grote partijen van 1 product worden aangevoerd en dat deze partijen door een groot aantal transacties via veilingen, handelaren en importeurs worden verdeeld. Vervolgens worden uit al deze kleine deelpartijen weer grote gemixte vrachten samengesteld die weer wereldwijd verzonden worden. Doordat in Nederland de vereiste schaalgrootte historisch gegroeid aanwezig is en de marktdrempels hoog zijn heeft de sierteeltsector een comparatief voordeel en zal de dreiging van het verleggen van stromen die nu nog via Nederland lopen naar directe stromen zonder tussenkomst van Nederland minder groot zijn dan in de groente- en fruitsector en de visserij.
38
4.6.2.Clusters
In paragraaf 2.1.2. bleek dat clustertheorieën een belangrijke basis zijn geweest voor het formuleren van het topsectorenbeleid. Vooral de clustertheorie van Porter heeft zijn weerklank in overheidsbeleid gevonden. Hoewel geografische verbondenheid en het versterkende effect van concurrentie en samenwerking tussen bedrijven en instellingen als voorwaarde voor clustervorming worden gezien is niet eenduidig te duiden op welke geografische schaal clustervorming plaats vindt. Porter biedt niet de handvatten om de geografische begrenzing van het begrip cluster eenduidig te benoemen. Clusters functioneren in de praktijk niet op 1 nauwkeurig omschreven schaal, maar blijken op verschillende ruimtelijke schalen gelijktijdig te acteren (Dagevos & Tomor, 2011, p. 35). In een tijd van globalisering en informatisering is de dimensie van ruimtelijke verbondenheid vaak nauwelijks goed vast te stellen. Binnen regionale clusters kunnen lokale relaties even belangrijk zijn als verbindingen met mondiale reikwijdte. In de interviews is gesproken over de clustervorming in de verschillende sectoren. Wat zien de geïnterviewde deskundigen als cluster? De regio Westland als groente- en fruitcluster of ziet men het cluster meer nationaal zoals “het Nederlandse visserijcluster”? −
Visserij
In de visserij zijn op regionaal niveau concentraties te vinden rond een specialisme. Op Urk is de grootste fysieke clustering van handels- en verwerkingsbedrijven gesitueerd. Er zijn diverse samenwerkingsverbanden die de regionale clusters overstijgen, zoals de samenwerking tussen veilingen in gezamenlijke verkoop via een online veilsysteem PEFA. Samenwerking tussen handelsen verwerkingsbedrijven blijkt in de praktijk niet altijd optimaal. Door de druk op de marges wordt in Urk intensief op prijs geconcurreerd. Een factor die als onderscheidend voor het cluster Urk wordt gezien is de factor arbeid. Kennisuitwisseling vindt landelijk plaats via kenniskringen, in samenwerking met het Landbouw Economisch Instituut (LEI) te Wageningen en het Institute for Marine Resources en Ecosystem Studies (IMARES) eveneens gevestigd in Wageningen. Visveiling Urk ziet als ideaalbeeld voor het visserijcluster Nederland: 1 (digitale) veilingklok waar alle in Nederland aangevoerde vis op wordt geveild met maximaal 8 sorteerlocaties (wordt nu vaak door veilingen gedaan) en 8 aanlandlocaties. −
Groente- en fruitsector
De productie en handel is geconcentreerd in de regio Westland-Oostland met Barendrecht als centrale cluster. Barendrecht heeft een goede ligging ten opzichte van de productiegebieden maar ook ten opzichte van de voor de import belangrijke haven van Rotterdam. Alle factoren van de diamant van Porter komen samen in Barendrecht, “ je ziet er als het ware het cluster van Porter in de praktijk werken”, aldus één van de deskundigen. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking tussen overheid (gemeenten), kennisinstellingen TNO, WUR en TU Delft en de ondernemingen in ”Greennovation Greenport Westland-Oostland” om door duurzame innovatie een concurrerend cluster te creëren. De bedrijven werken goed samen. Kennis in het cluster zit vooral binnen de ondernemingen en op een hoger niveau bij de Universiteit van Wageningen. −
Sierteeltsector
De belangrijkste sierteeltclusters zijn gesitueerd in het Westland en in de regio Aalsmeer. Clustering van de handel vindt men vooral rond de veilingen. Hoewel in de diverse regionale clusters veelal alle factoren als productie, kennis, handel en klanten aanwezig zijn spreekt men toch vooral over het Nederlandse sierteeltcluster. Er zijn vele marktspelers die zorgen voor dynamische rivaliteit, maar tegelijkertijd wordt er goed samengewerkt er vindt regelmatig overleg plaats tussen bijvoorbeeld de vertegenwoordiging van de groothandel (de VGB) en de veilingen. In tegenstelling tot de groente- en
39
fruit en de visserij, vervult de veiling binnen de sierteeltsector de rol van groot “sleutelbedrijf” die de verschillende “pooleffecten” binnen het cluster teweeg brengt. 4.6.3.Regie
In paragraaf 2.4.3 is de transitie die Nederland doormaakt benoemd. Nederland groeit van productieen exportland steeds meer door naar een internationale logistieke draaischijf en zal door het regisseren van internationale productstromen haar positie in de toekomst veilig moeten stellen. Ketenregie wordt door het topteam logistiek (2011) als volgt gedefinieerd: “Ketenregie omvat het ontwikkelen van activiteiten gericht op het efficiënt en effectief organiseren, plannen en (doen) uitvoeren van goederen-, informatie- en financiële stromen over (mogelijk meerdere) ketens van grondstofleverancier tot uiteindelijke klant, inclusief retourstromen en hergebruik. Optimale afstemming tussen partijen in de keten is daarbij cruciaal: producenten en afnemers, logistieke en financiële dienstverleners, verladers en vervoerders, ICT-providers en beheerders. Daarbij gaat ketenregie ook over vervoer dat elders in de wereld plaatsvindt”. Er is een verschil in inzicht tussen de geïnterviewde deskundigen over wie het initiatief in de regie in de keten zal moeten nemen. Op landelijk niveau, wordt vooral naar de overheid gekeken als belangrijke partij in het regisseren van de sectoren waar het versterken van de internationale draaischijfpositie betreft. Andere partijen vertegenwoordigen vaak deelbelangen en zijn te veel versnipperd om te kunnen regisseren in de sector. Toch spelen belangenorganisaties een belangrijke rol en worden gezien als organisaties die een rol in het afstemmen van de belangen en regisseren van de keten moeten spelen. In tabel 4 staan de door de geïnterviewde deskundigen genoemde brancheorganisaties die een rol in de ketenregie zouden moeten spelen. Deze brancheorganisaties vertegenwoordigen echter maar een deel van de keten zoals telers, vissers en handel. Zij zullen zich vooral moeten richten op het maken van afspraken en afstemmen met vertegenwoordigers van andere ketendeelnemers, bijvoorbeeld over standaardisering van systemen voor informatievoorziening, logistiek en administratieve afhandeling. Daarnaast vervullen zijn een rol bij het afstemmen met overheden over zaken als wet- en regelgeving en de internationale concurrentiekracht van een sector. Tabel 4. Organisaties die een rol in de ketenregie kunnen vervullen. sector
organisatie
Sierteelt Groente en fruit Visserij
VGB, HBAG Frugi Venta, DPA Visserijbond,
De regierol wordt niet toegedicht aan veilingen of coöperatieve afzetorganisaties. FloraHolland stelt zich voorwaarde scheppend op, zoveel mogelijk in het belang van haar leden. Door haar omvang is FloraHolland in staat zaken te initiëren die niet door andere partijen kunnen worden georganiseerd. The Greenery voert een strakke regie over de keten waar zij in actief is, maar concentreert zich vooral op het bedrijfsbelang. Ook binnen de visserij wordt de veiling niet als mogelijke regisseur gezien; de visafslagen hebben een deel belang (dat van de vissers) en kunnen daarom onvoldoende de sector dienen. De regie die veilingorganisaties over de verschillende schakels in de keten voeren heeft vooral het bereiken van een optimale besturing van de keten ten behoeve van het rendement van de eigen organisatie en de aangesloten leden als doel.
40
4.7. Conclusie In dit hoofdstuk zijn theorieën beschreven die een theoretisch kader schetsen voor de geografische verdeling van de bedrijvigheid en clustering binnen de drie sectoren in Nederland. Daarnaast is een theoretische onderbouwing gegeven voor de in hoofdstuk 2 gesignaleerde ontwikkelingen met betrekking tot internationalisering en de transitie van Nederland van productieland naar regieland. Op basis van de gevonden literatuur en de gesprekken met de deskundigen wordt in deze paragraaf een analyse gegeven van het belang en de toepasselijkheid van de verschillende theorieën op de drie agrarische sectoren. Voor deze analyse heeft betrekking op zowel de primaire sector (telers en vissers) als de tertiaire sector (handel en verwerking). − Economisch geografische theorieën Binnen de economisch geografische theorieën neemt het belang van de padafhankelijkheid en evolutionaire benadering af voor de primaire sector in de tuinbouw. Dit terwijl de kracht van (neo) klassieke verklaringen voor de concentratie van met name de primaire sector toeneemt. In de tuinbouw ziet men een verschuiving van productie naar gebieden waar een andere combinatie van productiemiddelen tot een meer optimale en dus voordeliger combinatie van productiefactoren leidt. Door vooruitgang in de conserveringstechnologie kunnen producten langer “vers” worden gehouden tijdens transport. Hierdoor wordt het mogelijk andere, goedkopere, transportvormen en logistiek te ontwikkelen. Producenten zijn steeds minder gebonden aan de Nederlandse tuinbouwgebieden. In de visserij ligt dit anders, de locaties waar visserij zich concentreert zijn beperkt door natuurlijke barrières. Er is een haven nodig om de vis aan wal te brengen: de primaire visserij blijft zich clusteren rond de vissersplaatsen. Voor de tertiaire sector geldt zowel voor de tuinbouw als visserij dat padafhankelijkheid een meer belangrijke rol blijft spelen. Handels- en verwerkingsbedrijven kunnen door vestiging in een sterk cluster gebruik maken van de agglomeratie en schaalvoordelen die dit cluster met zich meebrengt. Vooralsnog blijkt de aantrekkingskracht van de clusters voor handel groter dan de voordelen die behaald kunnen worden door vestiging buiten een cluster. − Clustertheorieën De clustertheorieën geven een divers beeld voor het verklaren van het ontstaan en de toekomst van vitale clusters. Minder van toepassing op de tuinbouw en visserij zijn de groeipooltheorie van Perroux en de locatietheorie van Jacobs die vooral het belang van sectorale diversiteit binnen een regio benadrukken. In de visserij- en groente- en fruitclusters zijn geen dominante spelers die een sleutelrol spelen in het cluster. In de sierteeltsector kan nog wel gesproken worden van een dergelijke sleutelrol voor de veilingen, maar deze rol is aan het afnemen. Hoewel de tuinbouwclusters dichtbij of zelfs in de grootstedelijke regio’s gesitueerd zijn, is er toch sprake van een specialisme dat niet zozeer beïnvloed wordt door de regionale variëteit in sectoren en welvaart die in die regio’s wordt gerealiseerd. Binnen de tuinbouwsector en visserij vindt kennisuitwisseling regio-overstijgend plaats, in veel mindere mate vindt dit plaats met andere sectoren in de eigen regio. Voor de visserij geldt dit in nog sterkere mate dan voor de tuinbouwsector, veel visserijclusters bevinden zich in economisch perifere gebieden en realiseren nauwelijks spillover voordelen uit andere sectoren. De clustertheorieën van Marshall en Porter bieden handvatten die de gebruikt kunnen worden om regionale concentraties als clusters te identificeren. Zowel Marshall als Porter gaan uit van het versterkende effect dat op kan treden bij de concentratie van gerelateerde bedrijvigheid in een regio. In paragraaf 2.5.2 is vastgesteld dat door informatisering en globalisering de mate van ruimtelijke (regionale) verbondenheid nauwelijks nog goed vast te stellen is. Dit terwijl de andere factoren die Porter en Marshall aanvoeren in hun theorie om de kracht van een cluster te beschrijven vaak nog legitiem blijken. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat het belang dat de regio in de clustertheorieën inneemt niet meer goed aansluit als verklaring voor het succes van een cluster. Een regio
41
overschrijdend netwerk als geografische eenheid zou meer recht doen aan de rol van de Nederlandse agrarische clusters binnen de cluster theorieën. Porter legt in zijn theorie een belangrijke rol weg voor de overheid, waar Krugman meer van ondernemerschap en padafhankelijkheid uitgaat. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de overheid in belangrijke mate randvoorwaardelijk is voor eventuele clustervorming door regelgeving, ruimtelijke ordening en investeringen in infrastructuur. − Handelstheorie In paragraaf 4.4 is aangegeven dat de handelstheorieën van Smith en Ricardo weliswaar een plausibele verklaring voor het ontstaan van handel (Smith) en internationale handel (Ricardo) geven. Maar daarbij is de kanttekening gemaakt door critici dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de complexiteit van de moderne maatschappij. De theorieën zouden hierdoor minder van toepassing zijn geworden als verklaring voor de (internationale) handel. Paradoxaal genoeg blijkt dit voor de ontwikkeling in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector niet het geval te zijn. Juist door het afbouwen van handelstarieven en belemmeringen tussen landen binnen de Europese gemeenschap heeft de agrarische sector een vluchtgenomen en is de knooppuntfunctie van Nederland versterkt. De theorieën blijken dus binnen een gemeenschappelijke markt zoals de Europese markt nog onverminderd krachtig. − Transactiekostentheorie De transactiekosten theorie is en krachtige theorie die een goede theoretische verklaring geeft voor de internationalisering die plaats vindt en de regierol die Nederland daarin vervult en in de toekomst kan vervullen. Deze theorie sluit goed aan als verklarend kader bij de ontwikkelingen die in de markt gezien worden. De primaire sector in Nederland neemt af, het belang van de tertiaire sector neemt juist toe. De waardeketens worden in steeds meer schakels opgedeeld, waarbij door specialisatie schaalvoordelen behaald worden die het uitbesteden van activiteiten aantrekkelijk maken voor bedrijven. Zowel in de visserij, sierteelt- als de groente- en fruitsector wordt een toename van uitbesteden en regie en een afname van alle activiteiten binnen 1 bedrijf verwacht. Een voorbeeld ter illustratie hiervan werd gegeven tijdens een gesprek over de vissector. Er zijn bedrijven die als het ware met 1 telefoon en een computer in een kamer thuis een groothandel in visserij kunnen drijven. Vis wordt met de computer gekocht op de veiling en wordt afgeleverd door een in te huren transporteur bij een verwerker. De halffabricaten worden opgeslagen in 1 van de koelhuizen die gevestigd zijn in het cluster Urk. Vervolgens wordt telefonisch de partij vis verkocht aan een fabrikant in het buitenland. De vis wordt door het koelhuis klaargezet en opgehaald door een transportbedrijf dat de producten keurig aflevert bij de klant ergens in Europa. De Nederlandse clusters in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector zijn vanuit nationale optiek nog steeds sterk regionaal geconcentreerd. Zowel de primaire sector als de tertiaire sector zijn in elkaars nabijheid geclusterd. Deze regionale clusters voldoen ook aan de definities en voorwaarden van bijvoorbeeld Porter, Marshall en Perroux. Vanuit internationaal perspectief gezien, kan gesproken worden over het Nederlandse visserij, sierteelt- en groente- en fruitcluster. Dit blijkt ook uit de interviews. Enerzijds herkent men de sterkte van de regionale clusters in de verschillende sectoren, aan de andere kant worden door de deskundigen in alle sectoren regio overschrijdende zaken benoemd die op nationaal niveau voor alle regionale clusters van belang zijn. Voorbeelden hiervan zijn de functie van de mainports, de kenniscentra die een landelijke functie hebben zoals de Universiteit van Wageningen en landelijke verkoopsystemen in de visserij, landelijke standaardisatie in de logistiek en de vertegenwoordiging door landelijke branche organisaties. De ontwikkelingen op het gebied van moderne communicatie en sociale media zullen bijdragen aan een verbetering en intensivering van de “bovenregionale” kennisuitwisseling. Deze technologieën, die op het moment van
42
het ontstaan van de clustertheorieën nog nauwelijks ontwikkeld waren zorgen ervoor dat dit aspect van regionale begrenzing van het cluster achterhaald is. De Nederlandse clusters spelen elk in hun eigen sector een belangrijke rol in de internationale handel. De rol van Nederland als knooppunt kent enkele belangrijke pijlers. Belangrijk is het comparatieve voordeel dat Nederland heeft als hoogwaardige productie- en handelsnatie: het vermogen om transactiekosten laag te houden. Daarnaast is de geografische ligging (inclusief de aanwezigheid van 2 mainports) ten opzichte van het achterland Europa van belang. Gedreven door de toenemende globalisering en digitalisering zullen de waardeketens steeds meer internationaal worden opgesplitst in kleine stukjes. Om de regie te behouden over deze “opgedeelde ketens”, zal het voor buitenlandse producenten aantrekkelijk moeten blijven om de producten via Nederland te blijven verhandelen. De overheid is hierbij een belangrijke voorwaardenscheppende partij. Zoals behandeld in paragraaf 4.5 dient de overheid volgens de transactiekostentheorie zorg te dragen voor een omgeving waarin de formele en informele spelregels duidelijk zijn en gehandhaafd kunnen worden. De overheid kan hierdoor bijdragen aan het vertrouwen dat voor het laaghouden van de transactiekosten onontbeerlijk is. De instrumenten hiervoor zijn; het zorgen voor een goed functionerende rechtspraak, wetgeving, handelsverdragen en een goede infrastructuur. Tot slot van dit hoofdstuk wordt geconcludeerd dat er niet sprake is van 1 partij die de regisseursrol zal vervullen of hier het voortouw in zal nemen. Geconcludeerd kan worden dat meerdere partijen in de clusters hier elk haar deelverantwoording in moet nemen. Samenwerking tussen de logistieke sector, de productie en de handel, de branche organisaties en de overheid zal de “B.V. Nederland” als regisseur van internationale goederenstromen in de markt moeten zetten.
43
Hoofdstuk 5 Corporate Real Estate Management 5.1. Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven welke actuele ontwikkelingen er spelen in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector en wat de huidige en (mogelijk) toekomstige rol van de veilingen is. Daarna zijn enkele theorieën beschreven als verklaring van de ontwikkelingen die in de praktijk worden gezien. Helder is geworden dat de transitie die de agrarische sector doormaakt zijn weerslag heeft op de marktpositie van veilingen en daar uit volgend de bedrijfsvoering van deze veilingen en uit veilingen voorgekomen afzetorganisaties. Voordat in hoofdstuk 6 nader wordt ingegaan op de praktijk van het vastgoed en het vastgoedmanagement van veilingorganisaties wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in de gangbare algemene theorie met betrekking tot het managen van vastgoed: het Corporate Real Estate Management (CREM). 5.2. Corporate Real Estate Management theorie
Het vakgebied Corporate Real Estate Management heeft raakvlakken met de bedrijfsvoering van een onderneming en met het vastgoed. Het is een discipline die de bedrijfsstrategie en het vastgoed van een onderneming met elkaar verbindt. CREM beoogt met het vastgoedbeleid een optimale ondersteuning te geven aan de ondernemingsstrategie. Het doel is dus niet het hoogste financiële rendement uit de exploitatie van het vastgoed te halen zoals het geval is bij beleggingsvastgoed. Binnen CREM wordt het rendement van vastgoed beoordeeld aan de hand van de mate waarin het vastgoed waarde toevoegt aan de totale organisatie. Hieronder worden ook niet financiële bijdragen zoals, het verhogen van de tevredenheid van medewerkers, bijdrage aan het imago, flexibiliteit e.d. verstaan (Hoendervanger, Voordt, & Wijnja, 2013, p. 117). 5.2.1. Definitie van Corporate Real Estate Management
CREM is een jong vakgebied en volop in ontwikkeling. Er zijn diverse definities met betrekking tot de inhoud van het vakgebied CREM in de theorie beschreven, elk met een eigen accent. Een definitie van CREM met het accent op de afstemming van vastgoed op de behoeften van het primaire proces van de onderneming wordt gegeven door Dewulf (2000, p. 32): ‘’ Het management van een vastgoedportefeuille van een onderneming door de portefeuille en de facilitaire voorzieningen aan te sluiten op de behoefte van de kernactiviteiten (het primaire proces), met als doel om maximale toegevoegde waarde te leveren aan de kernactiviteiten en om optimaal bij te dragen aan de totale prestaties van de onderneming”. Naast vastgoed, wordt door DeWulf de link met facility gelegd. De combinatie van een integrale benadering van facility management en vastgoed geeft een optimale basis voor het toevoegen van waarde. Bon (1992) legt veel meer de nadruk op het vastgoed zelf: “CREM concerns the management of buildings and parcels of land at the disposal of private and public organizations which are not primarily in the real estate business”. De Jonge (2002) omschrijft CREM als; "Corporate Real Estate Management is het beheer van bedrijfsvastgoed met als doel maximale toegevoegde waarde voor de onderneming te realiseren”. In de Nederlandse CREM-wereld wordt de definitie van DeWulf geaccepteerd als een definitie die goed aansluit bij de praktijk van het vastgoed management. De kern van het CREM volgens deze definitie zit in: het op zodanige wijze beheren van het bedrijfsvastgoed dat dit waarde toevoegt aan de
44
doelstellingen van de onderneming. De ondernemingsdoelstellingen en daarmee de bedrijfsstrategie zijn leidend. De CREM-strategie moet hiervan een afgeleide te zijn. Juist in de agrarische wereld waar het verhandelen tegen dagprijzen de business van de veilingen bepaalt, is het belangrijk een goede aansluiting van het vastgoedbeleid op de ondernemingsstrategie te hebben. De cultuur, waarbij “de waan van de dag” per dag in de week, per seizoen en per jaar kan verschillen zou, als dit niet goed is geborgd, meer dan in sectoren die niet deze dynamiek kennen tot korte termijnbeslissingen en sub-optimalisatie kunnen leiden. Naast de primaire functie van het bedrijfsvastgoed, het bieden van ruimtelijk-fysieke condities voor de primaire bedrijfsvoering, heeft het bedrijfsvastgoed een aantal eigenschappen die het managen van bedrijfsvastgoed tot een complex vakgebied maakt. Deze eigenschappen zijn; − − − − − −
Het brengt hoge kosten met zich mee Vastgoed is financieel illiquide Locatie gebonden Inflexibiliteit Vraagstukken met betrekking tot het vastgoed zijn vaak complex Beslissingen zijn risico’s omgeven
Vastgoed is doorgaans een belangrijk strategisch bedrijfsmiddel voor een onderneming. De combinatie van de complexiteit en het strategisch belang maken dat het managen van vastgoed, een vakgebied is dat vraagt om weloverwogen besluitvorming, gebaseerd op gedegen analyses, gerelateerd aan de organisatiestrategie en met commitment op het hoogste management niveau (Hoendervanger, Voordt, & Wijnja, 2013, p. 21). De wijze waarop aan CREM door bedrijven inhoud wordt gegeven is niet op 1 uniforme wijze te duiden. Een verklaring voor de diversiteit van accenten in de definities van CREM legt mogelijk in de praktijk. Krumm (1999) legt een relatie tussen de wijze waarop CREM wordt bedreven in een organisatie met de fase van de levenscyclus waar het een bedrijf zich in bevindt. De levenscyclus van een bedrijf kent 4 fasen: de opstartfase, de groeifase, de volwassenheid en de terugloopfase. Krumm betoogt dat met het doorlopen van de verschillende fasen van de bedrijfslevenscyclus de focus van het CREM verschuift van het simpelweg faciliteren van de primaire bedrijfsprocessen naar een focus op de beheersing van de kosten en activiteiten die gepaard gaan met het vastgoed. Op basis van dit onderzoek naar het vastgoed van veilingen is vastgesteld dat veilingen in het algemeen zich in de volwassenheid- of terugloopfase van de bedrijfslevenscyclus bevinden. Dat de invulling in de praktijk, per organisatie en per sector behoorlijk verschilt, blijkt uit de casestudies die in hoofdstuk 6 zijn uitgewerkt. Een andere veel besproken benadering is die van Joroff. Uitgangspunt in deze benadering is dat het CREM binnen organisaties een transformatie doorloopt vanuit een louter technische invalshoek naar een bedrijfsonderdeel dat op strategisch niveau toegevoegde waarde levert. Joroff onderscheidt 5 fasen:
45
Afbeelding 8. 5 fasen van de ontwikkeling van CREM in een onderneming
Bron: (Joroff, Louargand, Lambert, & Becker, 1993)
Joroff stelt dat een huisvestingsorganisatie meegroeit met het bedrijf en daarbij verschillende stappen doorloopt. In de meest “basic” vorm, het stadium van beheerder, draagt de huisvestingsorganisatie zorg voor het in stand houden van de gebouwen. Er is geen langetermijnvisie en huisvestingsbeslissingen worden ad hoc genomen. In de eindfase handelt de huisvestingsafdeling als strateeg. Hiervoor is de afdeling structureel aangesloten bij- en in gesprek met het hoogste management, draagt bij aan de waarde van het hele bedrijf en heeft de focus op de bedrijfsdoelstellingen in plaats van op het vastgoed (DeWulf, Krumm, & Jonge, 2000, p. 30). Hoewel de directie binnen de veilingcoöperatie een gedelegeerde bevoegdheid heeft, is de besluitvorming rond vastgoed binnen veilingen vaak politiek geladen. De directie moet rekening houden met gevoelens en meningen die leven onder de leden, de eigenaren van de coöperatie. Besluiten die goed voor het algemeen belang zijn, kunnen strijdig zijn met de deelbelangen van het individuele lid. Binnen een coöperatie moet worden voorkomen dat leden zich te veel met de inhoud gaan bemoeien. De raad van bestuur en directie zullen advies- en besluitvorming in de praktijk goed moeten afstemmen zodat besluitvorming in de algemene ledenvergadering zonder problemen kan plaats vinden. 5.2.2. Het toevoegen van waarde door CREM Er zijn in de literatuur diverse methoden beschreven waarmee de mate van waarde toevoeging in kaart kan worden gebracht. De Jonge (2002) benoemt een 7-tal vormen van toegevoegde waarde van vastgoed aan het bedrijfsproces: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Het vergroten van de productiviteit Kostenreducering Risicocontrole Waarde vermeerdering Flexibiliteitvergroting Cultuur verandering PR en marketing
Per vorm kan met een mix van instrumenten invulling worden gegeven aan de toegevoegde waarde. Als voorbeeld; de toegevoegde waarde “waardevermeerdering” kan onder andere worden bereikt door een strategie met betrekking tot het verwerven en afstoten van vastgoed, het doen van voorstellen voor herontwikkeling het bewaken van de vastgoedportefeuille aan de hand van marktanalyses.
46
Afhankelijk van de sector en het bedrijf zal de toegevoegde waarde waarop wordt gestuurd verschillen. Zwart (2012) stelt dat binnen een organisatie de perceptie van toegevoegde waarde kan verschillen voor de verschillende stakeholders. Stakeholders betrokken bij vastgoedbeslissingen zijn onder te verdelen in 4 categorieën met een eigen perspectief op vastgoed: − De bestuurder / strategisch perspectief. − De controller / financieel perspectief. − De gebruiker / functioneel perspectief. − De vastgoedmanager / vastgoed als fysiek object Het belang dat de stakeholders aan elk van de toegevoegde waarde hecht is afhankelijk van de perspectieven van de diverse stakeholders op vastgoed. Ook hier geld weer dat de leden van een coöperatie zowel eigenaar als gebruiker kunnen zijn. De rolconflicten die hier uit voor komen geven al aan dat het management van vastgoed binnen veilingen afwijkt van bedrijven die niet de coöperatie als ondernemingsvorm hebben. Het perspectief van de het lid van een coöperatieve veiling kan worden beschreven als functioneel (gebruikersoptiek) en strategisch (eigenaarsoptiek). 5.2.3. Afstemming tussen ondernemingsstrategie en vastgoedstrategie
Om te komen tot operationalisering van de toegevoegde waarde zal er een afstemming tussen de bedrijfsstrategie en de vastgoedstrategie plaats dienen te vinden. Hiervoor zijn diverse modellen ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn het Strategic alignment model van Osgood en Het DAS- frame (Designing an Accommodation Strategy) van de Jonge. Osgoods model geeft aan de hand van 5 strategische organisatiekenmerken en 6 vastgoedkenmerken weer hoe de huisvestingsstrategie een afgeleide is van de bedrijfsstrategie. Het DAS-frame concretiseert welke stappen nodig zijn om van de huidige vraag en vastgoedportefeuille te komen naar de gewenste vastgoedportefeuille in de toekomst. De basis van het model is een analyse van de mate waarop de huidige huisvesting aansluit bij de huidige wensen van de organisatie met betrekking tot de huisvesting. Vervolgens wordt aan de hand van een analyse van de interne wensen met betrekking tot de toekomstige huisvesting en een analyse van de externe 6 omgevingsontwikkelingen (bijvoorbeeld aan de hand van een PEST-analyse ) de toekomstige ruimtevraag vastgesteld. Aan de hand van de mismatch tussen heden en toekomst worden alternatieve huisvestingsmogelijkheden uitgewerkt en uiteindelijk wordt hier planmatig naar toegewerkt.
6
PEST-analyse: is een methode om aan de Politieke, Economische, Sociale en Technologische omgevingsfactoren op macroniveau op gestructureerde wijze in kaart te brengen.
47
Afbeelding 9. DAS frame.
Bron: (Jonge, Arkesteijn, Heijer, Putte, Vries, & Zwart, 2009)
Hoewel verschillende technieken en modellen de vastgoedmanager ondersteunen in het formuleren van een adequaat huisvestingsbeleid, is er een groot verschil tussen de manier waarop vastgoed wordt gemanaged en de wijze waarop CREM in verschillende organisaties wordt bedreven. In de praktijk blijkt de theorie niet altijd op te gaan. Veel bedrijven beschouwen vastgoed, niet als deel uitmakend van de core business, maar als een last (DeWulf, Krumm, & Jonge, 2000, p. 31). Vanaf de jaren 90 is er meer aandacht gekomen voor de rol van vastgoed als een strategisch middel, dat bijdraagt aan de prestatie van de gehele onderneming in plaats van de rol van onvermijdelijke kostenplaats. Voor veel bedrijven wordt de waarde van vastgoed pas manifest als de winstgevendheid afneemt. Om het vastgoed aan te passen aan de veranderingen in de omgeving, moet vastgoed als een strategisch middel worden aangestuurd. Hoewel er een voortdurende professionalisering van het CREM heeft plaats gevonden, zijn de dillema’s voor de CREM afdeling door de jaren heen niet wezenlijk veranderd (Frederix & Krumm, 2008, pp. 35-38). De ontwikkeling van het CREM blijkt nog steeds sterk afhankelijk van de “awareness” die het bedrijf krijgt op het moment dat het bedrijf en ontwikkeling doormaakt zoals het wisselen van directie of personeel. Daarnaast komen discussies als uitbesteden, het intern doorbelasten van kosten herhaaldelijk terug. 5.3. Conclusie
Als basis voor de verkenning van het vastgoed en het vastgoedbeleid binnen coöperatieve veilingorganisaties zijn in dit hoofdstuk de hoofdlijnen van het Corporate Real Estate Management behandeld. De beschreven theorie is voor een groot deel van toepassing op het vastgoedmanagement van coöperatieve afzetorganisaties. Een element waarin het vastgoedmanagement bij coöperaties verschilt van het vastgoedmanagement niet coöperatieve ondernemingen is het managen van de emotie rond de besluitvorming over vastgoed. De besluitvorming vraagt een stevige verankering in de bedrijfsstrategie zodat de directie op basis van de lange termijnvisie besluiten kan verdedigen. Leden kunnen door de bijzondere combinatie van rollen:
48
zowel eigenaar als gebruiker, gecombineerd met aard van hun dagelijkse business: daghandel, het vastgoedbeleid beïnvloeden waardoor korte termijnpolitiek suboptimale besluitvorming het gevolg kan zijn.
49
Hoofdstuk 6 Veilingen en vastgoed in de praktijk: Casestudy 6.1. Inleiding
Op basis van de gevonden trends, ontwikkelingen en theorie, is uit elk van de 3 sectoren een veilingorganisatie onderzocht. In dit hoofdstuk wordt eerst de onderzoeksstrategie behandeld. Er wordt een algemene beschrijving gegeven van de belangrijkste onderzoeksmethoden die voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt kunnen worden. Vervolgens wordt uiteengezet welke keuzes zijn gemaakt om tot een aanpak te komen die het beste bij het doel van dit onderzoek aansluit. Er wordt stil gestaan bij de wijze waarop de kwaliteit (betrouwbaarheid en validiteit) van het onderzoek geborgd zijn en wat de beperkingen van de gekozen onderzoeksstrategie zijn. Na een beschrijving van de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Worden de 3 casestudies behandeld. 6.2. Methode van onderzoek
Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de gevolgen van de transitie die de agrarische sector en de veilingen doormaakt en de wat de betekenis van deze transitie is voor het vastgoed. Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven kenmerkt dit onderzoek zich als een exploratief onderzoek, er wordt namelijk gezocht naar kenmerken en relaties tussen deze kenmerken (Baarda & de Goede, 2006, p. 105). Om het onderzoek uit te voeren staan onderzoeker staan verschillende onderzoeksstrategieën ter beschikking. De 5 belangrijkste zijn: survey, experiment, casestudy, gefundeerde theoriebenadering en bureauonderzoek. Welk type strategie het best past bij een onderzoek hangt af van 3 kernbeslissingen: breedte versus diepgang, kwalitatief versus kwantitatief onderzoek en empirisch versus bureauonderzoek (Verschuren & Doorewaard, 2007, pp. 162-164). Op basis van deze 3 kernbeslissingen is gekozen voor de vorm van casestudy. De kenmerken van een casestudy als onderzoeksvorm sluiten het meest aan bij de opzet van dit onderzoek. De gegevens die nodig zijn voor dit onderzoek zijn voor een deel niet voor handen of middels literatuurstudie te ontsluiten, deze gegevens zullen daarom in de praktijk gezocht moeten worden. Dit maakt dat het onderzoek voor een belangrijk deel empirisch is. Het onderzoek heeft betrekking op een beperkt aantal eenheden die diepgaand worden onderzocht. Dit heeft als logisch gevolg dat kwantitatieve analyses niet in aanmerking komen, het onderzoek is daarom kwalitatief in gestoken. De te onderzoeken cases zijn gekozen op basis van bepaald kenmerk: elke onderzochte veiling is marktleider in zijn sector. Er is dus sprake van een selecte steekproef. Daarnaast is een casestudy als onderzoeksvorm geschikt voor het analyseren van complexe actuele omstandigheden, waarbij de samenhang tussen de onderzoeksverschijnselen in samenhang en als geheel in de praktijk worden onderzocht, zonder dat er invloed op deze praktijk door de onderzoeker wordt uitgeoefend. De casestudy biedt de mogelijkheid verschillende methoden van dataverzameling naast elkaar te gebruiken (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009, pp. 113-114). Er zijn twee hoofdvormen van de casestudy: de enkelvoudige casestudy en de vergelijkende casestudy. Voor dit onderzoek gekozen voor een vergelijkende casestudy omdat het doel van het onderzoek is het tot nieuwe inzichten te komen door het analyseren van overeenkomsten en verschillen tussen het veilingvastgoed in de geselecteerde sectoren. 6.2.1. Betrouwbaarheid en generalisering
De kwaliteit van een wetenschappelijk onderzoek wordt bepaald door 2 belangrijke criteria: validiteit en betrouwbaarheid. De validiteit van een onderzoek hangt af van de mate waarin de conclusies uit het onderzoek overeenkomen met de werkelijkheid (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009, p. 197). De betrouwbaarheid van het onderzoek wordt bepaald door de nauwkeurigheid van de gebruikte onderzoeksinstrumenten, de waarnemingen en de omstandigheden in het onderzoek mogen niet aan
50
toeval onderhevig zijn (Baarda & de Goede, 2006, p. 188). De externe validiteit van het onderzoek, heeft betrekking op de mogelijkheid tot generalisering van de onderzoeksresultaten. Door het beperkte aantal gevallen dat wordt onderzocht is de casestudy beperkt generaliseerbaar. In dit onderzoek wordt de externe validiteit vergroot door de keuze voor het bestuderen van meerdere cases in plaats van een enkelvoudige casestudy. Daarnaast wordt de betrouwbaarheid vergoot door het benaderen van de cases uit verschillende invalshoeken. Er wordt gebruik van deskundigen met diverse achtergrond en literatuuronderzoek. 6.2.2. Toelichting op de keuze van de cases
Om conclusies te kunnen trekken over veilingvastgoed zijn 3 cases geselecteerd. Gekozen is voor veilingen in agrarische sectoren waar het veilen voor de verkoop van dagverse handel door Nederlandse producenten lange tijd de meest belangrijke verkoopwijze is geweest. Deze sectoren zijn: de Nederlandse visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector. Hoewel ze verschillen van omvang hebben alle 3 de sectoren een sterke internationale marktpositie en oriëntatie. Binnen deze sectoren is vervolgens gekozen voor de veilingorganisaties met het grootste marktaandeel. Deze organisaties zijn: − − −
The Greenery (groente- en fruitsector) FloraHolland (sierteeltsector) Visveiling Urk (visserij)
Interessant is het feit dat het belang van de omzet via de veilingklok binnen deze organisaties grote verschillen vertoont. Juist deze verschillen tussen de drie geselecteerde cases maken het interessant van de ontwikkeling van de sector en gevolgen daarvan op de veilingen en het veilingvastgoed te analyseren. 6.2.3. Data verzameling
Voor het verzamelen van gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek staan de onderzoeker diverse instrumenten ter beschikking. Er kan gebruik worden gemaakt van bestaande informatie, enquetes, interviews en observatie (Baarda & de Goede, 2006, p. 177). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, bestaande informatie en interviews. De bestaande informatie en literatuur is gebruikt voor het in kaart brengen van relevante theorie en de trends en ontwikkelingen. Dit met als doel een algemeen beeld over de sectoren en de verkoop van producten via veilingen te vormen. Een deel van de benodigde informatie is niet door onderzoek van literatuur te vinden. Om deze hiaten in te vullen en om de gevonden informatie te toetsen is het interview als onderzoeksinstrument gebruikt. Het interview is geschikt als men gevoelens, attitudes, kennis, houdingen en opinies wil verkrijgen (Baarda & de Goede, 2006, p. 178). Er zijn 3 hoofdvormen van interviews: het open interview, het half gestructureerde interview en het gestructureerde interview (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009, pp. 233-236). In dit onderzoek is er gezocht naar de visie met betrekking tot de ontwikkelingen binnen de sectoren. Daarnaast is gezocht naar visie met betrekking tot de positie van de veilingen nu en in de toekomst. Daarom is gekozen voor een tussenvorm als interviewwijze: het topicinterview. Deze interviewvorm zit tussen het open en het half gestructureerde interview als gespreksvorm. In deze interviewvorm krijgen de experts de vrijheid zo veel als mogelijk de persoonlijke visie op de diverse onderwerpen te laten geven. Enige structuur in de gesprekken in gebracht door het gebruik van een topiclijst (zie bijlage 2). In deze interviewvorm staan de onderwerpen vast, door vragen kan de
51
interviewer sturen in de onderwerpen die aan bod dienen te komen. De gespreksthema’s zijn opgenomen in de topiclijst. Per thema zijn de zaken benoemd die aan bod dienen te komen. 6.2.4. Selectie criteria experts
Het onderzoek richt zich enerzijds op de ontwikkelingen in de sectoren en de clusters waar veilingen een deel van uitmaken en anderzijds specifiek op de rol van veilingen binnen deze clusters. Een groot deel van de informatie is verzameld bij instanties, via internet en in de publicaties die te vinden zijn in een bibliotheek. Om de verzamelde theorie te toetsen, om het beeld dat is ontstaan beter in te vullen en de hiaten in de informatie aan te vullen zijn deskundigen benaderd die vanuit verschillende perspectieven de sectoren, clusters en veilingen kunnen beoordelen. Daarom is per case gezocht naar deskundigen die; − − −
vanuit de sector naar het cluster en veilingen kijken; of direct betrokken zijn bij de bedrijfsvoering van een veiling; of een partij vertegenwoordigen die actief is in het cluster zoals teler of handelaar.
Voor de het verkrijgen van inzicht in de sectoren en clusters is gekozen voor deskundigen die vanuit hun functie een totaaloverzicht en een visie hebben zoals vertegenwoordigers van brancheorganisaties. Voor het verkrijgen van specifieke kennis met betrekking tot het beleid en het vastgoed van veilingen zijn deskundigen gezocht waar vanuit hun functie een visie met betrekking tot de rol van veilingen in de toekomst kan worden verwacht. Daarnaast dienen zij een rol of visie te hebben met betrekking tot het vastgoed van een veiling. De deskundigen die op basis van deze criteria zijn geselecteerd zijn vermeld in bijlage 1. Door de inzichten die in de interviews zijn verworven zijn de resultaten die uit de literatuur zijn gevonden verder aangescherpt en verdiept. De nieuwe inzichten zijn vervolgens weer in de volgende interviews meegenomen en verwerkt. Deze werkwijze wordt omschreven als een iteratief proces: het resultaat van een stap in het onderzoek wordt meegenomen in de volgende stappen (Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 25). De kwaliteit van het onderzoek wordt door het doorlopen van een iteratief proces beter. Het doel van het onderzoek is dat er inzicht wordt gebracht in zaken die nog niet voldoende bekend zijn. Hierdoor zullen tijdens het onderzoek als vanzelfsprekend nieuwe, onverwachte inzichten naar voren komen die van invloed zijn op de vervolgstappen maar ook op eerder genomen stappen. Het volgen van een parallelle planning waarbij meerdere zaken in het onderzoek tegelijkertijd worden uitgevoerd versterkt het iteratieve proces en leidt tot synergie (Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 255) . Deze parallelle werkwijze is dan ook gevolgd tijdens het onderzoek. 6.2.5.Beoordelingskader van de cases
In het onderzoek is gezocht naar een visie met betrekking tot de geselecteerde sectoren, de gevolgen voor de rol van veilingen en de weerslag op het vastgoed van de veilingen. Op basis van de ontwikkelingen in de agrarische sector zoals beschreven in hoofdstuk 2 en de literatuur met betrekking tot de theorie zoals beschreven in hoofdstuk 4 en 5, zijn een viertal onderwerpen geselecteerd. Uit de literatuur en theorie is gebleken dat deze onderwerpen het beste bijdragen aan de beantwoording van de onderzoeksvragen. Deze onderwerpen zijn: − −
De invulling van het Corporate Real Estate Management binnen de veiling. De mate waarin het fysieke vastgoed aansluit op de toekomstige rol van de veiling.
52
− −
De gevolgen van de transitie in de agrarische sectoren voor de rol van de veiling binnen het cluster. De impact van de veranderende positie van de veiling op de bedrijfsvoering en strategie van de veiling.
Aan de hand van deze 4 onderwerpen is beoordeeld welke impact de ontwikkelingen in de agrarische sector hebben op de Nederlandse agrarische clusters, de rol van de veilingen binnen die clusters en het vastgoed van veilingen. Deze onderwerpen sluiten aan bij de deel-onderzoeksvragen zoals die zijn geformuleerd in paragraaf 1.4. 6.3. Casestudy: The Greenery, FloraHolland en Visveiling Urk
In de volgende paragrafen wordt op basis van de in de voorafgaande hoofdstukken beschreven theorie en de ontwikkelingen in de verschillende sectoren de impact op het vastgoed van veilingen in de praktijk behandeld aan de hand van 3 cases: − − −
The Greenery (groente- en fruitsector) FloraHolland (sierteeltsector) Visveiling Urk (visserij) 6.3.1. The Greenery
The Greenery is het afzetbedrijf van de telerscoöperatie Coforta. The Greenery is in 1996 opgericht als fusiebedrijf van 9 groente- en fruitveilingen. Deze fusie was het antwoord op de snelle schaalvergroting die aan afnemerszijde plaats vond, de toenemende concurrentie uit andere landen en de omkering van de keten (van productie gestuurde naar een vraag gestuurde keten). Met het oprichten van The Greenery verdwenen bijna alle Nederlandse groente- en fruitveilingen. Vanaf dag 1 heeft The Greenery zich gericht op het beleveren van grootschalige retailbedrijven. Het bedrijf is internationaal actief in de groente- en fruitsector. De Coöperatie Coforta telt in 2012, 720 aangesloten telers (The Greenery, 2013). De strategische focus van The Greenery rust op twee pijlers: 1. Het creëren van toegevoegde waarde voor de klanten. 2. De totale bedrijfsvoering versterken: operationele excellentie. Direct na de oprichting is The Greenery begonnen met het stapsgewijs afbouwen van de klok als verkoopinstrument. Hiervoor in de plaats is een verkooporganisatie gezet. The Greenery heeft door de jaren heen diverse handelshuizen overgenomen. Feitelijk is The Greenery een telersvereniging die acteert als een coöperatieve groothandelsorganisatie. Circa 5% wordt nog via de veilingklok verkocht. The Greenery heeft als producentencoöperatie voor ketenintegratie gezorgd en levert direct aan de grootschalige retail. De omzet in 2012 bedroeg €1,4 miljard. The Greenery is internationaal georiënteerd. Heeft eigen bedrijven in 13 landen. Zij doet onder andere via dochter onderneming Hagé aan internationale sourcing om jaarrond een volledig assortiment te kunnen leveren in 60 landen. Verkoopactiviteiten vinden ook in 60 landen plaats (The Greenery, 2013). The Greenery had bij haar ontstaan na de fusie van 9 groente- en fruitveilingen in portefeuille van 2 miljoen vierkante meter gebouwen en grond verdeeld over 15 vastgoed van de veilingen die in The Greenery zijn opgegaan was destijds voor opgebouwd volgens het klassieke veilingconcept rondom de veilklokken. Met handelsruimte voor kopers.
1996 een vastgoed veilinglocaties. Het een groot gedeelte daar aangrenzend
53
Er was sprake van een mismatch tussen de vastgoedportefeuille bij de oprichting en de gewenste portefeuille op basis van de gekozen bedrijfsstrategie van The Greenery. De strategie van The Greenery was juist gericht op afbouw van de klok als middel om de prijs te bepalen. In plaats hiervan werden bemiddeling en contractverkoop als verkoopinstrumenten in de markt gezet. Hierdoor zou er voor de leden een meer stabiele prijsvorming plaatsvinden en het grootwinkelbedrijf zou als doelgroep beter bediend worden, was de verwachting. Het ombouwen van het verkoopsysteem via de veilingklok naar directe bemiddeling zijn de volgende fasen doorlopen: 1. 2. 3. 4.
De veilingklokken zijn gecentraliseerd en stap voor stap uitgezet . Veilingen werden gesloten. Vervolgens werden de kwekers meer zelfvoorzienend en gingen meer toegevoegde waarde op het eigen bedrijf creëren. Daarna is het collectief transport voor 100% door The Greenery in uitvoering genomen.
De operatie van The Greenery is met het doorlopen van deze fasen totaal veranderd. De logistiek rond de klok is verdwenen en The Greenery voert 100% regie over het transport; kwekers mogen niet zelf meer aanvoeren. Hierdoor kan de logistiek veel efficiënter worden bedreven en wordt een optimale flow door de gebouwen bereikt. Uiteindelijk kan het benodigde aantal vierkante meters kan hiermee tot een minimum worden beperkt. Gedreven door GMO subsidies7 hebben kwekers grote investeringen in de eigen bedrijven gedaan met een enorme schaalvergroting aan telerszijde als gevolg. Daardoor is het mogelijk geworden om een groot aantal activiteiten te verschuiven van The Greenery naar de kwekers. Zo zijn de kwekers zelf op hun bedrijven gaan verpakken, stickeren, maar ook direct verladen; alles naar klantspecificaties. Om zo min mogelijk transportkilometers te maken heeft men naast de centrale distributiecentra in Bleiswijk en Barendrecht circa 80 verlaadpunten (veel bij grote kwekers) ingericht. Er zit dus veel toegevoegde waarde bij de kwekers. De belangrijkste toegevoegde waarde van de Greenery zit in het afstemmen van aan- en afvoer tussen kwekers en klant en natuurlijk de commercie; de verkoop van de producten. Door de behaalde interne efficiency, het uitbesteden van delen van de logistiek en waarde toevoegende activiteiten naar de kwekers, is steeds minder onroerend goed nodig. Vanaf de start van het fusie bedrijf heeft The Greenery met haar vastgoedbeleid ingespeeld op de hierboven beschreven ontwikkelingen. Na het centraliseren van de klokken is men stapsgewijs begonnen met het sluiten van veilingen en met dispositie of slopen van vastgoed dat niet als ondersteunend aan de bedrijfsstrategie wordt gezien. Ook worden door The Greenery veilingterreinen herontwikkeld tot bedrijventerrein waar bedrijven uit de groente- en fruitsector zich kunnen vestigen. Bedrijfsruimtes worden zowel verhuurd als verkocht. Daarnaast wordt ook gericht geïnvesteerd in nieuwbouw ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering. De oude veilinggebouwen zijn tegenwoordig eigenlijk alleen nog maar geschikt als opslag voor fust. Voor de rest zijn zij functioneel verouderd. Bij sommige oude veilinggebouwen is in de gebouwschil een nieuwe geconditioneerde ruimte gebouwd zodat deze voor distributiedoeleinden gebruikt kunnen worden. De veilingen die zijn opgegaan in The Greenery verhuurden in het verleden ruimte aan hun klanten. Binnen de strategische vastgoedvoorraad bevinden zich nog steeds wel een aantal verhuurde ruimtes de huurinkomsten hieruit zijn van belang voor de exploitatie van The Greenery. Hoewel The Greenery op dit moment op deze locaties nog ruimte verhuurt aan diverse handelspartijen, moet dit worden gezien als een erfenis uit het verleden. 7
Zie paragraaf 2.5.1.
54
Als uitgangspunt voor het huisvesten van klanten hanteert The Greenery dat zij investeren voor dit soort partijen bij voorkeur aan de markt over laat. Er wordt gestreefd naar balansverkleining en men wil zo min mogelijk financiële middelen “in stenen” investeren. Onderdeel van de bedrijfsstrategie is zoveel mogelijk de financiële middelen in te zetten op investeringen in de ICT infrastructuur ter ondersteuning van de logistieke, commerciële processen en planning. Doordat men de het transport volledig in eigen regie heeft wil men door het verbeteren van de operationele excellentie (bijvoorbeeld door het meerdere keren per dag aanvoeren) de benuttingsgraad van de gebouwen verder omhoog brengen. Hierdoor kunnen investeringen in vastgoed vermeden worden. The Greenery heeft om dit moment nog ongeveer 200.000 m² aan gebouwen in eigendom verdeeld over 6 locaties, waarbij de belangrijkste activiteiten van The Greenery zich concentreren in twee hoofdlocaties namelijk; Barendrecht en Bleiswijk. 6.3.2.FloraHolland
FloraHolland is een coöperatieve sierteeltveiling die is ontstaan in 2008 na de fusie van FloraHolland en de Verenigde Bloemenveilingen Aalsmeer. De fusieveiling heeft 5 vestigingen in Nederland. De coöperatie telt ruim 4600 leden waarvan 600 in het buitenland. De omzet in 2012 bedroeg €4,4 miljard. FloraHolland is dominant. De enige concurrent in Nederland (Plantion) zet ongeveer 2,5% van de omzet van FloraHolland om. Als reden voor fusie van de twee voormalige concurrenten tot Bloemenveiling FloraHolland werd destijds genoemd: het verlagen van de (keten)kosten en het creëren van een sterke internationale marktplaats om de druk door toenemende internationale concurrentie het hoofd te kunnen bieden. Daarnaast zag men veranderingen in de markt: schaalvergroting aan retailzijde waarbij steeds minder via de veilingklok en meer buiten de veiling om werd gehandeld. Hiermee zette de sierteeltsector stappen die al jaren eerder zijn ingezet in de groente- en fruitsector. De strategie van FloraHolland bestaat uit drie uitgangspunten (FloraHolland, 2013a): 1. Het behoud van de centrale positie van het Nederlandse cluster. 2. Het binden van aanbod en vraag door middel van een internationaal servicenetwerk. 3. Het versterken van toegevoegde waarde en onderscheidend vermogen van afzet via FloraHolland. Het veilen via de veilingklok had ten tijde van de fusie nog een sterke positie als verkoopinstrument binnen FloraHolland. Momenteel wordt circa 50% van de 4,4 miljard omzet via de veilingklok afgerekend en circa 50% via directe bemiddeling. In 2011 was dit nog 58% om 42%. Het belang van veilen met een klok verliest dus snel aandeel ten opzichte van directe, bemiddelde verkoop. Er is consensus over het feit dat de veilingklok in de sierteelt sector in de toekomst nog maar een klein deel van de markt zal bedienen. De voorzitter van de VGB, Herman de Boon verwacht zelfs dat de klok over 10 jaar niet meer bestaat. De veilingcomplexen van FloraHolland zijn op de huidige locaties ontstaan vanaf begin jaren 70. Als gevolg van groei in de sierteeltsector zijn de gebouwen fasegewijs uitgebreid. Het resultaat zijn organisch gegroeide gebouwencomplexen waar de oudere gebouwdelen functioneel en technisch verouderd zijn en de uitbreidingen van recentere datum modern en functioneel van goede kwaliteit zijn. De gebouwen van FloraHollland zijn grotendeels gebouwd en ingericht op het klassieke veilproces rond de veilingklok. FloraHolland ziet zich echter geplaatst voor een snelle afname van verkoop via de veilingklok ten gunste van directe verkoop via bemiddeling. Deze directe verkoop wordt weliswaar financieel en vaak ook logistiek via FloraHolland afgehandeld, maar vraagt een totaal andere logistieke organisatie en werkwijze. Op korte termijn wordt het antwoord op deze ontwikkeling gezocht
55
in de logistieke processen, op langere termijn zullen de veranderingen om aanpassingen van het vastgoed aan de nieuwe marktomstandigheden vragen. Naast de ruimte die nodig is voor het accommoderen van de logistieke processen rond het handelen en veilen, heeft FloraHolland in haar strategie vastgelegd dat zij “koopkracht wil binden door het ontwikkelen van vastgoed voor handelshuisvesting”. Hier vervult FloraHolland de rol van belegger in vastgoed. De huurinkomsten bedroegen in 2012 € 52 miljoen. Ten aanzien van het ontwikkelen van ruimte voor de klanten is het beleid van FloraHolland pragmatisch ingestoken. De wens van de klant is leidend bij de realisatie en exploitatie van bedrijfsruimte. Het accent is de laatste jaren verschoven van 100% investeren voor de klant (bouwen voor verhuur) naar het zelf laten investeren door klanten, waarbij de veiling veelal als ontwikkelaar optreedt. Daarnaast ondersteunt FloraHolland het investeren door klanten (bij gebrek aan financieringsbereidheid bij banken) o.a. door middel van financieringen, deelnemingen en partnerships in vastgoed b.v.’s. De ruimteverdeling tussen eigen gebruik en gebruik door derden is in onderstaand schema weergegeven: Tabel 5. Oppervlakte gebouwen FloraHolland
m²
Aalsmeer
Oppervlakte veiling 1.287.813 gebouwen Oppervlakte eigen gebouwen 239.861 handel Oppervlakte verhuurd aan 370.000 handel Oppervlakte koelcellen
41.561
Naaldwijk
Rijnsburg Bleiswijk Eelde
Totaal
736.000
400.000
123.000 46.975 2.593.788
207.000
67.700
90.957
185.000
145.000
350.000 10.000 1.060.000
43.000
37.500
3.800
10.036 615.554
3.440
129.301
Bron: (FloraHolland, 2013b)
In de huidige markt is het onzeker of FloraHolland in de toekomst meer ruimte zal nodig hebben voor haar eigen logistiek processen. Op dit moment houdt FloraHolland strategisch 681.000 m² aan terreinen in portefeuille aan die nog niet in gebruik zijn genomen. Als de markt aantrekt zal FloraHolland deze terreinen ontwikkelen met als bestemming: handelsruimte. Het huidige aantal vestigingen zal niet verminderen, FloraHolland hanteert dan ook geen dispositie strategie. Wel ligt er een herontwikkelingsvraagstuk voor de oudere delen van de veiling. Hier is de functionele en technische levensduur van diverse delen van het vastgoed verstreken. 6.3.3. Visveiling Urk
De visafslag was oorspronkelijk eigendom van de gemeente in de jaren 90 is de afslag verzelfstandigd en is er een afzetcoöperatie opgericht. De leden van de coöperatie zijn de vissers. De huidige visveiling Urk is in 2008 voortgekomen uit een fusie tussen de visafslagen van Urk en Harlingen. Daarnaast is een verregaande samenwerking aangegaan met visafslag Lauwersoog. Locatie Harlingen wordt ook gebruikt als aanland plek voor Urker vissers waarna de vis per vrachtwagen naar de veiling op Urk wordt vervoerd voor de verkoop. Harlingen en Lauwersoog zijn specialist in garnalen. De veiling heeft ongeveer 100 leden die hun vangst aanvoeren bij visveiling Urk. De omzet bedroeg in 2012 €103 miljoen. Het doel van visveiling Urk is het realiseren van een zo hoog mogelijke opbrengst
56
tegen zo laag mogelijke kosten. Daarnaast levert de veiling facilitaire diensten als service en ter ondersteuning van de bedrijfsvoering van de leden van de coöperatie. De reden voor deze fusie was het behalen van schaalvoordelen en het behouden van marktmacht op in de platvissector. Maar de aanleiding moet zeker worden gezien tegen de achtergrond de slechte omstandigheden in de sector circa 10 jaar geleden. De quotering werd drastisch naar beneden bijgesteld het dieptepunt was een quotering van tong van 48.000 ton, waar 100.000 ton gebruikelijk was. Dit heeft tot een forse sanering van het aantal schepen geleid en bijbehorende afname van de omzet van de visafslag. Vrijwel alle verkoop vindt via een digitaal kloksysteem genaamd Efice plaats, zodat ook kopers die niet in de afmijnzaal aanwezig zijn kunnen meebieden op de klok. Bemiddeling vindt nauwelijks plaats. Hoewel uit nood geboren (overname van een belangrijke koper na faillissement) heeft visveiling Urk een bedrijf overgenomen dat nu dient als verkoopkantoor van de veiling en daarmee een directe concurrent is van de klanten van de veiling. Naar verwachting zal de visveiling Urk zijn leidende positie in het veilen van Nederlandse aanvoer de komende jaren behouden. In 1997 is de voormalige visafslag Urk die direct aan de haven gelegen was verhuisd naar een nieuw pand op een industrieterrein op Urk. De oude afslag was in de jaren 60-70 gebouwd en organisch gegroeid. Uiteindelijk was dit logistiek niet maar houdbaar. Bij het ontwerp van de nieuwe veiling is de logistieke operatie het uitgangspunt geweest. Wat geresulteerd heeft in een pand waarin de in paragraaf 3.5 weergegeven klassieke veilingstructuur als uitgangspunt is gebruikt. Er is een belangrijk verschil tussen de veiling in Urk en andere visafslagen in Nederland: de veiling is gesitueerd op een industrieterrein en niet aan de haven. De lay-out is daardoor volledig uitgelegd op aan- en afvoer met vrachtwagentransport. Bij andere afslagen vindt het belangrijkste deel van de aanvoer met vissersboten plaats die direct bij de afslag worden gelost. De vis wordt met gekoeld vrachtwagentransport aangevoerd. De aanvoer vindt voor 40% op maandag en voor 40% op vrijdag plaats, de overige 20% wordt in de rest van de week aangevoerd. De vissers die lid zijn van de coöperatie visveiling Urk zijn verplicht om minimaal 10 keer per jaar aan te voeren. Dit in tegenstelling tot de coöperatieve verkooporganisaties en veilingen in de groente- en fruit- en sierteeltsector, waar 100% aanvoer de norm is. Vervolgens wordt de vis in de geconditioneerde sorteerhal geplaatst en worden de partijen vis gesorteerd. Na het sorteren worden de veilklare partijen vis in 1 van de 5 schouwhallen geplaatst. De kopers kunnen de vis op veildagen in de koelcellen waar deze opgesteld staat schouwen. In het weekeinde worden de hallen tot 0 graden Celsius gekoeld, zodat vis bewaard kan worden, tijdens het schouwen is de temperatuur circa 12 graden. Nadat de vis geveild is, wordt deze naar volledig geconditioneerde verlaadplaatsen getransporteerd, waar de klant kan laden. Ook is het mogelijk om de gekochte vis op te laten slaan in koelcellen van de veiling. Naast de ruimte die nodig is voor de logistieke processen rond het veilen heeft de visveiling op Urk kantoren ten behoeve van de eigen organisatie en voor verhuur aan relaties. De veiling heeft een oppervlakte van circa 14.000 m². Er is circa 2.500 m² aan kantoorruimte. Naast de veiling ligt nog een perceel van 12.000m² dat strategisch wordt aangehouden om eventuele uitbreiding mogelijk te maken. Met het huidige pand is visveiling Urk op de toekomst voorbereid. De veiling was destijds op groei gebouwd. Door de crisis in de visserij in de jaren 2000 heeft de groei niet doorgezet. Ter illustratie: op dit moment is er ruim voldoende koelcapaciteit; 3 à 4 keer de normale weekaanvoer kan gekoeld worden. De veiling heeft op dit moment zelfs voldoende capaciteit om de hele aanvoer van Nederland te kunnen verwerken. De groei binnen het huidige pand kan dus de komende 10 jaren ruimschoots gefaciliteerd worden.
57
6.4. Analyse: veilingen en vastgoed in de toekomst 6.4.1. Corporate Real Estate Management van The Greenery, FloraHolland en Visveiling Urk
Uit paragraaf 3.3 is gebleken dat hoewel de 3 bedrijven zich bezighouden met hetzelfde type product (dagvers) en dezelfde activiteit (het verkopen van dit product), er overeenkomsten maar ook verschillen zijn. Hieronder wordt een opsomming gegeven van de overeenkomsten en verschillen op de volgende 4 aspecten: de operatie, het eigendom, beleid en de omvang van het vastgoed. De operatie van de van The Greenery verschilt fors van die van Visveiling Urk en Bloemenveiling FloraHolland. Bij zowel FloraHolland als Visveiling Urk speelt de veilingklok nog een belangrijke rol en de logistieke operatie en het vastgoed zijn hier op afgestemd. Bij The Greenery speelt de veilingklok geen rol meer. De operatie van dit bedrijf is daarom ingericht op het zo efficiënt als mogelijk distribueren van verkochte producten. Waarbij uitbesteding van activiteiten een belangrijk onderdeel is van de strategie van de Greenery. In de komende 10 jaar is de grootste verandering in de operatie te verwachten bij Bloemenveiling FloraHolland omdat in de sierteeltsector de veilingklok haar dominante rol als verkoopinstrument aan het verliezen is. The Greenery zal in de komende jaren de regie over de keten en logistiek verder optimaliseren dit zal vermoedelijk geen grote veranderingen in de operatie tot gevolg hebben. Visveiling Urk wacht geen wezenlijke verandering van haar operatie. Binnen alle bedrijven speelt automatisering en mechanisering van handelingen om de operatie meer efficiënt te kunnen uitvoeren en hiermee kostenvoordeel te behalen. De omvang van het vastgoed van de organisaties vertoont grote verschillen. De oppervlakte van Visveiling Urk, The Greenery en Bloemenveiling FloraHolland bedraagt respectievelijk 14.000 m², 200.000 m² en 1.978.000 m² beiden verdeeld over meerdere locaties. Waar zowel The Greenery als Visveiling Urk als uitgangspunt hebben dat het vastgoed de eigen bedrijfsprocessen dient te faciliteren. Hanteert Bloemenveiling FloraHolland als strategie dat een groot deel van het vastgoed beschikbaar wordt gesteld voor huur door handelspartijen, die op deze manier fysiek aan de veiling gebonden worden. Hoewel op basis van de clustertheorie de nabijheid belangrijk is om de clustervoordelen te kunnen verzilveren, blijkt dat succesvolle clusters zich ook ontwikkelen als een veiling geen rol speelt in huisvesten van bedrijven in haar nabijheid, in het cluster. Zowel het cluster handels- en verwerkingsbedrijven in Barendrecht als het cluster van handels –en verwerkingsbedrijven op Urk tonen dit aan. Alleen The Greenery heeft op dit moment een strategie die gericht is op afname van de omvang van het vastgoed. Bloemenveiling FloraHolland en The Greenery hebben het vastgoed in eigendom, het pand waarin visveiling Urk is gehuisvest is in eigendom bij de gemeente. The Greenery en FloraHolland houden het strategische vastgoed in eigendom. Hoewel de markt zich daarvoor op dit moment niet leent, zou het bij toekomstige ontwikkelingen interessant kunnen zijn om de vastgoedportefeuille meer flexibel te maken door eigendom te combineren met flexibele contractvormen zoals huur of lease van (delen van) het vastgoed van derden. Het vastgoedbeleid bij de drie veilingen is op directieniveau geborgd. Binnen visveiling Urk zit het vastgoedbeleid in het takenpakket van de algemeen directeur. Zowel FloraHolland als The Greenery hebben een professionele vastgoedafdeling die direct op directieniveau ingang heeft. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de vastgoedportefeuille van de organisaties niet aansluit bij de gewenste of verwachte situatie over circa 10 jaar. Behalve bij Visveiling Urk staan The Greenery en FloraHolland voor een lastige keuzes. Er treedt zowel functionele als technische veroudering op. Per gebouw en gebouwdeel zullen strategische keuzes gemaakt worden om te slopen, renoveren, herontwikkelen, de functie te wijzigen of af te stoten.
58
6.4.2. Aansluiting van het vastgoed op de rol van veiling in de toekomst
Aan de hand van het in paragraaf 5.2 beschreven DAS-frame wordt hieronder voor de drie onderzochte bedrijven een analyse gemaakt van de stappen die nodig zijn om van de huidige vraag en vastgoedportefeuille te komen naar de gewenste vastgoedportefeuille in de toekomst -
Huidige mismatch: Het verschil tussen de huidige behoefte aan vastgoed met het huidige aanbod. o The Greenery: zowel het aantal vierkante meters als de functionaliteit van diverse locaties sluit niet aan bij de huidige behoefte. o FloraHolland: het aantal vierkante meters sluit aan op de behoefte, de functionaliteit van gebouwdelen wijkt af van hetgeen nodig is. o Visveiling Urk: het aantal vierkante meters is te groot ten opzichte van de huidige bedrijfsomvang, de functionaliteit van het gebouw is goed.
-
Toekomstige mismatch: Het verschil tussen het huidige aanbod en de toekomstige vraag. o The Greenery: het benodigde aantal vierkante meters wordt wellicht lager indien meer activiteiten worden uitbesteed of op locatie bij derden worden uitgevoerd. Centralisatie op 2 wellicht 1 locatie. Behoefte is aan hoogwaardige logistieke ruimte. o FloraHolland: het aantal vierkante meters voor de interne logistieke processen wordt kleiner, de ruimte voor kopers, waarschijnlijk groter. De kwaliteit van de logistieke ruimte en delen van de kopersruimte sluit niet meer aan op de toekomstige behoefte. o Visveiling Urk: het aantal vierkante meters hoeft niet uitgebreid te worden, de verwachte volumestijging (als gevolg van de verhoging van de visquota) kan in het gebouw worden verwerkt. Overschot aan vierkante meters neemt hierdoor af.
-
Selectie alternatieven: o The Greenery: centralisatie van 1 distributiecentrum op 1 locatie. o FloraHolland : aanpassingen van vastgoed en uitbreiding op huidige locaties. o Visveiling Urk: mogelijk verhuur van een deel van de ruimte als ruimte structureel te groot blijkt.
-
Stappenplan: o The Greenery: stapsgewijs afstoten van vastgoed dat niet aansluit bij de strategie en fasegewijs uitbreiden van ruimte op de beoogde centrale locatie o FloraHolland: op basis van een gedegen analyse van de ontwikkelingen in de markt een deel van het vastgoed herontwikkelen, uitbreiding van kopersruimte als de markt het toelaat. o Visveiling Urk: proces dusdanig inrichten dat een gebouwdeel vrijkomt voor verhuur.
Conform de algemene lijn van de CREM theorie blijkt het vastgoedbeleid van de drie bedrijven goed aan te sluiten bij de bedrijfsstrategie. Door de onderzochte veilingen en afzetorganisatie worden bewuste keuzes gemaakt ten aanzien van het vastgoed. Afgeleid van de ondernemingsstrategie voor de komende jaren, zijn voor de 3 bedrijven dit de belangrijkste onderwerpen: − −
−
Visveiling Urk: het beter benutten van de potentie van het veilinggebouw. The Greenery: het minimaliseren van de investeringen in vastgoed: uitsluitend gerichte investeringen in vastgoed dat de eigen bedrijfsvoering en strategie ondersteunt en dispositie van vastgoed dat hier niet aan voldoet. FloraHolland: is de vastgoed strategie aan het actualiseren. Een tijdelijke pas op de plaats met betrekking tot investeringen in ruimte voor klanten en herontwikkeling van oude gebouwdelen zullen belangrijke accenten zijn in het vastgoedbeleid.
59
6.4.3. De gevolgen van transitie voor veilingen
De Nederlandse tuinbouw en visserij zitten in een transitie, in hoofdstuk 2 is uiteengezet welke algemene “mega trends” en ontwikkelingen ten grondslag leggen aan deze transitie. Over de impact van de deze ontwikkelingen op het cluster en op de veilingen is in de interviews gesproken, de deskundigen hebben hun visie op de rol van de veilingen en coöperatieve afzetorganisaties gedeeld. Wat is de rol van veilingen en coöperatieve afzetorganisaties over 10 jaar in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector? Wat zijn de gevolgen voor de operatie, de omvang, het verdienmodel van de veiling. −
Bloemenveiling FloraHolland
In de sierteeltsector zal de klok als verkoopsysteem mogelijk ophouden te bestaan. Wel blijft de veiling het logistieke middelpunt van het handelscluster, waar de grote partijen bloemen samen worden gebracht om vervolgens als gemixte partijen naar de klant te worden getransporteerd. De logistieke operatie zal van organisatie rond het veilen en verwerken van dagvers product veranderen in een opslag- en verdeelcentrum. Transacties vinden plaats via digitale handelsfora. De veiling kan hier een belangrijke rol in blijven spelen. De belangrijkste verschuiving binnen het verdienmodel zal zijn; van inkomsten uit omzet gerelateerde heffingen naar aan logistiek gerelateerde heffingen. De omvang van de verhuurde ruimte zal mogelijk nog toenemen net als de ruimte voor geconditioneerde opslag en ruimte om partijen te mixen. De totale omvang zal naar verwachting niet toenemen. −
The Greenery
Binnen de groente- en fruitsector zijn veilingen al bijna verdwenen. De coöperatieve telersverenigingen zijn hiervoor in de plaats gekomen en dragen zorg voor de verkoop van de producten aan de leden. Het verschil tussen The Greenery als voormalige veiling en groothandelshuizen zal steeds meer verdwijnen. Het vastgoed wordt hier op afgestemd en zal door efficiënte ketenbesturing in omvang verder afnemen. Dit wordt versterkt door het verder uitbesteden van assemblage-activiteiten naar decentrale locaties van bijvoorbeeld grote producenten. Het belang van inkomsten uit verhuur zal verder afnemen de inkomsten uit omzet gerelateerde heffingen blijven een belangrijke bron van inkomsten. −
Visveiling Urk
Visveiling Urk zal naar verwachting haar huidige rol in de visserijketen weten te handhaven. Belangrijk onderdeel binnen de operatie is het sorteren van de aangevoerde vis. De lay-out van de veiling is volledig naar dit proces gemodelleerd. De verwachting is dat er binnen de operatie, het verdienmodel en de omvang van het vastgoed weinig zal veranderen in de komende 10 jaar. 6.1.1. De rol van veilingen in de clusters
In de interviews is niet alleen gesproken over de rol van de veilingen in de keten, maar ook de fysieke vorm en locatie van de veilingen. Geldt het aloude vastgoedadagium “locatie, locatie, locatie” ook voor deze coöperatieve afzetbedrijven? Zitten de veilingen in de toekomst nog wel op de goede plek? Gevraag is wat welke locatie met het oog op de ontwikkelingen in de markt ideaal zou zijn voor coöperatieve afzetorganisaties zonder rekening te houden met historische wortels.
60
Er zijn twee typen locaties die in de gesprekken naar voren kwamen als voorkeurslocatie. Namelijk het vestigen in een belangrijke productie regio of bij een belangrijk logistiek knooppunt zoals mainport Rotterdam of centraal ten opzichte van verstedelijkt gebied. Tabel 6. productie regio
Logistiek knooppunt
Visserij
Urk
Sierteelt
Westland
Centraal (Utrecht), Rotterdam Centraal (Utrecht), tegen duitse grens Aglomeratie Ruhr gebied
Groente en fruit
Westland
Rotterdam/ regio Barendrecht, randstad
De regio Westland wordt als hèt productiegebied voor de glastuinbouw gezien voor zowel de groenteen fruit als voor de sierteeltsector. Bij de keuze voor productie regio Urk, dient opgemerkt te worden dat dit geldt voor de platvissector, die in Urk is geconcentreerd en waar Nederland Europees marktleider in is. Argumenten voor vestiging bij een regionaal (productie) cluster. 1. Klassieke cluster motieven: alles bij elkaar zichzelf versterkende processen. 2. Gespecialiseerd personeel. 3. De aanwezigheid van kennis. 4. Synergie tussen zowel horizontaal als verticaal in de keten. 5. Voldoende schaalgrootte voor investeringen in infrastructuur door overheid. Argumenten voor vestiging bij een logistiek knooppunt of agglomeratie. 1. Efficiënt combineren van Nederlandse productie met internationale handelsstromen. 2. Door verbeterde techniek neemt houdbaarheid van producten toe: hierdoor kan voor een logistiek optimum worden gekozen. 3. De verwachting is dat transport meer en meer multimodaal zal gaan worden integreren van verschillende vervoerstypen zal efficiënter kunnen plaatsvinden bij een logistiek knooppunt. 4. De groei van consumptie verschuift steeds verder naar het oosten, logistiek moet zich richten op het zo efficiënt mogelijk bedienen van consumenten markten. 5. Virtualisering vraagt om een centraal gelegen logistieke koppel- en ontkoppelpunt als onderdeel van een netwerk van meerdere nationale verzamelpunten en internationale hubs.
Opvallend hieraan is dat blijkbaar een vestiging in een Greenport of Blueport regio maar beperkt van belang wordt geacht. Alleen Urk en het Westland worden komen als echt interessant naar voren, waarbij voor Urk de kanttekening dient te worden gemaakt dat dit geldt voor het platvissegment. Waar het overheidsbeleid via het topsectorenbeleid richt op regio’s; de Greenports. Blijkt voor de handel het logistieke argument veel zwaarder te wegen. Dit is uiteraard goed te verklaren tegen de achtergrond van de transitie die de Nederlandse agrarische sector doormaakt. Voor de topsector tuinbouw en uitgangsmaterialen zou de overheid wellicht meer in moeten zetten op een combinatie-topsector tussen tuinbouw en logistiek. Een veiling vervult als coöperatieve afzetorganisatie een centrale rol in de productieregio. Rond veilingen zijn clusters van bedrijvigheid ontstaan. Waar ooit de veiling de rol van regionaal handelscentrum vervulde zijn met het verbeteren van de stand van de techniek de toegenomen schaalgrootte van ketenpartijen en de globalisering oude argumenten om bij een veiling of centrale afzetcoöperatie te zitten verdwenen en vervangen door nieuwe.
61
In de 3 sectoren blijkt de mate van aantrekkingskracht van de veiling te verschillen. In de sierteeltsector is de veiling hét centrum van de handel. In de visserij en de groente- en fruitsector is nabijheid van een veiling of coöperatieve afzetorganisatie tegenwoordig een minder dominante factor. In de visserij wordt het belang van de nabijheid van een veiling niet als voorwaarde voor vestiging van een bedrijf gezien. Van groter belang is vestiging in een cluster waar de handel is geconcentreerd de aanwezigheid van een visafslag is geen voorwaarde. In de groente- en fruitsector zijn veilingen nagenoeg verdwenen en overgegaan in coöperatieve telersverenigingen zoals The Greenery. Hiermee is er geen sprake meer van de vervulling door veilingen van de functie van sleutelbedrijf zoals in de theorie van Perroux. Ook hier geldt dat een locatie in een vitaal cluster als belangrijk wordt gezien al wordt door de schaalvergroting in de branche het voor bedrijven steeds gemakkelijker om los van een cluster te opereren. Op basis van de positie van veilingen in de groente- en fruitsector en de visserij zou men verwachten dat de rol van de veilingen als centraal punt en fysiek bindende factor in de sierteeltsector ook minder dominant wordt. Uit de interviews is gebleken dat de commerciële aanleiding, het doen van de transactie, verdwijnt als argument om nabij een veiling gevestigd te zijn. De belangrijkste aanleiding in de sierteeltsector blijft de aard van de logistiek, de break-bulk functie en het cluster van bedrijven rond de veiling die gezamenlijk het efficiënt vervullen van deze functie mogelijk maken. Uit voorgaande blijkt, alleen in de sierteeltsector geldt dat: “proximity matters”, het is belangrijk om dicht bij de veilingen te zitten. Zonder deze dichte clustering zou het veel moeilijker zijn de sierteeltlogistiek efficiënt te kunnen invullen. Alleen bij een bepaalde schaalgrootte kan het lonend zijn om verder van een veiling te zitten zoals voor sommige massaproducten die direct naar grote retailers gaan. In de kern zit hier een verschil met de groente- en fruitsector. Waar in de groente- en fruitsector uit kleinere partijen van en beperkt aantal producten die tot grote uniforme partijen worden samengesteld die ook distributiecentra van grootschalige retailbedrijven als eindstation hebben, kenmerkt de sierteeltsector zich door een grote verscheidenheid van producten die in middelgrote partijen worden aangevoerd, maar vervolgens als volledig gemixte vrachten, vaak op winkelniveau het veilingterrein verlaten. Dit zal de komende 10 jaar naar verwachting niet wezenlijk veranderen. Gezien de afstemming die nodig is om deze kleine gemixte partijen samen te kunnen stellen, kan dit eigenlijk alleen door heel dicht bij elkaar te zitten anders prijst men zich als sector uit de markt. 6.2. Conclusie
Corporate Real Estate Management heeft als doel het afstemmen van het bedrijfsvastgoed en de bedrijfsstrategie, zodanig dat dit een bijdrage levert aan de totale ondernemingsdoelstellingen. Om de ondernemingsdoelstellingen (het genereren van de beste prijs voor de leden) op langere termijn te kunnen blijven realiseren zal de bedrijfsstrategie een forse aanpassing vereisen. Een aanpassing van de vastgoedstrategie om de mismatch die hierdoor ontstaat in te vullen is hiervan het logische gevolg. Hoewel de mate waarin, per sector verschilt, zal het vastgoed moeten worden aangepast. In paragraaf 5.4.4. is aan de hand van het DAS-frame een analyse gemaakt van deze aanpassingen: −
−
Visveiling Urk heeft een modern pand dat goed geoutilleerd is om de komende jaren de aangevoerde vis te verhandelen. Er spelen geen vraagstukken met betrekking tot technische, functionele veroudering. Hier is het benutten van de grote capaciteit van het pand voor veilactiviteiten een grote uitdaging. The Greenery heeft een strategie die erop gericht is zo min mogelijk vastgoed aan te houden en uitsluitend strategische panden in portefeuille te houden. Enerzijds wordt dit bereikt door
62
−
het uitbesteden van veel activiteiten en anderzijds heeft men nog een forse dispositie uitdaging. FloraHolland heeft als strategisch uitgangspunt dat zij haar klanten wil faciliteren met vastgoed. Als de markt het toelaat zal er mogelijk weer in ruimte voor klanten worden geïnvesteerd. Aan de andere kant kampt FloraHolland met vastgoed dat functioneel verouderd is/of raakt door de veranderende functie in de markt. Hier legt een herontwikkelingsvraagstuk.
Dit heeft tot gevolg dat er ingrijpende beslissingen op het gebied van vastgoed genomen dienen te worden. Er zijn enkele factoren die de het uitvoeren van effectief CREM-beleid bemoeilijken: − − − − −
Veilingvastgoed is specifiek en daardoor minder snel af te stoten er ontbreekt een “markt” voor veilinggebouwen. Herontwikkeling vergt door de technische staat en schaalgrootte forse investeringen. De veranderingen in de dagverse handel volgen elkaar snel op, het is moeilijk hier met het: “starre” vastgoed op te reageren het beleid lijkt hierdoor soms eerder reactief dan proactief. Beperkte financiële mogelijkheden als gevolg van de crisis. Moeizame besluitvorming, de leden van de coöperatie zitten als ondernemer ook in zwaar weer.
De traditionele inrichting van veilingen, rond het veilproces lijken steeds minder te voldoen als uitgangspunt voor de lay-out van het veilingvastgoed. Doordat het veilen met de klok plaats maakt voor andere verkoopmethoden en de transactie en logistiek niet meer aan elkaar gekoppeld zijn blijft voornamelijk een logistieke functie over. Dat veilingen in de toekomst vooral als fysieke logistieke draaischijven worden gezien blijkt uit het feit dat diverse deskundigen een logistiek optimale plek in Nederland verkiezen boven een locatie van de veiling nabij een Nederlandse productieregio. Het belang van bedrijven om bij een veiling of grote coöperatieve afzetorganisatie gesitueerd te zijn is in de visserij en groente- en fruitsector nagenoeg verdwenen. In de sierteeltsector houdt de veiling haar rol als centrale verdeelplaats, júíst die herverdeelfunctie van grote partijen monoproduct naar grote partijen totaalassortiment, maakt het Nederlandse sierteeltcluster en de veilingen zo uniek.
63
Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen
In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht van het onderzoek gegeven. Dit wordt gevolgd door conclusies waarbij aan de hand van beantwoording van de deelvragen uiteindelijk de onderzoeksvraag zal worden beantwoord. Het hoofdstuk wordt afgesloten met reflectie op het onderzoek en een suggestie voor toekomstig onderzoek. 7.1. Overzicht onderzoek
De titel van dit onderzoek luidt: ” Vastgoed van veilingen, een onderzoek naar de ontwikkeling van veilingvastgoed in de agrarische sector”. Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de ontwikkelingen op het gebied van vastgoed van veilingen in 3 sectoren namelijk de visserij, sierteelten groente- en fruitsector. De keuze voor deze 3 sectoren is gemaakt omdat zij een aantal gemeenschappelijke kenmerken hebben: het gaat om handel in dagvers product. Kopers willen het product bekijken, voelen, ruiken en vergelijken voordat zij een bod uitbrengen. De veilingen faciliteren hierin door aanbod en kopers fysiek bij elkaar te brengen. Hoewel verschillend van omvang hebben alle 3 de sectoren hebben een sterke internationale marktpositie. Tijdens het formuleren van de onderzoeksvragen bleek dat het aantal veilingen flink is afgenomen en dat er alternatieve, veelal coöperatieve afzetvormen zijn ontstaan. Met name in de groente- en fruitsector speelt de veiling nauwelijks nog een rol. Coöperatieve telersverenigingen hebben de rol van afzetkanaal hier vrijwel volledig over genomen, maar liefst 90% van het in Nederland geproduceerde groente en fruit wordt via deze telersverenigingen op de markt gebracht. Hoewel The Greenery dus feitelijk geen coöperatieve veilingorganisatie meer is, is de ontwikkeling die aan de basis van het ontstaan van The Greenery (een fusie van bijna alle Nederlandse groente- en fruitveilingen in 1996) juist extra interessant om te vergelijken met de visserij en sierteeltsector. In deze twee sectoren spelen veilingen nog een duidelijke rol. Aan de hand van megatrends en sectorspecifieke ontwikkelingen die van deze megatrends zijn afgeleid is een beeld van de actuele situatie in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector geschetst. De ontwikkelingen in de agrarische sector zijn in kaart gebracht door middel van literatuuronderzoek. Op basis van het literatuuronderzoek zijn theorieën verzameld die een onderbouwing kunnen geven voor de geografische spreiding, clustering en internationalisering van de agrarische sector. De geografisch economische theorie heeft een verklaring gebracht voor de aspecten die spelen bij de wijze waarop productieregio’s over het land zijn verdeeld en ontstaan. Door de behandelde clustertheorieën kan verklaard worden dat door de nabijheid van met elkaar concurrerende, maar ook samenwerkende bedrijven er economisch zeer krachtige agrarische clusters zijn ontstaan. Veilingen hebben als grote coöperatieve afzetorganisatie in het hart van deze clusters belangrijk aan de ontwikkeling bijgedragen. De transactiekostentheorie en comparatieve kostentheorie zijn aangevoerd als onderbouwing voor de verplaatsing van taken die voorheen uitsluitend binnen de Nederlandse clusters werden uitgevoerd naar regio’s elders in de wereld. Om de praktische uitwerking van de hiervoor genoemde theorieën en ontwikkelingen op veilingen en in het verlengde daarvan veilingvastgoed te kunnen onderzoeken is op basis van de verzamelde informatie een topiclijst samengesteld. Aan de hand van deze lijst zijn als onderdeel van de drie case studies half gestructureerde interviews gehouden. Met als doel de visie van de deskundigen op de verschillende onderwerpen te krijgen. De drie cases die zijn geselecteerd zijn om de ontwikkeling van veilingen en het vastgoed te analyseren zijn: The Greenery (groente en fruit), Bloemenveiling FloraHolland (sierteelt) en Visveiling Urk (visserij).
64
7.2. Conclusie
Onderzoeksvraag 1: Wat zijn de algemene ontwikkelingen en trends in de agrarische sector? De overheid heeft de sector tuinbouw en uitgangsmaterialen als topsector opgenomen in het topsectorenbeleid. Hiermee onderstreept de overheid het belang van deze sector voor de Nederlandse economie. Het Nederlandse visserijbeleid is nadrukkelijk gebaseerd op het beleid van de Europese gemeenschap. De overheid probeert zo gunstig mogelijke voorwaarde te scheppen voor deze sectoren. Met het topsectorenbeleid wordt beoogd een optimale samenwerking en synergie te creëren tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen. De tuinbouwsector kan haar voordeel doen door de budgetten die beschikbaar komen te gebruiken voor kennisontwikkeling. De focus van de het overheidsbeleid kan ten kosten gaan van nichesectoren zoals de visserij die, hoewel zij minder belangrijk is voor de Nederlandse economie toch ook bron van regionale economische vitaliteit vormt. Naast de randvoorwaarden die de overheid zo gunstig als mogelijk kan maken zijn er een viertal “megatrends” benoemd die de omgeving waarin de bedrijven acteren beïnvloeden. Deze megatrends zijn: − − − −
demografische ontwikkelingen duurzaamheid en klimaatverandering automatisering informatisering virtualisering specialisatie en internationalisering versus regionalisering
De combinatie van deze trends heeft tot gevolg dat de Nederlandse agrarische sector een transitie ondergaat van productie- naar regieland. Het belang van de primaire sector neemt af en het belang van de tertiaire sector (handel en verwerking) neemt toe. Het accent van het overheidsbeleid zou daarom minder gericht zou moeten worden op het vergroten van de kennis en technologische ontwikkeling in de primaire sector. Ondersteuning van de tertiaire sector en logistiek (ook een topsector) door investeringen in de infrastructuur en wegnemen van handelsbarrières door goede weten regelgeving en handelsverdragen zou prioriteit moeten hebben. Ten grondslag aan de transitie die Nederland doormaakt van een productie naar een regieland leggen enkele basisontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn globalisering en de technologische ontwikkelingen waarvan digitalisering de belangrijkste is. Naar verwachting is Nederland in staat de regie voor een groot deel naar zich toe te trekken. Nederland heeft een aantal voordelen ten opzicht van concurrerende landen: − − − − −
De gunstige ligging ten opzichte van bevolkingsagglomeraties in Europa. De aanwezigheid van de mainports Rotterdam en Schiphol. De historisch “vaardigheid” transactiekosten laag te houden. Hoge kwaliteit van de logistieke en agrarische sector. Voldoende schaalgrootte in de sectoren om efficiënt te kunnen werken.
Hoewel de sectoren zich internationaal in een goede concurrentiepositie bevinden is het zaak dit niet als vanzelfsprekend te ervaren. Er liggen bedreigingen op de loer. Groeimarkten komen steeds verder van Nederland af te leggen. Als stromen direct naar deze landen gaan, kan het Nederlandse aandeel in de internationale handel afnemen. Nederland zal zich moeten onderscheiden door kwaliteit, voedselveiligheid en excellente logistiek. Om de voorsprong te behouden zal ingezet moeten worden op kennis- en innovatiebeleid.
65
Hoewel de kracht van topsectorenbeleid zit in het stimuleren van de samenwerking tussen de driehoek ondernemingen, overheid en kennisinstellingen wordt vooral naar de overheid gekeken als het gaat om voorwaarden te scheppen en de regierol van Nederland als internationale draaischijf. Tot slot is vastgesteld dat de Nederlandse regie uitsluitend tot bloei kan komen door goede samenwerking op landelijk niveau tussen logistieke sector, productie, handel en de overheid. Branche-organisaties als Frugi Venta, DPA (in de groente- en fruitsector) de VGB en HBAG (in de sierteeltsector) en de Visserijbond en (Visserij), worden gezien als organisaties die een rol moeten spelen als gesprekspartner en belangenvertegenwoordiger richting de overheid. Veilingen of grote afzetcoöperaties die toch sleutelbedrijven in sommige clusters zijn wordt echter niet gezien als aangewezen partij om de regie op zich te nemen in de keten zij vertegenwoordigen teveel het bedrijfsbelang en dat van de leden. Onderzoeksvraag 2: Wat is de impact van deze actuele ontwikkelingen en trends op het visserij, sierteelt- en groente- en fruitcluster? De visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector zijn geclusterd rond grote productiegebieden. In deze productiegebieden zijn veilingen opgericht en in de nabijheid van deze veilingen zijn clusters van handel ontstaan. Binnen de theorieën die economische clustering verklaren worden verschillende accenten gelegd. Als algemene lijn in de theorieën wordt gesteld dat er pas sprake is van een economisch cluster als de partijen die deel uitmaken van het cluster voordelen weten te halen die zij niet zouden realiseren als zij niet in elkaars nabijheid gevestigd zouden zijn. Door bedrijven uit de verschillende sectoren in dit onderzoek voorkeur wordt gegeven aan vestiging in de belangrijke regionale clusters die gelegen zijn in productiegebieden. Hoewel de regionale binding in de theorie de basis van een cluster vormt, neemt de het belang van de diverse regio’s als eenheid van geografische clustering af. De regionale clustering maakt in toenemende mate plaats voor internationale netwerken. Het meest sterk zal dit spelen in de groente- en fruitsector, en de vissector. Naar verwachting in mindere mate in de sierteeltsector waar de break-bulk functie door clustering en bijbehorende schaalgrootte het meest efficiënt kan worden uitgevoerd. Vooral bedrijven die actief zijn in de internationale handel zullen steeds meer aantrekkingskracht van een locatie die goed is gelegen ten opzichte van een mainport, verkeersknooppunt of agglomeratie ervaren. Moderne communicatietechnologie en sociale media kunnen ervoor zorgen dat kennis en spill-over effecten die een belangrijk element zijn van de “klassieke clustering” in de netwerken tot stand blijven komen. De geografische dimensie van het cluster gaat van regionaal naar nationaal niveau. In de drie sectoren die onderwerp zijn van dit onderzoek zijn ontwikkelingen gaande die allemaal op enige wijze tot één van de megatrends kunnen worden herleid. De belangrijkste zijn: − De veranderende wensen van de consument, trend naar MVO producten. − Ketenomkering: niet productie maar consumentenvraag wordt leidend. − Opkomst van internet, ICT. − Schaalvergroting en specialisatie in de keten. − Globalisering. − Duurzaamheid w.o. “local for local” als trend. − Technologische innovaties. Mijn verwachting is dat dit zich in de sectoren vertaalt in een verdere vergroting en afname van het aantal bedrijven. Er zal sprake zijn van een toename van het belang van innovatie en kennis binnen de sectoren want door de groeiende internationale concurrentie zullen de marges voor massaproducten steeds meer onder druk komen te staan. Productie zal zich verplaatsen naar locaties waar voordeliger dan in Nederland kan worden geproduceerd. De waardeketens zullen door
66
specialisatie zich opsplitsen. Door de schaalvergroting en toegenomen macht van grootwinkelbedrijven zal er ook een beweging zijn waarin steeds meer schakels worden overgeslagen en grote producenten direct met grote retailbedrijven zaken doen. Naar mijn verwachting zal het volume van de markt in de drie sectoren qua omvang stijgen, maar zal er een verschuiving plaats vinden waarbij massaproducten voor de Nederlandse markt in toenemende mate uit het buitenland zullen komen. Specialistische hoogwaardige producten vanuit Nederland liften mee op de internationale handelsstroom die door ons land gaat en aan de rest van Europa en de wereld wordt geleverd. Het relatieve belang van de primaire sector neemt hierdoor af. Onderzoeksvraag 3: Wat betekenen de ontwikkelingen in de 3 sectoren voor de rol van veilingen? e
Coöperatieve veilingen zijn vanaf het einde van de 19 eeuw het economisch middelpunt geweest in agrarische productieregio’s. Voor de visafslagen moeten wij langer in de tijd teruggaan namelijk tot 16e eeuw. De veilingen zijn opgericht als verkoopinstrument van afzetcoöperaties en dienden als antwoord op de schaalvergroting en marktmacht van de handelaren. Op het hoogtepunt waren er meer dan 160 tuinbouwveilingen. De coöperatieve gedachte lijkt binnen de drie sectoren aan kracht in te boeten. Door de toegenomen schaalgrootte is het voor telers interessanter geworden om zelfstandig of in samenwerking met een beperkte groep collega ondernemingen de eveneens in schaalgrootte toegenomen retailorganisaties te benaderen. De markt en ketens veranderen dusdanig dat verkoop of logistieke afhandeling via een veiling steeds minder vanzelfsprekend wordt. Het veilen is bij een organisatie als The Greenery, die is voortgekomen uit een fusie van 9 veilingbedrijven, nog maar een fractie (5%) van de omzet. Drie belangrijke zaken beïnvloeden het bestaansrecht en verdienmodel van veilingen: − − −
De toename van directe stromen die niet meer geveild worden zowel nationaal als internationaal. De virtualisering van de handel, waardoor transactie en logistiek niet meer op hetzelfde moment plaats hoeven te vinden. De afname van de noodzaak van het dagvers verhandelen door verbeterde conserveringstechnieken.
De toename van directe stromen is van invloed van het volume van producten dat fysiek via de veilingen wordt verwerkt. De operatie zal hierdoor waarschijnlijk kleiner worden en de behoefte aan ruimte voor de logistieke processen die gericht zijn op het veilen wordt kleiner. Virtualisering en een verbetering van de houdbaarheid van de producten heeft grote gevolgen voor de logistieke operatie binnen veilingen. In plaats van een inrichting op een verwerkingsproces rond dagverse handel zal de nadruk steeds meer op het just in time leveren van producten uit voorraad komen te liggen. Als dit leidt tot een centrale voorraadfunctie, zou deze goed door veilingen gefaciliteerd kunnen worden. Tegenwoordig zijn er nog maar enkele veilingen actief. Het belang van veilingen verschilt flink per sector. In de groente- en fruitsector speelt het veilen een beperkte rol. In de sierteeltsector zijn veilingen dominante partijen, maar waarschijnlijk zal het veilen als verkoopwijze in de toekomst nog maar een marginale rol spelen voor niche producten en mogelijk zelfs helemaal verdwijnen. Door verbeterde conserveringstechnieken en de mogelijkheden om via automatisering continue vraag en aanbod bij elkaar te brengen is het mogelijk dat de rol van veilingen zelfs volledig door gespecialiseerde partijen over zal worden genomen. In de visserij zijn de visafslagen een belangrijke schakel in de keten voor de Nederlandse primaire vissector. In de visserij kunnen de afslagen hun positie als veiling behouden maar feitelijk zijn de afslagen die vaak een deel van het totale pakket verhandelen al niche spelers. De grote internationale stromen spelen hier geen rol.
67
In de groente- en fruitsector is er geen behoefte aan een centrale verzamel- en verdeellocatie zoals in de sierteeltsector. De break-bulk functie, maakt clustering rond een dergelijke centrale locatie in de sierteeltsector wel noodzakelijk. Veilingen zullen zich aan moeten passen aan de nieuwe realiteit en zich tijdig moeten bezinnen op hun functie en verdienmodel. Waarschijnlijk zullen de meeste veilingen zich om moeten vormen naar coöperatieve afzetorganisaties, waarbij de kracht van de centrale marktplaats wordt bepaald door de schaalvoordelen en efficiency die wordt gerealiseerd op elk element van het verdienmodel. Als de (veiling)organisatie een activiteit onvoldoende beheerst, zal zij deze verliezen aan de markt en aan belang inboeten. Interessant is wat de transitie van een veiling naar een fysieke marktplaats voor gevolgen heeft voor het eigendom. Blijft dit beperkt tot de leden, de eigenaren van de coöperatie, of zullen er andere eigenaren voor in de plaats komen zoals bijvoorbeeld handelaren of misschien de overheid die een centrale marktplaats als centrum van een regionaal cluster wil exploiteren? Onderzoeksvraag 4: Welke rol speelt vastgoed in de bedrijfsvoering van veilingen? Het vastgoed van veilingen is een belangrijk strategisch bedrijfsmiddel. De gebouwen kennen veelal een specifieke inrichting die gebaseerd is op het klassieke proces van het fysieke veilen van dagverse producten met een veilingklok. Dit maakt de gebouwen veelal uniek en daarmee kan het onroerend goed als incourant worden gekwalificeerd. Door de veranderingen in de markt waar veilingen actief zijn en daarmee de veranderingen in de rol van de veiling treed functionele veroudering op. Daarnaast speelt bij The Greenery en FloraHolland dat bij een aantal oudere gebouwen en gebouwdelen naast functionele ook technische veroudering optreedt. Per gebouw en gebouwdeel zullen strategische keuzes gemaakt worden om te slopen, renoveren, herontwikkelen, de functie te wijzigen of te besluiten tot dispositie. Besluitvorming hierover wordt bemoeilijkt door de politieke gevoeligheid en emoties die in een coöperatief bedrijf met betrokken leden meer spelen dan bij niet coöperatieve bedrijven. Uit het onderzoek is gebleken dat de strategieën met betrekking tot het vastgoed flink verschillen. Dit heeft uiteraard te maken met de specifieke kenmerken van een sector, de daarop afgestemde bedrijfsstrategie, waar de vastgoedstrategie weer een afgeleide van is. FloraHolland gebruikt vastgoed naast de bedrijfsvoering als strategisch middel om koopkracht fysiek aan de veiling te binden. The Greenery concentreert zich juist op haar primaire proces en laat het faciliteren van de koopkracht door middel van vastgoed zoveel als mogelijk aan de markt over. Visveiling Urk heeft gekozen voor een unieke locatie binnen de viswereld: niet gelegen aan de haven, maar op een industrieterrein. Met betrekking tot het faciliteren van het primaire logistieke proces rond de veilingklokken kan geconcludeerd worden dat de drie bestudeerde bedrijven als exemplarisch kunnen worden genoemd voor de mate waarin de veilingklok in de sector als verkoopinstrument wordt gebruikt: − − −
Visveiling Urk verkoopt de aangevoerde vis vrijwel uitsluitend met de veilingklok. Bloemenveiling FloraHolland verkoopt ongeveer 50% met de veilingklok en ongeveer 50% direct via bemiddeling. The Greenery verkoopt een minimale hoeveelheid producten via de veilingklok en kan daarom ook niet meer als veiling worden gekwalificeerd maar eerder als afzetorganisatie van een coöperatieve telervereniging.
Vaak wordt generaliserend over het veilsysteem en veilingen gesproken. Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt echter dat het percentage producten dat geveild wordt per sector flink verschilt. Zolang het percentage producten dat door de coöperatieve afzetorganisaties geveild wordt hoog is,
68
vertoont de lay-out van het vastgoed overeenkomsten. Naar mate het percentage lager wordt worden de verschillen in lay-out van de veilingen per sector steeds groter. Onderzoeksvraag 5: Hoe kan het veilingvastgoed worden afgestemd op de rol van de veilingen in de toekomst? De transitie van Nederland naar regieland en de afname van het belang van handel via de veilingklok zal de rol van de veilingen doen veranderen. In de sierteeltsector zal de rol van de veilingklok verder afnemen. Dit zal een grote impact hebben op de bedrijfsvoering en daarmee de inrichting van de veilingen. Een belangrijke voorwaarde om de logistiek in de sierteeltsector efficiënt uit te kunnen voeren, is dat er één plek moet zijn waar grote hoeveelheden aangevoerd product van één soort worden verdeeld en vervolgens gedistribueerd als volledig gemixte vrachten; het zogenaamde break-bulk principe. Het vastgoed van de veilingen is hier, door de ligging in de diverse regionale clusters en qua omvang, geschikt voor. Om deze rol te kunnen (blijven) vervullen zullen er belangrijke besluiten op het gebied van het vastgoed genomen moeten worden. Voor de hand ligt dat er een tijdelijke pas op de plaats met betrekking tot investeringen in ruimte voor klanten wordt gemaakt. Een herontwikkeling van gebouwdelen waar de primaire bedrijfsprocessen zijn geconcentreerd plaats zal moeten vinden om deze nieuwe rol te faciliteren. In de praktijk zal dit betekenen dat delen van het vastgoed gesloopt zullen moeten worden om vervolgens als geconditioneerd distributie- en overslagcentrum te worden ingericht. In de groente- en fruitsector speelt de veilingklok bij enkele kleinere veilingen nog een rol. Grote hoeveelheden productie worden via coöperatieve telersverenigingen en hun afzetorganisaties, zoals The Greenery afgezet. Deze afzetorganisaties maken net als groothandelsbedrijven deel uit van regionale clusters. Het vastgoed is volledig gericht op logistieke efficiency en het toevoegen van waarde aan de verkochte producten. Hoewel deze bedrijven ook groot van omvang kunnen zijn vervullen deze geen specifieke verbindende of centrale rol binnen een cluster. De dynamiek in het ledenbestand van de coöperaties is groot, zo is gebleken in het (recente) verleden. Het is belangrijk bij de inrichting van het vastgoed rekening te houden met deze dynamiek, zodat volume veranderingen kunnen worden opgevangen door gebouwdelen aan andere activiteiten of derden beschikbaar te stellen. De visafslagen zullen hun rol als veiling waarschijnlijk langer vast weten te houden. Het pand waar Visveiling Urk in is gevestigd vraagt daarom weinig aanpassingen. Alleen een mogelijke grote verandering in de operatie zoals mechanisatie van het sorteerproces (de sorteerhal neemt een groot deel van de veiling in beslag) zal tot aanpassingen van het bestaande gebouw gaan leiden. Door de onderzochte veilingen en afzetorganisaties worden bewuste keuzes gemaakt ten aanzien van het vastgoed. Afgeleid van de ondernemingsstrategie voor de komende jaren, zijn voor de 3 bedrijven dit de belangrijkste onderwerpen: − −
−
Visveiling Urk: het beter benutten van de potentie van het veilinggebouw. The Greenery: het minimaliseren van de investeringen in vastgoed. Uitsluitend gerichte investeringen in vastgoed dat de eigen bedrijfsvoering en strategie ondersteunt en dispositie van vastgoed dat hier niet aan voldoet. FloraHolland: is de vastgoedstrategie aan het actualiseren. Een tijdelijke pas op de plaats met betrekking tot investeringen in ruimte voor klanten en herontwikkeling van oude gebouwdelen op basis van de nieuwe functie in de markt zullen belangrijke accenten zijn in het vastgoedbeleid.
Omdat de ontwikkelingen in de sectoren bijzonder snel gaan, zal bij elke aanpassing aan het vastgoed of de vastgoedportefeuille flexibiliteit, zowel fysiek als juridisch (minder eigendom en meer
69
huurvormen) en een grotere alternatieve aanwendbaarheid als uitgangspunt genomen dienen te worden. Omdat het unieke proces rond het veilen door meer “standaard” logistieke activiteiten wordt vervangen biedt (her)ontwikkeling mogelijkheid tot verbetering op beide aspecten. Slotconclusie Uit de diversiteit van gebouwen, bedrijfsstrategieën en sectorale ontwikkelingen die door middel van dit onderzoek in kaart zijn gebracht blijkt dat het bijzonder moeilijk is om generaliserende uitspraken over het vastgoed van veilingen doen. Tot de jaren 80 van de vorige eeuw was de rol van de veilingen in de tuinbouwsectoren vergelijkbaar net als de lay-out het vastgoed van deze veilingen. Hetzelfde geldt voor de visafslagen. Vanaf de jaren 80 zijn door de ontwikkelingen in de sectoren zoals; globalisering, digitalisering, verduurzaming en demografische veranderingen, sterk uiteen gaan lopen. Dit heeft geresulteerd in een situatie waarin de functie, operatie, omvang, en het verdienmodel van de veilingen in de drie sectoren niet meer goed vergelijkbaar zijn. Tegen dit perspectief kan de centrale onderzoeksvraag beantwoord worden. Centrale onderzoeksvraag: Wat betekenen de veranderingen in de agrarische sector voor Nederlandse veilingorganisaties en het vastgoed van deze organisaties? Nederland maakt een transitie door van productie naar regieland. Dit betekent dat het relatieve belang van de primaire sector afneemt. Hoewel veilingen van oudsher het middelpunt zijn van handelsclusters die zijn ontstaan in de belangrijke productieregio’s, lijkt de centrale rol van veilingen steeds verder af te nemen. Waar het voor de handel belangrijk was om fysiek dicht bij de veiling gesitueerd te zijn, zijn argumenten hiervoor aan het verdwijnen. Verkoop via de veilingklok neemt steeds verder af. De handel in dagverse producten zal in toenemende mate plaats vinden via verschillende partijen die verbonden zijn via netwerken en die via digitale handelsplaatsen zaken met elkaar doen. Vastgesteld is dat de situatie in de visserij, sierteelt- en groente- en fruitsector dit moment niet meer goed vergelijkbaar is. Op basis van de verschillen in ontwikkeling van het veilsysteem in de diverse sectoren was voor dit onderzoek de verwachting dat mogelijk lering getrokken kan worden voor de wijze waarop in verschillende sectoren met het veilingvastgoed wordt omgegaan. De verschillen per sector blijken echter groot. Visveiling Urk heeft een destijds revolutionaire keuze gemaakt door de visafslag te verplaatsen uit de haven naar een industrieterrein. Dit blijkt een succesvolle strategie te zijn, de veiling heeft zijn leidende positie als visveiling uitgebouwd. Deze case kan als inspirerend voorbeeld dienen voor andere visafslagen. In de groente- en fruitsector zijn vrijwel alle veilingen opgegaan in andere coöperatieve afzetvormen. Tekenend hiervoor is de ontwikkeling die The Greenery heeft doorgemaakt als fusieorganisatie van 9 grote groente- en fruitveilingen naar coöperatieve telersvereniging. The Greenery verhandelt de producten van de aangesloten leden vrijwel uitsluitend via directe verkoop naar de grootschalige retail en groothandel. De vastgoedportefeuille sluit voor een deel niet aan op de strategie van het bedrijf. Dit is het gevolg van de fusie meerdere veilingen die elk het eigen vastgoed in hebben gebracht. Het afbouwen van de vastgoedportefeuille die deze fusie met zich mee heeft gebracht blijkt een zaak van lange adem. In de sierteeltsector zijn parallellen te ontdekken met de groente- en fruitsector. Ook hier neemt het belang van het veilen via de veilingklok als afzetwijze af. De verwachting is echter dat de veilingen een centrale rol houden als internationaal verdeelcentrum van bulk partijen naar gemixte partijen. De exacte gevolgen hiervan voor delen van het vastgoed zijn nog niet goed in te schatten. Dat er andere functionele eisen gaan worden gesteld aan het vastgoed is zeker.
70
Veel veilingen zullen in de toekomst geen veiling meer zijn maar veranderen in wat in algemene termen het best kan worden omschreven als een coöperatieve afzetorganisatie. Het vastgoed zal aangepast moeten worden op deze nieuwe werkelijkheid. De wijze waarop en de mate waarin verschilt per sector maar zal naar verwachting het meest extreem in de sierteeltsector zijn. 7.3. Aanbevelingen
Nederland bekleedt een unieke positie in de internationale agrarische wereld. Veilingen hebben dit lange tijd ook gedaan. De fysieke veiling gaat steeds meer verdwijnen. Hiervoor komen vervangende afzetorganisaties, gedigitaliseerde verkoopinstrumenten en internationale netwerken van bedrijven in de plaats. Nederland kan een centrale rol blijven vervullen als regisseur van de internationale productstromen van en naar Europa. Het beleid van de overheid zal gericht moeten worden op het bevorderen en onderhouden van innovatieve kracht van de primaire sector om de concurrentie op massaproductie en prijs met het buitenland te vermijden. Daarnaast zal zij de tertiaire sector moeten ondersteunen door gericht beleid, investeringen in de infrastructuur en wegnemen van handelsbarrières door goede wet- en regelgeving en handelsverdragen. Juist de handelsbedrijven zullen een belangrijke rol vervullen in de knooppuntfunctie en regierol van Nederland. Het verdient voor coöperatieve afzetorganisaties en veilingen bij het (her)ontwikkelen van vastgoed aanbeveling rekening te houden met de dynamiek in de sectoren. Vergroten van de flexibiliteit is een vereiste. Flexibiliteit kan vergroot worden door een mix van eigendom, huur en alternatieve contractvormen. Het vergroten van de alternatieve aanwendbaarheid kan worden gerealiseerd doordat de ruimte niet meer op het unieke veilproces hoeft te worden ingericht. Denken bij het ontwerpen vanuit de rol van distributie/overslagcentrum zou hierbij kunnen helpen. Omdat de groei van de markt zich steeds meer naar het oosten van Europa verplaatst zullen er logistiek hubs gaan ontstaan. Deze hubs of dependances dienen zoveel als mogelijk bij logistieke knooppunten, mainports of bevolkingsagglomeraties te worden gesitueerd in plaats van nabij productiegebieden. Tot slot is er sprake van padafhankelijkheid: clusters zitten waar zij zitten. De aantrekkingskracht van clusters als het groente- en fruitcluster in Barendrecht of Bleiswijk, de sierteeltclusters in Naaldwijk en Aalsmeer of het visserijcluster op Urk of in IJmuiden kent zijn eigen dynamiek en het ziet er naar uit dat deze clusters voorlopig hun aantrekkingskracht zullen behouden. Mijn conclusie is dat niet één sterke regio, maar de combinatie van een sterke primaire sector, handel, kennisinstituten, mainports en logistiek Nederland sterk maken als regieland. De overheid zou in de geest van Jane Jacobs wellicht meer op beleid op spill-overs en het versterkende effect van diversiteit van sectoren kunnen maken dan de wat enge topsectoren benadering. De Nederlandse dagverse producten zullen via nieuwe coöperatieve afzetvormen hun weg naar de consument vinden. Hier is ander en minder vastgoed nodig. Interessant zou het zijn om op basis van een analyse van de herbestemming van voormalige veilingterreinen in kaart te brengen welke alternatieve aanwendbaarheid van de deze gebouwen en terreinen mogelijk zijn. Wellicht legt hier een kans op een mooi vervolgonderzoek. 7.4. Reflectie op het onderzoek
Voor het onderzoek naar het vastgoed van veilingen is gebruik gemaakt van de kwalitatieve casestudy als onderzoeksvorm. Het onderzoek is uitgevoerd door literatuuronderzoek en interviews met deskundigen. Het type interview dat is gehanteerd is het half gestructureerde interview. De gesprekken zijn gevoerd aan de hand van een topiclijst. Hierbij zijn de onderwerpen die na verkennend literatuuronderzoek zijn gevonden als thema besproken. Deze wijze van interviewen is gekozen om de deskundigen in staat te stellen zo veel als mogelijk hun visie te delen.
71
Hoewel de visie op ontwikkelingen in de agrarische sector meer van algemene aard zijn, kunnen de resultaten van het onderzoek niet gebruikt worden om algemene uitspraken over het vastgoed van veilingen te doen: zij hebben voornamelijk betrekking op de drie onderzochte cases. Wat wel gesteld kan worden is dat door het beperkte aantal veilingen dat in de drie sectoren actief is, door het onderzoek inzicht is verkregen in de ontwikkeling die het veilen als afzetmethode en de veilingen als afzetorganisatie te wachten staat. Gebleken is dat alle organisaties worstelen met het dezelfde dilemma’s over de rol van veilingen in de nabije toekomst. Het is moeilijk om een echt concreet beeld met betrekking tot de toekomst van het veilingvastgoed te schetsen. Over deze specifieke vastgoedvorm is weinig geschreven. Daarnaast blijkt de rol en positie van veilingen per sector in de praktijk flink te verschillen. De rode draad is dat de noodzaak van verkopen en kopen via een veilingklok snel afneemt en het blijkt moeilijk de business die gebaseerd is op daghandel met het lange termijnbeleid op het gebied van veilingvastgoed in balans te brengen.
72
Bibliografie ABN AMRO. (2011). Sector beschrijving handel en verwerking van groente en fruit. Opgeroepen op 6 29, 2013, van www.abnamro.nl: https://www.abnamro.nl/nl/images/Generiek/PDFs/020_Zakelijk/02_Sectoren/Agrifood/foodbranche-handel_bewerking_groente_fruit.pdf Atzema, O., Rietbergen, T. v., Lambooy, J., & Hoof, S. v. (2012). Ruimtelijk economische dynamiek, kijk op bedrijflocatie en regionale ontwikkelingen. Bussum: Coutinho. Baarda, D., & de Goede, M. (2006). Basisboek methoden en technieken. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Baarda, D., Goede, M. d., & Teunissen, J. (2009). Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers B.V. Blueports, L. P. (2013, januari 22). www.blueportal.nl. Opgehaald van BluePort. Bon, R. (1992). Corporate Real Estate Management. Facilities, 13-17. Bosch, F. v., & Rademakers, M. (1998). Concurreren om de toekomst in agribusiness: een management perspectief. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Butter, F. d. (2006). De toekomst van de Nederlandse maakindustrie ligt bij de regievoering. ESB, 420-423. Coase, R. (1937). The Nature of the Firm. Economica, Vol. 4, No. 16, 386-405. Cortright, J. (2006). Making Sence of clusters: regional competititveness and economic development. Washington D.C.: Brookings Institution Metropolitan Policy Program. Dagevos, J., & Tomor, Z. (2011). Clusters beschouwd, In's en out's van het clusterbegrip. Tilburg: Telos, Brabants centrum voor duurzame ontwikkeling. DeWulf, G., Krumm, P., & Jonge, H. d. (2000). Successful corporate real estate strategies. Delft: Arko Publishers. FloraHolland . (2013c). Opgeroepen op 06 11, 2013, van www.floraholland.com: http://www.floraholland.com/nl/overig/zoeken-in-nieuws/floraholland-beweegt-mee-metveranderingen-in-de-sector-v15207/ FloraHolland. (2013a). Jaarverslag 2012. FloraHolland. FloraHolland. (2013b). kengetallen 2012. Opgeroepen op juni 5, 2013, van www.floraholland.com: http://www.floraholland.com/media/1523762/KengetallenNL2012.pdf Frederix, P., & Krumm, P. (2008). Tijdloze dilemma's van corporate real estate management. Real Estate Magazine 38. Frenken, K., Oort, F. v., Verburg, T., & Boschma, R. (2004). Variety and regional economic growth in the Netherlands. Utrecht: Universiteit van Utrecht, Urban & Regional research centre. Gool, P. v., Brounen, D., Jager, P., & Weisz, R. (2007). Onroerend goed als belegging. Groningen: Wolters-Noordhoff b.v. Greenport, H. (2013, januari 22). Greenport Holland website. Opgehaald van www.Greenportholland.com: http://greenportholland.com/greenport-holland/zesgreenports?id=1157#
73
Groot, H. d., Marlet, G., Teulings, C., & Vermeulen, W. (2010). Stad en land. Den Haag: Centraal Plan Bureau. Hendrikse, J., & Bijman, G. (2001). Opkomst van telersverenigingen in de voedingstuinbouw. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 256-266. Hoendervanger, J., Voordt, T. v., & Wijnja, J. (2013). Huisvestingsmanagement. Groningen: Noorhoff Uitgevers B.V. IBO, W. i. (2004). Regionaal economisch beleid in de toekomst, Interdepartementaal Beleidsonderzoek 2003-2004, nr. 5. Den Haag: IBO. ING. (2011). Nederlandse handel meer Europees dan mondiaal. Amsterdam: ING Economisch bureau. ING. (2013). Afzetmodel sierteelt kantelt,Verdere schaalvergroting en specialisatie voorwaarden voor meer marktfocus bij telers. Amsterdam: ING economisch bureau. Jacobs, D., & Lankhuizen, M. (2003). De sterke Nederlandse clusters volgens de Porter-methodiek anno 2003. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Jacobs, J. (1969). The Economy of Cities. New York: Vintage. Jonge, H. d. (2002). De ontwikkeling van Corporate Real Estate Management. Real Estate Magazine, 8. Jonge, H. d., Arkesteijn, M., Heijer, A. d., Putte, H. v., Vries, J. d., & Zwart, J. v. (2009). Designing an Accomodation Strategy. Delft: Afdeling Real Estate & Housing faculteit bouwkunde TU Delft. Joroff, M., Louargand, M., Lambert, S., & Becker, F. (1993). Stategic management of the fifth resource: corporate real estate. Nocross, GA: Industrial Development Research Foundation. Kort, d. J. (2003). De mythe van de globalisering. Mondialisering, regionalisering of gewoon internationale economie? Leiden: Leiden University, Facutly of law, Department of Economics Research. Krugman, P. (1991). Geography and Trade. Leuven: University Press. Krumm, P. (1999). Corporate Real Estate Management in multinational corporations a comparative analyses of Dutch corporations. Nieuwegein: Arko Uitgeverij. Laar, M., Rippen, K., & Tamminga, T. (2010). Vissen voor de markt. Den Haag: Innovatie netwerk, visserij inovatie platform. Landbouw Economisch Instituut . (2013). De agrarische handel van Nederland in 2012. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Landbouw Economisch Instituut. (2011). In perspectief, over de toekomst van de Nederlandse agrosector.LEI-rapport 2011-051. Den Haag: Lei Wageningen UR. Landbouw Economisch Instituut. (2012a). Land en Tuinbouwcijfers 2012. Den Haag: Lei Wageningen UR. Landbouw Economisch Instituut. (2012b). Internationaal perspectief 2012. Wageningen: LEI Wageningen UR.
74
Leest-Brand, D. v., & Verhoef, G. (1998). Een kleine eeuw glastuinbouw in Vleuten - De Meern. Tijdschrift van de Historische Vereniging Vleuten nr. 4, pp. 84-91. Leeuwen, M. v., Kleijn, T. d., & Pronk, B. (2012). Het Nederlandse agrocomplex 2011. Den Haag: LEI (Landbouw Economisch Instituut). Marshall, A. (1890). Principles of economics. Londen: Macmillan. McCann, P. (2001). Urban and Regional economics. Oxford University Press, 1-4. Ministerie van Economische Zaken. (2004). Pieken in de Delta, gebiedsgerichte economische perspectieven. Den Haag: Rijksoverheid. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. (2011). Naar de top: de hooflijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid (brief aan de tweede kamer). Den Haag: Rijksoverheid. Nationale Coöperatieve Raad voor de Land- en Tuinbouw. (2012a). Cooperatieve principes. Opgeroepen op 5 15, 2013, van www.jaarvandecooperatie.nl: http://www.jaarvandecooperatie.nl/view.php?action=view&Pagina_Id=1 Nationale Coöperatieve Raad voor land- en tuinbouw. (2012b). Coöperatie: De economische betekenis van de coöperatie. Utrecht: NCR. Noll, R. v., Baarsma, B., & Rosenboom, N. (2010). Van teelt tot schap, waardecreatie door de groothandel in groente en fruit. Amsterdam: SEO. Perroux, F. (1950). Economic Space: Theory and applications. The Quarterly Journal of Economics 64 (1), 89-104. Perroux, F. (1955). Note on the Concept of " growth poles ". Harmondsworth: Penguin Books. Platform Agrologistiek. (2011). Alleen ga je sneller, samen kom je verder, Agrologistiek als essentiele concurrentie factor voor agrofood en tuinbouw. Platform Agrologistiek. Porter, M. (1990). The competitive advantage of nations. London: The Macmillan Press Ltd. Porter, M. (1998). On Competition. Boston: HBS Press. Productschap Tuinbouw. (2013). Tuinbouwcijfers 2012. Opgeroepen op 6 29, 2013, van www.tuinbouw.nl: https://dashboard.tuinbouw.nl/microstrategy/asp/Main.aspx?Server=PTMSA&Project=Tuinbou wcijfers&Port=0&evt=2048001&src=Main.aspx.2048001&visMode=0&documentID=C2854126 4DACC0073A115AB462D1CE56&uid=gast&pwd=gast¤tViewMedia=8 Productschap vis. (2010). Kentgetallen 2010. Opgeroepen op 4 28, 2013, van www.pvis.nl: http://www.pvis.nl/publicaties/feiten_en_cijfers/ Raspe, O., & Oort, F. v. (2007). Ruimtelijk economisch beleid in de kenniseconomie. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau. Raspe, O., Weterings, A., Geurden-Slis, M., & Gessel, G. v. (2012). De ratio van ruimtelijkeconomisch topsectorenbeleid. Den Haag: Plan Bureau voor de Leefomgeving. Rijksoverheid. (2007, 06 12). Rol voor telersverenigingen groente en fruit versterkt. Opgeroepen op 5 5, 2013, van www.rijksoverheid.nl: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/persberichten/2007/06/12/rol-voor-telersverenigingen-groenten-en-fruitversterkt.html
75
Roeland, T., Hartog, J. d., Sinderen, J. v., & Hove, N. v. (1999). Cluster analysis and Cluster-based policy in the Netherlands pagina. OECD Publications p. 9-19. Paris: OECD. Schwab, K. (2013). The Global Competitivenes Report 2012-2013. Geneve: World Economic Forum. Snijders, H., Jacobs, D., & Vrolijk, H. (2007). De economische kracht van agrofood in Nederland. Den Haag: Stichting Maatschappij en Onderneming. Snoei, G. (2013, 5 3). Freshfel strijdt tegen consumptiedaling groente en fruit. Opgeroepen op 6 12, 2013, van www.agf.nl: http://www.groentennieuws.nl/nieuwsbericht_detail.asp?id=96713 The Greenery. (2013). Jaarverslag 2012 The Greenery, Coforta. Barendrecht: The Greenery. Topteam logistiek. (2011). Partituur naar de top, adviesrapport topteam logistiek. Topteam logistiek. Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag: Lemma. VGB. (2013). Branche: Sierteeltsector. Opgeroepen op 5 15, 2013, van www.vgb.nl: http://www.vgb.nl/text.php?TEX_ID=271 Vorst, G. v. (2011). Toekomstverkenning transities tot 2040 voor de topsectoren. Wageningen: Wageningen university. Weterings, A., Oort, F. v., Raspe, O., & Verburg, T. (2007). Clusters en economische groei. Den Haag: NAi Uitgevers. Williamson, O. (1998). The institutions of governance. The American Economic Review, Volume 88, 2, 75-79. Zwart, v. d. (2012). Sturen op toegevoegde waarde van ziekenhuis vastgoed. Real Estate Magazine, 36.
76
Bijlagen
77
Bijlage 1. Geïnterviewde deskundigen
Datum Organisatie Naam Functie
26-3-2013 Visveiling Urk Dhr. T. Visser Directeur
Datum Organisatie Naam Functie
2-4-2013 Vereniging van visgroothandelaren Urk Dhr. K. Koffeman Voorzitter
Datum Organisatie Naam Functie
5-4-2013 Coöperatie Coforta u.a. Dhr. T. Ammerlaan Voorzitter
Datum Organisatie Naam Functie
8-4-2013 Bloemenveiling FloraHolland Dhr. E. Leeuwaarden Financieel directeur
Datum Organisatie Naam Functie
17-4-2013 Nederlandse vereniging van visafslagen Dhr. J. van Nieuwenhuyzen Voorzitter
Datum Organisatie Naam Functie
22-4-2013 The Greenery B.V. Dhr. P. de Wit Directeur Vastgoed
Datum Organisatie Naam Functie
1-5-2013 Frugi Venta, Groenten en Fruit handelsplatform Nederland Dhr. C. den Hollander Voorzitter
Datum Organisatie Naam Functie
14-5-2013 Vereniging van groothandelaren in bloemkwekerijproducten Dhr. H. de Boon Voorzitter
Datum Organisatie Naam Functie
27-5-2013 FloraHolland Dhr. D. Hogervorst Concernmanager Veilen en Kwaliteit
78
Bijlage 2. Topiclijst Topiclijst voor interview. Doel het vinden van ontwikkelingen en een visie op de toekomst: 20 jaar geleden heden -
over 10 jaar
Onderwerpen: Ontwikkelingen en trends • Ontwikkelingen van invloed op marktpositie Nederlandse veilingen. • De belangrijkste trends voor de sector. • Betekenis voor het cluster/ de veiling Draaischijffunctie. Internationalisering, schaalvergroting, digi- en virtualisering: • Draaischijffunctie Nederland • De rol van mainports Rotterdam en Schiphol • Het belang van Nederlandse productie voor een draaischijffunctie en regie functie van Nederland • Bedreigingen, kansen Topsectorenbeleid en clusters. • Rol overheid • Greenport beleid, Blue ports. • Samenwerking, regie binnen Cluster. • Samenwerking tussen kenniscentra/ ondernemers en overheid • Veiling, de rol van veilingen • Proximity matters: het belang van fysieke nabijheid van veilingen in het cluster Locaties en vastgoed van veilingen • Verdeling van locaties over Nederland • Functionaliteit van vastgoed van veilingen nu en in de toekomst. Aspecten het veilen en van coöperatieve afzetorganisaties. • Coöperatie als samenwerkingsvorm binnen de agrarische sector • Operatie van de veiling • Kenmerken van veilingen in rol in het cluster, de waardeketen • Het verdienmodel van de veiling. • • • • • •
•
Aspecten vastgoed van coöperatieve afzetorganisaties. Strategie van de veiling. Hoe draagt het vastgoed hieraan bij In welke mate functioneert het vastgoed van de veiling als faciliteit om koopkracht te binden en als Corporate Real Estate. Hoe vult de veiling corporate real estate beleid in. Hoe vult de veiling het vastgoed als faciliteit voor derden in. Veilingvastgoed aspecten: • Eigendom • Beheer • Omvang Strategie m.b.t. uitbreiding en afstoten van vastgoed
1
R.N. Dekker ASRE september 2013