VASt-actieplan Defensie - eindverslag juli 2007 INHOUD 1.
Inleiding
Blz 2
2.
Doelstellingen
Blz 3
3.
Organisatie
Blz 5
4.
De deelprojecten 4.1 Ontwikkelen van een Defensiebrede RI&E gevaarlijke Stoffen 4.2 Ontwikkelen van een methode voor een beproefd Plan van Aanpak 4.3 Ontwikkeling van de Arbo & Milieu Meetlat bij de inkoop 4.4 Informerenen instrueren van medewerkers over het omgaan met gevaarlijke stoffen – ontwikkelen van de verbeterde AVIB 4.5 Beschikbaar stellen van stoffenkennis binnen Defensie 4.6 Persoonsregistratie van blootstelling aan CMR-stoffen
Blz 6
Blz 11 Blz 12 Blz 13
5.
Conclusies
Blz 14
6.
Aanbevelingen
Blz 15
Blz 6 Blz 8 Blz 9
Bijlagen: A. B. C. D. E. F.
Begeleidingscommissie en deelnemende eenheden Overzicht van doelstellingen, activiteiten en deelactiviteiten Pilots ontwikkelen van een Defensiebrede RI&E gevaarlijke Stoffen en uitvoering plannen van aanpak RI&E’s Format verbeterde AVIB De stoffenkennisinfrastructuur van Defensie Werkvragen voor opleidingen en lesmateriaal gevaarlijke stoffen Defensie
-1-
Blz 16 Blz 18 Blz 22 Blz 28 Blz 30 Blz 35
1. Inleiding Het VASt-programma beoogt binnen het Nederlandse bedrijfsleven het werken met gevaarlijke stoffen veiliger te maken. Ter realisatie van dit doel worden brancheorganisaties gestimuleerd om VASt-actieplannen op te stellen en uit te voeren. VASt staat hierbij voor Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen en is een initiatief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ontwikkelingen binnen Defensie zoals het samenvoegen van Landmacht, Luchtmacht en Marine, de oprichting van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) met daarin een Kenniscentrum Arbo en Milieu en de ontwikkelingen rondom de Arbowet hebben geleid tot het opstellen van een VASt-actieplan voor Defensie om het stoffenbeleid binnen Defensie ter versterken en de bekendheid van de diverse actoren binnen de defensieorganisatie op het gebied van gevaarlijke stoffen te vergroten. De ontwikkeling van dit plan werd verder gestimuleerd door ontwikkelingen binnen het arbeidsomstandighedenbeleid van Defensie zoals de ontwikkeling van het Veiligheidsmanagementsysteem Defensie, het Defensie Arbo- en Milieu Informatie Systeem (DAMIS), de ontwikkeling van de Arbo & Milieu Meetlat als een leidraad voor de inkoop van gevaarlijke stoffen en de ontwikkeling van de RisicoInventarisatie en Evaluatie (RI&E) voor gevaarlijke stoffen. Defensie heeft met ondersteuning van TNO in september 2005 een actieplan ingediend bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In maart 2006 is gestart met de uitvoering. Einddatum van het project was 30 juni 2007. Dit verslag geeft een verantwoording van de activiteiten en resultaten van het Defensie VASt project. Defensie heeft voor de onderdelen 5.1 (ketensimulatie) en 5.2 (kennismanagement) bij het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid een separaat subsidietraject gevolgd. Het Ministerie van Defensie heeft over de resultaten gerapporteerd in december 20061.
1
Zie de brief van van DMO van 19 deember 2006 (Arboverplichtingennummer 54-252; referentie DMO/DWS&B/RZS/PLTFT 2006014743).
-2-
2. Doelstellingen Het doel van deelname aan het VASt-programma is drieledig: 1. Binnen Defensie het bestaande instrumentarium op het gebied van beoordeling van gevaarlijke stoffen verder ontwikkelen. 2. De kennisinfrastructuur en competenties bij gebruikers en intermediairen verbeteren. 3. De verbeterde instrumenten en kennisinfrastructuur linken aan het Defensiebrede informatiesysteem over stoffen, arbo en milieu (DAMIS). Concreet betekent dat: 1. RI&E methodiek voor gevaarlijke stoffen uitwerken. Defensie beschikt over een beproefde RI&E methodiek die de instemming heeft van de arbodiensten. 2.
Uitwerken van een beproefde leidraad voor een Plan van Aanpak. Defensie beschikt over een beproefde methode om een uitvoerbaar plan van aanpak (PvA) te genereren, gebaseerd op de prioriteiten uit de RI&E, waarin de grootste problemen op een voortvarende wijze kunnen worden opgelost. Een aantal decentrale werkgevers heeft aan het eind van het project een Plan van Aanpak getest en geëvalueerd. Deze evaluaties zijn beschreven en beschikbaar voor heel Defensie.
3.
Ontwikkelen van een arbo- en milieumeetlat voor de inkoop. Bij de inkoop wordt de (verbeterde) arbomilieumeetlat gebruikt en de resultaten vastgelegd binnen DAMIS.
4.
Defensie is in staat werknemers te informeren dan wel te instrueren over gevaarlijke stoffen. Voor de instructie van werknemers zijn er werkplekinstructiekaarten (WIK). Binnen Defensie worden deze WIK’s Artikel Veiligheids Informatie Bladen (AVIB) genoemd. Er wordt een verbeterd format voor de bestaande AVIB’s ontwikkeld.
5.
Opzetten van een kennisinfrastructuur over gevaarlijke stoffen. Binnen Defensie kunnen betrokken partijen eenvoudig elkaars kennis en informatie over gevaarlijke stoffen raadplegen. Zeker na de reorganisatie is er behoefte aan inzicht en overzicht over de kennis over stoffen die binnen Defensie aanwezig is. Naast de formele structuur is het ook belangrijk dat verschillende actoren binnen (en mogelijk buiten) Defensie elkaar weten te vinden bij praktijksituaties. Hiertoe dient de arbo- en milieukennisinfrastructuur met betrekking tot gevaarlijke stoffen te worden beschreven en in DAMIS te worden vastgelegd. Met als doel specifieke functiegroepen zoals arbocoördinatoren, inkopers, (technische) specialisten, arbodiensten en staforganen die behoefte hebben aan informatie over binnen de Krijgsmacht in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen.
-3-
6.
Opzetten van een registratiesysteem voor gevaarlijke stoffen. Defensie is in staat om van alle persoonsregistratieplichtige stoffen de informatie over werklocatie, het werkproces, het aantal personen alsmede de blootstellingduur vast te leggen in een (centraal) raadpleegbaar register. Concreet gaat het om de koppeling van informatie over de blootstelling van medewerkers uit de RI&E gevaarlijke stoffen (blootstelling aan kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen), de gegevens uit DAMIS (functies gekoppeld aan stoffen) en PeopleSoft, het personeelssysteem van Defensie.
-4-
3. Organisatie De verantwoordelijkheid voor de uitvoering was in handen van LTZ1 Ing. C. van Antwerpen van de Hoofddirectie Personeel van Defensie. Ing. E.D.G.A. Hofstede van DMO was projectleider. Projectleider bij TNO Kwaliteit van Leven was Drs. R. Visser. Voor het project zijn de volgende toezichtorganen ingesteld (zie bijlage A voor de samenstelling van deze organen): 1.
Een begeleidingscommissie met vertegenwoordigers van alle betrokken actoren, die namens de subsidiegever het ministerie van SZW de voortgang van het project bewaakt. De commissie vergaderde één maal per kwartaal. Voorzitter was LTZT Ing. C. van Antwerpen van de Hoofddirectie Personeel.
2.
Een projectgroep bestaande uit een aantal deelprojectleiders van Defensie onder voorzitterschap van de projectcoördinator Hofstede van de DMO.
In bijlage A is een overzicht opgenomen van de eenheden, welke een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van het Defensie VASt-actieplan. De voortgang van het VASt project is tevens besproken met vertegenwoordigers van de centrales van overheidspersoneel in de Technische Werkgroep Arbo&Milieu (TWAM) en in het Defensie interservice comité arbeidsaangelegenheden (ICAA). 4. De deelprojecten In het projectplan is een overzicht opgenomen met alle deelprojecten en de geplande activiteiten daarin. Bijlage 2 bevat een verkorte tabel met de doelstellingen, activiteiten en deelactiviteiten. 4.1. Ontwikkelen van een Defensiebrede RI&E gevaarlijke stoffen De doelstelling van dit deelproject is dat Defensie beschikt over een beproefde RI&E methodiek gevaarlijke stoffen welke de instemming heeft van de arbodiensten. Op basis van de methodes die binnen CLAS, CLSK en CZSK werden gehanteerd voor het uitvoeren van de RI&E gevaarlijke stoffen is door RPS Analyse BV in samenwerking met de Arbodiensten van de drie krijgsmachtdelen een defensiebrede methodiek ontwikkeld. In bijlage c wordt hier uitgebreid op ingegaan. Evaluatieverslag van de methodiek Risico-Inventarisatie en -Evaluatie Gevaarlijke Stoffen Defensie Een belangrijke doelstelling van het project VASt is het aanvullen en verbeteren van het bestaand instrumentarium op het gebied van het beoordelen van gevaarlijke stoffen. Concreet hierbij zijn benoemd de risico-inventarisatie en -evaluatie gevaarlijke stoffen (RI&E GVS) en de Arbo- en Milieumeetlat. De Arbodiensten van de afzonderlijke krijgsmachtdelen hebben gezamenlijk de opdracht
-5-
op zich genomen om het bestaande instrumentarium op het gebied van de RI&E GVS verder door te ontwikkelen en te “verpaarsen” tot een uniform instrument voor Defensie. Bovenstaande sluit aan bij de subdoelstelling uit het programma VASt: “Defensie beschikt over een beproefde RIE methodiek welke de instemming heeft van de arbodiensten.” De Arbodienst KL was resultaatverantwoordelijk voor deze subdoelstelling. In dit verslag wordt de ontwikkelding van de RI&E methodiek geëvalueerd. Ontwikkeling defensiebrede RI&E GVS methodiek Op basis van de verschillende methodes die binnen CLAS, CLSK en CZSK werden gehanteerd voor het uitvoeren van de RI&E GVS, is door de Arbodiensten van de 3 krijgsmachtdelen een defensiebrede methodiek ontwikkeld (ref. RPS/RAH06.0473 R01). Uitvoeren van diverse pilots RI&E GVS met de “paarse”RI&E methodiek De beoordelingsmethodiek RI&E gevaarlijke stoffen is bij diverse eenheden van CLAS, CZSK, CLSK en DMO beproefd, te weten: - 11 Herstelcompagnie Airmobile Brigade; - 43 Herstelcompagnie Gemechaniseerde Brigade; - FSP Nieuwe Haven/MKWD; - LOGBAT Mariniers VBHKAZ; - Hr. Ms. Evertsen; - Vliegbasis Soesterberg; - Logistiek Centrum Woensdrecht. Bovenstaande eenheden hebben in nauwe samenwerking met een arbeidshygiënist van de Arbodienst aan de hand van de ontwikkelde methodiek de RI&E GVS uitgevoerd. Ervaringen pilots R&E GVS Door de RI&E GVS uit te voeren met het ontwikkelde instrument is inzicht verkregen in: 1. beleidsmatige aspecten zoals o.a. knelpunten op het gebied van de inkoop van gevaarlijke stoffen of knelpunten op het gebied van informatievoorziening over gevaarlijke stoffen; 2. werkplek gerelateerde risico’s zoals bijvoorbeeld de gezondheidsrisico’s van het werken met een bepaald product in een bepaalde omgeving; 3. de noodzaak tot implementatie van eventueel aanvullende beheersmaatregelen; 3. de noodzaak van het uitvoeren van een Periodiek Medisch Onderzoek (PMO); 4. de eventuele toepasselijkheid van de persoonsregistratie gevaarlijke stoffen, waarbij duidelijk wordt welke stoffen, werkzaamheden en personen geregistreerd moeten worden in het kader van deze regeling. Het uitvoeren van de RI&E GVS is een verantwoordelijkheid van de decentrale werkgevers bij Defensie. De methodiek is zodanig ontwikkeld dat een belangrijk deel van de RI&E GVS zelf door de eenheid uitgevoerd kan worden: de globale risicoclassificatie. Indien hieruit blijkt dat producten of werkzaamheden nader door specialisten beoordeeld
-6-
moeten worden gezien de aard en de omvang van het risico, wordt een nadere risicobeoordeling uitgevoerd. Dit is primair de taak van materiedeskundigen zoals de arbeidshygiënisten van de Arbodienst. Op basis van deze nadere risicobeoordeling wordt een uitspraak gedaan over de aanwezige (on)acceptabele risico’s, de inhoud van het plan van aanpak inclusief de te nemen beheersmaatregelen, het Periodiek Medisch Onderzoek en de verplichting tot persoonsregistratie gevaarlijke stoffen. Globale risicoclassificatie De gekozen systematiek voor de inventarisatie is relatief eenvoudig en geeft een beeld van de eerste prioriteiten. De kwaliteit van de output blijft echter afhankelijk van de input. Een probleem bij de uitvoering van de globale risicoclassificatie is de beschikbaarheid en volledigheid van informatie over gevaarlijke stoffen. Veel producten zijn nog niet (compleet) opgenomen in DAMIS of zijn niet beschreven in Arbeids Veiligheids Informatie Bladen (AVIB’s). De volgende voorbeelden zijn hiervoor illustratief: - R-zinnen ontbreken in de helft van de gevallen; - De dampspanning ontbreekt in veel (75%) gevallen; - het omrekenen van de dampspanning naar een andere eenheid levert problemen op; - Processen/toepassingen zijn niet duidelijk omschreven; - Informatie in beschikbare informatiebronnen bij Defensie (AVIB’s en DAMIS) komt niet overeen met informatie op de etiketten. Mede hierdoor blijkt dat de eenheden moeite hebben met het invullen van een aantal blootstellingparameters. Eén en ander kan verbeterd worden door het beschikbaar stellen van betrouwbare en volledige productinformatie. Anderzijds kan een betere toelichting in de tekst van de methodiek alsmede een goede voorlichting en instructie voorafgaand aan de uitvoering van de RI&E, het toepassen van de methodiek vergemakkelijken en vereenvoudigen. Het onderscheidend vermogen van het instrument door de globale risicoclassificatie toe te passen is voldoende. Voor meer dan de helft van de beoordeelde producten gold dat een gedetailleerde risicobeoordeling niet noodzakelijk was. De globale risicoclassificatie is een simpele manier om te komen tot een eerste, snelle schifting van stoffen op basis waarvan de werkzaamheden in de volgende fase, de gedetailleerde beoordeling, eenvoudig ingeperkt kunnen worden. Tot slot is een rondgang door een arbeidshygiënist van belang om de kwaliteit van de globale risicoclassificatie te garanderen. Gedetailleerde beoordeling Na de globale risicoclassificatie is door arbeidshygiënisten van de arbodiensten een gedetailleerde beoordeling gemaakt van de stoffen waarvan de aard en omvang van het risico daartoe aanleiding geeft. Bij de gedetailleerde beoordeling wordt aan de hand van modellen of metingen inzicht verschaft in de blootstelling van het personeel aan gevaarlijke stoffen.
-7-
De ontwikkelde methodiek laat de deskundige de vrije hand in het kiezen van de juiste tools voor de beoordeling. Dit leidt ertoe dat op de processen toegespitst maatwerk mogelijk is. Daarnaast hoeft de systematiek niet aangepast te worden indien zich nieuwe ontwikkelingen/tools binnen het vakgebied voordoen. Om binnen Defensie te komen tot uniforme adviezen wordt gepleit voor een centrale database waarin uitgevoerde beoordelingen worden opgenomen. Verbeterpunten in relatie tot model RI&E GVS Op basis van bovenstaande worden de volgende verbeterpunten benoemd: 1) 2) 3) 4)
de beschikbaarheid van betrouwbare en volledige productinformatie van stoffen moet worden verbeterd (actiepunt DMO); tekstueel moet de ontwikkelde methodiek aangepast worden om gebruik ervan door de werkgever te vergemakkelijken (actiepunt Arbodiensten); Eenheden moeten bij de uitvoering van de RI&E GVS begeleidt worden door de Arbodiensten (o.a. voorlichting en instructie) Het ontwikkelen van een database met uitgevoerde beoordelingen van stoffen ten behoeve van o.a. het treffen van uniforme maatregelen. Het Milieu Arbo Beheerssysteem (MABS), gehanteerd bij diverse eenheden binnen CLAS, kan daarbij als voorbeeld dienen..
4.2 Ontwikkelen van een methode voor een beproefd Plan van Aanpak Deelproject 2 betreft een beproefde methode om een uitvoerbaar plan van aanpak te genereren, gebaseerd op de prioriteiten uit de RI&E. De doelstellingen van dit deelproject zijn na te gaan: • hoe en op welke wijze de ervaringen van de verbetergroepen voor andere decentrale werkgevers worden ontsloten. • In welke gevallen nieuwe verbetergroepen moeten worden geïnitieerd • Wat een goede samenstelling van verbetergroepen is, zodat zij effectief kunnen worden ingezet. In december 2006 zijn vijf projecten gedefinieerd: a) aanpak dieselmotorenemissie (DME) in de werkplaatsen van de 43ste Herstel Compagnie; b) aanpak problematiek polyesterverwerking luchtmobiel voertuig 11de Herstel Compagnie; c) beheersing stromen gevaarlijke stoffen intern bij Logistiek Centrum Woensdrecht; d) de vervanging van een wapenreiniger bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK); e) aanbrengen van een slang ten behoeve van de afvoer van dieselrook van onder camouflage opgestelde voertuigen bij het CZSK.
-8-
Zie bijlage C voor een beschrijving van de pilots. Uit de pilots zijn de volgende conclusies getrokken: • de basis van een uitvoerbaar Plan van Aanpak wordt gevormd door een door de Arbodienst getoetste RI&E, waarin de knelpunten goed zijn onderbouwd; • bij het opstellen van het PvA moeten alle betrokken actoren worden ingeschakeld om voldoende draagvlak te krijgen en om hun deelverantwoordelijkheden in te kunnen vullen; • betrek die actoren ook bij het formuleren van de oplossingen; • indien een arboknelpunt een eenheidsoverstijgend knelpunt is, moet de werkgever dit knelpunt door tussenkomst van de lijnorganisatie melden aan het voor het oplossen van het knelpunt bevoegde niveau; • de oplossing van het knelpunt moet worden opgenomen in de normale bedrijfsvoeringscyclus van Defensie zodat de voortgang kan worden bewaakt. Voorts hebben de pilots een indicatie gegeven voor de ideale samenstelling van een werkgroep voor het oplossen van het knelpunt: • (Coördinerend / decentrale) werkgever, stelt Plan Van Aanpak (PvA) op, vraagt budgetten aan voor realisatie PvA, moet - indien noodzakelijk - uitvoerbaarheid van de aangedragen oplossing laten bewaken door een afvaardiging van het personeel; • Budgethouder - indien dit niet de betreffende werkgever is; • Arbodienst, treedt op als adviseur van de (decentrale) werkgever, ondersteunt bij opstellen PvA, geeft advies over mogelijke oplossingen; • DMO, adviseert over het oplossen van - in dit geval werkplaats gerelateerde knelpunten, stelt PVE op en verwerft materieel; • DVD, alleen indien gevraagd, adviseert over bouwkundige aanpassingen, stelt PVE op, sluit contract met aannemer/installateur en houdt toezicht op oplevering. 4.3 Ontwikkeling meetlat en toepassing bij de inkoop Voortuitlopend op het VASt-actieplan heeft defensie geparticipeerd in het SOMSproeftuin programma van het Ministerie van VROM. In deze SOMS-proeftuin is een eerste versie van de Arbo- & Milieu Meetlat ontwikkeld voor gebruik bij de inkoop. In deelproject 4.3 is dit prototype verder doorontwikkeld en uitgebreid getest. Gedurende de looptijd van het project is overleg gevoerd tussen DMO/KCAM als zijnde de opdrachtgever voor ontwikkeling van de meetlat, DMO/SBOB als zijnde verantwoordelijk voor het assortimentsmanagement van bedrijfsstoffen, als zodanig verantwoordelijk voor het opstellen van de technische specificatie en juristen van DMO/Verwerving over de toepasbaarheid van de meetlat. Conclusie van deze discussie was, dat het niet mogelijk is om gedurende het daadwerkelijke aankoopproces de geoffreerde bedrijfsstoffen op een objectieve manier op de zes arbo- en milieuaspecten van de Meetlat te beoordelen. Wel is het goed mogelijk om in de fase van opstellen van het Programma Van Eisen (PVE) met behulp van de meetlat de systeemkeuze voor een bepaald type product te onderbouwen en vervolgens als harde eis op te nemen in het PVE. Deze aanpak heeft als voordeel, dat de systeemkeuze gedurende het offertestadium door de aanbieder niet meer ter discussie kan worden gesteld.
-9-
De conclusie is dat de arbo- en milieumeetlat tijdens het opstellen van een PVE goed bruikbaar is voor het maken van systeemkeuzes. Daarnaast is gebleken dat de doorontwikkelde meetlat potentieel geschikt is voor andere toepassingen: -
-
Bruikbaarheid voor opzetten substitutieprogramma hoog risico stoffen Deze beoordelingsmethode is ook bruikbaar om van alle ruim 6000 door DMO ten behoeve van Defensie gevoerde chemische bedrijfsstoffen een arbo- en milieurisicobeoordeling op te stellen. Deze risicobeoordeling zal dienen als input voor het samen met DMO/SBOB formuleren van een meerjaren substitutieprogramma van hoog risico stoffen. Bruikbaarheid voor het maken van een blootstellinginschatting op de werkplek De opzet van de arbo- en milieubeoordeling heeft sterke raakvlakken met fase 1 van de paarse RI&E (deelproject 1, het uitwerken van een Defensiebrede RI&E gevaarlijke stoffen). Samen met TNO is een doorontwikkeling geïnitieerd die de gebruiker van bedrijfsstoffen beter informeert over de verwachte blootstelling aan deze bedrijfsstoffen en de te nemen beschermingsmaatregelen. Dit deel van het project heeft sterke raakvlakken met deelproject 4 van het actieplan, het instrueren van medewerkers over het omgaan met gevaarlijke stoffen. Per combinatie van chemische bedrijfsstof, werkproces en het geadviseerde arbo en milieu werkplekvoorzieningenniveau wordt analoog aan een van de doelstellingen van de nieuwe Europese stoffenwetgeving REACH (Registration, Evaluation, Authorisation of Chemicals) een inschatting van de blootstelling op de werkplek gemaakt. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd door de DMO, hierbij geadviseerd door de werkgevers en de Arbodienst. Voor ieder van de circa 6000 door Defensie gevoerde chemische bedrijfsstoffen word en de resultaten van deze risicoinschatting op het Defensie Intranet in DAMIS gepubliceerd in de vorm van een werkplekkaart en een op deze kaart afgestemde instructiekaart (AVIB). De lokale arbocoördinator kan de standaard werkplekkaart aanpassen aan de feitelijke situatie. De meetlat genereert op basis van deze aanpassing een werkplekspecifieke AVIB. De werkgever moet deze blootstellinginschatting vervolgens wel onderbouwen met behulp van een door de arbodienst getoetste RI&E gevaarlijke stoffen. Deze resultaten worden teruggekoppeld richting DMO, die ze verwerkt in DAMIS.
De rekenregels van het programma zijn gereed. De Meetlat wordt momenteel opnieuw geprogrammeerd in de definitieve programmeertaal, waarbij alle tijdens het testen van het prototype gesignaleerde knel- en verbeterpunten worden verwerkt. De definitieve Meetlat zal eind augustus 2007 gereed zijn, waarna het programma opnieuw getest zal worden. Dit is in afwijking van het ingediende projectvoorstel. De meetlat is echter verder doorontwikkeld dan de oorspronkelijke bedoeling, waardoor het meer mogelijkheden biedt voor Defensie om de informatievoorziening over gevaarlijke stoffen te optimaliseren.
- 10 -
Deze doorontwikkeling heeft geleid tot een grotere tijdsbesteding door Defensie en hogere door TNO in rekening gebrachte kosten. Inpassing in DAMIS heeft nog niet plaats gevonden om dat de meetlat nog niet gereed is. Voorzien is dat de meetlat in de periode september tot december wordt getest waarna formele besluitvorming over implementatie binnen Defensie zal plaatsvinden. 4.4 Informeren en instrueren van medewerkers over het omgaan met gevaarlijke stoffen - ontwikkelen verbeterde AVIB Doel van deelproject 4 is DMO in staat te stellen werknemers te informeren dan wel te instrueren over gevaarlijke stoffen. Ten behoeve van het deelproject zijn door TNO gebruikers van AVIB’s geïnterviewd. Op basis hiervan zijn gedurende de loop van het project een tweetal workshops georganiseerd waarin voorstellen voor een nieuwe AVIB zijn gepresenteerd (zie bijlage D). Uit de workshops is naar voren gekomen dat de AVIB zich moet richten op de informatiebehoefte van de medewerker, zijnde het gebruiksadvies. Werkgevers en werknemers hebben beiden aangegeven, dat zij zoveel mogelijk de beschikking willen hebben over groepskaarten die een werkplekadvies voor algemeen toegepaste activiteiten geven. De overige informatie moet terug te vinden zijn op de werkplekkaart en/of in DAMIS. De implementatie van de nieuwe AVIB heeft nog niet plaats gevonden. Enerzijds omdat de voortgang van de automatisering van DAMIS door invloeden van buiten het project is vertraagd. Anderzijds zal de nieuwe AVIB worden gegenereerd met behulp van de Arbo& Milieumeetlat, waarvan de automatisering in de afrondingsfase zit. Gedurende de loop van het project is geconstateerd, dat Defensiemedewerkers behoefte hebben aan betere informatie over gevaarlijke stoffen. Daarom is een deel van de capaciteit van dit deelproject ingezet om de kennisbehoefte van de medewerkers nader te inventariseren en een voorstel te doen voor het invullen van deze behoefte. Dit is verder beschreven in deelproject 5. Op de laatste vergadering van de begeleidingscommissie heeft HDP aangegeven, dat het door TNO geproduceerde document als input dient voor het in het kader van “P-facetten in opleidingen” het defensiebreed vastleggen welke aandachtspunten in opleidingen minimaal behandeld moeten worden.
- 11 -
4.5. Beschikbaar stellen van stoffenkennis binnen Defensie De activiteiten in 5.4.1 en 5.4.2 van het actieplan zijn gefinancierd via een tweede door het Ministerie van SZW toegekende subsidie. De rapportage van deze resultaten heeft plaatsgevonden via een aparte verslaglegging. Bijlage E bevat een beschrijving van de kennisinfrastructuur van Defensie. Een ander vraagstuk is de aanwezige kennis bij de eenheden. Hiervoor zijn een aantal medewerkers geinterviewd. Een breed gedragen conclusie is dat de actuele kennis over stoffen bij medewerkers, leidinggevenden en arbomedewerkers niet altijd op voldoende peil is. Ook wordt kennis tussen verschillende eenheden te weinig met elkaar gedeeld. Op grond van de onderzoeken zijn de volgende aandachtpunten geformuleerd: 1. (Preventie)medewerkers moeten kennis over gevaarlijke stoffen met elkaar delen. Voorgesteld wordt medewerkers actief bij dit proces te betrekken door in kleine groepen (maximaal 15) knelpunten en goede praktijken onder leiding van een coach te bespreken. Het zou voor de uitwisseling goed zijn als - afhankelijk van het onderwerp - andere deskundigen (DMO, Arbodienst) aan een dergelijk overleg deelnemen. 2. De adviesvaardigheden van preventiemedewerkers moet verder worden ontwikkeld zodat hun adviezen een breder draagvlak krijgen bij medewerkers, leidinggevenden en werkgevers. 3. Arbo en gevaarlijke stoffen moeten weer nadrukkelijker in de vakopleidingen van defensiepersoneel worden opgenomen. Nu zijn er enkele speciale opleidingen over gevaarlijke stoffen, die maar door een beperkte groep medewerkers worden gevolgd. De ongebruikte capaciteit, die in deelproject 4 beschikbaar is voor implementatie van de nieuwe AVIB, is ingezet voor een inventarisatie van de Arbo opleidingsbehoeften gevaarlijke stoffen. Hiermee is een voorzet voor een inhoudsopgave gegenereerd voor lesmateriaal over het onderwerp gevaarlijke stoffen (zie bijlage 7). De HDP gaat het door TNO geproduceerde document gebruiken als input voor het in het kader van “P-facetten in opleidingen” het defensiebreed vastleggen welke aandachtspunten in opleidingen minimaal behandeld moeten worden. De bevindingen van VASt zullen ook onder de aandacht van de opleidingsinstellingen binnen Defensie worden gebracht die dit kunnen gebruiken ter verbetering van hun lesmateriaal.
- 12 -
4.6 Persoonsregistratie van blootstelling aan CMR-stoffen Doelstelling van dit deelproject is Defensie in staat te stellen om van alle persoonsregistratieplichtige stoffen de informatie over werklocatie, het werkproces, het aantal personen alsmede de blootstellingduur vast te leggen in een (centraal) raadpleegbaar register. Persoonregistratieplichtige stoffen zijn bijvoorbeeld kankerverwekkende en reprotoxische stoffen. . Registratie van personeel dat blootgesteld is aan CMR-stoffen vindt conform een vastgestelde procedure plaats in het persoonsdossier. Het op managementniveau inzichtelijk krijgen van gegevens over aantal blootgestelden, soort stof en functieplaats is (nog) niet via een centraal raadpleegbare database mogelijk. Concreet gaat het om de koppeling van informatie over de blootstelling van medewerkers uit de RI&E gevaarlijke stoffen, de gegevens uit DAMIS (functies gekoppeld aan stoffen) en PeopleSoft, het personeelssysteem van Defensie. De intentie is om in het kader van VASt een aanzet te maken met de koppeling tussen DAMIS en PeopleSoft. RI&E gevaarlijke stoffen
DAMIS ←
informatie over blootstelling, functies en stoffen →
PeopleSoft
informatie over eigenschappen van stoffen informatie over stoffen en functies
→
informatie over functies en personen
In de projectperiode is onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor verdergaande automatisering en het koppelen van IV systemen binnen Defensie waardoor alle relevante informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, medische informatie en persoonsen functieregistratie kan worden geraadpleegd. Dit in relatie tot de invoering van een (arbo)VeiligheidsManagementsysteem Defensie (VMS Def). Dit heeft geleid tot twee onderzoeken waarbij het omgaan met gevaarlijke stoffen en de persoonsregistratie is meegenomen: • Advies Rapport Vooronderzoek IV ondersteuning Arbomanagementsysteem Defensie (maart 2006). Dit onderzoek heeft de huidige bestaande IV systemen in kaart gebracht en geeft advies voor mogelijke toekomstige inrichting van het IV landschap. • Rapport Soll specificatie DAMIS+ (februari 2007). In dit rapport wordt uitgewerkt op welke wijze Defensie het bestaande IV systeem DAMIS kan uitbouwen en koppelingen kan realiseren met andere IV systemen teneinde invulling te geven aan het geheel van arbomanagement en de daarbij horende informatiebehoefte. Vanaf medio 2007 wordt verdere implementatie van het VMS Def voorzien en wordt uitvoering gegeven aan de het ontwerpen en het gefaseerd invoeren van DAMIS+.
- 13 -
Daarnaast volgt Defensie het overheidsbeleid ten aanzien van het terugdringen van CMRstoffen . Bijvoorbeeld het onderzoek naar de mogelijkheden om de concentratie van chroom (VI) in chromaathoudende primers te verlagen, respectievelijk uit te faseren. 5. Conclusies Er is een Defensiebrede, door alle partijen geaccepteerde, RI&E gevaarlijke stoffen ontwikkeld, uitgebreid getest en aangepast. Een belangrijk aspect hierin is dat de RI&E gevaarlijke stoffen valt of staat met een goed toegankelijke database die voorziet in alle benodigde data voor het uitvoeren van de RI&E. Daarnaast is en blijft maatwerk per locatie nodig en is ondersteuning van materiedeskundigen noodzakelijk. De ontwikkelde RI&E methodiek voorziet hierin. Voor een goed Plan van Aanpak is een goede RI&E noodzakelijk. Alle relevante actoren moeten hierbij worden betrokken. Bij het uitwerken van de oplossingen is het belangrijk dat de lijnverantwoordelijken op het gebied van logistiek, materieel, personeel en infravoorzieneningen actief worden betrokken bij het bedenken en realiseren van oplossingen. Bij eenheidoverschrijdende knelpunten moet het verantwoordelijke hogere management worden geïnformeerd. De voortgang wordt via de normale bedrijfsvoeringscyclus bewaakt. De pilots hebben aangegeven dat alle voor de oplossing medeverantwoordelijke partijen moeten deelnemen aan de werkgroep. De meetlat bleek niet discriminerend genoeg te zijn om gedurende de daadwerkelijke verwerving te gebruiken. Wel is ze goed bruikbaar in de fase van het opstellen van een programma van eisen systeemkeuzes te maken. Daarnaast is gebleken dat de doorontwikkelde meetlat potentieel geschikt is voor andere toepassingen zoals het opzeten van een substitutieprogramma voor hoog-risico stoffen en het maken van een blootstellinginschatting op de werkplek. De discussies over de verbeterde vorm van de AVIB hebben geleerd dat werkgevers en werknemers zoveel mogelijk gebruik willen maken van een advies, wat is gebaseerd op het ingeschatte risico tijdens het daadwerkelijk gebruik. Indien de producteigenschappen een beperkte invloed hebben op de risicoinschatting voor algemeen toegepaste activiteiten, wil men bij voorkeur gebruik maken van groepskaarten. Daarnaast is de informatie gesplitst in een werkplekkaart bestemd voor de werkgever / preventiemedewerker en een instructiekaart voor de gebuiker / direct leidinggevende. De stoffenkennisinfrastructuur binnen Defensie is in kaart gebracht en gebruikt voor een inventarisatie van de kennisbehoefte. Deze inventarisatie heeft geleerd dat er een behoefte is aan het inzichtelijk maken van de kennisdragers binnen Defensie en op welk gebied hun kennis en expertise ligt. Daarnaast is het belangrijk dat de bestaande hoogwaardige kennis en informatie toegankelijk wordt voor alle relevante actoren binnen Defensie. Verder is een voorstel gedaan voor de invulling van opleidingen op het gebied van gevaarlijke stoffen.
- 14 -
De registratieverplichting voor CRM-stoffen zal worden meegenomen in de gefaseerde ontwikkeling van DAMIS+.
- 15 -
6. Aanbevelingen Bij de uitvoering van het VASt programma is geconstateerd dat er verbeteringen mogelijk zijn om het veilig werken met gevaarlijke stoffen in de toekomst verder kunnen stimuleren. Daarnaast hebben de deelnemers aan het VASt-programma aangegeven dat men graag doorgaat met de ontwikkelingen die met de uitvoering van het VASt programma in gang zijn gezet. Het VASt programma heeft tot onderstaande aanbevelingen geleid: Aanbevelingen: - de beschikbaarheid van betrouwbare en volledige productinformatie van stoffen moet worden verbeterd; - tekstueel moet de ontwikkelde methodiek aangepast worden om gebruik ervan door de werkgever te vergemakkelijken; - Eenheden moeten bij de uitvoering van de RI&E GVS begeleidt worden door de Arbodiensten (o.a. voorlichting en instructie); - Ontwikkeling centrale database met daarin de resultaten van de beooordelingen van de gevaarlijke stoffen; - Testen en implementeren van de meetlat; - AVIB’s aanpassen waardoor beter tegemoet wordt gekomen aan de wensen van de eindafnemer/gebruiker; - In opleidingen de resultaten van het VASt-programma verwerken en het beschikbaar stellen van PIMEX instructiefilms; - Beschikbaarheid en toegankelijkheid informatie(bronnen) en registratie verbeteren door IV ondersteuning (DAMIS+). Met de begeleidingscommissie is afgesproken dat in september de bevindingen van het VASt-programma worden geëvalueerd en op welke wijze verdere invulling aan de aanbevelingen wordt gegeven.
- 16 -
Bijlage A: Begeleidingscommissie en deelnemende eenheden LTZ1 C. van Antwerpen (vz) Drs. Ing. A. Dam Ing. E.D.G.A. Hofstede (secr) LTZ1 M.G. Eykelenboom Ing. J.P. Hof Mevr. Ir. H.L. Drooge Mevr. Drs. A.J. van der Meer Ing. M.A.W. van den Buijs Dhr. M.J.L. ter Horst Mevr. Ing. A.J.C. Brouwer-Latjes Ir. P.H. van Overbeek Ing. H.A.B. Pol Ing. H.M.J. Groenendijk Ing. R.J. Kandou
HDP HDP DMO / KCAM CZSK CZSK Arbodienst KM Arbodienst KM CLSK / CML CLSK CLAS Arbodienst KL Arbodienst KL DMO / Beleid DMO / KCAM
Ing. H. Geron Drs. R. Visser
Ministerie SZW TNO
- 17 -
DEELNEMENDE DEFENSIEEENHEDEN AAN HET DEFENSIE VASt ACTIEPLAN RI&E 1 X
PvA 2 X
CLAS/ 11de Herstelcompgnie, Air Mobile Brigade CLAS/ 43ste Herstelcompagnie, 43ste Gemechaniseerde Brig. CLAS/ Opleidings en Trainingings Centrum Logistiek
X X
CZSK/ Facilitair Steunpunt Nieuwe Haven, Den Helder CZSK/ Logistiek Bataljon Mariniers CZSK/ Fregat Hr. Ms. Evertsen
X
X
X
X
X
X
CLSK/ Vliegbasis Soesterberg CLSK/ Vliegbasis Volkel CLSK/ Vliegbasis Eindhoven
X
Deelproject Hoofd Directie Personeel (HDP)
DMO/ Kenniscentrum X Arbo & Milieu (KCAM) DMO/ Sectie Brand- en Bedrijfsstoffen DMO/ Defensie Bedrijfsstoffen Bedrijf DMO/ Marinebedrijf / Bewapeningswerkplaats (MB) DMO/ Logistiek X Centrum Woensdrecht (LCW)
Kennis 4 X
Workshops ICT 5 6 X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Meetlat 3 X
X X X
- 18 -
X
Bijlage B: Overzicht van doelstellingen, activiteiten en deelactiviteiten Doelstelling/ beoogde resultaten 0.
Klankbordgroep
Activiteiten
Deelactiviteiten
0.1 Samenstellen van de klankbordgroep
1. Contacten leggen met decentrale werkgevers 2. Formele aansturing via centrale werkgevers 3. Instellen klankbordgroep Doelsteeling 1: Verbeteren bestaand instrumentarium voor omgaan met gevaarlijke stoffen 1. AD KL overlegt en toetst met andere AD-en 1 Een beproefde 1.1 RI&E geaccepteerd door RI&E Arbodiensten KL, -KLu en -KM 2. Vaststelling paarse RI&E methodiek 1.2 Informatisering RI&E instrument
1. HDP en KC AM zorgen voor prioriteit bij DIO 2. KL-format RI&E gevaarlijke stoffen omzetten in Defensie-format Inpassen in ICT (DAMIS); Informatisering door DIO 3. testen en implementatie in DAMIS
1.3 Uitvoeren pilots RI&E
1.
kiezen van pilots, uitgevoerd bij decentrale werkgevers uit de klankbordgroep 2. vormen van één implementatieteam per decentrale werkgever, bestaande uit: - 1 vertegenwoordiger van de werkgever - 1 arbocoördinator - 1 arbeidshygiënist van een van de Arbodiensten 3. uitvoering van de RI&E bij aantal decentrale werkgevers 4. terugkoppeling van de resultaten
1.4 Evaluatie uitkomsten RI&E
1. evaluatie en aanpassen gebruiksvriendelijkheid van de methodiek, op welke wijze wordt managementsinformatie gegenereerd. (aan welke managementinfo is behoefte, dit moet vooraf duidelijk zijn) oplevering 2.
Een beproefde 2.1 genereren management informatie methode om een uit RI&E uitvoerbaar plan van aanpak (PvA) te 2.2 uitvoeren pilots PVA genereren.
- 19 -
1. Vaststellen van de resultaten van de RI&E (per decentrale werkgever) Verbetergroepen bij decentrale werkgevers die op basis van de RI&E vaststellen wie de probleemeigenaar van het knelpunt is, wordt het knelpunt veroorzaakt door een technische onvolkomenheid, een onduidelijke dan wel geen werkinstructie, het niet beschikbaar hebben van managementinformatie, het niet of onvoldoende
Doelstelling/ beoogde resultaten
Activiteiten
Deelactiviteiten
naleven van (interne) procedures en voorschriften. 1. keuze van teams:(decentrale) werkgever en knelpunteigenaren organiseren een verbetergroep. Daarvoor worden de teams uitgebreid met bij de oplossing betrokken partijen en een procesbegeleider. De resultaten worden vastgelegd in DAMIS 2. Uitvoeren van WORKSHOP 1 op basis van de resultaten van de RI&E wordt een Plan van Aanpak opgesteld, op hoofdlijnen 3. Uitvoeren van WORKSHOP 2 de meest urgente problemen worden uitgewerkt in concrete, haalbare acties, met daarbij een tijdsplanning en een budgettering 2.3 vaststelling van PvA’s en methodiek 3.
Inkoop met 3.1 Aanpassen, afronden en geïntegreerde implementeren meetlat van arbomilieumeet 3.2 inpassen meetlat in DAMIS en lat binnen testen DAMIS.
3.3 trainen van inkopers met arbomilieumeetlat
1. Vaststellen van de PvA’s 2. Evaluatie van de werkwijze 1. Afronden van de inhoudelijke ontwikkeling van de meetlat 1. Informatisering in DAMIS door DIO 2. Testen 3. Data uitlezen uit CHEMGES en inlezen in DAMIS 4. Integreren data van bestaande databases bedrijfsstoffen KLu, KM en KL in één centrale Defensie databank 1. Implementeren van het gebruik van de meetlat bij de technische normstelling en inkoper: houden van workshops met inkopers
Evaluatie van de werking bij inkopers op techniek en gebruiksgemak Doelstelling 2: Verbeteren van kennisinfrastructuur en competenties 1. enquête houden bij gebruikers van gevaarlijke 4. De werkgever 4.1 evaluatie huidige WIK/AVIB stoffen/AVIB's is in staat 2. voorleggen van alternatieve modellen werknemers en 3. bijeenkomst met betrokkenen over resultaten intermediairen uit enquête; formuleren van aanpassingen te informeren dan wel te instrueren over 1. aanpassen van het WIK-format (meer gericht 4.2 aanpassen en testen WIK’s gevaarlijke op daadwerkelijk gebruik stoffen (via een 2. implementeren in DAMIS Werkplekinstru 3.4 evalueren
- 20 -
Doelstelling/ beoogde resultaten
Activiteiten
Deelactiviteiten
3. uittesten van productie van WIK's
ctiekaart, WIK)
Houden van regionale workshops met arbocoördinatoren en gebruikers van WIK's over het toepassen van WIK's in de praktijk
4.3 implementeren WIK’s
5
Binnen defensie 5.1 houden van workshop kunnen /ketensimulatie betrokken partijen Voor deze activiteit wordt een eenvoudig separate subsidieaanvraag ingediend elkaars kennis en informatie over gevaarlijke stoffen raadplegen 5.2 in kaart brengen arbokennisinfrastructuur Voor deze activiteit wordt een separate subsidieaanvraag ingediend
1. Workshop met al deze kennisdragers over de belangrijkste stoffenproblemen bij defensie; formuleren van verbeterpunten: In kaart brengen van arbokennisinfrastructuur over gevaarlijke stoffen: alle 'deskundigen' en 'kennisdragers' over gevaarlijke stoffen (mensen) en deze in een data base onderbrengen met daarbij hun taak/verantwoordelijkheid en specifieke kennis 1. Opzetten van een overzicht over de kennis die binnen defensie aanwezig is, alsmede die van buiten defensie wordt betrokken (leveranciers, kennisinstituten etc)
5.3 workshop informatiebehoefte rond gevaarlijke stoffen
1. Workshop: Inventariseer arbo- en milieu informatiebehoefte werkgever, werknemer, Arbodienst en DMO in relatie tot gevaarlijke stoffen
5.4 vertalen behoefte in concrete producten
1. vertalen in concrete producten 2. Keuze maken 3. ontwikkeling van concrete producten
5.5 implementatie producten
implementatie concrete producten (inhoudelijk en ICT)
- 21 -
Doelstelling/ beoogde resultaten
Activiteiten
Deelactiviteiten
Doelstelling 3: Verbeterde instrumenten en kennisinfrastructuur linken aan Defensiebreed informatiesysteem Opzetten persoonsregistratie gevaarlijke stoffen: 6 De werkgever is 6.1 maken functioneel ontwerp 1. maken functioneel ontwerp in staat om van alle 1. bouwen van het register (ICT) persoonsregistrat 6.2 bouwen van het register (ICT) ieplichtige 1. testen van het register 6.3 testen van register stoffen de informatie over werklocatie, het 6.4 opleveren register werkproces, het aantal personen 6.5 Start uitrol van register + start vullen daarvan alsmede de blootstellingduur vast te leggen in een centraal raadpleegbaar register2
2
De uitvoering van deze doelstelling valt buiten de scope van het VASt project. De uitvoering wordt geïntegreerd in de ontwikkeling van arbomanagement IV (DAMIS+).
- 22 -
Bijlage C: Pilots CZSK , CLAS en DMO In deze bijlage zijn de bevindingen van de defensieonderdelen opgenomen bij het uitvoeren van de RI&E’s. Binnen de drie pilotlocaties bij het CZSK (FSP Nieuwe Haven/MKWD, LOGBAT en de Hr. Ms. Evertsen) is ongeveer 80% van de globale risicoclassificaties uitgevoerd (ongeveer 900 artikel situaties). Hiervoor is een door het CZSK ontwikkelde inventarisatietool gebruikt. Voor het LOGBAT in Doorn is besloten vanwege capaciteitsproblemen alleen het onderhoudspeloton en de timmerwerkplaats mee te nemen. Ten behoeve van de evaluatie van de methodiek is gebruik gemaakt van de ervaringen bij het LOGBAT en Hr. Ms. Evertsen. Intern CZSK worden drie werkwijzen onderscheiden voor de uitvoering van een RI&E gevaarlijke stoffen. Met de eerste twee werkwijzen zijn in de pilots ervaringen opgedaan. 1. Eenheden voeren de inventarisatie in de lijn uit. Voordelen: betrokkenheid, verdeling van tijd over de gehele organisatie. Nadelen: twijfelachtige kwaliteit en moeilijk in tijd te sturen. 2. Stafbureau’s Arbo&Milieu voeren de inventarisatie uit. Voordelen: betere kwaliteit (doch wisselend), iets beter in tijd te sturen. Nadelen: ook relatief moeilijk in tijd te sturen, vergt te veel capaciteit van de stafbureau’s. 3. Uitbesteden aan een externe dienst. Voordelen: constante kwaliteit, geen capaciteitsprobleem (alleen voor begeleiding). Nadelen: minder betrokkenheid en hogere kosten. Na de globale risicoclassificatie is door arbeidshygiënisten van de Arbodienst CZSK een nadere, gedetailleerde beoordeling gemaakt. Dit is gedaan voor de stoffen uit risicoklasse 2 en 3. De gekozen systematiek voor de inventarisatie is relatief eenvoudig en geeft een redelijk beeld van de eerste prioriteiten. Wel kwam naar voren dat de beschikbaarheid en volledigheid van informatie te wensen overlaat mede veroorzaakt doordat niet alle producten gecodeerd zijn en in DAMIS staan. Dit uit zich in de volgende knelpunten: • R-zinnen ontbreken in 50% van de gevallen; • de dampspanning ontbreekt in 75% van de gevallen; • processen zijn niet duidelijk omschreven. Verder blijkt dat men bij het invullen moeite heeft met de blootstellingsparameters ‘verschijningsvorm’ en ‘toepassing’. Bij de verschijningsvorm lag het probleem met name bij het ontbreken van de dampspanning. Bij de toepassing bleek dat het proces niet altijd goed was onder te brengen bij de beperkte keuzemogelijkheden. Eén en ander kan verbeterd worden door een goede voorlichting en instructie voorafgaand aan de uitvoering van de RI&E. De globale risicoclassificatie leidt tot een onderverdeling van de stoffen in drie risicoklassen. Voor stoffen uit risicoklasse 1 worden verder geen stappen ondernomen; op basis van de intrinsieke stofeigenschappen en de mate van blootstelling worden de risico’s als laag ingeschat. Meer dan de helft van de stoffen kwam terecht in deze
- 23 -
risicoklasse. Voor stoffen uit risicoklasse 2 en 3 wordt een nadere beoordeling uitgevoerd door een deskundige. De ervaring leert dat de globale risicoclassificatie een simpele manier is om te komen tot een eerste, snelle schifting van stoffen op basis waarvan de werkzaamheden in de volgende fase, de nadere beoordeling, eenvoudig ingeperkt kunnen worden. Een randvoorwaarde voor het goed kunnen uitvoeren van de globale risicoclassificatie is het beschikbaar zijn van een database met volledige, betrouwbare en actuele informatie van alle aanwezige gevaarlijke stoffen. Verder is een rondgang door een deskundige van belang om de kwaliteit van de globale risicoclassificatie te garanderen. Bij de gedetailleerde beoordeling is ondermeer uitgegaan van de aard van de mogelijke gezondheidseffecten. Bijvoorbeeld in het geval van huidsensibiliserende stoffen wordt gebruik van handschoenen geadviseerd, onafhankelijk van de hoogte van de blootstelling. Voor de producten waarbij inhalatoire blootstelling mogelijk is en waarvoor een MACwaarde is afgeleid (maximaal aanvaarde concentratie), is een inschatting gemaakt van de mate van blootstelling met behulp van het model EASE (Estimation and Assessment of Substance Exposure). Deze schatting is vervolgens vergeleken met de norm. De mogelijke adviezen op basis van deze schatting variëren van “geen maatregelen noodzakelijk” tot het “uitvoeren van metingen”. De ontwikkelde methodiek laat de deskundige de vrije hand in het kiezen van de juiste tools voor de beoordeling. Dit leidt ertoe dat op de processen toegespitst maatwerk mogelijk is. Om binnen Defensie te komen tot uniforme adviezen wordt gepleit voor een centrale database waarin uitgevoerde beoordelingen worden opgenomen. CZSK, vervanging wapenreiniger Het persoonlijk wapen van de militair is om in arbotermen te spreken zijn primaire persoonlijke beschermingsmiddel. Dit klein kaliber wapen mag tijdens een militaire operatie nooit weigeren. Bij het afvuren van dit wapen slaan echter in de kamer en loop niet verbrande kruitresten neer die uitharden tot een steenachtige aanslag, kruitslijm genaamd. Na iedere inzet ontvet de militair zijn wapen, verwijdert hij het kruitslijm en oliet hij het opnieuw in met wapenolie. Tijdens de RI&E is vastgesteld, dat soldaten hinder ondervinden van het huidige product op basis van een koolwaterstof gebaseerde reinigingsmiddel. Om ervoor te zorgen, dat het te onderzoeken reinigingsmiddel - ook op termijn - geen nadelige effecten heeft op het wapen, is een werkgroep geformeerd die een systematisch onderzoek heeft opgestart. Deze werkgroep bestond uit de volgende vertegenwoordigers van de DMO: • kennispool wapensystemen&munitie in de hoedanigheid van Systeemmanager KKW, verantwoordelijk voor de inzetbaarheid van deze handvuurwapens; • sectie Brand & overige Bedrijfsstoffen in de hoedanigheid van assortimentsmanager bedrijfsstoffen, verantwoordelijk voor het opstellen van de technische specificatie van zowel het reinigingsmiddel als de wapenolie; • vertegenwoordigers Defensie Bedrijfsstoffen Bedrijf in de hoedanigheid van technisch adviseur bedrijfsstoffen, geeft adviezen aan gebruikers over de juiste wijze van toepassen van bedrijfsstoffen; • Scheilab in hoedanigheid adviseur laboratoriumonderzoek; • Kenniscentrum Arbo & Milieu;
- 24 -
•
specifieke werkplaatsen ten behoeve van het adviseren over en uitvoeren van praktijktesten.
Verder namen de vertegenwoordiger van CZSK - probleemeigenaar - en een vertegenwoordiger van de Arbodienst KM - verantwoordelijk voor het toxicologisch advies over de te onderzoeken bedrijfsstoffen - deel aan de werkgroep. Tijdens de eerste stap is onderzoek uitgevoerd om de aantasting van metalen en kunststofonderdelen door de verschillende reinigingsmiddelen te onderzoeken. Op basis van de onderzoeksresultaten is één middel afgevallen. Twee andere middelen zijn vervolgens onder praktijkomstandigheden onderzocht. In een aanvullend laboratoriumonderzoek is onderzocht of de alternatieve reinigingsmiddelen geen nadelige invloed hebben op de smerende werking van de wapenolie. Dit bleek niet het geval te zijn. Op grond van deze positieve resultaten is besloten om bij een aantal operationele eenheden een praktijkonderzoek uit te zetten met een looptijd tot eind februari 2008. Bij een goed resultaat zullen CLAS, CSLK, CZSK en KMAR over de resultaten geïnformeerd worden en zal afhankelijk van de besluitvorming een vervangingstraject voor de huidige wapenreinigingsvloeistof, inclusief modificatie van de reinigingsbak worden opgestart. Succesfactoren van dit onderzoek zijn: • DMO/BOB maar ook DMO/Specifieke werkplaatsen zijn van huis uit gewent om bij de technische normstelling van bedrijfsstoffen de arbo- en milieuaspecten mee te wegen. Zij hebben zelf in het verleden diverse onderzoeken opgestart om bedrijfsstoffen te vervangen door arbo- en/of milieuvriendelijkere; • De wil van alle partijen om de bij iedereen steeds schaarser wordende tijd in het project te investeren. CZSK, slang voor afvoer uitlaatgassen Bij voertuigen van de Mariniers zorgt de draaiende motor voor de stroomlevering van in het voertuig aanwezige elektrische apparatuur. Indien deze voertuigen onder camouflagenetten staan opgesteld loopt onder het camouflagenet de concentratie aan uitlaatgassen op. Om dit tegen te gaan moeten de uitlaatgassen tot onder het camouflagenet worden afgevoerd. CZSK laat in samenwerking met de systeemmanager van de Landrover terreinwagen een mof ontwikkelen welke fungeert als koppelstuk tussen de uitlaat en een al in het assortiment aanwezige flexibele slang. Succesfactoren bij dit project is enerzijds dat men elkaar kent en anderzijds dat de mof een relatief eenvoudig te realiseren oplossing is, die zonder ingrijpende maatregelen geïmplementeerd kan worden.
- 25 -
43ste Herstel Compagnie De 43ste Herstelcie is onderdeel van de 43ste Gemechaniseerde Brigade te Havelte en is verantwoordelijk voor het onderhoud van het gehele voertuigenpark van de Brigade. Het voertuigenpark varieert van lichte terreinwagens tot 66 ton zware tanks. De motoren van deze voertuigen zijn niet uitgerust met DME-reducerende voorzieningen. Bovendien zijn de werkplaatsen van de eenheid niet voorzien van voorzieningen waarmee de uitlaatgassen van deze voertuigen naar buiten de werkplaats kunnen worden afgevoerd tijdens het warm draaien van de motor en het naar binnen of buiten rijden. Commandant 43ste Herstelcie is een zogenaamde ondercommandant, die medeverantwoordelijk is voor het oplossen van dit gesignaleerde arboknelpunt, maar niet de bevoegdheid heeft tot het doorvoeren van technische aanpassingen aan het ontwerp van voertuigen respectievelijk gebouwen. Deze bevoegdheden zijn neergelegd bij hogere commandanten c.q. andere Defensieonderdelen. Op iniatief van C-43 Herstelcie is op 22 maart 2007 een overleg georganiseerd waarbij aanwezig waren: Staf 43 Mechbrig, staf 43 Herstel, medewerkers 43 Herstel, CLAS, DMO, DVD, Arbodienst KL en TNO kwaliteit van leven. Het resultaat van het overleg was dat de RI&E moet worden uitgebreid met metingen naar de blootstelling aan DME. Vervolgens zal op basis van de RI&E een Plan Van Aanpak (PvA) voor een diepteinventarisatie worden opgesteld. Tot op heden zijn deze metingen door de Arbodienst niet uitgevoerd. Om deze reden is C-43 Herstelcie gedurende de looptijd van het Defensie VASt actieplan er niet in geslaagd om een PvA op te stellen voor de DMEproblematiek binnen zijn werkplaatsen. Mogelijke oorzaken van de geringe voortgang is dat de (decentrale) werkgever geacht wordt zelf zijn Arboknelpunten op te lossen. Hiervoor kan hij gebruik maken van zijn eigen arboadviseur, de arboadviseur op een hoger niveau en de Arbodienst. Voor infrastructuur gerelateerde knelpunten moet hij contact opnemen de DVD. De inframedewerker van de (hogere) eenheid c.q. de huisbaas kan hem hierbij assisteren. Voor materieelgerelateerde knelpunten moet hij contact opnemen met het hogere niveau respectievelijk de DMO. De S4 kan hierin coördineren. De S1, S3 en S5 kunnen assisteren bij het vinden van organisatorische oplossingen door herverdeling van capaciteit, werkzaamheden en kennis binnen de eigen organisatie. De S8 kan de behoefte aan grote investeringen meenemen in de begroting voor de komende jaren. Indien een (decentrale) werkgever van mening is dat hijzelf niet in staat is om het knelpunt op te lossen, dient hij het knelpunt in de lijn kenbaar te maken bij of zijn hogere commandant of de Directeur DMO (voor wat betreft materieel) of de Directeur DVD (voor wat betreft infrastructuur gerelateerde onderwerpen). Indien zij het knelpunt onderschrijven, kunnen zij bewerkstelligen dat deze werkgever geholpen wordt. Dit hogere niveau kan een werkgroep instellen en/of materiedeskundigen het probleem laten inventariseren maar ook door “eenvoudig” aan een hoger niveau in de organisatie prioriteiten aan te geven. Is een probleem groot of belangrijk of echt niet intern een Defensieonderdeel op korte termijn op te lossen, dan dient dit aan het hoogste niveau te worden gerapporteerd via de reguliere weg (commandanten melding, periodieke rapportage). Resultaat van dit deelproject is, dat de juiste procedure is beschreven.
- 26 -
11 Herstel Compagnie De 11de Herstelcie is onderdeel van de 11de AirMobile Brigade te Schaarsbergen en is onder andere verantwoordelijk voor het onderhoud aan het onder een helikopter te vervoeren Light Strike Vehicle (LSV). Dit in het terrein in te zetten voertuig is voorzien van polyester bumpers. 11 Herstelcie herstelt in een zogenaamde hulpwerkplaats schade aan deze polyester bumpers. Op initiatief van Commandant 11 Herstelcie is op 13 maart 2007 een overleg gehouden, waarbij vertegenwoordigd waren: Staf 11 Air Mobile Brigade, staf 11 Herstelcie, Arbodienst KL, DMO werkplaatsuitrusting, Projectleider VASt. In deze bijeenkomst is vastgesteld dat een spuitcabine noodzakelijk is voor uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan de bumpers. De werkgever heeft besloten het repareren van de polyester bumpers te staken zolang deze spuitcabine er niet is. De vertegenwoordiger van DMO geeft aan dat hij kan adviseren bij realisatie van de spuitcabine. Hij heeft ook informatie over apparatuur welke geschikt is om andere in de werkplaats gesignaleerde arboknelpunten op te lossen. CLAS en 11 AMB / 11 Herstelcie hebben tijdens een vervolgafspraak besloten dat 11 Herstelcie een inventarisatie maakt van de totale behoefte aan infrastructuur van de eenheid. Bij de realisatie hiervan zal de spuitcabine worden meegenomen. Uit deze pilot komt naar voren dat de ideale samenstelling van een werkgroep bij het daadwerkelijk oplossen van dit soort knelpunten als volgt is: • (Coördinerend / decentrale) werkgever, stelt Plan Van Aanpak (PvA) op, krijgt hierbij zonodig ondersteuning van deskundigen van binnen en/of buiten de eigen organisatie, vraagt budgetten aan voor realisatie PvA, moet - indien noodzakelijk - uitvoerbaarheid van de aangedragen oplossing laten bewaken door een afvaardiging van het personeel; • budgethouder, indien dit niet de betreffende werkgever is. Deze dient het oplossen van het knelpunt te onderschrijven; • de Arbodienst, treedt op als adviseur van de (decentrale) werkgever, ondersteunt bij opstellen PvA, geeft advies over mogelijke oplossingen; • DMO, adviseert over het oplossen van - in dit geval werkplaats gerelateerde knelpunten, stelt PVE op en verwerft materieel; • DVD, alleen indien gevraagd, adviseert over bouwkundige aanpassingen, stelt hiervoor een programma van eisen op, sluit het contract met een aannemer/installateur en houdt toezicht op oplevering. Logistiek Centrum Woensdrecht Onderwerp is de beheersing van de stromen gevaarlijke stoffen binnen de werkplaatsen. Het LCW is het hoger onderhoudsbedrijf ten behoeve van de Koninklijke Luchtmacht, waar vliegtuigen en helikopters een (zeer) uitgebreide onderhoudsbeurt krijgen. De fabrikant van het vliegtuig schrijft aan het LCW dwingend voor welke - soms zeer schadelijke middelen - voor het onderhoud gebruikt moeten worden. De Commandant LCW moet op grond van het gestelde in de Arbowet in een zogenaamde persoonsregistratie registreren welke medewerkers onderhoudsmiddelen toepassen, die meer dan 0,1 % aan CMR-stoffen bevatten. In het kader van het opstellen van het verbeterplan zijn in nauw overleg met de medewerkers de goederenstromen intern LCW in kaart gebracht.
- 27 -
Binnen het LCW zijn momenteel twee bedrijfsinterne automatiseringssystemen aanwezig. Met behulp van het eerste worden medewerkers geautoriseerd voor het gebruik van specifieke onderhoudsmiddelen, met behulp van het tweede kunnen medewerkers zien bij welke collega zij gedurende onderhoudswerkzaamheden een geautoriseerd onderhoudsmiddel kunnen lenen. Als eerste verbeterstap is besloten om beide automatiseringssystemen te integreren. Dit bevordert enerzijds de arbeidsproductiviteit, anderzijds wordt hiermee het volledig opmaken van aangesproken verpakkingen bevorderd. In verband met interne capaciteitsproblemen heeft een extern adviseur LCW ondersteund bij het schrijven van het Plan Van Aanpak.
- 28 -
Bijlage D: Format verbeterde AVIB Werkplekkaart Belangrijke locale telefoonnummers: NSN-nummer: Nog een ander nummer:
PU-Finish (Spuitverf) Spuiten met spuitpistool CAS nummer
Samenstelling 2-Methoxy-1-Methylethylacetaat Butanon IJzer(III)oxide Overige bestanddelen Kookpunt Smeltpunt Dichtheid
Dampspanning bij 20 ˚C (mbar)
: 10-25% : 25-50% : 1-2.5% : 47.5%
5 2,6 nvt Fysische eigenschappen Zuurgraad Dampspanning Vlampunt Etikettering
: - ˚C : - ˚C : 1.35 kg/l Symbolen
Einecs nummer
TGG – 8 uur MAC waarde 3 (mg/m ) 550 590 5
TGG -15 min MAC waarde 3 (mg/m )
: n.v.t. : - mbar : - ˚C
R -zinnen R11: Licht ontvlambaar R36: Irriterend voor de ogen R66: Herhaalde blootstelling kan een droge of gebarsten huid veroorzaken R67: Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken
F Licht Xi Irriterend ontvlambaar Alarmmelding bij CMR stoffen (op de basis van R-zinnen)
S-zinnen S24: Aanraking met huid vermijden S38: Bij ontoereikende ventilatie een geschikt ademhalings-, beschuttingmiddel dragen
Handeling
Preventie blootstelling
1. Omroeren en verdunnen van de verf 2. Vullen van het spuitpistool
Ruimteventilatie > 2 voud of buiten Ruimteventilatie > 2 voud of buiten Spuitcabine
Inrichting van de werkplek
3. Spuiten met spuitpistool
4. Schoonmaken van het spuitpistool 5. Weggooien lege verpakking
Preventie brand/explosie
Preventie water/bodem geen geen
voorstel: ATEX zone 0 Veiligheidsanalyse aanwezig? Gebruik EX-proof apparatuur Klasse Xx
Ruimteventilatie > 2 voud of buiten
geen
geen afval in vat III
Overige wettelijke verplichtingen: Arbowet
RI&E gevaarlijke stoffen voor deze werksituatie uitgevoerd
Persoonlijke registratie
Niet vereist
REACH
Exposure Scenario opgesteld
ARIE ABM ADR
ADR codes ( deels vervalt deze met GHS)
PGS 15
Defensie Opslag Code:
Afvalklasse
03
Opmerkingen
- 29 -
Opmerkingen
AVIB (Instructiekaart) PU-Finish (Spuitverf) Spuiten met spuitpistool Symbolen
Licht ontvlambaar Irriterend (bij CMR stoffen alarmmelding + melding “Persoonlijke registratie verplicht”
Belangrijke locale telefoonnummers: NSN-nummer: Nog een ander nummer: Etikettering
R -zinnen R11: Licht ontvlambaar R36: Irriterend voor de ogen R66: Herhaalde blootstelling kan een droge of gebarsten huid veroorzaken R67: Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken S-zinnen S24: Aanraking met huid vermijden S38: Bij ontoereikende ventilatie een geschikt ademhalings-, beschuttingmiddel dragen
Zintuiglijke kenmerken Witte vloeistof met chemische geur.
Preventie algemeen Geen etenswaren en drinken op de werkplek. Voorafgaand aan toiletbezoek of een rookpauze handen wassen.
Directe gevaren
Blusstoffen
Brand: zeer brandgevaarlijk
Brand: poeder, sproeistraal water, schuim, koolzuur
Explosie: damp met lucht explosief
Explosie: bij brand tanks/vaten koel houden door spuiten met water
Symptomen
EHBO
Inademen: duizeligheid en slaperigheid
Bij inademing: frisse lucht, rust
Huid: droge of gebarsten huid bij langdurige blootstelling
Bij contact met huid: verontreinigde kleding uittrekken, bij onwel voelen arts raadplegen.
Ogen: roodheid en pijn
Bij contact met ogen: minimaal 15 minuten met veel water spoelen (evt. contactlenzen verwijderen), medische hulp inzetten.
Inslikken: buikpijn
Bij inslikken: mond laten spoelen (uitspugen!), GEEN braken opwekken, medische hulp inzetten
Gevolgen milieu Bevat vluchtige organische stoffen
Opruimen gemorst product Bij meer dan 500 ml gemorst product: niet zelf opruimen, deskundige waarschuwen. Onder 500 ml gemorst product: de stof opnemen in inert absorptiemiddel (geen zaagsel!) en in de juiste afvalvat deponeren (Bij CMR of zeer explosieve stoffen alarmmelding)
- 30 -
Bijlage E: De stoffenkennisinfrastructuur van Defensie Basis voor deze beschrijving is het veiligheidsmanagementsysteem Defensie (VMS). Het VMS bestaat als besturingsinstrument uit drie niveaus, te weten: beleid, beheer en uitvoering. Op elk niveau wordt een aantal elementen of instrumenten (procedures) onderscheiden. Het VMS wordt in figuur 1 gevisualiseerd. In de kennisinfrastructuur voor gevaarlijke stoffen cq. bedrijfsstoffen zijn de taken en verantwoordelijkheden voor deze drie samenhangende niveaus beschreven.
- Jaarverslag (p6) - Defensiebeleid - Wet- en regelgeving - Veiligheidseffecten
- Bespreken Veiligheidsprestaties (p1) - Formuleren beleid (p1) - Formuleren doel- en taakstellingen (p1) - Beschikbaar stellen middelen (p1) - Beoordeling door directie (p1)
Beleid
- Beleid - Doel- en taakstellingen Rapportages
- Voorlichting (p5) - Beheren documenten - Risico Inventarisatie en Evaluatie (p2) - Voorzien in materieel (p4) - Opleiden personeel) - Toegankelijk maken Veiligheidsvoorschriften (p4) - Evalueren monitoring (p6) - Uitvoeren audits (p10) - Format meet- en registratieprogramma
Beheer
- Rapportage werkgever
- Opstellen plan van aanpak (p2) - Beheersen processen (p2) - Meten en registreren (p6) - Controleren (p2) - Corrigerende processen (p2) - Oefenen noodplannen (p9)
- 31 -
Uitvoering
Beleid De Hoofd Directie Personeel (HDP) is verantwoordelijk voor het formuleren van het algemene beleid op het gebied van arbeidsomstandigheden bij Defensie. De Directie Personeelsbeleid van de Hoofddirectie Personeel (HDP/DPB) is de centrale afdeling ten aanzien van Arbeidsomstandighedenbeleid voor geheel Defensie en is onder andere verantwoordelijk voor: • het vaststellen welke wet- en regelgeving van toepassing is op het arbeidsomstandighedenbeleid en het vastleggen van deze van toepassing zijnde wet- en regelgeving in een register; • Het geven van richtlijnen ten aanzien van - voor dit specifieke onderwerp - het gevaarlijke stoffen beleid. HDP verwerft zijn kennis over het Europese en Nederlandse arbeidsomstandighedenbeleid door contacten met andere (rijks)overheden, het bijwonen van seminars, publicaties in vakbladen en volgen van (vakinhoudelijke) opleidingen. Daarnaast uit zowel interne als externe onderzoeken en audits en door het onderhouden van intensieve contacten met de defensieonderdelen. De HDP deelt haar kennis over (komende) ontwikkelingen op het gebied van de arbeidsomstandigheden en wet- en regelgeving met de Defensie Materieel Organisatie (DMO), de Directie Ruimte, Milieu en Vastgoed (DRMV) en de Dienst Vastgoed Defensie (DVD) ten aanzien van het (toekomstig) verwerven van materieel en het ontwerpen van vastgoed. Ten aanzien van meer operationele ontwikkelingen en het onderzoeken van incidenten met de Commandant der Strijdkrachten (CDS) en de decentrale werkgevers in de zin van de Arbowet. Beheer DMO is verantwoordelijk voor het borgen van veiligheidsaspecten binnen het materieel logistieke proces. Hierbij is DMO verantwoordelijk voor het beoordelen en beperken van veiligheidsrisico’s door middel van bronaanpak binnen het ‘voorzien-in’ proces van roerende zaken en verbruiksgoederen. Binnen DMO is de sectie Brand- en Overige Bedrijfsstoffen (BOB) van de afdeling Bedrijfsstoffen betrokken bij het beoordelen en beperken van veiligheidsrisico’s binnen het voorzien-in proces van bedrijfsstoffen. De sectie BOB is er primair verantwoordelijk voor het assortimentsbeheer van bedrijfsstoffen, zodanig dat het door haar gevoerde assortiment bedrijfsstoffen voldoet aan de door de wapen- en/of systeemmanager gestelde technische eisen. Door aan deze eisen te voldoen, wordt de inzet en instandhouding van het door Defensie gevoerde materieel (schepen, vliegtuigen, voertuigen enz.) gewaarborgd. De sectie BOB stelt Programma’s van Eisen (PVE) op, waarin technische en/of performance eisen van bedrijfsstoffen zijn vastgelegd. Randvoorwaarden voor het opstellen van deze technische en/of performance eisen zijn wet- en regelgeving op het terrein van arbo, milieu, vervoer gevaarlijke stoffen (verpakkingseisen, vervoerseisen) evenals eisen op grond van luchtwaardigheidsboring. De samenstelling van het assortiment bedrijfsstoffen kan wijzigen door de aanschaf / upgrading van materieel, technische ontwikkelingen in de markt, maar ook door (toekomstige) Europese- en Nederlandse- arbo- en milieu- wet- en
- 32 -
regelgeving. De sectie BOB verkrijgt haar kennis over ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsstoffen van: • leveranciers, zij spelen in op zowel technische ontwikkelingen als toekomstige arbo- en milieuwetgeving en kunnen deze kennis overdragen op hun afnemers; • het initiëren en begeleiden van onderzoeken bij laboratoria en onderzoeksinstituten (bijvoorbeeld in het kader van wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s); • NAVO-werkgroepen; • bezoek aan seminars en beurzen; • Het volgen van vakgerichte opleidingen; • het Kenniscentrum Arbo & Milieu (KCAM) van DMO, die ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving interpreteren richting medewerkers die in het kader van het voorzien-in proces PVE’s opstellen. De sectie BOB draagt haar kennis over aan de met de aanschaf van materieel belastte projectmanagers, de met de instandhouding van materieel belastte wapensysteemmanagers, het Defensie Bedrijfsstoffen Bedrijf en de gebruikers van bedrijfsstoffen door het geven van adviezen en instructies en het publiceren van technische informatie op intranet. Het Defensie Bedrijfsstoffen Bedrijf (DBB) van het Landelijk Bevoorradings Bedrijf is verantwoordelijk voor de behoeftebepaling (vaststellen van de benodigde hoeveelheid) inkoop, opslag en distributie van bedrijfsstoffen, evenals het geven van praktische adviezen aan gebruikers. Het DBB verkrijgt haar kennis over het toepassen en distribueren van bedrijfsstoffen: • via aanwijzingen en instructies van de sectie BOB; • leveranciers, zij dragen kennis over het toepassen van bedrijfsstoffen over aan hun afnemers; • van deskundigen op het terrein van de vervoerswetgeving (KCAM), Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen (MCGS); • het volgen van vakgerichte opleidingen op post MBO niveau; • het voeren van overleg met klantenraden. Het DBB draagt haar kennis over aan gebruikers van bedrijfsstoffen door het geven van gebruikersadviezen en het publiceren van logistiek/technische informatie op intranet. Het Kenniscentrum Arbo&Milieu (KCAM) van de DMO ondersteunt in dit specifieke geval de sectie BOB bij het interpreteren van wet- en regelgeving op het gebied van arbo en milieu, zodat: • de PVE’s die betrekking hebben op bedrijfsstoffen voldoen aan wet- en regelgeving; • in het kader van assortimentsbeheer geanticipeerd wordt op toekomstige wijzigingen in wet- en regelgeving; • arbo- en milieu- informatie gepubliceerd wordt op intranet; • het KCAM Defensie werkgevers ondersteunt door het verstrekken van veiligheidsadviezen (bijvoorbeeld AVIB’s). - 33 -
Het KCAM verkrijgt haar kennis over ontwikkelingen op het gebied van arbo- en milieu in relatie tot bedrijfsstoffen: • van leveranciers, zij spelen in op zowel technische ontwikkelingen als komende arbo- en milieuwetgeving en kunnen deze kennis overdragen op hun afnemers; • door de sectie BOB te ondersteunen bij het initiëren en begeleiden van onderzoeken bij laboratoria en onderzoeksinstituten (bijvoorbeeld in het kader van wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s); • NAVO-werkgroepen; • bezoek aan seminars en beurzen; • publicaties in vakbladen; • het volgen van vakgerichte opleidingen; • via de lijn, vooral op het gebied van wetgeving. Uitvoering Werkgevers in zin van de Arbo-wet. De Minister van Defensie is de werkgever voor het Ministerie van Defensie. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de arbowetgeving is gemandateerd aan de directeuren /commandanten van Defensieonderdelen. Deze worden verder coördinerende werkgevers genoemd. Coördinerende werkgevers zijn onder andere de Directeur DMO, Commandant der Strijdkrachten (CDS) en de rechtstreeks onder de CDS vallende Commandanten van het Commando’s Zeestrijdkrachten (CZSK), het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) en het Commando Landstrijdkrachten (CLAS). De coördinerende werkgevers zijn verantwoordelijk voor het toepassen van veiligheidsmanagement en dienen dit te borgen door middel van het inrichten en in stand houden van een veiligheidsmanagementsysteem binnen hun organisatie. De coördinerende werkgever beschikt over een stafafdeling waar een arbocoördinator te werk is gesteld. De coördinerende werkgevers kunnen op hun beurt de werkgeversverantwoordelijkheden verder delegeren tot op niveau van decentrale werkgevers. Dit zijn werkgevers die (kunnen) beschikken over een medezeggenschapscommissie. Deze decentrale werkgevers zijn wettelijk verplicht een RI&E en waar nodig respectievelijk een verdiepende RI&E gevaarlijke stoffen te hebben. Tevens moeten zij een plan van aanpak voor het oplossen van arboknelpunten opstellen en uitvoeren. De decentrale werkgever heeft de beschikking over één of meerdere preventiemedewerkers. Afhankelijk van de zwaarte van de functie heeft de preventiemedewerker een interne Defensieopleiding dan wel een opleiding op MBOniveau op het gebied van preventie (veiligheid, gezondheid, welzijn), bijvoorbeeld Middelbare Veiligheidskundige (MVK). Werkgevers verkrijgen hun kennis over stoffen van: • de HDP, vooral op het terrein van wet- en regelgeving en het algemene arbeidsomstandigheden beleid; • DMO, vooral van de sectie BOB en het KCAM; • het Defensie intranet, hierop staat zowel technische als arbo-, milieu en vervoersveiligheidsinformatie over bedrijfsstoffen gepubliceerd; • de Arbo-dienst Defensie; • de locale preventiemedewerker; - 34 -
•
het volgen van vakgerichte opleidingen en bijscholing.
De Arbodienst Defensie is een onafhankelijke adviseur die de werkgever adviseert en ondersteunt, onder andere bij het uitvoeren van RI&E’s, waaronder de RI&E gevaarlijke stoffen. De Arbo-dienst Defensie toetst tevens de RI&E’s. De Arbo-dienst verkrijgt haar kennis over stoffen van: • de HDP; • DMO, vooral van de sectie BOB en het KCAM; • het Defensie intranet, hierop staat veiligheidsinformatie over bedrijfsstoffen gepubliceerd; • in- en externe publicaties in vakbladen; • het volgen van vakgerichte opleidingen en bijscholing.
- 35 -
Bijlage F: Werkvragen voor opleidingen en lesmateriaal gevaarlijke stoffen Defensie In het kader van het Defensie VASt actieplan is door TNO een toetsingskader ontwikkeld voor het ontwikkelen van opleidingen en lesmateriaal over gevaarlijke stoffen. Hierin wordt een overzicht van mogelijke middelen die kunnen worden gebruikt in de verdere ontwikkeling en uitvoering van opleidingen en lesmaterialen over het omgaan met gevaarlijke stoffen. In het toetsingskader staan vijf werkvragen centraal die een werknemer zichzelf kan stellen en richting geven aan de training die nodig is om op deze vragen antwoord te hebben: 1. Wat moet ik weten over de risico’s van gevaarlijke stoffen op mijn werk ? 2. Waar liggen mijn verantwoordelijkheden, bevoegdheden, verplichtingen en aansprakelijkheden en waar liggen die van anderen (collega’s, leidinggevenden, werkgever, staf)? 3. Wat kan ik zelf doen om de risico’s te voorkomen, te beperken of op te lossen? 4. Wat kan ik samen met anderen (collega’s, leidinggevenden, staf) doen om risico’s te voorkomen, te beperken of op te lossen? 5. Hoe kan ik in mijn werk voortdurende zorg voor veiligheid, gezondheid en milieubewustzijn in praktijk brengen ? Deze werkvragen zijn te gebruiken om de eindtermen en lesinhouden te beschrijven voor de verschillende rollen. We gebruiken hier de rollen met de Taken, Bevoegdheden, Verantwoordelijkheden en Competenties (TBVC’s) zoals die in hoofdlijnen door de Arbowet en de Wet Milieubeheer worden opgedragen aan de verschillende actoren. Er worden een aantal rollen onderscheiden op verschillende nivo’s: • Nivo 1 : manschappen, initiële opleidingen, uitvoerende werknemers • Nivo 2a: Onderofficieren marine, vanaf korporaal, loopbaanopleiding); geven leiding (meewerkend voorman) aan meer dan één medewerker • Nivo 2b: Onderofficieren Luchtmacht en Landmacht, vanaf sergeant, loopbaanopleiding; geven leiding (meewerkend voorman) aan meer dan één medewerker • Nivo 3: officieren initiële en loopbaanopleiding, leidinggevenden met gedelegeerde werkgeverstaken • Nivo 4: officieren, commandanten, werkgevers in de zin van de Arbowet • Nivo 5: stafleden met adviserende taken naar nivo 2, 3 en 4; preventiemedewerkers (en in de 2de lijn arbocoördinatoren, medewerkers arbodienst) Het toetsingskader is uitgewerkt voor de niveaus 1, 2 en 3. Voor niveau 4 geldt dat alle kennis en vaardigheidsaspecten moeten worden beheerst van nivo 3, gecombineerd met de integrale managersverantwoordelijkheden van goed werkgeverschap. Voor nivo 5 geldt ook dat alles kennis- en vaardigheidsaspecten van nivo 3 moeten worden beheerst gecombineerd met de interne adviesrol die de preventiemedewerker heeft als coördinator en kennismakelaar voor zijn afdeling binnen het veiligheidsmanagementsysteem Defensie.
- 36 -
Het toetsingskader betreft voornamelijk werkzaamheden met gevaarlijke stoffen in werkplaatsen of installaties ten behoeve van onderhoud (groot en klein onderhoud). Het merendeel van de gevaarlijke stoffen valt onder de ADR-klassen 2, 3, 8 en 9. Aan de hand van de vijf werkvragen is vast te stellen wat de cursist moet weten en kunnen en welke beroepshouding hij dient te bezitten. De vijf werkvragen zijn om praktische redenen uitgewerkt in vijf aparte documenten. Elk document met een werkvraag bestaat uit een schema met eindtermen of leerdoelen. De uitwerking per werkvraag heeft de vorm van een matrix met horizontaal per rij een eindterm of leerdoel. De vijf documenten zijn te gebruiken om lesmateriaal te beoordelen en vast te stellen of het lesmateriaal kwalitatief de juiste stof aanbiedt om de cursist op te leiden tot de door Defensie vastgestelde eindtermen of leerdoelen. Tevens kunnen suggesties worden gedaan om bestaand materiaal aan te vullen om alsnog op te kunnen leiden tot het gewenste niveau. Vanuit de werkvragen worden in deze notitie suggesties gedaan als mogelijke inhoudsopgave van een ‘Kennisbank Gevaarlijke Stoffen Defensie’. Het zijn suggesties voor leermiddelen of methoden die het mogelijk kunnen maken de vijf werkvragen of eindtermen te realiseren. Bijlage 6 bevat een beschrijving van de werkvragen. Werkvraag 1: Wat moet ik weten over de risico’s van gevaarlijke stoffen op mijn werk? Deze werkvraag is een inhoudelijke kennisvraag over de risico’s van gevaarlijke stoffen. Geschikte middelen: • Docentenhandleiding, praktijkopdrachten, toets- en verwerkingsvragen • Praktijkopdracht ‘Principes van de HEB-strategie ( Herkennen, Evalueren en Beheersen van Risico’s)’ • Schriftelijk materiaal, film en video) over basischemie, toxicologie, milieukunde, brand- en explosie • Schriftelijk materiaal, film en video) over menselijk lichaam, brand- en explosie praktijkproeven • Plaatjes en video’s over de verschillende manieren van blootstelling • Met PIMEX demonstreren hoe het werkproces van invloed is op blootstelling • Praktijkopdracht interpreteren AVIB • Demonstratie materialen, voorbeeld verpakkingen van veel gebruikte producten binnen Defensie in werkcentra, inclusief etiketten, gevaarsaanduidingen Werkvraag 2: Waar liggen mijn verantwoordelijkheden, bevoegdheden, verplichtingen en aansprakelijkheden en waar liggen die van anderen ( collega’s, leidinggevenden, werkgever, staf)? Deze werkvraag heeft betrekking op de invulling van de rol met taken en bevoegdheden die voortkomen uit de eisen van de organisatie en uit wettelijke voorschriften zoals de Arbowet en Wet Milieubeheer Het is voornamelijk een kennisvraag over Verplichtingen voor de werkgever en verplichtingen voor de werknemer, technische en organisatorische middelen en voorzieningen. Geschikte middelen: • Inleiding Arbowet in vogelvlucht • Rollenspelen • Gaming Rollen in Arbozorg - 37 -
•
Voorlichtingsmateriaal SZW, Arbeidsinspectie
Werkvraag 3: Wat kan ik zelf doen om de risico’s te voorkomen, te beperken of op te lossen? Deze werkvraag heeft betrekking op het actieperspectief en is een combinatie van kennis en van vaardigheden. Een inhoudelijke kennisvraag over aanpak volgens de HEBstrategie. Wettelijke technische en organisatorische bepalingen. Geschikte middelen: • Praktijkopdrachten gebruik veiligheidsvoorzieningen en PBM’s • Toepassen AVIB • Instructie, praktijk kleine blusmiddelen • Praktijkoefening BHV Werkvraag 4: Wat kan ik samen met anderen ( collega’s, leidinggevenden, staf) doen om risico’s te voorkomen, te beperken of op te lossen? Deze vraag heeft ook betrekking op het actieperspectief en is een combinatie van kennis en vaardigheden. Het gaat hierbij om het samenspel tussen de verschillende actoren en heeft dus ook betrekking op sociale vaardigheden. Technische en organisatorische bepalingen. Geschikte middelen: • Praktijkopdrachten over Voorlichting en onderricht, sociale vaardigheden • Inrichten Werkplek volgens AVIB • Betrekken Arbodienst • Betrekken Defensie kennisnetwerk • Praktijkopdracht Samenwerken rond RI&E en PvA • Praktijkopdracht/ rollenspel Samenwerken met staf en deskundigen, betrekken kennisnetwerk Defensie Werkvraag 5: Hoe kan ik in mijn werk voortdurende zorg voor veiligheid, gezondheid en milieubewustzijn in praktijk brengen? Deze werkvraag heeft betrekking op de beroepshouding en gaat over attitude en over gedrag door een attitude in praktijk te brengen. Geschikte middelen zijn: • Discussies • Stellingen • Rollenspelen waarin een standpunt moet worden bepaald en verdedigd.
- 38 -