Van welvaart naar welzijn Conceptueel kader en methodologie
augustus 2013
Kennis en Economisch Onderzoek
Inhoudsopgave Inleiding Van welvaart naar welzijn
3
Inleiding
4
Duurzame ontwikkeling Wat houdt het in?
5
Kwaliteit van leven nu Bespreking van dimensies en indicatoren
10
Kwaliteit van leven later Bespreking van dimensies en indicatoren
18
Methodologie Berekening duurzaamheidsscores
21
Conclusie Duurzaamheid in kaart
23
Literatuurlijst
25
Bijlage 1 Indicatorenset kwaliteit van leven hier
29
Bijlage 2 Indicatorenset kwaliteit van leven later
33
Bijlage 3 Beschrijvende statistieken
35
Colofon
37
Kennis en Economisch Onderzoek staat ook op internet. Het adres is www.rabobank.com/economie
Afsluitdatum: 13 augustus 2013
Auteur: Ruth van de Belt
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
2
Inleiding Van welvaart naar welzijn Economische groei is niet waar het alleen om moet gaan in de samenleving. In een tijd dat de economie nauwelijks groeit, is dit ook geen gedachte om ons aan vast te houden. Vooruitgang is weliswaar belangrijk, maar dan gaat om veel meer dan alleen een stijgend inkomen en toenemende materiële welvaart. Bij deze constatering past de overstap naar een duurzamer groeimodel. De ontwikkeling van een duurzame samenleving is een van de grootste uitdagingen van de 21ste eeuw. Veel mensen denken dat een duurzame ontwikkeling alleen over het milieu gaat, maar het begrip is breder. Naast ecologische ontwikkelingen zijn economische en sociale ontwikkelingen van belang voor een duurzame samenleving. Bovendien gaat het niet alleen over de impact van ons gedrag op het hier en nu, maar ook over de impact op mensen die elders of later leven. Een ontwikkeling kan alleen duurzaam zijn als wij onze kwaliteit van leven op een zodanige manier vormgeven, zodat het welzijn van anderen niet wordt aangetast. De ontwikkeling van een duurzame samenleving, wat houdt dat eigenlijk in? Bhutan, een klein land hoog in de Himalaya, ging de Westerse wereld hierin voor. In plaats van de welvaart (het Bruto Nationaal Product) introduceerde de koning het Bruto Nationaal Geluk als maatstaf voor de ontwikkeling van zijn land en inwoners. In zijn ogen leidt de eenzijdige nadruk op materiële welvaart niet per definitie tot een groter welzijn van de bevolking. Daarom dient niet het inkomen, maar het geluk van de bevolking de leidraad in het overheidsbeleid te zijn. Het beleid van de koning stelt unaniem dat de ontwikkelingen in het land niet ten koste mogen gaan van cultuur, natuur en milieu en gezondheid. Het is de vraag of dit ook voor Nederland de juiste weg is. Maar een breder welvaartsbegrip dan economische groei is een weg die we zeker moeten gaan (Van de Belt, 2012). Maar hoe weten we hoe duurzaam onze samenleving is? Steeds vaker wordt de duurzame ontwikkeling op nationaal niveau in kaart gebracht (zie bijvoorbeeld CBS et al, 2013). Over de duurzaamheid van regio’s binnen onze landgrenzen is echter weinig bekend, terwijl de regionale omgeving de directe leef- en acteeromgeving van de bevolking omvat en daarmee rechtstreeks van invloed is op het welzijn. Om deze reden ontwikkelde Rabobank een duurzaamheidsmonitor voor Nederlandse COROP-regio’s1 en gemeenten. Door middel van de ontwikkeling van de duurzaamheidsmonitor wil Rabobank bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van Nederlandse regio’s. De monitor geeft een overzicht van de punten waarop regio’s, in vergelijking met andere regio’s, bovengemiddeld scoren en waar verbeteringsmogelijkheden liggen. De uitkomsten bieden handvaten voor beleidsmakers, bedrijven en consumenten 1
Nederland kent veertig COROP-regio’s (zie figuur in bijlage 1). Elke COROP-regio heeft een centrale kern met een omliggend verzorgingsgebied en blijft binnen de provincie grenzen.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
3
Inleiding om het regionale duurzaamheidsbeleid te evalueren en wellicht opnieuw vorm te geven zodat de kwaliteit van leven van de huidige en toekomstige generatie kan worden verbeterd. In deze Special wordt dieper ingegaan op het begrip duurzame ontwikkeling. Tevens wordt de gehanteerde methodologie uiteen gezet. We bespreken de gebruikte indicatorenset en de manier waarop wij de duurzaamheidsscores hebben berekend. In de Special 2013/09 ‘Van welvaart naar welzijn - Duurzaamheid van veertig Nederlandse regio’s in kaart’ schetsen we een beeld van de duurzaamheid van de Nederlandse COROP-regio’s.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
4
Duurzame ontwikkeling Wat houdt het in? Het begrip duurzame ontwikkeling staat steeds vaker in de belangstelling. Veel mensen denken dat een duurzame ontwikkeling alleen betrekking heeft op ecologische ontwikkelingen, maar economische en sociale ontwikkelingen zijn ook van belang. Bovendien gaat het niet alleen over de impact die ons gedrag hier en nu heeft, maar ook over de impact die we hebben op mensen die elders of later leven. In dit hoofdstuk schetsen we het conceptuele kader en gaan we in op de problemen waarop men stuit bij het in kaart brengen van duurzaamheid. Conceptueel kader Traditioneel gaat ontwikkeling over “wat arme landen moeten doen om rijker te worden” (WCED, 1987). Niet voor niets worden landen met een hoog BBP aangeduid als ontwikkelde landen, terwijl landen met een laag BBP worden gezien als ontwikkelingslanden. De ontwikkeling van een maatschappij hangt echter niet alleen af van de veranderingen in economische rijkdom, maar heeft ook betrekking op de sociale en ecologische ontwikkeling en de houdbaarheid van deze ontwikkelingen. Een ontwikkeling dient duurzaam te zijn. De term duurzaamheid komt van oorsprong uit de ecologie. Binnen de ecologie gaat men er vanuit dat toekomstige generaties alleen van de natuur gebruik kunnen blijven maken als deze op een zodanige manier wordt beheerd, zodat voorraden niet uitgeput raken en natuurlijke systemen of processen niet onherstelbare schade wordt toegebracht. Gaandeweg heeft duurzaamheid een bredere strekking gekregen. Gedurende de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw namen de milieuproblemen toe. Dit leidde tot een groeiend besef dat de mens in de toekomst met milieuproblemen zou worden geconfronteerd. In 1972 kondigde de Club van Rome aan dat de grenzen van de groei aan het begin van de eenentwintigste eeuw zouden worden bereikt, wanneer de bevolkingsgroei, de industrialisatie, de vervuiling, de voedselproductie en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen in hetzelfde tempo zouden doorgaan (Meadows et al, 1972). Om aan dit doemscenario te ontsnappen, moesten groeitrends worden omgebogen. Hoewel de rapporten niet onomstreden zijn en de voorspellingen in veel opzichten niet zijn uitgekomen, hebben ze wel bijgedragen aan het besef dat de draagkracht van de aarde eindig is. De Commissie Brundtland definieerde voor het eerst het begrip duurzame ontwikkeling, waaraan in de literatuur het vaakst wordt gerefereerd en wat wij zullen hanteren. Volgens deze definitie omvat een duurzame ontwikkeling een ontwikkeling “die tegemoet komt aan de noden van het heden zonder de behoeftevoorziening van de komende generaties in het gedrang te brengen” (WCED, 1987).2 Dit impliceert dat de huidige generatie die hier leeft haar kwaliteit van 2
Naast onderzoek naar duurzame groei wordt er ook veel onderzoek gedaan naar groene groei, dat wil zeggen economische groei waarbij de grenzen van de draagkracht van de aarde worden gerespecteerd en er geen uitputting van grondstoffen plaatsvindt (CPB, 2011a). Doordat in deze definitie geen rekening wordt gehouden met sociale aspecten, kan groene groei gepaard gaan met een afname van duurzame groei.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
5
Duurzame ontwikkeling leven op zo’n manier moet vormgeven, zodat mensen elders in de wereld en toekomstige generaties ook een voldoende kwaliteit van leven hebben. Er dient zowel sprake te zijn van gelijkheid binnen als tussen generaties. Bij duurzame ontwikkeling gaat het dus niet louter om economische duurzaamheid en/of ecologische duurzaamheid, maar ook om sociale duurzaamheid. Tussen deze drie elementen van een duurzame ontwikkeling, bestaat een wederkerige relatie (Duindam en Van de Belt, 2012). Natuurlijke hulpbronnen vormen bijvoorbeeld een input voor economische productie. Om goederen te kunnen produceren zijn fossiele brandstoffen nodig. Door de ontplooiing van economische activiteiten ontstaan tevens residuen, bijvoorbeeld in de vorm van afval of uitstoot van broeikasgassen, die worden geabsorbeerd door de natuur. Ook tussen de economische en sociale dimensie bestaan verbanden. Productie leidt tot economische diensten die van invloed kunnen zijn op het sociale welzijn van mensen. Voorbeelden van zulke diensten zijn werk en inkomen die van invloed zijn op de materiële levensstandaard, persoonlijke activiteiten en economische en persoonlijke zekerheid. Daarnaast kan het sociale welzijn de economische activiteit beïnvloeden. Door scholing stijgt bijvoorbeeld de kwaliteit van menselijk kapitaal, waardoor de arbeidsproductiviteit en de economische activiteit toenemen. Ten slotte is er sprake van interactie tussen de ecologische en sociale dimensie. De mate van vervuiling beïnvloedt bijvoorbeeld de gezondheid van mensen op een negatieve manier, terwijl recreatiemogelijkheden op een positieve manier bijdragen. Box 1: Waarom het BBP niet langer voldoet Welvaart omvat de mate waarin de oneindige behoeften van mensen door beperkt beschikbare middelen kunnen worden bevredigd. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen welvaart in enge en in ruime zin. De welvaart in enge zin omvat de mate waarin een individu in zijn materiële behoeften kan voorzien. Het geeft weer in welke mate het verlangen naar goederen en diensten is vervuld. De behoeften van mensen zijn echter niet alleen materieel van aard. De welvaart in ruime zin houdt naast de materiële behoeften ook rekening met de immateriële behoeften van mensen, zoals de kwaliteit van de leefomgeving. Aangezien de welvaart in ruime zin veel kwalitatieve elementen bevat, is het lastig te kwantificeren. Om deze reden wordt doorgaans gekeken naar de welvaart in enge zin. Ook in Nederland ligt hierop de nadruk. Als indicator voor de hoogte van de materiële welvaart wordt vaak het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking genomen. In de afgelopen decennia is er een omvangrijke hoeveelheid literatuur ontstaan, waarin wordt gewezen op de gebreken van het BBP. Globaal komt de kritiek erop neer dat er bij de berekening geen onderscheid wordt gemaakt tussen economische activiteiten die het welzijn van mensen vergroten en economische activiteiten die dat niet doen (Van de Belt, 2011a). Bij de berekening van het BBP wordt alleen
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
6
Duurzame ontwikkeling rekening gehouden met economische activiteiten van consumenten, producenten en de overheid waar tegenover een betaling in geld staat. Alle economische activiteiten die niet in een geldbedrag (kunnen) worden uitgedrukt, zoals vrijwilligerswerk, worden niet in de berekening van het BBP meegenomen en zijn letterlijk ‘waardeloos’. Toch dragen deze activiteiten wel bij aan het welzijn van mensen. Kuznets (1934), de ‘uitvinder’ van het BBP, waarschuwde hier al voor. Tevens bestaan er voor veel geproduceerde goederen en diensten geen marktprijzen. Overheidsdiensten, zoals gezondheidszorg, worden bijvoorbeeld meegenomen door de uitgaven aan deze diensten op te voeren. Het is de vraag of de uitgaven een goede indicator zijn van het welzijn dat deze diensten opleveren. Ook is het de vraag of de uitgaven overeenkomen met de waarde die de maatschappij aan de diensten hecht. Bij de vaststelling van het BBP wordt verder geen rekening gehouden met de negatieve en positieve effecten van productie of consumptie. Zo is het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen in productieprocessen niet van invloed op de hoogte van het BBP, terwijl er wel wordt ingeteerd op het ‘vermogen’ van de maatschappij en er sprake is van negatieve gevolgen voor het milieu. Ten slotte wordt er bij het gebruik van het BBP impliciet vanuit gegaan dat consumptie en investeringen dezelfde bijdrage leveren aan het welzijn van mensen. Op lange termijn zullen investeringen echter meer bijdragen aan het welzijn dan consumptie. De bovenstaande tekortkomingen maken duidelijk dat het onverstandig is om je blind te staren op de hoogte en ontwikkeling van het BBP, ook per capita. Een gewaarschuwd mens telt voor twee, maar in de meeste landen jagen politici en beleidsmakers nog steeds economische groei na. Ook in Nederland wordt de economische discussie nog vaak beperkt tot een discussie over inkomen: de groei en de verdeling ervan. Maar voor Westerse landen, zoals Nederland, is de focus op economische groei niet langer een passende strategie. Tegelijkertijd vormt een overstap naar een duurzamer groeimodel, waarin er aandacht is voor de economische, ecologische en sociale ontwikkeling, een grote uitdaging die niet gemakkelijk is te realiseren (Duindam en van de Belt, 2012). Deze overstap impliceert weliswaar meer welvaart voor toekomstige generaties, maar gaat ten koste van welvaart van de huidige generatie. Bepalen duurzaamheid geen sinecure In de afgelopen jaren zijn er diverse methoden ontwikkeld om duurzaamheid beter in beeld te krijgen. Gezien onze definitie van een duurzame ontwikkeling kiezen wij ervoor om, evenals het CBS et al (2011), de geïntegreerde benadering te hanteren. Binnen deze benadering wordt niet alleen gekeken naar de kwaliteit van leven van toekomstige generaties, zoals bij de toekomstgerichte benadering3, maar ook naar de kwaliteit van leven van de huidige generatie, zowel hier 3
Binnen de toekomstgerichte benadering wordt gekeken of de huidige generatie voldoende hulpbronnen aan toekomstige generaties nalaat, zodat ook zij in hun behoeften kunnen voorzien en een voldoende kwaliteit van leven kunnen behalen.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
7
Duurzame ontwikkeling als elders. Stiglitz et al (2009) benadrukken dat deze drie aspecten van duurzame ontwikkeling los van elkaar moeten worden bekeken. Om deze reden zullen we de kwaliteit van leven hier en later afzonderlijk van elkaar analyseren. De kwaliteit van leven elders laten we buiten beschouwing, omdat dit op regionaal niveau zeer lastig te kwantificeren is. Nederland kent typische ‘woonregio’s’ en ‘werkregio’s’. Hierdoor vindt er een groot aantal stromen plaats tussen verschillende regio’s, zoals financiële stromen, goederenstromen en stromen van personen en is de impact van de ene op de andere regio groot. Ook de kwantificering van de kwaliteit van leven hier en later is lastig. De kwaliteit van leven is een zeer breed begrip en subjectief, waardoor het moeilijk is om randvoorwaarden te definiëren voor de kwaliteit van leven nu en in de toekomst. Immers, omstandigheden die voor de ene persoon bijdragen aan de kwaliteit van leven, kunnen voor een ander juist een negatieve impact hebben. Bovendien kunnen de voorkeuren van mensen door de tijd heen veranderen. Factoren waaraan de huidige generatie waarde hecht, hoeven niet noodzakelijkerwijs van belang te zijn voor toekomstige generaties. Een complicerende factor is dat we niet weten hoe de wereld er in de toekomst uitziet. Dit maakt het extra moeilijk om te beoordelen of toekomstige generaties in hun behoeften kunnen voorzien. Ondanks de breedte en subjectiviteit van het begrip ‘kwaliteit van leven’ zijn in het verleden diverse pogingen ondernomen om dit begrip aan de hand van objectieve factoren in kaart te brengen.4 Hoewel de selectie van indicatoren is gebaseerd op waardeoordelen, identificeren Stiglitz et al (2009), op basis van de economische literatuur, negen kerndimensies die van belang zijn voor welzijn van de mensen die hier en nu leven. Deze negen kerndimensies, waarop in het volgende hoofdstuk dieper wordt ingegaan, omvatten 1) de materiële levensstandaard, 2) economische onzekerheid, 3) gezondheid, 4) scholing, 5) persoonlijke activiteiten inclusief werk, 6) politieke stem en goed bestuur, 7) sociale verbanden en relaties, 8) milieu en de leefomgeving en 9) persoonlijke onzekerheid. Deze kerndimensies zijn onderling afhankelijk van elkaar. Ze zijn niet alleen direct van invloed op de kwaliteit van leven, maar soms ook indirect via andere kerndimensies. Bovendien is het niet altijd duidelijk hoe de causaliteit verloopt. Is de kerndimensie nu van invloed op de kwaliteit van leven of beïnvloedt de kwaliteit van leven de kerndimensie? De kwaliteit van leven van toekomstige generaties is afhankelijk van de beschikbaarheid van hulpbronnen. De hoeveelheid hulpbronnen die een samenleving tot haar beschikking heeft, kan worden gemeten aan de hand van de totale kapitaalvoorraad (Atkinson et al, 2007). De omvang van de kapitaalvoorraad wordt bepaald door het saldo van de toenames (investeringen), afnames (afschrijvingen) en herwaardering van hulpbronnen. Een toename van de totale kapitaal4
In aanvulling op de objectieve kwaliteit van leven kan ook worden gekeken naar de ervaringen van individuen (subjectief welzijn).
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
8
Duurzame ontwikkeling voorraad leidt tot een verhoging van het productiepotentieel en tot een toename van de consumptiemogelijkheden van toekomstige generaties. Anderzijds vergt kapitaalgroei, afgezien van kapitaalgroei door herwaarderingen, een initiële investering, die ten koste gaat van de consumptie van de huidige generatie. De totale kapitaal-
Figuur 1: Conceptueel raamwerk
voorraad bestaat uit de economische, menselijke, natuurlijke en sociaal-culturele kapitaal-
Duurzame ontwikkeling = balans tussen kwaliteit van leven ‘nu’ en ‘later’
voorraad. Hoewel we in het volgende hoofdstuk dieper op deze kapitaalvormen ingaan,
Kwaliteit van leven nu
Kwaliteit van leven later
bespreken we hier kort de definities. Economisch kapitaal omvat fysiek kapitaal en ken-
Materiële levensstandaard Gezondheid Scholing Persoonlijke activiteiten inclusief werk Politieke stem en goed bestuur Sociale verbanden en relaties Milieu en leefomgeving Persoonlijke onzekerheid Economische onzekerheid
Economisch kapitaal Menselijk kapitaal Natuurlijk kapitaal Cultureel kapitaal
niskapitaal. Fysiek kapitaal, zoals machines, gebouwen en wegen, is noodzakelijk om andere goederen en diensten te kunnen produceren of de productie ervan te faciliteren. Kenniskapitaal omvat de niet-fysieke component van het economische kapitaal. Kenniskapitaal is, in tegenstelling tot menselijk kapitaal, niet
Bron: Rabobank
belichaamd in de arbeid die mensen leveren. Het gaat over zaken als technologische ontwikkeling en innovaties. Menselijk kapitaal omvat “kennis, vaardigheden en bekwaamheden belichaamd in individuen, die relevant zijn voor economische activiteit en die worden gevormd door onderwijs en training” (Coté en Healy, 2001). Het gaat dus om de kwaliteit van arbeid. Natuurlijk kapitaal omvat natuurlijke hulpbronnen die worden gebruikt als input in het productieproces en natuurlijke activa die ecologische diensten verschaffen. Van de vier kapitaalvormen is sociaal-cultureel kapitaal het minst ver ontwikkeld. Hoewel het belang voor toekomstige generaties wordt onderschreven, bestaat er geen eenduidige definitie. Bourdieu (1989) omschrijft sociaal kapitaal als het geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen die voortvloeit uit het bezit van één of meer relaties van onderlinge bekendheid en erkentelijkheid. Het gaat om zaken die het lidmaatschap van een bepaalde sociale groep met zich meebrengen. Cultureel kapitaal omvat het geheel van kennis, cognitieve vaardigheden en opleiding van een persoon waarmee sociale privileges verworven, of behouden kunnen worden. Wij gaan er vanuit dat er sprake is van een duurzame ontwikkeling als de totale kapitaalvoorraad op peil blijft (zwakke duurzaamheid)5. Een afname van één van de kapitaalvormen kan dus worden gecompenseerd door een toename van één van de andere kapitaalvormen. Kapitaalvoorraden zijn substituten van elkaar. 5
Bij sterke duurzaamheid wordt er vanuit gegaan dat kapitaalvoorraden complementen van elkaar zijn, waardoor de uitputting van de ene voorraad over het algemeen niet kan worden gecompenseerd door een toename van een andere voorraad.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
9
Kwaliteit van leven nu Bespreking van dimensies en indicatoren De kwaliteit van leven hier en nu geeft een indicatie van het welzijn van de huidige generatie die hier leeft. Stiglitz et al (2009) identificeren negen kerndimensies waarmee de kwaliteit van in kaart kan worden gebracht. In dit hoofdstuk bespreken we deze dimensies besproken en Figuur 2: Materiële levensstandaard en gemiddelde tevredenheid in landen
geven we aan welke indicatoren wij hebben gebruikt om een beeld van de dimensies te schetsen. Het feit dat de indicatoren zowel op
Levensvoldoening
10
provinciaal, COROP- als gemeentelijk niveau
9 8
beschikbaar dienden te zijn, beperkte de keu-
7
ze aanzienlijk. Toch zijn wij er ons inziens in
6
geslaagd om een goed beeld te geven van de
5
kwaliteit van leven hier en nu. De precieze de-
4 3
finities van de indicatoren zijn weergegeven in
2
bijlage I.
1
BBP per hoofd
0 0
20000
40000
60000
Bron: World Values Survey
80000
100000
Materiële levensstandaard De materiële levensstandaard geeft het materiële peil van het leven binnen een maatschappij weer. Vaak wordt dit afgemeten aan het in-
komen per hoofd van de bevolking. Indien het inkomen toeneemt, kunnen mensen meer goederen en diensten consumeren waardoor zij beter in staat zijn om in hun materiële behoeften te voorzien. Uit onderzoek blijkt dat een hogere materiële levensstandaard bijdraagt aan een betere kwaliteit van leven (Easterlin, 2001). Deze relatie is echter niet lineair van aard. Vanaf een bepaald inkomensniveau resulteert een inkomensstijging nauwelijks meer in een verbetering van het welzijn (figuur 2). De economische literatuur biedt hiervoor verschillende verklaringen. Ten eerste worden immateriële behoeften belangrijker naarmate mensen beter in hun materiële behoeften kunnen voorzien (Maslow, 1943). Veel van deze immateriële behoeften zijn niet te koop. Ten tweede passen mensen hun aspiraties aan hun welvaartsniveau aan (Layard, 2005). Aanvankelijk heeft een inkomensstijging dan ook een positief effect op de kwaliteit van leven, maar al snel raken zij aan hun nieuwe inkomensniveau gewend en zakt de levensvoldoening terug naar het oude niveau. Bovendien wordt de mate van levensvoldoening niet bepaald door het absolute inkomensniveau, maar door het relatieve niveau van het inkomen ten opzichte van de referentiegroep (Layard, 2005). Indien bij individuen de perceptie bestaat dat mensen in vergelijkbare situaties meer verdienen of in meer luxe leven, kan dit hun subjectieve welzijn negatief beïnvloeden. Rijk zijn mag dan niet tot een hogere kwaliteit van leven leiden, maar relatief arm zijn leidt wel degelijk tot minder welzijn. Aangezien het inkomen een belangrijke determinant vormt van de materiële levensstandaard, hebben we het gemiddelde besteedbaar inkomen per huishouden6 gecorrigeerd 6
Het besteedbaar inkomen omvat het inkomen uit arbeid, een eigen onderneming en vermogen.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
10
Kwaliteit van leven nu voor verschillen in grootte7 en samenstelling8 van het huishouden meegenomen. Door de uitgevoerde correcties zijn inkomens van verschillende typen huishoudens met elkaar vergelijkbaar. Naast het gemiddelde besteedbaar inkomen hebben we ook het gemiddelde aantal bijstandsuitkeringen per huishouden meegenomen. Hiermee hebben we getracht om de inkomensverschillen tussen huishoudens te ondervangen. De materiële levensstandaard wordt niet alleen bepaald door het inkomen per huishouden, maar ook door de vermogenspositie van huishoudens. Indien een huishouden weinig inkomen heeft maar wel een goede vermogenspositie, dan kan dit huishouden alsnog een hoge materiële levensstandaard hebben. Ondanks het belang van de vermogenspositie hebben we hiervoor geen indicator meegenomen. Hoewel veel Nederlanders een aanzienlijk vermogen hebben, kunnen zij het niet gemakkelijk liquide maken. Veel huishoudens beschikken met name over pensioen- en huizenvermogen dat niet eenvoudig voor consumptiedoeleinden is te gebruiken. Andere factoren die in theorie een rol spelen, maar waarvoor in de praktijk geen data beschikbaar zijn, omvatten productieve activa die iemand, naast arbeid, bezit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan land. Ook de toegang tot krediet- en verzekeringsmarkten kan van belang zijn, bijvoorbeeld vanuit het perspectief van een gelijke verdeling van de consumptie over de levenscyclus van een persoon. Bij gebrek aan indicatoren laten we deze elementen buiten beschouwing. Gezondheid De tweede kerndimensie waarmee de kwaliteit van leven hier en nu in kaart kan worden gebracht omvat gezondheid. Gezondheid kan worden gedefinieerd als een “toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of gebrek” (WHO, 1946). De fysieke en mentale gesteldheid van mensen beïnvloedt zowel de lengte als de kwaliteit van leven. Er bestaat niet alleen een directe relatie tussen gezondheid en welzijn (figuur 3), er is ook sprake van een indirecte relatie via andere kerndimensies van de kwaliteit van leven. Gezondheid kan bijvoorbeeld iemand zijn vermogen om te werken beïnvloeden en daarmee de materiële levensstandaard van deze persoon. Bovendien draagt een goede gezondheid bij aan het realiseren van belangrijke doelstellingen van de samenleving, zoals langer doorwerken en maatschappelijke participatie. Bij de evaluatie van de gezondheid van een bevolking spelen sterftecijfers een belangrijke rol. In het meest extreme geval kan een slechte gezondheid tot de dood leiden. Aangezien de sterftecijfers in een regio sterk worden beïnvloed door de leeftijdsopbouw en het geslacht van de inwoners, hebben we hiervoor gecorrigeerde sterftecijfers gebruikt. Naast sterftecijfers zijn ziektecijfers van belang. Veel mensen met een slechte gezondheid komen niet te overlijden, terwijl hun gezondheid wel hun kwaliteit van leven beïnvloedt. De 7
De grootte omvat het aantal personen dat deel uitmaakt van het particulier huishouden. De samenstelling heeft betrekking op de typering van een particulier huishouden op basis van de onderlinge relaties van de personen binnen het huishouden. 8
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
11
Kwaliteit van leven nu fysieke en mentale gesteldheid van de bevolking hebben we in kaart gebracht aan de hand van het geschatte aantal (deel-)contacten met de huisarts op het gebied van chronische ziekten en psychische aandoeningen per 1.000 inwoners. Ook hebben we het aantal mensen met (extreem) overgewicht meegenomen. Overgewicht is een risicofactor voor de gezondheid die snel in belang toeneemt. Het vergroot de kans op diverse ziektes, in het bijzonder diabetes (Loke en de Jong, 2013). Volgens Stiglitz et al (2009) speelt toegang tot gezondheidszorg eveneens een belangrijke rol bij de gezondheid van mensen. Indien mensen verstoken zijn van medische zorg kunnen gezondheidsproblemen niet worden aangepakt, waardoor de kwaliteit van leven langdurig wordt aangetast. Aangezien (bijna) iedereen in Nederland voor standaardkosten van bijvoorbeeld de huisarts of het ziekenhuis is verzekerd via een verplichte zorgverzekering en de fysieke afstand tot medische zorg vanwege wettelijk bepalingen geen probleem is, laten we dit facet verder buiten beschouwing. Scholing Scholing is eveneens van belang voor de levenskwaliteit van mensen, vooral op een indirecte wijze via andere kerndimensies (Witter et al, 1984). Scholing genereert bijvoorbeeld economische opbrengsten in de vorm van werk en een beter inkomen, waardoor de materiële levensstandaard en het welzijn toenemen. Tevens leidt scholing tot niet-economische baten, bijvoorbeeld in de vorm van een goede gezondheid (Stone et al, 2008).9 Naast deze persoonlijke opbrengsten leidt scholing ook tot maatschappelijke baten. Als het aantal hoogopgeleide mensen toeneemt, stijgt de arbeidsproductiviteit en is de maatschappij beter in staat om geavanceerde technologieën toe te passen (Acemoglu, 2009). Daarnaast blijkt het initiële opleidingsniveau10 positief te correleren met economische 9
Hierbij is het overigens niet duidelijk hoe de causaliteit verloopt. Percentage van de kinderen dat in 1960 naar school gaat.
10
Figuur 3: Subjectieve gezondheid en tevredenheid %
%
100 90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10 0 Zeer goed
Goed
Niet tevreden
%
%
100
0
Figuur 4: Opleidingsniveau en tevredenheid
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Basisonderwijs
Minder dan goed
Havo, VWO, MBO
Niet tevreden
Tevreden
Bron: CBS
VMBO, MBO1, AVO
HBO, WO
Tevreden
Bron: CBS
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
12
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Kwaliteit van leven nu groei (Barro, 1991; Benhabib en Spiegel, 1994)11 en is er sprake van een grotere mate van politieke· (Milligan et al, 2004; Dee, 2004) en sociale betrokkenheid (Schuller et al, 2000; Bynner et al, 2001). Bovendien neemt het vertrouwen toe (Helliwell en Putman, 2007) en is de weerstand tegen antisociaal gedrag, zoals criminaliteit, groter (Wolfe en Haveman, 2001). De genoten scholing brengen we in kaart aan de hand van het aantal hoogopgeleiden als percentage van de potentiële beroepsbevolking. Hoewel het ook van belang is om naar de kwaliteit van het genoten onderwijs te kijken, laten we dit, vanwege een gebrek aan gegevens op regionaal niveau, buiten beschouwing. Bovendien blijkt het Nederlandse onderwijs internationaal gezien van een hoog niveau te zijn, hoewel de kwaliteit daalt (CPB, 2011b). Persoonlijke activiteiten inclusief werk Dagelijks ondernemen mensen allerlei activiteiten die grofweg kunnen worden opgedeeld in drie categorieën, namelijk persoonlijke verzorging, verplichtingen en vrije tijd. De manier waarop mensen hun tijd besteden en de oorsprong van deze activiteiten is van invloed op de kwaliteit van leven. Nederlanders besteden het merendeel van hun tijd aan persoonlijke verzorging (slapen, eten, drinken en lichamelijke verzorging), namelijk zo’n 76 uur per week (figuur 5). Deze activiteiten zijn veelal noodzakelijk om in leven te kunnen blijven. Naast persoonlijke verzorging legt vrije tijd ook een aanzienlijk beslag op het aantal uren dat Nederlanders per week te besteden hebben. Om goed te kunnen presteren is het hebben van voldoende tijd voor ontspanning van belang. De manier waarop mensen hun vrije tijd inrichten is echter nog belangrijker dan het aantal uren dat zij eraan besteden. De manier waarop de vrije uren worden besteed, bepalen immers de hoeveelheid voldoening die het oplevert. Aangezien wij niet beschikken over regionale data met betrekking tot de voldoening die persoonlijke verzorging en vrije tijd opleveren noch over de tijdsbesteding in de verschillende regio’s, hebben we deze aspecten van persoonlijke activiteiten niet meegenomen in onze analyse van de kwaliteit van leven hier en nu. Verplichtingen, in de vorm van betaald werk, hebben we wel meegenomen.12 In de afgelopen decennia is het aantal uren dat Nederlanders besteden aan een betaalde baan fors toegenomen, doordat het aandeel werkenden is gegroeid (Van de Belt, 2011b). In 2005 werkten Nederlanders gemiddeld 26,0 uur per week (figuur 5). Dit aantal uren ligt aanzienlijk lager dan de traditionele 40-urige werkweek. Dit wordt veroorzaakt doordat deeltijders en niet-werkenden het gemiddelde naar beneden halen. Het hebben van een betaalde baan voor een beperkt aantal uren per week 11 De relatie tussen een toename van het opleidingsniveau en economische groei is echter minder duidelijk (Benhabib en Spiegel, 1994; Kreuger en Lindahl, 2001). 12 Andere verplichtingen zoals huishoudelijke taken en zorgtaken hebben we, vanwege een gebrek aan indicatoren, buiten beschouwing gelaten.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
13
Kwaliteit van leven nu draagt positief bij aan het welzijn van een individu. Niet alleen omdat het hebben van een inkomen een bepaalde levensstandaard verschaft, maar ook omdat het bijdraagt aan zelfvertrouwen, persoonlijke ontwikkeling en sociale geborgenheid (OECD, 2011). Niet al het betaalde Figuur 5: Tijdsbesteding Nederlanders in uren per week
werk is echter even waardevol. De precieze relatie hangt sterk af van de karakteristieken van de baan, zoals de duur van de werkdag en de tijden waarop moet worden gewerkt. Aan-
44,7 76,2
gezien gegevens over de kwaliteit van het werk op regionaal niveau ontbreken, hebben we alleen gekeken naar het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële
44,3
beroepsbevolking, of terwijl de netto-arbeidsparticipatie. Politieke stem en kwaliteit van bestuur
Vrije tijd
Verplichtingen
Persoonlijke verzorging
Binnen de dimensie kwaliteit van bestuur gaat het om het recht van mensen om hun stem te
Bron: SCP
laten gelden en als volwaardige burger deel te nemen aan de maatschappij, mee te denken over de vormgeving van het beleid en om een afwijkende mening te mogen hebben. Het hebben van een politieke stem kan corrigerend werken voor beleid. Het kan ervoor zorgen dat ambtenaren en publieke instellingen verantwoordelijk worden gehouden. Het kan tevens onthullen waar mensen behoefte aan hebben en wat zij waarderen. Of individuen al dan niet een politieke stem hebben, hangt af van de kwaliteit van het bestuur. Volgens de Wereldbank omvat goed bestuur “de tradities en instituties waarmee autoriteit in een land wordt uitgeoefend. Dit omvat de wijze waarop regeringen worden geselecteerd, gemonitord en vervangen, het vermogen van regeringen om op een effectieve wijze deugdelijk beleid te formuleren en te implementeren en het respect van burgers en de staat voor instituties die hun onderlinge economische en sociale interacties reguleren” (Kaufmann et al, 2010). Tussen de kwaliteit en het functioneren van de overheid en het persoonlijke geluk bestaat een positief verband. Uit diverse onderzoeken blijkt dat een bestuurlijke kwaliteitsverbetering vanaf een bepaald niveau leidt tot een verbetering van de mate waarin mensen zich gelukkig voelen (Helliwell en Huang, 2008; Ott, 2011). De kwaliteit van het bestuur is van diverse factoren afhankelijk. Kaufmann et al (2010) onderscheiden zes aspecten: inspraak en verantwoordingsplicht, politieke stabiliteit en afwezigheid van geweld, effectiviteit van de overheid, kwaliteit van wet- en regelgeving, rechtszekerheid en beheersing van corruptie. Op deze zes aspecten scoort Nederland relatief goed. In figuur 6 is de positie van Nederland ten opzichte van 215 onderzochte landen weergegeven. Des te lager de score, des te hoger de positie van Nederland op de ranglijst. Omdat veel aspecten die verband houden met kwaliteit van bestuur op nationaal niveau zijn geregeld, hebben we deze kerndimensie buiten beschouwing gelaten bij de regionale doorvertaling.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
14
Kwaliteit van leven nu Sociale verbanden en relaties Sociale verbanden en relaties omvatten “de netwerken tezamen met gedeelde normen, waarden en begrippen die de samenwerking vergemakkelijken tussen en binnen groepen” (Coté en Healy, 2001). Figuur 6: Goed bestuur in Nederland
samenleving, vertrouwen en sociale bindingen.
Inspraak en verantwoordingsplicht
Sociale verbanden en relaties zijn zowel direct als indirect, via andere kerndimensies, van
25 20
Beheersing van corruptie
15 10 5
Politieke stabiliteit en afwezigheid van geweld
0
Kwaliteit van weten regelgeving Nederland
Bron: Kaufmann et al (2010)
invloed op de kwaliteit van leven. De aanwezigheid van sociale verbanden kan het vinden van een baan bijvoorbeeld vergemakkelijken (Barbieri et al, 1999). Ook beïnvloeden sociale
Effectiviteit van de overheid
Rechtszekerheid
Deze kerndimensie draait om participatie in de
verbanden de fysieke en mentale gezondheid van individuen op een positieve manier en oordelen mensen met meer relaties positiever over hun eigen leven (Putman, 2000). Het bestaan van sociale verbanden wordt ook in verband gebracht met investeringen in menselijk kapitaal (Coleman, 1988), een hogere financiële ontwikkeling (Guiso et al, 2004) en
meer innovatie (Akcomak en Ter Weel, 2009). Actieve deelname van individuen aan formele en informele verbanden kan diverse vormen aannemen (CBS, 2010). Bij sociale participatie gaat het om onderlinge contacten tussen individuen. Hierover zijn op regionaal niveau geen data beschikbaar. Verbondenheid van individuen met (maatschappelijke) organisaties en verenigingen hebben we gemeten aan de hand van het percentage mensen in de regio dat vrijwilligerswerk doet. Ook hebben we het aantal personen dat de kerk bezoekt meegenomen. De politieke participatie hebben we in kaart gebracht aan de hand van de opkomst bij Tweede-Kamerverkiezingen en gemeenteraadsverkiezingen. Participatie kan niet worden bewerkstelligd zonder vertrouwen (Coleman, 1988). Zonder vertrouwen is het immers lastig om relaties op te bouwen en zijn personen minder snel bereid om te handelen in het belang van een groep of gemeenschap. Ook hierbij kan volgens het CBS (2010) een onderscheid worden gemaakt tussen drie vormen van vertrouwen. Sociaal vertrouwen draait om vertrouwen dat individuen in anderen (gegeneraliseerd vertrouwen) of in een specifieke groep (gespecificeerd vertrouwen) hebben. Maatschappelijk vertrouwen heeft betrekking op vertrouwen in (maatschappelijke) organisaties en instituties, terwijl politiek vertrouwen specifiek over vertrouwen in politieke instituties gaat. Hoewel vertrouwen van belang is, zijn er geen vertrouwensindicatoren op regionaal niveau beschikbaar. Hierdoor kunnen we dit aspect van sociale verbanden en relaties niet in onze analyse meenemen. Ten slotte is integratie van belang.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
15
Kwaliteit van leven nu Indien er geen sociale bindingen bestaan tussen mensen uit verschillende groepen, dan tast dit deze kerndimensie aan. Putman (2007) claimt dat een grotere mate van etnische diversiteit in de buurt het vertrouwen dat mensen in buren hebben verminderd. Om deze reden hebben we het aandeel niet-westerse allochtonen ten opzichte van de totale bevolking meegenomen. Milieu en leefomgeving Het milieu heeft eveneens een grote impact op de kwaliteit van leven van individuen. Zo beïnvloedt het de gezondheid van mensen, bijvoorbeeld via luchtvervuiling en geluidsoverlast. Om deze reden hebben we gekeken naar het aantal vervuilde locaties13 per hectare. Ook levert de natuur diensten, bijvoorbeeld in de vorm van natuur- en recreatiegebieden waarvan mensen profijt hebben. Naast het milieu is ook de leefomgeving van belang voor de kwaliteit van leven (OECD, 2011). De toegang tot voorzieningen speelt hierbij een belangrijke rol (Farrell et al, 2004). De toegang tot voorzieningen hebben we gemeten aan de hand van de afstand in kilometers tot gezondheidszorg, winkels, horeca, kinderopvang, scholen en vrijetijds- en cultuurvoorzieningen. Persoonlijke onzekerheid Persoonlijke onzekerheid omvat externe factoren die een risico vormen voor de fysieke integriteit van een persoon. Het gaat hierbij onder meer om de kans slachtoffer te worden van een misdrijf of de kans om een ongeluk te krijgen. In extreme gevallen kan fysieke onveiligheid tot de dood leiden. In minder extreme gevallen zorgt zij voor een gevoel van kwetsbaarheid en speelt ze een rol bij de keuzes die mensen maken (OECD, 2011). Persoonlijke onzekerheid hebben we in kaart gebracht aan de hand van het aantal misdrijven en het aantal geregistreerde verkeersongevallen waarbij mensen gewond zijn geraakt per duizend inwoners. Economische onzekerheid Economische risico’s gaan over de onzekerheid die mensen hebben over hun toekomstige materiële situatie. Economische onzekerheid heeft een negatieve impact op de kwaliteit van leven. Zij kan leiden tot stress en een belemmering vormen voor mensen om te investeren in een opleiding voor zichzelf of voor hun kinderen, of in huisvesting (CBS, 2012). De mate waarin economische onzekerheid de kwaliteit van leven aantast, hangt onder andere af van de frequentie, de grootte en de lengte van de schok, het stigma dat ermee samenhangt en de financiële implicaties. Economische onzekerheid reflecteert verschillende economische risico’s, zoals de kans op werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Zowel werkloosheid als arbeidsongeschiktheid kan leiden tot een verlies aan inkomen, waardoor individuen moeilijker in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Daarom hebben we zowel de jaarlijkse verandering van het bij het UWV 13
Dit wordt in kaart gebracht aan de hand van diverse typen metalen in de grond en het grondwater.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
16
Kwaliteit van leven nu geregistreerde aantal werkzoekenden en de jaarlijkse verandering van het aantal uitkeringen in het kader van de WAO, Wajong, WAZ en WIA als percentage van de beroepsbevolking meegenomen. Ook hebben we het aantal opgeheven bedrijfsvestigingen ten opzichte van het totaal aantal bedrijfsvestigingen in de regio meegenomen, aangezien dit door een permanente daling van de werkgelegenheid tot langdurige onzekerheid kan leiden. Naast toekomstige inkomensontwikkelingen kunnen ook toekomstige vermogensontwikkelingen tot economische onzekerheid leiden. Om deze reden hebben we de mediane huizenprijsontwikkeling meegenomen (driejaars voortschrijdend gemiddelde). Aangezien niet alle huishouden in een koopwoning wonen hebben we de huizenprijsontwikkeling vermenigvuldigd met het eigen woningbezit. Samenvatting Per saldo brengen we de huidige kwaliteit van leven in kaart aan de hand van acht kerndimensies, te weten: materiële levensstandaard, gezondheid, scholing, persoonlijke activiteiten, sociale verbanden en relaties, milieu en leefomgeving, persoonlijke en economische onzekerheid. Politieke stem en kwaliteit van bestuur hebben we niet meegenomen, omdat deze dimensie veelal op nationaal niveau is geregeld. In totaal maken we gebruik van 28 indicatoren.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
17
Kwaliteit van leven later Bespreking van dimensies en indicatoren De kwaliteit van leven later heeft betrekking op het welzijn van toekomstige generaties die hier leven. Hun welzijn kan in kaart worden gebracht aan de hand van de kapitaalbenadering, waarbij vier soorten kapitalen worden onderscheiden. Evenals bij de keuze voor de indicatoren voor de huidige kwaliteit van leven is de keuze voor de indicatoren voor de kwaliteit van leven later voor een belangrijk deel ingegeven door de beschikbaarheid van data op provinciaal, COROP- en gemeenteniveau. De precieze definities van de indicatoren zijn weergegeven in bijlage II. Economisch kapitaal Het hebben van voldoende economisch kapitaal, bestaande uit fysiek en kenniskapitaal, is van groot belang voor toekomstige generaties. Hicks (1939) gaf al aan dat de materiële welvaart van een land alleen kan worden gegarandeerd zolang de hoeveelheid economisch kapitaal (per hoofd) niet afneemt. Ook Solow (1956) liet zien dat een toename van de hoeveelheid economisch kapitaal per eenheid arbeid belangrijk is voor economische groei. Toekomstige generaties hebben fysiek kapitaal, zoals machines, gebouwen en infrastructuur, nodig om andere goederen en diensten te kunnen produceren of de productie ervan te faciliteren. Het is dan ook van belang dat de huidige generatie hier per saldo niet op inteert. De door bedrijven opgebouwde hoeveelheid fysiek kapitaal hebben we in kaart gebracht aan de hand van de hoeveelheid materiële activa die het bedrijfsleven in de regio bezit. Om de voorraad fysiek kapitaal in stand te houden, zijn vervangingsinvesteringen noodzakelijk, terwijl uitbreidingsinvesteringen ervoor zorgen dat de voorraad fysiek kapitaal toeneemt. De solvabiliteit en de investeringsquote hebben we gebruikt als proxies voor de investeringen van bedrijven in machines en gebouwen. De solvabiliteit geeft inzicht in de gezondheid van het bedrijfsleven in de regio en daarmee in het vermogen om te investeren, terwijl de investeringsquote14 weergeeft welk percentage van de bruto toegevoegde waarde het bedrijfsleven daadwerkelijk investeert. Naast bedrijven draagt de overheid bij aan de opbouw van fysiek kapitaal. De overheid investeert bijvoorbeeld in infrastructuur, zoals wegen. De opgebouwde voorraad infrastructuur hebben we in kaart gebracht aan de hand van de oppervlakte van infrastructuur ten opzichte van de totale landoppervlakte. Voor de investeringen in infrastructuur waren geen data beschikbaar. Naast de hoeveelheid fysiek kapitaal is ook de hoeveelheid kenniskapitaal van belang voor toekomstige generaties. Meer kenniskapitaal kan leiden tot de ontwikkeling van nieuwe technieken en producten waarvan toekomstige generaties profijt kunnen hebben. Innovaties leiden niet alleen tot directe positieve effecten voor de bedenker, maar verhogen ook het algehele kennisniveau waarop anderen kunnen voortbouwen en weer tot nieuwe innovaties kunnen komen. 14
Een dalende investeringsquote betekent niet automatisch dat de investeringen zijn afgenomen. Een voldoende voorwaarde voor een dalende investeringsquote is dat de ontwikkeling van de investeringen achterblijft bij de ontwikkeling van de productie (toegevoegde waarde).
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
18
Kwaliteit van leven later (‘standing on the shoulders of giants’). Kennis of ideeën zijn een bijzonder economisch goed. Het is niet rivaliserend in het gebruik. Afgezien van eventuele patenten kan een goed idee ontelbare keren worden gerepliceerd. Hoe groter de voorraad kennis, hoe gemakkelijker het is om nieuwe kennis te laten ontstaan (Romer, 1990). Dus ook hoe meer mensen ideeën kunnen bedenken, hoe groter de mogelijke economische groei. Directe gegevens met betrekking tot R&D-uitgaven zijn niet op regionaal niveau beschikbaar. Daarom hebben we het aantal banen in R&D-gerelateerde sectoren als percentage van het totaal aantal banen meegenomen. Investeringen door de overheid in economisch kapitaal zijn goed voor toekomstige generaties. Echter, als deze investeringen worden gefinancierd met geleend geld dan worden toekomstige generaties opgezadeld met een onbetaalde rekening. Om deze reden is het van belang dat schulden houdbaar zijn, zodat toekomstige generaties een vergelijkbaar voorzieningenniveau kunnen profiteren als huidige generaties, zonder de belastingen te hoeven verhogen. Over de schuldhoudbaarheid van gemeenten zijn geen gegevens beschikbaar. Om deze reden hebben we de schuld van gemeenten per inwoner meegenomen. Menselijk kapitaal Menselijk kapitaal omvat de kennis, vaardigheden en competenties van mensen die van belang zijn voor de economische activiteit en die worden gevormd door onderwijs en training. Menselijk kapitaal heeft betrekking op de kwaliteit van arbeid. Aangezien deze kapitaalvorm per definitie is verbonden met de huidige generatie, is het niet meteen duidelijk hoe de afruil tussen de kwaliteit van leven van de huidige en toekomstige generatie plaatsvindt. Toch bestaat er een wisselwerking, doordat sprake is van padafhankelijkheid. Lucas (1988) modelleert toenemende factorproductiviteit als resultaat van scholing. Volgens Lucas kan een eenmalige (blijvende) verhoging van de tijd die per persoon aan de opbouw van kennis wordt besteed, via intertemporele spillovers leiden tot een structureel hogere groei van de arbeidsproductiviteit. Het volume van menselijk kapitaal hebben we in kaart gebracht aan de hand van de groene druk, oftewel de procentuele verhouding tussen het aantal personen van 0 tot en met 19 jaar ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar. Als indicator voor de investeringen in menselijk kapitaal hebben we het aantal HAVO-leerlingen (leerjaar 3, 4 en 5) en VWO-leerlingen (leerjaar 3, 4, 5 en 6) als percentage van het aantal personen in de leeftijdscategorie 1420 jaar meegenomen. Natuurlijk kapitaal Natuurlijk kapitaal omvat natuurlijke hulpbronnen die worden gebruikt als input voor het productieproces en natuurlijke activa die ecologische diensten verschaffen. De economische afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen is groot, maar de voorraad natuurlijke hulpbronnen is eindig. Natuurlijke hulpbronnen worden steeds schaarser en duurder. Door de ontwikkeling van technologieën om spaar
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
19
Kwaliteit van leven later zamer met deze grondstoffen om te gaan en door nieuwe vondsten kan deze periode waarin we gebruik kunnen maken van de natuurlijke hulpbronnen weliswaar worden verlengd, maar uiteindelijk zullen ze ooit opraken. Bovendien leidt het gebruik van natuurlijke hulpbronnen tot ‘nieuwe schaarsten’. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en dan met name fossiele brandstoffen, gaat bijvoorbeeld gepaard met de uitstoot van CO2-gassen, waardoor de opvangcapaciteit van de atmosfeer voor broeikasgassen steeds verder afneemt. Ook neemt de veerkracht om “aanslagen op de natuur, op flora en fauna” op te vangen zonder onomkeerbare en destructieve gevolgen af (Ministerie van VROM en ministerie van Buitenlandse Zaken, 2009), waardoor de biodiversiteit15 in het gedrang kan komen. Over de regionale voorraad aan natuurlijke hulpbronnen zijn geen gegevens beschikbaar, waardoor we dit aspect buiten beschouwing hebben gelaten. Evenmin hebben we gegevens over onttrekking en aanvulling van natuurlijke hulpbronnen. De nieuwe schaarsten die ontstaan door het gebruik van fossiele brandstoffen hebben we in kaart gebracht aan de hand van de CO2-uitstoot door het bedrijfsleven, inwoners en het verkeer. Des te hoger de CO2-uitstoot, des te meer beslag de huidige generatie op het welzijn van de toekomstige generatie legt. De huidige voorraad aan natuur hebben we in kaart gebracht aan de hand van de oppervlakte aan natuur per inwoner. De ontwikkeling op het gebied van biodiversiteit hebben we gemeten aan de hand van de variatie aan flora in en de reservaatfunctie voor flora van de verschillende regio’s. Voor fauna waren geen data op regionaal niveau beschikbaar. Sociaal-cultureel kapitaal Van de vier kapitaalvormen is sociaal-cultureel kapitaal het minst ver ontwikkeld, omdat deze kapitaalvorm het lastigste meetbaar is. Bourdieu (1989) onderscheidt drie vormen van cultureel kapitaal: de belichaamde staat, de geobjectiveerde staat en de geïnstitutionaliseerde staat. De ‘belichaamde staat’ refereert aan de geletterdheid en culturele kennis en competenties die verbonden zijn met de persoon en waarvan de opbouw lange tijd in beslag neemt. De ‘geobjectiveerde staat’ bestaat uit tastbare zaken als documenten, schilderijen en instrumenten en is daarmee overdraagbaar. De ‘geïnstitutionaliseerde staat’ bestaat onder meer uit diploma's en titels. Van deze drie vormen van cultureel kapitaal is de geobjectiveerde staat het eenvoudigst in kaart te brengen. Wij hebben het aantal archeologische monumenten, gebouwde monumenten en stads- en dorpsgezichten per hectare landoppervlakte in onze analyse meegenomen. Over andere culturele facetten waren geen regionale data beschikbaar. Samenvatting Per saldo brengen we de kwaliteit van leven van toekomstige generaties brengen we in kaart aan de hand van vier kapitalen, te weten: economisch kapitaal, menselijk kapitaal, natuurlijk kapitaal en sociaal-cultureel kapitaal. In totaal hebben we 17 indicatoren gebruikt. 15
Biodiversiteit is de verscheidenheid aan soorten en de aantallen binnen een soort in een bepaalde leefgemeenschap (=biotoop).
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
20
Methodologie Berekening duurzaamheidsscores Aan de hand van de hiervoor beschreven indicatoren voor de kwaliteit van leven nu en later hebben we duurzaamheidsscores voor de verschillende regio’s berekend. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de gekozen indicatoren slechts een zeer grof beeld geven van de status van duurzaamheid van regio’s. Het ontbreken van gegevens over verschillende aspecten die we wel graag zouden meten, maakt het lastig om tot een universele en theoretisch tot in de puntjes verantwoorde maatstaf voor duurzaamheid te komen. Dit is ook onmogelijk. Het meenemen van meer variabelen dan BBP-groei geeft per definitie een beter beeld van de duurzame ontwikkeling van regio’s dan de BBP-maatstaf alleen. We hebben ervoor gekozen om per dimensie één (samengestelde) indicator op te stellen, aangezien dit vanuit communicatief oogpunt aantrekkelijk is. Het nadeel van deze benadering is dat de duurzaamheidsscore per definitie is opgebouwd uit achterliggende subindicatoren die moeten worden gewogen, waardoor er per definitie sprake is van een waardering van de verschillende facetten van de kwaliteit van leven. Dit is de voornaamste reden waarom Stiglitz et al (2009) aangeven dat duurzaamheid een multi-dimensioneel concept is dat niet in één getal kan worden uitgedrukt. Om enigszins aan dit bezwaar tegemoet te komen, presenteren we in het volgende hoofdstuk naast de totale duurzaamheidscore per regio ook de score op de afzonderlijke dimensies. Bij de berekening van de (samengestelde) indicator stuitten we op twee conceptuele problemen. Ten eerste zijn de indicatoren in verschillende meeteenheden uitgedrukt. Sommige indicatoren zijn bijvoorbeeld uitgedrukt in percentages, terwijl andere indicatoren zijn uitgedrukt in euro’s of aantallen personen. Hierdoor kan niet zonder meer het (gewogen) gemiddelde van de (sub-)indicatoren worden genomen, maar moeten deze eerst in dezelfde meeteenheid worden uitgedrukt. Hiertoe hebben we de (sub-)indicatoren genormaliseerd door z-scores te berekenen. De z-score is gedefinieerd als:
z
X ij i
i
, waarbij Xij de waar-
neming voor indicator i voor regio j representeert, µi het gemiddelde en σi de standaarddeviatie van de verdeling van alle waarnemingen voor indicator i weergeeft.16 De herschaalde indicatoren hebben hiermee een gemiddelde waarde van 0 en een standaarddeviatie van 1. De z-score geeft aan hoeveel standaarddeviaties een observatie van het gemiddelde afzit. Een positieve z-score impliceert dat de regio boven het gemiddelde voor Nederland scoort, terwijl een negatieve z-score juist aangeeft dat de regio benedengemiddeld scoort. Door de z-scores te berekenen, wordt het mogelijk om de scores op verschillende indicatoren met elkaar te vergelijken, omdat de meeteenheid van de variabele er niet langer toe doet. Voor indicatoren waarbij 16
In bijlage 3 zijn voor elke ongeschaalde indicator het gemiddelde, µ, en de standaarddeviatie, σ, tezamen met de minimale en maximale waarde weergegeven.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
21
Methodologie een waardestijging bijdraagt aan de kwaliteit van leven, zoals een verbetering van de gezondheid, hebben we de gewone z-score gehanteerd. Voor andere indicatoren, zoals criminaliteit, draagt een waardestijging juist negatief bij aan de kwaliteit van leven. Dit hebben we ondervangen door de z-scores voor de indicatoren te vermenigvuldigen met -1 (zie bijlage 3). Om de samengestelde indicator per dimensie te berekenen, hebben we de herschaalde indicatorwaarden gewogen bij elkaar opgeteld tot de samengestelde indicatorwaarde per dimensie. Zoals vermeld, stuitten we hierbij op het probleem dat we een gewicht aan de verschillende (sub-)indicatoren moesten hangen. Er kan worden gedebatteerd over de vraag wat het juiste gewicht is. Moet een toename van het gestandaardiseerde inkomen per huishouden bijvoorbeeld even zwaar worden gewogen als een afname van het percentage bijstandsgerechtigden? Of is een toename van het gestandaardiseerde inkomen belangrijker dan een afname van het percentage bijstandsgerechtigden? Er bestaat geen eenduidig antwoord op deze vragen. Het antwoord zal afhangen van de persoon aan wie je deze vragen stelt. Wij hebben ervoor gekozen om elke (sub-)indicator even zwaar mee te wegen, waarbij we ons realiseren dat dit een arbitraire keuze is. Ook bij de bepaling van de score voor de kwaliteit van leven nu en later en de totale duurzaamheidsscore hebben we deze methodiek gehanteerd.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
22
Conclusie Duurzaamheid in kaart In deze Special hebben we een conceptueel kader geschetst voor het in kaart brengen van duurzame ontwikkeling op regionaal niveau. Tevens hebben we aangegeven welke indicatoren volgens ons gebruikt kunnen worden om de kwaliteit van leven nu en later op een regionaal niveau in kaart te brengen. Vervolgens hebben we de duurzaamheid van de veertig COROP-regio’s in kaart gebracht. De uitkomsten worden besproken in de Special 2013/09 ‘Van welvaart naar welzijn - Duurzaamheid van veertig Nederlandse regio’s in kaart’ die tezamen met deze Special is verschenen. Bij de interpretatie van de uitkomsten moeten een aantal dingen in het achterhoofd worden gehouden. Voor een klein land als Nederland kan de duurzaamheid op regionaal niveau niet los worden gezien van de duurzaamheid op (inter-) nationaal niveau. Immers, behoorlijk wat duurzaamheidsdimensies worden vooral op nationaal niveau bepaald. Denk daarbij aan de kwaliteit van instituties, maar bijvoorbeeld ook aan de algemene kaders voor onderwijs- en gezondheidsbeleid. Andere dimensies, zoals biodiversiteit, zijn zelfs niet of nauwelijks op nationaal niveau te beïnvloeden. Regionale duurzaamheid is dus voor een groot deel de uitkomst van ontwikkelingen die zich op een bovenregionaal niveau afspelen. Dit impliceert dat de ‘maakbaarheid’ van de duurzaamheid in de regio beperkter is dan die op een hoger beleidsniveau. Bij de beoordeling van de regionale prestaties moeten de nationale prestaties in het achterhoofd worden gehouden. Een regio die in vergelijking met andere regio’s in Nederland slecht scoort op een bepaalde dimensie, hoeft internationaal gezien helemaal niet slecht te presteren. Uit diverse studies blijkt dat de huidige kwaliteit van leven hoog is (Helliwell et al, 2012; CBS et al, 2013), maar dit komt tegen een prijs. Voor zowel de kwaliteit van leven elders als later bestaan zorgen. Met behulp van de duurzaamheidsmonitor brengen we alleen de kwaliteit van leven nu en in de toekomst in kaart. De kwaliteit van leven elders hebben we buiten beschouwing, omdat dit op regionaal niveau zeer lastig te operationaliseren is. Dit impliceert echter niet dat deze dimensie niet van belang is. Regio’s hebben een grote impact op elkaar, omdat Nederland typische woon- en werkregio’s kent. Ook is er sprake van een wisselwerking tussen de regio’s aan de randen van Nederland en buurregio’s in het buitenland. Hoewel het niet uit de deze monitor blijkt, is het niet duurzaam om de kwaliteit van leven nu of later te verhogen, ten koste van de kwaliteit van leven elders. Bij de ontwikkeling van beleid moet hier dan ook rekening mee worden gehouden. De kwaliteit van leven is een zeer breed begrip en subjectief van aard, waardoor het moeilijk is om randvoorwaarden te definiëren voor de kwaliteit van leven nu en in de toekomst. De duurzaamheidsbeleving kan van persoon tot persoon verschillen, omdat deze afhangt van persoonlijke voorkeuren nu en in de toekomst. Deze verschillen in beleving van duurzaamheid moeten altijd in het achterhoofd worden gehouden bij het trachten de duurzaamheid te verbeteren. Wat voor de
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
23
Conclusie ene persoon een vooruitgang in duurzaamheid kan betekenen, kan voor de ander een verslechtering zijn. Dit geldt niet alleen binnen een generatie, maar ook tussen generaties. Een overstap naar een duurzamer groeimodel betekent bijvoorbeeld per definitie meer welvaart voor toekomstige generaties, maar dit zal ten koste gaan van de welvaart van huidige generaties. De overstap is echter hoe dan ook nodig. En hoe eerder we er in Nederland mee beginnen, hoe beter het is voor toekomstige generaties. De overstap naar een volledig duurzaam groeimodel vergt een enorme transitie in de manier waarop onze economie werkt en groeit. Deze transitie kan niet van de ene op de andere dag plaatsvinden; het is een geleidelijk proces. Bovendien zullen eventuele acties die worden ondernomen om de duurzaamheid te verbeteren vaak pas na enige tijd tot resultaat leiden. Om deze reden is het ook niet zinvol om elk jaar een duurzaamheidsmonitor publiceren. Dit wil echter niet zeggen dat het niet belangrijk is om stappen te zetten richting een duurzamer groeimodel. Het ‘klassieke’ economische groeimodel is immers minder relevant voor ons en (wellicht nog belangrijker) het biedt geen enkel perspectief voor nu, later en ook elders. Terwijl mensen juist wel perspectief nodig hebben. Het is dan ook nu het moment om stappen te zetten naar een duurzamer samenleving, waarbij duurzame vooruitgang een aanlokkelijker perspectief is dan meer economische groei.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
24
Literatuurlijst Akcomak, I.S. en B. ter Weel (2008). The impact of social capital on crime: Evidence from the Netherlands. IZA Discussion Paper, No 3603, IZA. Acemoglu, D. (2009). The Crisis of 2008: Structural Lessons for and from Economics. Cambridge: MIT. Atkinson, G., R. Dubourg, K. Hamilton, M. Munasinghe, D. Pearce and C. Young (1997). Measuring Sustainable Development: Macroeconomics and the Environment. Cheltenham: Edward Elgar. Barbieri, P., H. Russell and S. Paugam (1999). Social Capital and Exits from Unemployment. In D. Gallie and S. Paugam (eds.). Welfare Regimes and the Experience of Unemployment in Europe. Oxford: Oxford University Press, pp. 200217. Barro, R.J. (1991). Economic Growth in a Cross-section of Countries. Quarterly Journal of Economic, 106(2), pp. 407-433. Benhabib, J. and M. Spiegel (1994). The Role of Human Capital in Economic Development: Evidence from Aggregate Cross-Country Data. Journal of Monetary Economics, 43, pp. 143-174. Bourdieu, P. (1989). Economisch kapitaal, cultureel kapitaal, sociaal kapitaal. In D.Pels (eds.) Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennep, pp. 142-170. Bynner, J., S. McIntosh, A. Vignoles, L. Dearden, H. Reed en J. Van Reenen (2001). Wider benefits of learning improving adult basic skills: Benefits to the individual and to society. London: London University. CBS (2010). Sociale Samenhang: participatie, vertrouwen en integratie. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS, CPB, PBL en SCP (2011). Monitor Duurzaam Nederland 2011. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS, CPB, PBL en SCP (2013). Monitor Duurzaam Nederland 2013. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS (2012). De Nederlandse samenleving 2012. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Coleman, J.S. (1988). Social capital in the creation of human capital. American Journal of Sociology, 94, S95-S120.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
25
Literatuurlijst Coté, J. en T. Healy (2001). The well-being of nations. The role of human and social capital. Parijs: Organisation for Economic Co-operation and Development. CPB (2011a). Groene groei: een wenkend perspectief? Den Haag: Centraal Planbureau CPB (2011b). Nederlandse onderwijsprestaties in perspectief. Den Haag: Centraal Planbureau. Dee, T.S. (2004). Are there civic returns to education? Journal of Public Economics, 88, pp. 1697-1720. Duindam, T. en R. van de Belt (2012). Op weg naar duurzame groei. Utrecht: Rabobank Nederland Easterlin, R.A. (2001). Income and happiness: Towards a unified theory. The Economic Journal, 111, pp. 465-484. Farrell, S. J., T. Aubry en D. Coulombe (2004). Neighborhoods and neighbors: Do they contribute to personal well-being? Journal of Community Psychology, 32(1), pp. 9–25. Helliwell, J.F. and H. Huang (2008). How’s Your Government? International Evidence Linking Good Governmnet and Well-Being. British Journal of Political Science, 38, pp. 595-616. Helliwell, J.F. and R.D. Putnam (2007). Education and social capital. Eastern Economic Journal, 33(1), pp. 1-19 Hicks, J.R. (1939). Value and Capital. Oxford: Clarendon Press. Kaufmann, D., A. Kraay en M. Mastruzzi (2010). The Worldwide Governance Indicators: A Summary of Methodology, Data and Analytical Issues. World Bank Policy Research Krueger, A. en M. Lindahl (2001). Education for growth: why and for whom? Journal of Economic Literature, 39(4), pp. 1101–1136. Kuznets, S. (1934). National Income 1939-1932. Senate document no. 124, 73d Congress, 2d session. Layard, R. (2005). Happiness: Lessons from A New Science. London: Penguin.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
26
Literatuurlijst Loke, R en A. de Jong (2013). Regionale verschillen in sterfte verklaard. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Lucas, R.E. (1988). On the Mechanics of Economic Development. Journal of Monetary Economics, 22, pp. 3–42. Mashlow, A. (1943). A Theory of Human Motivation. Psychological Review, 50, pp. 370-396.
Meadows, D.H., D.L. Meadows, J. Randers en W.W. Behrens III (1972). Limits to Growth. New York: New American Library. Milligan, K., E. Moretti and P. Oreopoulos (2004). Does education improve citizenship? Evidence from the United States and the United Kingdom. Journal of Public Economics, 88, pp. 1667-1695. Ministerie van VROM en Ministerie van Buitenlandse Zaken (2009), Schaarste en Transitie, Kennisvragen voor toekomstige beleid. Bilthoven: Uitgeverij RIVM. OECD (2011). Compendium of OECD well-being indicators. Parijs: Organisation for Economic Co-operation and Development. Ott, J.C. (2011). Government and Happiness in 130 Nations: Good Governance Fosters Higher Level and More Equality of Happiness. Social indicators research, 102(1), pp. 3-22. Putnam, R.D. (2000). Social Capital: Measurement and Consequences. Keynote Address at Symposium on the Contribution of Human and Social Capital to Sustained Economic Growth and Well-being, Quebec, March 19-21. Putnam, R. (2007). E pluribus unum: Diversity and Community in the Twentyfirst Century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture, Scandinavian Political Studies nr. 30, p. 137–74. Schuller, T., J. Bynner, A. Green, L. Blackwell, C. Hammond en J. Preston (2000). Modelling and measuring the wider benefits of learning: an initial synthesis. Centre for Research on the Wider Benefits of Learning, Institute of Education/Birkbeck College, London University. Solow, R.M. (1956). A Contribution to the Theory of Economic Growth. Quarterly Journal of Economics, 70, pp. 65-94.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
27
Literatuurlijst Stiglitz, J.E., A. Sen and J. Fitoussi (2009). Report by the Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress. Parijs: The Commission on Economic Performance and Social Progress. Van de Belt, R. (2011a). It’s more than the economy, stupid! It’s all about wellbeing. Utrecht: Rabobank Nederland. Van de Belt, R. (2011b). Waar onze tijd blijft. Utrecht: Rabobank Nederland Van de Belt, R. (2012). Moet Nederland Bhutan achterna? Utrecht: Rabobank Nederland. WCED (1987). Report of the World Commission on Environment and Development. Our common future. New York: United Nations WHO (1946). Preamble to the Constitution of the World Health Organization as adopted by the International Health Conference, New York, 19–22 June 1946. Witter, R. A., M. A. Okun, W. A. Stock en M. T. Haring (1984). Education and well-being: A meta-analysis. Educational Evaluation and Policy Analysis, 6(2), pp. 165–173. Wolfe, B. and R. Haveman (2001). Accounting for the social and non-market Benefits of Education. In J.F. Helliwell (ed.), The contribution of Human and Social Capital to Sustained Economic Growth and Well-being: International Symposium Report, Human Resource Development Canada and OECD.
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
28
Bijlage 1 Indicatorenset kwaliteit van leven hier Variabelen
Definitie
Jaar
Bron
Gemiddeld gestandaar-
Het gemiddelde besteedbaar inkomen
2010
CBS
diseerd inkomen
per huishouden gecorrigeerd voor ver-
2011
CBS,
Materiële levensstandaard
schillen in grootte en samenstelling van het huishouden Gemiddeld aantal
Het aantal uitkeringen op grond van de
bijstandsgerechtigden
Wet werk en bijstand (WWB) per huis-
Rabobank
houden Gezondheid Gestandaardiseerd
Sterftecijfer waarbij de invloed van de
sterftecijfer mannen en
bevolking naar leeftijd en geslacht tus-
vrouwen
sen de verschillende regio's is uitge-
2012
CBS
2012
Nivel, GGD
2012
Nivel, GGD
2012
Nivel, GGD
2009/2011
CBS,
schakeld Chronische
Geschatte aantal (deel-)contacten met
aandoeningen
de huisartsenpraktijk per 1.000 inwoners per jaar voor chronische ziekten
Psychische
Geschatte aantal (deel-)contacten met
aandoeningen
de huisartsenpraktijk per 1.000 inwoners per jaar voor psychische en sociale problemen
% mensen met
Geschatte percentage inwoners (20-64
(extreem) overgewicht
jaar) met overgewicht (BMI>25) en zwaar overgewicht (BMI>30)
Scholing % hogeropgeleiden
Personen van 15 tot 65 jaar met hoger onderwijs (hbo en wo) als hoogst be-
Rabobank
haalde opleidingsniveau als percentage van de potentiële beroepsbevolking Persoonlijke activiteiten, inclusief werk Netto-
Werkzame beroepsbevolking (15 tot 65
arbeidsparticipatie
jaar) als percentage van de beroepsbe-
2011
CBS, Rabobank
volking Politieke stem en goed bestuur -
-
augustus 2013
-
Rabobank
-
Kennis en Economisch Onderzoek
29
Bijlage 1 Variabelen
Definitie
Jaar
Bron
% opkomst Tweede-
Geldig aantal stemmen als percentage
2010
Kiesraad,
Kamerverkiezingen
van het aantal kiesgerechtigden
% opkomst lokale
Geldig aantal stemmen als percentage
verkiezingen
van het aantal kiesgerechtigden
% maatschappelijke
Aantal vrijwilligers als percentage van
participatie
de potentiële beroepsbevolking (15 tot
Sociale verbanden en relaties Rabobank 2010
Kiesraad, Rabobank
2011
WDM, Rabobank
65 jaar) % kerkelijk bezoek
Aantal inwoners dat een religieuze
2011
dienst bezoekt als percentage van het
WDM, Rabobank
totaal aantal inwoners Niet-westerse
Aantal niet-westerse allochtonen ten
allochtonen
opzichte van de totale bevolking
2012
CBS, Rabobank
Milieu en leefomgeving Milieuvervuiling
Aantal vervuilde locaties per hectare
2008
RIVM
zonder buitenwater Nabijheid zorg
De gemiddelde afstand van alle inwo-
2011
ners in een gebied tot gezondheidszorg,
CBS, Rabobank
berekend over de weg. De gemiddelde afstand omvat de som van de gemiddelde afstanden tot een huisartsenpraktijk, apotheek, ziekenhuis, consultatiebureau en fysiotherapeut Nabijheid winkels
De gemiddelde afstand van alle inwo-
2011
ners in een gebied tot winkels, bere-
CBS, Rabobank
kend over de weg. De gemiddelde afstand omvat de som van de gemiddelde afstanden tot een grote supermarkt, de afstand tot winkels die overige dagelijkse levensmiddelen verkopen en een warenhuis Nabijheid horeca
De gemiddelde afstand van alle inwoners in een gebied tot horecagelegen-
2011
CBS, Rabobank
heden, berekend over de weg. De gemiddelde afstand omvat de som van de gemiddelde afstanden tot cafés, cafetaria´s, restaurants en hotels
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
30
Bijlage 1 Variabelen
Definitie
Jaar
Bron
Nabijheid kinderopvang
De gemiddelde afstand van alle inwo-
2011
CBS,
ners in een gebied tot kinderopvang,
Rabobank
berekend over de weg. De gemiddelde afstand omvat de som van de gemiddelde afstanden tot een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang Nabijheid onderwijs
De gemiddelde afstand van alle in-
2011
woners in een gebied tot scholen, be-
CBS, Rabobank
rekend over de weg. De gemiddelde afstand omvat de som van de gemiddelde afstanden tot een basisschool en een school voor voortgezet onderwijs Nabijheid verkeer en
De gemiddelde afstand van alle inwo-
vervoer
ners in een gebied tot verkeers- en
2011
CBS, Rabobank
vervoersknooppunten, berekend over de weg. De gemiddelde afstand omvat de som van de gemiddelde afstanden tot de oprit van een hoofdverkeersweg en een treinstation Nabijheid vrijetijds- en
De gemiddelde afstand van alle inwo-
cultuurvoorzieningen
ners in een gebied tot vrijetijds- en
2011
CBS, Rabobank
cultuurvoorzieningen, berekend over de weg. De gemiddelde afstand omvat de som van de gemiddelde afstanden tot een bibliotheek, zwembad, museum, podiumkunsten, bioscoop, sauna en attractie Ruimte recreatiegebied
Aandeel recreatieoppervlakte ten
2012
opzichte van totale oppervlakte
CBS, Rabobank
Persoonlijke onzekerheid Aantal misdrijven
Totaal aantal gepleegde misdrijven per
2011
AD
10.000 inwoners. Het gaat hierbij om
Misdaadmeter,
zedenmisdrijven, geweldsmisdrijven,
ABF, Rabobank
vervoersmiddelenmisdrijven, woninggebouwenmisdrijven en overige misdrijven
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
31
Bijlage 1 Variabelen
Definitie
Jaar
Bron
Aantal ongevallen
Aantal geregistreerde verkeersonge-
2011
DVS, ABF,
vallen met dodelijke afloop, behandeling
Rabobank
op spoedeisende hulp, behandeling van letsel in het ziekenhuis en lichtgewonden per 1.000 inwoners Economische onzekerheid ∆ werkloosheid
Jaarlijkse verandering van het bij
2011
het UWV geregistreerde aantal werk-
CBS, Rabobank
zoekenden als percentage van de beroepsbevolking (15 tot 65 jaar) ∆ arbeidsongeschiktheid
Jaarlijkse verandering van het aantal
2012
uitkeringen in het kader van de WAO,
CBS, Rabobank
Wajong, WAZ en WIA, dat aan het eind van de verslagperiode niet was beëindigd als percentage van de beroepsbevolking (15 tot 65 jaar) % faillissementen
Aantal opgeheven bedrijfsvestigingen
2009
als percentage van het totaal aantal
CBS, Rabobank
bedrijfsvestigingen Mediane woningprijs
Driejaars voortschrijdend gemiddelde vermenigvuldigd met het aandeel eigen
2011
NVM, Rabobank
woningbezit
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
32
Bijlage 2 Indicatorenset kwaliteit van leven later Variabelen Economisch kapitaal Ruimte infrastructuur
Solvabiliteit
Investeringsratio
Innovatie
Materiële activa Overheidsschuld
Definitie
Jaar
Bron
Oppervlakte infrastructuur ten opzichte van totale oppervlakte. Infrastructuur omvat spoorwegen, hoofdwegen en vliegvelden Eigen vermogen van het bedrijfsleven als percentage van de totale activa Investeringen bedrijfsleven als percentage van de bruto toegevoegde waarde Aantal banen in R&D-gerelateerde sectoren (dienstverlenende activiteiten IT en informatie en speuren ontwikkelingswerk) als percentage van het totaal aantal banen Aandeel (im)materiële activa ten opzichte van totale activa Som van de passiva: voorzieningen, langlopende leningen, kortlopende schuld en overlopende passiva minus de activa: langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa per inwoner
2012
CBS, ABF
2011
Rabobank
2011
Rabobank
2012
ABF
2011
Rabobank
2011
CBS,
De procentuele verhouding tussen het aantal personen van 0 tot en met 19 jaar ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar Aantal HAVO-leerlingen (leerjaar 3, 4 en 5) en VWO-leerlingen (leerjaar 3, 4, 5 en 6) ten opzichte van het aantal personen in de leeftijdscategorie 14-20 jaar
2012
ABF
2012
CBS, Rabobank
Totale CO2-uitstoot bedrijfsleven (incl. energiesector) in tonnen ten opzichte van het aantal banen Totale CO2-uitstoot door verkeer (luchtvaart, scheepvaart en wegverkeer) in tonnen per kilometer weglengte
2009/2010
Emissieregistratie
2009/2010
Emissieregistratie
Rabobank
Menselijk kapitaal Groene druk
% HAVO- en VWOleerlingen (in de bovenbouw)
Natuurlijk kapitaal CO2-uitstoot bedrijfsleven
CO2-uitstoot verkeer
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
33
Bijlage 2 Variabelen
Definitie
Jaar
Bron
CO2-uitstoot inwoners
Totale CO2-uitstoot van inwoners in tonnen ten opzichte van het aantal inwoners Oppervlakte bos en natuur (bos, droog en nat natuurlijk terrein) per inwoner Aantal bedreigde plantensoorten per vierkante kilometer Aantal plantensoorten per vierkante kilometer
2009/2010
Emissieregistratie
2012
CBS,
Archeologische rijksmonumenten Gebouwde rijksmonumenten
Ruimte natuur
Reservaatfunctie flora Variatie flora
Rabobank 1990-2009
Floron
1990-2009
Floron
Aantal archeologische monumenten per hectare landoppervlakte
2010
MinOCW,
Aantal gebouwde monumenten van nationaal belang per hectare bebouwde landoppervlakte Aantal aangewezen stads- en dorpsgezichten per hectare bebouwde landoppervlakte
2010
Cultureel kapitaal
Cultuurhistorische monumenten
augustus 2013
Rabobank
Rabobank MinOCW, Rabobank 2010
MinOCW, Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
34
Bijlage 3 Beschrijvende statistieken Variabelen
Gemiddelde
St. dev.
Minimum
Maximum
23,4
1,4
20
27,6
5
1,3
2,7
7,7
8,2
0,4
7,3
9,3
8,6
0,4
7,5
9,5
Chronische aandoeningen
1602,0
125,0
1260,0
1810,0
Psychische aandoeningen
479,0
44,1
351,0
479,0
% mensen met overgewicht
53,7
4,6
48,4
66,0
% hogeropgeleiden
26,3
6,8
6,6
39,9
Netto-arbeidsparticipatie
68,0
2,6
61,8
72,1
% opkomst Tweede-
75,3
2,7
70,3
79,6
% opkomst lokale verkiezingen
54,1
3,1
48,5
59,6
% vrijwilligers
14,9
1,5
12,4
17,9
% kerkelijk bezoek
14,8
3,7
10,0
26,9
% niet-westerse allochtonen
11,4
5,7
2,6
26,6
Milieuvervuiling
0,05
0,03
0,02
0,13
Nabijheid zorg
8,6
2,9
4,0
15,7
Nabijheid winkels
4,4
1,6
2,4
9,6
Nabijheid Horecagelegenheden
5,1
1,5
3,3
8,4
Nabijheid kinderopvang
1,8
0.9
1.0
5,1
Nabijheid onderwijs
3,0
1,1
1,7
6,6
Nabijheid verkeer en vervoer
6,8
6,1
3,3
42,4
Ruimte recreatiegebied
2,4
2,0
0,7
10,9
Aantal misdrijven
4,0
0,8
2,4
6,6
Aantal ongevallen
0,3
0,1
0,1
0,5
∆ Werkloosheid
-0,6
0,6
-2,6
0,7
∆ Arbeidsongeschiktheids-uitkeringen
-0,2
0,0
-0,3
-0,1
% faillisementen
6,4
0,7
5,1
8,6
128,9
23,2
90,9
186,9
Kwaliteit van leven nu Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen Gemiddeld aantal bijstandsgerechtigden Gestandardiseerd sterftecijfer voor mannen Gestandardiseerd sterftecijfer voor vrouwen
Kamerverkiezingen
Mediane woningprijs
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
35
Bijlage 3 Variabelen
Gemiddelde
St. dev.
Minimum
Maximum
2,8
1,0
1,2
5,4
Solvabiliteit
28,8
5,4
13,6
41,7
Investeringsratio
20,0
4,1
12,1
33,4
4,0
1,3
1,5
8,1
Kwaliteit van leven later Ruimte infrastructuur
Innovatie Materiële activa
42,2
8,9
18,6
59,4
Decentrale overheidsschuld
2705
796,6
1386,0
5448,0
Groene druk
38,5
3,0
31,3
45,3
% HAVO- en VWO-leerlingen
22,5
2,9
17,4
33,3
CO2-uitstoot bedrijfsleven
15,7
35,6
2,0
145,6
324,4
148,9
115,4
650,0
CO2-uitstoot inwoners
1,18
0,12
0,95
1,53
Ruimte natuur
0,03
0,03
0,00
0,12
CO2-uitstoot verkeer
Reservaatfunctie flora
3,2
1,7
0,8
9,2
188,0
69,0
75,4
549,1
Archeologische rijksmonumenten
0,0
0,0
0,0
0,0
Gebouwde rijksmonumenten
0,1
0,1
0,0
0,3
Aangewezen stads- en
0,0
0,0
0,0
0,0
Variatie flora
dorpsgezichten
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
36
Colofon Deze Special is een uitgave van het Directoraat Kennis en Economisch Onderzoek van Rabobank. De in deze publicatie gepresenteerde visie is mede gebaseerd op gegevens uit door ons betrouwbaar geachte bronnen. Deze bronnen zijn op zorgvuldige wijze in onze analyses verwerkt. Overname van de inhoud met bronvermelding is toegestaan. Het Directoraat aanvaardt echter geen enkele aansprakelijkheid voor het geval dat de in deze publicatie neergelegde gegevens of prognoses onjuistheden bevatten. Gebruikte afkortingen bronnen: CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek; CPB: Centraal Planbureau; OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development; SCP: Sociaal Cultureel Planbureau; WHO: World Health Organisation Deze informatie kunt u ontvangen door een mail te sturen naar ‘
[email protected]’ onder vermelding van ‘KEO Kennismail’. Hierdoor wordt u op de verzendlijst geplaatst van de gratis digitale nieuwsbrief van Kennis en Economisch Onderzoek die tenminste eens per maand uitkomt. In deze nieuwsbrief zijn links te vinden naar het Economisch Kwartaalbericht, maar ook naar alle andere publicaties van onze medewerkers. Deze studies zijn tevens te vinden op onze website: www.rabobank.com/economie en op www.rabotransact.com. Voor overige informatie kunt u bellen met Kennis en Economisch Onderzoek via tel. 030 - 2162666. U kunt ons ook bereiken op het volgende e-mailadres: ‘
[email protected]’. Auteur: Ruth van de Belt, senior-econoom, Kennis en Economisch Onderzoek Eindredactie: Hans Stegeman, hoofd Nationaal Onderzoek, KEO Redactie: Enrico Versteegh Productiecoördinatie: Christel Frentz Graphics: Selma Heijnekamp/Reinier Meijer
© 2013 - Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., Nederland
augustus 2013
Rabobank
Kennis en Economisch Onderzoek
37
KEO op internet www.rabobank.com/economie Postadres Rabobank Nederland, KEO (UC.T.04.11) Postbus 17100 3500 HG Utrecht Bezoekadres Rabobank Nederland Croeselaan 18 3521 CB Utrecht