Van kaviaar tot burgerpot: burgerpot: De Rotterdamsche kookschool Marijke Hester Mulder en Laura Hassink Op 15 december 1890 werd op particulier initiatief het Naamloze Vennootschap ‘De Rotterdamsche Kookschool’ opgericht. Het doel van deze school was kookonderwijs te geven aan dames uit de gegoede stand (Gemeentearchief Rotterdam, 2012). Vrouwen uit de hogere en middenklasse zagen het huishouden steeds meer als hun eigen domein, waarover zij de baas waren. Door deelname aan het kookonderwijs, leerden de dames belangrijke vrouwelijke kwaliteiten, die van belang waren als dame van stand. Vrouwen, die leiding hadden over het huishouden en hulp verleenden in de huishouding, dienden bewust economisch, hygiënisch en ethisch het huishouden te runnen. Kennis over het koken was daarbij van belang (Meijer, 2012). Dat de school bedoeld was voor de hogere klasse komt duidelijk naar voren in de recepten uit het kookboek. Het kookboek van de Rotterdamsche kookschool is geschreven door de oud-directrice van de school, mevrouw H.E. van Dorp-Kampers. In het boek staan veel recepten met ingrediënten die veelal te duur waren voor de lagere sociale klasse en dus alleen gebruikt werden binnen de gegoede stand. In het eerste hoofdstuk ‘Visch’ wordt uitgebreid beschreven wat de beste kaviaar is en hoe men dit herkent: ‘De beste kaviaar is de voorjaarskaviaar. Malosal-kaviaar is gewone kaviaar, die maar weinig gezouten is. Zij geldt voor zeer goed te zijn, maar bederft spoedig. Goede kaviaar moet uit droge, groote glanzige korrels bestaan. Zij mag geen tranigen reuk en smaak hebben en ook niet zout zijn. De kaviaar wordt meestal als hors-d’oeuvre voorgediend op geroosterd brood en met ongezouten boter.’ De cursisten van de dameskookcursus van de Rotterdamsche kookschool waren bij het begin van de cursus gemiddeld twintig jaar oud. Ze waren al getrouwd of van plan om op korte termijn te gaan trouwen. Zij kwamen uit gezinnen die tot de elite van Rotterdam behoorden. Bijna de helft van de vaders was directeur van een handels- of industriële onderneming. Een aanzienlijk deel van de andere helft oefende een vrij of intellectueel beroep uit (Poelstra, 1996). Niet iedereen begroette echter de elitaire kookscholen met enthousiasme. De ‘Arnhemsche Courant’ reageerde in 1885 sceptisch op de nieuwe kook- en huishoudscholen: geen burgermeisje dat de kookschool had doorlopen zou zich verhuren als keukenmeid en bovendien was koken vooral een zaak van de praktijk (Poelstra, 1996). Op de Rotterdamsche kookschool werd naast een vier maanden durende cursus ook een inmaakcursus gegeven. Tevens konden er dames worden opgeleid tot kooklerares (Gemeentearchief Rotterdam, 2012). Tot ongenoegen van het tijdschrift ‘De Huisvrouw’, waren deze cursussen alleen bestemd voor meisjes uit de hogere klassen. Het tijdschrift vond dat het kookonderwijs aan aanstaande dienstboden een zaak was van algemeen belang en bepleitte rijkssubsidie voor huishoudonderwijs aan meisjes uit de volksklasse (Poelstra, 1996). Onder de betere klassen was er bezorgdheid over de slechte woontoestanden en voedingsgewoonten van de middenstand en arbeiders. Kookscholen zouden de situatie arbeiders kunnen verbeteren, door onderwijs in voedings- en leefgewoonten. Kennis van voeding, vitaminen, mineralen en vetten was van groot belang voor de volksgezondheid. Bovendien, een ordelijk gezin houdt de man uit de kroeg en de kinderen van de straat, zo was de gedachte. De vrouw is verantwoordelijk voor de binding van man en kinderen aan het huiselijke leven (Meijer, 2012).
Na een tijd veranderde de primaire doelstelling van de Rotterdamsche school. Nieuwe leerlingen kwamen steeds meer uit de lagere klassen en het onderwijsprogramma werd meer aangepast aan leerlingen uit deze groep (Meijer, 2012). Naast cursussen van de ‘fijne keuken’ aan de dames uit de elite, kwam er een volkscursus voor het leren bereiden van een ‘burgerpot’ (Gemeentearchief Rotterdam, 2012). Deze volkscursus werd gefinancierd door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Daarnaast werd de school gebruikt voor het verschaffen van diners aan particulieren, zodat er ook een afzetgebied kwam voor de ‘toebereide gerechten’(Gemeentearchief Rotterdam, 2012). De Wet op Nijverheidsonderwijs van 1919 zette de ‘kookschool’ of ‘industrieschool’ om in huishoudscholen. Dit onderwijs was bestemd voor de toekomstige huisvrouw, hulp in de huishouding, dienstbode of lerares (Boekholt & De Booy, 1987). Met de Nijverheidsonderwijswet werden alle huishoudscholen officieel erkend, waarmee ook officiële erkenning kwam voor de waarde van huishoudscholen voor de ontwikkeling van meisjes in Nederland (Meijer, 2012).
Kookboek der Rotterdamsche kookschool, voorpagina
Bladzijde
uit
het
hoofdstuk
‘Visch’.
Onderaan
het
citaat
Literatuur Boekholt, P.Th.F.M., & Booy, E.P. de (1987). Geschiedenis van de school in Nederland: vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd. Assen: Van Gorcum. Gemeentearchief Rotterdam. (2012). N.V. De Rotterdamsche Kookschool. Archief 127. Geraadpleegd op http://www.archieven.nl/ Los, E. (2012). De canon van het onderwijs. Amsterdam: Boom. Meijer, R. (2012). Geschiedenis van het Amersfoortse huishoudonderwijs. Hilversum: Verloren. Poelstra, J. (1996). Luiden van een andere beweging: huishoudelijke arbeid in Nederland (1840-1920). Amsterdam: Het Spinhuis.