zen ^P /
r;
van Jansie Bourn
r—
Liedjes bij Veilig leren lezen
Leesboekje 1
Leerstofkern Duimeliesie 1. De boom heeft zeven takken 2. In het midden van het bos 3. Er brandt een vuur Leerstofkern De school 4. De weg naar school 5. Op school 6. De school gaat aan
Leerstofkern De dierentuin I. Naar de dierentuin 8. Wat gek
Leerstofkern Spel en speelgoed 9. In de speeltuin 10. Ik vlieg als een vlinder II. Overal zit iets
12. Hallo, meneer de oppasser
Leesboekje 2
Leesboekje 3
Een dag bij Kees en Miep 21. Nog in bed 22. Ontbijt
23. Nou moet je toch eens horen 24. Koek
25. Zuurkool met worst 26. Dag Kees, dag Miep, dag mama
Leesboekje 4 Wat gaan we doen? 27. In de bieb
28. In de leeshoek 29. Knutsellied
30. Naar de supermarkt 31. Het autootje
32. Een kijkdoos 33. Mijn papa heeft een strop 34. Ganzenbord
Leesboekje 5
Leerstofkern Sneeuwwitje
Wat een pret
13. Sneeuwwitje
35. Ik wil een beest 36. Je bent jarig
Leerstofkern Naar het bos 14. In het bos is een weg
37. Poesje
38. Wat eng
15. Pfff
39. Op de ijsbaan
16. Door het niemandsdal
40. Jan, de sneeuwman 41. Het lelijke jonge eendje
Leerstofkern In de keuken 17. In de keuken
18. In de keuken is het leuk, he 19. Afwassen
Leesboekje 6 Een mooie boel
42. Bij de bakker Leerstofkern Klein Duimpje 20. Klein Duimpje
43. De dokter 44. Alles op z'n kop 45. In de tent
Leesboekje 7
Circus O-ki-do
Leesboekje 10 Het droevige huis
46. Ik verhuis
63. Arme vogel Job
47. Vroeg op de dag 48. In het circus 49. Otto, mijn vriend
65. De dierenshop
50. Lariekoek
51. Leida, de grapheks
64. Wil je wel eens weten
66. Verkleedpartij 67. Bejaardenhuis
68. Jong en oud 69. Smartlap
Leesboekje 3 Wat een poppenkast 52. Bah, wat een weer
53. Woensdagmiddag in de regen
54. Kijk daar, de poppen van de poppenkast
55. Jan Klaassen en Katrijn
Leesboekje 11 De gelaarsde kat
70. Hoei, wat een woei 71. De molen
72. De markies van Karabas 73. De sprookjes verkeerd
56. Rommellied 57. In de poppenkast 58. Kikkerlied
Leesboekje 12 Daan en Marieke 74. De lift
Leesboekje 9 Doornroosje
59. Wie kent het sprookje? 60. Het kasteel 61. Doornroosje 62. Altijd wat
75. Mevrouw De Vries 76. Rommelruimrocker
Voorwoord
Het is niet verstandig het onderwijs aan jonge kinderen sterk te verbrokkelen. Bijna iedereen is er momenteel van overtuigd dat een strenge vakkensplitsing bij jonge kinderen vervreemdend werkt. De integratie van kleuteronderwijs en lager onderwijs heeft het d66rbreken van dit inzicht alleen maar bevorderd en versneld. Ook organisatorisch zijn er ontwikkelingen te zien die duidelijk maken dat er wel degelijk een belangrijke invloed uitgaat van het kleuteronderwijs op het lager onderwijs. Steeds meer lagere scholen gaan in de onderbouw het werken in hoeken invoeren. Deze werkwijze is in de kleuterscholen al jaren gangbaar. Verder is in het lager onderwijs ook een herwaardering van het spel waar te nemen. Het spel gaat met name in de onderbouw
van de lagere school een belangrijkere plaats innemen dan tot nu toe het geval was. De breuk tussen kleuteronderwijs en lager onder wijs wordt daardoor minder nadrukkelijk. Caesar
schrijft
in
de
handleiding
bij
de
leesmethode Veilig leren lezen over dit onder-
dat aanwezig is, wordt een klaslokaal een ,,levend stukje wereld" waar het kind zich thuis voelt en waar het zich naar hartelust kan ontvvikkelen. Of een leerstofkern werkelijk de aandacht van de leerlingen gaande weet te houden, hangt voor een groot gedeelte af van de leer kracht. Bij de opzet van de methode Veilig le ren lezen is de stof zo gekozen, dat zij er zich in het algemeen toe leent te worden verwerkt in leerstofkernen ..." (Handl. 1, p. 59). De mogelijkheid om zang op te nemen in het
geheel van leerstofkernen is door de uitgave van liedjes bij Veilig leren lezen duidelijk vergroot. Wim Schelling, werkzaam als muziekconsulent, heeft liedjes geschreven die aansluiten bij de onderwerpen die in de twaalf leesboekjes van de methode aan de orde zijn. Zo is er bijvoorbeeld een liedje voor het prille be gin van het leren lezen waarin het woord ,,boom" centraal staat. Voor iedere fase van het leren lezen is er nu een aantal liedjes, speciaal geschreven voor gebruik bij de methode
Veilig leren lezen.
werp ondermeer het volgende: ,,Het mag als
Het is niet de bedoeling geweest van de auteur
bekend worden verondersteld, dat uit didac-
om
tisch oogpunt beschouvvd het niet gewenst is in
voor de onderbouw. De liedjes zijn geschreven
het onderwijs aan jonge kinderen een strenge
om het onderwijs te verlevendigen met liedjes
vakkenscheiding door te voeren. Het werken
die aansluiten bij de onderwerpen die op een bepaald moment centraal staan. De kinderen
met leerstofkernen is dan ook vrij algemeen.
hiermee een muziekmethode te maken
We-
moeten het zingen van de liedjes ervaren als een prettige, vrolijke activiteit, als een plezie-
reldorientatie, lezen, taal, schrijven, tekenen,
rige afwisseling van de vaak inspannende lees-
zang en eventueel ook rekenen en lichamelijke
activiteiten. Deze bundel kan echter niet vervangend zijn voor een muziekmethode. De au
Rondom een centrale leerstof worden de ver-
schillende
activiteiten
geconcentreerd.
oefening kunnen worden opgenomen in een
groot geheel. Het werken met leerstofkernen is niet zo eenvoudig als misschien op het eerste
gezicht lijkt, omdat de aard van elk vak bepaalde eisen stelt aan de volgorde van de leerstof. Als de betreffende leerkracht er niets voor ,,voelt", zal het werken met leerstofker nen op een mislukking uitlopen. Het vereist nogal wat initiatief van de leerkracht, maar als
teur benadrukt dat de muzikale vorming van kinderen niet voldoende wordt gewaarborgd, louter en alleen door het zingen van de liedjes uit deze bundel. Wel kan deze uitgave ertoe bijdragen het muziekonderwijs inhoudelijk
geslalte te geven. Daartoe geeft de auteur bij ieder lied allerlei suggesties voor aansluitende expressie-aktiviteiten.
Het pakket ,,Liedjes bij Veilig leren lezen"
leren kennen. Ditzelfde geldt uiteraard voor
bestaat uit drie onderdelen: een liedbundel en
de kinderen. Het is uitdrukkelijk niet de be-
twee muziekcassettes. De totale speelduur van
doeling van de auteur cassettes aan te bieden
de muziekcassettes is een uur en vijftien minu-
om kinderen bij het afspelen mee te laten zin-
ten. Op de eerste muziekcassette staan de lied
gen. Vanuit muziekdidactisch oogpunt bezien
jes bij de leesboekjes 1 tot en met 5 (de liedjes
is dit niet gewenst. Met opzet is de begeleiding
1-41), op de tweede cassette staan de liedjes bij plaats van de liedjes op de muziekcassette is
van de liedjes eenvoudig gehouden. Het is na melijk mogelijk om met eenvoudige instrumentjes de liedjes te begeleiden, ook in de
niet aangegeven door middel van de teller op
klas.
de
leesboekjes 6-12 (de liedjes 42-76).
De
de cassetterecorder. Deze tellers zijn namelijk
ding zou alleen maar verwarrend werken. Op
Tenslotte is een woord van dank op z'n plaats. Allereerst aan het Amersfoorts Jeugdkoor o.l.v. Wim Sweers. De leden van dit koor heb-
de muziekcassette wordt wel voor elk liedje de
ben veel vrije tijd gei'nvesteerd om de opnames
titel en het nummer van het liedje gezegd. De nummering van de liedjes op de cassetteband-
van de liedjes te doen slagen. Verder aan Wim
niet gestandaardiseerd; ze verschillen tussen de merken onderling. Een dergelijke aandui-
jes correspondeert met de nummering in deze
liedbundel. Hierdoor zijn de liedjes toch eenvoudig op de cassette op te zoeken. Wat is nu de functie van de cassettebandjes? De voornaamste functie is de kennismakingsfunctie. Door het beluisteren van het lied op het cassettebandje kan de leerkracht, ook de minder muzikale leerkracht, snel de melodie
Sweers voor de coordinate van werkzaamheden en de medewerking aan deze liedbundel,
en aan Karin van Tongeren en Marijke Sweers die samen met Wim Schelling als solisten de zang verzorgden. Zonder het aanstekelijke enthousiasme van Wim Schelling zou deze uitgave er echter niet gekomen zijn. De uitgever hoopt dat de kinderen en hun leerkrachten er veel plezier aan zullen beleven. Huub Lucas
didactisch medewerker bij Uitgeverij Zwijsen.
1. De boom heeft zeven takken
Een boom uitbeelden. Naar aanleiding van <++
het liedje kan men enkele kinderen een
boom laten uitbeelden. De andere kinderen zingen eerst het lied. Als het lied is afgelo-
pen, imiteren ze de wind door heel hard te blazen. Als de wind opsteekt, gaan de bomen bewegen en beginnen ze te kraken.
Geluiden nadocn. In de boom kun je verschillende geluiden horen: takken kraken,
vogeltjes fluiten, blaadjes ritselen door de wind, rupsen eten van de blaadjes. Op een afgesproken teken imiteren de kin deren of een van hen een bepaald geluid. ^<^^p:--.:-r^M
Het eerste vvooid dat de kinderen leren in de methode Veilig leren lezen is: boom. Het
kunnen lezen van dat woordje is voor de kinderen een hele ervaring. Om die reden is er in deze bundel een liedje opgenomen over
een boom. Een eenvoudige bordtekening kan het lied illustreren. Op het bord wordt een boom met zeven takken getekend. Door in de tekening ook andere dingen op te ne-
men kan het lied verder worden uitgebreid. Ook kan men de kinderen zelf nieuwe koepletten laten bedenken. Zo zouden bijvoorbeeld de volgende koepletten kunnen ontstaan:
De boom heeft zeven takken . De boom heeft zeven blaadjes
De boom heeft zeven wortels . De boom heeft zeven
rupsen .
De boom heeft zeven nestjes . De boom heeft zeven vogels . Enzovoort
Op een ander teken is iedereen meteen weer
stil. Bij geluidsspelletjes is het van belang dat ieder zich aan de afspraken houdt. Dus: bij het afgesproken teken stoppen de kinde ren meteen met het maken van het geluid.
Liedje 1
i de
boom heeffc
fe4
S tel E
ze
eens
ze -ven
tak-ken
2. In het midden van het bos
Het liedje ,,In het midden van het bos" is
Wie kan een bepaald geluid het best imite
geschreven naar aanleiding van de tekening
ren? Laat de kinderen goed naar elkaar
op de bladzijden 4 en 5 van leesboekje 1
luisteren. Ook andere geluiden die je in het
van Veilig leren lezen. De woorden van de
bos hoort, kunnen geimiteerd worden. De
eerste leerstofkern - boom, roos, vis, vuur,
kinderen mogen raden waar dit geluid bij
mus, pirn - komen alle zes in de tekst voor.
hoort.
Bij de introductie kan de leerkracht een lied zingen en kijken de kinderen in nun lees
Ademoefening. Bij een zingen van een lied
boekje of ze op de tekening alles zien wat
is een goede ademhaling, op de juiste plaat-
er gezongen wordt.
sen binnen het lied, nodig. We oefenen de
Spel met woordstroken. Als de kinderen het lied goed kennen, kan het volgende spel
je een lekkere dennegeur. Ruik allemaal maar eens. Adem die geur langzaam door je
worden gespeeld. Voor de klas komen zes
neus in (op een teken van de leerkracht) en
kinderen. Ieder kind krijgt een klassikale
(op een ander teken) adem je door de mond
woordstrook. De andere kinderen zingen het
weer uit . . . heee" (zuchtend).
lied. Als de kinderen het woord 'boom' zin
Dit wordt enige keren herhaald. Ruikend in-
gen, steekt het kind met de woordstrook
ademen (alsof je de geur van een heerlijke
'boom' deze in de hoogte.
roos opsnuift) heeft een goede middenrif-
ademhaling spelenderwijs. ,,In het bos ruik
ademhaling tot gevolg.
Wat hoor je in het bos? In het bos, waarover ons liedje gaat, kun je allerlei geluiden
Het lied zingen. De leerkracht geeft de goe
horen. Op een afgesproken teken imiteren
de begintoon van het lied aan. Op een teken
de kinderen of een van hen een bepaald ge-
ademt ieder diep de bosgeur in en op het
luid. Op een ander teken is iedereen meteen
punt waar de inademing stopt, begint men
weer stil. Bij geluidsspelletjes is het belangrijk dat iedereen zich aan de afspraken houdt. Dus: bij een afgesproken teken stoppen alle kinderen meteen met het maken van het geluid. Dit geconcentreerd luisteren en op een afgesproken teken stil zijn, is ook van wezenlijk belang bij auditieve analyse-,
synthese- en discriminatie-oefeningen zoals die bij het leesonderwijs gegeven worden. Klankspel. Hiervoor gebruiken we de woordstroken. De leerkracht of een van de kinderen steekt een woordstrook omhoog,
bijvoorbeeld: vuur. De kinderen maken dan het geluid van het knetteren van het vuur (bijvoorbeeld door een stukje papier in elkaar te frommelen). 10
te zingen. Probeer de kinderen op die ene adem te laten doorzingen tot en met het woordje 'vis' aan het eind van de eerste notenbalk. Daar ademt iedereen opnieuw in en
zingt door tot en met het woordje 'is' aan
het eind van de tweede notenbalk. Liedbegeleiding. De kinderen kunnen bij het
zingen van de woorden boom, roos, vis, vuur, mus, pirn in de handen klappen. De leerkracht kan op de blokfluit de melodie meespelen bij het aanleren van het lied en zodra de klas het lied goed kent, hierbij een eenvoudige tweede stem meespelen. Zie onderaan de pagina hiernaast.
in
de boom zie
bii het vuur is
y
dui - me -lies - je Bes I
het mid-den
ik
in
zie
de
je
'
weet je
C7
Liedje 2
muis
een mus
■
vrouw-tje
■
van het bos
plas een
wie dat
nog zcns
in de boom zie ik een mus
en spetter spet
in de pan een vis tjiep, tjiep, tjiep
duimeliesje en de roos
weet jij wie dat is?
pirn is op het pad in het midden van het bos hoor je nog eens wat.
vis
is
r-
wat
11
3. Er brandt een vuur
In het lied ,,Er brandt een vuur" komen
Maat en ritme. Als de kinderen het liedje
vijf van de zes woorden uit de leerstofkern
goed kennen, kan men aan het eind van
,,Duimeliesje" voor. Alleen het vvoord
elke regel het tegenritme of contrastritme
'pirn' ontbreekt. Men kan de kinderen dit
laten klappen.
zelf laten ontdekken. Voor de klas staan zes
kinderen. Ieder kind heeft een wandplaat.
er brandt een vuur
De leerkracht zingt het lied. Als een kind
(als ritmesteun)
het vvoord hoort waarvan het de wandplaat heeft, draait het zich om, zodat de klas die
x
x
*
brandt een vuur
n
in het bos
wandplaat niet meer ziet. Tenslotte ziet de klas alleen maar nog de wandplaat van pim.
(als ritmesteun)
Dat woord komt dus niet in de tekst voor.
De plaatsen waar dat ritme geklapt kan
Om alle woorden in het lied te laten voorkomen, kan men de laatste regel veranderen in: ,,Pim brengt een rode roos voor Duimeliesje mee". Of: ,,Een rode roos brengt Duimeliesje voor Pim mee".
in het bos
worden, zijn boven de notenbalken aangegeven.
Het lied lijkt wat op een cowboylied. ,,Stel je voor, dat je als cowboy op een galopperend paard zit en je wipt in het zadel terwijl je het lied zingt." Het lied wordt gezongen
Lied aanleren. De suggestie aan de kinderen
en de kinderen maken er de beweging bij
voor een goede inademing voorafgaand aan
van het rijden op een paard. Het paard kan
de inzet van het lied is: ,,We ruiken allemaal de geur van het brandende houtvuur". Probeer steeds op een adem door te zingen
sneller of langzamer galopperen (we zingen
dan ook iets vlugger, langzamer) en de be weging 'in het zadel' past zich hierbij aan.
tot aan bos, mos, zee, en mee. De ademha-
lingsplaatsen zijn in dit lied niet door komma's aangegeven, maar door een rustteken in de notenbalk: 7
lopen op de maat van het liedje:
We zingen de woorden vuur, bos, enz. niet extra lang, maar zoals je ze normaal uitspreekt. De muzikale notatie zou de indruk
er brandt een vuur
kunnen wekken, dat de woorden lang aangehouden moeten worden. De notatie met open noten is echter gekozen om het notenbeeld niet moeilijker te maken dan strikt noodzakelijk.
Bewegings-ritmespel. Maak een namaak-
kampvuur en laat de kinderen er omheen
12
in het 3
4
* 23 er wipt A een|mus ,
bos
12
3
4
Een trom of schellenstokje kan de maat on-
dersteunen. Deze maat is dezelfde als die
Variaties op het lied. We laten de regels 'in het bos', 'op het mos', 'in de zee' als een echo herhalen. Hiertoe wordt de klas in twee groepen verdeeld: de ene groep zingt het lied, de andere is 'echo'. 12
^aM^«KadBW^
van het wippen in het zadel. Als iemand op een ander instrument, zoals bijv. een tarn- boerijn het contrastritme speelt, dan wordt dit samen met het zingen van het lied een leuke indianendans.
Liedje 3
i
i
i
n
1
i
-arr
er brandteen
\n
vuur
het
bos
n
er
wipt een
er zwzmkeen
mvs
vis
op
in
het
de
mos
zee
F
een
ro-de
roos bren^tdi/i-me-lies-je
voor ons
mee.
13
4. De weg naar school
De tweede leerstofkern in de methode Veilig
leren lezen heet: de school. In deze leerstof
kern worden de volgende woorden als totaliteit aangeleerd: kees, miep, school, bel, boek, raam.
Een van de liedjes, die voor deze leerstof kern geschreven zijn, gaat over de weg naar school. De weg naar school is voor de kinderen een speciale weg. Ze lopen die weg bijna dagelijks enkele keren. Ze kennen de
huizen en de winkels langs die weg, de au to's die er geparkeerd staan, de trottoirtegels die los liggen, de honden die 's morgens worden uitgelaten.
Ritme. Je kunt op verschillende manieren lopen: slenteren, rennen, huppelen, hinke-
Uitbeelden. In de klas kan de straat uit het
len, springen. Elke manier van lopen heeft
liedje worden uitgebeeld. Sommige kinderen
zijn eigen ritme. Een kind loopt op een be-
zijn de bomen die langs de weg staan, ande-
paalde manier door de klas, de leerkracht
re kinderen de auto's en weer andere kinde
begeleidt het loopritme met de trom.
ren zijn de huizen. De overblijvende kinde
De leerkracht speelt een ritme en vraagt de
ren lopen langs de huizen en tussen de au
kinderen hoe die daarop zouden lopen.
to's en de bomen door naar school. Terwijl
ze naar school toe lopen zingen ze het liedje.
Geluiden. De leerkracht vertelt een verhaal-
tje over Kees en Miep die naar school gaan.
A. M I
slen-te-ren
m i
A. Jt> A |
slen-te-ren
rn
hup-pe-len
hup-pe-len
ren-nen
ren-nen
spri-ngen
spri-ngen
enz.
| enz.
Ze lopen door een drukke straat . . . (hier kan een bandje met opgenomen straatgelui-
den afgespeeld worden). De kinderen raden welke geluiden ze horen. Of de kinderen gaan naar buiten en luisteren naar de straatgeluiden vlakbij school. Ze kunnen ook een tekening maken van hun eigen weg naar school. Daarop moeten dingen voorkomen
die geluid maken. Een paar kinderen mogen vertellen welke 'geluiden' er op hun teke ning voorkomen. (Mensen praten, een kind huilt, auto's of brommers rijden voorbij, de wind waait door de boomtakken . . .)
14
Liedbegeleiding. Als de kinderen het lied kennen, kan de leerkracht het lied op de blokfluit begeleiden met een tweede stem Zie onderaan de pagina hiernaast.
Liedje 4
de weg naar school
staan
D
ou-de bo-men, ze
E7
en ze kreunen wat, de
A
een zegt dit de
D
weg naar
ze-ven
an-der
dat
A?
school,
D
zo maar op
het
pad.
A
e-ven
mee;
1234567.
D
zo dot was dan dat.
bij de weg naar school staan zeven oude auto's ze starten en ze steunen wat
de een zegt dit de ander dat bij de weg naar school zo maar op het pad bij de weg naar school staan zeven oude huizen ze staan van steen en steunen wat
de een zegt dit de ander dat bij de weg naar school zo maar op het pad.
tel je even mee: 12 3 4 5 6 7
15
jjr
5. Op school
Liedbegeleiding. Bij de liedjes zijn de akkoorden voor begeleiding aangegeven. Dit is gemakkelijk voor wie gitaar speelt en zo de liedjes kan meespelen. Ook voor begeleiding door een klokkenspel of xylofoon kunnen deze akkoorden hun nut hebben. We spelen dan een basmelodie door de bastonen van
het akkoord te spelen. Dat zijn de tonen die in letters boven de melodie zijn aangegeven. Bij C7 spelen we een C. Bij a min spelen we een A. Zo kan de leerkracht bij het lied 'Op school' een basmelodie spelen over drie to nen (overbodige klankstaven er eventueel tevoren afhalen). De basmelodie treft u aan
onderaan de pagina hiernaast.
In de tekst van dit liedje komen enkele woorden voor die in de leerstofkern 'De school' geleerd zijn, namelijk: school, raam, boek, bel, kees, miep. Schrijf de woorden in deze volgorde op het bord. Als de kinderen een woord horen, geven ze een klap in de handen. De woorden kunnen ook op kaartjes geschreven worden. Enkele kinderen krijgen elk een kaartje en een slaginstrument. Het lied wordt gezongen. Wie een instrument heeft, speelt daarop zodra 'zijn' woord gezongen wordt. dichtbij het
Ik zit op instr. 1
instr. 2
Het wordt moeilijker als de klas die woordjes in het lied moet overslaan en alleen de instrumenten op dat moment mogen spelen, Melodie. Dit liedje kan op twee melodieen
gezongen worden: op de melodie van 'Op school' en op het eerste deel van het liedje 'De school gaat aan' (liedje 6).
16
c
F
G
Liedje 5
\k
zit
op school dicht
by
het raam
\k
F
lees
boek
een
c
bel
naam
G7
dan
en
C
loop
ik
vlug
met
i en
rrnep
C j2
myn
F
de
kees
en
F
huis
nciar
C
F
G7
C
te
F
-
rug.
C
U
F
17
6. De school gaat aan
moet daarom langzamer gezongen worden dan het eerste. De opbouw van het lied is: deel A (snel); daarna deel B (iets langza mer), deel A (weer wat sneller gezongen).
Ritme. In deel A kan het contrastritme meegeklapt of gespeeld worden:
n i
steunwoorden: kees en miep
De tekst van het liedje 'Op school' past ook op de melodie van het eerste deel (A) van
Liedbegeleiding. Het contrastritme kan als 'bourdon' (d.w.z. ritme en melodiepatroon gaan het hele lied op dezelfde manier constant door) meegespeeld worden op klokkenspel, xylofoon of klankstaven (met de tonen D en A). Als voorspel kan met de ritme-instrumenten het ritme van het lied gespeeld worden en met de klankstaven het contrastritme. Zie onderaan deze pagina.
dit lied. De woordjes kees, miep, school, bel, boek
In deel B geven de kinderen een klap in de handen bij de woordjes kees, miep, school,
en raam komen zowel in het eerste als in het tweede deel voor. In het eerste deel staan ze door elkaar, in het tweede deel in
bel, boek, raam.
de volgorde van het leesboekje (zie lees-
boekje 1, biz. 6). De woordjes worden op het bord geschreven en bij het zingen van
het tweede deel: 'Hier lees ik . . .' wijst iemand de woordjes aan. Dit tweede deel
de school gaat
aan
en
by
heb
raam
18
SIIBSxir-'^-i.'^a •■■II.
Liedje 6
D
de
school gaat
n
aan
en
by het
raam
n zien
kces en
de juf-frouw
miep
(lan^zamer) G
D
A
sbaan. n 0
hier
fine-
0
0
lees ik kees,hier lees ikmfcp,hier lees ik school en denk ik diep, ja
G
D 0
hier staat bel en
Ej 0
A D.C
1
hier staat boek en
raam in
de - ze
hoek.
D.C.= hicrna@herhalen. de school gaat aan en bij het raam zien kees en miep de juffrouw staan.
hoor je de bel stop dan het spel en lees een boek je kan het well hier lees ik kees hier lees ik miep
hier lees ik school
en denk ik diep ja hier staat bel en hier staat boek en raam in deze hoek.
19
"t.
7. Naar de dierentuin
De derde leerstofkern van Veilig leren lezen heeft de dierentuin als onderwerp. Op de pagina's 12 en 13 van leesboekje 1 staat een
dierentuin getekend. Sommige kinderen hebben nog nooit een bezoek aan een dieren tuin gebtacht. Zij kennen misschien wel een kinderboerderij. Daarom is aan dit lied een koeplet over een bezoek aan een kinderboer
Met geluiden kunnen we een dier typeren:
met het slaan op de trom beelden we het zware langzame lopen van de olifant uit; met het over de toetsen van de xylofoon of het klokkenspel heenroetsjen de aap die de boom inklimt en er weer uit. Ook bij dit lied kunnen we de bastonen op een klokkenspei spelen. Bij het refrein 'ga
derij toegevoegd.
je mee' kunnen we met bastonen het con
Lied aanleren. Bij het aanleren van het lied kunnen de kinderen het contrastritme klappen. Ze klappen dan op de steunwoorden
pagina.
trastritme meespelen. Zie onderaan deze
'ga mee\ ga je mee (ga mee) met de bus (ga mee)
Het liedje moet enthousiast gezongen wor
den: ,,net alsof we op schoolreisje gaan". Liedbegeleiding. Als gezongen wordt: 'Ik zie
Luisteren naar muziek. Als we over de grammofoonplaat 'Carnaval der dieren' van
Saint Saens beschikken, kunnen we daarvan een stukje laten horen, bijvoorbeeld hoe een bepaald dier door een instrument wordt uitgebeeld. Tijdens het luisteren kunnen de kinderen dat dier dan tekenen. Als we het fragment herhalen, kunnen enkele kinderen het dier uitbeelden. Echt luisteren naar mu
een aap, een olifant, een papegaai, een krokodiF, dan kijken de kinderen bij het noemen van elk dier steeds een andere kant uit. Dit kan begeleid worden met een slag op de
van een opdracht: Wat hoor je? Kun je je
trom:
er iets bij voorstellen? Probeer eens te teke
ziek moet geleerd worden. Op school luisteren naar muziek kan het best vergezeld gaan
nen wat je je erbij voorstelt. Laat aanvanik zie een aap, een o-li-fant,
a
i.
een pa-pe-gaai, een kro-ko-dil.
kelijk de luisteropdrachten kort duren. Op geluidsplaten voor smalfilmers staan ook vaak dierengeluiden. De kinderen raden welk dier een bepaald geluid maakt.
re frein
ga je
± koeplet G
20
mee
enz.
fine
Liedje 7
fyn
C
om
4
eens een
keer - tje
A
de
Q?
fine
Ik
zie een
C
gaai, een kro-ko-dil, D?
zeg - gen
in
die -ren-tuin te
c
aap, een
o - li-fant,ecn pa- pe
Gj
de dle-ren - tuin
C
is toch hetcin-de je kan
G
wat
je
wil.
ga je mee? op de fiets
naar de boerderij ga je mee? want het is fijn
1
1.
1
2.
i
3.
ik zie een big, een wilde gans
een bonte koe, een kleine geit de boerderij is toch het einde daarom blijven we een tijd. 1
2
3
om eens een keertje op de boerderij te zijn
21
8. Wat gek
Op pagina 13 van leesboekje 1 staat een olifant met een pet. Die gekke situatie was de aanleiding om een liedje te maken over dol-
le, dwaze, vreemde situaties. Wat gek: een mus met een peer in zijn bek, een aap met
een das om zijn nek, een muis met een kat in zijn bek. Ongetwijfeld zijn de kinderen
in staat nog meer komische situaties te bedenken.
Maat en ritme. De kinderen kunnen het contrastritme na 'wat gek' meeklappen, of daarbij zeggen:
De leerkracht kan kaartjes maken met daarop getekend een peer, een bek, een mug, enz. Afmetingen van een kaart ongeveer 20 cmx30 cm.
Enkele kinderen krijgen zo'n kaartje en een slaginstrument. Zij spelen zodra 'hun woordje' gezongen wordt.
Een leuk ritmespel is het noemen van dierenamen en deze dan klappen. De leerkracht kiest drie dieren, tekent die op het bord en vraagt de kinderen te raden welk dier ge klapt wordt.
j
aap te gek
■
-
A
A r*
A ■■
i
w^
enz.
koeplet:
in ±7
22
r*
r^
n j
kro-ko-dil
onderaan deze pagina.
worden geklapt of meegespeeld op een slaginstrument:
A| A
j j
e-zel
__
Liedbegeleiding. Op een klokkenspel kan de leerkracht een basmelodie meespelen. Zie
Bij dit liedje kan gemakkelijk de maat
ten mus met t een peer in i een zijn bek
,
f>
een
Liedje 8
i
B? 0
mus
een
0
met cen
mier
en
een
mug .,
em
wat
it,
muis
gek ,
is
hy
met
bck.
zn
G
ge - sprek. een
aap
koe
wat
een
D
met een
gek
(ek? wat
kat
een
met cen das om 2V1
A
een
i
in
m
G
V?
4
peer
>
hoed
een
gek
in
by
slurf
hek.
met een pefc, kyk
wat
zn
het
hy
een
bek.
23
9. In de speeltuin
De vierde leerstofkern in leesboekje 1 van Veilig leren lezen heeft als onderwerp ,,Spel en speelgoed". In deze leerstofkern
komt onder andere het vvoord wip aan de orde en wordt het verhaal verteld van een
bezoek aan een speeltuin. Het lied ,,In de speeltuin" is daarom bij uitstek geschikt om tijdens deze leerstofkern aan te leren.
Lied aanleren. In de melodie zit het idee 'omhoog - omlaag' verweven. Het liedje wordt eerst aangeleerd zonder het glijeffect na 'glijden' en zonder de octaafsprong om hoog bij 'sip'. Daarna leren we achtereen-
volgens: het afglijden omlaag, na het afglijden, 'als je op de grond terechtkomt', een stamp met de voeten k
een hoi-roep, een octaaf hoger dan 'sip' (een D).
Grafische partituur. De leerkracht tekent op het bord een schematische glijbaan.
We kunnen dit ook met instrumenten uitbeelden. De trap van de glijbaan op: een
steeds hogere toon met het klokkenspel. Het afglijden: langs de toetsen omlaag roetsjen. Het neerkomen: een slag op trom of tamboerijn. Kees en Miep gaan vlak na elkaar de glijbaan af! Laat dit met instrumenten horen.
Een raadspelletje: Een kind wordt de klas uitgestuurd. De leerkracht tekent een paar
glijbanen op het bord: een hoge, korte; een lage, lange; een die recht omlaag gaat; een
met hobbels (zoiets hoor je aan het sireneachtige geluid). De klas maakt het geluid dat hoort bij een van de glijbanen. Het Eerst lopen we de metalen traptreden op:
kind dat mag raden, wijst een glijbaan aan.
geluid tink-tonk (met de mond). Met de aanwijsstok laten we zien waar we zijn. Bovenaan de glijbaan glijden we omlaag. We maken het geluid van het afglijden uit
Liedbegeleiding. De leerkracht kan, zodra de kinderen het lied goed kennen, hierbij een tweede stem op de blokfluit meespelen.
het liedje. Als we beneden zijn, stampen we
allemaal tegelijk op de grond. De leerkracht tekent nog twee glijbanen. Welk geluid zou hierbij horen?
24
Zie onderaan de pagina hiernaast. Laat die melodie ook eens apart horen en'
vraag de kinderen, aan welk ander liedje de ze melodie hen doet denken (aan het liedje 'de dierentuin').
Liedje 9
*
ik
stdfc
f
zib
op
*
de schorti-mel
en
ik
schotn-mel
A
D
zib
op
zifc
op
de
wip-plank
de
en
gly-baan
ik
en
ik
gly
A
in
de
speel - fcuin
ik
wip
dan D
kykt er
nie-mand
sip,
hoy!
ik zit op de schommel en ik schommel ik zit op de wipplank en ik wip ik zit op de glijbaan en ik glij dan 'k heb een buil en m'n tanden door m'n lip au
£
25
10. Ik vlieg als een vlinder
Klankspel. Er zwemt een vis in het water. Het nu eens sneller, dan weer langzamer
heen en weer zwemmen, omhoog, omlaag, hoor je op een xylofoon of klokkenspel (met het stokje heen en weer over de toetsen).
Er dartelt een vlinder rondom de bloemen
langs de waterkant: trrrr met een triangel en de vlinder vliegt verder. Daar kom ik aan met een roeibootje: de roeiriemen plonzen steeds in het water: plons . . . plons . . . plons. De vis en de vlinder vluchten snel naar een rustiger plekje. De leerkracht spreekt tevoren met de kinderen af, hoe het klankspel zal eindigen.
Dit liedje kan gebruikt worden als muzikale omlijsting bij een uitbeeldingsspel. Het lied
Liedbegeleiding. Bij dit liedje kan op de
je wordt eerst goed aangeleerd, zodat de kinderen het probleemloos kunnen zingen. Als de kinderen het lied kennen, worden de gebaren erbij geleerd: de vlinder vliegt, de vis zwemt, ik vaar in een bootje (roeibeweging), ik zit op het hek. Het uitbeeldingsspel kan als volgt verlopen: De kinderen zitten in een kring en zingen het lied. In het midden van de kring staat een kind dat na afloop van het lied iets gaat
blokfluit een tweede stem worden mee-
uitbeelden. Als de kinderen de regel ,,en nu mag je even raden wat dit is" gezongen hebben, begint het kind in de kring met uit beelden. De andere kinderen proberen te ra den wat er wordt uitgebeeld.
26
gespeeld of met de basmelodie kan men het lied op een klokkenspel begeleiden. Zie onderaan de pagina hiernaast.
Liedje 10
iky
vlieg
ik D
een vlin - der
A
zwem
in
de
op
is
en
nu
nu
mag
A
mag
je
e-ven
ra-den w^tdft
A
je
ik
ik vaar in een boofc-je e« ik
D
en
luchfc.
D
hefc hek
G
de Q
vis
bm
zit:
in
D?
vy-ver als een
D
D
als
e-ven
D
ra-den wat difc
is.
tweede stem
J 1
J
J
r=r-r
j
j
basmelodie
TJ"
r J
TT"
r 27
11. Overal zit iets
Liedbegeleiding. De leerkracht verdeelt de klas in twee groepen. Op het bord komen twee rijtjes woorden: boom
In de leerstofkern ,,Spel en speelgoed" komt ook het woord zit voor. De kinderen komen dit woord in allerlei combinaties tegen in het leesboekje, zoals: kees zit op een
boom, zit oom op de wip?, pirn zit op een bloem, de aap zit in de boom, enzovoort. Het lied ,,Overal zit iets" speelt hierop in. Het is goed mogelijk om dit lied samen met de kinderen verder uit te breiden.
28
aap
bus
mus
net
vis
oom
bus
De ene groep klapt tijdens het zingen in de handen bij de woorden van het linkerrijtje; de andere groep doet dit bij de woorden van het rechterrijtje. Bij het woord bezoek gebruikt een kind een schellenstokje of tarnboerijn. Bij boek slaat iemand op de trom.
Liedje 11
D
boom
bus
zib
een mus,
in
zib
beb
D
oom
in
de
bus,
by
myn
een
aap,
op
neb
zib een vis,
D
V?
moc
zit m'n zus,
D
pa
zit
be-zoek en
ik
zelF
de
by myn
by myn D
zib
be le-zen in een
boek.
29
12. Hallo, meneer de oppasser
Het liedje ,,Hallo, meneer de oppasser" is gebaseerd op de vertelplaat op pagina 19 van vverkboekje 1. In Handleiding 1 bij Veilig leren lezen worden suggesties gegeven
voor het gebruik van deze vertelplaat: de kinderen krijgen de gelegenheid te vertellen wat ze zien, ze leggen woordkaartjes op de juiste plaatsen in de tekening, of ze leggen naar aanleiding van de tekening zinnetjes op de letterdoos. Na deze aktiviteiten vormt het liedje ,,Hallo, meneer de oppasser" een feestelijke afsluiting.
Lied aanleren. Een goede manier om dit lied aan te leren, is het voor te zingen en daarna de kinderen regel voor regel, achteraan te beginnen, te laten meezingen.
Let erop, dat de noot op 'zijn' van 'zijn
pet' de eerste keer kort duurt J>, en bij de herhaling langer J.
Een voordeel van het instuderen van achteren naar voren is, dat de kinderen dan bij het zingen steeds een regel tegenkomen die ze al kennen, hetgeen de zekerheid bij het zingen ten goede komt. Wie bij het instude ren begint vanaf de eerste regel, zal bemerken, dat het aarzelender gezongen wordt, naar mate het lied vordert.
De uitroep ooooo js een uitroep van schrik. Het teken onder de uitroep is een aanwij-
Maat en ritme. De kinderen kunnen de maat meeklappen alleen met de handen of afwisselend een klap in de handen en een klap op de knieen:
hal
-To me-neer de (hand) (knie)
I
I;
op-pas-ser, weet
(hand)
(knie)
De klas kan ook in twee groepen verdeeld worden: de ene groep klapt in de handen, de andere slaat op de knieen. Men kan het ook als volgt doen: groep I klapt in de han den en maakt daarna de beweging alsof ze op de knieen slaan; groep 2 doet het omge-
keerd: slaat echt op de knieen, maar doet alsof ze in hun handen klappen.
Verhaal bij een lied. Dit liedje vertelt een verhaal. Dat verhaaltje is geschreven door naar de tekening op bladzijde 19 van werkboekje 1 van Veilig leren lezen te kijken. Omgekeerd kunnen we ook een tekening maken bij een verhalend stuk muziek. De leerkracht kan het verhaal vertellen van de Tovenaarsleerling en vervolgens de muziek van Paul Dukas laten horen. Al luisterend kunnen de kinderen hierbij een tekening maken van de betoverde bezems die in de tovenaarswerkplaats een chaos aanrichten,
zing dat we zacht beginnen en langzamer-
wat pas ophoudt, als de tovenaar terug-
hand sterker oooooo roepen. Klinkt een uit roep ooo van bewondering of van verbazing (bijvoorbeeld als je iemand in het circus heel moeilijke toeren ziet doen) net zo? Of een uitroep van teleurstelling, als iedereen in het voetbalstadion ooo roept als de bal tegen de paal gaat? De kinderen kunnen die oooo-roepen nadoen en letten daarbij op de
komt.
verschillen.
30
Liedje 12
hoi -
-
lo
me - neep
dc
op - pas -5er,
vveet
c
wafr
U
ik
zie?
hier
de
C
15
± o
-
li - fanb
staat
C
dric,
op
een
poofc, zyn
pet heeft num-mcr
G7
zyn
pet
hceft num —
C
wer
drie.
de mus mept een banaan omhoog de aap vangt die dan op de bus, de kar, de vis, het boek
straks ligt het op z'n kop straks ligt het op z'n kop kaboe, de dvverg, wijst hen de weg
muis! naar de paddestoel meneer de oppasser kom snel
het is een mooie boel het is een mooie boel hallo meneer de oppasser straks rolt het over straat
het wiebelt voor- en achteruit 000000!
nu bent u dus te laat nu bent u dus te laat!
31
13. Sneeuwwitje
Melodie. Het melodieverloop is te vergelijken met de bergen die Sneeuwwitje ziet. De leerkracht tekent de melodielijn (de bergen) op het bord en wijst tijdens het zingen aan waar men is. Zie de tekening van de melo dielijn elders op deze pagina. Het liedje wordt gezongen in een drie-tels maat, met kleine accenten op 'in het bos over hoge bergen', enz. Goed voordoen is de beste manier om het lied zo goed mogelijk aan te leren.
Het tweede boekje van de methode Veilig leren lezen begint met het sprookje van Sneeuwwitje als leerstofkern. Het lied over Sneeuwwitje kan het best aan het eind van de leerstofkern worden aangeleerd. De drie koepletten van het lied zijn in leesboekje 2 uitgebeeld. Op de pagina's 4 en 5 gaat
Sneeuwwitje naar het huisje van de dvvergen (eerste koepiet), op de pagina's 6 en 7 zijn de kabouters Dop en Nies bezig met vissen (tweede koeplet), op de pagina's 8 en 9 is de afloop van het verhaal te zien (derde koeplet).
Klankspel. Met verschillende instrumenten
kan een klankspel over Sneeuwwitje gemaakt worden. In het liedje komen bosgeluiden voor. Wie weet welke? Op het bord kan een weg getekend worden met alles wat Sneeuwwitje tegenkomt. Dit wordt daarna door instrumenten voorgesteld. Sommige dingen komen meerdere keren voor: bomen, kabouters, dieren in het bos. We lopen gezamenlijk de weg af en als we iets langs de weg tegenkomen, wordt het instrument bespeeld (een slag op de trom; een toon van
het klokkenspel; een tikje op de triangel).
van
32
;w^jjv*,AgiM-giw;
■■-T-=. >.•,:./.
•
'
c;*^
-
Liedje 13
.3
/L—ft V.1/
U
1
D
p
do
em
-J
-j
1
*
in
het
bos
J
o - ver
J—
w
ber - gen
ho - ge
D
A
ziet
sneeuw -
- wit
een
huis
staan.
D
'tis
:!:r3— hefc
em
J— huis
=
— je
van
de
diver - gen D
A
en
zy
is
J—
er
heen - ge -
- gaan
dop en nies zijn bij het water
en een vis gaat in het net de kabouters zien dan later
iemand slapen in hun bed in het bos over hoge bergen heeft de tijd niet stil gestaan bij sneeuvvwitje en de dwergen
vveet jij hoe dat is gegaan . . .?
33
14. In het bos is een weg
Ritmespel. Bij elk woord uit de woordenrijtjes hoort een instrument. Zoiets kan natuurlijk al heel simpel: een lucifersdoosje met enkele erwten erin, of een closetrolletje met vvat zand of grind zijn prachtige schudinstrumenten. Zo zijn er meer mogelijkheden te bedenken voor wie 'echte' instrumen-
ten tekort komt. De kinderen zingen het lied en bij een bepaald woord speelt het daarbij behorende instrument. Sommige instrumenten kunnen het contrastritme spelen:
I
Dit lied behoort tot de leerstofkern ,,Naar
het bos". Het is een stapellied, vvaarin veel woorden voorkomen die de kinderen al kunnen lezen. Bij het aanleren van het lied kan men van deze leesvaardigheid gebruik maken. De kinderen kunnen de tekst veel ge-
makkelijker onthouden als u het volgende op het bord schrijft:
W
bos
- weg
weg
- oom
oom
PUP
- PUP - boom
boom
- kar
kar
- doos
doos
- boek
boek
- roos
34
I
in het bos is een weg (pom pom) Of met klankstaven: achtereenvolgens D - E (do - re); E - Fis (re - mi); Fis - G (mi - fa); A - D (so - lage do).
Stapelliedje. Het stapelliedje kan oneindig lang doorgezongen worden. De laatste regel 'in het boek is een roos' wordt dan weer gevolgd door 'in het bos is een weg, op de weg is een oom', enz.
Als we het lied willen afsluiten, dan zingen we na de laatste regel 'in het boek is een roos' de laatste twee maten van het lied: 'in het bos'. Of: 'rookt een pijp bij de boom in het bos'.
Liedje 14
de
weg
is
een
oom
D
D
oom rookt een
pyp A
A
D
~*—*
rookt een
pyp
by
de
boom.
in
hefc
bos.
bij de boom is een kar
in de kar is een doos in de doos is een boek in het boek is een roos in het bos.
35
15. Pfff
Als het hard waait, dan hoor je in het bos allerlei geluiden. Je hoort het ritselen van de blaadjes, je hoort takken kraken, je hoort eikels en denne-appels uit de bomen vallen. Dit liedje gaat over die geluiden die je in het bos hoort.
regen
Liedje aanleren. Regel 2 (heel zachtjes zegt
ie krak) vraagt speciale aandacht: de melo die is anders dan die van de eerste regel. De eerste regel begint met een dalende terts (so -mi), de tweede regel met een dalende
w .
secunde (so - fa).
Q-
p
tfv
ft q \J -fi
9
hagel
De derde regel beeldt in de melodie de tekst uit: op het eind gaat de melodie omhoog: hij neemt de blaadjes mee (koeplet 1); de ene stijgt meteen (koeplet 2); hij heeft een lange snuit (koeplet 3). De kinderen mogen
hier best met een 'uithaal' zingen. De leerkracht kan dit zelfs met een armbeweging suggereren. Maar pas op voor overdrijving,
storm
vallende eikels
dan wordt het lelijk.
Herfstspel. De leerkracht maakt klankkaarten. Zie de voorbeelden elders op deze pagina. Elke kaart stelt een geluid voor. Met instrumenten worden deze geluiden nagebootst, bijvoorbeeld:
de tikkende regen: zachtjes tikken op een woodblock of gewoon met de vingers op tafel roffelen;
hagel: sterker geluid dan van de regen of rammelen met een busje met ervvten, rijst, of iets dergelijks;
wind: blazen met de mond en er een zacht gierend geluid bij maken of over de tonen van een klokkenspel heen en weer gaan;
storm: het geluid 'hoei' imiteren of zachtjes door de losse kop van een blokfluit blazen. Er zijn nog veel meer mogelijkheden. Laat de kinderen ze zelf maar verzinnen en de beste er uitkiezen.
36
Liedje 15
wind
de bm
blaast
aan
een
tak.
em
—
heel
jes
zegfc
A?
em
ie
D
krak.
neemt
de D
ft
blaad - jes
mee
en
blaast
ze
o —
ver
zee.
een zeepbel in de lucht
die blaas ik met een zucht de ene stijgt meteen
de ander spat uiteen een dikke olifant die blaast het beste want
hij heeft een lange snuit
en blaast het liedje uit pffff . . . 37
16. Door het niemandsdal
Op pagina 26 van vverkboekje 1 staat een
Samen met de kinderen kunnen we de tekst
oefening met een zevental korte zinnetjes.
veranderen:
In die zinnetjes kunnen de kinderen steeds het ontbrekende woord invullen met de let
dal' blijft zo.
'Kees voor de kar' tot 'door het niemands
ters uit de letterdoos. Deze oefening is op-
En dan bijvoorbeeld:
genomen in de leerstofkern ,,Naar het bos"
de hond zit in het hok
(zie Handleiding 2 van Veilig leren lezen,
de mug vliegt in de lucht
pagina 59). Als de kinderen de oefening ge-
ik geef jou een zoen
maakt hebben, kan pagina 26 van vverk
dan val ik om.
boekje 1 gebruikt worden bij het aanleren
En daarna: 'een scheur in m'n zak . . . m'n
van het liedje.
mouvven buigen krom' blijft zo. Liedbegeleiding. Een tweede stem (blokfluit of klokkenspel) bij het lied. De vier maten
rust beginnen bij 'een scheur in m'n zak'.
Zie onderaan de pagina hiernaast.
Een dansje. Als de kinderen het liedje kennen, kan dit in een dansje worden uitgebeeld. De kinderen lopen in een kring achter elkaar.
Kees voor de kar, miep met een bal.
Ik loop naar oom, door het niemandsdal. De aap zit op de muur. (op handen en voeten stil blijven staan) De kat zit in de doos. (klein maken) Een jas aan de tak. (rechtop, armen slap) De boom valt om. (zitten)
Een scheur in m'n zak. (naar de rechterzak wijzen)
Een vouvv in m'n kraag. (kraag vasthouden) m'n knopen zijn eraf. (knopen aanwijzen) en m'n mouvven buigen krom. (armen buigen).
38
Liedje 16
Bes
dm
±
zfc
keesvoorde kar
miep
met een
C7
door
het
knt
de
F?
zit
in
de
F
boom
F
nie- mands - da\t
dm
valt
fine
om.
Bes
A?
J
J
J
aap
zifc
op
de muur,
Bes
doos.
J2
ik loop noar oom
bol
F
r
een
LJ
jas
Bes
de
aan
F
de
tak,
Bes
een scheurinm'n zak, een
vouw
de F
in mnkraag,mn
F
kno-pen zyn er - af
A7
dm
en
F?
J
J '
dm
Tj
mou-wen boi-gen
m'n
Bes
F
Q?
C?
C
F
krom.
J Bes
F
fine
D C
voor ntme-instrumcnten-
'afier-beat' meespelen
Hi
4 maten rust
■koeplet 'veriellencT-
39
17. In de keuken
Het lied ,,In de keuken" nodigt de kinderen uit om allerlei dingen te noemen die je in de keuken kunt zien, die je kunt koken, of die je kunt braden. Het is mogelijk om hetgeen
Geluiden. In de keuken zijn niet alleen leuke dingen te zien, maar ook te horen. Op een bandje kunnen allerlei keukengeluiden opgenomen worden: fluitketel met kokend water; deksel op de pan; afwassen van bestek; een lopende kraan; enz. De kinderen kunnen deze geluiden raden en zeggen hoe ze klinken: zwaar of licht, kort of lang, scherp of dof, hard of zacht. Wordt gekozen voor het onderscheid kort lang, dan kan het geluid voorgesteld worden door een korte of lange streep. Op een sten cil kunnen voorwerpen zoals een kraan die drupt, een fluitketel of een telefoon getekend worden. De kinderen kunnen dan onder dat voorwerp met kortere of langere streepjes de lengte van het geluid voorstellen.
de kinderen noemen in het lied te verwerken.
Maat. Het liedje begint met een drie-
telsmaat, vooraan aangegeven door J , j
2
3
o
2
3
in delkeu-ken in delkeu-ken kan je I Het B-gedeelte is in een tvveetelsmaat
geschreven: J2
J 2 j 2 biefstuk, biefstuk|in de pan
40
lets dergelijks kan ook met het onderscheid licht - zwaar (streepjes met lichte, resp.
donkere kleuren); hard - zacht (met dikke of dunne streepjes).
Liedje 17
em
in
de
keu- ken,
A?
leu-
in
keu- ken
D
ke
din - gen
kan
zien.
er
zyn
din- gen
om
A?
ko - ken,
ja, weefc
Q
je
D
em
J2
de
jy
D
er
D
te
een
mis-schien? t^jjj
A
D
opnoemen)
B bief-stuk,bieF-stuk G
in
de
pan
o, wat lek-ker smu\ je dan A
D
D
/L
bieF-stuk bief-sfcuk
in
de
pan
lek ker smul
je
dan.
in de keuken, in de keuken kan je braden in een pan het zijn dingen om te eten
zeg eens op wat braad je dan? in de keuken, in de keuken
kan je koken in een pan het zijn dingen om te eten
zeg eens op wat kook je dan? pudding pudding in de pan o, ik krijg er kriebels van
pudding, pudding in de pan krijg ik kriebels van.
41
18. In de keuken is het leuk, he
Potten- en pannenconcert. De kinderen ne-
men allerlei keukenvoorwerpen mee: lepeis, deksels, kommetjes, doosjes, een fluitketel
met fluit, rasp, enz. Eerst verdelen we de voorwerpen in instrumenten die het 'slagwerk' vormen en instrumenten die de 'melodie' kunnen spelen. Luister maar eens naar
het geluid van een kopje of schoteltje, waartegen getikt wordt, een fles die leeg is of gedeeltelijk gevuld met water. We gaan
het lied op instrumenten spelen. Met elk kind wordt afgesproken wanneer het moet
spelen: bijvoorbeeld bij 'miep en kees' en
Roepgeluiden. Dit liedje gaat over wat Kees,
bij 'allermeest'. Eerst kan het lied behalve gespeeld, ook nog door een aantal kinderen meegezongen worden, maar na enkele keren
Miep en Joep in de keuken doen. Eerst spe-
zingen de kinderen het alleen nog 'in ge-
len ze buiten. Dan roept moeder hen binnen
dachten', als steun kan de leerkracht, de
om te gaan eten:
dirigent, met lipbewegingen aangeven vvaar
men is en verder, met armbewegingen of Joe.
Mie
zacht tikken, de maat aangeven.
oep
Kees
Miep
Joep
Liedbegeleiding. De leerkracht kan op de blokfluit of een ander instrument het lied met een tweede stem begeleiden. Zie onderaan de pagina hiernaast.
Vraag aan de kinderen hoe zij geroepen worden, laat ze een klasgenoot eens roepen.
ledereen luistert goed naar het 'roepmelodietje'. De kinderen hebben het niet gehoord, moeder roept nog eens. Moeder
wordt nu ongeduldig, ze roept weer. Willen ze niet binnenkomen? Moeder roept boos. Wat verandert er in de roepmelodie: wordt deze hoger, lager, korter, langer?
42
Liedje 18
keu - ken
miep
en
kees, want daar
\s
smik-ke-len
D
leuk
he,
zeg-gen
en smul-len wy
net
G
ler - ineest. bm
zeg:
het
met een
en
soep
V
van
joep wat
ik
A
hap-pie
J ij
r r r r
de
en
een
slok-kie
je D
is
'tie
weg.
r I r r r r
J J
*=£ 43
19. Afwassen
,, Afwassen" is een stapellied, vvaarbij steeds nieuwe spullen in het sop verdvvijnen. De eerder genoemde dingen worden steeds herhaald. Het liedje uitbreiden. De kinderen kunnen
zelf nog meer dingen verzinnen die moeten worden afgewassen. Die voorwerpen moeten
echter allemaal drie lettergrepen hebben met het accent op de eerste lettergreep, zoals: fluitketel, kdektrommel, eierdop, koekepan, puddingschaal, koffiekop, enz. Bij het zingen van het lied worden de voor
werpen steeds geklapt. Een keuken 'musical'. Moeder roept Kees,
Het lied 'In de keuken' wordt gezongen. Er
Miep en Joep naar binnen (hoe dat gaat: zie
eet iemand te snel en hij verslikt zich (pan
liedje 'in de keuken'). Ze vragen: 'Wat eten
tomime). De tafel wordt afgeruimd en er
we vandaag?' Dan gaan ze de keuken in en
wordt afgewassen (pantomime). Het liedje
de kinderen zingen het lied 'In de keuken is
'Afwassen' wordt gezongen.
het leuk, he'.
Op een cassettebandje kunnen keukengelui-
De deksels van de pannen worden opgelicht,
den als begeleiding van het spel tevoren
het is zo heet dat je bijna je vingers brandt.
worden opgenomen en tijdens het spel afgespeeld. De leerkracht vertelt het verhaal, enkele kinderen beelden uit, de hele klas
Het ruikt best lekker (pantomime). Het eten wordt opgeschept. Het is nog heet. We blazen om het eten vlugger te laten afkoelen.
44
zingt de liedjes.
Liedje 19
gdfc
QO 0
zeg,
zul - len
C
met am
z'n
wi/
gaan
G
G
twee
zc^,
D?
af - was - sen.
doe
je
C
zul - len
wy
mee? G
gaan
G
I
mee ?
doe
le -
cen
pel. - tje,
een
em
le -
pel - bje
met
een
sop - je
he - \e-maa) schoon.
zeg, zullen wij gaan afwassen doe je mee? met z'n twee? zeg, zullen wij gaan afwassen doe je mee? een lepeltje, een lepeltje een theekopje, een theekopje
met een sopje helemaal schoon zeg, zullen wij gaan afvvassen doe je mee? met z'n twee? zeg, zullen wij gaan afwassen
doe je mee? een lepeltje, een lepeltje
een theekopje, een theekopje een theezeefje, een theezeefje
met een sopje helemaal schoon.
45
20. Klein Duimpje
Liedje aanleren. Het begin van het liedje bestaat uit drie melodische fragmenten, die elk tvveemaal terugkomen. Als de kinderen het lied kennen, vragen we \vaar de vvijs van het liedje hetzelfde is': klein duimpje / met steentjes (tvveemaal
J J J J, J J J
J
klei-ne wit-te kie-zel-steen-tjes- enz.
In koeplet 2 als een vogeltje zachtjes op tafel tikken:
anders)
breng me weer naar huis / kom ik dan weer thuis.
krui-mels van een bo-ter-ham
Let erop, dat de noot op 'de' in de zin 'de kleine witte kiezelsteentjes' een F (so) is, en de noot op 'die' in de zin 'die zeggen jou'
In koeplet 3 met reuze stappen 'lopen', d.w.z. om beurten de voeten op de grond
een D (mi).
plaatsen:
Geluiden bij het verhaal. De leerkracht of enkele kinderen lezen het sprookje, zoals dat in het leesboekje staat. Op verschillende plaatsen wordt gestopt met lezen en verzinnen de kinderen een geluid bij het gelezen fragment. Bijvoorbeeld bij: eten, het knappende houtvuur, naar bed gaan, het bos inlopen, de mus fluit, de mus pikt kruimels op, vader hakt een boom om, de boom valt krakend op de grond, klein duimpje klimt de boom in, aanbellen bij de reus, soep
eten, de reus loopt door het bos. Tot slot
zingt de hele klas het liedje.
J
J iJ J
reuze grote toverlaarzen
Zinnetjes bij geluiden. Op het bord worden onderstaande zinnetjes geschreven: de reus is moe de mus eet de boom gaat om
klein duimpje eet de reus loopt.
Bij elk zinnetje hoort een geluid: snurken,
pikken, krak-boem, of hak/zaaggeluid, eetgeluid met de mond, geluid van grote stap
Ritme. Het lied kan als volgt begeleid wor
pen. De geluiden worden met 'instrumenten
den: Bij alle drie koepletten klappen de kin
gemaakt': zacht wrijven met de hand over
deren de maat bij de regels: klein duim
een stukje papier geeft een zuchtend geluid als van de ademhaling van een slapend iemand. De leerkracht maakt het geluid dat
pje . . . kom ik dan weer thuis?
iJ
J
iJ
J,
klein duimpje, klein duimpje,
J
J
|J J
|
bij een bepaald zinnetje hoort, de kinderen lezen dat zinnetje. Liedbegeleiding. Een voorspel op een klok-
breng me vveer naar huis, met enz.
kenspel of xylofoon staat onderaan de pagi-
Bij de tweede helft van elk koeplet doen we
instrument zitten, die voor het stukje nodig
het volgende: in koeplet 1 om beurten de
zijn, of plak er tevoren een stickertje op.
na hiernaast. Laat alleen die tonen op het
voeten op de grond neerzetten:
46
Liedje 20
1
Bes
klein
duim - pje,
klein
dm
Bes
breng
me
weer
naar
dm
Bes
Jl j
met
huis.
kom
ik
steen - tjes,
met
dan
thuis?
weer
de
dm
ne
wit:
—
kie -
te
je
by
J'J.
je
zel - steen - tjes Es
Bes
cm
J
voet,
die
zeg - ge>n
jou dan Bes
dm
in
'
dm
Es
5trooi
J
Bes
steen - tjes,
klei
duim - pje
het
don - ker
hoe
je
lo - pen
moet.
Klein duimpje, klein duimpje
Klein duimpje, klein duimpje
breng me weer naar huis
breng me weer naar huis
met kruimels, met kruimels,
met zevenmijls laarzen
kom ik dan weer thuis?
kom ik dan weer thuis?
met kruimels van een boterham
met reuze grote toverlaarzen
is het een reuze flop de kruimels van een boterham
gaat het reuze vlug die brengen jou in zeven stappen
die pikken vogels op
zo weer thuis terug.
duim-pje
enz. 47
21. Nog in bed
,,Een dag bij Kees en Miep" (het derde leesboekje van de methode Veilig leren
lezen) begint met Kees en Miep die nog in bed liggen te slapen. De zon schijnt door het raam naar binnen, maar Kees en Miep worden er maar niet wakker van. Het lied ,,Nog in bed" sluit bij dit gedeelte van het verhaal aan, en wel bij de pagina's 2, 3, 4 en 5 van leesboekje 3. Liedje aanleren. Het liedje vvordt in twee stappen aangeleerd. Eerst: ik zie de zon op mijn balkon maar ik vvil slapen, enz. AIs de
r»-^s~^?sr-- \r"
klas het op deze manier kent, dan zingt de leerkracht er zelf de tussenzinnetjes 'op m'n bed lekker warm' en 'op m'n hoofd op m'n
Bewegingen bij het lied. Bij het lied kunnen
arm' bij. AIs variatie kunnen we de klas de
ook bewegingen worden gemaakt:
tussenzinnen laten zingen en een paar kinde-
Bij 'op mijn bed': twee handen 'als een
ren de rest van het liedje. Het liedje moet
kussen' aan een zijde onder het hoofd.
niet te snel gezongen worden, omdat anders
Bij 'lekker warm': handen op het lichaam
de tussenzinnetjes in de verdrukking raken.
en jezelf koesteren.
Bij 'op m'n hoofd': hand op het hoofd. Ritme. Enkele slaginstrumenten kunnen de
Bij 'op m'n arm': hand op de andere arm.
eerste zinnetjes als volgt meespelen:
i
(HI
A
i i
op mijn balkon
ik zie de zon
Luisteren naar muziek. We kunnen een ge deelte draaien van de grammofoonplaat met 'Morgenstimmung' van Grieg en de kinde-
ren daarbij de opdracht geven de opgaande zon te tekenen. Laat ze mooie kleuren kie-
en aan het eind spelen ze:
zen die 'bij de muziek passen'.
licht nou uit of met klokkenspel:
licht
48
nou
uit
Liedje 21
ik D
zie
de
top
kon
zon ,
mVi
hoofd
in
m'n
op
bed
)ek-ker worm, op
m'n
arm, t maar
myn ba\-
ik
wil
M
s\a
—
ik
pen
moefc
zo
9a
-
pen
G
sla -
pen
doe
dat
ficht
nou
uit!
49
22. Ontbijt
De leerkracht klapt een woordritme en de kinderen zeggen, welk woord dit zou kunnen zijn.
Liedbegeleiding. Een eenvoudige tvveede stem, ook geschikt om door kinderen te laten spelen:
3 Als Kees en Miep zijn opgestaan en zich hebben gewassen, gaan ze naar beneden om te ontbijten. In het leesboekje ,,Een dag bij Kees en Miep" is dit fragment terug te vinden op de pagina's 6 en 7. Het liedje ,,Ont
Er kan ook een begeleidend ritme meegespeeld of meegeklapt worden:
i
i.
het is de hoogste tijd
bijt" sluit aan bij deze pagina's. Woordritme. De kinderen mogen zeggen
J
voor een gezond ontbijt
wat ze bij het ontbijt eten. Deze woorden of/en
worden geklapt. ei
J kaas
ap-pel
j
J
bo-ter
melk pap
be-schuit
bo-ter-ham
be-leg
ha-gel-slag
ont-bijt
rog-ge-brood
J J
pin-da-kaas
ap-pel-stroop
50
S
J) 7 Ir
nd ontbij voor een gezond ontbijt
worst
J J
|
het is de hoogste tijd
Liedje 22
1
am
het
voor
is
dc
hoog - ste
een
ge - zond
ont
byt. D
G
een
bo — ten - ham
of
pap
G
een
glaas - je
vruch - ten
-
-
sap.
beschuitjes of een ei een glaasje melk erbij een sneetje roggebrood
zo word ik lekker groot.
51
23. Nou moet je toch eens horen
Geluiden raden. Het liedje wordt gezongen,
tervvijl de kinderen de ogen dicht hebben. De leerkracht maakt zachtjes op het ritme
van tik-tik-tik £ $ V een geluidje, bijvoorbeeld op het bord of op de radiator en laat na het zingen raden welk geluid dit was. De leerkracht of een kind kan die geluiden ook maken met een instrument,
Op pagina 7 van het leesboekje ,,Een dag bij Kees en Miep" hoort Kees opeens een
zacht getik. Als hij naar buiten kijkt, ziet hij een mus zitten die met haar snaveltje tegen het raam tikt. Het lied ,,Nou moet je toch eens horen" sluit aan bij dit fragment. De kinderen kunnen ook andere geluiden bedenken. Het liedje wordt dan met die geluiden gezongen. Bij voorbeeld: Ik hoor heel zachtjes waf waf waf.
52
waarna de kinderen moeten raden welk in strument ze hoorden. Het liedje moet zacht gezongen worden: 'je bent een beetje bang voor dat vreemde geluid'. De kinderen kunnen ook vertetlen, wat voor geluiden ze 's avonds in bed horen. Er zijn misschien wel enge geluiden (de gierende, fluitende wind door de draden van de t.v.-antenne) of juist blije (de dichtslaande deur als je ouders weer thuiskomen en je niet meer alleen bent).
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor
blokfluit treft u aan onderaan op de pagina hiernaast.
Liedje 23
nou
moet
je
tocli eens
ho - ren,
ik
floor heel
F
tik, tik, tik, nou C?
al -
rnoet
toch
eens
.
le - bei
myn
o - ren:
daar
C?
bet weer,
ik
Bes
kan bet
bo - rcn,
in
C?
F
is
je
20 niet
zienr
het weer, daar
F
hoor: tik, F
is
tik, tik,
>■
weet
0
nog
eeti
C?
jy
keer, ik F
het soms tnis-sc/iien?
P-
j
53
24. Koek
Joep is het jongere broertje van Kees en
Miep. Als Kees en Miep naar school zijn, gaat Joep in de tuin met Fik spelen. Joep
Luisterspelletjes. Een kind roept: 'woeffie, waffie, lekkere koek voor jou'. De anderen houden de ogen dicht en moeten raden uit
heeft van moeder een koekje gekregen.
welke richting het roepen kvvam of welk
Samen met Fik eet hij dat koekje op. Dit
kind het riep. Nog een luisterspelletje: Fik is weggelopen.
verhaalfragment is beschreven op pag. 11 van het leesboekje ,,Een dag bij Kees en
Miep". Het liedje ,,Koek" is op het be schreven fragment gebaseerd.
Joep gaat hem zoeken en roept: 'Woeffie, waffie, waar ben je?' Hoe verder hij van huis gaat, hoe zachter zijn geroep wordt. En als hij vveer terugkomt, wordt het geluid weer sterker. Iemand roept eerst heel hard, daarna steeds zachter, dan weer wat harder, alsof hij in de buurt naar de hond zoekt. Een ander kind zegt, of Joep steeds verder weggaat, of dat hij weer dichterbij komt. Het roepen gaat ondertussen steeds door. Liedbegeleiding. Een tweede stem voor
blokfltiit of klokkenspel staat onderaan de pagina hiernaast. Ritme-instrumenten kun nen deze regelmatige tegenstem meespelen, of in twee groepen elkaar afwisselen:
UiUfif Lied aanleren. De leerkracht bespreekt bij dit liedje ook de tekst: wat zou 'Joepie Floepie' betekenen? (een troetelnaam). Wie zijn er in de tuin? Wat eten ze? Wat doet de hond? Hoe heet die? Bij het tweede koeplet kunnen de kinderen raden, waar Joep, Fik en de koek zijn gebleven.
Ritme. De klas klapt het ritme van het lied gedeeltelijk mee.
In regel 1 alleen joepie kk en snoepie Jtx
regel 2 helemaal
in regel 3 alleen woeffie *A en draffie Jtk regel 4 helemaal. Of: met slaginstrumenten: de regels 1 en 3 bijvoorbeeld met een trom en de regels 2 en 4 met een tamboerijn.
54
enz.
Liedje 24
am D?
G
I
c\)
do
r joe - pic
lust
f/oe - p
jy
ook ecn
am
joep
is
in
de
snoe-pie
_
tuin
en
D?
ecfc
koek
een
1
G
i
woef- f/e,
waf-f/e
rent
D?
a
i
f/k
op
een draF- f/e
_
G CG -O-
want
die
koek
is
net
nog
wat
ik
zoek.
joepie floepie lust jij ook een snoepie? joep was in de tuin en at een koek niemand weet nog waar ze zijn gebleven want die koek en fik en joep zijn zoek.
JJL
05-
-&-
55
25. Zuurkool met worst
Uitbeelden. Als moeder roept: s>
J J J aan
J J J
ta-fel,
aan
ta-fel
klappen in
slaan op
de handen
de knieen
U 'k Heb reu-ze veel hon-ger
De ene helft van de klas klapt de maat, de
andere helft wrijft op de maat over de buik. Bij het zingen van:
zuurkool met worst
met een bruine
Als Kees en Miep 's middags uit school
korst: staan en linksom draaien.
thuiskomen en vader van z'n werk komt,
zuurkool met worst
wordt er warm gegeten. Moeder heeft zuur
staan en rechtsom draaien.
kool met worst gemaakt (zie leesboekje ,,Een dag bij Kees en Miep", pagina 24, 25 en 26). Aansluitend op dit fragment kan het
liedje ,,Zuurkool met worst" worden aangeieerd. Rolverdeling. Twee kinderen spelen voor de
klas de rollen van moeder en kind. De ene helft van de klas zingt met 'moeder' mee:
'Aan tafel, aan tafel, het rommelt in mijn buik'. Dan de andere helft samen met 'het kind': ' 'k heb reuze veel honger en weet je wat ik ruik*. Het refrein wordt door alien gezongen.
Het lied kan wat syncopisch (svvingend) ge
zongen worden, waarbij de derde kwartnoot
( J ) steeds iets voor de derde tel van de maat komt:
J J- JLJ iJ- i
aan ta-fel, aanlta-fel
56
voor de dorst:
Liedje 25
1
em
tier
ta
aan
t
fel,
-
aan
ta
D
D
j rom
-
melt
in
myn
buik
fel,
-
J I .1 'kheb
hefc
-I
reu - zc vcel
em
—a
- ger
hon -
refrein:
I
en
weet
je
D
r zuur
r
-
kool
r
met
A?
worst
D
en
spek - jcs
met
een
G
brui -
ne
korst ,
zuur -
kool
met
worst
en
D
A
wa
ruik?
ik
Wat
—
ten
woor
de
dorst.
aan tafel, aan tafel
• •;>•. ,
....
- ••/-•■ ; •'
aan tafel kom je ook? 'k heb reuze veel honger
en weet je wat ik rook?
57
26. Dag kees, dag miep, dag mama
Het leesboekje ,,Een dag bij Kees en Miep'* eindigt met het weer naar bed gaan van de kinderen. Het liedje ,,Dag kees, dag miep, dag mama*' is heel geschikt als afronding van het lezen in leesboekje 3 van Veilig leren lezen.
Lied aanleren. Het liedje kan meerdere keren herhaald worden. Bij elke herhaling wordt het iets zachter gezongen, 'want tangzamerhand vallen we in slaap'. Elke keer wordt door een kind na de laatste regel een naam gefluisterd. De laatste keer echter v/ordt nog even diep gezucht: iedereen
Ritme. De kinderen mogen hun naam klappen:
j
kees
j j
rob-bie
^^
n j n n i-ne-ke
dui-me-lies-je
De leerkracht vraagt, wie er ook een naam
heeft die 'net zo' geklapt wordt. De hele klas klapt die naam. De klas klapt een rit me van een voornaam; wie een naam heeft met hetzelfde ritme, mag dat ritme herhalen.
De klas wordt in vier groepjes verdeeld:
J
slaapt. groep
1 klapt:
kees
J J
groep
2 klapt:
rob-bie
groep
3 klapt:
i-ne-ke
J
kees
J J
rob-bie
hj i-ne-ke
n n groep
4 klapt:
dui-me-lies-je dui-me-lies-je
De groepen klappen de naam vier keer achter elkaar. De groepen kunnen ook een naam na elkaar beginnen. Groep 4 begint met 'duimeliesje', daarna groep 3, enz.
Geluiden. Suggesties voor het luisteren en nadoen van geluiden (enge geluiden als je in
bed ligt, bijvoorbeeld) zijn te vinden bij liedje 23 ('Nou moet je toch eens horen\)
58
Liedje 26.. . .
*\ T^:
em
kees, dag miep, dag D
pirn, dag nies, dag dop«
ma - ma,
D
we
dag em
gaan tnaar weer eens sla-pen, we
A?
D
maan schynt door fiefc
mam,
G
ik
droom van dui - me-lies- je,
ka-
DAD D.C.
bou - ters
zifr - ten
saam,
ze
flui-sfce-ren
een naam...~
vanaf hck begin tot fme steeds zachter worden.
59
60
in de bieb ja'in de bieb
weet je waar ik'gister Hep
als we zingen op het ritme:
Maat en ritme. Het liedje wordt 'swingend1
heel fijn hierop aan.
gaan we doen?" (Veilig ieren lezen 4). In Handleiding 2 worden op pagina 257 suggesties gegeven voor een bezoek aan de bibliotheek. Het liedje ,,In de bieb" sluit
De bibliotheek staat centraal bij de bladzijden 2 tot en met 11 van het boekje ,,Wat
27. In de bieb
stem of een basmelodie meegespeeld wor den. Zie onderaan de pagina hiernaast.
Liedbegeleiding. Bij het lied kan een tvveede
een klap op een instrument gegeven.
gestampt op de plaats van (*) of er wordt
Bij het woord bi-bli k o-theek wordt
ondersteund worden.
Dit kan met een of meerdere instrumenten
weet je waar ik gister Hep
liedje:
De kinderen kunnen de maat lopen op het
Liedje 27
weet
je
waar
am
ik
g\s - ter
liep?
Bes
in
de
bleb.
}n
die bleb
ja
f
'kleen-de
er
een
heel mooi
bock
F
J
J
'twas maar een C
in
J heel
kort be~zoek.
dm
er
am
een zaal, kies een 5tnp of
F
Bes
een ver-haal/kom er C?
el - ke
week
in
de
staan boe-ken
bi - bli
by- na
F
-
o -
-theek.
tweede stem
F=£ basmelodie 0
m
IT TT
61
28. In de leeshoek
In veel basisscholen wordt in de onderbouw
Geluidenboek. De kinderen knippen uit de
gevverkt met een lees- of boekenhoek. Regel-
krant, reclamefolders of tijdschriften plaat-
matig zitten er kinderen in deze leeshoek.
jes waar een of meerdere geluiden bij
Ook vvordt er veelvuldig voorgeiezen of
horen. Elk groepje van zes kinderen maakt
snuffelen de kinderen wat rond op zoek
samen een boekje. Elk kind zoekt twee ge
naar fijne boeken. Het liedje ,,In de lees
luiden. De plaatjes worden opgeplakt en het
hoek" sluit bij deze aktiviteiten aan.
geluid eronder 'getekend'.
Maat en ritme. Bij het zingen van het lied kan de maat of het ritme geklapt of gespeeld vvorden.
I
Jc
A
'k heb een lees-boek
i
en een kijk-boek.
Een triangel kan het contrastritme (steeds de derde tel in de maat) meespelen.
62
Liedje 28
lees - boek
en
een
en
r
een kyk- boek
r
plak-boek
7
en
en een
een
a
trfn
5Py- ker - broek.
63
29. Knutsellied
Knutselen vormt de belangstellingskern bij de bladzijden 12 tot en met 22 van Veilig leren lezen 4. Men hoeft kinderen nauvvelijks tot knutselen te stimuleren. Ze zijn vaak spontaan op hun creatieve manier bezig met allerlei materialen. Het knutsellied sluit wat melodie betreft heel goed aan bij het spontane karakter van knutselbezigheden. Het is een fijn liedje om gezellig tijdens het knutselen te zingen.
Gebruik van instrumenten. Tussen de zin *zet het in een wip' en de daarop volgende
zin fluiten we bij —^ van laag naar hoog
met de mond of op een schuiffluit. Bij 'zet het in een wap' fluiten we bij^* van hoog naar laag.
Tijdens de handenarbeidles kunnen de kin deren eenvoudige instrumenten maken, zoals schudbekers. Twee plastic bekertjes worden gedeeltelijk gevuld met rijst, steentjes of zand en tegen elkaar geplakt met plakband of lijm. Ook een kazoo is gemakkelijk te maken: een w.c.-rolletje met aan een uiteinde een dun stukje papier en een klein gaatje in de rol. Zie afbeeldingen elders op deze
Grafische partituur. De leerkracht maakt kaarten met daarop tekens:
hoger \lager/
kort
lang
Voor de kazoo bijvoorbeeld:
—
afwisselend hoog/laag en kort. Voor schudbekers bijvoorbeeld: lang schudden
A\A/\/ww\/W\
kort schudden
MAA.
Samen met de kinderen wordt een muziekstukje verzonnen en daarna gespeeld. Wil het geen chaos worden, dan moeten er
tevoren goede afspraken zijn gemaakt: over
het teken om te beginnen, het teken dat aangeeft wie mag spelen, hoe lang, het te ken om te stoppen, het tempo. Een kazoo maken
Kartonnen closet-rolletje (1).
Stukje vloeipapier aan een zijde plakken, met lijm of cellotape (2).
Nu is het rolletje aan een zijde dicht (3).
pagina. De kazoo wordt bespeeld door erin te neu-
Klein gaatje maken in het rolletje, vlakbij het vloeipapiertje, zodat de lucht straks kan
rien of te zoemen. Het knutsellied wordt met deze instrumenten als volgt begeleid: de woordjes 'knippie, knappie, ritsel, ratsel, wip, wap' worden meegespeeld. Het geluid met de schuiffluit kan ook met de kazoo gemaakt worden. Men laat de kinderen de verschillende geluiden beluisteren en ontdekken hoe nieuwe geluiden ontstaan (bijvoor-
ontsnappen (4).
beeld door de schudbeker met andere of meer dingen te vullen).
64
Versier het instrument (5).
Bespeling: De opening voor de mond. Dan
neurien waardoor het vloeipapiertje gaat trillen en er een zoemgeluid ontstaat.
Liedje 29
1 -da-
knip-pie, knap-pie,
rifc — 5cl,
rat — sel,
knip-pic
met
from - mel
A
een
schoiar.
d»s° em
knut - se -
fh'iten / A.
zet
heb
in
een
wip
zefc
het
in
A?
zet
het
\
een
wip — wap
in
el -
wap
D
iA
kaar.
(1) (2)
Jli.
in
een
®_J;
(3)
(4) fc.V. (5)
65
30. Naar de supermarkt
Een gedeelte van Veilig leren lezen 4 gaat over vvinkelen: de pagina's 22 tot en met
32. De kinderen gaan samen met moeder naar de supermarkt boodschappen doen. Van tevoren heeft moeder een boodschappenlijstje gemaakt. De meeste dingen die op net lijstje staan zijn in dit liedje verwerkt. Het lied ,,Naar de supermarkt" kan goed gebruikt worden als afsluiting van de behandeling van de pagina's 24, 25 en 26 uit het leesboekje.
||p;
j j
n j
wit-lof
fles-je-bier
n j
fles-je-bier
De klas wordt hiertoe in drie groepen verdeeld:
I
groep 1 zegt of klapt J (ham)
groep 2 zegt of klapt JJ (wit-lof).
groep 3 zegt of klapt JJ J JJ J (fles-je Als voorspel of als tussenspel kan ook het volgende gespeeld worden, maar niet te snel, anders moet het lied in een veel te snel tempo worden gezongen.
T'i'TJ
anderen spelen
kiapt deze:
<
j
ham
bier fles-je bier).
Ritme. Op het bord worden twee lijstjes ge maakt: een met de boodschappen die wel gekocht worden en een met boodschappen die we niet kopen. Die boodschappen kunnen geklapt worden. Sommige boodschap pen worden op hetzelfde ritme geklapt. Een kind noemt een boodschap en de hele klas
J
Voorafgaand aan het liedje wordt een ritmevoorspel gemaakt:
J J
ham
wit-lof
zout
zeep-sop
zeep
bloem-kool
n j
Wit!.-
■
fles-je-bier
kip soep
n n papier w.c. -
jn. 1
2
ga j«
mc«?
3
4
Een goede manier om het tempo tevoren
vast te stellen is het lied zelf even te zingen; dan de 4-telsmaat erbij te denken (of te tikken) en daarna dat zelfde tempo ook aan te houden voor het voorspel. Geluiden. Kassa's maken verschillende geluiden. Ouderwetse kassa's hebben een bel, moderne maken zoemgeluiden en geluiden die je bij een computerspel hoort: tet-tet-tet-
tet . . . De kinderen kunnen diverse kassageluiden verzinnen en imiteren.
66
i
flcs.jc bier.
Liedje 30
\ jii>*-&—5»
.4 r
er
mee
naar
su - per - markt?
de
G
D •■
jij
het
0
0
0
wa-gen- tje zens hier. koop zcep en zout en een am
D7 -o-
fles-je
bier ,
liam,
wit- /of
en
W.
C. - pa- pier.
c
koop
zeg,
a
je
een
Icoop je
kip,
een
by
en
by
sz
D
Q
is?
al-les wat er C
pen er -
ver -
de
nu nog pa-pier en een
G
D?
kas-sa
in
G
de
67
31. Het autootje
fn
au-to-band au-to-band plof Bij het vvoord 'hobbel' veert iedereen even op.
Geluiden. De geluiden kunnen ook door instrumenten worden uitgebeeld: een toeter
(feesttoeter), het motorgeluid door in een bakje grind te roeren en het ie-ie-ie geluid door op de losse kop van een blokfluit te
blazen. Rammelen kan ook met het bakje grind.
Een kind doet het geluid van de motor na.
Als moeder met de kinderen uit de supermarkt komt, dit fragment staat beschreven
op pagina 27 van Veilig leren lezen 4, horen ze opeens: toe-toet! Het is oom Rob die aan komt rijden in zijn autootje. In dit liedje zijn allerlei geluiden verwerkt. Het zijn geluiden die je hoort als je in de auto zit: toeteren, het geluid van de motor, het piepen van banden als de auto door de bocht rijdt.
Hoe hoor je het geluid van de motor als er in de verte een auto aankomt? De auto komt vlak langs je en verdwijnt weer in de verte. Hoe is dan het geluid? (Denk eens aan de autoraces op Zandvoort.)
Liedbegeleiding. Een basmelodie op klokkenspel treft u aan op de pagina hiernaast onderaan. Speel toet pr ie eens mee op aangepaste instrumenten: oude auto-toeter,
fluitje (scherp), trommel (stuk blik).
Lied uitbeelden. Bij toe-oe-oet wordt een beweging ge'maakt van sturen; bij pr pr pr van schakelen en bij ie ie ie van het hangen door de bocht.
Na het refrein, na1 toet br ie hobbelbeweging
rh rn
wordt geroepen: ho, wat een hob-bel was dat toe-oe-oet doet . . . (zingend) 3
De ritmefiguur JJ J (triool) is gemakkelijk aan te leren op de spreektekst:
68
Liedje 31
n* n
»m
j
j
Tfer toe - oe - oet doet hefc
ou - too -tje
D
J
J
pr,
pr,
pr,
gnat
het
D
mo - tor — be
wfe - leu door
te
keer
de bocht, met een
D
met r
•
^
y - den
gnn - ge - fcje van tach-tig gaat ie
AD
wcer.
5Q7
J
JJ
™"
door hefc
het J1 ~
"
stuur vast
1
1
"[
|
in
m'n
han-den
1
J
._
1—0'
lek-ker __^—
J
J J J —J—J—*—«—«—«—
bos, ram-me\ ram-mel doet het spatbopd er zit A
D.C
vast
een
moer-tje
los
toet
br,
ie.
( hobbel beweging)
tf
69
T.'l*
*"*•
32. Een kijkdoos
Dansje. De kinderen staan in een kring:
8 8 4 8
passen passen passen passen
naar naar naar naar
links rechts het midden links
,,voor een stuiver . ." ,,aan de voorkant ,,In de doos zie je . ." ,,bovenop een rood . .'
Het dansje kan ook begeleid worden door een blokfluit of door het liedje op de cassette-recorder te spelen.
Liedbegeleiding. Een voorspel op het klokkenspel:
Op bladzijde 32 van Veilig leren lezen 4 staat beschreven hoe de kinderen een kijk doos kunnen maken. Bij het maken van die kijkdoos kan dit liedje worden gezongen.
Lied aanleren. Bij het aanleren kan het lied ook geneuried worden. De leerkracht vraagt de kinderen dan goed te luisteren om zo-
doende te ontdekken, welke stukjes van de melodie hetzelfde zijn.
70
^
-
Liedje 32
1 voor
stui
een
dup - pie,
heb
■I IJ
fk
J
bier
—
J
een
oF
ver
mooi -
e
doos. aan
F
dm
voor-kant
is
een
F
kyk-gat, wat
in
de
C?
i
zicfc
is
ein-de
F
doos
Bes
r
zie
je
r i
r
tclein - duim-pje
en
die
F
te
is
de
reus.
bo - ven dm
pier -
je
Bes
loos.
de
3
3
gpo —
een
tje,
hou
die
doos
op
een rood
Cj
nou
voor
pa F
je
neus.
71
33. Mijn papa heeft een strop
Een gek liedje. De kinderen mogen zelf
nieuwe woorden verzinnen voor een aantal plaatsen in het liedje. Op die manier ontstaat er een heel vreemd, maar grappig lied. Een voorbeeld:
kees zit in de bad-muts mies ligt op haar bord mama loopt de boom in en mijn papa zoekt zijn pop
kees zit in het bad-sap mies is bij haar pijp mama met een sis-slang en mijn papa heeft een stop. Op bladzijde 15 van vverkboekje 2 bij Veilig leren lezen staat een oefening met gekke
Liedbegeleiding. De invulwoorden kunnen
woorden, zoals: visdoek, boommat en voet-
door instrumenten worden vervangen. In
zak. De kinderen moeten proberen uit de
plaats van het invulgedeelte (de onderstreep-
gegeven woorden zinvolle woorden samen te
te woorden) wordt een instrument bespeeld.
stellen. Kinderen doen deze oefening met
Het contrastritme kan eveneens door een in
veel enthousiasme. lets dergelijks kan ge-
strument worden meegespeeld.
daan worden met dit lied: er kan een non-
sensliedje, een gek liedje van gemaakt worden.
72
Liedje 33
in*
A
1 ma
—
pa
-
J
J loopt
pa
zoekt
1
de
zn
J1
J
tuin
in
1
# en
myn
peb.
73
34. Ganzenbord
ftr
Muzikaal ganzenbord. Op het bord wordt
een ganzenbord getekend, zoals op de tekening elders op deze pagina.
Op elk plaatje staat een instrument getekend en de grafische notatie van een geluid. De instrumenten worden verdeeld. Iemand
gooit met een dobbelsteen. Het aantal ogen bepaalt welk instrument mag spelen. Voorafgaand aan het eerste spel worden alle
geluiden gemaakt en wordt de betekenis van de grafische notatie verklaard. Liedbegeleiding. Tweede stem voor de blok-
fluit treft u aan onderaan de pagina hiernaast.
Op de pagina's 18 en 19 van werkboekje 2 bij Veilig leren lezen staat een spellingspel, in de vorm van een ganzenbordspel. Voordat het spel gespeeld kan worden, moeten de plaatjes die erop staan benoemd worden. De plaatjes zijn verwerkt in het lied ,,Gan zenbord".
Lied aanleren. De plaatjes op biz. 18 en 19 van werkboekje 2 bij Veilig leren lezen kunnen bij het aanleren de tekst ondersteunen. Maat en ritme. Het lied is geschreven in een
6/8 maat. Die is in dit lied twee-delig. 12 3 4 5 6 met het accent op de eerste en
de vierde tel. Op deze tellen wordt steeds bed, poes, uil, schep, enz. gezongen. Als de
kinderen bij het zingen van een van die woordjes in hun handen klappen, (bij 'duik, duim, taart, kaart' 2 klappen), klappen ze automatisch die tvveedelige maat. Bij de
laatste regel klappen ze vanzelf in dezelfde maat door.
Hetzelfde gebeurt, als de kinderen het liedje
gaan lopen en bij elk woord (bed, poes, . . . .) stampen.
74
Liedje 34
bed,
een
i?
r
een
pocs,
dm y
uil,
een schep,
een
k
\\ J'
J
W
een
C
i
A \(s\
~p
«
*
kous,.
een
0 neus,
een
duik,
ecu
F
C
een
r—r
touw,
een
reus,
een schuur,
een
»? boer,
een rnier, een
een
duim,—
C
schil, wat tak-ken
F
J en
een F
ei,
een
g?
doek,
een
C
deur, F
een
toart G?
C
l
i we
spe- len woord-jcs
■+--- -
r
r
r"
pan- ze-bord
by
ploat-jes op
een kaart
4
f—-f?—
#
—r-
f
#
75
35. Ik wil een beest
Het leesboekje ,,Wat een pret" (Veilig leren lezen 5) begint met de verjaardag van Henk (bladzijde 2 tot en met 7). Het liedje ,,Ik wil een beest" sluit aan bij dit gegeven,
evenals het hierna volgende liedje ,,Je bent
Dieregeluidenconcert. De klas wordt in
groepjes verdeeld. Elke groep stelt een dier voor. Afgesproken wordt, hoe de groep het geluid zal maken, hoe vaak achter elkaar, in welk ritme. Bijvoorbeeld:
J
jarig".
Geluiden. Verschillende kinderen kunnen bij het zingen de geluiden uit het liedje nadoen, eventueel op instrumenten. Woef, zwaar ge
J
miauw miauw
J
J
J
I
J I
luid; waf, licht; miauw, sierlijk; kriet, hoog
woef woef woef woef
raden. Op grammofoonplaten voor smalfil-
tok-tok tok-tok tok-tok tok-tok
en snel. Ook andere dieregeluiden kunnen gei'miteerd worden en door de kinderen ge-
n n n n
mers komen ook vaak dieregeluiden voor.
Ritme. Behalve een dier zijn er nog andere cadeautjes mogelijk: Iemand noemt iets wat hij graag voor zijn verjaardag wil hebben; de klas klapt dat woord.
j
j
n n
pop spoor-trein brand-weer-auto enz.
Een van de kinderen klapt een cadeautje; de anderen mogen raden wat dat zou kunnen zijn.
76
piep piep
De 'dierenoppasser' wijst aan welke groep geluid mag maken. Op deze manier kan een dieregeluidenconcert gegeven worden.
Liedje 35
G
woef*,
doet
de
C
hond
van
de
bv —
ren.
D i
doeb
de
hond
van
G -€^
y
doet
de
poes
a\
-
le
u
±
doet met - een
am
r
i
piet,
oom
fc^
krieb,
i
een Dj
r
r
ja,
G
maan-dag
is
hefc
fee5t,
ren.
i r r r r
en
par - kiet.
—
maan-dog ben
em
i
mag
ik
dan een
G
am
I hond — je
ik
ma - ma
,
mag
ik
dan
een
beesfc?
I
I
1
77
36. Je bent jarig
Liedje aanleren. Dit liedje is vooral geschikt als luisterliedje. Voor kinderen van de eerste klas is het nogal moeilijk te zingen. De klas kan in spreekkoor, goed articulerend oefenen:
Henkie de penkie de poepla. Jappie de pappie de flappie. Er kunnen nog wel andere zinnetjes verzonnen worden ook.
Ook bij dit liedje, op dezelfde manier als bij het lied ,,Ik wil een beest", kunnen cadeautjes geklapt worden.
78
Liedje 36
em
bed
je
bent
ja
-
hkp,hiep, hoz
ng.
D
het is
feest— .
A
kben
zoen
en
al — tyd
een
nu maar
dit
em
is
aar-dig
doos
van
uit; dank je
je
voor jou,
o
D
wat aar-dig.
gz - wecst
ma —
wel —. loop je
nog m
A
-ma
,
ding-don^ daar
py-
D
$^3 -
je
hoor ik
de
bel
vvip uit je bed je bent jarig hiep, hiep, hoera het is feest dit is voor jou, o wat aardig 'k ben altijd aardig geweest een zoen en een doos van je oma
pak nu maar uit; dank je wel henkie de penkie, de poepla!
wie doet me na maar dan snel.
79
37. Poesje
Spelletje. Een kind loopt als een poes door de klas. Iedereen zingt het lied. De kinderen aaien de poes. Bij: 'pootje alsjeblieft', geeft
de poes een krab bij het kind waar hij/zij staat. De kinderen maken een afwerend gebaar. Dan wordt gewisseld, een ander is dan de poes. Dit spel kan ook in de kring gespeeld wor-
den: de poes blijft nu het hele lied in het midden. Kring loopt links om, poes ligt in het midden. Bij: 'Poesje, poesje hoor eens goed, pootje alsjeblieft', voorzichtig naar binnen lopen. Dan haalt de poes uit. Bij: 'Toe nou poesje au, au, au, zeg poes
wat is dat?' lopen de kinderen terug naar Dit liedje is gebaseerd op de tekst van blad-
buiten. De kring maakt bij de laatste regel
zijde 9 in Veilig leren lezen 5. De tekst van
een afwerend gebaar naar de poes. Dan
het liedje is bijna letterlijk gelijk aan de
komt een andere poes aan de beurt.
tekst in het leesboekje.
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor de Lied aanleren. De leerkracht zingt het liedje
blokfluit treft u aan onderaan de pagina
voor. De kinderen vergelijken de tekst uit
hiernaast.
het leesboekje met die van het liedje. Waar verschillen de beide teksten?
80
Liedje 37
m
1± do 0 poes
-
poes
em.
-
kom
je
eens
hier
D
A —O—
ben
1 j
j
poes
poes
lief
-
je
hoor
eens
goed
A
poot
—
als
je
—
je
—
—
blieft.
toe nou poesje, au, au, au
zeg poes wat is dat? hup de deur uit, hoor je goed? weg je bent een kat!
~U
38. Wat eng
Luisteren naar muziek. Wie heeft er wel eens een enge film gezien op televisie? Om een film nog spannender te maken wordt er vaak enge muziek bij gespeeld. Laat de kinderen een kort fragment enge muziek horen en vraag welke beelden er op de televisie te zien zouden zijn. Dit is een prima oefening om kinderen te helpen indrukken en gevoelens te verwerken.
Op de bladzijden 10 en 11 van Veilig leren lezen 5 staat een eng verhaal over Henk die 's nachts allerlei vreemde geluiden in huis hoort. Dit enge liedje sluit heel goed aan bij die tekst. De kinderen zullen het met veet enthousiasme zingen.
Liedje aanleren. Bij het zingen van het lied je worden de geluiden die erin voorkomen, zo goed mogelijk gei'miteerd. De kinderen kunnen nog meer enge geluiden verzinnen. 'Wie verzint het engste geluid?'
82
Liedje 38
zz
tss, wat D o,
is
het
wat piept de
ie mand lo - pen
wat waaifc het
am
loopt hier ook een
brrf
wat
don-ker zeg! G
ie - der -een
M D
Q
hoor ik
hier.
deur eng .
C
pff,
stil
weg .
am
kr. kr. kr
zeg.
is
en
.
ie. dedeurgaafco-pen.
ben
ik
de
klos .
G
dief
rond? = geluid zo origineel mogelijk zingen.
83
39. Op de ijsbaan
Geluiden. De kinderen imiteren schaatsgeluiden:
tsch (met een bijna onhoorbare ie) tsch (met een bijna onhoorbare oe).
Deze geluiden gaan aan het liedje vooraf. Of: de helft van de klas maakt schaatsgeluiden op de maat van 'links rechts', de andere helft zingt het lied.
Schaatsen kun je op verschillende manieren: langzaam (met grote halen), sneller, . . . In de verte komt een schaatser aan. Het geluid is zacht, hij komt voorbij ... het geluid van de schaatser op het ijs is sterker geworden ... en verdwijnt tenslotte weer
Een gedeelte van leesboekje 5 van Veilig ieren lezen, namelijk de pagina's 12 tot en met 26, bevat verhaaltjes waarin sneeuwpret centraal staat: een sneeuwpop maken, met
sneeuwballen gooien, op de slee, op de glijbaan, enzovoort. Het liedje ,,Op de ijs baan" en ook het hierna volgende ,,Jan, de sneeuwman" sluiten aan bij het gegeven ,,sneeuwpret*'.
84
in de verte. Een groep schaatsers komt langs . . . Beeld dit met geluiden uit. Lied uitbeelden. Een 'hardrijder' kan voor de klas schaatsbewegingen maken bij het
lied. Eventueel kan dit met de hele klas tijdens de gymles.
Liedbegeleiding. Een basmelodie bij het lied staat op de pagina hiernaast.
Liedje 39
k6 em
links,
rechts,
em
op
de-
am
op
kyk
F
nou
t/it.
8
baan
voor
naask,
em
lig
kyk
B?
ik
op
me
gam
em
snuifc—
omhoog, kijk m*n been
spring op, op m*n teen ho stop, glij ik door
lig ik op m'n oor
r n r
85
40. Jan, de sneeuwman
c
'
Spel. Gebruik hierbij een lap, een hoed, en een zelfgemaakte papieren pijp. Jan de
sneeuwman loopt door de klas bij: 'Staan die mij niet reuze goed?' Op het laatste mo ment pakt de dichtstbijzijnde leerling de
hoed van Jan. Jan schreeuwt: 'He jo, geef die hoed terug.' Waarop de achtervolging wordt ingezet. De klas zingt: 'Pak me dan'. Als de grapjas gepakt wordt, dan is Jan nog een keer de sneeuwman. Zo niet, dan wordt gewisseld.
Tot slot. Na het lied suggereert de leerkracht, dat het gaat dooien. Iedereen is sneeuwman, maar is bang om te smelten.
Lied aanleren. Het eerste deel van het lied moet langzamer gezongen worden dan het tweede deel: 'Pak me dan
Bewegingen bij het lied. De bewegingen worden pas aangeleerd, zodra de kinderen het lied kennen. Bij het eerste, langzame,
deel staat ieder als sneeuwman naast de stoel en zwaait op de maat met de armen. Bij het tweede, snelie deel, sprint ieder op de plaats.
86
Omdat de sneeuwmannen zo lang mogelijk willen leven, maken ze uit voorzichtigheid geen enkel overtollig geluid of overbodige beweging meer. Daarom gaat ieder geruisloos zitten. Op deze manier worden de kin deren weer rustig.
Liedje 40
ik
ben
jorn
n
de
on -ver-schrok-ken
vre - se - \y - ke dm
&^ snccuw -
en
man .
die
C
pyp, die
>,
dm
die
snel. gm
&£ staan
die
my
niet
H
c~~
6m
pak me
dan,
reu-ze
hoed,
goed?
de
pak
als
me
je
t
don,
m
kan -
dm
hier
heb
ik
je
dan!
87
41. Het lelijke jonge eendje
Geluiden. Het eendje komt op plaatsen
waar van alles te horen is: bij het water dat klotst en waar eenden kwaken; het eendje huilt; er is een meertje in het bos waar vo-
gels fluiten; een jager die schiet; de kat
blaast tegen het eendje. Deze geluiden wor
den met de klas verklankt, met of zonder instrumenten.
Leesboekje 5 van Veilig leren lezen eindigt met het verhaal van het lelijke jonge eendje. Het liedje sluit nauwkeurig aan bij de tekst van het verhaal. De kinderen kunnen de inhoud van het lied volgen aan de hand van de tekeningen die op de pagina's 27 tot en
Aan bepaalde geluiden herken je de plaats waar je je bevindt: de markt (roepende kooplieden), het station, het bos (fluitende vogels), het zwembad (schreeuwende mensen en plonzen in het water). Op grammofoon-
platen voor geluidsfilmers staan dergelijke
'sfeer'-geluiden. De kinderen kunnen naar
deze geluiden luisteren en raden waar dat geluid is opgenomen.
met 32 staan.
Lied aanleren. Het liedje is te lang om uit het hoofd geleerd te worden; wel is het geschikt als lees- en luisterliedje. De leerkracht
kan eventueel het eerste deel van elk koeplet voorzingen en daarna de kinderen de rest. Bij het eerste koeplet vanaf: 'Wat zie je er
Liedbegeleiding. Een basmelodie en een tweede stem staan hieronder:
gek uit'.
Een tweede stem
Hi
(AV-1-'
*
1
t)
J
fine 88
1
J
Q
-6^
m—
O-i
^
^
D. C.
Liedje 41
le
een
-
lyk
eznd -je
jong
komt
D
uit
een
groot
ei.
C
le -
15
lyk
en
G
3
groot, toch
3
is
moe -
£
wat
zie
A
heb
cjek
je
bm
je
raar
dons.
uifc,
wat
G
vvcg,
weg! roept
D
er A
J
een - tje,
fine.
bly.
- der
je
hoort niet
by
ons.
ze zijn bij het water
het komt bij een bosven
het komt bij een boer en
ik zie er wel zes
een man die dan schiet
die maakt een fijn nest
ze zijn uit hun nest
het eendje zit stil
hij geeft het wat voer en
en hun moeder geeft les
heel stil in het riet
het voelt zich weer best
de moeder zegt: weg jij
het komt bij een hutje
de wei is weer groen
het eendje is bang het huilt en 't gaat weg
eruit sist de kat en dan komt de nacht
de winter voorbij het park en de vijver
en het loopt dan heel lang
't is koud en erg nat
die staan er mooi bij het water niet koud meer en wie komt daar aan
wat is dat voor dier hee ... een prachtige zwaan! 89
42. Bij de bakker
Luisteroefening. Pietje betaalt bij de bakker met een stuiver, een dubbeltje en een gul den. Hij laat ze een voor een op de toonbank vallen. Kun je horen in welke volgorde? Laat vooraf elk muntje een keer horen. Bakkersdans. Een groepje kinderen staat
voor de klas, de rest van de klas zingt het lied. De kinderen voor de klas vormen een
kringetje. De rechterarm gestrekt naar her
s5^{m<J*>—.
Bij leesboekje 6 van Veilig leren lezen is onder andere het liedje ,,BU de bakker" geschreven. De omslagtekening van Veilig leren lezen 6 toont een situatie in een bakkerswinkel. Het liedje ,,BiJ de bakker" kan bij de introductie van dit leesboekje worden aangeleerd. Dit lied sluit overigens ook aan bij de pagina's 6, 7 en 8 van het leesboekje. In dat fragment gaat Pietje naar de bakker om drie ons koekjes te kopen.
90
midden. De kring gaat draaien en het liedje wordt gezongen. Bij 'hap, hap, hap, dat smaakt naar meer': denkbeeldig koekjes eten (de doos staat in het midden van de kring) de kinderen staan dan stil. Bij 'niet mevrouw' (vragend kijken), 'jawel meneer' (knikken). Iedereen gaapt bij 'Goeie morgen bakker, bent u al lang wakker?'
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor de blokfluit staat onderaan de pagina hiernaast.
Liedje 42
te-
goe - je - mor - gen
—-
hap,
-w
Me -ons
(bm)
jy
koek-jes
pak- ker
koek—jcr
^
^
hap, hap, dat smaakt naar meer, niet
G
he
bak - ker
^p-
me-vrouw?,ja-wel
C
loop zelF
G
naar de
^^
me-necr! D7
G
bak - kerf
goeie morgen bakker
drie tompouzcn graag
^
die van de reklame mooi weertje vandaag
hap, hap, hap dat smaakt naar meer niet mevrouw? jawel meneer! goeie morgen bakker, bent u al lang wakker?
91
um 111, i /-*=■*■' *uj>.jw4r».»-y.
43. De dokter
Klankspel. Voorafgaand aan het lied kan een klankspelletje gemaakt worden, bijv.: moeder belt de dokter op
je vriendje komt je afhalen om naar school te gaan en belt aan. Op klokkenspel: C-A (so-mi)
praten kan gewoon met zinnetjes die bij de situatie passen, of met zogenaamde jabbertalk: het produceren van spraakklanken zonder betekenis je vriendje rent weg naar school (marakas gebruiken)
de dokter belt aan (klokkenspel) de dokter loopt de trap op (trom)
de dokter vraagt, wat er aan scheeit.
Kees ligt in bed. Hij is ziek. De dokter komt om Kees te onderzoeken. Die ziet het
Daarna wordt het lied gezongen.
al snel: Kees heeft griep. Bij dit fragment is
Liedbegeleiding. Tweede stem voor blokfluit
het liedje ,,De dokter" geschreven.
onderaan deze pagina.
Lied uitbeelden. Als de kinderen het lied kennen, kunnen de drie delen van het lied A, B en C elk op een andere manier gezon-
gen worden:
deel A: patient Kees: 'pijnlijk' zingen deel B: de dokter: 'ernstig' zingen deel C: patient Kees: 'nieuwsgierig, wat bang' zingen.
I
...dok..hier-.- doet..pl/n.
~o
7T
92
Liedje 43
dok-ter
" 9
A
a\s
A
zou
ecu
B
zyn.
ik
zie
het
eh
een
is
dan
A
bm
doe
ik
al:
ka
bvk,
fis m
je mor\d eens o-pen
bm
D
dok - ter G
druk,
scheut een steek en a\s
D
clfltkun-ncn
op
D
fjsm
ik
hier
D
doet trin voet zo'n pyn,
4-
Ik
en
fism
- be - lu - mor-fcu - to, A
o,
D
het ern-stig kryg ik een me-di-cyn, kryg DAD
fek - ker drank-je, za\
ik
dan
be-ter
zyn.
93
94
wat er allemaal op tafel staat.
De leerkracht vraagt de kinderen daarna
wordt dit eerst enige malen voorgezongen.
Lied aanleren. Bij het aanleren van het lied
sluit bij dit fragment aan.
Dit contrastritme wordt door de kinderen heel natuurlijk aangevoeld. Voor wie dit niet goed kan, helpt misschien de suggestie, dat de tik komt bij de echo van 'kop', 'op'.
k
bladzijde 19 van Veilig leren lezen 6. Op bladzijde 19 is te zien hoe moeder bezig is met het opruimen van de keukenkast. Ze haalt alles uit de kast en zet het op tafel: een doos, kopjes, de koekjestrommel. Liesje mag moeder helpen. ,,Pak maar een doek", zegt moeder tegen Liesje, ,,en maak een sopje in een emmer." De tekst van het lied
'alles ruim ik op1 Jc Pas op
'Alles op zijn kop' A
Ritme. De ritmische begeleiding kan vrij zijn, of alleen bij tevoren afgesproken delen van het lied. Het contrastritme komt na:
steentjes gevuld, geluid maken. Het lied wordt hiermee ritmisch begeleid.
lege flessen van afwasmiddel kunnen, met
mee geluiden kunnen worden gemaakt. Ook
schoonmaakdingen bij zich hebben, waar-
schoonmaker aan lopen. Die kunnen allerlei
komen er meer kinderen achter de eerste
lied uit is, wordt het opnieuw gezongen en
Bewegen bij het lied. De klas zingt het lied en een kind loopt rond met een stoffer, stofdoek, bezem, of iets dergelijks. Als het
Dit lied is geschreven bij het fragment op
44. Alles op z'n kop
Vsj$/
Liedje 44
4
G
t a\ - les
op
zVi
kop ,
ik
ben
aan
de
boelsbaat op
de
ta - fel:
een
pak ook maareen stof-doek c« vul
trom-mel
van
krijgk nu
de
ook
koek-jes,—
de
wie
krie- bels—
de schoon-maak.
krie - bels,
de
fles, een ton, een kop,
de
een
je
em-mer
sop,
ruimb die rom-mel
pas
op
op:
95
45. In de tent
En daarna begint het koeplet. Als geheu-
gensteuntje kan op het bord in drie kleuren getekend worden:
X
X
X X
XAX
Hebben we de beschikking over verschillende ritme-instrumenten, dan kunnen we deze
op het bord of op kaarten tekenen. Telkens als een instrument wordt aangewezen of een kaart wordt opgestoken, mag dat betreffen-
de instrument spelen. Leesboekje 6 van Veilig leren lezen bevat ook een verhaal over Henk en Lies die samen een tent maken van een oude lap stof.
Dit verhaal staat op de pagina's 20 en 21. Lies en Henk gaan in de tent spelen: dokter en patient, een dief en oom agent, een
ritmestokjes
handtrom
popster en een band. Voorspel bij het lied. Als voorspel bij het
derde koeplet wordt het volgende gespeeld: lanqzaom
ritme groep 1
omhaoq gaan
sneller
melodie;
ritme groep 2
neuri'en of xylofooti(s)
Hiertoe wordt de klas in groepjes verdeeld.
Ritmegroep 1 speelt:
ILIA 12
3
4
Het tweede groepje neuriet of speelt: do re mi fa so
1
2
3
4| 1
Ritmegroep 2 speelt: twee-je drie
96
schellen
Spel bij het lied. Bij het lied hoort het uit-
beelden van de dokter en de patient, de dief en de agent, en de popster met zijn band. De kinderen mogen zelf verzinnen hoe ze dit mimisch (uitbeelden zonder praten) doen.
Liedbegeleiding. Tweede stem voor blokflu-it of klokkenspel (zie onderaan de pagina hiernaast).
Liedje 45
we
spe-lcn
in
de
tent een
dok-ter een pa-tient, dan D
kom ik 5traks naar bin -nen
en dan
zeg dan: goe-je -mor- gen
en
weet ik wie
jy
je
bent
ik
zegtidag mz-neer
en D
vind
je
het wel grap-\)\g, nou dan we spelen in de tent een dief en oom agent
dan kom ik straks naar binnen en dan weet ik wie je bent ik zeg dan: ja ik neb je en jij zegt: dank u zeer
en vind je het wel grappig, nou dan doen we Jt nog een keer
doen we \t\og
een
keep.
we spelen in de tent een popster en een band
dan kom ik straks naar binnen en dan weet ik wie je bent ik zing dan een mooi nummer en jij bent het publiek
en vind je het wel grappig nou dan maak ik meer muziek.
J
97
46. Ik verhuis
In leesboekje 7 van Veilig leren lezen staan twee thema's centraal. Op de pagina's 2 tot en met 7 wordt beschreven dat kinderen van
een oude wijk naar een nieuwe wijk verhuizen. Het liedje ,,Ik verhuis" en ook het volgende lied ,,Vroeg op de dag'* sluiten aan bij het thema verhuizen.
Ritme. Als de kinderen het liedje kennen, kunnen ze het ritme meeklappen of meelopen. Een kind kan tijdens het zingen met
Geluidenimprovisatie. Bij de verhuizing worden verschillende dingen het huis ingedragen: een vogelkooi, een grote doos, een
zware piano, een stoel. Iemand kan sommige voorwerpen echt of denkbeeldig door de klas sjouwen; enkele kinderen kunnen dit
instrumentaal begeleiden. Met lage of hoge tonen. Snel als er lichte dingen worden verhuisd. Langzaam en met tussenpozen als het zware dingen betreft (,,met zware dingen moet je af en toe even uitrusten").
een trom vrij rondlopen op het ritme om dit zodoende zelf te voelen. De vraag kan gesteld worden, bij welke woorden het ritme telkens even stopt.
Innerlijk zingen. Het innerlijk zingen kan geoefend worden met een radiospel. De leerkracht zet een denkbeeldige knop van de ra dio aan en uit. Als de radio uitgezet wordt, hoor je niets meer (maar de muziek gaat natuurlijk wel door). Zodra de radio weer wordt aangezet, zingen we verder. Zijn alle kinderen dan op de goede plaats in het lied? Het televisiespel is misschien iets eenvoudiger om gelijk te blijven zingen als er geen
geluid gemaakt mag worden: ,,Onze klas zingt zo geweldig, dat we zijn uitgenodigd voor de televisie te komen zin gen. Er kijken een heleboel mensen, maar
dan zet iemand het geluid af." De leerkracht drukt op een denkbeeldige toets en de klas zingt nu zonder geluid te maken door. De monden blijven wel bewegen. Dat zie je op de televisie ook. Als de televisie weer wordt aangezet, zingt ieder weer met
Liedbegeleiding. Het lied kan met een
klankstaaf G als bourdon begeleid worden. Steeds deze G op de eerste tel van de maat. Ritme-instrumenten begeleiden als volgt:
n n
Helaas ben ik vandaag niet thuis
■n j
ik verhuis, ik verhuis
geluid. Om het niet te moeilijk te maken, kan het aan- en uitzetten het best gebeuren
op logische momenten in het lied, d.w.z. aan het eind van zinnetjes.
de kamer is vol vreemd gespuis
n n j
't is net een gekkenhuis 98
Liedje 46
c
F
—J he -
-
\aas
c
«J
s—
ben
ik
^ —^—
vnn —
-
daa^
met
thuis,
C
\k
ver - huis,
ik
ver - fiuis .
de
ko -
is
G7
vreemd
^€ - spuis, *t is
net
een
$ek - ken
-
-
huis.
vandaag staat alles overhoop huis te koop, huis te koop vandaag loopt alles in de soep
wat is het toch een troep \$^£/
Een tweede stem bij het lied:
J.1 J 99
47. Vroeg op de dag
Sfeerliedje. Dit liedje is vooral een liedje om naar te luisteren en om de tekst mee te
lezen. Andere muziek die goed bij de sfeer van de vroege ochtend past, is Morgenstimmung uit de Peer Gyntsuite van Edvard Grieg. Samen met de kinderen kan hier naar worden geluisterd, vergezeld van een opdracht, bijvoorbeeld:
Het tekenen van de opgaande zon met
mooie kleuren in de hemel; Het tekenen van een straat met daarin mensen, dieren of dingen die je 's morgens vroeg al kunt horen: iemand die zijn hond uitlaat, de hond blaft; een torenklok die slaat; een kraaiende haan; fluitende vogels in de bomen; iemand die op zijn brommer stapt om te gaan vissen.
Geluiden. Geluiden, zoals hierboven gesug-
gereerd, kunnen geimiteerd worden of geraden, als ze tevoren op een bandje zijn opgenomen. Ook kan met de kinderen gesproken
worden over het verband tussen melodie en
inhoud van het lied: het is wat verdrietig; is dat te horen? Liedbegeleiding. Een tegenstem voor de blokfluit:
J
£=£
r r
t o
100
Liedje 47
heel
vroeg
op
n\z - mand
is
Bes-
buurt nog
en
waar
ei
de
dag
te
zien, zelfs <)een
het
is
»
myn
bet
het
skraks rydt
ver -
Bcs
poes, geen
s\aab, s\aapt de
hond. ook nieb F
fme
op
straat.
F
ver- huls-dag C7
een
vur
van
huls- jc
ne
C?
daag is Bcs
zes
5 til
klei
Bes
a\s
dm
von- daa^ ^aan we
hler we^
en
F
huis-
au-to
C7
voor •
F
het
dm m
llcbt
is
lacht, maar
daar
ccht
a\
aan
bly
en
is
voor
ze
het
toch
m
roam staat an-kie. ze
niet
hoor.
101
48. In het circus
Het tweede thema in leesboekje 6 van Veilig leren lezen is: circus. Dit onderwerp is in het leesboekje aan de orde vanaf pagina 8. Het lied ,,In het circus" en het lied ,,Otto, mijn vriend" zijn geschreven om in de klas een echte circussfeer te kunnen oproepen.
Ritme. Het contrastritme na 'circus*, 'trape ze' en 'olifanten* kan meegespeeld of geklapt worden. Liedbegeleiding. Tweede stem voor de blok-
fluit. Deze staat onderaan de pagina hiernaast.
Klankspel bij het lied. Tussen de koepletten kan een klankspel gemaakt worden, zoals dit elders op deze pagina staat weergegeven.
bla-bb-bla bla-bla-bla applaus Aankondiging door circusdirecteur
circuspaardjes (tongklakken)
applaus
Circusspel. Regelmatig worden er op de
televisie circusvoorstellingen vertoond. De leerkracht kan dan met een cassetterecorder de bijpassende muziek opnemen en deze la ter in de klas laten horen. De kinderen mogen dan raden welk circusnummer er bij dat muziekje zou passen. De muziek 'volgt* als het ware het nummer, maakt spanning en gevaar hoorbaar met tromgeroffel en het eind met een fanfare.
In de gymzaal kunnen enkele kinderen een circustoer doen, zoals over de evenwichtsbalk lopen, op de handen staan, een stok laten balanceren, galopperende circuspaarden nadoen. Een 'orkest' kan deze nummers van een passende begeleiding voorzien en
letten op het tempo, de hoogtepunten als het moeilijk wordt, en het vrolijke slot als alles goed is gegaan en het publiek applau-
diseert. ,,oh oei!!'
applaus
acrobaten
tromgeroffel
trapeze
(vingers tikken)
,,O"
applaus
102
Liedje 48
4 1
3^
•L2-
in
1
^ pe -
4
cir - cus
i
kirn je
leeu-wen zien, een tro-
G
2e
en
tram
een
—
po
—
aw
p
fian -
4
het
ten
en
een
j
lien.
o
-
li-
C
-
vi
—
aan,
heb
jc
D?
G
i zin
om
naar
hefc
cir -
cus
toe
te
gacrn
in het circus zijn de clowns te zien
circuspaarden, beren bovendien mooie kunstjes van een baviaan
ga maar kijken want het circus komt er aan.
103
49. Otto, mijn vriend
Dansje. De circus-directeur geeft een groepje clowns de opdracht een dansje in te studeren voor de voorstelling. Hij geeft aan de clowns een plattegrond vvaarop staat hoe ze achter elkaar moeten lopen. Steeds als de lijn stopt moeten ze stil staan, punten kun nen betekenen 'springen' (grote punten: grote sprongen). Laat het daarna ook eens be-
geleiden door twee instrumenten. De lijn door melodie-instrumenten, de punten door een trommel.
Lied aanleren. Soms kan het verduidelijken
van de melodie-opbouw het aanleren versnellen. Bij dit lied kunnen we de kinderen zeggen, dat de melodie van de eerste twee
regels gelijk is aan de melodie van de laatste helft. ,,Als je het wijsje half kent, ken je
het dus al helemaal."
Spel. Iemand kan voor clown spelen. Dit wordt door het grappige geluid van een schuiffluit begeleid. De clown kan meelopen in een circusoptocht, waarin artiesten en
dieren meelopen, en waarbij het circusorkest
speelt. De optocht marcheert op het ritme van:
j u n j
ot-to de clown enz.
Dit ritme kan afwisselend sneller en langza-
mer gespeeld worden. Het loopritme wordt hierbij aangepast.
104
Liedbegeleiding. Tweede stem voor de blokfluit onderaan de pagina hiernaast.
Liedje 49
1
dm
ik
heb
een
vriend in
het
cir
gm
ot -
—
cus.
F
to
de
clown speclt
trom -
-
peb
dm
cn
treed fc
hy
op
r
in
r i
de
r
pi
—
ste,
dan
gm
je
uit
het
van
de
prct,
hij maakt een grap of een grapgrol en als hij rent door de tent maakt ie een val of een koprol
otto de clown heeft talent otto, die draagt reuze schoenen
hij heeft een pruik, ruiten jas wit is zijn wang, rood zijn neusje *k wou dat ik zelf otto was.
112
el
A—l
1
—n _z 1
f— 1 . 105
50. Lariekoek
Lied aanleren. Het lied is een onzinliedje, waarin sommige woorden omgekeerd of verwisseld vvorden. Het moet in een swingtempo gezongen worden. Als goed voorbeeld van swing kunnen we muziek van Glen Miller (bijvoorbeeld 'In the Mood') laten horen. De kinderen kunnen de koepletten 'vertalen'. Wellicht zijn er meer onzinteksten te bedenken.
Ritme. Het liedje wordt begeleid met een tamboerijn of andere slaginstrumenten. vV
Op bladzijde 14 van werkboekje 3 bij Veilig leren lezen staat een oefening met vreemde samengestelde woorden: ijspaard, zeebeer,
tijhoorn, nijlhond en neusger. Naar aanleiding van deze oefening is het liedje ,,Larie koek" geschreven. Het is een lied over het landje Lariedom waar de mensen andersom praten. Daardoor wordt een poes soep en
tak wordt kat. De omkeerwoorden uit het liedje kunnen op het bord geschreven worden. De kinderen proberen nu te ontdekken om welke woorden het eigenlijk gaat.
106
Deze spelen altemaal hetzelfde swingende ritme:
3 J 3 Jen, Liedbegeleiding. Basmelodie onderaan de pagina hiernaast.
Liedje 50
4 G
in't
klei-ne Icmd-je fa - ri - dom,
pra - ten
men - sen
B7
an - dere - om
-
fa - rie - koek, zo A7
maar de
ver weg hier van-daan A7 D? ^ G
em
D
Heet de
zin-nen raar en
krant, lees
krom
kijk de soep zit voor het raam (poes)
jc
klin-ken
in
dat
o -lie -
sum je hebt een mooie pok (mus - kop) tee je ook een peer (eet) nee ik tee een rode riep (eet - pier)
in de dierennuit (tuin)
die is eindeloos
als het even kon
in 't kleine landje lariedom ver weg hier vandaan
in 't kleine landje lariedom
praten mensen andersom
praten mensen andersom
kun jij ze verstaan?
kun jij ze verstaan?
#
dom.
kijk een ijspaard in een luik (kuil) nijlbeer in de zon (ijsbeer - nijlpaard) pook een ijsco bij een rak (koop - kar) kijk daar loopt een non drink een loca uit een self (cola - fles)
ik ruik aan een soor (roos) * en de mus zit op de kat (tak) lor een lab naar koos (rol - bal)
■0-
land.
wil ik elke gad wel zijn (dag)
ver weg hier vandaan
■0
0—•
#
i
mm fine
0
0
D.C.
107
51. Leida, de grapheks
Improvisatie. De kinderen kunnen nog andere toverspreuken verzinnen:
sim sala bim hokus pokus pilatus pas
hatsie kiele kiele knotsie bom. Bij het lied kan tovermuziek verzonnen wor
Op pagina 18 van werkboekje 3 bij Veilig leren lezen staat een oefening waarbij Leida, de heks, allerlei vreemde dingen tovert. Het liedje sluit zowel wat tekst als melodie betreft bij deze oefening aan.
den: Aan het eind van het eerste koeplet wordt het steeds spannender: of er iets uit de lucht zal vallen? Dat spannender worden kunnen we met een roffel op een trom uitbeelden, van zacht naar sterk. Tenslotte in de muziek laten horen dat het gelukt is. Dat kan bijvoorbeeld door een harde klap op een bekken, of een melodietje op de xylofoon of het klokkenspel. Daarna valt er van alles uit de lucht en wordt het tweede koe plet gezongen.
Liedbegeleiding. Tweede stem voor blokfluit of klokkenspel:
Dansje. De kinderen mogen bij het eerste
koeplet in groepjes een dansje (bewegingen bij het liedje) verzinnen. Bijvoorbeeld: Lei da tovert, lacht, kijkt in haar boek, zegt een toverspreuk. Die toverspreuk wordt met een (verdraaide) heksestem uitgesproken.
Leida kan dreigend haar vinger opsteken, eerst blij, maar dan angstig naar de lucht
kijkend.
108
Liedje 51
j
em
lei —
&
da
Is
ecn
A
grap - heks
to — vert
em
i
A
ze
je stciat
da- bra.
k'ykfc in
per
-
len,
haar
to - ver - boek.
plex
brouwt wat
zegt:
in een pan
DA
val -
iets
1
geks
ja
weer
re - gen
D
dan ?
re - gen moetnu D
A
3
maar
wat
valt
er
kruimels, druppels, appels
toverspreuk:
kikkers, guldens, room
gripsie, grapsie, gree
wortels, muizen, ei-kels
gripsie, grapsie, groep
rupsen in een boom klompen, heksen, kussens stuivers en nog meer
leida is een grapheks tover nog een keer leida is een grapheks tover nog een keer
moetnu
D?
maar wat valt er
val - len,
a - bra-ca-
dan f
mijn naam is leida floep ik tover hier, ik tover daar ik maak van jou een klapsigaar
ping, pang, poep, ha, ha, ha
109
52. Bah, wat een weer
Leesboekje 8 van Veilig leren lezen heet: Wat een poppenkast. Dit lied sluit aan bij
de tekst van de pagina's 2 en 3. Als Stef uit school naar huis toe gaat, regent het heel motregen
wind
stortregen
hagel
storm
bliksem ,,kggg'
Enzovoort. Wanneer er weinig instrumenten
wind
donder
aanwezig zijn op een school (wat meestal het geval is), kunnen we voorwerpen uit de klas gebruiken of kunnen geluiden met vin-
Ademoefening. De kinderen zingen op twee
hard: ,,Bah, wat een weer!*'
Geluiden. Dit liedje kan bij slecht en bij mooi weer gezongen worden. Aan welke ge luiden denken we bij slecht weer? Regen,
hagel, storm. En bij mooi weer? Vogeltjes fluiten, mensen lopen in de zon, ik hoor iemand fietsen, ik hoor de ijscoman. Klankspel. Van beide weertypes kunnen we
een klankspel maken. Op welk instrument
kunnen we regen nadoen? Op welk hagel?
gers of mond gemaakt worden. Kies bij een klankspel altijd een soort van verklanking: of instrumenten, of geluiden met de mond, of geluiden met voorwerpen.
Maak als leerkracht een partituur en laat de kinderen in groepjes het klankspel verzinnen. Wanneer zij ai vaker klankspelletjes
gemaakt hebben, kunnen ze misschien ook zelf een partituur maken. Een voorbeeld
tonen (so-mi) het woord 'zomerwind'. Bijvoorbeeld op het roepmelodietje: kom maar e-ten.
Eerst doen we dit tegelijk met de hele klas, daarna kunnen de kinderen in groepjes ongelijk inzetten. Er zijn natuurlijk nog meer mogelijkheden om zomerwind te zingen.
J J J
zo-mer-wind
van een partituur treft u elders op deze pa-
J J J
gina aan.
zo-mer-wind
Binnen de groepjes moet iedereen weten wat hij moet doen. De kinderen moeten goed op
J J J
elkaar letten en naar elkaar luisteren. Ze
moeten precies weten en laten horen wan
neer het afgelopen is. Na afloop van elk
klankspel bespreekt de leerkracht het kort. Wie ging te lang door? Wie zat zomaar iets te doen? Hoe was het om er naar te luisteren?
zo-mer-wind
J
zo-
J
mer-
o
wind
Liedbegeleiding. Een tvveede stem bij het
lied treft u aan onderaan de pagina hiernaast.
110
Liedje 52
boh!
wat
A
bah!
een
weer
D
wafc een
van — daag
DA
dab
weer
noe— men
ze
nou
D
J zo — mer
bah!
wat
een
'
weer,
fijn! lekker weer vandaag fijn! lekker weer dat noemen we pas zomer fijn! lekker weer.
\t$«j/
&=n=3
i
t 111
53. Woensdagmiddag in de regen
Op pagina 4 en 5 van leesboekje 8 wordt beschreven dat Stef zich verveelt op woens
dagmiddag. Hij kan niet buiten spelen, omdat het hard regent. ,,Ga Rik dan halen", zegt moeder, ,,en ga met hem op zolder
spelen." Het lied ,,Woensdagmiddag in de regen" sluit op dit tekstfragment aan. Liedbegeleiding. De tweede stem voor de
blokfluit staat onderaan de pagina.
r
J
j
j 112
Jl r
Liedje 53
f r. an
wocns —
dag- mid-dag
wie
C7
als
speelt
cr
met
F
hefc
kan
kom
woon
je
flier vlak
dm
± wat
een wccr van -
re -r
gen
valt om
F
gm
kom
je
spe-len
als
ik
het
113
54. Kijk daar, de poppen van de poppenkast
Dit liedje sluit het beste aan op de tekst van pag. 6 en 7 uit leesboekje 8 van Veilig leren
lezen. Omdat het zo'n vies weer is, gaan Rik en Stef op zolder spelen. Daar vinden ze allerlei poppenkastpoppen. Over die pop pen gaat dit liedje: slappe poppen, zwieber-
van ailes laten doen. Vrolijk dansen, Iaten huilen, boos laten worden, bang, slap, laten zwieberen, het koud laten krijgen, enz. (Speel al deze stemmingen en karakters mee en verzin er nog meer.)
De muzikant ging met de poppen naar de
poppen, stijve poppen, boze poppen.
stad. Daar zagen ze nog meer poppen: mo-
Uitbeelden. Bij het zingen van het lied kan steeds een deel van de klas een pop (slappe pop, zwieberpop, enz.) uitbeelden.
mee te spelen. Op een dag waren alle pop pen met de trein meegegaan. De trein stopte weer op het station. De machinist bleek de tovenaar die de kinderen had omgetoverd in poppen. Hij was in een vrolijke bui en toverde de poppen vveer om in kinderen. Wat
Een verhaal. De leerkracht vertelt het ver-
haal. De kinderen spelen de poppen uit het
depoppen, poppenkastpoppen, poppen om
verhaal. Als er iets verteld wordt, staan ze
waren die blij en ze dansten en zongen van
stil. Als ze muziek horen, gaan ze spelen. De leerkracht is verteller en muzikant tege-
te zingen.
lijk en vertelt het volgende verhaal: Op de hoek van een stationnetje stond een muzikant (de leerkracht laat muziek horen). Elke dag kwamen er kinderen voorbij. Deze dansten op de muziek. Als de muziek stopte, dansten ze niet meer. De kinderen werden er zo vrolijk van dat ze heel licht en mooi dansten. En als de muziek stopte, gaven ze de muzikant wat geld. Op een dag stopte er een trein. De kinderen lopen in een lange rij en luisteren naar de motor van de trein (trommel of schellenring). Alie kinderen stappen uit, maar ook een tovenaar die de kinderen omtoverde in poppen. De poppen konden niet praten en stonden heel stil. De muzikant kwam die morgen en zag geen kinderen. Hoe hij ook riep, er kwam geen antwoord. Wei zag hij allemaal poppen. Bedroefd nam hij zijn in strument en floot een droevig wijsje. Tot zijn verbazing zag hij dat de poppen gingen lopen en droevig keken. Maar natuurlijk
was dit geen gewoon instrument, het was een toverfluit. Al kon hij dan de kinderen niet terugtoveren, hij kon wel de poppen 114
plezier. Ze maakten een kring en begonnen
Liedje 54
kyk
daar
spe-lers.
kyk
kyk
daar
,
wy
kyk
my
zyn
de pop-pen-
haar c
de
zyn
slap - pe
pop - pen
F
hou
van
de
pop - pen- kast.
F
me
dus
te -
F
gen,
hou
me dus maar vast, dan
C
G?
C
I heb
je
van
die
slap - pe
pop - pen
geen
lasb.
kijk daar, kijk daar
kijk daar, kijk daar
wij zijn de poppenspelers
kijk daar, kijk daar
wij zijn de poppenspelers
kijk mij, kijk haar
wij zijn de poppenspelers kijk mij, kijk haar
wij zijn de zwieberpoppen
wij zijn de stijve poppen
wij zijn de boze poppen
van de poppenkast
van de poppenkast
van de poppenkast
hou me dus maar tegen hou me dus maar vast dan heb je van die zwieberpoppen geen last
hou me dus maar tegen
hou me dus maar tegen
kijk mij, kijk haar
hou me dus maar vast
hou me dus maar vast
dan heb je van die
dan heb je van die
stijve poppen geen last
boze poppen geen last
115
55. Jan Klaassen en Katrijn
Op de pagina's 10, 11 en 12 van Veilig leren lezen 8 wordt beschreven hoe Rik en Stef poppenkast spelen voor hun ouders en voor Olga. Ze spelen een stuk van Jan Klaassen en Katrijn. Het liedje ,,Jan Klaassen en
Katrijn*' sluit goed aan bij dit verhaalfragment. Ook kan dit liedje gezongen worden als men de leerlingen zelf poppenkastvoorstellingen in de klas laat verzorgen.
Lied aanleren. In de eerste maat: ,,Zie je die" wordt elk woord lang gezongen. Dit wordt aangeduid door het teken /T\
Lied uitbeelden. Bij het eerste koeplet bewegen enkele kinderen die de poppen voorstellen, als mensen. Bij het tweede koeplet daarentegen spelen ze als poppen, ze bewegen anders. Tussen het zingen van het eerste en het tweede koeplet kan een situatie uitgespeeld worden die de kinderen zelf hebben verzonnen.
Grafische notatie. Een grafische notatie kan geluiden en de volgorde daarvan vastleggen. Zie het voorbeeld hieronder.
1
jan loopt
katrijn praat
/VWN /WV\
t
de dokter belt
L
de dokter spuit
116
i
jan rent
Liedje 55
pop- pzn
wat
aar-dlg ,
kl/k
m
eens wat
de
pop - pen
een
ra -
re
D
-d^ ,
'tlykfc
wel
oF
heb
- kast?
kwast!
men-sen A?
e)gen-aar-dig
'tzyn
jan
klaas-sen
en
ka - -
Zie je die kind'ren voor de klas daar staan
wat aardig, kijk nu ze bewegen gaan merkwaardig, 't lijkt wel of het poppen zijn eigenaardig, 't zijn jan klaassen en katrijn.
117
56- Rommellied
Op de pagina's 24 e.v. van leesboekje 8 spelen de kinderen een poppenkastspel voor andere kinderen uit de buurt. Ze spelen een spel waarin Katrijn Jan Klaassen probeert te
leren dat hij niet zo'n rommel moet maken. Katrijn zou daarvoor dit ,,Rommellied"
Klankspel. Twee kinderen maken op een klokkenspel een gesprek tussen Jan Klaassen
(die normaal praat) en Katrijn (die sneller en hoger spreekt). Of tussen Katrijn (snel en hoog) en de dokter (langzaam en laag).
kunnen zingen.
Grafische notatie. De klankvoorstelling wordt gestimuleerd door de spreekhoogte en
Ritme. De kinderen mogen opschrijven, wat
het tempo grafisch vast te leggen:
er allemaal voor rommel in de kamer ligt. De woorden komen in rijtjes op het bord. In elk rijtje staan woorden die op dezelfde manier geklapt kunnen worden.
/WWWAWW
hoog
katrijn jan klaassen
krant
ap-pel
sui-ker-pot
doos
as-bak
o-lie-bol
schil
kop-jes
J
dokter
Maag
Liedbegeleiding. Op een klokkenspel, met
Het lied wordt gezongen en alle woorden
alleen de noodzakelijke klankstaven, is de melodie onderaan de pagina hiernaast ge-
met twee lettergrepen worden meegeklapt.
makkelijk te spelen. Dit kan in combinatie
Twee kinderen spelen op een ritme-
met de eerder beschreven ritmes.
instrument respectievelijk:
j
nt
D
doos en o-lie-bol Eerst na elkaar, daarna gelijktijdig: 'de olie-
J
-TD J
o-lie-bol
J
doos
n j
enz.
Het kind dat J moet spelen, kan eventueel
in zichzelf do-hoos zeggen. Met deze beide ritmen als begeleiding kan het lied gezongen worden.
118
G
D
A __
bol gaat de doos in*.
doos
E
■
Liedje 56
ka —
de
mer
is
vol
rom-mcl,
de
A
m bak
as
is
prop-vol.
G
het
klok — huis
van
een
A
op- pel,
wafc
kop-jes
en
de
sui-ker-pofc, een D
hal
—
o
ve
-
lie
—
—
bol.
de melk, de doos met koekjes de schil van een banaan de krant ligt op het vioerkleed wie ruimt die rommel netjes op? ik kan niet eens meer staan. N^jUS/
37~Z
-9
"XT"
i 119
57. In de poppenkast
Spel bij het lied. Een groepje van zes kinderen voert een poppenspel op, waarbij niet wordt gesproken. In het groepje spelen drie poppen en drie instrumenten. De instrumenten volgen de bevvegingen van de poppen. Tevoren verzint de leerkracht met de kinderen een eenvoudig verhaal: een prinsesje verdwaalt, ze komt een hond (beer) tegen,
de jager redt haar. Of: Jan Klaassen maakt rommel in de kamer en Katrijn loopt te mopperen en laat Jan alles weer opruimen. Of: Jan Klaassen is ziek, maar hij is bang voor de dokter. Als Katrijn de dokter heeft geroepen, krijgt Jan een spuitje. Verschillende groepjes kunnen elk een ver
Jan Klaassen is alleen thuis. Hij heeft weer
haal spelen. Voorafgaand aan elke 'voor-
eens flink rommel gemaakt. Opeens gaat de
stelling' wordt het eerste koeplet van het
bel en komt de dokter op bezoek. Als de dokter de kamer binnenloopt, glijdt hij uit
lied gezongen.
op de schil van een banaan.
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor de
Het tweede koeplet van het liedje ,,In de
blokfluit treft u aan onderaan de pagina
poppenkast" sluit op dit verhaalfragment
hiernaast.
aan. Het fragment staat in Veilig leren lezen 8 op de pagina's 26 en 27.
120
Liedje 57
pop -
pen - kosb
is
- ne
het
fyn.
gor -
dyn.
F
wie
be -
- ginfc
wab
en
zal
zyn,
is jan klaassen wel goed gezond?
glijdt de dokter uit op de grond kom dat zien! ze maken het bont loopt een grapheks giechelend rond hi, hi, hi
m
j j i 121
58. Kikkerlied
Dansje. Op het refrein kan een kikkerdansje verzonnen worden, bijvoorbeeld: Kwakende kvvebbel kikkerkwab: op de
plaats 'licht' door de knieen buigen. 'k Weet niet eens . . .: naar rechts hippen. Kwakende . . .: op de plaats door de
knieen buigen.
'k Weet niet eens . . .: naar links hippen.
Op bladzijde 32 van werkboekje 3 bij Veilig leren lezen staan twee versjes over kikkers: Kikkerbruiloft en De verkouden kikkertjes. Het ,,Kikkerlied"past hierbij.
Lied aanleren. Het koeplet kan door een klein groepje of als solo gezongen worden, het refrein door alien. De tekst van het ref rein kan ook alleen op 'kwaaaak' gezongen worden: 'dan zijn we allemaal kikkers'. Nog een variatie: de melodie van het koep let wordt geneuried en het refrein vvordt op 'Kwaaaak' gezongen.
122
Liedje 58
*
■xfcr
1. in
dc
sloofc
zit
D
4
kik - ker-dril
*
klei-ne
em
#
k - fcjes—, gia - zig
A
met zzn
P
kik - kers
*■
he-le
D #
bol -
•
o
in
nun
D
kwab—
pit
refrein; Q
hoi - le - tjzs
.
a
kik - ker —
zwar - te
kwa -ken - de
kweb-bel,
D
'kweet niet
eens of ik't zeif
I we\
snap-
a
kwa - ken -
de
kweb - bel
kik - ker
kwab —
A
'kwcet
niefc
eens
of ik't
zelf
wel
snap
in de sloot zit kikkervis hele kleine slangetjes kopjes met een zwarte staart kleine groene wangetjes. Refrein. in de sloot zit kikkervolk links en rechts, in west en oost hoor ze daar nou groen en groot kwaken bij het eendekroos. Refrein.
123
59. Wie kent het sprookje?
Een dansje voor de hele klas. De kinderen
lopen in een kring achter elkaar. Op de
helft van het lied bij 'wie was haar vader . . .' lopen ze de andere kant op. De
boze fee danst precies in de tegengestelde richting. Aan het einde van het eerste koep let, stopt de boze fee, zegt een toverspreuk en geeft de tamboerijn aan een ander kind (de goede fee). De kring loopt op het walstempo:
>2
stap
Het lied ,,Wie kent het sprookje?'* is heel
geschikt om te zingen bij de introductie van het leesboekje 9 van Veilig leren lezen. De
kinderen worden erin aangespoord het boekje te lezen: ,,Wie kent het sprookje
Doornroosje? Lees in je boek, beleef het mee . . . Hoe is het sprookje afgelopen en wat vertelde de goede fee?" Dansje. Tijdens het zingen van het eerste koeplet danst een kind de boze fee. Bij het tweede koeplet danst een ander kind de goe
de fee. Beiden kunnen zichzelf begeleiden met een tamboerijn of een schellenstokje.
124
>2
stap
3
stap
Liedje 59
wie
kent het
sprook - je
roos - je?
doom em
in
je
boek,
be -
- leef
het
mee . D
wie
was
haar
G
en
va -
- der
D
wafc
ver - tel - de
haar
moe -
der
A?
de
bo
D
—
ze
m
fee?
wie kent het sprookje doornroosje? lees in je boek, beleef het mee hoe is het sprookje afgelopen? en wat vertelde de goede fee?
125
60. Het kasteel
Op pagina 2 van Veilig leren lezen 9 wordt een sfeerbeschrijving gegeven van het
kasteel en de omgeving ervan. De sfeer kan verder verlevendigd vvorden met behulp van het liedje ,,Het kasteel*'.
Geluidenimprovisatie. Bijen zoemen in de tuin. De leerkracht tekent op het bord verschillende manieren van zoemen en vraagt
hoe dat zou klinken.
Vijf kinderen krijgen elk een tekening (zie de voorbeelden elders op deze pagina) en mogen buiten het lokaal een stukje muziek verzinnen dat daarbij past. Ze krijgen een of meer klokkenspellen of xylofoons mee
(met de tonen zoals eerder aangegeven). Als ze in de klas terugkomen, mogen ze hun melodietje laten horen. Daarna wordt het eerste koeplet van het lied gezongen met
daar tussendoor de verschillende melodietjes, zo:
In een land hier ver vandaan stond een
mooi kasteel (door de kinderen verzonnen melodietje: kasteel).
In de vijver zwom een zwaan (melodietje:
zwaan).
Op de akkers groeide graan (melodietje: graan).
Om een glas limonade zoemen bijen. Hoe klinkt dat? De kinderen kunnen ook nadoen
hoe een lastige mug of een vlieg 's nachts in
In de tuin de bloemen (melodietje: bloemen).
Hoor de bijen zoemen (melodietje: bijen).
bed om je hoofd zoemt.
Er bloeien bloemen in de tuin. Op een klokkenspel met daarop de tonen C, E, G, A en C* kan een wijsje gespeeld worden dat bij een bloem past. Misschien kan een kind op
langzaam: kasteel
het klokkenspel uitbeelden hoe de bloem groeit, hoe een zwaan in de vijver zwemt, hoe de bijen zoemen (met een stokje heen
water/snel: zwaan
en weer trappetje op en af over het klokkenspel). erg zacht, ruisen: graan o
erg langzaam
(als bloem bloeit): bloemen
xylofoons (alleen trappetje): bijen. 126
i Liedje 60
# in
een land hier
G
C
stond een
van - daan
C
de
vlj - ver
zwom G
■y
J op
de
J
r
men
kas-
ak - k.ers
^roei - de
hoor
•
graan ,
in
C
de
by
C
een
F
J
F
bloe —
mooi
F
in
teel
\iefoj^
ver
J'
J
tuin
de
•
de G7
—
en
zoe
C
-
men.
het kasteel was heel erg oud sprookjes die bestaan
en de poort was van dik hout muren breed, een straat van goud zie de bloemen groeien en de roosjes bloeien.
127
61. Doornroosje
Klankspel. De klas wordt in drie groepen verdeeld: Groep 1 fluistert: Doornroosje, slaap een poosje (steeds herhalen). Groep 2 zucht: rustig, als iemand die slaapt. Groep 3 speelt zachte tonen op xylofoons, klankstaven, metallofoons, klokkenspelen.
De roosjes groeien. Dan wordt het liedje gezongen.
Honderd jaar is lang, als je alleen maar
zuchten hoort en een klok zacht hoort tik ken. Twee kinderen kunnen dit uitbeelden (woodblok - zuchten). Als we voldoende in-
strumenten hebben, kunnen we dit regelmatig tikken van de klok onderbreken door het Het lied ,,Doornroosje** bestaat uit twee
lied of het klankspel.
koepletten. In het eerste koeplet beklimt Doornroosje de hoge toren. Daar komt ze
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor de
de boze fee tegen. Doornroosje prikt zich
blokfluit staat onderaan de pagina hier-
aan het spinnewiel en valt in slaap. Dit
naast.
koeplet kan gezongen worden in aansluiting op de tekst van de pagina*s 18, 19, 20 en 21 van het leesboekje. Het tweede koeplet sluit aan bij de pagina's
30, 31 en 32. Na lezing van deze pagina's kan het tweede koeplet worden toegevoegd en tenslotte kan het hele liedje worden gezongen.
128
Liedje 61
■da
2 doom - roos~je,
em
to -
slaap
een poos-je
ho-ge
a
ren -top.
rvs - tig
s\a -pen,
D
roos - jes groei - en A
de
in
bm
i
a - pe -ga -pen G
t
ho - ger — op G
D
doom
-
D
roos -je
D
# merkfc
niet veel
diep
in
rust
is
het
kas - teel.
doornroosje waarom bloos je? ben je door een prins gekust? waarom sliep je? niemand riep je je bent vast goed uitgerust doornroosje, mijn prinses leidt de prins naar het bordes.
129
62. Altijd wat
Als afsluiting van leesboekje 9 van Veilig
leren lezen (Doornroosje) kan dit liedje worden gezongen: Altijd wat. In dit liedje komen enkele elementen uit Doornroosje voor: roosjes hebben dorens, sprookjes hebben
prinsen, de prinses bemint ze. Verder is dit
gewoon een lekker mee-zing-lied en daardoor een fijne afsluiting van het leesboekje. Tekstimprovisatie. In het eerste koeplet kan de tekst na 'weet je wat ik nog niet heb gehad' gevarieerd worden, bijvoorbeeld door: mensen hebben oren en een neus van voren;
fietsen hebben bellen, kleine schoenen knellen.
Geluiden. Naar aanleiding van het tweede koeplet kunnen auto-geluiden gei'miteerd worden: vrachtauto's (zwaar), personenau-
to's (licht). Ook kan gei'miteerd worden hoe de auto's rijden: snel of langzaam.
'Altijd wat' kun je ook zeggen van de gelui den die overal en altijd te horen zijn. De klas gaat even naar buiten om goed te luisteren en met de opdracht om straks alles te tekenen wat ze gehoord hebben. Wie dat kan, mag het geluid zelf tekenen en misschien kan ook het woord, zoals 'fiets' of 'auto' op de tekening geschreven worden. Zie het voorbeeld hieronder.
130
Ritme. Het liedje swingt, als het meegeklapt
wordt op het ritme:
J J
Liedbegeleiding. Op het klokkenspel kan het volgende voorspel en tussenspel gespeeld worden: D Cis B A, D Cis B A, D Cis B A, D. Zie de noten onderaan de pagina hiernaast.
A
B
Cis
D
Liedje 62
D
J
l*»
hond-jes heb-ben G
skaar - ten
,
_
J
J
_
bak - kers
_
bak - ken
D
taar - ten
,
weefc
je
AD
had?
J
—
ik
G
D
,
heb-ben
J
roos - jes
ho - rens ,
j
nog
niet
heb
ge
D
G
koe-ien
to - rens
Vat
J
heb - ben
j
j
ker - ken
dra -gen
A
do - rens aan
D
nun blfld.
sprookjes hebben prinsen
de prinses bemint ze lees maar zelf je vindt ze overal mensen in de regen bomen kom je tegen auto's op de wegen met geknal.
131
63. Arme vogel Job
Het tiende leesboekje van de methode Veilig
leren lezen heet: Het droevige huis. Het verhaal gaat over twee kinderen die regelmatig bij een ouder echtpaar op bezoek gaan. In
het verhaal staan twee nare, droevige gebeurtenissen centraal, namelijk de dood van vogel Job en de gedwongen verhuizing van
het echtpaar naar een bejaardenhuis. Het liedje ,,Arme vogel Job" kan gezongen
worden in aansluiting op het gelijknamige
Luisteren naar muziek. We kunnen de kin
hoofdstuk uit het leesboekje. Dit hoofdstuk staat op de pagina's 4, 5 en 6.
deren enkele muziekfragmenten laten horen en hen vragen, welke muziek ze droevig vinden. Tijdens het beluisteren van een stukje droevige muziek kunnen ze de dode papegaai Job tekenen.
132
Liedje 63
Bes
Es
ge- le.blau-we, Es
_
paar-sz, groe-ne Bes
Wat een ve - ren, woordjes As
op
ar - me
le
rot-dag,
Es
wat ver- drie-tig,
om
pa -
huf- len,
E$
op
ta-fel
kop As
ben je dood ge-gaan.
Bes
zfe
pc-gaai- e
Es
te
job
Bes
Es
Bes
een
vo - ge!
Bes 7
Es
'tle-ge kooi-tjc staan.
gele, blauwe, paarse, stille,
arme vogel job welterusten, slaap voor altijd papegaaiekop in een kuil ben je begraven lig je in een graf
ben je blij, ben je verdrietig? vraag ik me soms af.
133
.jazz
63. Arme vogel Job
Het tiende leesboekje van de methode Veilig leren lezen heet: Het droevige huis. Het verhaal gaat over twee kinderen die regelmatig bij een ouder echtpaar op bezoek gaan. In het verhaal staan twee nare, droevige gebeurtenissen centraal, namelijk de dood van vogel Job en de gedwongen verhuizing van het echtpaar naar een bejaardenhuis. Het liedje ,,Arme vogel Job** kan gezongen worden in aansluiting op het gelijknamige hoofdstuk uit het leesboekje. Dit hoofdstuk staat op de pagina's 4, 5 en 6.
Luisteren naar muziek. We kunnen de kin deren enkele muziekfragmenten laten horen
en hen vragen, welke muziek ze droevig vinden. Tijdens het beluisteren van een stukje droevige muziek kunnen ze de dode papegaai Job tekenen.
132
Liedje 63
Bes
\etb\au-wet paar-se, groe-ne Bes
ar- me
Es
Wat een ve - ren, woordjes le- ren,
m
As
op
Bes
een
rot-dag,
Is
om
z\e
- pc-gadi- e Zs
- kop
^
As
te
hui- len,
ben je dood gc-gaan. Es Bes 7 Es
op
ta-fel
ffle-ge koof-tje
Bes
ver-drie-tig,
vo-gel
gele, blauwe, paarse, stille, arme vogel job
welterusten, slaap voor altijd papegaaiekop in een kuil ben je begraven lig je in een graf ben je blij, ben je verdrietig? vraag ik me soms af.
133
64. Wil je wel eens weten
Lied aanleren. Het lied is een stapelliedje.
Allereerst leren we de regel: 'Een goudvis in een kom, een poesje in de zon'. Daarna
zingt de leerkracht: 'Wil je wel eens weten,
hoeveel dieren ik bezit?' Bij regels met nieuwe dieren worden steeds de vorige herhaald, bijvoorbeeld bij het derde koeplet: Een goudvis in een kom, een poesje in de zon.
Een hondje in een mand, een tamme olifant.
Marmotten in een doos, tien bijen op een roos.
Het zinnetje 'Een grote mierenhoop staat in mijn tuin te koop' is door kinderen verzon-
In dit liedje ,,Wil je wel eens weten ..." worden allerlei dieren opgesomd. Het liedje noemen we daarom een stapelliedje. Het sluit heel goed aan bij pagina 12 van Veilig leren lezen 10. Op die pagina staan ook al
lerlei dieren getekend: een slang, poesjes, een marmot, parkieten, een goudvis, konijnen, een schildpad, en muizen. Om het leren van het lied te vergemakkelijken kan men de kinderen een vel papier geven waarop ze tekeningen van de dieren plakken in de volgorde van het liedje: een goudvis, een poesje, een hondje, een olifant, marmotten, bijen, konijnen, een koekoek, een schildpad, kanaries, en een slak. Uiteraard kan men deze dieren ook laten tekenen.
134
nen. Misschien dat er nog meer leuke zinnetjes verzonnen kunnen worden door de kinderen in uw klas.
Expressie. De kinderen kunnen een tekening
maken van het liedje of ze kunnen een huis tekenen, waarin alle dieren uit het liedje wonen.
Liedje 64
-n - n
wil
je
wel
eens we-ten
gm
moetr F
Sj^pr
Is
Cj
ze
die-ren
zzn he- le klus maargoed,je
cla-vond tot gm
wcet, het
gw
je
we!
eens we - ten
hoe-veel
F
een
goud-vfs
je
een
kom, een
het
fit. F
be - zit ?
ik
F
C? poes-je
$
demor-gen.
houdt je
die - ren
"
in
be-zit?
C7
ols stapellfcdje komcn er steeds mccr dferen bu:
1
ik
F
gocd ver-zor-gen, van
C7
wil
hoe-veel
in
de
zon.
2. een hondje in een mand, een tamme olifant 3. marmotten in een doos, tien bijen op een roos 4. konijnen in een hok, een koekoek in de klok
5. een schildpad in een bak, kanaries en een slak 6. een paard van honderd jaar, een schaap met hondehaar 7. een grote mierenhoop staat in mijn tuin te koop.
135
65- De dierenshop
Op de pagina's 13-17 van Veilig leren lezen 10 wordt beschreven dat de kinderen naar de dierenwinkel gaan om een vogel te kopen. In aansluiting op dit verhaalfragment kan het liedje ,,De dierenshop" gezon gen worden.
Lied aanleren. Bij het aanleren van het lied
verdelen wij de stukjes 'een jonge hond, een kleine kat' over verschillende kinderen. De ' laatste zin: 'smeerolifanten verkoop ik niet' wordt daarna weer gezamenlijk gezongen.
Geluiden. De kinderen verzinnen de geluiden die de dieren maken. Het liedje wordt nu iets langzamer gezongen en na het zingen van de zinnetjes met de dieren wordt steeds kort het dierengeluid gemaakt: een jonge hond (blaffen), een kleine kat (zacht miauwen).
In het refrein kan het geluid van de deurbel
op een klokkenspel of een ander instrument meegespeeld worden.
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor de blokfluit staat hieronder:
I
136
_LL
Liedje 65
piet
is
de
am
baas
van
D7
die -
de G
ren - win — kel
G V
piefc
is
de baas van de
C
die-ren-shop
Q
am
0
w—m
hoor je de deur-bzl van:
D7
G 0
r|n _
kel-de
kin-kel.
piet
D
jon - ge
hond, een
klei - ne
pad,
een
sm&er -
kat,
een
ra - tel -5lan^, een
fan - ten
een
pa- pa-gaa'i,een G
P7
o - li -
op.
D
V
D
E^
voor je
G
G
groe- nc
zoekt een huis-dier
•
gras- par- kiet, am
ver -
- koop
G
ik
f
niet.
piet is de baas van de dierenwinkel piet is de baas van de dierenshop hoor je de deurbel van rinkel de kinkel piet zoekt een huisdier voor je op: een witte muis, een lapjeskat, een grijs konijn, een waterrat,
een zeepaard, maar zoals je ziet viiegende vissen verkoop ik niet.
137
.JRC
66. Verkleedpartij
Spel bij het lied. De leerkracht verzamelt wat oude kleren en laat het liedje al zingend door verschillende kinderen uitspelen. Ritme. Het lied heeft.de rondo-vorm: refrein - koeplet: A B A C A D.
Het refrein kan meegeklapt of meegespeeld
worden in het ritme: J J
De koepletten kunnen als solo gezongen
worden. De laatste regel van het refrein 'Voor dames en voor heren' wordt iets vertragend gezongen.
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor blokfluit of klokkenspel staat onderaan de pagina.
Floor en Tom hebben een parkiet gekocht voor meneer en mevrouw Jans. Ze moeten
naar de zolder toe om daar de kooi te halen
voor de vogel. Op zolder ontdekken ze een kist met allerlei grappige kleren. Spontaan
begint dan een verkleedpartij. Dit verhaalfragment staat op de paginal 18, 19 en 20 van het boekje ,,Het droevige huis".
r I r r
r r r f1 f
m 138
r
Liedje 66
r
fiM/5 i
1
(a)—do
G S
TX
»
9
zol
op
—
der
sbaak
ii
C
elk
kle
G
wab
koeplet
1.
ou - de
-
G
3^
ren,
voor
C
wils, voor
met
C
i vreem-de
kist
een
ie - der-een, voor
am
6a - mes
en
D?
voor
G
he -
ren.
fme.
cm
ik
ben
een
sjiek
ma -
- dam,
ik
em
draag graag mooi - e
kle -
rcn .
* ik
ben
emj
van stand, van am
D.C
ho - ge
stand,
ik
hou
van
ry -
ke
he - ren.
refrein
ik ben een rijke heer ik reis door alle landen ik heb een pak, een heel net pak
een mond met gouden tanden. Refrein.
hier is een oude jas met rafels en met draden vvie ben ik dan, vvie ben ik dan? je mag een keertje raden. Refrein.
139
^■■*
.
67. Bejaardenhuis
De leerkracht speelt nu af en toe een hoge dan wel lage toon en de kinderen kleuren een kamertje van de bejaardenflat, al naar gelang de hoogte van het geluid een kamer tje boven of beneden.
Moeilijker wordt het, als we in het flatgebouw van drie verdiepingen de lichtjes gaan aandoen. De middelste verdieping heeft dan als 'ping' de middelste toon van het klokkenspel.
Op zekere dag krijgen meneer en mevrouw
Jans een brief van de gemeente. In die brief staat dat ze uit hun huis moeten. Er vvordt een nieuwe weg aangelegd, precies op de plaats waar het huis van de oude mensen staat. Daarom moeten ze op zoek naar een nieuw huis. Na lang aarzelen besluiten me
neer en mevrouw Jans om in het bejaarden huis te gaan wonen. Het liedje ,,Bejaarden huis" sluit aan op de tekst van pagina 25-28
Als we op het bord een bejaardenflat tekenen, waarvan in een aantal kamers het licht brandt, kunnen we de kinderen op het klok kenspel ook zelf de lampen laten aandoen. Ook zonder instrumenten gaat dit. Er kan ook gezongen worden: lage C = do voor de benedenverdieping, G = so voor de mid delste en de hoge C = do voor de bovenste verdieping.
van het leesboekje.
XII
Ritme. Het contrastritme jc A kan in het
inn::::
eerste koeplet na 'poes' meegeklapt worden
m a \a
en in het tweede koeplet kan dit door na 'portier' twee tikjes tegen de (denkbeeldige)
-
pet te geven.
s:u=~:i
Toonhoogte. Na een gesprekje over ouder worden, opa en oma, bejaardenhuis en
T
waarom de poes niet mee mag, kunnen we een bejaardenflat van twee en drie verdie pingen op stencil zetten.
Als het 's avonds donker wordt, gaan in alle kamertjes de lampen aan. Elke keer als iemand van de benedenverdieping het licht aandoet, hoor je 'ping' (op de laagste toon
van het klokkenspel). Steeds als iemand van de bovenverdieping de lamp aandoet, hoor je 'ping' (op de hoogste toon van het klokkenspel).
140
T'TJT "I"~'""IL XJ i
n
it
] I IT I
Liedje 67
o -
jaar -
den - hu/s?
met
pa
of
- \een
een
ou - de
o - ma
int
men-sen
be-
en een
gm
- ze mu\s , wcint eeii
poes
hoort er nicb
thuis.
Heb je een tante of een oom in een bejaardenflat zo'n heel moderne torenflat met alleen maar oude tantes en een klein loket de portier tikt aan zijn pet
141
68. Jong en oud
Ritme. De leerkracht begeleidt het lied met
de trom in het ritme J «J en laat de kinde
ren hierop lopen. Daarna vragen we de kin deren onder het lopen het contrastritme mee
te klappen. Dit kan natuurlijk gevarieerd worden: enkele kinderen spelen de ritmes, de rest van de klas loopt en/of zingt het lied.
Liedbegeleiding. Een tweede stem voor
klokkenspel staat onderaan de pagina hiernaast.
Dit lied sluit niet bij een specifiek verhaalfragment van het boekje ,,Het droevige huis" aan. In het hele boekje staan twee oude mensen, meneer en mevrouw Jans, en twee jonge mensen, Floor en Tom, centraal. Het liedje kan dan ook op ieder willekeurig moment aangeleerd worden. Lied aanleren. Bij het aanleren van het lied kan de klas meekiappen:
A
A
1 1
A
A
A A
mijn zus; is zes; en ik; de poes; is acht. Om het contrastritme aan te leren laten we
nu klappen op de 'echo' van 'mijn zus', enz. De kinderen hoeven alleen maar te zingen 'mijn zus' en direct daarna te denken 'mijn zus' en dat dan mee te klappen.
142
Liedje 68
k
A
k
zus
IS
zes
G
ik
ben
ze
—
ven,
I
A
A
poes
15
£ "^
acht
myn
broer-tjc
is
a\
ne -
-gen.
en morgen wordt mijn opa tachtig het wordt een feest
dat vindt mijn oma prachtig.
m
143
69- Smartlap
Voor deze smartlap geldt, net als voor het liedje ,,Oud en jong", dat het niet bij een specifiek fragment van het verhaal is geschreven. Ook dit lied kan op ieder moment
Eenvoudige ritmische begeleiding.
mond: boem tsjiek tsiek
tijdens het lezen van ,,Het droevige huis"
J
worden aangeleerd.
>
Smartlap. Op de radio worden ook vaak smartlappen gezongen: liedjes die heel ver-
drietig zijn, overdreven verdrietig zelfs. De leerkracht kan als voorbeeld een smartlap laten horen.
Met de klas gaan we deze smartlap op ver-
schillende manieren zingen: heel netjes, erg verdrietig of met een plat accent.
144
J
boem tsjiek tsiek
trom
: J.
ander slaginstrument:
J J J
Liedje 69
waar -
moest
dit
nou
gz
-
moest
dit
nou
ge
-
om
waar - om
beu —
ren ?
beu- rcn,
D
waar-om
o - ver-komt dit
>i - le-bal-kend zit
ik
my?
zit
hier.
zit
ik nou in
ik nou in
de
pe-
de
pro-
D
na
—
gis - ter
Pie
ble - men
>
gis - ter
was
had
ik
ik
toch nog
nog
pie -
zier.
waarom moest dit nou gebeuren zit ik in de narigheid komen steeds weer de problemen wanneer raak ik die eens kwijt? waarom moest dit nou gebeuren snottebelle nog aan toe
kan er iemand komen helpen? want ik ben ontzettend moe!
145
70. Hoei, wat een woei
Het liedje ,,Hoei, wat een woei" is geschreven bij leesboekje 11 van Veilig leren lezen: De gelaarsde kat. Het verhaal ,,De gelaarsde kat" is geschreven vanuit het perspectief van Jan, de wind. Duidelijke illustraties daarvan kan men vinden op de pagina's 2-5 en de pagina's 15 en 16 van leesboekje 11. Het liedje ,,Hoei, wat een woei" kan dan ook in aansluiting op beide verhaalfragmenten gezongen worden, want ook in dit liedje staat ,,Jan, de wind" centraal. Klankspel. Dit is een klankspel met lange en
Met regen zou de partituur er als volgt uitzien: (spelen op tikinstrumenten; *tik* met de mond; tik met potlood op de bank; wei nig - veel; zacht - sterk). Zie weer het gete-
kende voorbeeld.
5' droog
. .
weer
(stil)
•
* '
•
t
*
»
»
opbouwen in blokken, elk blok duurt 5 seregen
(groep
sterk).
Liedbegeleiding. Een tegenstem voor de blokfluit staat onderaan de pagina hiernaast.
windstil
zachte wind
5'
5'
storm
orkaan
146
sterke wind
•
•
•
Ook is een uitvoering met twee groepen mo-
gelijk (zie het voorbeeld).
korte geluiden: wind - lang, regen - kort. We kennen verschillende soorten wind, van weinig wind tot een orkaan (met de mond geluid maken). We kunnen een klankspel conden. De leerkracht gee ft met een slag de opvolging van de klankblokken aan (zacht-
•
0»
Liedje 70
C maj J
wind
in
de
lucht
en
de
wolk
dm
is
een
boot.
dm 7
n hoel,—
cen ge - - loei
G?
, jan de
wind proest en zucht,maflkfczyn em
am
£ wan — gen F
woei
heel ^roob.
^___
jan
de
hoei, C
wind
als-je -
- blieft—
en
de
F
als - je -blieftneem me
mee
rr
147
71. De molen
Dit liedje gaat over de molen van Bram,
De tandwielen draaien:
Piet en Klaas. De tekst van het lied is gebaseerd op het begin van het sprookje ,,De gelaarsde kat", met name op de tekst
instrumenten:
van pagina 2 en pagina 3.
dersteunt de bewegingen. De wieken draaien:
J'
J
J
steuntekst: zwaai-en zwaai-en
148
steuntekst:
m
krik-ker-de
rn
krak-ker-de'
De molensteen maalt:
Lied uitbeelden. De klas wordt in twee groepen verdeeld. De ene helft krijgt muziekinstrumenten, de andere helft beeldt met bewegingen een draaiende molen uit. Bij elk kind dat uitbeeldt, hoort een ander kind dat een instrument bespeelt. Het instrument on-
instrumenten: J
s
instrumenten: steuntekst:
J*
J*
gris-gras.
Daarna wordt het lied gezongen. De kinderen hebben fantasie genoeg om de molen op verschillende manieren uit te beelden en op de instrumenten te begeleiden.
Liedje 71
mid
—
den
—
wei
een
in
land
F
hoog
bo
-
de
ven C
F
Bcs
r
p
cen
ou
—
de
—
len
dm
mo -
F
drad\ - en
grond
I en
by
ver
F
C?
wie- -
het graan
ken
rond.
krik, krak, lachen, malen korrels worden meel bakker komt het halen die moet dan betalen
weet jij wel hoeveel? (kinderen raden een getal onder de tien)
^-^—w
149
70. Hoei, wat een woei
Het liedje ,,Hoei, wat een woei" is geschreven bij leesboekje 11 van Veilig leren lezen:
De gelaarsde kat. Het verhaal ,,De gelaarsde kat" is geschreven vanuit het perspectief van Jan, de wind. Duidelijke illustraties
Met regen zou de partituur er als volgt uitzien: (spelen op tikinstrumenten; 'tik' met de mond; tik met potlood op de bank; wei nig - veel; zacht - sterk). Zie weer het getekende voorbeeld.
daarvan kan men vinden op de pagina's 2-5
en de pagina's 15 en 16 van leesboekje 11. droog (stil)
ten gezongen worden, want ook in dit liedje
weer
Het liedje ,,Hoei, wat een woei" kan dan ook in aansluiting op beide verhaalfragmenstaat ,,Jan, de wind" centraal.
Ook is een uitvoering met twee groepen mo-
Klankspel. Dit is een klankspel met lange en korte geluiden: wind - lang, regen - kort. We kennen verschillende soorten wind, van weinig wind tot een orkaan (met de mond geluid maken). We kunnen een klankspel
gelijk (zie het voorbeeld).
opbouwen in blokken, elk blok duurt 5 se-
nden. De leerkracht geeft met een slag de opvolging van de klankblokken aan (zacht-
regen
•
•
(groep 2)\-\-
sterk).
Liedbegeleiding. Een tegenstem voor de
blokfluit staat onderaan de pagina hiernaast.
windstil
zachte wind
orkaan
storm
5'
51
sterke wind
146
72. De markies van Karabas
Liedbegeleiding. Inleiding door melodieinstrumenten:
J
J
F
J J
E
D
C
J
F
J
E
J
D
J
C
Tegenritme:
! J
* J * J I J
enz.
Als het lied gezongen wordt, spelen de melodie-instrumenten op het contrastritme een bourdon F-C en als laatste maat:
In het sprookje ,,De gelaarsde kat" gaat de kat naar de koning toe om hem geschenken van Klaas de molenaar aan te bieden. Als de koning aan de kat vraagt van vvie de ge schenken afkomstig zijn, antwoordt de kat heel ernstig: ,,Van de markies van Kara bas". Dit lied sluit bij het beschreven verhaalfragment aan. In het leesboekje is het
Tijdens het zingen loopt de gelaarsde kat
door de klas. Hij heeft het ontzettend druk
om zich mooi te maken. Alleen bij i * van de instrumenten maakt hij kattesprongen.
te vinden op pagina 13.
voor- en tussenspel
1.
i
$
1—
1
c
150
D
E
F
c
F
C
Liedje 72
n
J
T
(fa* dn
9-
w
de
1
mar —
F
—t—r
^
P!
kies
van
J
J—
-—J
ka - ra -
•
hecfb een
bas
B«25
- laars - de
s)im
#
met
een
Bcs
—#
pluim
hoed
en
een
F
C?
i
kies
is
in
le -
zyn
ren a
tas.
de
mar -
i
sas
de markies van karabas
heeft een slim gelaarsde kat
die gelaarsde kat is bijdehand trekken samen door het land de markies van karabas
heeft een slim gelaarsde kat wie een slimme kat als klaas bezat was markies van ratjetat.
basmelodie
ritme-instrumenten
L> tussenspel
151
73. De sprookjes verkeerd
Met een eenvoudig diagram is de melodie > op te schrijven en kan als zodanig voor de kinderen die de tegenstem spelen, als geheu gensteun dienen.
X
X
Met drie klokkenspellen, waarop de volgende tonen:
klokkenspel 1: F, G, A
klokkenspel 2: C, D1 klokkenspel 3: F, C
kunnen de kinderen een voorspel bij het liedje verzinnen. Ook het voorspel bij het lied 'De markies van Karabas' kan met een
In de leesmethode Veilig leren lezen komen diverse sprookjes voor: Duimeliesje, Sneeuwwitje, Klein Duimpje, Doornroosje en De gelaarsde kat.
De feeen hebben er moeite mee de sprook jes goed te onthouden: klein duimpje eet zelf de kruimels op, sneeuwwitje eet geen appel, grootmoeder eet de wolf op, enzo-
voort. Die verwarring wordt in dit lied bezongen.
Lied aanleren. Aangezien er een moeilijke melodie-overgang zit tussen het koeplet en
het refrein, zullen de kinderen aanvankelijk de steun van een begeleidingsinstrument
hierbij nodig hebben. Dit meespelen kan eventueel beperkt blijven tot het meespelen van de bastonen van de akkoorden (bijv. bij A7 een A bij dmin een D). Een eenvoudige tegenstem voor melodie-instrumenten bij het refrein staat hieronder:
152
kleine ritmische vertraging bij dit liedje gebruikt worden.
Liedje 73
refrem k6
r.
de
fee -
en
r
to
het
in
r -
ver- bos
zLjn
dm
heel
erg
in
de
ze
war.
ha -
lenspnook-jes F
9m
door
el - kaar ,
ma - ken
ze
het
A?
jcs
ou
dc
eet
wolf
nu
de
o
_
,
ze
doorn-roos - je kan
op
—
roodkapje brengt de koekjes naar tante in de stad de dwergen van sneeuwwitje
die eten fijn patat
de
prins
met
C
G?
c
sla
dm
A7
\jgjyr
fine
bar
dm
—
rood
,
fce
ver-telt
klein duimpje eet de kruimels
de reus is dood gegaan
een
mop.
sneeuwwitje eet geen appel vind jij dat niet wat raar ze komt niet bij de dwergen
maar slaapt wel honderd jaar
de kat van onze buren
heeft kleine laarsjes aan
153
74. De lift
De titel van leesboekje 12 van Veilig leren lezen is Daan en Marieke. In dit boekje komt een gezin voor dat gaat verhuizen naar een flatgebouw. In het flatgebouw is uiteraard een lift. De kinderen vinden het avontuurlijk om met de lift te spelen. Het liedje ,,De lift" is gebaseerd op de tekst van de pagina's 16 en 17 van het leesboekje.
moeilijk zijn en kunnen de kinderen kleine
verschillen in toonhoogte niet onderscheiden, dan kunnen de toonsafstanden ver-
groot worden: Op het klokkenspel worden alleen de staven D, G, B, D1 en G1 gebruikt bij een gebouw met vijf verdiepingen. Ook de liftgeluiden, als de lift stijgt of daalt, kunnen met de mond gemaakt worden: Geluid 'mmmmmm'.
L, Toonhoogte. Op het bord wordt een lift getekend die langs vier verdiepingen gaat.
fl
Op het bord kan staan (met de notennamen!): 5
4 (8) ssss
3 2.
1 CD)
mnun
(G) ssss ssss mmrn
CD) sss mitim
Liedbegeleiding. De notatie voor de begeleiding kunt u vinden op pagina 160.
Met een instrument (bijvoorbeeld een klokkenspel) spelen we een van de tonen G, A, B, C. De kinderen mogen aanwijzen op welke verdieping de lift zich bevindt. Als dit goed gaat, kunnen we het gebouw hoger
maken en spelen in het octaaf van D tot D1: D, E, Fis, G, A, B, Cis, D. Maak aanvankelijk de sprongen niet groot. Als de deuren van de lift opengaan, maakt een kind het geluid 'ssssss' met de mond. Mocht het te
154
Liedje 74
J
ga
het
ge -
naar
de
- bouw
is
hoog - sfce
een
lift.
ver —
die
ping. ,klik'
G
J
druk
i
J
op
J
1
de
t
J
bo — ven - ste
)
knop,
am
sdiuiF - deu - ren
de
dan
D
G
zoef,
dicht
doet
de
zoef,
doet
de,
zoef
doet
de
c
lift
e - ven - tjes
In het gebouw is een lift
ga naar de laagste verdieping druk op de onderste knop dan gaan de schuifdeuren dicht
zoef doet de, zoet doet de, zoef doet de lift
eventjes knippert het licht.
knip - pert
het
licht.
In het gebouw is een lift daar kun je heerlijk in spelen
telkens omhoog en omlaag wat is dat voor een geluid?
he kom er,uit, kom er uit, kom er uit ' 't is toch geen speelgoed schavuit! 155
75. Mevrouw De Vries
In het leesboekje ,,Daan en Marieke" komt ook mevrouw De Vries voor. Mevrouw
De Vries woont tegenover Daan en Marieke. Ze is al bijna tachtig jaar oud. De kinderen gaan mevrouw De Vries wel eens helpen. Soms krijgen ze daar dan wat geld voor,
maar vaak genoeg doen de kinderen werkjes voor niets. Het liedje ,,Mevrouw De Vries" sluit aan bij de tekst op de pagina's 24 en 25 van het leesboekje. Liedbegeleiding. Voorspel op instrumenten: F
j E
melodie
D
j
C
Mevrouw De Vries
Besmettelijke karweitjes. Een kind begint
(instrumenten ritme)
met een karweitje uit te beelden en maakt het bijpassende geluid (of een zelf verzonnen geluid) met de mond. Na een knikje mag een ander kind uit de klas meedoen. Als de meester of juf zijn/haar hand opsteekt, gaat degene die er het laatst bij kwam een beweging met een bijpassend mondgeluid maken. Deze geeft ook weer
Spel bij het lied. We gaan op weg om allerlei klusjes te doen. We bellen overal aan. Welke klusjes zouden mensen te doen hebben?
Steeds klinkt de bel anders. Er komen vriendelijke, humeurige, verstrooide, zenuwachtige, grappige, belangstellende mensen aan de deur. Er komen mensen, die snel praten, langzaam, hoog, laag. Mensen, die mompelen, mopperen, enzovoort.
een knikje naar een volgende klasgenoot, die ook weer mee gaat doen. Zo wordt de groep steeds groter.
Het doorgeefspel kan ook op verzonnen ritmes gedaan worden (ritmische geluiden) en eventueel met muziekinstrumenten. In dit
Raadspelletje. Een kind beeldt een karweitje
geval wordt bij melodie-instrumenten ook
uit. Een ander kind begeleidt deze bewegin-
het ritme overgenomen.
gen met een instrument. De kinderen in deklas raden het karweitje.
Tegenstemmen. Deze kunnen op het gehoor
aangeleerd worden. Zie onderaan de pagina hiernaast.
Eventueel kunnen de melodietjes als dia
gram worden opgeschreven zoals in het lied je: ,,De sprookjes verkeerd".
A.
k. -
156
TT
Liedje 75
me -
vrouw
de
vries,
uw
ach - ter-fcuin
sbaat
Bes
zo
slor -
-
F
me
vroavv
vries,
de
ver -
zor
komt
goed
uifc , want
F
C?
die
dat
—
gen
mevrouw de vries, het onkruid komt tussen de stenen door
mevrouw de vries, de boodschappen daar zorgen wij ook voor mevrouw de vries, wij werken graag
wij krijgen soms ook geld vandaag kost het u niets, mevrouw als u er prijs op stelt. I
2 X
3 157
76. Rommelruimrocker
Muziekinstrumenten maken. Verzamel kosteloos materiaal, zoals: dozen, emmers,
flessen. Vul dozen met steentjes, erwten, rijst, experimenteer met de geluiden. Hang
flessen en metalen staven aan touwtjes in een eenvoudige stellage. Maak schudbekers,
span visdraad op plankjes, kroonkurken op latjes, verzamel oude fietsbellen. En maak muziek; begeleid hiermee de Rommelruim rocker.
Kies wel voor materialen, die een 'mooi' geluid geven, dus kwalitatief goed klinken. Neem een vast ritme voor elke ritmegroep.
Ritme. Een leuk ritme als voorspel: Het lied ,,Rommelruimrocker" vormt de afsluiting van het werken met liedjes bij de leesmethode Veilig leren lezen. Het liedje is gebaseerd op de tekst van de pagina's 30-32 van leesboekje 12 van de methode.
Lied aanleren. Het lied moet als een soort rock-and-roll lied gezongen worden. Voor
de sfeer kunnen we de kinderen een origineel rock-nummer laten horen. De kreten 'doebidoea' en 'o, jeh' worden bij het aan
j n j j n jj j j (op .het gehoor aanleren)
J
J
grondritme
J
J
,
\ J \ J
tegenritme
leren weggelaten.
Liedbegeleiding. Een basmelodie staat onderaan de pagina.
0
j j j j' j j 158
0
0
0
0
0
0—0
Liedje 76
pak snel
een
punt aan
* i prik
be - zem, een
een
i
sfcok
i
op
en
i
d\z
stof - fer
een
prik-stok
i
prul -
i
/en,
en
dat
bKk,
een
neb
^—.
ik.
rrg=^
prop-je
pa - pier
.wat
refrein;
is
het
een
ben-de,
een
rom-mel - tje
hicr. dit
is
de
doc-bie-doc- a
■f
s.
rom-mel
ruim
rock
—
er
dit
is
dit
is
de
G
m rom-mel
ruim
rock
—
er
de D?
*
*
bo-ven-ste bes- te
i
-g
de
op - ruim rock and
roll.
is het een bende een rommel of troep
staan oude spullen zo vlak langs de straat
door kranten en dozen, papiertjes van snoep
ga eventjes kijken wat er tussen staat
maak je niet sappel of maak je niet dik
is er een doos vol met kranten-papier
en pak snel een bezem,
breng die dan naar school
een stoffer en blik
om een uurtje of vier
en doe de rommelruimrocker . . .
en doe de rommelruimrocker . . .
159
Begeleiding bij liedje 74
eerste stem
G
voorspel
D7
em
D7
am
D?
Gj.
de lift gaat omhoog
I
tweede stem
de lift gaat omlaag
omspeling voor blokfluit
±±
basmelodie voorspel -a-^
lied (iets vrijere basmelodie)
4 -o-^
4 160
&--0-1