Van Ian McEwan verschenen bij De Harmonie De laatste dag van de zomer Tussen de lakens De cementen tuin De troost van vreemden Het imitatiespel Of sterven wij? Het kind in de tijd De brief in Berlijn De dagdromer Zwarte honden Ziek van liefde Amsterdam Boetekleed Zaterdag Aan Chesil Beach Solar Eerste liefde Suikertand
Ian McEwan DE KINDERWET Vertaald door Rien Verhoef
De Harmonie Amsterdam
Voor Ray Dolan
‘Als een rechter oordeelt over enig vraagstuk inzake … een opgroeiend kind … dan zal deze rechter het welzijn van het kind vooropstellen.’ Artikel (a) de Kinderwet ()
L
onden. Derde zittingstermijn een week begonnen. Onverbiddelijk juniweer. Rechter Fiona Maye lag op zondagavond thuis op een chaise longue en tuurde langs haar kousenvoeten naar de overzijde van de kamer, waar ze deels op de verzonken boekenplanken naast de open haard uitkeek en aan de zijkant, naast een hoog raam, op een kleine litho van een badgast van Renoir, dertig jaar geleden door haar voor vijftig pond gekocht. Waarschijnlijk een vervalsing. Hieronder, midden op een ronde notenhouten tafel, een blauwe vaas. Ze wist niet meer hoe ze daaraan kwam. Of wanneer ze er voor het laatst bloemen in had gezet. De haard was al een jaar niet aangestoken. Zwartige regendruppels vielen onregelmatig op het rooster, met een tikkend geluid tegen de proppen vergeeld krantenpapier. Op de brede gewreven vloerplanken lag een Boechara-tapijt. Aan de rand van haar gezichtsveld stond een kleine vleugel, met op de diepzwarte glans familiefoto’s in zilveren lijsten. Op de grond naast de chaise longue, binnen haar bereik, een conceptvonnis. En Fiona lag op haar rug en wenste al die rommel naar de bodem van de zee. In haar hand had ze haar tweede whisky met water. Ze voelde zich wankel, moest nog bijkomen van een slecht
moment met haar man. Ze dronk zelden, maar de Talisker met kraanwater was een balsem en ze dacht erover van het buffet aan de andere kant van de kamer nog een derde te halen. Minder whisky, meer water, want ze was morgen in de rechtbank en was nu rechter van dienst, beschikbaar voor elke plotselinge oproep, ook al lag ze te herstellen. Hij had een schokkende mededeling gedaan en een onmogelijke last op haar gelegd. Voor het eerst in jaren had ze echt geschreeuwd en in haar oren klonk nog een flauwe echo na. ‘Idioot! Godvergeten idióót!’ Ze had niet meer hardop gevloekt sinds haar zorgeloze bezoekjes als tiener aan Newcastle, al drong weleens een krachtig woord haar gedachten binnen bij het horen van zelfzuchtige verklaringen of iets wat juridisch niet ter zake deed. En daarna, niet veel later, had ze hijgend van verontwaardiging minstens tweemaal luidkeels gezegd: ‘Hoe dúrf je!’ Het was niet echt een vraag, maar hij gaf er kalmpjes antwoord op. ‘Ik heb het nodig. Ik ben negenenvijftig. Dit is mijn laatste kans. Ik heb nog altijd geen bewijs gehoord voor een leven na de dood.’ Een pretentieuze opmerking en ze had er geen weerwoord op geweten. Ze gaapte hem alleen maar aan en misschien stond haar mond wel open. Pas nu, op de chaise longue, schoot haar een antwoord te binnen. ‘Negenenvijftig? Jack, je bent zéstig! Het is meelijwekkend, het is banaal.’ In werkelijkheid had ze slapjes gezegd: ‘Dit is te belachelijk.’ ‘Fiona, wanneer hebben wij voor het laatst gevrijd?’ Ja, wanneer? Dat had hij wel eerder gevraagd, in klaaglijke tot verongelijkte buien. Maar het drukke jongste verleden is soms moeilijk in herinnering te roepen. De afde
ling familierecht wemelde van de vreemde geschillen, bijzondere pleidooien, intieme halve waarheden, uitheemse beschuldigingen. En zoals op alle rechtsterreinen moest snel worden ingespeeld op subtiele bijzondere omstandigheden. Afgelopen week had ze de slotpleidooien behandeld van joodse ouders in scheiding, niet allebei even orthodox, die het oneens waren over de opleiding van hun dochters. Haar conceptvonnis lag naast haar op de grond. Morgen zou er weer een wanhopige Engelse voor haar verschijnen, broodmager, bleek, hoogopgeleid, moeder van een vijfjarig meisje, die er ondanks de verzekeringen van het tegendeel aan de rechtbank van overtuigd was dat de vader van haar dochter, een Marokkaanse zakenman en strenge moslim, haar elk moment kon ontvoeren naar een nieuw leven in Rabat, waar hij zich wilde vestigen. Verder nog het geijkte geharrewar over de woonplaats van kinderen, over huizen, pensioenen, inkomsten, erfenissen. De grotere nalatenschappen kwamen bij de rechtbank terecht. Rijkdom bracht meestal geen langdurig geluk. Ouders leerden algauw de nieuwe woordenschat en onverdroten procedures van het recht en belandden verdwaasd in een kwaadaardige strijd met hun geliefde van weleer. En in de coulissen wachtten jongens en meisjes die in de stukken bij hun voornaam werden genoemd, ongeruste kleine Bens en Sarahs, bij elkaar gekropen terwijl de goden boven hen tot de laatste snik doorvochten, van de familiekamer tot de rechtbank tot het gerechtshof. Al dit verdriet had gemeenschappelijke thema’s, er kleefde een menselijke gelijkheid aan, maar het bleef haar fascineren. Ze geloofde dat zij redelijkheid in uitzichtloze situaties bracht. Over het geheel genomen geloofde ze in de bepalingen van het familierecht. In haar optimistische
buien vond ze het een mijlpaal in de vooruitgang van de beschaving om de noden van het kind wettelijk boven die van zijn ouders te stellen. Haar dagen waren gevuld, met de laatste tijd ’s avonds allerlei etentjes, iets in Middle Temple voor een collega die met pensioen ging, een concert in Kings Place (Schubert, Scriabin), en taxi’s, metro’s, spullen die ze van de stomerij moest halen, een brief die ze moest opstellen over een bijzondere school voor de autistische zoon van de werkster, en dan eindelijk slapen. Waar was de seks? Op dat moment kon ze zich die niet meer herinneren. ‘Ik hou geen lijstjes bij.’ Hij spreidde zijn handen, zeker van zijn zaak. Ze had hem bekeken terwijl hij door de kamer liep en zich een whisky inschonk, de Talisker die zij nu ook dronk. De laatste tijd leek hij langer, iets soepeler in zijn bewegingen. Toen hij met zijn rug naar haar toe stond, had ze een koud voorgevoel van afwijzing, van de vernedering om te worden verlaten voor een jonge vrouw, te worden achtergelaten, nutteloos en alleen. Ze vroeg zich af of ze niet gewoon met alles wat hij wilde moest instemmen, maar verwierp toen die gedachte. Hij was met zijn glas weer naar haar toe gekomen. Hij bood haar geen Sancerre aan, zoals meestal om deze tijd. ‘Wat wil je, Jack?’ ‘Ik begin die verhouding.’ ‘Je wilt scheiden.’ ‘Nee. Ik wil alles zo houden. Geen bedrog.’ ‘Ik begrijp het niet.’ ‘O, jawel. Jij hebt me toch weleens verteld dat echtparen die lang getrouwd zijn de staat van broer en zus benaderen? Zover zijn we nu, Fiona. Ik ben je broer geworden. Het is lekker knus en ik hou van je, maar voor ik dood
neerval, wil ik nog één grote hartstochtelijke verhouding.’ Omdat hij haar verbaasde open mond voor een lach of misschien wel voor spot aanzag, zei hij onbehouwen: ‘Extase, bijna flauwvallen van opwinding. Weet je nog wel? Dat wil ik nog één keer meemaken, ook al wil jij dat dan niet. Of misschien ook wel.’ Ze keek hem vol ongeloof aan. ‘Nu weet je het.’ Op dat moment had ze haar stem hervonden en hem gezegd wat een idioot hij was. Ze had een krachtig besef van alles wat normaal gesproken juist was. Zijn voorstel was des te schandaliger omdat hij voor zover ze wist altijd trouw was geweest. Of als hij haar in het verleden had bedrogen, had hij dat geniaal gedaan. Ze wist de naam van de vrouw al. Melanie. Scheelde niet zoveel met de naam van een dodelijke vorm van huidkanker. Ze wist dat zijn verhouding met die achtentwintigjarige statisticus haar fataal kon worden. ‘Als je dit doet, is het voorbij tussen ons. Zo eenvoudig is het.’ ‘Is dat een dreigement?’ ‘Mijn plechtige belofte.’ Inmiddels had ze zich weer in bedwang. En het leek ook inderdaad eenvoudig. Het moment om een open huwelijk voor te stellen was voor de bruiloft, niet vijfendertig jaar daarna. Om alles wat ze hadden op het spel te zetten zodat hij tijdelijk nog eens zijn zinnen kon prikkelen! Toen ze zich probeerde voor te stellen dat zij zoiets ook zou willen – haar ‘laatste bevlieging’ zou haar eerste zijn – kon ze alleen maar denken aan ontregeling, afspraakjes, teleurstelling, ongelegen telefoontjes. Het gehannes om met een nieuw iemand het bed te leren delen, nieuw verzonnen koosnaampjes, alle bedriegerij. Ten slotte de
noodzakelijke ontvlechting, de vereiste inspanning om open en eerlijk te zijn. En naderhand niets meer helemaal hetzelfde. Nee, dan had zij liever een onvolmaakt bestaan, dat wat ze nu had. Maar op de chaise longue rees de ware omvang van de belediging voor haar op, dat hij bereid was om met haar ellende zijn genoegens te betalen. Meedogenloos. Ze had hem ten koste van anderen vastberaden gezien, meestal voor een goede zaak. Dit was nieuw. Wat was er veranderd? Rechtop, met zijn voeten ruim uit elkaar, had hij zijn whisky staan inschenken, waarbij de vingers van zijn vrije hand bewogen op een wijsje in zijn hoofd, een gezamenlijk liedje misschien, maar niet samen met haar. Dat hij haar kwetste en daar onverschillig onder bleef – dat was nieuw. Hij was altijd hartelijk geweest, trouw en hartelijk, en hartelijkheid, zo werd dagelijks bewezen bij de afdeling familierecht, was het wezenlijke menselijke element. Zij had de bevoegdheid een kind bij een harteloze ouder weg te halen en dat deed ze soms ook. Maar om zichzelf bij een harteloze man weg te halen? Nu ze zwak en verlaten was? Waar was de rechter die haar beschermde? Ze vond zelfbeklag bij anderen gênant en liet het nu ook bij zichzelf niet toe. In plaats hiervan nam ze nog een derde glas. Maar ze schonk alleen een symbolisch bodempje in, deed er veel water bij en ging weer naar haar bank. Ja, het was het soort gesprek geweest dat ze had moeten notuleren. Belangrijk om te onthouden, om de belediging nauwkeurig op waarde te schatten. Toen ze dreigde een einde aan het huwelijk te maken als hij doorzette, had hij zichzelf eenvoudigweg herhaald, haar nogmaals gezegd hoeveel hij van haar hield en ook altijd zou blijven doen, dat er geen ander leven was dan dit, dat zijn onvervulde seksuele behoeften hem heel ongelukkig
maakten, dat er nu deze ene kans was en dat hij die wilde benutten met haar medeweten en, naar hij hoopte, haar instemming. Hij praatte in de geest van openheid met haar. Hij had het ook ‘achter haar rug’ kunnen doen. Haar smalle, onverzoenlijke rug. ‘O,’ mompelde ze. ‘Dat is aardig van je, Jack.’ ‘Nou, eerlijk gezegd…’ zei hij, en maakte zijn zin niet af. Ze vermoedde dat hij haar wilde gaan zeggen dat de verhouding al was begonnen en ze kon het niet verdragen om dat aan te horen. Hoefde ook niet. Ze zag het voor zich. Een knappe statisticus die zich verdiepte in de afnemende kans dat een man naar zijn verbitterde vrouw zou teruggaan. Ze zag een stralende ochtend, een onbekende badkamer en Jack, nog redelijk gespierd, die met zijn bekende ongeduld een half losgeknoopt schoon witlinnen overhemd over zijn hoofd trok terwijl een afgedankt overhemd dat hij naar de wasmand had gegooid nog aan één mouw hing voor het op de grond gleed. De hel. Het zou gebeuren, al dan niet met haar instemming. ‘Het antwoord is nee.’ Ze had een oplopende toon gebruikt, als een strenge schooljuf. Daarna zei ze: ‘Wat verwacht je nu anders dat ik zeg?’ Ze voelde zich hulpeloos en wilde dat dit gesprek voorbij was. Voor morgen moest ze nog een vonnis goedkeuren ter publicatie in Rechtspraak Familierecht. In het vonnis dat ze op de zitting had uitgesproken was al over het lot van twee joodse schoolmeisjes beschikt, maar de tekst moest nog worden gladgestreken, evenals de verschuldigde eerbied voor de vroomheid om tegen een appel bestand te zijn. Buiten sloeg de zomerregen tegen de ramen; in de verte, voorbij Gray’s Inn Square, ruisten banden over het kletsnatte asfalt. Hij zou haar verlaten en de wereld zou blijven draaien.
Toen hij zich schouderophalend omkeerde en de kamer uit ging, had zijn gezicht strak gestaan. Bij het zien van zijn verdwijnende rug voelde ze diezelfde koude angst. Als ze niet bang was geweest genegeerd te worden, zou ze hem iets hebben nageroepen. Maar wat kon ze zeggen? Sla je armen om me heen, kus me, je mag haar hebben. Ze had geluisterd naar zijn voetstappen in de gang, de slaapkamerdeur die stevig dichtging, de stilte die toen over hun flat neerdaalde, de stilte en de regen die al een maand niet was opgehouden. *** Eerst de feiten. Beide partijen kwamen uit de strakke plooien van de streng belijdende charedische gemeente in Noord-Londen. Het huwelijk van de Bernsteins was gearrangeerd door hun ouders, waarbij geen tegenspraak werd verwacht. Gearrangeerd, niet gedwongen, stelden beide partijen met zeldzame eensgezindheid. Dertien jaar later was iedereen het erover eens, met inbegrip van mediator, maatschappelijk werker en rechter, dat dit huwelijk niet meer te repareren was. Het echtpaar leefde nu gescheiden. Moeizaam droegen ze gezamenlijk de zorg voor de twee kinderen, Rachel en Nora, die bij de moeder woonden en uitvoerig contact met de vader hadden. Het huwelijk was al vanaf de beginjaren bergafwaarts gegaan. Na de moeilijke geboorte van het tweede meisje kon de moeder door de zware operatie niet meer zwanger worden. De vader had zijn zinnen op een groot gezin gezet en daarmee was de pijnlijke onttakeling begonnen. Na een periode van zwaarmoedigheid (langdurig, zei de vader; kortstondig, zei de moeder) studeerde zij met goed gevolg aan de Open Universiteit en begon een onderwijsloop
baan op basisschoolniveau zodra de jongste naar school ging. Deze situatie was niet naar de zin van de vader of die van de vele familieleden. Bij de charedim, wier tradities al eeuwenlang standhielden, werd van vrouwen verwacht dat ze kinderen grootbrachten, hoe meer hoe beter, en het huishouden deden. Een universitaire studie en een baan waren zeer ongewoon. Een vooraanstaande persoon met aanzien in de gemeente was door de vader als getuige opgeroepen en had zich in die geest uitgelaten. Mannen kregen trouwens ook niet veel onderwijs. Vanaf halverwege hun tienerjaren werd van hen verwacht dat ze hun tijd grotendeels aan Thorastudie wijdden. In de regel gingen ze niet naar de universiteit. Mede daardoor hadden veel charedim het niet breed. Anders dan de Bernsteins, al zou dit ook voor hen gelden als ze eenmaal hun advocatenrekeningen hadden voldaan. Een grootouder met een belang in een octrooi op een olijfontpitmachine had voor beide echtelieden geld gereserveerd. Ze verwachtten hun hele bezit te besteden aan hun beider advocaten, allebei vrouwen die de rechter goed kende. Oppervlakkig bezien ging het geschil over de scholing van Rachel en Nora. Maar de hele context van de opvoeding van de meisjes was in het geding. Het was een strijd om hun ziel. Charedische jongens en meisjes kregen gescheiden onderwijs om hun zuiverheid te bewaren. Modieuze kleding, televisie en internet waren verboden, evenals de omgang met kinderen bij wie zulke verstrooiing wel toegestaan was. Huishoudens die zich niet aan strikt koosjere regels hielden, waren verboden terrein. Elk aspect van het dagelijks bestaan werd deugdelijk door gevestigde gebruiken afgedekt. Het probleem was begonnen bij de moeder, die had gebroken met de gemeente, zij het niet met het
jodendom. Ondanks de bezwaren van de vader stuurde ze de meisjes inmiddels naar een gemengde joodse middelbare school waar televisie, popmuziek, internet en omgang met niet-joodse kinderen toegestaan waren. Ze wilde dat haar dochters ook na hun zestiende op school bleven en als ze dat wilden naar de universiteit zouden gaan. In haar schriftelijke stukken zei ze te willen dat haar dochters meer te weten zouden komen over de leefwijze van anderen, sociaal verdraagzaam zouden worden, de carrièremogelijkheden zouden krijgen die zijzelf nooit had gehad en als volwassenen economisch zelfstandig zouden worden, met de kans het soort echtgenoot met vakbekwaamheden te leren kennen dat een gezin zou kunnen helpen onderhouden. Anders dan haar man, die al zijn tijd in studie stak en acht uur per week onbetaald Thora-onderwijs gaf. Hoe redelijk haar zaak ook was, Judith Bernstein – hoekig bleek gezicht, onbedekt rossig kroeshaar bijeengehouden met een enorme blauwe klem – was geen gemakkelijke aanwezigheid in de rechtszaal. Sproetige nerveuze vingers die voortdurend briefjes aan haar advocaat doorgaven, veel gedempt gezucht, rollende ogen en getuite lippen als de advocaat van haar man het woord had, misplaatst gerommel en gewroet in een bovenmaatse kamelenleren handtas waaruit ze op een dieptepunt van een lange middag een pakje sigaretten en een aansteker haalde – uitdagende voorwerpen in het wereldbeeld van haar man, natuurlijk – en deze naast elkaar klaarlegde, onder handbereik als de zitting ten einde zou zijn. Fiona zag dit alles dankzij haar hoge post, maar deed of ze niets zag. De schriftelijke stukken van de heer Bernstein waren bedoeld om de rechter ervan te overtuigen dat zijn vrouw
een egoïste was die ‘problemen met woedebeheersing’ had (bij de afdeling familierecht een gangbare, vaak wederzijdse beschuldiging), haar huwelijksgelofte had gebroken, ruzie met zijn ouders en haar gemeenschap had gemaakt en de meisjes daarmee van allebei had afgesneden. Integendeel, zei Judith vanuit de getuigenbank, juist haar schoonouders wilden haar of de kinderen niet meer zien totdat ze weer de juiste levenswijze volgden, de moderne wereld – inclusief de sociale media – afzwoeren en zij een huishouden voerde dat naar hun normen koosjer was. De heer Julian Bernstein, lang als een rietstengel, als een van de biezen die het kindje Mozes verborgen, boog zich verontschuldigend over gerechtelijke stukken en schudde narrig met zijn pijpenkrullen toen zijn advocaat zijn vrouw verweet haar eigen behoeften niet te kunnen scheiden van die van de kinderen. Wat ze naar haar zeggen nodig hadden was gewoon wat zij voor zichzelf wilde. Ze rukte de meisjes weg uit een geborgen en vertrouwde warme omgeving, gedisciplineerd maar liefdevol, waarvan de regels en geboden voorzagen in elke onvoorziene gebeurtenis, met een duidelijke identiteit, methoden die zich generaties lang hadden bewezen en leden die meestal gelukkiger en voldaner waren dan in de seculiere consumentenwereld daarbuiten – een wereld die spotte met het spirituele leven en wier massacultuur meisjes en vrouwen kleineerde. Haar ambities waren lichtzinnig, haar methoden oneerbiedig, destructief zelfs. Ze hield veel minder van haar kinderen dan ze van zichzelf hield. Waarop Judith met omfloerste stem antwoordde dat niets iemand meer kleineerde, jongen of meisje, dan de ontzegging van deugdelijk onderwijs en de waardigheid van echt werk; dat zij haar hele kindertijd en tienerjaren