Van Frits Boterman verschenen eerder bij De Arbeiderspers: Terug naar Berlijn, Duitsland na de val van de Muur Moderne geschiedenis van Duitsland, 1800-heden Duitse dichters en denkers. Het belang van cultuur in de moderne Duitse geschiedenis
Over het boek Hoe kon een cultureel zo hoogstaand en ontwikkeld volk als de Duitsers afglijden naar de meest verschrikkelijke barbarij tijdens het Derde Rijk? Deze vraag is niet te beantwoorden zonder aandacht te besteden aan de culturele tradities in Duitsland van de laatste tweehonderd jaar. Dat de meeste Duitse cultuurdragers ‘unpolitisch’ waren, moet naar het rijk der fabelen verwezen worden. Boterman schetst het beeld van een land dat al sinds 1800 worstelt met zijn identiteit. Duitsland bleef trouw aan de idealen uit de romantiek, terwijl men elders in Europa de verlichting omarmde. Ook vormde Duitslands positie in het midden van Europa steeds weer een probleem. Veel kunstenaars en academici liepen achter Hitler aan omdat ze op zoek waren naar een nieuw perspectief na de crisis van de jaren twintig. Het waren studenten en hoogleraren die in mei 1933 de boekverbranding op de Opernplatz in Berlijn organiseerden. Na 1945 was de rol van Duitsland als culturele voortrekker van Europa zeer problematisch, maar door de val van de Berlijnse Muur en de eurocrisis is deze weer uiterst actueel. Boterman laat zien dat de veelgeprezen Duitse filosofen, schrijvers, intellectuelen, kunstenaars en wetenschappers veel nauwer met de duistere kanten van de politiek verweven waren dan tot nu toe is aangenomen. Cultuur als macht is een uniek en ambitieus boek, waarvan zelfs in Duitsland geen equivalent bestaat. De pers over het werk van Frits Boterman ‘Een boek dat uitblinkt in helderheid.’ – Trouw over Moderne geschiedenis van Duitsland ‘Mooie en informatieve portretten.’ – de Volkskrant over Duitse dichters en denkers Over de auteur Frits Boterman is emeritus hoogleraar Moderne Duitse Geschiedenis na 1750 aan de Universiteit van Amsterdam. Bij De Arbeiderspers verschenen eerder van zijn hand Terug naar Berlijn. Duitsland na de val van de Muur (1999), Moderne geschiedenis van Duitsland, 1800-heden (2005) en Duitse dichters en denkers (2008). Cultuur als macht. Cultuurgeschiedenis van Duitsland, 1800-heden is niet minder dan zijn levenswerk.
Frits Boterman Cultuur als macht Cultuurgeschiedenis van Duitsland 1800-heden
Leesfragment
Uitgeverij De Arbeiderspers · Utrecht Amsterdam · Antwerpen
De rechten van de foto’s met bijschrift ‘foto dpa’ zijn verkregen via dpa/picture alliance. Bij het achterhalen van de rechthebbenden en het verkrijgen van toestemming voor het gebruik van de illustraties is de grootste zorgvuldigheid betracht. Mocht u echter menen dat uw recht niet is gehonoreerd, dan vragen wij u dit aan Uitgeverij De Arbeiderspers kenbaar te maken.
Copyright © 2013 Frits Boterman Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. Omslagontwerp: Bram van Baal Omslagillustratie: Hayden Richard Verry/Hollandse Hoogte isbn gebonden editie 978 90 295 8603 0 / nur 680 isbn e-book 978 90 295 8645 0 / nur 680 www.arbeiderspers.nl
inleiding Cultuur als macht
Motto van Goethe en Schiller: Wo das Gelehrte beginnt, hört das Politische auf.
Dit boek behandelt de moderne cultuurgeschiedenis van Duitsland van de laatste twee eeuwen en gaat in het bijzonder in op de gecompliceerde relatie tussen cultuur en politieke macht, de wisselwerking tussen kunstenaars, filosofen, schrijvers en intellectuelen enerzijds en de politiek anderzijds. Duitsland is, behalve het land van diepgaande politieke conflicten, oorlogen, machtsexpansie, excessief geweld en terreur, het land van dichters en denkers.1 De vraag waarom en hoe een zo cultureel hoogstaand en ontwikkeld volk als de Duitsers uiteindelijk kon afglijden naar de meest verschrikkelijke barbarij tijdens het Derde Rijk, is zeer vaak gesteld. Om op deze prangende vraag een antwoord te vinden worden beide terreinen, cultuur en politiek, in de Duitse geschiedwetenschap doorgaans gescheiden behandeld. De Duitse historiografie, lange tijd bepaald door de sociaal-kritische benadering van de Bielefelder Schule van HansUlrich Wehler (geb. 1931) c.s., heeft te sterk de nadruk gelegd op politieke en sociaal-economische en te weinig op culturele factoren. Het Primat der Innenpolitik, het democratische deficit en abstracte sociale structuren en processen zouden, volgens deze opvatting, de loop van de Duitse geschiedenis kunnen verklaren (de deutsche Sonderweg-these).2 Deze kritische sociaal-historische aanpak en finalistische visie hebben echter grotendeels de culturele ontwikkelingen in Duitsland verwaarloosd die vóór 1933 door velen als een positieve deutsche Sonderweg in de geschiedenis werden ervaren. Culturele verschijnselen en cultuurdragers worden door andere historici daarom vaak apart behandeld of beperkt tot kunst‑ en ideeënhistorische studies of intellectuele geschiedenis, maar zonder politieke context. Inmiddels is het tijd om cultuur‑ en politieke geschiedenis met elkaar te combineren.3 Weimar en Buchenwald liggen dichter bij elkaar dan men meestal denkt. 9
Het gaat hier nadrukkelijk niet om een cultuur-antropologische benadering die de term ‘cultuur’ gebruikt voor de manier van leven (de mentale en materiële habitat) van een bepaald volk of van een sociale groep.4 Het gaat ook niet om een nieuwe cultuurhistorische benadering, of om een studie naar de politieke cultuur, maar om de betekenis en functie van cultuur voor de moderne Duitse geschiedenis in verhouding tot de politieke macht, de natie en de moderniteit. Het draait om de vraag op welke manieren Duitsers, althans leden van de Bildungs-elite, zelf cultuur gedefinieerd en gebruikt hebben en om de vraag hoe zij zich in ruime zin tot politieke macht verhouden hebben. Welke waarde en betekenis hebben zij er zelf aan toegekend en hoe hebben zij de natie of de staat vormgegeven? Welk antwoord hebben zij geprobeerd te vinden op de vraagstukken van de moderniteit en de civiele maatschappij? Welke veranderingen in de functie van cultuur en het cultuurbegrip hebben zich in de loop van de tijd voorgedaan? Hoe hebben politieke gebeurtenissen hun ideeën beïnvloed, en vice versa? In hoeverre hebben culturele opvattingen de politiek in Duitsland bepaald? Welke intellectuelen hebben politieke invloed uitgeoefend? Wat voor intellectuelen waren er? Waarom was en is cultuur zo belangrijk in de Duitse geschiedenis en waarom was de verhouding tussen macht en geest zo gecompliceerd? Deze cultuurgeschiedenis van Duitsland wil dus vooral uit het oogpunt van intellectuelen, Gebildeten, academici, schrijvers, dichters, filosofen, journalisten en kunstenaars, kortom, vanuit de ideeën van de vertegenwoordigers van de (hogere) culturele en wetenschappelijke wereld, deze onderlinge relatie tussen cultuur en politiek nader bestuderen. Deze studie beweegt zich op het snijvlak van cultuurgeschiedenis, kunstgeschiedenis, ideeëngeschiedenis, intellectuele geschiedenis en politieke theorie. Dit betekent dat niet alle kunstvormen, wetenschappelijke disciplines en culturele instellingen apart behandeld zullen worden, en ook dat niet iedere kunstenaar, geleerde of intellectueel afzonderlijk zal worden genoemd. Zij worden wel als een onderling samenhangend geheel beschouwd, waardoor zij samen de (Duitse) cultuur, het culturele paradigma van Duitsland, vormen. De verschillende fasen en periodes van het Duitse denken in de geschiedenis zullen in tien hoofdstukken beschreven worden, vanaf 1800 tot heden. Er worden drie thema’s behandeld. Niet alleen de ingewikkelde relatie tussen cultuur en politieke macht zal aan de orde komen, maar in nauwe samenhang hiermee ook de denkbeelden en discussies over de nationale 10
identiteit, het moeizame zelfbeeld en de vaak vijandige interactie of confrontatie met andere naties en de in‑ en uitsluiting van minderheden. Cultuurkritiek en het moderniteitsprobleem zijn bovendien nauw met elkaar verbonden. De analyse van de moderne industriële samenleving, gekenmerkt door techniek, rationalisering, bureaucratisering, urbanisatie, democratisering, individualisering en emancipatie, bevatte van oudsher kritiek op de schaduwzijden van de moderniteit. Grote denkers en wetenschappers als Karl Marx (1818-1883), Werner Sombart (1863-1941), Max Weber (1864-1920), Martin Heidegger (1889-1976), leden van de Frankfurter Schule en Jürgen Habermas (geb. 1929) passen in deze cultuurkritische traditie. Het is verbazingwekkend dat een studie over de gespannen en spannende verhouding tussen politiek en cultuur in Duitsland tot nu toe in de historiografie ontbreekt, laat staan dat er een algemene cultuurgeschiedenis is geschreven van Duitsland gedurende de laatste twee eeuwen.5 Deze omissie zou verklaard kunnen worden doordat cultuur na 1945 jarenlang (on)bewust in verband werd gebracht met de mis‑ en wandaden van het nazisme, en bepaalde cultuurtradities na het naziregime grotendeels besmet zijn verklaard. Tegelijkertijd eist cultuur haar heilige, hoogverheven plaats blijkbaar nog steeds op. Men heeft nog steeds de neiging, gezien de lange traditie van de antithese Geist en Macht, om de mythe van de scheiding tussen cultuur en politiek te handhaven. Er was altijd een ander en beter deel van Duitsland dat gerepresenteerd werd door de reusachtige culturele en ook geesteswetenschappelijke prestaties. Er was ook steeds een ander en slechter Duitsland dat bestreden moest worden. Maar nergens is met cultuur zoveel politiek bedreven als in het land van dichters en denkers. Nergens zijn nationale identiteit en cultuur zo nauw met elkaar verbonden. Duitse geschiedenis is vooral Duitse cultuurgeschiedenis en dient daarom niet beperkt te worden tot de korte twintigste eeuw (19141989). Daarom begint dit boek ook in de achttiende eeuw. Daarbij komt de mythe van de unpolitische Deutsche, die door zijn afzijdigheid van de politiek (gebrek aan politiek engagement, cultuur als compensatie van of substituut voor het gebrek aan politieke macht) medeverantwoordelijk zou zijn voor de wandaden van het nazisme.6 Dit hardnekkige beeld van de ‘unpolitische Deutsche’ is al door verschillende auteurs, onder wie Frederick C. Beiser (geb. 1949), gecorrigeerd voor wat betreft de periode 1790-1800.7 Om allerlei redenen moet deze mythe ook in andere fasen van de Duitse geschiedenis, waar mogelijk, genuanceerd en, zo no11
dig, doorbroken worden. Vooral de veel geciteerde unpolitische houding van de Gebildeten wordt in deze studie kritisch tegen het licht gehouden, of liever, sterk in twijfel getrokken. Te veel is er geluisterd naar de uitlatingen van de in Parijs verblijvende Zwitserse schrijfster Madame Germaine de Staël (1766-1817), die in haar reisverslag De l’Allemagne (1e druk 1810, 2e druk 1813) het beeld van Duitsland slechts beperkte tot dat van een land van denkers en dichters. Ook wordt er vaak verwezen naar de schrijver Thomas Mann (1875-1955), die in zijn Betrachtungen eines Unpolitischen (1918) veel nadruk heeft gelegd op romantische begrippen als ‘Seele’ en ‘Innerlichkeit’, kortom op de duistere, irrationele kanten van het leven, als een manier om zich af te schermen van de westerse civilisatie, de democratie en de politiek. Men kan zich de vraag stellen of de meeste Gebildeten en intellectuelen wel echt zo apolitiek waren, en of er achter deze zogenaamde ‘unpolitische’ houding, die er onmiskenbaar in een aantal gevallen was, niet een politiek-ideologische stellingname verscholen lag. Lagen politiek en cultuur echt zo ver uit elkaar? Juist in een cultuurland als Duitsland hebben de Gebildeten in politiek en samenleving een zeer invloedrijke rol gespeeld, sterker nog: zij hebben de politiek grotendeels bepaald, de Duitse identiteit in hoge mate vormgegeven en cultuur als macht gebruikt. Zij waren bij uitstek de commentatoren en seismografen van de wisselende ontwikkelingen en keerpunten in de Duitse moderne geschiedenis. Succesvol in de praktische uitvoering waren zij vaak niet, maar dit neemt niet weg dat zij hecht met de politiek en de samenleving verweven waren. Niet een gebrek aan politiek engagement of desinteresse voor politieke macht, maar juist het tegenovergestelde was het geval. Want wie zou Karl Marx, Max Weber (1864-1920), Theodor W. Adorno (1903-1969), Klaus Mann (1906-1949), Albert Speer (1905-1981) en Günter Grass (geb. 1927), om maar een paar voorbeelden te noemen, onpolitiek willen noemen? Kortom: er zijn genoeg intellectuelen, schrijvers, denkers, kunstenaars, historici en andere wetenschappers te noemen die zich nadrukkelijk, en zeker niet alleen in negatieve zin, met de politiek hebben bemoeid, zowel inhoudelijk als actief. Er zijn ook voldoende voorbeelden uit de achttiende en negentiende eeuw. Schrijvers als Friedrich Schiller (1759-1805) met zijn toneelstukken, filosofen als Johann Gottlieb Fichte (1762-1814), met zijn Reden an die deutsche Nation (1807-1808), en historici van de Klein-Duitse, Pruisische school als Heinrich von Treitschke (1834-1896) – allemaal stelden ze hun studies bewust in dienst van eigentijdse politieke idealen. 12
Ook te noemen zijn Karl Marx en Friedrich Engels (1820-1895) met hun wereldberoemde pamflet, het Communistisch Manifest (1848), of de ‘gebildete’ leden van het nationale parlement in Frankfurt am Main tijdens de revolutie van 1848/1849. Talloze intellectuelen hebben zich, ieder op eigen wijze, politiek en sociaal geëngageerd en hebben zich regelmatig met politieke, maatschappelijke en morele kwesties beziggehouden. Dit wil zeggen: een groot aantal van hen heeft zijn of haar ideeën en theorieën in dienst gesteld van een bepaalde ideologie, politieke partij, wereldbeschouwelijke stroming, een regime of regering, de staat of de natie: zij wilden hun ideeën en theorieën in de praktijk verwezenlijken. Velen droegen bij tot het ontstaan en het ontwikkelen van invloedrijke ideologieën als het nationalisme, het liberalisme, het conservatisme, het marxisme en het nazisme. Niet zelden bereidden zij belangrijke historische omwentelingen voor. Natuurlijk heeft cultuur, in het bijzonder de hoge kunsten en wetenschap, een zekere mate van autonomie ten opzichte van politiek en economie. Ideeën zonder politieke context zijn echter als luchtkussens die door de ruimte zweven. Wie wil doordringen tot de kern van de Duitse kwestie, kan de cultuur (dus de ideeën en standpunten en de rol van cultuurdragers als filosofen, schrijvers en dichters) als verklarende factor voor de Duitse weg in de geschiedenis niet veronachtzamen. Cultuur is niet alleen reactief ten aanzien van, en een weerspiegeling van politieke en maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, maar is ook een constituerend en actief element in het historische proces, niet zelden met politieke implicaties en consequenties. Culturele ideeën worden mede gevormd door of zijn in tegenspraak met de sociale en politieke omstandigheden. Bovendien geven deze ideeën inzicht in de context waarin ze ontstaan en leggen ze diepere lijnen en patronen van het historische proces en de intenties van personen en groepen bloot. De representatie van de natie en haar verleden vond plaats via de literatuur, historische interpretaties, filosofie, muziek en beeldende kunst.8 Door culturele noties van een Kulturnation, het definiëren van de natie in culturele termen (literatuur, filosofie, volkscultuur et cetera), werd heel lang de Duitse eenheid en identiteit gevonden en daarbij waren politieke macht en ideologie nooit ver weg.9
13
drie hoofdthema’s De vraag hoe leden van de culturele elite vorm dachten te geven aan de Duitse natie, loopt als een rode draad door de vele beschouwingen, en dat geldt ook voor vraagstukken van politieke macht, de moderniteit en de civil society. Het kernprobleem van de moderne Duitse geschiedenis is het moeizame natievormingsproces sinds 1800, waarin cultuur een wezenlijke rol speelde.10 Duitsers hebben altijd, op zijn zachtst gezegd, een gecompliceerde relatie gehad met hun natie en de nationale identiteit. Dit heeft veel te maken met het gebrek aan continuïteit en vast omschreven staatsgrenzen. Door de vele schokbewegingen in de Duitse geschiedenis ontstond er een obsessie ten opzichte van nationale eenheid en konden culturele tradities zo’n grote rol spelen. Intellectuelen hebben zich in dit proces niet zelden een hoofdrol aangemeten als hogepriester van een geseculariseerde nationale Ersatzreligion. Zij waren immers de schatbewaarders van de cultuur(natie). De vertraging in de natievorming heeft hun rol en betekenis alleen maar versterkt. De nationale eenheidsstaat bleef lange tijd uit, de revolutie van 1848/1849 mislukte, de Weimardemocratie bracht uiteindelijk niet de civil society die ze had moeten brengen, en de nazitijd en de Koude Oorlog (en de Duitse deling) maakten de positie van Duitsland in Europa en de wereld uiterst problematisch. De nationale kwestie bleef tot 3 oktober 1990 onopgelost. Het denken in nationale categorieën en termen bleef zo de hoofdschotel vormen van de vele, vaak heftig gevoerde debatten in de publieke ruimte. De vraag was steeds: wat is Duits, hoe en waarheen moet Duitsland zich ontwikkelen? Cultuur speelde hierbij bijna altijd een hoofdrol, als een onzichtbare samenbindende factor, maar ook als afgrenzing of als een ondergrondse splijtzwam. Er werd politiek bedreven op basis van bepaalde idealen die niet zelden verbonden waren met een bepaalde fictieve of gewenste voorstelling van wat de Duitse natie en samenleving zouden moeten zijn. Nergens heeft het verleden zo’n grote rol gespeeld als in Duitsland, gezien de verschillende, vaak radicale breukervaringen en de ervaringsgemeenschappen van generaties die hierdoor zijn ontstaan. Telkens moest Duitsland weer heruitgevonden worden en als een feniks uit zijn as herrijzen. De mythen, wensvoorstellingen, blauwdrukken en toekomstvisies konden geïnspireerd zijn door een normatief punt dat lag in een (ver) verleden: de natuurtoestand, de Klassieke Oudheid, de Germanen (‘Hermann’), 14
de Middeleeuwen (het Nibelungenlied, de Kyffhäuserlegende van Frederik Barbarossa (1122-1190)), of in een verre toekomst, een utopie, en alles daartussenin. Uitgangspunt van de kritiek was de als slecht beoordeelde toestand in het heden. De toekomst kon ook gezien worden als een correctie op een ‘verkeerd verleden’, gelet op allerlei vormen van utopisme en wensdenken, waarvan het marxisme met zijn ideaal van de klasseloze samenleving slechts één voorbeeld is. In de tweede plaats stonden de (natie)staat en de cultuurnatie in de Duitse geschiedenis niet zelden met elkaar op gespannen voet. Begin twintigste eeuw maakte de historicus Friedrich Meinecke (1862-1954) in zijn studie Weltbürgertum und Nationalstaat (1907) al een onderscheid tussen de Staatsnation en de Kulturnation.11 De cultuurnatie werd gedefinieerd als een Duitse gemeenschap die zich door taal, afstamming (ius sanguinis), historische tradities en religieuze waarden verbonden voelde en die onafhankelijk bestond van staatsgrenzen. De wrijving tussen cultuur en politiek is deels terug te voeren op deze bijna onoverbrugbare kloof tussen cultuurnatie en (natie)staat, of tussen het culturele nationalisme en het Pruisische staatsdenken, die vanaf de achttiende eeuw de Duitse geschiedenis heeft bepaald. In andere landen van Europa, zoals Engeland en Frankrijk, vond natievorming die gebaseerd was op het ius soli, binnen de al eerder bestaande staatsgrenzen plaats. In Duitsland was dat lange tijd in politieke zin onmogelijk. Duitsland bestond in de hoofden van mensen, maar niet in de realiteit. Gedurende een groot deel van de negentiende eeuw bleef voor veel Duitsers de nationale gemeenschap bepaald door culturele, esthetische en etnische waarden, en door culturele en wetenschappelijke verenigingen en instituties, en niet door territoriale grenzen of een constitutie. De natie was slechts een imagined community in de woorden van de antropoloog Benedict Anderson (geb. 1936), een ideologische constructie, een ‘gedachteordening’, die onder wisselende omstandigheden op verschillende manieren kon worden gemaakt.12 Culturele elementen, dat wil zeggen literatuur, kunst, geschiedenis en culturele tradities, worden in de historiografie nog weleens gemarginaliseerd als het gaat om het ontstaan van het nationalisme en de ontwikkeling van Duitsland tot een natiestaat en dit is in het geval van de Duitse geschiedenis een wetenschappelijke doodzonde.13 Duitsland was lange tijd te regionaal versnipperd om centraal bestuurd te worden. Bovendien lag Duitsland in het midden van Europa ingeklemd tussen andere landen en culturen. Tot 1871 bestond er niet één Duitse 15
staat, maar waren er verschillende Duitse staten, waarvan Pruisen en Oostenrijk de belangrijkste waren. Beide waren verwikkeld in een strijd om de macht in het hart van Europa. Pruisen, in de persoon van Otto von Bismarck (1815-1898), maakte zich van het aanvankelijk liberale nationalisme meester om het vervolgens via een autoritair-conservatief beleid onschadelijk te maken. Bismarcks Realpolitik bewerkstelligde de eerste moderne Duitse staat. Na drie oorlogen (tegen Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk) begon deze Bismarckstaat in 1871 met natievorming op basis van de protestantse religie en de Pruisische staatstraditie. Het gevolg was dat er in plaats van eenheid meer verdeeldheid en polarisatie kwamen, zoals duidelijk werd tijdens de Kulturkampf tegen de katholieken en de socialistenwetten (vaterlandslose Gesellen). Hierdoor bleven concurrerende voorstellingen van de natie voortbestaan. Voor rijkskanselier Bismarck was het Duitse keizerrijk een vergroot Pruisen, dat hij probeerde te ‘verduitsen’, maar hij negeerde de hang naar een bredere etnische, culturele en linguïstische gemeenschap die de Duitse grenzen veel wijder wilde trekken dan die van het keizerrijk. Veel Duitssprekenden bleven vanaf 1866 (na de overwinning van Pruisen op Oostenrijk bij Königgrätz in 1866) buiten de grenzen van de nieuwe staat die met de Frans-Duitse oorlog tot stand was gekomen. Staat en cultuurnatie gingen uiteen en het begrip ‘cultuur’ werd door allerlei ontwikkelingen aan het einde van de negentiende eeuw vervangen door andere begrippen, zoals ‘ras’, ‘volk’ en ‘rijk’. De kloof tussen de bestaande staat en het ideaal van de cultuurnatie bleef echter bestaan. Dat de Pruisische staatstraditie en het romantische cultuurnationalisme niet samenvielen, vormde voortdurend een bron van instabiliteit en onrust in het keizerrijk rond 1900, mede door de hectische sociaal-economische en binnen‑ en buitenlands-politieke ontwikkelingen. Weimar en Potsdam, cultuur en kazerne, lagen te ver uit elkaar om zich in de Eerste Wereldoorlog tijdelijk stevig met elkaar te kunnen verbinden. Hitler wist Potsdam aan zijn völkische nazibeweging te koppelen door te profiteren van de instabiele democratie, de economische malaise en de moderniteitscrisis van de Weimarrepubliek, met alle desastreuze gevolgen van dien. Hij dacht met oorlog en geweld zijn etnische, biopolitieke zuiverheidsutopie te verwezenlijken en wist daarbij de conservatieve elite mee te krijgen. 30 januari 1933 was het begin van een gewelddadige culturele revolutie, die als doel had een etnisch homogene volksgemeenschap zonder joden te creëren, wat uiteindelijk het grote Kwaad zou veroorzaken. 16
Ten derde staat cultuur in nauwe relatie tot de samenleving, de civil society, en de kritiek op de moderniteit. Behalve natievorming en staatsvorming zijn het probleem van de moderne geïndustrialiseerde (kapitalistische) samenleving en het ontstaan van de massademocratie belangrijke thema’s in de Duitse cultuurgeschiedenis. Cultuurkritiek in het algemeen en de tegenstelling tussen Kultur en Zivilisation in het bijzonder komen in tal van debatten en geschriften terug.14 Aan deze begrippen werden voortdurend bepaalde waarden toegekend die in allerlei dichotomieën werden uitgedrukt. Dit specifieke, in Duitsland veelvuldig gebruikte onderscheid tussen cultuur en civilisatie kwam voort uit de rond 1800 ontstane vermeende tegenstelling tussen de romantiek en het verlichtingsdenken met hun verschillende connotaties, zoals de speciale verhouding tussen subject en object, en de tegenstelling tussen het organicistisch-romantische denken enerzijds en het materialisme en het mechanistische denken anderzijds.15 Hiermee konden romantici en filosofen zich van het Westen en zijn waarden distantiëren en afgrenzen, en de Duitse cultuurnatie definiëren. Intellectuelen hebben zich regelmatig in ambivalente, zo niet kritische en negatieve zin uitgesproken over het onderwerp van de moderniteit, dat wil zeggen over de aard, de problemen en het hectische en onophoudelijke proces van de moderne, westerse geïndustrialiseerde (kapitalistische) samenleving met haar mechanisatie en rationalisatie die in hun ogen tot de ‘Entzauberung der Welt’ (Max Weber) of een ‘Unbehagen in der Modernität’ of tot vervreemding (Karl Marx) leidde. De moderne (massa)cultuur of cultuurindustrie werd in de twintigste eeuw als manipulatie en bedrog beschouwd door onder anderen Max Horkheimer (1895-1973) en Theodor W. Adorno van de Frankfurter Schule. De verlichting was in haar tegendeel ontaard, zoals zij in hun Dialektik der Aufklärung. Philosophische Fragmente (1947), tijdens de Tweede Wereldoorlog geschreven, somber concludeerden. Deze kritische houding van intellectuelen ten opzichte van de moderniteit gaat terug naar de romantici rond 1800, die zich verzetten tegen het kille rationalisme en mechanistische denken van de verlichting en het natuurwetenschappelijke model, maar ook is deze terug te vinden bij intellectuelen in andere periodes van de Duitse geschiedenis: het fin de siècle, de Eerste Wereldoorlog, de Weimarrepubliek, het Derde Rijk, de Bondsrepubliek, en ook zelfs nog bij de Oost-Duitse dissidente beweging in de jaren tachtig die aan het ideaal van het socialisme wilde vasthouden en het kapitalisme van het Westen verwierp. Dit crisisbewustzijn was groten17
deels cultureel ingegeven en kwam voort uit de grote discrepantie tussen de torenhoge verwachtingen van de cultuur en de vaak ontnuchterende politieke, maatschappelijke en economische realiteit. Dit leidde tot teleurstellingen, vervreemding, een besef van culturele neergang en decadentie, en tevens tot politiek activisme, dat wil zeggen daadkrachtig ingrijpen in de werkelijkheid vanuit een bepaalde vaste overtuiging. ‘Am Anfang war die Tat,’ liet Johann Wolfgang (von) Goethe (1749-1832) de kamergeleerde in zijn Faust zeggen, en Friedrich Nietzsche (1844-1900) sprak van ‘Wille zur Macht’. De angst voor degeneratie, catastrofes en verval, die diep in de Duitse cultuur geworteld was, stond tegenover de hoop op regeneratie, verlossing en vernieuwing, de hang naar het absolute en radicale. Door het sterke besef te leven in onrustige overgangs‑ of crisistijden – Duitsland sloeg steeds een andere weg in – konden nieuwe blauwdrukken, interpretaties en lessen uit het verleden leiden tot politiek activisme en zelfs tot vormen van geweld, een manier om de onaangename realiteit aan te passen aan de hooggestemde idealen. Cultuurkritiek is van alle tijden en zeker geen specifiek Duits verschijnsel, maar in Duitsland is zij wel een veelbeoefend genre met speciale kenmerken.16 Meestal richtte zij zich tegen een reeks negatieve noties als vervreemding, mechanisering, onzuiverheid, atomisme, onttovering en nivellering, die onder de noemer Zivilisation werden gevangen. Deze werd vaak gekoppeld aan Aufklärung, die als een materialistische westerse manier van denken werd gedesavoueerd (het positivisme en het ratio nalisme). Deze negatieve civilisatiekenmerken werden tegenover orde, idylle, oorspronkelijkheid, onbedorvenheid, zuiverheid, authenticiteit, vitaliteit, energie, dus typisch Duitse (immateriële) waarden, geplaatst. Veel debatten en denkbeelden in Duitsland verliepen langs de lijnen van de cultuur-civilisatieantithese: geest-materie, antimodern-westers modern, gekoppeld aan nationaal en internationaal, eigen en vreemd, Duits en joods, provincialisme en kosmopolitisme, en Gemeinschaft en Gesellschaft. Kortom: de antithese tussen de hooggeschatte Duitse cultuur en de bekritiseerde civilisatie is in Duitsland sinds 1800 wijdverbreid geweest en maakte een scherpe scheiding tussen binnen‑ en buitenwereld, privé en publiek, tussen idee en werkelijkheid, geest en materie, subject en object, het individu of de elite en de massa (de Herdenmensch van Friedrich Nietzsche). Deze manier van antithetisch denken kon ook op een politiek-ideologische, dus polemische, manier worden ingezet, zoals tijdens de Eerste 18
Wereldoorlog. Duitsland vertegenwoordigde in deze cultuuroorlog van 1914-1918 de hoge Duitse Kultur, terwijl landen als Engeland en Frankrijk de decadente Zivilisation, het materialisme, de handelsgeest en het utiliteitsdenken symboliseerden. Al vroeg hebben romantici, geïnspireerd door Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) en Friedrich Schiller, zich beziggehouden met de tegenkant van en de angst voor de moderne wereld. Natuurverheerlijking, geloof in kunst en verbeelding, het mythologische denken, het ‘romantiseren’ van de verscheurde wereld, en afkeer van rationalisme, mechanisering en empirisme (positivisme) lopen als een rode draad door de Duitse cultuurgeschiedenis. De hoofdlijn is de vermeende tegenstelling tussen romantiek en verlichting, die onder meer in de Frans-Duitse relaties, of beter in de cultuuroorlog tussen beide landen, van groot belang is geweest. Romantiek als contra-verlichting is niet alleen een tijdgebonden beweging, maar is in Duitsland ook een veel breder fenomeen (men kan zelfs spreken van een ‘Duitse beweging’), of zelfs een invloedrijke geestesgesteldheid die ook consequenties had voor de politiek. Politici waren sterk door dit culturele denken beïnvloed en stelden zich vaak in wezen niet-politieke, maar culturele doeleinden. De sterke idealistische traditie met haar hoge abstracte gehalte en haar nadruk op het geistige en het absolute wordt gekenmerkt door de discrepantie tussen theorie en praktijk. De (politieke) werkelijkheid moest zich aan de hooggestemde ideeën en idealen aanpassen of viel daarmee samen. In de praktijk kwamen droom en daad, geest en werkelijkheid, echter vaak ver uit elkaar te liggen.
het bildungsbürgertum Een andere reden waarom cultuur in Duitsland zo belangrijk is geweest, is te vinden in de bijzondere positie van het zogenaamde Bildungsbürgertum.17 Vanaf het einde van de achttiende eeuw stond een kleine elite van zogenaamde Gebildeten, meestal van burgerlijke (meestal protestantse) afkomst, aan het begin van een culturele revolutie met grote gevolgen. Het ging om mondige, zelfbewuste burgers die via literatuur, tijdschriften, kranten, leesclubs en verenigingen met elkaar verbonden waren, een publieke ruimte voor zichzelf creëerden tegenover de staat en de oude aristocratische, absolutistische orde en de zoektocht naar de nationale identiteit begonnen. Deze Gebildeten namen gedurende de negentiende en 19
ook het grootste deel van de twintigste eeuw een speciale positie in in de Duitse samenleving, naast en soms verbonden met de politieke en economische elite. De term ‘Intellektuelle’ had in Duitsland een slechte naam en werd vaak als scheldwoord gebruikt, omdat deze term zo met politiek en vooral met de Dreyfusaffaire in Frankrijk verbonden was.18 De meeste cultuurdragers en ‑scheppers noemden zich liever Gebildeten, Akademiker, of Geistigen, of rekenden zich tot een ‘Geistesaristokratie’, die het rijk van de geest voor zichzelf opeiste. Deze hoogleraren, privaatdocenten, journalisten, schrijvers, dichters, intellectuelen, kunstenaars, geestelijken, juristen en ambtenaren vormden een betrekkelijk homogene groep (2 à 3 procent) die zich door hun opleiding (gymnasium en/of universiteit) van de rest van de samenleving onderscheidde, met name van de lagere middengroepen en de ongeletterde massa. Sterk beïnvloed door de filosofische traditie van het Idealismus maten deze Gebildeten de politieke werkelijkheid met hun geest, op grond van hun Bildung, hun gymnasiale en academische kennis, hun elitaire positie, hun geestelijke superioriteit en hun artistieke en esthetische instelling. Het ging hun om Innerlichkeit, om geestelijke, dus niet-materiële waarden en idealen, niet om geld of bezit. Vanwege de moeizame en rusteloze zoektocht naar de nationale identiteit die in Duitsland werd ondernomen, en omdat eenheid op het gebied van de Kulturnation werd gezocht, vooral door de leden van de middengroepen, hebben denkers, schrijvers, wetenschappers en intellectuelen in Duitsland naar verhouding een prominentere rol gespeeld dan elders. De elite van cultuurdragers, het Bildungsbürgertum, heeft onmiskenbaar een belangrijke bijdrage geleverd aan de natievorming via taal, beeld en muziek (literatuur, filosofie, publicistiek, theater, opera, museum et cetera). Het burgerlijke ideaal van de cultuurnatie onderscheidde de Bildungsbürger zowel van de aristocratie als van de lagere groepen in de samenleving. De cultuur zorgde voor prestige en sociale distantie ten opzichte van de massa, en ook voor compensatie voor een gebrek aan politieke macht, die grotendeels in handen was van de (Pruisische) aristocratie. Cultuur diende voor het afschermen van de middengroepen ten opzichte van de vaak nog ongeletterde massa en andere groepen die de elite bedreigden. De grote hoeveelheid culturele verenigingen die Duitsland telde, compenseerde lange tijd het ontbreken van een echte civil society – van het Alldeutscher Verband tot de Gruppe 47.
20
definitie van intellectuelen Aan intellectuelen was er in Duitsland geen gebrek, maar hun rol was niet altijd zonder problemen. Er waren intellectuelen in soorten en maten, afhankelijk van de verschillende periodes en de wisselende politieke omstandigheden, van politieke activisten tot freischwebende Intelligenz. Hoewel een definitie van het begrip ‘intellectueel’ moeilijk te geven is, is het nuttig enig onderscheid te maken. De term ‘intellectueel’ of ‘cultuurdrager’ zal hier op een ruime manier worden opgevat: hij/zij die zich in woord en geschrift bezighoudt met intellectuele, wetenschappelijke en artistieke activiteiten. Intellectuelen houden in principe afstand tot politiek en samenleving en hun verdienste ligt vooral in het ontwikkelen van (kritische, innovatieve, alternatieve) ideeën. Hun kans om te schitteren als geweten der natie deed zich voor op het moment dat de politici het in crisissituaties lieten afweten – en dat is in Duitsland, gezien de talloze breukervaringen en turbulente gebeurtenissen, nog wel eens gebeurd. Tegelijkertijd spelen intellectuelen per definitie een publieke rol. Zij zijn, gezien hun kritische functie in de samenleving, ook een actieve factor in de politiek. Intellectuelen afschilderen als louter beoefenaren van kritiek (‘kritiek als beroep’) is niet voldoende. Er is een voortdurende wisselwerking tussen intellectuele, artistieke en wetenschappelijke ideeën en activiteiten enerzijds en de politieke wereld van de macht anderzijds. Intellectuelen hebben altijd slechts een relatieve autonomie in de samenleving en zijn afhankelijk van de sociaal-economische en politieke omstandigheden voor het uitoefenen van hun taak, niet alleen wat betreft status, aanzien, functie, beroep en financiële positie, maar ook wat betreft de mate van intellectuele vrijheid en vrijheid van meningsuiting binnen een bepaald politiek klimaat of een bepaalde maatschappelijke structuur. De politiek bepaalt dus in hoge mate de grenzen en wetten waarbinnen de intellectueel zich kan en mag bewegen en wat de mate van zijn of haar intellectuele en artistieke vrijheid is. De Duitse Bond (1815-1867), het Derde Rijk (1933-1945) en de ddr (1949-1990) zijn daarvan natuurlijk sprekende voorbeelden. Maar de cultuur bepaalt tevens de grenzen van de politiek. Machthebbers kunnen voor de legitimatie van hun macht ook niet al te ver afwijken van de wensen en verlangens van cultuurdragers. Beide categorieën hebben elkaar in wisselende constellaties nodig, in Duitsland wel in een bijzondere mate. In plaats van zuiver machtspolitieke doeleinden na te streven stelde de 21
politieke elite zich regelmatig culturele doeleinden of zij liet zich daardoor inspireren. Of het nu ging om de culturele hegemonie in Europa, of een waardegemeenschap als de Europese Unie. Politici probeerden met culturele middelen en waarden (theorieën, allesomvattende systemen, absolute en metafysische totaalconstructies, concepten van de totale mens etc.) politiek te bedrijven, bijvoorbeeld teneinde een zuivere, op culturele grenzen gebaseerde volksgemeenschap te creëren die haaks stond op de staatsontwikkeling en het gevoel van nationale veiligheid. Of zoals in de jaren zestig, toen (neo)marxistische theorieën deels het politieke handelen van de opstandige jonge generatie bepaalden, of zoals de ddr, die zich ideologisch moest profileren ten opzichte van de Bondsrepubliek. Dit ging vaak ten koste van de civil society, dus van de parlementaire democratie, de rechtsstaat, het sluiten van compromissen, pluralisme en ook van de internationale rechtsorde en internationaal diplomatiek overleg. Kunst en cultuur werden in Duitsland regelmatig overvraagd; er werd geëist dat zij in tijden van crisis politieke oplossingen boden, en dit had vaak ernstige gevolgen: wanneer de politiek faalde, greep de cultuur of irrationaliteit in of bood deze een vluchthaven. Het resultaat daarvan was uiteindelijk nihilisme en barbarisme. Cultuur en barbarij sloten elkaar niet uit, zoals Walter Benjamin (1892-1940) ooit opmerkte. De Eerste Wereldoorlog werd uit naam van de superieur geachte Duitse cultuur gevoerd en was, behalve een militaire, vooral een geestelijk-culturele en later ook een ideologische strijd, die tot een vier jaar durende massaslachting zou leiden.19 Zonder aandacht voor culturele noties en tradities zijn Hitlers racistische zuiveringspolitiek en de nazi-ideologie niet te begrijpen. Zijn antisemitisme had culturele wortels, en zijn Operatie Barbarossa tegen de Sovjet-Unie (juni 1941) was een onderdeel van de ideologisch-culturele strijd die in de Tweede Wereldoorlog werd uitgevochten en in mei 1945 tot de ondergang van Duitsland leidde.
vijf politieke stromingen Als men kijkt naar de politieke voorkeur van de cultuurdragers, dan zijn er grofweg vijf politieke stromingen te onderscheiden. Al deze stromingen zouden zich in de politieke arena manifesteren en bestreden elkaar niet zelden in een felle debatcultuur. Al rond 1800 begonnen zich in Duitsland de voorzichtige contouren van vijf politieke milieus af te tekenen 22
waarbij intellectuelen, kunstenaars en Gebildeten betrokken waren. Aanvankelijk was er nog geen sprake van echte politieke partijen. De Franse Revolutie en vooral de latere revolutie van 1848/1849 (het Frankfurter Parlament in de Paulskirche) werkten hier als een katalysator. In de eerste plaats was er een kleine minderheid die zich liet inspireren door de idealen van de Franse Revolutie en in de jakobijnse traditie stond. Het waren radicale democraten, die het streven naar vrijheid, basisdemocratie en sociale gelijkheid vooropstelden, en voorstanders waren van radicale veranderingen op politiek en maatschappelijk gebied, die zij via een (sociale) revolutie hoopten te bewerkstelligen. De latere marxisten kwamen hieruit voort. Een tweede, grotere groep werd in de negentiende eeuw gevormd door de gematigde liberalen. Zij waren voorstander van een constitutionele monarchie, en een grondwet met burgerrechten, een parlement en een rechtsstaat, maar waren tevens nog beïnvloed door de conservatieve (Pruisische) staatstraditie. Het waren hervormers van bovenaf, die aanvankelijk de idealen van nationale eenheid en vrijheid combineerden. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen de nationaal-liberalen in conservatiever en zelfs reactionair vaarwater terecht, een ontwikkeling die in de Weimarrepubliek werd voortgezet. Een belangrijke derde groep werd gevormd door de conservatieven die het liefst de Franse Revolutie ongedaan hadden willen maken, en de oude orde (monarchie, aristocratie, kerk) wilden handhaven. Ook waren er reformconservatieven of revolutionair-conservatieven die radicale veranderingen in conservatieve zin wilden doorvoeren met oog voor de actuele omstandigheden. Verder waren er, ten vierde, de Deutschnationalen en de Völkischen, die een sterke Duits-nationale eenheid of een etnisch homogene Volksgemeinschaft voorstonden, waarin taal, natie, volk, ras en de ethnos centraal stonden, wat gepaard ging met xenofobie, antisemitisme, anti-Franse sentimenten en antiverlichtingsidealen, later aangevuld met sociaal-darwinisme en eugenetica. Ten slotte konden de katholieke intellectuelen zowel conservatief als sociaal of liberaal zijn.
functies van cultuur Cultuur kon in de verschillende periodes van de Duitse geschiedenis verschillende functies vervullen. Juist omdat het culturele leven in Duitsland zich (anders dan in Frankrijk) gedecentraliseerd afspeelde en de politiek 23
versnipperd was, werd cultuur vaak als eenheidstichtend gezien. Gemeenschappelijke cultuurwaarden hielpen bij het vinden van nationale eenheid in tijden van crisis, verdeeldheid, conflicten en oorlog. Cultuur kon ook de functie hebben van bemiddelaar tussen oost en west, gezien de ‘Mittellage’, de geografische middenpositie van Duitsland in Europa, en kon zelfs gezien worden als een missie in de wereld. Er bestond een sterke drang tot cultuurexport, maar ook was er sprake van import van westerse cultuur idealen, dus een wisselwerking met andere culturen, zoals met die van de Verenigde Staten, of juist afstoting van westerse waarden in de vorm van anti-amerikanisme. Cultuur kon, zoals we eerder zagen, verder de rol van oppositie krijgen in een vorm van maatschappij‑ en moderniteitskritiek en kon een alternatief bieden voor de bestaande werkelijkheid. Hier ging het om het nastreven van maatschappelijke en politieke hervormingen en het ontwikkelen van utopieën, een imaginaire wereld als tegenhanger van een gebrekkig functionerend politiek (parlementair) systeem en een falende politiek. Cultuur kon echter ook dienen als een legitimatie voor politieke machtsexpansie, een rol vervullen in het bestrijden van vijandige opvattingen, partijen en ideologieën, en in de uitoefening van repressie en geweld tegenover andere cultuuropvattingen en cultuurdragers. Cultuur kon dienen als esthetisering, of façade, als representatie van machtspolitiek. De staat bood cultuurdragers bescherming (‘machtgeschützte Innerlichkeit’), maar kon hen ook onderdrukken door middel van censuur, verbanning en gevangenisstraf. Cultuur kon ook als asiel of vluchtheuvel dienen om de onaangename werkelijkheid te ontvluchten, als compensatie van politieke onmacht. Cultuur is dan te definiëren als ‘Innerlichkeit’, het zich terugtrekken in de privéwereld, innere Emigration als Ersatzreligion, religieuze verering van cultuur, het benadrukken van het eigene, het subjectieve, het emotionele en innerlijke, kortom, als een unpolitische pseudoreligie. Cultuur kon ook als politiek instrument of propagandamiddel gebruikt worden in de strijd om de verschillende interpretaties, dus als onderdeel van een strijdcultuur waarin men het publieke debat wilde monopoliseren en andere opvattingen wilde uitsluiten. Cultuur kon bovendien gebruikt worden voor de esthetische opvoeding van de massa tot politieke participatie en rijpheid, en tegelijkertijd om de eigen elitaire positie te handhaven en dus afstand te houden ten opzichte van de (ongeletterde) massa en zijn lage cultuur. Wanneer cultuur als hoog ideaal bedreigd werd, ontstond er angst voor degeneratie en onzuiverheid. Cultuur kon dan als middel tot regeneratie en het formuleren van een heils24
verwachting ingezet worden, als correctie op het ‘verkeerde heden’. Duitsland staat niet alleen voor hoge culturele en wetenschappelijke prestaties, maar werd ook door veel intellectuelen als ‘ein schwieriges Vaterland’ ervaren.20 Het land is te beschouwen als een groot huis met vele verdiepingen en kamers, waaruit men vertrekt of waar men aankomt. De Duitse cultuurgeschiedenis is daarom ook het verhaal geworden van cultuurdragers die het land ontvluchtten naar Italië of de vs, die verdreven werden of in het exil gingen, en van hen die er na vele omzwervingen weer terugkeerden. Juist door het ontbreken van een bepaald ideaal Duitsland en het verlangen naar het andere Duitsland bestond er een spanningsveld tussen het zich vervreemd voelen in eigen land, of het gevoel van een verloren ‘Heimat’ enerzijds, en de nostalgie naar betere tijden, of het utopische verlangen naar een ver punt aan de horizon, anderzijds. Deze ambivalente gevoelens, kortom, het hebben van twee zielen in één borst, zijn kenmerkend voor de Duitse cultuurgeschiedenis en haar vertegenwoordigers. De vraag is ten slotte hoe de cultuur zich in het huidige Duitsland, de Berliner Republik, na 1990 heeft ontwikkeld. Wat is er nog over van de verschillende thema’s en topoi die de Duitse cultuurgeschiedenis zo lang hebben beheerst? Wat is de functie van cultuur in de huidige tijd? Hoe staat de culturele elite van nu tegenover politieke macht, de moderniteit en de positie van Duitsland in de wereld? Nu de crisis in Europa Duitsland een nieuwe hoofdrol heeft opgedrongen, zijn deze drie hoofdthema’s van de Duitse cultuurgeschiedenis wederom actueel.
25