T00308
Inventaris van het archief van de kalkzandsteenfabriek Leccius de Ridder / Van der Heijden in Rhenen, 1903-1947
E. Tomassen December 2013
Inhoudsopgave
Voorwoord
2
Inleiding
3
1. Geschiedenis van de archiefvormer
3
1.1
De oprichting van de kalkzandsteenfabriek
3
1.2
De oprichters
5
1.3
Verdere geschiedenis van de kalkzandsteenfabriek
6
2. Geschiedenis van het archiefbeheer
8
3. Omvang en materiële staat van de archiefbescheiden
8
4. Verantwoording van de inventarisatie
9
5. Aanwijzingen voor de gebruiker
9
Inventaris van het archief
11
1
Voorwoord Deze inventaris is vervaardigd in het kader van de cursus Archiefbewerking, gevolgd aan de Archiefschool te Amsterdam in de periode september 2013 tot en met januari 2014. De bewerking van het archief van de kalkzandsteenfabriek in Rhenen vond plaats in november en december 2013. De begeleiding vanuit het Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht vond plaats door archiefinspecteur H. Merkelbach. Ik wil hem hiervoor graag bedanken. Daarnaast ben ik R. van der Eerden, archivaris en directeur van het RHC Zuidoost Utrecht, zeer erkentelijk voor het beschikbaar stellen van het archief van de Rhenense steenfabriek als casusarchief voor mijn cursus. Tot slot bedank ik mijn cursusdocent, M. Lulofs, voor de begeleiding vanuit de Archiefschool te Amsterdam.
2
Inleiding
1. Geschiedenis van de archiefvormer De kalkzandsteenfabriek Leccius de Ridder/Van der Heijden heeft bestaan van 1900 tot 1992. Het archief van de kalkzandsteenfabriek Leccius de Ridder/Van der Heijden bestaat uit 16 kasboeken; de overige archiefbestanden zijn waarschijnlijk verloren gegaan. Hierdoor is de geschiedenis van de kalkzandsteenfabriek lastig te reconstrueren. Enkel met behulp van de kasboeken en andere informatiebronnen kan er een tipje van de sluier worden opgelicht. 1.1 De oprichting van de kalkzandsteenfabriek In De Amerongsche Courant van juli 1899 is het bericht te vinden dat de Wageningse firma Leccius de Ridder en Van der Heijden een naamloze vennootschap willen oprichten ten behoeve van het bouwen en exploiteren van een kalkzandsteenfabriek in Rhenen. Kort daarop begonnen de eerste werkzaamheden: ‘Aan de zuidkant van de Grebschen Berg nabij ’t tweede viaduct der tram, wordt een vrij groot terrein uitgegraven en gelijk gemaakt’.1 Het verzoekschrift voor een Hinderwet-vergunning tot het oprichten van een fabriek werd in november 1899 ingediend bij het college van B&W van de gemeente Rhenen: ‘Alphonse Lambertus Henri Hubertus van der Heijden, koopman te Wageningen en Dirk Leccius Leccius de Ridder, fabrikant te Wageningen, [laten weten] dat zij voornemend zijn een stoom zandsteen en pannenfabriek op te richten’.2 De fabriek zou worden opgericht aan de rechteroever van de rivier de Nederrijn. Het doel was het vervaardigen van stenen en pannen, ‘welke na geperst te zijn in de daarvoor bestemde ketels worden verhard'.3 Hiervoor werd een stoommachine gebruikt. Het College van Burgermeester en Wethouders bespraken het verzoekschrift in hun vergadering van 28 november 1899.4 Besloten werd aan derden de gelegenheid te bieden om eventuele bezwaren te uiten tegen de bouw van de fabriek. Er werd welgeteld één bezwaar ingediend, afkomstig van C. Pels Rijcken, doch namens J.A. Leccius de Ridder, de vader van een van de oprichters. Het bezwaar richtte zich op eventueel brandgevaar dat gevolgen kon hebben voor de 1 De Amerongsche Courant, 16 september 1899. 2 Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht, archief gemeentebestuur Rhenen 1852-1925 (afgekort tot AgR), inventarisnummer (afgekort tot invnr.) 202: verzoekschrift van Leccius de Ridder en Van der Heijden, november 1899. Zie: H.P. Deys, 'Kalkzandsteenfabriek Vogelenzang 1914 – 2001' in: Oud Rhenen, 21 (2002) 1, p. 4-83, aldaar 8-11. 3 AgR, invnr. 202: toelichting bij verzoekschrift van Leccius de Ridder en Van der Heijden, november 1899. 4 AgR, invnr. 17: notulen B&W, 28 november 1899.
3
aangrenzende eigendommen van J.A. Leccius de Ridder. Mocht er brand ontstaan, dan was de brandschade voor rekening van de fabriekseigenaars, tenzij kon worden aangetoond dat de nabij gelegen trambaan de schade had veroorzaakt. 5 Dit bezwaar was naar het oordeel van het College niet van dien aard om de vergunning te weigeren, hetgeen ze dan ook niet deed. Op 2 januari 1900 werd de vergunning verleend. Mochten Leccius de Ridder en Van der Heijden tevreden zijn geweest met de snelle gang van zaken, dan kwamen ze snel van een koude kermis thuis. Op 23 februari 1900 kwam er een verzoek binnen van het Rijkstoezicht op het stoomwezen. Ze wilden graag de namen weten van de eigenaars van de steenfabriek aan de voet van de Heimersberg.6 Vijf dagen later antwoordde het gemeente-bestuur dat de eigenaars Alphonse van der Heijden en Dirk Leccius de Ridder waren. Tevens werd in de brief gemeld dat de fabriek nog niet in werking was gebracht. 7 De spoedige reactie van hoofd-ingenieur J.H. Verhoeff op deze mededeling was uiterst geprikkeld: ‘dat bedoelde fabriek niet in werking mag worden gebracht alvorens voldaan is aan de bepalingen der Stoomwet [van 1896], terwijl ik u tevens kan mededeelen dat tot dusverre zelfs nog geene aanvraag om vergunning bij mij in kwam welke overeenkomstig art. 1 van het stoombesluit [van 1896] tot uitvoering van die wet, moet worden gedaan’.8 Het leidde tot twee bezoeken aan de fabriek in oprichting (op 19 april en 25 mei 1900), waarna op 24 juli 1900 de vergunning werd verleend door de hoofdingenieur van het stoomwezen.9 Enkele dagen later zond de Commissaris van de Koningin – hierbij optredend als intermediair – de twee akten van vergunning ‘voor het gebruik van een stoomketel en twee stoomvaten’ door aan de burgemeester.10 Een week later zond deze de akten door naar Leccius de Ridder en Van der Heijden. Laatstgenoemden togen (verder) aan het werk om hun fabriek in werking te stellen. Nog geen twee maanden later, op 12 september 1900, laten ze aan het gemeentebestuur weten dat de fabriek in werking is gesteld. 11
5 AgR, Invnr. 202: proces-verbaal van zitting 12 december 1899 voor bezwaren tegen oprichting steenfabriek. J.A. Leccius de Ridder had een aantal keren in zijn leven te maken met eigendommen die geheel of gedeeltelijk in brand waren gevlogen; onder meer: Algemeen Handelsblad en De Tijd, beiden 18 april 1894. 6 Waarmee de Grebbeberg wordt bedoeld, vlg. Deys, 'Kalkzandsteenfabriek’, p. 8. 7 Zie voor deze briefwisseling tussen stoomwezen en gemeentebestuur: AgR, invnr. 71. e 8 AgR, invnr. 71: brief Rijkstoezicht op het stoomwezen 2 district aan gemeentebestuur Rhenen, 5 maart 1900. De onderstrepingen staan ook zo in de brief. 9 Nationaal Archief (afgekort tot NA), archief Hoofdingenieur Dienst van het Stoomwezen, 1855-1926, invnr. 17, p. 72. 10 AgR, invnr. 71: brief Commissaris van de Koningin aan de Burgemeester van Rhenen, 27 juli 1900. Dezelfde brief is nogmaals op 22 december 1900 aangetroffen, met het verschil dat hier slechts gesproken wordt over een stoomketel (en niet twee stoomvaten). Deze brief is blijkbaar doorgezonden aan Leccius de Ridder en Van der Heijden. De reden voor deze wijziging en het opnieuw versturen is mij onbekend. 11 AgR, invnr. 71: brief Leccius de Ridder en Van der Heijden aan het gemeentebestuur van Rhenen, 12 september 1900.
4
1.2 De oprichters De familie Leccius de Ridder had stevige wortels in de Rhenense gemeenschap. De oprichter van de Rhenense kalkzandsteenfabriek Dirk Leccius [Leccius] de Ridder (8 juni 1868 – 21 mei 1955) was er geboren.12 Hij werd vernoemd naar zijn overgrootvader van vaderszijde: Dirk Leccius de Ridder. Deze was op 97-jarige leeftijd nog een van de getuigen bij de geboorteaangifte van Dirk. Overgrootvader Dirk overleed drie jaar later in 1871 te Rhenen.13 Dirks's vader Jan Leccius de Ridder (17 november 1837 – 14 augustus 1901) was jarenlang gemeenteraadslid en wethouder in Rhenen en actief in tal van (lokale) organisaties. Dirk volgde in zijn voetsporen (in politiek opzicht als vrijzinnig liberaal), evenals zijn broer Geurt Leccius de Ridder (22 juni 1873 – 27 november 1947), die eveneens in de Rhenense politiek actief werd. Ook elders in de familie was men werkzaam in de politiek. Zo was Dirks opa van moederszijde onder meer raadslid en wethouder geweest in IJzendoorn, een dorp dat een kleine 10 kilometer ten zuidwesten van Rhenen ligt. 14 Vermeldenswaard is verder dat Dirk Leccius de Ridder rechtswetenschap studeerde aan de Rijksuniversiteit Utrecht en daarin op 5 juni 1894 promoveerde aan dezelfde universiteit.15 De Rhenense kalkzandsteenfabriek was niet de eerste steenfabriek die door de familie Leccius de Ridder was opgericht.16 Op 26 mei 1897 verzocht J.A. Leccius de Ridder het gemeentebestuur van Wageningen om een veldoven aldaar te bouwen. De steenfabriek is bekend geworden onder de naam “de Plasserwaard”. De fabriek groeide al snel uit tot een van de grootste steenfabrieken in Wageningen. Een indicatie hiervoor is het aantal arbeiders: in 1901 werkten er 96 mannen en 16 jongens op de fabriek. Er kan overigens niet met zekerheid gezegd worden dat er geen vrouwen of meisjes op de fabriek werkten. Mocht dat zo zijn, dan deden zij vaak de losse werkzaamheden. De bloei van de steenfabriek was van korte duur. In 12 Bij Koninklijk Besluit werd de geslachtsnaam veranderd. Voor 5 september 1872 is het Dirk Leccius de Ridder, per deze datum (inschrijving akte burgerlijke stand te Rhenen) Dirk Leccius Leccius de Ridder. De aanvraag was al op 11 juli 1871 ingediend door J.A. de Ridder; zie NA, archief Kabinet des Konings 18411897, invnr. 1971: Koninklijk Besluit tot naamsaanneming Leccius de Ridder, 16 augustus 1872. 13 Vlg. Ad van Bemmel is het overlijden van deze Dirk, die Leccius als tweede naam heeft, de reden voor kleinzoon Jan de Ridder om Leccius als tweede geslachtsnaam aan te nemen; A. van Bemmel, De Lekdijk van Amerongen naar Vreeswijk. Negen eeuwen bescherming van Utrecht en Holland (Hilversum 2009) p. 181. 14 De genealogische gegevens over de familie Leccius de Ridder zijn ontleend aan de Doop-, Trouw- en Begraafregisters van de gemeente Rhenen. Deze zijn te raadplegen op < www.wiewaswie.nl >. Idem voor de familie Van der Heijden. 15 Dit blijkt uit Het nieuws van den dag, 3-7-1893 en De Tijd, 5 juni 1894. Hij promoveerde aan de RijksUniversiteit Utrecht op het proefschrift De bevoegdheid der politie, inzonderheid in verband met de artikelen 4, 9, 157 en 158 der Grondwet ('s-Hertogenbosch 1894). Het boek is opgedragen aan zijn ouders. 16 Deze alinea is gebaseerd op A.D. Benjamins, Geschiedenis van de steenfabrieken in Wageningen. Een overzicht (Wageningen 1991) p. 19-22; C.D. Gast, Van kloostermop tot straatklinker. Een beknopt overzicht van de baksteennijverheid in Wageningen (Wageningen 1996) passim.
5
1902 werkten er nog maar 30 mannen en 16 kinderen; zestien jaar later slechts 6 mannen, 1 vrouw en 1 jongen. In het begin van de jaren twintig sluit de Plasserwaard tijdelijk haar deuren. In 1930 wordt de steenfabriek vernieuwd, onder meer met een nieuwe steenoven en een schoorsteen van 60 meter hoog. Pas in 1980 worden de deuren van de Plasserwaard definitief gesloten. De andere 'tak' van de Wageningse firma die de kalkzandsteenfabriek in Rhenen oprichtte was Alphonse Lambertus Henri Hubertus van der Heijden (15 januari 1861 – 12 februari 1919). Geboren in Wyler, een dorpje net over de grens bij Nijmegen, groeide Alphonse op met drie oudere en één jongere zus. Zijn vader Josephus Christianus Hubertus van der Heijden was geboren in Nijmegen en zijn moeder Wilhelmina Gertruida Huberta Hanenberg in Arcen. Zijn vader was, in ieder geval rond diens eigen huwelijk in 1852 in Wageningen, leerlooijer van beroep. Alphons' beroep wordt veelal aangeduid als koopman en niet – zoals bij compagnon Dirk Leccius de Ridder – steenfabrikant. Hij overleed na een kort ziekbed op 58 jarige leeftijd in het Maria Paviljoen te Amsterdam.17 1.3 Verdere geschiedenis van de kalkzandsteenfabriek Het eerste bericht wat we na de vergunningverlening over de kalkzandsteenfabriek lezen in de archieven van het gemeentebestuur van Rhenen, is over een ongeluk op de werkvloer. Het ongeluk gebeurde halverwege september 1900, dus slechts enkele dagen na de vergunningverlening. De eerste bankwerker/fabrieksbaas Hendrik Zonneveld, die ook bij de fabriek woonde, gaf aan het gemeentebestuur door dat Teunis van Capelleveen een ongeluk was overkomen. Het is niet geheel duidelijk wat zich toen precies heeft afgespeeld. Teunis gebruikte blijkbaar voor het schoonmaken van een machine niet het daartoe verstrekte stuk plaatijzer, maar zijn handen. Zonneveld liet er in ieder geval geen twijfel over bestaan dat het ongeluk aan de ongelukkige zelf te wijten was. De verwondingen waren van dien aard dat hij drie weken tijd nodig had om te herstellen, daarna kon hij waarschijnlijk weer aan het werk.18 Dodelijke ongelukken kwamen helaas ook voor bij de fabriek. Op 25 juli 1930 waren, om kwart over vijf 's middags, een tweetal werklieden bezig met het wegwerken van de zwarte grond onderaan de Grebbeberg. Vermoedelijk door de regens van de afgelopen dagen vond er een aardverschuiving plaats van een oppervlakte van ca. 50 meter. Een van de werklieden werd bedolven onder de landmassa. Er werd meteen begonnen met graven om hem te bevrijden, maar het was te laat om hem levend uit de landmassa te bevrijden.19 Een ongeluk van een andere orde bij de kalkzandsteenfabriek vond plaats in mei 1958. Op het terrein van de fabriek en de Grebbeberg vond een motorwedstrijd 17 Familiebericht in Nieuw Rotterdamsche Courant, 14 februari 1919. Het Maria paviljoen behoorde tot het OLVG van de congregatie van de Liefdezusters van de heilige Carolus Boromeus, was gebouwd omstreeks 1909 en was voor betalende zieken. Het Maria paviljoen is afgebroken in 1996. 18 AgR, invnr. 71: Brief van gemeentebestuur aan Inspecteur van den Arbeid, 25 september 1900. 19 Voorwaarts: sociaal-democratisch dagblad, 26 juli 1930, dag.
6
plaats. Tijdens deze wedstrijd vonden meerdere ongelukken plaats. Zo kwamen motorrijders met elkaar in botsing en werden personen door de motoren op of naast de racebaan aangereden.20 Zeven jaar eerder vond er een ander (bijna) ongeluk plaats bij de naastgelegen - en concurrent - kalkzandsteenfabriek Vogelenzang. Als gevolg van nalatigheid vond daar een explosie plaats van een kalkblustrommel. Dit projectiel vloog dwars door de muur heen en vlak langs de schoorsteen van de fabriek Leccius de Ridder en van der Heijden, om te eindigen in de Nederrijn. Er vielen gelukkigerwijs geen doden of gewonden.21 In september 1903 dienen Leccius de Ridder en Van der Heijden een nieuw verzoekschrift in bij het gemeentebestuur. Het doel is om de kalkzandsteenfabriek uit te breiden; de zaak floreert blijkbaar danig. Wederom gaat het proces van vergunningverlening in Rhenen snel want nog geen maand later wordt de vergunning verleend. Naast de bestaande stoomketel worden er ‘1 stoomketel, 1 verhardingsketel, 1 kalkketel, 1 stoompers, 1 handpers en 1 kollergang geplaatst’.22 Op een zaterdag in maart 1910 breekt er een staking uit in de fabriek 'doordat de kruiers in plaats van 3 cent, 3,5 cent losgeld per H.L [d.i. hectoliter] steenkolen wenschten te hebben'. Er namen ongeveer 30 stakers deel. De eis werd niet ingewilligd en acht arbeiders werden ontslagen. De staking ging door. Het werk werd hervat met arbeiders die niet aan de staking deelnamen en nieuw aangenomen personeel. In de loop van de staking werd meer nieuw personeel aangenomen, hetgeen woede en verbittering bij de stakers gaf. Laatstgenoemden maakten het de werkers lastig bij het aankomen en gaan bij de fabriek. Er vielen klappen zodat de arbeiders door politie en marechaussee moesten worden beschermd tussen hun huis en de fabriek; vijftien personen sliepen door alle commotie op de kalkzandsteenfabriek. Burgemeester Schimmelpenninck greep in en kondigde een samenscholingsverbod af, waarbij meer dan drie mensen als samenscholing werd beschouwd. Hiermee eindigde de staking niet. De arbeiders bleven door een 'massa volk uitgejouwd en uitgescholden' worden. Af en toe is 'het gedrang zoo groot, dat de marechaussee verplicht wordt een charge te maken en de straat schoon te vegen'.23 Een kar van een vrachtrijder, die stenen vervoerde naar een in aanbouw zijnd huis, werd door stakers omver gewipt; hij durfde hierna niet meer te rijden. Op 2 mei werd de staking beëindigd en het samenscholingsverbod opgeheven. Het doel van de stakers was niet bereikt. Van het vroegere aantal werkers van ruim 40 personen waren er maar 7 die niet aan de staking meededen; de overigen 'vertrokken en trachten elders werk te vinden'. In totaal waren tegen 28 personen proces-verbaal
20 Nieuwsblad van het Noorden, 19 mei 1958. 21 Deys, 'Kalkzandsteenfabriek Vogelenzang’, p. 43-45. 22 De kollergang is een maalwerktuig bestaande uit een horizontale plaat waarover twee zware kanstenen rollen. 23 De database Stakingen in Nederland van het IISG stelt dat het hoogst aantal stakers dat meedeed 34 was. Zie: http://www2.iisg.nl/databases/stakingen/details.asp?id=3531.
7
opgemaakt wegens mishandeling, hinderlijk volgen of overtreding van het samenscholingsverbod.24 In 1990 werd de kalkzandsteenfabriek gekocht door Roelfsema beheer met als doel de productie te saneren door deze over te brengen naar de kalkzandsteenfabriek Roelfsema te Smilde. De fabriek werd twee jaar later gesloten; het onroerend goed, de gebouwen en de grond werd door kalkzand-steenfabriek Vogelenzang overgenomen.25 2. Geschiedenis van het archiefbeheer Het archief is rond 2002 aan het toenmalige gemeentearchief van Rhenen aangeboden door lokaal amateur-historicus dr. H.P. Deys. Deze heeft de kasboeken als schenking ontvangen van G.J.H. Dorresteijn, de laatste directeur van de in 2001 gesloten kalkzandsteenfabriek Vogelenzang te Rhenen. Opvallend is dat de kasboeken afkomstig waren van Vogelenzang. Wellicht zijn de kasboeken kort na de sluiting van Leccius de Ridder in handen van Vogelenzang gekomen. Laatstgenoemde fabriek nam immers het onroerend goed, de gebouwen en de grond van Leccius de Ridder over.26 Het is mogelijk dat (een gedeelte van) de kasboeken toentertijd zijn bijeengepakt en meeverhuisd. Dat de kasboeken overigens niet van Vogelenzang zelf afkomstig zijn, valt te concluderen uit de fysieke aanwezigheid van de oudste kasboeken. Het eerste grootboek dateert uit 1903, terwijl de oprichting van de kalkzandsteenfabriek Vogelenzang in 1914 plaatsvond. Onbekend is waar de kasboeken vóór 2002 opgeslagen lagen en onder welke condities zij bewaard werden. Omdat de boeken interessant genoeg werden geacht om te bewaren, zijn ze als 'archief van derden' opgenomen in de Rhenense archiefbewaarplaats. Toen in juli 2011 het oud-archief van de gemeente Rhenen aan het Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht werd overgedragen, zijn de kasboeken meeverhuisd naar Wijk bij Duurstede. Sindsdien berusten de kasboeken daar. 3. Omvang en materiële staat van de archiefbescheiden Het archief van de steenfabriek is zeer incompleet. Slechts een gedeelte van de boekhouding is bewaard gebleven: 15 grootboeken en 1 journaalboek. De registers strekken zich uit over de periode 1903 tot en met 1947 en omvatten twee strekkende meter.
24 De Amerongsche Courant, diverse berichten in maart en april 1910.De citaten zijn ontleend aan deze berichten. 25 Deys, 'Kalkzandsteenfabriek Vogelenzang’, p. 60. 26 Ibidem.
8
De materiële staat van de banden verschilt van geval tot geval, maar over het geheel genomen is zij matig. Vocht heeft enkele banden aangetast waardoor de kaften ervan flink zijn beschadigd. Daarbij is de stoffen bekleding van alle zestien banden op plekken gescheurd of zelfs verdwenen. Deze laatstgenoemde beschadigingen hoeven niet perse door de bewaarcondities te zijn gekomen; de ouderdom van de banden heeft er zeker mee te maken. Het papier vertoont daarentegen slechts enkele vochtplekken. Het handgeschreven schrift is in de Nederlandse taal gesteld en over het algemeen goed leesbaar. 4. Verantwoording van de inventarisatie De inventarisatie vond plaats in november en december 2013. De boekhouding van de Rhenense kalkzandsteenfabriek vormde een casusarchief (van de twee) voor de cursus Archiefbewerking aan de Archiefschool. Het doel van de cursus was het zelfstandig leren maken van een beschrijvende inventaris. Tijdens de inventarisatie van de registers werd niet op problemen gestuit. Het onderscheiden van de delen en het ordenen en beschrijven vormde geen probleem. De meeste tijd werd besteed aan het achterhalen van welke kalkzandsteenfabriek de registers afkomstig waren en hoe deze via het gemeentearchief van Rhenen in Wijk bij Duurstede belandden. De kalkzandsteenfabriek Leccius de Ridder en Van der Heijden was weliswaar alom bekend in Rhenen, maar dit wil niet zeggen dat er ook daadwerkelijk veel over gepubliceerd is. Er kon nauwelijks gebruik worden gemaakt van secundaire literatuur (uitgezonderd het artikel van dr. H.P. Deys), des temeer moest er voor de geschiedenis van de archiefvormer en haar oprichters in de bronnen zelf onderzoek worden gedaan. Uitputtend is dit niet gedaan, wel in die mate dat er een schets is ontstaan van twee families en een fabriek. 5. Aanwijzingen voor de gebruiker Het bewaard gebleven gedeelte van het archief van de kalkzandsteenfabriek bestaat uit 15 grootboeken en 1 journaal. Een grootboek is een register waarin de samenstelling van de bezittingen, de schulden en het vermogen alsmede de veranderingen daarin onder hoofden van rekening worden opgenomen. Het journaal is een chronologisch register, dat voor elke post verder verwijst naar de grootboekrekeningen (of hoofden van rekening, dat zijn uitsplitsingen per vermogensbestanddeel) in het grootboek, waarheen de gegevens vervolgens worden overgebracht.27 De posten in het journaal verwijzen via nummers dus naar de grootboeken. Vanwege de incompleetheid van het archief kan dit alleen geschieden voor de periode 1938 – 1946.
27 Definities ontleend aan A.J.M. den Teuling, Archiefterminologie voor Nederland en Vlaanderen (2003), lemma’s 93 en 95.
9
Een aantal posten in de grootboeken over de jaren 1930 – 1939 is gelijktijdig in meerdere delen bijgehouden (inventarisnummers 10 tot en met 14). Men begon in het grootboek vermeld onder inventarisnummer 10, maar doordat sommige posten in dit deel meer bladzijden in beslag namen dan verwacht, is een aantal posten in een nieuw grootboek opgenomen. Zo is de post ‘onkosten’ in de band met inventarisnummer 10 te vinden voor de jaren 1930 – 1931, maar voor de jaren 1932 – 1933 in inventarisnummer 11, voor de jaren 1934 – 1935 in inventarisnummer 12, et cetera. Voor enkele posten over de periode 1930 – 1939 gaven de bladzijden in de band met inventarisnummer 10 genoeg ruimte; deze onkosten zijn dan ook niet terug te vinden in de grootboeken met inventarisnummers 11 tot en met 14. Er zijn geen beperkingen op de openbaarheid van de archiefbescheiden.
10
Inventaris 1-15
Grootboeken, 1903-1946.
15 delen
N.B.
De jaren 1904-1905 en 1908-1911 ontbreken.
1
1903.
2
1906-1907.
3
1912-1914.
4
1915-1917.
5
1918-1920.
6
1921-1923.
7
1924-1925.
8
1926-1927.
9
1928-1929.
10
1930-1939. N.B. Zie paragraaf 5 Aanwijzingen voor de gebruiker voor uitleg over de inventarisnummers 10-14.
16
11
1932-1933.
12
1934-1935.
13
1936-1937.
14
1938-1939.
15
1940-1946.
Journaal, 1938-1947.
1 deel
11
12