A.F.TH. VAN DER HEIJDEN ENGELENPLAQUE NOTITIES VAN ALLEDAG
1966-2003
UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
Copyright © 2003 A. F. Th. van der Heijden Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam. Foto omslag: Friso Keuris ISBN
90 295 2242 9 / NUR 321 www.boekboek.nl
Rijdend door Jarnac wees zij me op zwart uitgeslagen huizen, die de stad het aanschijn gaven van oud zilver. De uitslag noemde zij, en het duurde even voordat ik haar begreep, `engelenplaque' -- de uitwaseming van de cognacvaten. `The angel's share. Overal waar het zwart is, zijn vaten in de buurt. Drenkplaatsen van engelen. Het is de enige manier waarop engelen zichtbaar worden. Als hun eigen negatief. Als vuilafzetting... plaque.' (1994, 153) 1966
1 Vrijdag 18 maart 1966. Geldrop. 's Middags trokken we met z'n vieren de weiden in, tot aan de Dommel. Aan de overkant zagen we het skelet van een dier in de modder (zo te zien een hond). Via allerlei drijvende troep probeerden we er dichtbij te komen (Paul wilde de schedel uitkoken), maar het lukte niet. Op de terugweg kwamen we bij een weiland dat in brand stond. Er was geen mens te zien. We grepen takken en sloegen de vlammen uit. Mijn moeder vond dat ik naar vuur en rook stonk. `Ga maar eens in de spiegel kijken. Je wenkbrauwen zijn verschroeid.' Op zolder moest ik ineens weer eens aan Willy denken, lange Wil. Op een zondagmiddag waren we alleen in zijn huis. Zijn ouders en broertjes waren naar familie. Willy was toen elf, ik twaalf. Zijn moeder had een mislukte cake gebakken, en die mochten we met z'n tweeën helemaal opeten. Hij was in het midden niet goed gerezen en zag er ingezakt uit. Het vaste deeg lag als een steen op de maag. We werden er lui en sloom van. Willy zei: `Zullen we met BB gaan vrijen?' Boven zijn bed, boven zijn kopkussen hing een grote kleurenfoto van Brigitte Bardot. Zij had een lage jurk aan met een `spaarpot' tussen haar borsten. (`Brigitte Bardot, Bardot, die heeft ze niet zó, maar zóóó!' zongen we altijd. Volgens Willy's vader moest dat zijn: `die heeft ze niet zomaar zo'.) Wil ging op bed liggen en begon met BB te vrijen. Hij gaf haar kussen op de mond en rolde met zijn lijf over de sprei. `Nou jij,' zei hij. Ik ging op zijn bed liggen, op mijn buik, en drukte mijn lippen op de mond van BB. Het was wel fijn, maar Willy werd kwaad omdat ik spuug op de foto geknoeid had. We kregen ruzie. Hij probeerde het speeksel eraf te vegen. Volgens hem was de foto verpest. `Ga maar naar huis, ondankbare hond.' Later werd het echt ruzie, omdat hij mijn zus en haar vriendin Tonneke mee liet roken van onze sigaretten. Het ging me niet om die 5 cent die we er bij Kop van E. voor moesten betalen, per stuk. Met die vrouwen erbij was er niets meer aan. Het was uit met de vriendschap en ik heb nooit meer gerookt. Nu heeft mijn zus weer een andere vriendin, Marlies. Elke week gaan we met z'n drieën naar de bibliotheek op de Heuvel. Ik ben al weken van plan hand in hand met Marlies te lopen, maar ik weet niet hoe ik dat moet doen. Vanavond vroeg ik mijn zus of Marlies het goed zou vinden. `Poeh,' zei ze, `Marlies houdt toevallig niet van handjeplak. Ik zou er maar niet aan beginnen, als ik jou was.' 2 Maandag 30 mei 1966. Geldrop. Yeah! yeah! we hebben een witte fiets, een provofiets, yeah! yeah! Voor een knaak een oude damesfiets gekocht. Prachtig witgelakt, ook de velgen en de spaken en de beldop, alles. Alleen de voorband werkt niet mee, die is helemaal poreus en loopt telkens langzaam leeg. Geld voor een nieuwe binnenband hebben we niet, dat wordt sparen. Vanmiddag hebben we het witte gevaar uitgeprobeerd op de speelplaats van de huishoudschool. Ik had mijn Who-T-shirt met de schietroos aangetrokken en mijn gevechtspetje opgezet. Bart stond met de fietspomp aan de poort. Ik fietste een paar rondjes, hartstikke artistiek, maar toen kwam er een non en die stuurde ons weg. Yeah, je
kunt echt merken dat we in het tijdperk der provo's leven. In Amsterdam worden ze niet door de zustertjes van de huishoudschool weggejaagd. 3 Dinsdag 2 augustus 1966. Luxemburg. Eerst liepen we over een sterk stijgend bergpad. Aan het eind ervan kwamen we langs de resten van een muur, die vroeger heel het stadje Vianden omgeven heeft. Kees en ik maakten ieder een schets. We wandelden door de resten van het kasteel. We daalden af in diepe kerkers langs uitgesleten smalle trappen. We dwaalden rond door een doolhof van gangen. Na een kleine stuwdam ging de zwarte route steil omhoog. Een paadje dat op sommige plaatsen nog geen halve meter breed was. Er lagen hopen steenslag en daar moest je oppassen dat je niet met het puin naar beneden schoof. We liepen door naar het noorden. Hier stroomde een mooie beek vol met watervalletjes. Het pad naar het westen was woest en je mocht er heus wel stevige schoenen aanhebben. De tocht voerde over boomstammen, langs en over kleine stroompjes, door modderpoelen, langs steile rotsen waar de kou af sloeg. We liepen met ons vijven achter elkaar aan. 4 Vrijdag 5 augustus 1966. Luxemburg. Na het middageten maakten we een plan om de smalle beek langs ons kampeerterrein te volgen naar zijn bron. Eerst ging het gemakkelijk, maar later werden de bossen dichter. Sparretakken en dennetakken striemden onze blote ruggen. Het was zeer warm. Het werd steeds moeilijker. Op een gegeven moment zagen we langs de beek een kleine kampplaats. Er lagen nog de verkoolde resten van een houtvuur. Bart vond een soort vlaggestok met in zwarte letters het woord `vorwärds' erop gedrukt. Dus niet `vorwärts', maar met een d. Iets Scandinaafs misschien. Het was zo'n stok die open kon, zoals bij die dingen waar je een krant tussen kunt klemmen. Er zat geen vlag in. `Vorwärds,' zei Kees, maar het bos werd zowat ondoordringbaar en de wolken insecten ook. We keerden terug naar ons basiskamp. Nooit zouden we weten hoe de bron eruitzag. 5 Zaterdag 6 augustus 1966. Luxemburg. Het kasteel zie je 's morgens -- samen met een kerkje dat erbij hoort -- uit de nevel oprijzen, terwijl de zon ermee speelt. Vandaag voettocht richting Echternach. Aan het begin van de route een meertje met twee enorme rotsblokken midden erin. Onderweg watervalletjes, rotspartijen, dichtbemoste wanden, natuurlijke stenen bruggetjes, rotsblok balancerend op steenrug. We zagen holen waar je gemakkelijk in zou kunnen overnachten, ja, waar je zelfs in zou kunnen wonen. Ik kon me zo best voorstellen hoe de holemens heeft geleefd: in deze holen beschermd tegen alle vijanden, zoals: kou en wilde dieren. Aanvoer van drinkwater via de beek. En als de stammen onderling oorlog voerden, hadden ze gemakkelijke natuurlijke vestingen. Maar hier kwam geen bakker of melkboer aan de deur. De mensen moesten er zelf op uit met lans en stenen bijl om zo, vaak moeilijk, hun kost te winnen. Op het land konden zij niets verbouwen, want het is bijna allemaal rotsgrond hier. Een pad omhoog leidde ons naar een mooie rotsformatie, die veel leek op een doolhof. Het was trapje op, trapje af, paadje op, paadje af, spelonk in, spelonk uit. Hier ook vonden we allerlei versteende afbeeldingen van vogels en vissen. We kwamen in een soort dodenkamer, in de oudheid gebruikt. Toen we uit deze wirwar van gangen kwamen, begon het te regenen. Het maakte het pad onder de hoge bomen nog donkerder en glibberiger. 6 Vrijdag 16 september 1966. Geldrop. Aan de poort werd gefloten. Het fluitje van Mies Plas. Hij was op de fiets. Zijn dikke wangen waren rood van het fietsen. `Daar is een jongen voor jou op het pad,' zei mijn moeder, maar ik had het al gehoord. `Laat hem daar niet staan wachten.' `Hoi, Mies,' zei ik. `Ik heb geen nieuwe brief.' `Ik moest van Francientje zeggen dat het uit is,' zei Michel. `Hè?' deed ik. `Ze wil het uitmaken. Ze wil niet dat ik nog meer brieven voor haar meebreng,' zei Michel.
`Waarom niet?' (Ik werd een beetje misselijk. We hadden net gegeten, rode kool met haché.) `Als er eentje warme brieven gaat schrijven, dan is het altijd zo uit,' zei Michel. `Ze wist nooit niks terug te schrijven.' `Ik heb nooit gevraagd of ze terug wou schrijven,' zei ik. `O ja, ze zei ook nog dat het haar tegenviel van jou dat je nooit eens een keer met haar in een donker steegje ging,' zei Michel. `Ik dacht dat ze dat niet wou,' zei ik. `Dan ken je haar nog niet,' zei Michel. `Nou, ik ga maar weer eens op Braakhuizen-Zuid aan. Ik moet Francientje nog zeggen dat ik het aan jou heb verteld. Nou, tabee, hè.' Hij fietste weg langs het kale korenveld. Ik liep het landje ernaast op, tussen de uitgebrande kuilen door. Ik moest even alleen zijn met mijn gedachten. Het donkere steegje ging me steeds maar door het hoofd. Laatst nog, toen ik Francien vroeg of ze de volgende dag naar het zwembad zou komen, zei ze: `Het kan nu niet.' Ik: `Waarom niet?' Zij: `Je weet wel.' Ik: `Nee, wat bedoel je?' Zij: `Dan zou ik de hele tijd mijn spijkerbroek aan moeten houden.' Ik: `O, ja.' Zo iemand heeft het dan tegen Mies Plas ineens over donkere steegjes. Ik begrijp er niets meer van.
1967
7 Vrijdag 6 januari 1967. Geldrop. Begin dagaantekeningen. Vandaag is het 6 januari 1967, het jaar van overgang. Deze week zijn we officieel verhuisd; we zitten nu in een beter huis (op het Oranjeveld) met centrale verwarming, ruimere kamers, enzovoort. Alleen de achtertuin is kleiner. Ik heb de grote zolderkamer, een lekker hok dat je fijn kunt inrichten. De nieuwe buurman heeft een stalen bureau voor me, van zijn werk. Het is wat gebutst, maar dat deuken we wel uit. De kleur is vaal donkerrood, heb ik gehoord; mijn vader gaat het schuren en zilvergrijs lakken. Het oude linoleum van het blad zit vol brandgaatjes van sigaretten, dus dat wordt ook vervangen. Het bureau heeft links en rechts grote laden, een beetje stroef, maar de rails worden bijgesmeerd. Vandaag moest ik eigenlijk naar school, maar ik vier het nog een paar dagen uit, want ik heb de hele kerstvakantie ziek op bed gelegen. Voorhoofdsholteontsteking, net als elk jaar. Ik heb zelfs haar niet fatsoenlijk een gelukkig nieuwjaar kunnen wensen. Mijn moeder heeft het altijd over De woeste hoogten van Emily Brontë, haar lievelingsboek, uit de Margriet-Bibliotheek. (Mijn moeder heet ook Catherina.) Omdat ik twee weken in bed moest blijven, heb ik het eindelijk gelezen. Ik vond het prachtig, vooral de woeste liefde van Catherine en Heathcliff op de hei. Ik moest dikwijls aan Francien denken, die ook zo ruw en baldadig kan zijn en door haar ouders `net een jongen' wordt genoemd. Een paar keer is het gebeurd dat ik een kriebel boven in mijn neus voelde, en dan was het weer zover: een grote bloedspat in het boek. Snel een zakdoek erbij en dan maar hopen dat de bloedneus gauw wilde overgaan. De mooiste scène vond ik: Heathcliff na al die jaren in het kamertje van Catherine. De klop op het raam diep in de nacht en H. die het ijskoude handje van C. vastgrijpt, tenminste dat denkt hij, of hij droomt het. Ik dacht aan het koude handje op zijn warme lichaam en toen aan dat handje op mijn eigen lijf onder de warme dekens. Ik kreeg er kippevel van en nog veel meer. 8 Zondag 16 april 1967. Geldrop. In 'n tijdschrift (mijn grootouders hebben de leesportefeuille) zag ik een grote foto van een Vietnamese grootmoeder met in de armen haar dode (verbrande) kleinkind. Ik probeerde hem na te tekenen, maar dat ging niet zo best. Toen schreef ik gewoon op wat ik dacht en
voelde bij de foto. In korte zinnetjes onder elkaar met af en toe een soort refrein. Het werd een soort protestsong tegen de oorlog in Vietnam. Vanmiddag waren mijn oom en tante uit Dordt op bezoek. Tante R. kwam naar mijn kamer en zag de protestsong op mijn bureau liggen. Ze heeft het altijd over `die jeugd van tegeswoordigs' en nu voegde ze er met een vuil gezicht aan toe: `En nog gedichten schrijven ook!' Nooit geweten dat het een gedicht was. Ze griste het papier van mijn bureau en rende ermee de trap af. Ik achter haar aan, maar toen ik beneden kwam, was ze het al in de huiskamer aan het voorlezen met een hatelijke stem. Mijn ouders lachten erom en dat neem ik ze nog het meest kwalijk. Het rook naar napalm in onze huiskamer, als je begrijpt wat ik bedoel. Mijn vader zegt altijd `ik viet' als hij bedoelt `ik vatte' of `ik nam'. De laatste tijd zeg ik dan: `Het is niet viet, het is nam.'
1968
9 Maandag 15 januari 1968. Geldrop. Nu het niet meer vriest, zie ik haar niet meer. De Bronzen Wei (=De Baron Z'n Wei) ligt te dooien; ik kom er elke ochtend op de fiets langs. Het is dan net of ik het krassen van haar schaatsen nog kan horen. Maar misschien hoor ik alleen het krassen van de kauwen. O, hoe vaak heb ik niet als kleine jongen in de speelgoedwinkel van haar ouders iets om te spelen uitgezocht! Riddertjes, een kasteel, indianenspeer. Zonder dat ik wist dat ze bestond, twee jaar jonger dan ik. `Waarom moest ik nu juist op haar verliefd worden?' `Zo is de liefde, mijn jongen!' `Maar ze is nog zo jong!' `Jullie liefde ook, mijn jongen!' Als mijn vader gedronken heeft, telt hij altijd zijn geld op de wc. Eergister verdween er een kwartje in de pot. Hij bleef er maar over bezig. 10 Donderdag 1 augustus 1968. Geldrop. Ik wil voortaan anders over de dingen schrijven. Meer over de kern en de waarheid, korter. Minder over mezelf en mijn eigen avonturen, want die zijn niet zo interessant. Toen ik gisteren van het zwembad kwam, schreef ik op mijn kamer een klein scheppingsverhaal. Het zat al heel lang in mijn hoofd. Ik geef het hier weer als voorbeeld van een nieuwe schrijfwijze. SCHEPPINGSVERHAAL NIETS.
Er is niets. Er bestaat niets. Er bestaat alleen maar NIETS. NIETS. Er is zóveel NIETS, Dat 't zich kan concentreren Op één punt:
't IETS. -- Alle NIETS wordt uitgeknepen tot één kleine druppel eraan ontsnapt: 't IETS -- . 't IETS Is ontzettend klein Maar toch: Oneindig groot Want de rest Is NIETS. Aanvankelijk Is de IETS-druppel hard: De kern Van 't NIETS. In 't IETS Is alles van 't NIETS meegegeven; 't IETS Moet daarom zichzelf voeden. En zo zendt de kern Van binnenuit Zachte deeltjes Naar buiten Zodat hij wordt omgeven Door een laagje vocht; 't IETS Krijgt de naam Eerste Cel. 't NIETS Heeft zichzelf bevrucht Met als voortbrengsel: De Eerste Cel. 11 Zaterdag 3 augustus 1968. Geldrop. DE EERSTE CEL
't NIETS heeft zich gewapend met 't IETS om mij te doden ik zie om naar de Eerste Cel
ik kijk in 'n revolverloop; de Eerste Cel is 'n kogel door te zijn wat ik ben kan ik de kogel nooit ontlopen; de Natuur is laf: zij schiet mij in de rug, maar ze doet dit op bevel van 't NIETS ik mag niet omkijken; want dan verander ik in 'n zoutpilaar die wel IS maar niet LEEFT toch: er bestaat in mij geen rancune want ik weet: NIETS of niemand is slecht 12 Donderdag 15 augustus 1968. Geldrop. ik werd geboren a. uit liefde b. uit genot (doorhalen wat niet van toepassing is) ongeveer 9 maanden vóór ik werd geboren was ik al ten dode opgeschreven toen ik zien kon horen kon nog niet zeggen kon werd mij mijn taak in deze wereld
voorgelezen als volgt: 1. papa en mama dankbaar zijn en blijven voor het jou schenken van levenslicht II.
rechts van de weg wielen, stoppen bij rood doorgaan bij groen III.
gedurende 2 jaar een denkbeeldige kogel uit een kist torsen. `20 sec.' zegt commandant `klik-klik' zeg jij, de denkbeeldige kogel tussen de benen geklemd, je draagt hem naar het kanon (kachelpijp), `vuur' zegt commandant `boem' zeg jij, en dat alles in het groen, ook je onderbroek is groen ook je gezicht (van ergernis), m-a-w besteed 2 jaar van je leven aan hoe-schiet-ik-andere-mensen-dood IV.
werken tot een luid feest vertelt dat 65 lentes 65 zomers 65 herfsten 65 winters (zonder aftrek van 9 maanden voorarrest) achter je liggen laatst nog sprak er mijn opa: vroeger pieste ik over het kanaal
nu over mijn schoenen V.
kinderen verwekken die als zij zien kunnen horen kunnen nog niet zeggen kunnen idem dito voorgelezen krijgen VI.
hoedanook de pijp uit gaan 13 Maandag 19 augustus 1968. Geldrop. HIERNAMAALS
Ik lig op een grasperk. Onweer dreigt. Ik ontwortel een grassprietje. Het perk telt één sprietje minder. Het grasperk heet nog grasperk. Stel: de bliksem trof mij hier.