VAN
BREEVOORT MEULEN ADVOCATEN
& TER
NOTITIE Aan:
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland drs. V. Klein
Van: Betreft:
mr. J.M.G.A. Sengers Overgangsmaatregel nieuwe huisvestingsverordening
Datum:
25 november 20 I I
Inleiding De regio Holland Rijnland is onlangs uitgebreid met de Rijnstreek. In beide regio's geldt (deels) een andere systeem voor de berekening van de inschrijfduur binnen het woonruimteverdeelsysteem. Voor doorstromers in oud-HoHand Rijnland wordt de inschrijfduur (oftewel: de inschrijfwaardel) berekend door de inschrijftijd2 te vermeerderen met de woonwaarde3. De inschrijftijd is de periode die men is ingeschreven als woningzoekende in de regio. De woonwaarde is de uitkomst van een door het dagelijks bestuur vastgestelde omrekening op basis van de WOZ-waarde van de huidige woning. Voor alle woningzoekenden in de Rijnstreek alsmede voor starters in oud-HoHand Rijnland wordt de inschrijfduur anders berekend. Voor deze groepen is het systeem eenvoudiger en wordt enkel gebruik gemaakt van de inschrijftijd.
Om deze ongelijkheid op te heffen en meer eenvoud te creëren wil men toe naar één verdeelsysteem op basis van de (reële) inschrijftijd voor de gehele regio. Bij het bepalen van de volgorde wie er in aanmerking komt voor een woning telt dan nog slechts de lengte van de inschrijftijd. De 'dubbele' inschrijfduur - die de doorstromers in oud-Halland Rijnland opbouwden komt in dit nieuwe systeem te vervallen. In een uitspraak van 19 oktober 20 I I (AWB I 115 I 06) heeft de rechtbank 's-Gravenhage afdeling bestuursrecht de keuze voor het hanteren van deze WOZwaarde in het licht van een rechtvaardige en evenredige woonruimteverdeling nog 'onbegrijpelijk' genoemd. Holland Rijnland wil haar beleid gaan wijzigen, zodat de additionele woonwaarde op basis van de WOZ-waarde van de woning niet langer deel uitmaakt van de inschrijfduur. De betrokken
1
Artikel 1 sub n Convenant Woonruimteverdeling 2009 . Artikel1 sub m Convenant Woonruimteverdeling 2009. 3 Artikel 1 sub aa Convenant Woonruimteverdeling 2009. 2
Pagina 1 van 12
VAN BREEVOORT & TER MEULEN ADVOCATEN
partijen twijfelen of een overgangsregeling in de zin van een omzettingsmaatregel juridisch noodzakelijk is. Indien dit het geval is, wordt nagedacht over een omzettingsmaatregel op basis van bestaande rechten (dus met behoud van inschrijfduur op basis van WOZ-waarde) óf een omzettingsmaatregel met herzien beleid (waarbij de inschrijfduur op basis van de WOZ komt te vervallen).
Allereerst dient te worden bezien of het - bij een wijziging van beleid - mogelijk is om bestaande rechten van burgers te laten vervallen. Met andere woorden: kan het element 'woonwaarde' rauwelijks worden geschrapt uit de inschrijfwaarde, ook voor doorstromers uit oud-Halland Rijnland, waardoor feitelijk slechts de (reële) inschrijftijd overblijft? Indien zulks het geval is, zal de vraag of een omzettingsmaatregel nodig is onbeantwoord kunnen blijven.
I. Beleidswijzigingen
Algemeen De uitgangspunten van een beleidswijziging kunnen als volgt worden samengevat:4
I.
Een bestuursorgaan is in beginsel vrij haar beleid te wijzigen binnen de grenzen van de wettelijke regeling waarop de bevoegdheid tot het geven van beslissingen is gegrond;
2.
Beleidswijzigingen kunnen in beginsel geen terugwerkende kracht hebben;
3.
Beleidswijzigingen kunnen slechts met inachtneming van een redelijke overgangstermijn ingevoerd worden;
4. Gewijzigd beleid dient zo veel mogelijk vroegere, gerechtvaardigde verwachtingen te res peeteren.
Indien deze criteria op onderhavige casus worden toegepast lijkt het probleem met name te zijn gelegen in de gerechtvaardigde verwachtingen (4), en daarnaast ook in de vraag of het probleem kan worden opgelost met het invoeren van een redelijke overgangstermijn.
4
N.S.J. Koeman, Wijziging van beleid bij administratie en rechter, NJB 1982, p. 981. Deze opsomming is nog steeds actueel.
Pagina 2 van 12
VAN BREEVOORT & TER MEULEN ADVOCATEN
Nadelige beleidswijzigingen Gaat het om wijzigingen ten nadele van de burgers dan zal de wijziging tijdig en behoorlijk moeten worden bekendgemaakt, wellicht is overgangsrecht nodig en eventueel moet aan de 'slachtoffers' een redelijke termijn worden gegund om zich op het nieuwe beleid in te stellen.s
Toepassing op situatie Holland Rijnland Beleid mag te allen tijde worden gewijzigd. Is het juridisch houdbaar om bij de overgang naar een nieuw systeem vanwege een beleidswijziging bestaande rechten te laten vervallen? De jurisprudentie verlangt een zekere behoedzaamheid bij het abrupt wijzigen van bestaande rechtsposities, met het oog op het rechtszekerheids6- en vertrouwensbeginsel en het redelijkheidsbeginsel.
Nadelige beleidswijziging? Vooropgesteld dient te worden dat de gewenste beleidswijziging binnen Holland Rijnland voor de grootste groep woningzoekenden positieve gevolgen heeft. Uit de notitie 'juridisch vraagstuk overgangsmaatregel
woonruimteverdeling'
maak
ik op,
dat
36,5% van het totale aantal
woningzoekenden een extra inschrijftijd op basis van de woonwaarde heeft opgebouwd. Dit betekent, dat 63,5% van de woningzoekenden slechts een reële inschrijftijd heeft opgebouwd. Laatstgenoemde groep kan dus een sprong maken binnen het verdeelsysteem als de doorstromers uit (oud) Holland Rijnland de factor woonwaarde bij de inschrijfwaarde verliezen. Ondanks het gegeven dat de beleidswijziging voor de grootste groep positieve gevolgen heeft, gaat het in onderhavig geval toch om een ingrijpende wijziging ten nadele van (een groep) burgers. Dat betekent op de eerste plaats, dat een beleidswijziging tijdig en behoorlijk moet worden bekendgemaakt.
Zie onder meer: ABRvS 24 april 1981, AB 1982, 5 ("Nu het hier echter gaat om een beleidswijziging van
ingrijpende aard, hadden verweerders aan hun voornemen voldoende bekendheid dienen te geven");
5
Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, 15de dr., Amsterdam 2011, p. 228. 6 W .E.J. Tjeenk Willink, AB klassiek: standaarduitspraken bestuursrecht, opnieuw geannoteerd, 1e dr., Zwolle 1991, p. 150.
Pagina 3 van 12
VAN
BREEVOORT MEULEN ADVOCATEN
& TER
ABRvS 8 april 1982, AB 1982, 407 ("De Raad moet echter constateren dat gedaagde van het
voornemen haar beleid te wijzigen geen bekendheid heeft gegeven aan eiser").
Gerechtvaardigde verwachtingen Indien de woonwaarde van de inschrijfwaarde van de doorstromers uit (oud) Holland Rijnland komt te vervallen, dan is het de vraag of daarmee de gerechtvaardigde verwachtingen van deze doorstromers worden geschonden. De inschrijfwaarde is namelijk over een periode in het verleden opgebouwd, deze behoefde geen nadere uitvoering en was in zoverre definitief. Mijns inziens hoeft deze groep er dan ook niet vooraf op bedacht te zijn dat haar inschrijfwaarde kan worden aangetast. Het beleid van Holland Rijnland omtrent de doorstromers uit (oud) Holland Rijnland is voorts niet onrechtmatig (geweest). De Huisvestingswet geeft veel beleidsvrijheid om zaken zelf te regelen in de huisvestingsverordening en Holland Rijnland heeft hiervan aanvankelijk (riant) gebruik gemaakt. De doorstromers uit oud-Helland Rijnland hoefden in geen enkel opzicht te twijfelen aan de juistheid van het inschrijfbeleid dat aanvankelijk werd gevoerd. Volledigheidshalve dient daarnaast te worden opgemerkt, dat de rechtbank 's-Gravenhage in haar uitspraak van 19 oktober 20 I I dan ook met zoveel woorden overweegt dat: "de keuze voor het hanteren van de WOZ-waarde van een door een
woningzoekende bewoonde woning voor de toekenning van punten voor woonwaarde in het licht van een
rechtvaardige en evenredige verdeling van woonruimte onbegrijpelijk is." Uit de woorden van de rechtbank valt op te maken dat de keuze weliswaar onbegrijpelijk is maar dat Holland Rijnland, gelet op haar beleidsvrijheid, wel bevoegd was tot het toepassen van dit beleid. Vergelijk: CBB 15 oktober 20 I 0, AB 20 I I, 24 ("Het gaat in dit geval om een tariefbeschikking
waarmee in de rekenstaat van appelante voor het jaar 2007 extra middelen zijn toegekend. De tariefbeschikking behoefde geen nadere uitvoering en was in zoverre definitief. Appelante behoefde er ook niet op bedacht te zijn dat deze beschikking ten gevolge van bezwaren van derden kon worden aangetast". Zie ook de noot van R. Ortlep bij deze uitspraak. Ortlep citeert uit een boek van Samson: "Mij komt het voor, dat, nog geheel afgezien van datgene, waartoe een overheidsorgaan krachtens de eisen der goede trouw tegenover zijn verkeerspartners
verplicht is, een gave beschikking reeds hierom niet voor intrekking met terugwerkende kracht in aanmerking kan komen, omdat een geheel ongedaan maken van een eenmaal gegeven beschikking, waaraan geen enkel gebrek kleeft, de zin aan het overheidshandelen zou
Pagina 4 van 12
VAN BREEVOORT & TER MEULEN ADVOCATEN
ontnemen. Het minste, dat van de overheid gevraagd kan worden is toch wel, dat zij haar eigen
handelingen au serieux neemt en dus niet daarop terugkomt als niet ernstige redenen dit gedrag motiveren". Het voorgaande kan een halve eeuw later met de hier gepubliceerde uitspraak nog steeds onderschreven worden').
Bij een beleidswijziging moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met reeds opgewekte, gerechtvaardigde verwachtingen. Zijn op basis van het gevoerde beleid verwachtingen gewekt voor toekomstig handelen dan zal hier in het kader van de beleidswijziging minimaal bij stil moeten worden gestaan, onder andere in het kader van een zorgvuldige voorbereiding. In de rechtspraak zijn daarom regels ontwikkeld, dat beleid ten aanzien van burgers niet nadelig mag worden gewijzigd zonder aandacht te besteden aan de vraag op welke wijze de schade kan worden gecompenseerd.? In onderhavig geval is het moeilijk om de schade concreet vast te stellen. De 'schade' in het geval van een beleidswijziging die niet financieel van aard is, laat zich immers moeilijk begroten. Desondanks zullen de belangen van de doorstromers in (oud) Holland Rijnland moeten worden meegewogen. Denkbaar is in dat geval om een overgangsregeling te maken. Zie bijvoorbeeld: ARRvS 23 oktober 1979, AB 1980, 198 ("Slechts niet voorzienbare, zwaarwegende
wijzigingen in de omstandigheden zouden dan voor een terugkomen op de gedane toezegging een rechtvaardiging kunnen opleveren. De omstandigheid dat later besloten is tot het voeren
van een ander beleid biedt op zichzelf daartoe niet voldoende grond. De Afd. merkt voorts op dat het antwoord op de vraag of de motieven om een gedane toezegging in te trekken voldoende zwaarwegend zijn, mede afhangt van het gewicht van de belangen aan de zijde van degene die de toezegging heeft ontvangen. Bovendien dienen aan de zorgvuldigheid waarmee een besluit tot het intrekken van een toezegging moet worden genomen, hoge eisen te worden
gesteld. Hierbij valt onder meer te denken aan het onderzoeken en zo mogelijk beproeven van mogelijkheden om de bezwaarlijke gevolgen van de intrekking te ondervangen of te verzachten.'};
7
J.E.M. Polak, AB klassiek: standaarduitspraken bestuursrecht, opnieuw geannoteerd, 5e dr., Deventer 2003, p. 50 .
Pagina 5 van 12
VAN BREEVOORT & TER MEULEN ADVOCATEN
Gerechtshof 's-Gravenhage 22 september 2009, LJN: BJ 8865 ("Echter, bij een dergelijke
beleidswijziging moet hij voldoende rekening houden met het belang van Artu bij honorering van de bij haar opgewekte verwachtingen. Dit kan onder meer door bij de beleidswijziging jegens Artu een voldoende lange overgangstermijn in acht te nemen'j.
Overgangstermijn Een
uitgangspunt is dat een
beleidswijziging slechts
met inachtneming van
een
redelijke
overgangstermijn kan worden ingevoerd. Van de overgangstermijn moet een overgangsregeling worden onderscheiden. Een overgangstermijn is een termijn die wordt gehanteerd om iedereen te laten 'wennen' aan het nieuwe beleid. Betrokkenen kunnen zich op die manier alvast instellen op het nieuwe beleid. Een te korte overgangstermijn is in strijd met de algemene rechtsbeginselen. Zie bijvoorbeeld: CBB 21 februari 1994, AB 1994, 314 ("De verordening is door het ontbreken van een
overgangstermijn in strijd met de Wet op de kansspelen (de wet) (... ) Dat ontbreken is evenzeer in strijd met de algemene rechtsbeginselen.'}
Een overgangsregeling moet worden bezien in het licht van gerechtvaardigde verwachtingen. Mogelijke overgangsregelingen worden reeds uitvoerig besproken in de 'Verkennende notitie omzettingsmaatregel, versie 22 september 20 I I'.
Conclusie De eerste vraag is of het juridisch houdbaar is om bij de overgang naar een nieuw systeem vanwege een beleidswijziging bestaande rechten zonder meer te laten vervallen. Op grond van vaste jurisprudentie en literatuur lijkt dat juridisch geen haalbare kaart. In het huidige systeem was (en is) het beleid omtrent de inschrijfduur weliswaar 'onbegrijpelijk', doch het is niet op onjuiste gronden tot stand gekomen. De doorstromers uit (oud) Holland Rijnland hoefden niet de twijfelen aan de juistheid van het aanvankelijke beleid. Voor zover de vraag gaat over de wijziging van het huidige beleid, geldt de hoofdregel dat beleid altijd
kan
worden gewijzigd. Er zal echter rekening moeten worden gehouden
met de
gerechtvaardigde verwachtingen van de doorstromers in (oud) Holland Rijnland. Dit betekent, dat
Pagina 6 van 12
VAN BREEVOORT & TER MEULEN ADVOCATEN
aan de gerechtvaardigde verwachtingen tegemoet kan worden gekomen door het treffen van een overgangsregeling, inhoudende dat voor oude gevallen eerbiedigende werking wordt verleend.
Op dit moment liggen twee varianten van omzettingsmaatregelen voor. In variant 2 komt voor de woonwaardedoorstromers de inschrijfduur in woonwaarde te vervallen. Die wijziging is te abrupt en stuit af op juridische bezwaren, met name vanwege strijd met de beginselen van rechtszekerheid, vertrouwen en redelijkheid.
In variant I behouden woonwaardedoorstromers hun punten, maar wordt hun inschrijfduur op basis van woonwaarde gecorrigeerd met een (nog te bepalen) factor waardoor het aantal punten weliswaar vermindert, maar de onderlinge volgorde tussen deze groep woningzoekenden niet wordt aangetast.
Zij
behouden
bovendien
hun
voorsprong
ten
opzichte
van
andere
groepen
woningzoekenden die alleen inschrijfduur hebben.
Zoals hiervoor reeds is uiteen gezet, zal gewijzigd beleid zo veel mogelijk vroegere, gerechtvaardigde verwachtingen dienen te respecteren. Uit de woorden 'zo veel mogelijk' blijkt dat een absolute garantie voor de nakoming van verwachtingen niet hoeft te worden gegeven. Dit roept een tweetal vragen op. Mag een beleidswijziging een verlaging of een vermindering van opgebouwde rechten inhouden? En zo ja, is deze verlaging of vermindering dan in strijd met reeds opgewekte gerechtvaardigde verwachtingen? In een zaak waarin een aantal medische specialisten bij een beleidswijziging in 2002 een beroep deden op het beleid dat in 1995 werd (in)gevoerd heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (LJN: AQ8860) als volgt overwogen, zie r.o. 3.3:
"Daartoe willen gedaagden weer een productieprikkel creëren opdat ook patiënten sneller geholpen worden en de zorg betaalbaar blijft. Dat doel van gedaagden is gerechtvaardigd en honorabel. Dat een dergelijke beleidswijziging mogelijk een inkomensachteruitgang van de specialisten tot gevolg
heeft doet daaraan niet af."
Pagina 7 van 12
VAN
BREEVOORT MEULEN ADVOCATEN
& TER
Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat een beleidswijziging ook een achteruitgang mag betekenen mits het doel van de beleidswijziging gerechtvaardigd en honorabel is. Het doeiB van het gewijzigde beleid in het geval van Holland Rijnland is dat de absolute volgorde in de eigen subregio zoveel mogelijk intact blijft en dat de relatieve volgorde binnen de twee regio's zoveel mogelijk gelijk wordt getrokken. Hoewel de begrippen 'gerechtvaardigd' en 'honorabel' enigszins subjectief zijn, valt goed te verdedigen dat het doel van de beleidswijziging binnen de kaders van deze begrippen ligt. Dit betekent, dat de correctiefactor naar mijn mening een verlaging van de woonwaarde mag inhouden.
Daarnaast speelt de vraag of hiermee een afbreuk wordt gedaan aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de doorstromers in (oud) Holland Rijnland. Door het toepassen van een correctiefactor blijven de onderlinge verschillen tussen de doorstromers binnen (oud) Holland Rijnland bestaan. Met andere woorden: door de correctiefactor blijft de absolute volgorde tussen de doorstromers binnen oud-HR gelijk. Tot zover worden de gerechtvaardigde verwachtingen van de doorstromers binnen oud-HR voldoende gewaarborgd. Naar mijn mening behoort ook de onderlinge volgorde binnen heel (oud) Holland Rijnland (dus ook ten opzichte van starters) tot de gerechtvaardigde verwachtingen van de doorstromers van oud-HR. Deze
onderlinge
volgorde
wordt
(waarschijnlijk
grotendeels)
gewaarborgd
doordat
een
correctiefactor de doorstromers van (oud) Holland Rijnland nog steeds een voordeel oplevert ten opzichte van de starters binnen (oud) Holland Rijnland die slechts de lengte van hun inschrijfduur hebben. Een mogelijk probleem is, dat bovenstaande niet de volledige lading dekt. Uit het doel van de beleidswijziging blijkt namelijk, dat de absolute volgorde binnen de eigen subregio zoveel mogelijk intact dient te blijven. Doordat de woonwaarde wordt verminderd/vervangen door een (lagere) correctiefactor kan het zijn dat doorstromers van (oud) Holland Rijnland met een lage inschrijfduur en een hoge woonwaarde worden ingehaald door starters met een hoge inschrijfduur. In de 'verkennende notitie omzettingsmaatregel' wordt aan dit probleem al marginaal aandacht besteed met de opmerking: 'Dit is acceptabel omdat de meeste starters voor een woning in een ander segment
gaan dan de meeste doorstromers.' Indien de gevolgen voor de doorstromers binnen (oud) Holland Rijnland inderdaad klein zijn (lees: er worden maar weinig doorstromers ingehaald door starters én deze starters gaan inderdaad voor andere woningen dan doorstromers) dan kan worden betoogd, dat de gerechtvaardigde verwachtingen zo veel mogelijk worden gerespecteerd. Het ligt echter wel op de weg om een gedegen onderzoek uit te laten voeren of zelf met concrete cijfers te komen, die
8
In navolging van de verkennende notitie omzettingsmaatregel die in opdracht van de woningcorporaties is gemaakt.
Pagina 8 van 12
VAN BREEVOORT & TER MEULEN ADVOCATEN
deze stelling kunnen onderbouwen. In de verkennende notitie is ook aandacht besteed aan de omstandigheid dat woningzoekenden uit de Rijnstreek sinds 2000 inschrijfduur opbouwen, terwijl dat in (oud) Holland Rijnland pas sinds 2006 het geval is. Bij het zoeken naar de juiste correctiefactor is uitgangspunt, dat de positie van woningzoekenden uit beide subregio's zo gelijkwaardig wordt en dat zij ongeveer evenveel inschrijfduur nodig hebben voor een woning. Ook daarmee wordt zo veel mogelijk tegemoet gekomen aan de verwachtingen van woningzoekenden uit beide regio's.
2. Voorrang binnen omzettingsmaatregel Holland Rijnland vraagt hoe het zit met het 'tweede volgordecriterium' in het geval twee doorstromers met gelijke inschrijftijd reageren op een woning. Beleidsmatig is het wenselijk om in dat geval doorstromers die een sociale huurwoning achterlaten voorrang te geven op doorstomers die een particuliere huurwoning of een koopwoning achterlaten. Het argument hiervoor is, dat een sociale huurwoning een groter maatschappelijk belang dient. Holland Rijnland wil weten of dit beleid juridisch houdbaar is. De vraag die hier speelt, is of dit beleid wellicht in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Gelijkheidsbeginsel algemeen Het gelijkheidsbeginsel wil dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld en dat ongelijke gevallen ongelijk worden behandeld naar de mate waarin zij verschillen. Uit de jurisprudentie blijkt, dat de rechtspraak slechts in een enkel geval een beroep op het gelijkheidsbeginsel honoreert.9
Onderscheid maken door (lagere) wetgever De wetgever is bevoegd om verschillende groepen aan te wijzen en deze vervolgens verschillend te behandelen. Voor zover deze wettelijke kaders beleidsruimte laten (hetgeen het geval is in de Huisvestingswet), kan bij verdere beleidsvorming op lager niveau soms een verdere differentiatie optreden. 10 Het gelijkheidsbeginsel verplicht daarbij bestuursorganen adequate differentiatiecriteria voor hun beleid vast te stellen en steeds aan te (kunnen) geven dat deze criteria juist zijn toegepast.
9
Zie bijvoorbeeld de noot van J.H. van der Veen bij ABRvS 7 november 1980, AB 1981, 346. Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, 15de dr., Amsterdam 2011, p. 318. 10
Pagina 9 van 12
VAN B REEVOORT & T ER MEULEN ADVOCATEN
Gelijkheidsbeginsel en toepasselijke wet Uit de jurisprudentie en literatuur! I blijkt, dat het gelijkheidsbeginsel dient te worden gerelateerd aan de toepasselijke wet, in dit geval de Huisvestingswet. Het gaat daarbij om de facetten die rechtens relevant zijn.
Zie bijvoorbeeld: ARRvS I augustus 1983, AB 1984, 532 ("Daarbij moet in aanmerking worden genomen, dat
in de Wet van 2 juli 1981, Stb. 468, houdende Wet op het basisonderwijs, in art 30 naast het godsdienstonderwijs het levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt genoemd').
Toepassing op situatie Holland Rijnland In onderhavige zaak liggen maatschappelijke argumenten ten grondslag aan het (eventueel) maken van onderscheid tussen instromers met dezelfde inschrijftijd. Als uitgangspunt kan worden genomen dat er vrijwel nooit sprake is van gelijke gevallen. Soms lijken gevallen veel op elkaar, het gaat er evenwel om, dat ten aanzien van de juridische aspecten gelijkheid bestaat.12 Ik kom hier zo nog op terug. Van belang is vast te stellen dat (lagere) wetgevers verschillende groepen mogen aanwijzen die zij verschillend behandelen mits hiervoor goede, zakelijke redenen zijn aan te voeren.
Huisvestingswet In onderhavig geval dient mijns inziens echter bovenal aansluiting gezocht te worden bij de Huisvestingswet. Uit hetgeen ik reeds uiteen heb gezet blijkt dat het wettelijke kader ruimte kan laten om op lager beleidsniveau differentiatie toe te passen én dat het gelijkheidsbeginsel dient te worden gerelateerd aan de toepasselijke wet. De Huisvestingswet geeft veel ruimte om naar eigen inzicht een huisvestingsverordening vast te stellen. Ik wijs op § 2 van de Huisvestingswet.
In de Huisvestingswet wordt de mogelijkheid gegeven om criteria vast te stellen omtrent een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte. De wet kent op de eerste plaats de criteria voor plaatsing van woningzoekenden op een voordracht en de criteria voor inschrijving van woningzoekenden indien een registratiesysteem wordt gehanteerd (artikel 14 Huisvestingswet). Bij deze inschrijvingscriteria moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het stellen van een leeftijdsgrens en 11
12
J.B.T.M. ten Berge, Besturen door de overheid , 4e dr. Deventer 2011 , p. 318. J.B.T.M. ten Berge, Besturen door de overheid, 4e dr., Deventer2011, p. 318 .
Pagina 10 van 12
VAN BREEVOORT & TER MEULEN ADVOCATEN
het bepalen van rangordegegevens en de woonwaarde (artikelen 3 en 4 van de huidige Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2009). Daarnaast kent de Huisvestingswet criteria die bij de vergunningverlening worden gesteld. Dat zijn drie soorten criteria: toelatingscriteria (artikel 9 Huisvestingswet), passendheidscriteria (artikel I 0 Huisvestingswet) en urgentiecriteria (artikel 11 Huisvestingswet).
In dit verband zijn de (gelijkluidende) artikelen 11 lid 3 en 12 lid 3 van de Huisvestingswet relevant:
"Tot de criteria, bedoeld in het tweede lid, kan mede behoren dat aan de woonruimte welke de woningzoekende verlaat, met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte dringend behoefte bestaat" Het gaat hier om een urgentiecriterium. Zo'n criterium kan zowel betrekking hebben op de woningzoekende zelf als op de woonruimte die hij bij verhuizing verlaat. In het laatste geval gaat het om de mate waarin op de distributiemarkt behoefte bestaat aan de woonruimte die de woningzoekende verlaat. Het belang hiervan is gelegen in de bevordering van de doorstroming. De Huisvestingswet geeft de mogelijkheid om onderscheid te maken naargelang de soort woning die de woningzoekende verlaat. Aangezien het gelijkheidsbeginsel dient te worden gerelateerd aan de toepasselijke wet, is het van belang te constateren, dat de Huisvestingswet deze ruimte biedt. Kennelijk wordt het maken van onderscheid tussen verschillende groepen 'woning-achterlaters' in de Huisvestingswet toegestaan. Het lijkt mij derhalve mogelijk om dit onderscheid te maken, zonder dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel wordt gehandeld.
Conclusie De Huisvestingswet biedt voldoende aanknopingspunten om woningzoekenden die een sociale huurwoning bewonen, voorrang te geven op woningzoekenden die een particuliere huurwoning of een koopwoning bewonen.
Slotconclusie Bestaand beleid en regelgeving kunnen altijd worden gewijzigd. Met het abrupt wijzigen van bestaande rechtsposities moet zeer behoedzaam worden omgegaan. Geconstateerd kan worden, dat
Pagina 11 van 12
VAN BREEVOORT TER MEULEN ADVOCATEN
&
bij de voorgenomen wijziging van het beleid in de regio's (oud) Holland Rijnland en de Rijnstreek de opgebouwde rechten van de starters in beide regio's en van de doorstromers in de Rijnstreek gehandhaafd blijven. Alleen de doorstromers in de regio (oud) Holland Rijnland worden geconfronteerd met een wijziging van hun rechten. Abrupt verval van de opgebouwde rechten is in strijd met diverse rechtsbeginselen. De voorgestelde variant 2 stuit daarmee op te grote juridische bezwaren. De kans dat deze variant in rechte geen stand houdt is groot. Met variant I wordt het meest tegemoet gekomen aan de wens tot beleidswijziging, aangezien de gevolgen van deze beleidswijziging voor de doorstromers binnen de regio (oud) Holland Rijnland beperkt zijn en de gerechtvaardigde verwachtingen zo veel mogelijk worden gerespecteerd. Bestaande rechten behoeven niet volledig gegarandeerd te worden, wanneer het doel van de beleidswijziging gerechtvaardigd en honorabel is. Met variant I wordt derhalve juridisch het minste risico genomen.
Wanneer men elke vorm van risico wenst uit te sluiten, valt te overwegen om de opgebouwde rechten te beperken tot de gemeenten die deel uitmaken van de regio (oud) Holland Rijnland. Dat betekent, dat doorstromers wier inschrijfduur verhoogd is met de woonwaarde van deze verhoging alleen profiteren in die gemeenten en dat de woonwaarde niet meetelt indien zij opteren voor een woning in een gemeente uit de regio Rijnstreek. Dat onderscheid is te verdedigen, omdat deze doorstromers alleen bepaalde verwachtingen van de hen toegekende woonwaarde kunnen koesteren bij toewijzing van een woning in een van de gemeenten van de regio oud-Holland Rijnland, maar niet in een van de gemeenten uit de regio Rijnstreek. In die gemeenten kunnen zij alleen met hun reële inschrijfduur meedingen naar een woning. Dat betekent, dat er voor de huidige geregistreerde woningzoekenden weinig verandert. Doorstromers uit de regio oud-Holland Rijnland profiteren alleen in die regio van de hen toegekende woonwaarde en doorstromers uit de regio Rijnstreek ondervinden geen nadeel van deze woonwaarde wanneer doorstromers uit de regio oudHolland Rijnland in de regio Rijnstreek willen wonen. Bovendien verandert er voor de inwoners van de regio Rijnstreek ook niets, als zij een woning in een van de gemeenten van oud-HoHand Rijnland wensen, omdat zij ook in de oude situatie niet voor toekenning van woonwaarde in aanmerking kwamen. Ik besef echter, dat deze optie geen recht doet aan het streven om in de gehele regio één systeem van woningtoewijzing te hanteren.
De
Huisvestingswet
biedt
voldoende
aanknopingspunten
om
bij
een
omzettingsregel
woningzoekenden die een sociale huurwoning bewonen voorrang te geven op woningzoekenden die een particuliere huurwoning of een koopwoning bewonen.
Pagina 12 van 12