Van aanschijn tot zaaizaad In gesprek met de vertaler van de Naardense Bijbel
Theo van Willigenburg Joep Dubbink
Uitgeverij Skandalon Postbus AC Vught e-mail:
[email protected] www.skandalon.nl Typografie: Telkamp Media isbn: nur:
---- (druk)
© Theo van Willigenburg/Joep Dubbink, Voor eigen gebruik mag u dit e-book kopiëren, printen, en eruit knippen en plakken. Het is niet toegestaan (de inhoud van) het e-book op een server te plaatsen waar het kan worden gedownload, of op een andere wijze openbaar te maken. Het PDF-bestand is niet beveiligd (geen ‘DRM’), want wij vertrouwen erop dat u zich aan deze voorwaarden houdt.
Inhoud Inleiding
Van aanschijn tot zaaizaad Aanschijn Bijbel Bijzonder Dertig jaar Gij voorbij? Goddelozen Godsnaam Het eerste vers van de Bijbel Hoofdletters Israël, volk en gemeente Judeeërs en Hellenen Letterlijk Naarden Namen en kernbegrippen Nederhebreeuws (en Nedergrieks) Psalmen Rood Talen Tegenwoordige tijd Tekstbeeld Theologie Tora Verschillende vertalingen Zaaizaad
Bijbelvertalen na de Naardense Bijbel Idiolectie De woorden doen ertoe Geen ‘ijzeren concordantie’ Etymologie Eén
dag – bijbels tellen Concreet en lichamelijk Eigennamen Syntaxis Retorische effecten Diversiteit Ten slotte: vertaalprincipes
Registers Index
Inleiding
D
e Naardense Bijbel is in veel opzichten een bijzondere bijbelvertaling. Het is grotendeels het werk van één vertaler, de Utrechtse theoloog Pieter Oussoren; het is een vertaling die zo dicht mogelijk tegen de grondtalen van de Bijbel aanschurkt; het is een vertaling die door schrijvers en dichters van hoog literair niveau wordt geacht; het is een prachtig uitgegeven vertaling; en vooral: het is een vertaling die vele, zeer vele lezers boeit en raakt. Zo’n vertaling roept vragen op. Op welke manier wordt het Hebreeuwse en Griekse origineel zichtbaar gemaakt? Wat wilde de vertaler bereiken en is het ook gelukt? Met welke bijbels-theologische vooronderstellingen heeft Pieter Oussoren zijn werk verricht? Welke
verrassingen levert deze vertaling op? Wat is de zin van verschillende bijbelvertalingen? Dit boek bevat vierentwintig lemma’s op alfabetische volgorde waarin het antwoord wordt geformuleerd op deze en andere vragen. De lemma’s in dit boek bieden niet slechts achtergrondinformatie voor ingevoerde bijbellezers en theologen. De lemma’s zijn toegankelijk voor iedereen die bijvoorbeeld wil weten wat de bijbel voor boek is of waarom er in heel de Naardense Bijbel geen ‘goddelozen’ meer voorkomen. Ook de ‘joden’ en de ‘heidenen’ lijken verdwenen uit deze vertaling! Wat zit daar achter? De vragen en antwoorden zijn gebaseerd op interviews met Pieter Oussoren en gesprekken met zijn uitgevers Albert Ronhaar en Jan de Vlieger. Ook vragen van lezers van de Naardense Bijbel, op thema-avonden en via de post, zijn meegenomen. Prof. Dr. J. Dubbink, bewonderaar en in de Thomaskerk te Zeist ‘gebruiker’ van de Naardense Bijbel, schreef een essay over het vertalen ‘na de Naardense Bijbel’ waarin hij zich vermant en kritiek formuleert. Janneke van der Veer ten slotte
verleende zeer gewaardeerde assistentie bij het corrigeren van de tekst. Het laatste woord over bijbelvertalen is nog lang niet gezegd. Dit boekje verschaft een inkijk in de verrichte vertaalarbeid en formuleert vragen voor de toekomst. Theo van Willigenburg Utrecht, september
Van aanschijn tot zaaizaad
Aanschijn
De vertaling in de Naardense Bijbel geeft het Hebreeuwse en Griekse origineel zo letterlijk mogelijk weer. Wat dan opvalt is de lijfelijkheid van het idioom. In het Hebreeuws wordt gesproken over de ‘bek’ van het zwaard, over iemands ‘zaad’ (i.p.v. iemands nageslacht), over de ‘lip’ van de rivier, de ‘flanken’ en de ‘schouders’ van de tent, het ‘aanschijn’ van de woestijn. Dat letterlijk vertalen leidt soms tot hoekig, maar vaak ook tot heel poëtisch Nederlands. Toch is het de vraag of het nog wat meer oplevert. Wat laat die letterlijke vertaling zien? Wat zegt die opvallende lijfelijkheid waarmee het Hebreeuws over de dingen spreekt?
van aanschijn tot zaaizaad
‘Er ligt rijp op het aanschijn van de woestijn’ kun je vertalen met: ‘er ligt rijp op de bodem van de woestijn’, maar dan mis je toch iets wezenlijks. De dingen en de natuur hebben in het Hebreeuws een lijf, een aanschijn. Dat is niet alleen maar een Hebreeuwse zegswijze, het drukt ook een visie uit op de wereld. Alles heeft een gelaat, een ponem. De dingen kijken je als het ware aan en doen een beroep op je. Je wordt aangezien, aangekeken en daarmee tot iets geroepen. Opvallend is dat de tent van de samenkomst ook heel antropomorf – met menselijke trekken – wordt beschreven. Er wordt niet alleen gesproken over het aanschijn van de tent (vaak vertaald met ‘voorkant’ of ‘front’), maar ook over de heupen, de flanken en de schouders van de tent. Dat is zo typisch dat ik me wel eens heb afgevraagd of die tent van samenkomst wel zomaar een tent is geweest. Was het misschien meer een mobiele imitatie van een bepaald beeld, een soort sfinx, of wordt daar op gezinspeeld? Er staat altijd dat men nadert tot het aanschijn van het altaar. Dat is niet zomaar ‘de voorkant’. Je vermoedt bijna dat daar een gezicht op was
van aanschijn tot zaaizaad
afgebeeld of dat er op zijn minst wordt verwezen naar een gelaat, een soort godenmasker. Maar dat lijkt haaks te staan op het strenge verbod op godenbeelden en op afbeeldingen van de Allerhoogste. De God van de Hebreeuwse Bijbel mag niet in beeld gebracht worden, je mag zelfs zijn naam niet uitspreken. Hij is de Ene en unieke die niet in een beeld gevangen kan worden. Dat rijmt toch niet met de idee dat er bij ‘het aanschijn van het altaar’ verwezen wordt naar een gelaat, of met de idee dat de heilige tent een beeld zou zijn? Toch is die spanning in de tekst voelbaar. Inderdaad mag God niet in beeld gebracht worden. Hij is onzichtbaar, in geen vorm te vangen. Maar tegelijkertijd wordt er voortdurend zeer menselijk en lichamelijk over God gesproken. Het wemelt van de antropomorfismen. Het gaat over de hand van God, de arm van God, zijn oren, zijn ogen, over het zetelen van God, het spreken van God, zijn woede, verbijstering, verdriet, vreugde, jaloezie en afkeer. Ergens wordt gezegd dat God gilt als een barende vrouw. Dat staat in schril contrast met de idee
van aanschijn tot zaaizaad
van een onzichtbare, eeuwige, hogere macht die de wereld bestuurt. Het is van groot belang dat je dat laat voelen in de vertaling. Het zegt namelijk iets. Het zegt dat de Ene, de onzichtbare, het geen schande vindt om op de mens te lijken. Het lijkt wel of het juist Gods glorie is om zo menselijk te zijn. Het toont het hart (weer een antropomorfisme) van de Allerhoogste, het laat zien waar zijn verlangen naar uitgaat. Dat is, denk ik, een deel van de boodschap achter het lijfelijke spreken over God.
Bijbel
Wat is de Bijbel? Het heilige boek van de christenen, maar toch ook van de joden? Waar komt onze Bijbel eigenlijk vandaan? Al sinds mijn jongste jaren ben ik me ervan bewust dat we in de Bijbel te maken hebben met een cadeau gegeven boek. De eerste kennismaking met de Bijbel was op mijn derde of vierde jaar. Ik had in de gaten dat het dikke boek dat voor in de kerk opengeslagen lag centraal stond in de aandacht. Ik dacht dat dat hele boek ‘de wet’ heette, want ‘de wet des Heeren’ werd op zondagmorgen voorgelezen. Voor mij was de Bijbel al heel vroeg een Tora die een centrale plek inneemt in het leven. Later leerde ik dat de Bijbel voor een groot deel een cadeau
van aanschijn tot zaaizaad
is dat we van de synagoge, de joodse gemeenschap, gekregen hebben, en voor een wat kleiner deel een gift van de oude kerk. Dat is overigens een heel ingewikkelde geschiedenis geweest. Het tweede deel van de Bijbel komt van de Grieks sprekende kerk en de Romeinse, Latijnse kerk. Het eerste deel van de Bijbel zoals we die in Nederland kennen heeft de omvang van de synagogale canon zoals die in de tweede eeuw na Christus door een joods gezelschap in het heilige land is vastgesteld: díe boeken horen er echt in en die niet of niet in de eerste plaats. In het gereformeerde protestantisme is dat het Oude Testament geworden. Elders in de wereldkerk is het Oude of Eerste Testament groter, daar heeft men voor het eerste deel van de Bijbel de canon van de Latijnse kerk aangehouden, die omvangrijker is dan de synagogale, maar weer niet zo omvangrijk als de canon van de Grieks-orthodoxe en Russisch-orthodoxe kerk die ‘royaler’ is. De christenheid is begonnen met een Griekse Bijbel (dus het Nieuwe Testament en het Oude Testament in Griekse vertaling) waar heel veel in stond, althans meer dan we meestal in Nederland in de kerken gebrui-
van aanschijn tot zaaizaad
ken. Het is dus niet zo dat de zogenaamde apocriefe of deuterocanonieke boeken in de Bijbel een ‘katholieke hobby’ zijn. Het opnemen in de canon van allerlei geschriften die wij nu apocrief noemen heeft heel oude papieren. Het stamt uit de vroege kerk en is in heel de Oosterse kerk vrij gewoon. In de canon van de Ethiopische kerk staan zelfs de Henochboeken, die voor de meeste andere kerken te legendarisch en vreemd zijn om in de Bijbel te kunnen worden opgenomen, hoewel ze in de nieuwtestamentische Brief van Judas in vers en als profetie worden geciteerd. Het is de vertaler van de Latijnse Bijbel (de Vulgata), Hieronymus, geweest, en in zijn spoor de Romeinse kerk, die in de vierde eeuw bepaalde boeken apocrief of deuterocanoniek heeft verklaard. Hij nam ze wel op, maar dan als boeken van tweede garnituur. De voorwoorden van Hieronymus bij die apocriefe boeken zijn soms uiterst negatief. Dat is dus niet iets van het calvinisme of lutheranisme, maar het komt van kerkvader Hieronymus die heel kritisch was op wat er in de canon zou moeten worden opgenomen.
van aanschijn tot zaaizaad
Het onderscheid tussen canoniek en deuterocanoniek is dus geen gereformeerde uitvinding. Maar hoe komt het dan, zoals je zegt, dat het gereformeerd protestantisme als enige in de hele wereld voor wat het Oude Testament betreft exact dezelfde omvang heeft als de Hebreeuwse, synagogale canon? Men heeft, denk ik, gekozen voor de canon van de synagoge vanuit een verregaande loyaliteit aan die synagoge en ook een groot vertrouwen in het jodendom: ‘Die zullen het Eerste Testament toch het meest zuiver hebben bewaard!’ In de Statenvertaling zijn overigens wel alle deuterocanonieke geschriften meevertaald, voor zover ze in de Vulgata van Hieronymus waren opgenomen. Ze zijn er dus niet buiten gebleven. Ze staan als een aparte afdeling tussen het Oude en Nieuwe Testament in de Statenbijbel. Er is blijkbaar besloten om die wel mee te nemen, omdat Luther en de Engelse kerk ze ook hebben opgenomen, maar tegelijkertijd was voor de gereformeerde synode het Oude Testament alleen datgene wat de synagoge heeft nagelaten. Toch hield men niet vast aan de volgorde van de Hebreeuwse Bijbel, maar
van aanschijn tot zaaizaad
aan de volgorde van de Griekse en Latijnse Bijbel. Qua volgorde volgde de gereformeerde synode de wereldkerk, maar qua omvang van de canon sloot men direct aan bij de synagogale traditie. In die zin is het Oude Testament in een Nederlandse gereformeerde Bijbel qua volgorde dus niet hetzelfde als wat de synagoge leest. Overigens spreek ik afwisselend over het ‘Oude Testament’, het ‘Eerste Testament’ en de ‘Hebreeuwse Bijbel’ (omdat het Oude Testament de volledige Bijbel is van de synagoge). Het ‘Oude Testament’ is eigenlijk een ongelukkige term: het klinkt als iets dat in het verleden ligt en passé is. Ik spreek liever over het Eerste Testament en het Tweede Testament om duidelijk te maken dat het Eerste Testament de bron is waarop het Tweede Testament voortborduurt. Maar ik besef ook dat ‘Oude Testament’ en ‘Nieuwe Testament’ ingeburgerde begrippen zijn. Wie hebben de Bijbel geschreven? Moeten we denken aan groepen geleerden of misschien wel geleerde individuen, aan theologen en geestelijke leiders?
van aanschijn tot zaaizaad
Ik zei dat de Bijbel een gekregen cadeau is van de synagoge en van de wereldkerk. Met dat cadeau hebben we de rijkdom van de talen Hebreeuws, Grieks en Latijn meegekregen. Eerlijk gezegd ben ik niet zo geïnteresseerd in de ‘hoed en de rand’ van dat cadeautje. Ik vind het al heel wat dat ik een beetje met Hebreeuws en Grieks overweg kan en ook met de Latijnse vertaling en zelfs met Aramees en Koptisch. Er zijn eindeloos veel theorieën over wie er in en aan de Bijbel hebben geschreven, maar voor mij is de Bijbel een geheel waarbij ik mij niet voortdurend afvraag: welke bron is hier hoorbaar? Natuurlijk zijn bepaalde bronnen, schrijvers zoals Paulus bijvoorbeeld, heel voelbaar en tastbaar in de tekst met hun eigen stijl en schrijfwijze. Maar ik ben me niet gaan afvragen of Paulus wel alle brieven van Paulus heeft geschreven (Was het in sommige gevallen misschien een leerling? Ging het oog van de meester er nog overheen?). Dat soort historisch-kritische vragen heb ik niet gesteld omdat ze bij het vertalen niet behulpzaam zijn. De oude kerk was er sterk van overtuigd dat de brieven van Paulus ook van zijn hand zijn, anders waren die nooit in de canon gekomen. Men wilde alleen
van aanschijn tot zaaizaad
toelaten wat ‘echt’ was. Er is om die reden heel wat apocrief verklaard. Ik ga dus maar uit van een ‘Paulinische hand’ in de brieven van Paulus en dat maak ik in de vertaling ook voelbaar. Ook in de Hebreeuwse Bijbel zie je verschillende handen. Woordgebruik en zinsbouw kunnen heel verschillend zijn. Daar heb je dezelfde puzzels: heeft David alle psalmen van David geschreven? Sommigen vragen zich af of David wel bestaan heeft. Ik stel die vraag niet omdat het weinig of niets toevoegt aan de vertaling van de psalmen. Ik voel wel voor een redelijk jonge datering van de Hebreeuwse Bijbel, namelijk een datering in en na de ballingschap (zesde eeuw voor Christus), waarbij overigens niets is uitgesloten: er kunnen allerlei geschriften of delen daarvan uit veel vroegere tijden zijn opgenomen. Maar de samenhang van de Hebreeuwse Bijbel is toch het beste te verklaren vanuit de ballingschap, waar een religieuze minderheid er groot belang bij had dat het heilige boek een definitieve vorm kreeg.
van aanschijn tot zaaizaad
Kun je iets zeggen over de verhouding tussen het aantal boeken dat de canon gehaald heeft en dat de canon niet gehaald heeft? Wat is afgevallen als apocrief? Bij het Oude of Eerste Testament valt het wel mee, daar weten we ook niet zoveel van af. Als je kijkt wat er in onze moderne uitgave meegegeven wordt als deuterocanoniek en ook kijkt naar bijvoorbeeld de Henochboeken, krijg je de indruk dat er niet zo heel veel is afgevallen, althans zonder helemaal te verdwijnen. Rond het Nieuwe Testament is de situatie heel anders. Daar is in de loop der tijd zeker twee derde afgevallen. Er circuleerden overal geschriften, sommige waren op bepaalde plaatsen in aanzien en elders niet. Geleidelijk aan is dat geüniformeerd en gecanoniseerd, wat niet betekende dat men de geschriften die niet mee mochten gelijk in de prullenbak gooide. Die bleven vaak nog wel een rol spelen. Zo krijg je dus een veel grotere bibliotheek aan apocriefe geschriften. Wij kennen ze meestal alleen nog maar uit citaten bij hun bestrijders: kerkvaders die tegen het gedachtegoed in zulke geschriften tekeer gaan.
Bijzonder
Wat maakt de Naardense Bijbel bijzonder, bijvoorbeeld in vergelijking met de Nederlandse bijbelvertaling die de ‘standaard’ is in de Nederlandse kerken? De Naardense Bijbel wil een nog ‘letterlijker’ vertaling bieden dan de Statenvertaling, zonder te vervallen in een soort pseudo-Hebreeuws of pseudo-Grieks. De vertaling is geschreven in een ‘breed’ Nederlands en tegelijkertijd geeft het de lezer een verregaande inkijk in wat het Hebreeuwse en Griekse origineel nu eigenlijk zegt. Dat wordt vooral bereikt door eendere woorden of woordstammen eender in het Nederlands te vertalen. Met een geleerde term heet dat ‘idiolect’ of ‘concordant’. Je ziet dus welke woorden of woordstammen in het He-
van aanschijn tot zaaizaad
breeuws en het Grieks terugkeren en hoe de schrijvers daarmee spelen om dingen te benadrukken en verbanden te leggen. Maar het betekent ook dat woorden die niet eender zijn ook in het Nederlands een andere vertaling krijgen. In het Hebreeuws bestaan vele woorden voor kwaad, onheil en benauwenis en die woorden krijgen allemaal hun eigen vertaling. Net zoals de vele emoties die worden benoemd: verdriet, vreugde, razernij, jaloezie, liefde en haat: het wordt allemaal op een eigen manier benoemd en ook zo vertaald. De verhalen in de Hebreeuwse Bijbel spelen zich af in berglandschappen, woestijnen, steppen, kloven, en aan rivierbeddingen en op kronkelweggetjes waar je ‘opklimt’ of ‘afdaalt’. Die mediterrane geur kan alleen doorklinken wanneer je die hele rijkdom ook nauwkeurig in je vertaling weergeeft. Het Hebreeuws heeft soms meerdere woorden voor wat in het Nederlands één dier is (zoals de leeuw). Ook dat laat ik in mijn vertaling zien, net zoals een ‘wet’ wat anders is dan een ‘inzetting’ of een ‘gebod’ of een ‘rechtsregel’ of een ‘aanwijzing’ of een ‘gewoonte’. Allerlei typisch Hebreeuwse wendingen worden tevens zichtbaar. Zevenenzeventig is in het Hebreeuws ‘ze-
van aanschijn tot zaaizaad
ventig jaar en zeven jaar daarbij’. Dat vertaal ik dan ook zo. Op die manier wordt het geen droog getal maar een vertelling op zich, net zoals in ‘duizend-en-één nacht’. Het hoogste lied heet in het Hebreeuws (net als in andere Semitische talen) het ‘lied der liederen’. Dat is prachtige taal die je mag horen, net zoals ‘de koning der koningen’ of de ‘dag der dagen’. In het Hebreeuws en het (hebraïserende) Grieks spreekt men ‘sprekende’, loopt men ‘lopende’ en hoort men ‘horende’. Ook dat lees je terug. In de Psalmen en in de Klaagliederen van Jeremia is de letterlijkheid van de vertaling opvallend zichtbaar wanneer ik alfabetische teksten, dus teksten waarvan de eerste regel van een vers of groep verzen telkens begint met een volgende letter uit het Hebreeuwse alfabet, ook alfabetisch vertaal. Het eerste vers begint dan met een A ter vertaling van de Hebreeuwse alef, het tweede vers met de B ter vertaling van de Hebreeuwse beet. Ik moet dan wel werken met een verkort Nederlands alfabet, want het Hebreeuws kent letters en het Nederlands .
van aanschijn tot zaaizaad
Een ander in het oog springend verschil met bijvoorbeeld de Nieuwe Bijbelvertaling is de regelindeling en daarmee de bladspiegel. De regellengte wordt bepaald door accenttekens in het Hebreeuwse origineel die aangeven waar er geademd moet worden, waar een regel afbreekt en dus ook welke zinsdelen daarmee een bepaald accent krijgen. Het resultaat is een bijna kolomachtige weergave van de tekst waarbij, net als in poëzie, op één regel soms maar één woord staat. Dat maakt de tekst geschikt voor voordracht. Sterker nog, de Naardense Bijbel is een voorleesbijbel, net als de Hebreeuwse Bijbel dat is. De tekst heeft door de regelindeling een bepaald ritme, met verlengingen, versnellingen en vertragingen, waardoor het één lang heldendicht wordt of liefdespoëzie of klaagzang. Natuurlijk is ook de keuze voor de tegenwoordige tijd, als vertaling voor het Hebreeuwse ‘imperfectum’ en de Griekse aoristus, kenmerkend voor de Naardense Bijbel. Nergens staat: ‘God sprak tot Mozes’, maar altijd ‘God spreekt tot Mozes’. Dat geeft de tekst een enorme actualiteit. Het is alsof je er zelf bij staat wanneer het ge-
van aanschijn tot zaaizaad
beurt. De lezer zit in het verhaal, in plaats van dat hem of haar een geschiedenisverhaal wordt gepresenteerd. Andere werkwoordsvormen worden wel op gangbare wijze vertaald, dus je ziet wel een onvoltooid verleden tijd of een voltooid tegenwoordige tijd.
Dertig jaar
Het maken van een volledige bijbelvertaling is een gigantisch werk. Je hebt dertig jaar lang gewerkt aan de Naardense Bijbel. Hoe ging dat? Heb je dertig jaar lang elke dag acht uur vertaald? Ik ken niemand die acht uur per dag kan vertalen. Je wordt gek als je meer dan vier uur aan een tekst werkt, of het nu een Duitse roman is of de Bijbel. Ik ben in niet begonnen met een project ‘Naardense Bijbel’. Wat ik toen voor ogen had was een verse vertaling van de hoofdtekst van de zondag om voor te lezen tijdens mijn kerkdiensten. Soms typte ik die vertaling uit en kregen de gemeenteleden stencils waarvan ze konden meelezen. Zo werd hoofdstuk voor hoofdstuk vertaald,
van aanschijn tot zaaizaad
niet vanuit de gedachte om een complete bijbelvertaling uit te brengen, maar als gevolg van de discipline van een dienstdoende predikant. Ik heb, net als andere theologen, tijdens mijn studie geleerd dat je ter voorbereiding op een preek zélf een werkvertaling moet maken van de centrale bijbeltekst. Dat deed ik dus. Ik ging vertalen, al vergelijkend met bestaande vertalingen. Het waren voorlopige producten, maar het leverde al direct heel veel ontdekkingen op. Door het vele lezen van Hebreeuws en Grieks zag ik hoe belangrijk het is om eendere woorden eender te vertalen. Ik werd verrast door de kracht van die woord(stam)herhalingen. In de ene zin gaat het over ‘overspel’ en dan wordt iemand ‘buiten spel’ gezet omdat hij of zij tegen de ‘spelregels’ is ingegaan. Als je dat ziet dan móet je in je vertaling wel wat doen met die stam ‘spel’. Je kunt eigenlijk niet anders. Natuurlijk kende ik wel de principes van het idiolect vertalen, maar ik had nooit een positie ingenomen in het debat met en om de vertalers uit de Amsterdamse school. Het idiolecte vertalen is in de praktijk ontstaan. Alle principes die worden gehanteerd in de vertaling van de Naardense Bijbel zijn een resultaat van de groei-
van aanschijn tot zaaizaad
ende vertrouwdheid met het eigene van het bijbelse Hebreeuws en Grieks. Maartje van Tijn uit Wormer, een joodse vrouw, die werk van Israëlische schrijvers vertaalt en Oudhebreeuws leest, heeft mij en anderen gestimuleerd om door te gaan. Zij had een kring van predikanten om zich heen die zij inwijdde in de geheimen van de grondtalen. Zij liet ons zien dat God in de Hebreeuwse Bijbel een Jij is en geen U. Zij liet de humor zien in de Bijbel, zij liet ons voelen hoe de warmte van de Mediterranee in de tekst voelbaar is, zij liet ons de poëzie, maar ook de weerbarstigheid van sommige passages proeven. In Utrecht vormde ik een vertaalgroep met onder meer Dirk Monshouwer en Tom Naastenpad, collega’s die net als ik ‘onder water’ wilden kijken in de Bijbel. Onze vertalingen werden gepubliceerd in tijdschriften en in werden de door mij vertaalde psalmen uitgegeven door Boekencentrum onder de titel De Stem van David, zodat ze in boekvorm beschikbaar kwamen om onberijmd te zingen. In verscheen mijn Toravertaling onder de titel De Stem uit het Vuur. Maar die
van aanschijn tot zaaizaad
uitgaven hebben nooit model gestaan voor een complete bijbelvertaling. Het vertalen was voortdurend gericht op de praktijk van het zingen of voorlezen. Daardoor kon een vertaling die ik gebruikte in de jeugdkapel heel anders zijn dan een vertaling voor een dienst in het bejaardentehuis. Pas in ontstond het idee van een complete bijbelvertaling. Jan de Vlieger, die als werkstudent mijn handgeschreven vertaling al eens uitgetypt en geredigeerd had voor liturgische tijdschriften, verzamelde de vertaalde hoofdstukken en vroeg mij op een bepaald moment hoe lang het zou duren om de hele Bijbel ‘af’ te vertalen. Ik heb toen uitgerekend, dat als ik vijf jaar lang twee uur per dag zou vertalen, het ‘monnikenwerk’ voltooid zou kunnen zijn. Want naast het vertalen van nog niet vertaalde gedeelten moest alles opnieuw nagekeken worden. Ik moest op zoek naar één stijl. Wekelijks had ik een urenlang overleg met Jan de Vlieger: hij las de vertaling voor en ik keek het na in het Hebreeuws en het Grieks. Later werd ons kleine team versterkt door Albert Ronhaar, de redacteur van de Naardense Bijbel. Er was ook een hele schare van studenten die mijn tek-
van aanschijn tot zaaizaad
sten uittypten, want een computer en tekstverwerker heb ik nooit gebruikt. Ik schrijf met de hand, de tekst overdenkend en in een rustig tempo formulerend. Dat levert iets anders op dan het product van een tekstverwerker. Albert corrigeerde en zorgde voor eenheid, bijvoorbeeld in de vertaling van namen. Voor dat soort dingen (maar ook voor planten- en bloemennamen bijvoorbeeld) werden weer aparte specialisten ingezet. Er waren meelezers die kritische vragen stelden. Uiteindelijk is de Naardense Bijbel geproduceerd door een groot team van betrokken mensen, jong en oud.
Gij voorbij?
De Naardense Bijbel gebruikt consequent het ouderwetse ‘gij’ voor de tweede persoon meervoud. Waarom is dat? In het Hebreeuws bestaat een duidelijk onderscheid tussen de tweede persoon enkelvoud en de tweede persoon meervoud. Dat onderscheid verdwijnt wanneer je alles met ‘u’ vertaalt. Je kunt de tweede persoon meervoud met ‘jullie’ vertalen, maar ‘jullie’ is vaak onbruikbaar: het is te amicaal en als bezittelijk voornaamwoord gaat het al gauw storen. Om zowel ‘u’ als ‘jullie’ te vermijden gebruik ik voor de tweede persoon meervoud ‘gij’. Dat is misschien wat archaïserend, maar een dergelijk gebruik van ‘gij’ is zeker niet uitgestorven. Denk maar aan de praktijk in Vlaanderen en Brabant. Voor de twee-
van aanschijn tot zaaizaad
de persoon enkelvoud gebruik ik meestal ‘jij’, soms ‘u’ en een heel enkele keer ook ‘gij’ (wanneer God wordt aangesproken). Het is bijvoorbeeld duidelijk dat Mozes en de Farao elkaar niet tutoyeren en dan wordt het ‘u’. Maar in de Tien Geboden is het consequent ‘je’ en ‘jij’. Het is cruciaal dat je ziet dat de Tien Geboden allen in de tweede persoon enkelvoud zijn gesteld. Het is dus niet ‘Gij zult niet echtbreken’ (alsof we allen in zijn algemeenheid worden aangesproken), maar ‘Niet echtbreken zul je!’ (Exodus ,). Het contrast is dan ook zichtbaar met het directe vervolg van de Tien Geboden waarin de gemeente wél in de tweede persoon meervoud wordt aangesproken: ‘... vreest niet, want met het doel u te beproeven is God gekomen; en met het doel dat er vreze voor hem zal wezen op uw aanschijn zodat ge niet zondigt!’
Goddelozen
In de Naardense Bijbel komen geen goddelozen meer voor. Staan ze ook niet in het Hebreeuwse en Griekse origineel? Nee, daar staan ze niet in! In het Grieks komt het woord één of twee keer voor in het Nieuwe Testament: atheoi, atheïsten, mensen zonder God, mensen die geen God belijden. Veel vaker komt het woord asebeia of asebeis voor. Dat betekent zoiets als ‘on-vrezend’. Maar dat is niet speciaal ‘goddeloos’. Dat is een ongelukkige vertaling van asebeia. Vanaf het begin van mijn predikantschap heb ik vrienden en vriendinnen in de kerk gehad die de kerk niet van binnenuit kenden, maar wel wilden weten wat ik daar deed. Die riepen niet gelijk ‘God bestaat niet’,
van aanschijn tot zaaizaad
ze namen het zoals het was en genoten er ook wel van. Maar als dan het woord ‘goddelozen’ voorbij kwam in de schriftlezing, zag je ze denken: gaat dat over ons? Over ‘goddelozen’ wordt in de Bijbel meestal iets heel onaardigs gezegd: kwaadstichters, boosaardige mensen. In het Hebreeuws staat rasja, dat betekent zoiets als ‘boosdoener’, iemand die kwaad sticht. In het Grieks staat vaak poneiros, waar onze ‘penose’ vandaan zou kunnen komen. Poneiroi zijn mensen van het boze (in de zin van ‘verlos ons van de boze’ uit het Onze Vader). Dat moet je niet vertalen met ‘goddelozen’. Wij associëren goddelozen met atheïsten en natuurlijk zijn dat niet per definitie boosaardige mensen. Mocht al in oude tijden ‘goddeloos’ de connotatie hebben gehad van ‘van God los’, dus heel raar en heel slecht, en daarom als vertaling voor boosaardig op zijn plaats geweest zijn, nu kan dat echt niet meer, want die connotatie bestaat niet meer. Het is niet van deze tijd om ongelovige mensen per definitie te verbinden met kwaadaardigheid. We hebben voor kwaadheid, slechtheid, boosheid en boosaardigheid voldoende woorden. Die moet je dan ook maar gebruiken. Daarom vertaal
van aanschijn tot zaaizaad
ik: ‘De bozen gaan teloor...’ en niet ‘De goddelozen gaan teloor...’
Godsnaam
God wordt in de Naardense Bijbel aangeduid en aangesproken als de Ene. Is dat de meest adequate vertaling van het Hebreeuwse jhwh? Hoe ben je tot die vertaling gekomen? De vertaling van de godsnaam is één van de meeste ingewikkelde onderdelen van een bijbelvertaling. Al sinds de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Tenach is de vertaling met ‘Heer’ (Kurios) het meest gebruikelijk. Je zou kunnen zeggen: ‘de Heer’ heeft echt de oudste papieren, direct overgenomen in de Latijnse Vulgata met Dominus. Dat heeft de toon gezet door de eeuwen heen. Iedereen begrijpt dat het over God gaat als je spreekt over ‘de Heer’.
van aanschijn tot zaaizaad
De laatste veertig jaar is die vertaling echter in discussie, vanwege het sterk masculiene dat wij nu veel meer voelen en ook meer als storend ervaren dan vroeger. Met de beroemde woorden van Sinie Strikwerda: ‘De Heer kan niet meer!’ jhwh betekent trouwens ook helemaal niet ‘de Heer’. Wat de betekenis wel is, is niet zo duidelijk, omdat de godsnaam door de joden niet wordt uitgesproken. Als we op de plaats van jhwh ‘de Heer’ lezen dan is dat een vertaling van Adonaj dat in de synagoge wordt gebruikt om de godsnaam te vermijden. Maar die ‘stand in’ is geen vertaling. In de achttiende en negentiende eeuw is men nog begonnen met Jehova, maar dat was een grote vergissing. De klinkertekens bij jhwh(a/e, o, a) zijn die van Adonaj (om duidelijk te maken dat als er jhwh staat je Adonaj moet lezen). Als je dat niet begrijpt dan denk je dat je jhwh moet uitspreken als Jehova. In de rooms-katholieke en Leidse vertaling wordt jhwh vertaald met Jahwe of Jahoe, maar dat is in joodse oren kwetsend en het is ook niet ‘eigen’ geworden. Het bleef een beetje vreemd, deze keuze voor de uitspraak van de godsnaam. Niemand zal op zijn sterfbed roepen:
van aanschijn tot zaaizaad
Jahwe, Jahwe! In de eerste volledige editie van de Willibrordbijbel staat dan ook niet meer Jahwe, maar jhwh, ‘te lezen: de Heer’. Maar dat deed dan weer niemand, men snapte het niet of men zei gewoon Jahwe. In de tweede grote Willibrord-editie is alles toen weer veranderd naar ‘de heer’. Dat was echter net in een tijd waarin bijbellezers het masculiene ‘Heer’ toch als oudbakken en seksistisch gingen ervaren. Juist op het roomskatholieke erf kwamen vele alternatieven in zwang, zoals de Eeuwige, de Barmhartige, de Altijd Aanwezige, de Levende. Negenennegentig namen voor God, maar die vonden geen plek in de officiële vertaling. Eind jaren negentig kwam het nieuws dat in de lang verwachte Nieuwe Bijbelvertaling ook gekozen zou gaan worden voor ‘de heer’. Na lang overleg was daartoe besloten, want dat haalde toch de meeste stemmen: aansluiten bij de traditie. Natuurlijk kwam de actiegroep De Heer kan niet meer opnieuw in actie. Maar geen van de alternatieven haalde een meerderheid. Toen Jan de Vlieger, de uitgever van de Naardense Bijbel, mij vroeg om een volledige bijbelvertaling af te ma-
van aanschijn tot zaaizaad
ken, ben ik onmiddellijk begonnen over de godsnaam, wetende dat daar altijd ‘gedoe’ over is en dat is op zich al bijna een ontheiliging van die Naam. We hebben direct al een paar mogelijkheden afgestreept. In eerdere deeluitgaven vertaalde ik ‘Die-er-zijn-zal’ of ‘Die-zalkomen’ of ‘Die-is-en-was-en-zal-komen’, omdat dat in de buurt komt van de betekenis van jhwh en je zo de mannelijke vorm vermijdt. Maar die vertalingen waren veel te veel een mond vol, – dat werkt niet. Je kunt met Kees Waaijman kiezen voor ‘Wezer’ maar dat is niet echt mooi, het is een wat gekunstelde nieuwvorm die niet altijd begrepen wordt. We hebben andere mooie benamingen geprobeerd, zoals ‘de Aanwezige’ of ‘de Barmhartige’, maar het bezwaar tegen die veelzeggende vertalingen is dat ze ook weer té veel zeggen. De godsnaam komt keer voor in de Bijbel, dan moet je zorgen dat die je vertaling niet gaat hinderen. Het moet niet aan je kop gaan zeuren. ‘De Barmhartige’ is prachtig, maar we vonden het niet bruikbaar. Het suggereert dat God in de Bijbel altijd barmhartig is, maar hij kan daarnaast ook toornig of
van aanschijn tot zaaizaad
wraakzuchtig zijn. Je spijkert God als het ware vast op één mooie eigenschap. Dat is veel te inhoudelijk en te betekenisvol. Misschien mocht de godsnaam bij de joden dáárom wel niet uitgesproken worden: als de betekenis té uitgesproken is, dan zegt dat ook te veel en wordt het na duizenden keren een struikelblok. ‘De Eeuwige’ was een heel reële optie, want dat is zowel mannelijk als vrouwelijk en het zegt iets over het hogere en verhevene. Het wordt veel gebruikt en het had bij de Nieuwe Bijbelvertaling van de alternatieven voor ‘de heer’ ook de meeste stemmen. Probleem is dat ‘De Eeuwige’ te veel associatie heeft met de negentiendeeeuwse filosofie: een God ontheven aan tijd en aarde. Dat staat in schril contrast met de lijfelijke en aardse manier waarop in de Hebreeuwse Bijbel over God wordt gesproken. Bovendien is het bezwaarlijk om in de Psalmen de godsnaam met ‘de Eeuwige’ te vertalen. Om te zingen is het net één lettergreep te veel en dan ook nog met de letter ‘g’ erin. Op een gegeven moment kwam ik op de ‘de Ene’. Dat is maar twee lettergrepen, twee onbelaste lettergrepen.
van aanschijn tot zaaizaad
Het is sekseneutraal, maar je kunt het naadloos vervangen door de heere voor wie dat graag zegt (waarbij ikzelf heere meer hoor klinken als de vrouwelijke pendant van heer, al is dat in het zeventiende-eeuwse Nederlands natuurlijk niet het bijgevoel geweest). Ook belangrijk is dat ‘de Ene’ nog door niemand geclaimd was, door geen studentengemeente, vertaalgroep of sekte. Het was nog relatief neutraal. ‘De Ene’ is kort en krachtig. Neutraal genoeg om vervangen te kunnen worden door heere en andere mogelijkheden, maar eenvoudig genoeg om niet te gaan hinderen als je het keer leest: vlak genoeg en niet te betekenisvol. Het is heel triviaal, maar dat is de belangrijkste reden om voor ‘de Ene’ te kiezen. En het heeft ook zo gewerkt. ‘De Ene’ is vlak genoeg om niet storend of kwetsend te zijn. Tegelijkertijd is het eerbiedig genoeg om ook in reformatorische kring acceptabel te zijn. En sommigen ontlenen er een stukje theologie aan, omdat ze Deuteronomium , terughoren (“Hoor, Israël! – de Ene is God, de Ene alleen!”), wat twee connotaties heeft: de Eeuwige is één en ondeelbaar en tegelijk is de Eeuwige ook de enige, het
van aanschijn tot zaaizaad
gaat om die Éne (“weet je wel die Ene, waar we het nu over hebben...!”)
Het eerste vers van de Bijbel
Genesis , begint met: Beresjiet bara Elohiem, wat in de Naardense Bijbel vertaald wordt met: ‘Sinds het begin is God schepper van hemel en aarde.’ Dat is heel wat anders dan het bekende ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde’. Kun je iets vertellen over het ontstaan van die opmerkelijke vertaling van het eerste – en daarmee meest bekende – vers uit de Bijbel? Het Hebreeuwse woord beresjiet bevat de stam rosh, hoofd, hoofdzaak. Beresjiet betekent dus zoiets als: begin en hoofdzaak is... Het is dus niet zozeer een tijdsaanduiding, maar het zegt iets over het gewicht van de zaak. In de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel staat dan ook en archei, wat niet alleen betekent: ‘in
van aanschijn tot zaaizaad
het begin’ of ‘van oorsprong’, maar ook ‘in de aard der zaak’. De Latijnse Vulgata vertaalt met in principio: in beginsel (in principio zit ook weer caput, hoofd). Willem Barnard heeft beresjiet daarom vertaald met ‘Van hoofde aan’, maar dat is toch moeilijk te begrijpen. Het is te veel Bommeliaans taalgebruik. Dat vindt Willem Barnard niet erg, want in het ziekenhuis wilde hij alleen Tom Poes en de Naardense Bijbel mee. Maar ikzelf vind het te vormelijk en te gedragen. Ik kies voor het veel eenvoudigere ‘Sinds het begin...’ Op die wijze heb ik zowel de tijdsaanduiding als het belang van de zaak proberen weer te geven. ‘Sinds het begin is God schepper van hemel en aarde’. Aan die vertaling vallen onmiddellijk twee dingen op: het gebruik van de tegenwoordige tijd en het zelfstandig naamwoord ‘schepper’ (waardoor het meer een zijn dan een activiteit weergeeft). Wat zit daar achter? Bara Elohiem kun je vertalen met ‘heeft God geschapen’ of ‘is God schepper’. Je ziet die dubbele mogelijkheid ook op andere plekken. Psalm zegt: ‘de Ene werd ko-
van aanschijn tot zaaizaad
ning’, zo vertaal ik het althans. De meeste vertalingen hebben: ‘de Heer is koning’. Dat is een goede vertaling – ik had het ook zo kunnen vertalen – ook al staat er in het Hebreeuws echt een voltooid verleden tijd (malach): ‘Hij is koning geworden’. Koning worden is in alle tradities echter vooral koning zijn. Daarom generen de meeste vertalingen sinds Hieronymus zich niet om zo’n voltooid verleden tijd (‘Hij is koning geworden’) te vertalen met een tegenwoordige tijd: ‘Hij is koning’. Hij is het natuurlijk geworden, maar hij is het nog steeds, Dáár gaat het om. Evenzo is God schepper geworden, maar niet vanuit de gedachte dat hij dat een tijdje was. Nee, het gaat om het resultaat: Hij is schepper. Dat is samengevat waar het om gaat. God is scheppend bezig geweest en is dat nog steeds: Hij is schepper. Dat is de hoofdzaak. Daarom kun je ook niet zeggen: ‘In het begin is God schepper’. Dan lijkt het alsof hij die rol later weer heeft afgelegd. Dus moet het zijn: ‘Sinds het begin is God schepper’. Dat is de samenvatting van een lange gedachte: “In den beginne is God bezig geweest schepper te worden van hemel en aarde; daar gaan de verhalen over die nu komen; dat is de hoofdzaak van
van aanschijn tot zaaizaad
alles...” Die lange zin heb ik samengevat met ‘Sinds het begin is God schepper’. In Johannes , staat ‘Sinds het begin is het spreken’ wat duidt op activiteit. Waarom dan niet Genesis , vertaald met ‘Sinds het begin is God scheppende’? Ik vind ‘God is scheppende’ er te veel bovenop gelegd. Je kunt ook moeilijk vertalen: ‘Sinds het begin is God aan het scheppen’, want dat roept associaties op met het strand van Zandvoort. Met zulke vertalingen benadruk je wel heel erg dat het scheppende werk dóórgaat. Dat is natuurlijk zo en het is ook zo bedoeld, maar het nieuws is niet dat God voortdurend aan het scheppen is, maar dat de verhalen in de Bijbel verhalen zijn die gaan over een God die schepper, creator is. Hij is bron. Dáár gaat het om en niet zozeer om de concrete activiteit. In Johannes , is dat anders omdat God daar niet direct vermeld wordt. Hij is inbegrepen in het spreken. Hij is niet in directe zin het onderwerp van de zin. Dan komt de prachtige zinsnede: ‘Maar adem van God reeds wervelend over het aanschijn van de oervloed.’ Ik
van aanschijn tot zaaizaad
vind dat zelf één van de mooiste vertaalmomenten in de Naardense Bijbel. Hoe kom je aan dat prachtige ‘wervelend’? In de eerste editie van de Willibrordbijbel stond zoiets als ‘adem van God joeg heen en weer over het water’. Dat is later weer veranderd, want het is wat te agressief en te stormachtig, maar het geeft aan dat de adem van God niet alleen een stil fluïdum is, maar dat ze ook bomen kan ontwortelen en zeeën kan opstuwen. Er zit energie in. Het is het begin van verandering. Alle exegeten wijzen ook op het ‘broeden’ van de geest op het water (waarbij water staat voor het duister, het vormeloze, de woedende afgrond), als een vogel die erboven zweeft. Het wervelen van de Geest is een soort tegen-activiteit, die in contrast staat met het vormeloze woeden van het water. De adem van God (roeach elohiem) kun je ook vertalen met ‘Gods grote storm’. Het is de tegenactiviteit die vanuit de schepper plaatsvindt. Ik vind dat je dat met ‘wervelen’ het mooiste weergeeft. De wateren woeden en de adem van God wervelt op het aanschijn van die duisternis. De gedachte is: Dé God (je weet wel:
van aanschijn tot zaaizaad
de Ene!) is daar al actief, hij is al helemaal bezig, wervelend en al. Hij is immers sinds het begin schepper! De werveling, de storm, de creatieve activiteit komt bij hém vandaan. Ik heb zelf het woordje ‘reeds’ toegevoegd om te benadrukken dat het er allemaal al was. Sinds het begin is God schepper, ook wanneer de aarde nog woest en vormeloos is en er duisternis is op het aanschijn van de oervloed. Dan al wervelt de adem van God over het woelen van het water. Met die adem gaat God straks spreken en nog veel meer verrichten, maar hij is nu al aanwezig, ook als alles nog vormeloos is. Hij is al ordenend present. In die zin fungeert ‘reeds’ ook als een soort hulpwerkwoord. Er staat niet ‘is wervelend’, ‘was wervelend’ of ‘is wervelend geweest’. Er staat ‘reeds wervelend’. Daarmee vermijd je een verwarrende tijdsbepaling. Het gaat om het presens: de presentia van God. De schepping van de eerste dag eindigt met de woorden: ‘Er komt een avond en er komt een ochtend: één dag’. Alle andere vertalingen hebben ‘de eerste dag’. Jij vertaalt na
van aanschijn tot zaaizaad
de schepping van de tweede dag wél ‘tweede dag’. Waarom die afwijking bij de eerste scheppingsdag? Omdat het er zo staat! Er staat in Genesis , nu eenmaal geen rangtelwoord en in Genesis , wel. De eerste scheppingsdag wordt afgesloten met de uitroep ‘één dag’. Ik weet ook niet waarom, maar het staat er gewoon! Misschien had ik ook kunnen vertalen ‘dag één’. Dat weet ik niet zeker. Maar het is duidelijk dat het niet is ‘eerste dag’. Het rangtelwoord bestaat in het Hebreeuws, maar wordt hier niet gebruikt. Misschien moet je daar niet te veel achter zoeken. Maar je moet de bijbellezers wel de gelegenheid geven daar meer achter te zoeken als ze dat willen. Dus vertaal ik gewoon wat er staat.
Hoofdletters
Waarom krijgt in de Naardense Bijbel de godsnaam een hoofdletter, maar persoonlijke voornaamwoorden waarmee naar God wordt verwezen (‘gij’,‘u’) een kleine letter? Bij bezittelijke voornaamwoorden is dat begrijpelijk, maar is het bij persoonlijke voornaamwoorden niet oneerbiedig? Eerbied hangt van veel af, maar niet van hoofdletters. Ik vind te veel hoofdletters een vervuiling van de tekst: dat is pas oneerbiedig! Er zijn bovendien plaatsen waarbij niet duidelijk is op wie wordt geduid. Wanneer Jakob worstelt met de onbekende is niet duidelijk wie wie slaat. Soms is onhelder wie tegen wie praat, wie wie liefheeft. Ik wijs dan niet naar God, als onduidelijk is wie ‘hij’ is.
van aanschijn tot zaaizaad
Waarom wordt God aangesproken met ‘gij’ of ‘u’ en niet met ‘jij’, zoals in de Duitse bijbelvertalingen? ‘Jij’ komt in de Naardense Bijbel alleen maar voor in een alfabetische psalm. Het is toch opvallend dat uitgerekend Duitsers die zoveel moeite hebben elkaar te ‘dutzen’ God aanspreken met ‘du’. Er is niets tegen het ‘dutzen’ van God. Er zijn prachtige teksten van Oosterhuis waarin dat wordt gedaan en ook in zeer bevindelijke kring vind je het wel terug. In het Hebreeuws en het Grieks is God heel duidelijk een ‘jij’. Maar de Naardense Bijbel moet ook nog bruikbaar zijn in de kerkelijke praktijk en daar roept ‘jij’ te veel weerstand op. In het Duits is ‘du’ verwant aan een oude taallaag waarin het juist weer beleefd is om iemand ‘du’ te noemen (zoals bijvoorbeeld in Beieren gebruikelijk is), omdat die ouderdom de associatie met eerbied oproept (net als ons ‘gij’). Duitsers zouden het schokkend vinden om God met ‘Sie’ aan te spreken. Maar in het Nederlands is die connotatie er niet en is het voor veel mensen schokkend om God met ‘jij’ aan te spreken. Je kunt dat wel afdwingen en verordenen door ze conse-
van aanschijn tot zaaizaad
quent ‘jij’ en ‘jouw’ te laten lezen, maar dan zul je zien dat mensen ’s avonds gewoon weer stiekem ‘Uw wil geschiede’ bidden.
Israël, volk en gemeente
Waarom vertaal je ‘kinderen Israëls’ of ‘zonen Israëls’ in plaats van Israëlieten? Omdat in het Hebreeuws staat: benee Jisraeel, kinderen of zonen van Israël. Israëlieten doet onmiddellijk denken aan de burgers van de huidige staat Israël. Het Hebreeuws bedoelt met benee Jisraeel twee dingen: kinderen van aartsvader Jakob die ‘Israël’ werd genoemd en ‘toebehorende aan de gemeenschap van Israël’. Dat laatste heeft het accent, want het gaat niet zozeer om de afstamming van Jakob, maar eerder om een aanduiding van de gemeenschap van geroepenen, die in navolging van Abraham, de zwervende Arameeër, worden geroepen door de Ene.
van aanschijn tot zaaizaad
Ik vertaal benee soms met ‘zonen’ in plaats van ‘kinderen’ om duidelijk te maken dat het geen schatjes zijn. ‘Ten strijde trekken de kinderen Israëls’ klinkt vreemd. Er zijn bovendien heel veel Hebreeuwse woorden voor kinderen. Met benee is niet ‘onvolwassen’ bedoeld, maar ‘zij die tot de gemeenschap Israëls behoren’. In de Naardense Bijbel wordt gesproken over gemeenschap en gemeente als het gaat om de kinderen Israëls, en over de volken als het gaat over wat in veel andere vertalingen de ‘heidenen’ worden genoemd. Hoe zit dat? Gemeenschap en gemeente zijn vertalingen van am. Am is verwant aan het woordje im: met. Een am is een metgezelschap, een oema. De oema is in de islam de gemeenschap van alle moslims. Zo is de am de gemeenschap van alle kinderen Israëls. Een enkele keer betekent am: ‘de mensen in het algemeen’, dus de gemeenschap van alle mensen. Belangrijk is dat am niets te maken heeft met etniciteit. Het is een gemeenschap die is verzameld door God of door een koning of een generaal. Heel vaak gaat het bij am om een militair manschap, een heerschaar.
van aanschijn tot zaaizaad
Heidenen komen net als goddelozen bijna niet voor in de Naardense Bijbel. Dat komt omdat met het Hebreeuwse gojiem geen ‘atheïsten’, maar gewoon ‘andere volken’ wordt bedoeld. Gojiem staan dus in contrast met de am, want gojiem is wél etnisch of statelijk bedoeld. In het Grieks is gojiem vertaald met ethnos en am met laos, waar ons begrip laïciteit of leek vandaan komt: in de kerk zijn de leken het godsvolk, het heilige volk dat wordt voorgegaan door de geestelijkheid. Hieronymus vertaalt gojiem consequent met het Latijnse gentes (volken of mensen) en amiem met populi (de leken, het heilige volk). ‘Plaudite omnes gentes’ zegt psalm . Dat betekent niet: ‘klapt in de handen alle heidenen’, maar ‘klapt in de handen alle volken’ (modern: ‘laten alle mensen applaudisseren’). In de Bijbel is er weliswaar een polemiek tussen de gemeente (am) en de volkeren (gojiem), maar die volken kunnen zowel goed als slecht zijn, dus is het veel te pejoratief om hier ‘heidenen’ te vertalen. De kern van het onderscheid is dat gojiem samenhoren op basis van etniciteit (ze zijn zo geboren) en de am op basis van haar roeping (men is verzameld).
Judeeërs en Hellenen
In bijna alle andere vertalingen wordt gesproken over ‘de Joden’. Waarom zijn in de Naardense Bijbel bijna alle ‘Joden’ verdwenen om plaats te maken voor ‘Judeeërs’? Wordt het Nieuwe Testament daar minder antisemitisch van? Jehoediem en Joudaioi met ‘joden’ vertalen betekent dat je ze labelt, zoals ze in de bijbelse en aanverwante geschriften meestal nog niet gelabeld kúnnen worden. ‘Joden’ is in de Bijbel bijna altijd een anachronistische vertaling of een wanvertaling! Wat zijn Jehoediem en Joudaioi in de Bijbel dan níét?
van aanschijn tot zaaizaad
Jehoediem en Joudaioi zijn geen ‘joden’ in moderne zin: mensen van joodse komaf, al dan niet belijdend jood, die als minderheden leven in (vooral) Europa, de Arabische landen en de beide Amerika’s. Het zijn ook geen Israëli’s, burgers van de moderne staat Israël, hoewel dat al een slordige aanduiding is, omdat Israël rijk is aan niet-joodse bewoners. Er is natuurlijk geen enkele connotatie met allerlei negatieve stereotiepen (sjacheraars, gewiekste handelaars) of uiterlijk (een ‘typisch’ joods uiterlijk en accent), laat staan dat het iets te maken heeft met joden in de zin van spelers van Ajax, supporters van Ajax of Amsterdammers in het algemeen. Jehoediem en Joudaioi zijn in het Tweede Testament ook geen belijders van het joodse geloof in onderscheid van christenen. Die betekenis wordt pas actueel op het moment dat de christelijke gemeenten niet meer bestaan uit een menging van ‘joden’ en ‘Hellenen’, in nabijbelse tijden dus. Jezus, zijn apostelen en de gelovigen in de eerste gemeente waren gewoon ‘joden’. Wat zijn Jehoediem en Joudaioi in de Bijbel dan wél?
van aanschijn tot zaaizaad
Er zijn verschillende betekenissen. Met Jehoediem en Joudaioi wordt soms verwezen naar belijders van het joodse geloof ter onderscheiding van ‘heidenen’. Daarom moet je in het Eerste Testament in het boek Ester, hoofdstuk , vers als volgt vertalen: ‘velen (...) werden joden, omdat schrik voor de Judeeërs over hen was gevallen.’ Omdat de Judeeërs in ballingschap bewapend werden en zich konden verdedigen en dat met verve deden, bekeerden velen zich uit veiligheidsoverwegingen tot het joodse geloof. In het Tweede Testament gaat het ook over geloofsbelijders, wanneer Paulus schrijft: ‘Eerst de jood, dan de heiden’. Op zulke plaatsen is het juist om ‘joden’ te vertalen. Daarnaast wordt met Jehoediem en Joudaioi gedoeld op kinderen van Abraham die géén ‘Hellenen’/‘Grieken’ zijn. Die laatsten kunnen heel wel ‘joden’ zijn, maar dan van een Griekstalige synagoge. Je kunt dus niet, zoals altijd is gedaan, tegenover deze ‘Grieken’ ‘joden’ zetten, maar wel Judeeërs, in de zin van Hebreeuws-Aramees lezende joden tegenover Grieks lezende joden. Ten slotte wordt met Jehoediem en Joudaioi vooral gedoeld op in Jeruzalem geconcentreerde opponenten
van aanschijn tot zaaizaad
van Jezus en zijn leerlingen. Zij zijn geen Galilese joden zoals Jezus en de zijnen (behalve Judas?), zij zijn geen Samaritanen, ‘ketters’, maar wel van het joodse geloof en ook van de twaalf stammen. Deze opponenten zijn Judese joden ofwel Judeeërs. Hen met ‘joden’ aanduiden suggereert dat de Galileeërs en de Samaritanen niet van het joodse geloof zouden zijn. Ik ben niet de eerste die zich van deze valse suggestie bewust is. Elderenbosch heeft in zijn vertaling dan ook ‘joodse leiders’. Die Bibel in gerechter Sprache (Buber) kiest voor ‘andere jüdische Leute’. Dat is altijd beter dan ‘joden’. Kwaadaardiger is het in mijn ogen om toch voor ‘joden’ te kiezen onder aanroeping van een late datering van het Johannes-evangelie (en verwante, apocriefe geschriften). De gedachte hierachter is dat de schrijvers van die late geschriften al zo op afstand zouden staan van de gemeenten uit joden-en-heidenen en van hun eigen joodse wortels, dat ze Jezus en de zijnen laten optreden als christenen-avant-la-lettre! Ik ga ervan uit, dat áls een late schrijver zich voordoet als ooggetuige en geloofsgenoot van de Galilese jood Jezus, hij dat ook góéd doet en niet afstand neemt van zijn joodse wortels.
van aanschijn tot zaaizaad
Ik geloof daarom helemaal niet in antisemitisme in de Bijbel, ook niet in een anti-joodse gezindheid. Kritiek op Jud(e)a en de Judeeërs is wat anders dan een antijoodse houding. Maar als je in je vertaling in plaats van ‘Judeeërs’ steeds maar ‘joden’ blijft presenteren als de vijanden van Jezus, bereid je voer voor antisemieten. Alleen als buitenstaanders zoals Pontius Pilatus of de Romeinse soldaten het over Joudaioi hebben, zóú het bij hen een anti-joodse kleur kúnnen hebben. Pilatus kan hebben gezegd ‘Ben ik een Judeeër?’, maar hij kan ook gezegd hebben ‘Ben ik een jood?’ Romeinen kúnnen ‘de koning der Judeeërs’ ‘de koning der joden’ genoemd hebben. Dat hangt ervan af waar ze meer op wilden afgeven: op de bewoners van een voormalig dwergstaatje of op het rare geloof van de bewoners van dat staatje. En even kijkend naar het Eerste Testament: bij de Judeeërs in de diaspora is het de vraag of ze primair benoemd worden als ‘afkomstig uit Judea’ of als ‘van het joodse geloof’. In het laatste geval kán de vertaling ‘jood’ ook goed zijn. Maar verder? De veiligste vertaling is Judeeërs!
van aanschijn tot zaaizaad
Net zoals je Joudaioi meestal niet met ‘joden’ maar met ‘Judeeërs’ vertaalt, vertaal je Hellènes vrijwel nooit met ‘Grieken’ of ‘heidenen’, maar met ‘Hellenen’. Wat is daarvoor de reden? We weten eigenlijk niet precies wie met Hellènes worden aangeduid: Grieks-sprekenden, of eerder mensen van een Grieks-Romeinse cultuur? Het is net zoiets als de Friezen waarnaar verwezen wordt in de naam ‘Friezenkerk’ (de Nederlandse kerk in Rome). Daarmee worden niet de bewoners van Friesland bedoeld, of Fries sprekenden, maar toch is die connotatie er wel. Met Hellenen wordt soms geduid op Grieks sprekende joden in Alexandrië. Dat zijn geen ‘heidenen’ of ‘Zeus-vereerders’, maar geaccultureerde belijders van het joodse geloof (de Griekse synagoge). Misschien wordt met Hellènes een enkele keer verwezen naar ‘heidenen’, maar dat weet je niet zeker. Daarom laat ik het liever open.
Letterlijk
Hoe letterlijk is de vertaling in de Naardense Bijbel? Die is ‘letterlijk’ omdat eendere woorden eender vertaald worden, of omdat die laat zien waar dezelfde woordstam wordt gebruikt. Die is ook letterlijk omdat de Hebreeuwse woordvolgorde zoveel mogelijk zichtbaar wordt gemaakt. Maar het is geen historiserende vertaling die ook in taalgebruik wil laten voelen dat sommige boeken duizend jaar eerder zijn ontstaan dan andere. Natuurlijk doe ik niet alsof de Bijbel één boek is, maar toch ga ik wel uit van het geheel van de canon. De Naardense Bijbel laat verschillen zien, maar wel met respect voor het feit dat de Bijbel al eeuwenlang als één boek wordt gebruikt en er verbanden zijn en worden ge-
van aanschijn tot zaaizaad
legd die onderdeel geworden zijn van onze cultuur van bijbellezen. Veel theologische inzichten zijn ontleend aan een bepaalde manier van vertalen. Luther spreekt uitgebreid over ‘gerechtigheid’ en citeert dan allerlei plaatsen uit de Hebreeuwse Bijbel waarin tsedaka helemaal geen theologische betekenis heeft, maar meer te maken heeft met het recht dat geschiedt in een proces. De ‘rechtvaardige’ is degene die in zijn recht staat, die gelijk krijgt en de ‘boosdoener’ is degene die het proces verliest. Die Hebreeuwse betekenis hoor je soms ook doorklinken in het Griekse dikaiosune. Ik maak dat op veel plaatsen zichtbaar, maar vertaal toch ook vaak met ‘gerechtigheid’, omdat ik wil voorkomen dat de Naardense Bijbel onbruikbaar wordt voor Lutherse theologen. Ik wil het de lezers niet onmogelijk maken om te herkennen wat er altijd is herkend. Overigens is het niet altijd gelukt om belangrijke begrippen ‘eender’ te vertalen. Eretz betekent bijvoorbeeld zowel aarde als land, dus de hele aarde, maar soms ook een bepaald land. Buber vertaalt het met Erdland, maar ‘aardland’ is geen vertaaloptie (het doet me te veel aan Tolkien denken). Dus heb ik de hachelijke keuze moe-
van aanschijn tot zaaizaad
ten maken om soms met ‘aarde’ en soms met ‘land’ te vertalen, hoewel ‘land’ het meeste voorkomt. Het Hebreeuws is ook in zijn betekenis sterk gericht op een concreet land en een concrete gemeenschap. Leidt het letterlijke vertalen ook tot nieuwe hermeneutische of bijbelstheologische inzichten of moeten we het vooral zoeken in de historische en culturele achtergrond van de teksten? Het leidt zeker tot hermeneutische inzichten, zoals bij de vertaling van Joudaioi naar Judeeërs i.p.v. joden. En soms wordt ook de geschiedenis zichtbaar. Er zijn bijvoorbeeld opvallend veel woorden voor angst in het Hebreeuws. Die heb ik in de Naardense Bijbel ook allemaal anders vertaald, want vrees is wat anders dan beduchtheid, benauwdheid of angst. Bij vrees denk je meer aan ‘vreze’ (ontzag, eerbied) en die connotatie is er niet bij ‘angst’. Dat moet zichtbaar zijn. Synoniemen in een taal staan er niet voor niets, ze hebben niet alleen een stilistische rol. Dat er zo veel synoniemen voor angst voorkomen in het Hebreeuws moet er wel iets
van aanschijn tot zaaizaad
mee te maken hebben dat de Hebreeuwse Bijbel een verzameling boeken is van een minderheid, die – volgens de overlevering – begonnen is als slavenvolk, in ballingschap is gevoerd en altijd heeft moeten overleven temidden van machtige anderen. Daarom zijn er ook zoveel woorden voor haat, vijandschap, pijn, woede, benauwdheid, ellende, macht en onmacht. De taal laat de ziel van het volk zien.
Naarden
Waarom heet je vertaling ‘Naardense Bijbel’? Maak je gebruik van een Naardens dialect? Het heet ‘Naardense Bijbel’ omdat in de uitgave foto’s zijn opgenomen van de gewelfschilderingen in de Grote Kerk te Naarden. Die schilderingen van bijbelse taferelen op het houten tongewelf zijn niet alleen prachtig, ze passen ook goed bij de zekere ruigheid van de vertaling. Het zijn geen gepolijste schilderijen. In kleur, hoekigheid, expressie en eenvoud passen ze bij een vertaling die zo dicht mogelijk bij het Hebreeuws en Grieks wil blijven. Overigens is er inmiddels ook een Groningse Bijbel met foto’s van de mooiste monumentale plekken in het
van aanschijn tot zaaizaad
Groninger land, een Goudse Bijbel met reproducties van de gebrandschilderde ramen in de St. Jan en er komt misschien een Veluwse Bijbel met foto’s van bijzondere, ‘heilige’ plekken in het Veluwse landschap. Bij de keuze van een naam voor mijn bijbelvertaling had ik behoefte aan iets korts en duidelijks, net zoals de Delftse Bijbel, de Leuvense Bijbel, de Keulse Bijbel en de Luther Bijbel. Maar ik moest er niet aan denken dat het de Oussoren Bijbel zou gaan heten. Oussoren – een verbastering van Oudshoorn – is een naam die veel mensen verkeerd uitspreken. Maar veel belangrijker: met zo’n naam zou de aandacht te veel uitgaan naar die ene vertaler, terwijl er meer personen aan de Naardense Bijbel hebben gewerkt en ik vind dat een bijbelvertaling niet te veel aan personen moet worden gekoppeld. Aanvankelijk had ik in als werktitel de Zaanse Bijbel, genoemd naar de streek waar ik met vertalen ben begonnen en ook als hommage aan Maartje van Tijn, die tot veel vertaalwerk heeft geïnspireerd. ‘Zaanse Bijbel’ onthoud je direct als je het eenmaal gehoord hebt. Maar tegelijk was ik weg van de gewelfschilderingen in Naarden, die vrijwel niemand kende. Iedereen kent de
van aanschijn tot zaaizaad
Grote Kerk in Naarden van de Matthäuspassion, maar die schilderingen waren tamelijk onbekend. Ze zitten namelijk zo hoog dat je het hoofd in de nek moet leggen om ze te kunnen zien. Ik dacht “Dit is mijn kans!” Geïllustreerde bijbels vind ik mooier dan niet geïllustreerde, denk maar aan de Chagal-bijbel met die schitterende foto’s van gebrandschilderde ramen. Zoals je in de Rembrandt Bijbel ziet, hoef je helemaal niet zo veel reproducties op te nemen om veel kleur toe te voegen. Taal en beeldende kunst versterken elkaar op verrassende wijze. De gewelfschilderingen in Naarden brengen door het icoonachtige van sommige figuren zowel de sfeer van de rooms-katholieke kerk en zelfs de Oosterse kerk samen met Jeroen Bosch-achtige taferelen, die je meer aan de tijd van de Reformatie doen denken. Dus middeleeuwse eenvoud gecombineerd met barokke details (vooral de schilderingen van de hel zijn erg smakelijk!). Mooie gewelfschilderingen en een mooie naam ‘Naardense Bijbel’: dat heeft de doorslag gegeven. En het blijkt dat de naam goed wordt onthouden! Soms wordt het verhaspeld tot Naarder Bijbel of Naarder vertaling, maar dat is geen punt. De Naardense Bijbel is een
van aanschijn tot zaaizaad
herkenbaar product: je hoeft maar ‘Naarden’ te zeggen en men weet dat het over een bijbelvertaling gaat.
Namen en kernbegrippen
Sommige namen zijn onvertaald overgenomen, soms wordt ervoor gekozen om de betekenis van een naam weer te geven, maar soms volgt ook de eigentijdse benaming. Mitsraim is bijvoorbeeld vertaald met Egypte. In vorige versies was dat nog Angstels, of Angstland. Waarom nu gewoon Egypte? Hetzelfde geldt voor de naam Israël, die in eerdere versies van de Naardense Bijbel was vertaald als Godsvechter. Waarom is dat uiteindelijk toch ‘Israël’ gebleven? Je hebt hier een groot probleem. Enerzijds wil je voorkomen dat bij Israël onmiddellijk wordt gedacht aan een staat die wordt geleid door premier Olmert en aan Egypte als het land van president Moebarak. Ik heb die
van aanschijn tot zaaizaad
namen daarom proberen te vertalen. Israël is de Godsvechter: hij die mét God vecht en die vóór God vecht, naar het verhaal in Genesis waarin Jakob vecht met de engel en vervolgens ‘Israël’ wordt genoemd. Maar de activiteit van het vechten is soms helemaal niet aan de orde wanneer op andere plaatsen over Israël wordt gesproken. Het is een eigennaam geworden zonder nadrukkelijke betekenis. Ik heb het geprobeerd met Jisraeel, maar als je daarvoor kiest moet je alle namen hebraïseren en dan wordt het voor veel lezers moeilijk uitspreekbaar. Dat zie je al met mitsraim – het Hebreeuws voor Egypte. Men weet niet hoe je dat moet uitspreken. De uitgang aïm duidt op iets dubbels, bijvoorbeeld een dubbelrijk; mits refereert naar angst. Mitsraim is het tegenrijk, de macht die tegenover de gemeente Israëls staat. Ik heb het eerder vertaald met Angstrijk en zelfs als Angstels. Maar dat werd niet begrepen. Egyptenaren zouden dan Angstrijkers worden, maar dat werd me toch te Tolkienachtig. Ook het Tegenland doet te veel denken aan een kinderboek.
van aanschijn tot zaaizaad
Iets anders wat ik niet helemaal begrijp is waarom (ho) christos niet vertaald is met ‘(de) gezalfde’, wat het immers betekent. Nu kies je weer voor dat exotische woord Christus, dat bijna tot achternaam is geworden: Christus. Waarom die keuze? Ik gebruik ‘gezalfde’ ook wel, maar het gebruik van ‘Christus’ is zo oud dat je daar niet zomaar vanaf kunt. Het gebruik zegt overigens niet altijd Jezus Christus (waardoor Christus als een achternaam klinkt), maar ook Jezus de Christus, Christus Jezus of de Christus Jezus. Dat probeer ik in de vertaling te behouden, heel zorgvuldig. ‘De Christus’ is een directe vertaling van ‘de Gezalfde, de Messias’. Met ‘Jezus Christus’ (Jezus Messias) wordt het meer een achternaam of bijnaam. Ik vind het volgen van de traditie hier heel belangrijk. Lezers van de Bijbel moeten toch kunnen zien waar het woord ‘christen’ vandaan komt! Je kunt christos consequent terugvertalen naar ‘messias’, maar dat vonden we erg modieus en bovendien verdwijnt Christus dan als begrip helemaal (‘waar is Christus gebleven in de Naardense Bijbel?’). En het terugvertalen naar ‘gezalfde’
van aanschijn tot zaaizaad
klinkt soms niet alleen vreemd, het is ook niet helemaal juist. Gezalfde zou in het Grieks zoiets zijn als chrèstos, net iets anders dan christos, dat meer de trekken heeft van een speciaal woord dat ook een naam kan worden, al is de associatie met ‘gezalfde’ overduidelijk. We hebben dus gekozen voor de traditie, maar niet zonder de ervaring mee te nemen van wat bepaalde vertalingen doen in kerkdiensten en in bijbelkringen. We hebben getest wat begrepen wordt en wat niet meer. Het consequent vertalen van allerlei standaardnamen en standaardbegrippen leidt tot een onvruchtbare vervreemding en tot onbegrip. Dat is ook de reden dat ik spreek over Juda en niet over Jehoeda, over Ruth in plaats van Roet en over Salomo in plaats van Shelomo. Je moet soms bij de traditie aansluiten om een voldoende herkenbaarheid te bereiken. Ik wil niet dat de lezers denken dat Adam naast Eva nog een andere vrouw had: Chawa. Minder bekende namen kun je wel hebraïserend weergeven, dus Jehoe in plaats van Jehu en Achazja in plaats van Ahasia. Dat leidt niet tot onbegrip.
van aanschijn tot zaaizaad
Maar af en toe heet Jonathan ineens Jehonathan! Dan raak ik het spoor toch even bijster... Dat komt omdat in het Hebreeuws soms twee schrijfwijzen voor dezelfde naam worden gehanteerd, Jesaja, maar soms Jesajahoe. In de roepingsverhalen heeft dat verschil betekenis, zoals Abram die Abraham gaat heten. Maar bij Jesajahoe en Jehonathan is die betekenis niet duidelijk. Het kan zijn dat het om tekstgedeelten uit verschillende bronnen gaat. Als je zo’n duidelijk verschil ziet moet je dat ook zichtbaar maken. Opvallend is dat de redacteuren het niet ‘verbeterd’ hebben. Soms komt zo’n afwijkende schrijfwijze maar één keer voor. Ik wil juist die ene keer laten zien. Wie weet wat de schrijver bedoelde! Aan schrijffouten hoef je in het Hebreeuwse origineel in ieder geval niet te denken. Daarvoor is de redactie te grondig en te langdurig geweest.
Nederhebreeuws (en Nedergrieks)
Jouw vertaling is wel eens spottend ‘Nederhebreeuws’ genoemd, omdat het soms net zo hoekig en onbegrijpelijk zou zijn als het Hebreeuws. Anderen vinden juist dat de vertaling een ongekende schoonheid kent. Wat was je bedoeling? Het is mij bij de vertaling niet in de eerste plaats gegaan om schoonheid, al is het fijn dat het resultaat leest als poëzie. Want de Bijbel is poëtisch, de Bijbel is poëzie! Maar daar ging het me niet primair om. Primair wilde ik boven water halen wat je niet ziet wanneer je geen Hebreeuws en Grieks leest. Ik wilde laten zien wat je ziet wanneer je die talen wél beheerst: alle bijzonder-
van aanschijn tot zaaizaad
heden, de woordvolgorde, de woord(stam)herhalingen, het idioom, de accenten. Ik wilde graag de mogelijkheid openhouden dat al die dingen iets zouden kunnen betekenen en de lezer de kans geven om die betekenis zelf te ontdekken. Een vertaling die dicht bij het Hebreeuwse en Griekse origineel blijft verrast, zet je soms op een ander been, laat verbanden zien die er eerst niet waren. Niet dat ik al die dingen zelf zie, maar ik wil de bijbellezer graag de kans geven om ze te ontdekken en te ervaren. Maar wat levert bijvoorbeeld het zo veel mogelijk volgen van de Hebreeuwse woordvolgorde uiteindelijk op? Het leidt tot heel on-Nederlandse zinnen. Zorgt het ook voor bijzondere hermeneutische inzichten, behalve dat het verrassend is en vaak poëtisch aangenaam? Een woordvolgorde is nooit willekeurig. Door het Hebreeuwse origineel te volgen kun je ook laten zien waar in de Hebreeuwse zinnen het accent ligt, wat er benadrukt wordt en wat geen nadruk heeft. Dat is ook zo met de woordherhalingen. Door te laten zien waar het-
van aanschijn tot zaaizaad
zelfde woord voorkomt en hoe vaak, kun je gaan tellen. Het Hebreeuws maakt daar een spel van: een woordstam komt vijftien keer voor: dat is zeven plus één plus zeven, waarmee dat middelste woord een bijzondere plaats krijgt. Maar misschien is het wel tien plus vijf, en verwijst het naar de tien geboden plus een halve volheid aan geboden. Het Hebreeuws legt accenten door kernwoorden strategisch te plaatsen en dat wil ik graag laten zien. Ander voorbeeld: er wordt steeds nadrukkelijk vertaald ‘en het geschiedt’, bijna tot vervelens toe. Heeft dat nog wel een functie? Het staat er nooit toevallig. Lucas , (het geboorteverhaal van Jezus) begint met kai egeneto, ‘en het geschiedt’. Dat is een hebraïserend-Griekse manier om iets nieuws aan te kondigen: ‘hier is een cesuur, dit is een belangrijk moment’. Op die wijze geven de grondtalen aan wat gewicht heeft: hier komt het op aan! Je zou ‘En het geschiedt’ ook kunnen vertalen met ‘En het komt zo ver...’ of ‘En nu gebeurt het!’ In het Hebreeuws en het
van aanschijn tot zaaizaad
Grieks is ‘En het geschiedt’ dus een belangrijke tekstmarker. Het verwijst ook terug: dat het geschiedt dat Jezus wordt geboren borduurt voort op de vele malen dat er iets kwam, dat er iets geschiedde. Het is in Lucas ook theologie: ‘Ten slotte is het zo ver...’ of ‘Nu is het zover, dat... God is weer bezig, hij is schepper en weer geschiedt er iets!’ Als je het voorleest moet je die inhoud en die nadruk laten horen.
Psalmen
Waarom staan er in de Psalmen accenttekens in de tekst en wat betekent dat kleine Davidssterretje na een regel? De vertaling van de psalmen in de Naardense Bijbel dateert in principe uit de jaren tot en met . Niet omdat ik na de andere bijbelboeken in toen toekwam aan de psalmen, maar omdat in Utrecht de Schola Davidica aantrad om in maandelijkse vespers alle psalmen in Nederlandse vertaling ‘op z’n Engels’ te gaan zingen. Op z’n Engels wil zeggen: onberijmd, op een muzikale formule van een vierstemmige chant, waarbij in elke eerste regel twee tekstaccenten het gezongen reciet sturen en in elke tweede regel drie accenten. De zangers volgen dus de onberijmde psalmtekst met
van aanschijn tot zaaizaad
in hun achterhoofd een akkoord dat wisselt wanneer een accent is aangebracht in de tekst. Zo’n praktijk vraagt om een poëtisch proza waarin de accenten (en dus de akkoordwisselingen) zowel muzikaal als tekstueel ‘vanzelfsprekend’ zijn. Dat betekent dus: vertalen met muziek erbij, neuriënd vertalen en tegelijkertijd het Hebreeuwse origineel zo zichtbaar mogelijk maken, want in het Hebreeuws zijn die ‘zangaccenten’ al aangebracht. Op de helft van elk vers staat een Davidssterretje, dat verwijst naar een teken (atnach) in het Hebreeuws dat een grote ademhaling aangeeft. De psalmregels zijn namelijk vaak behoorlijk lang, dus moet je een adempauze invoegen voor de voorlezer en de voorzanger, mede om te voorkomen dat er willekeurig ademhaling wordt ingevoerd op andere plekken. De atnach is een echte deler in het vers, hoewel het Hebreeuws vaak ook zinnen in elkaar laat doorlopen en de ademhaling midden in een zin legt. Dan krijg je soms verrassende afbrekingen, zoals dat in alle poëzie gebeurt. Door het invoegen van een lange ademhaling kun je een bepaalde nadruk leggen. De spanning wordt als het ware opgevoerd tot een bepaald punt en tegelij-
van aanschijn tot zaaizaad
kertijd komt er rust in de voordracht. Dat gebeurt ook door het laten zien van de verbredingen die in het Hebreeuws worden aangegeven met kleinere tekens, wat ik vertaald heb in de typografie van de tekst. Vaak gaat al na één woordje (‘maar’, ‘want’) de tekst door op een nieuwe regel. Dat leidt tot een heel bijzondere nadruk en een heel anders lezen van de zin. Rondom de psalmen is altijd een praktijk geweest van het ruminare, het overwegen en herkauwen van de tekst. Lectio Divina komt aan op mediterend lezen, verwijlen bij de tekst, bepeinzen, erover mijmeren. En dat er dan tekens zijn in de Hebreeuwse tekst die zeggen: hier even verbreden, hier even rust: dat dient dat mijmeren. De tekst racet niet door. Als je bij het stil lezen, voorlezen, zingen of fluisteren van de psalmtekst de accenten en de typografie volgt, kom je tot een bijzondere, poëtische, meditatieve omgang met de psalmen. Daarin schuilt het belang van de Davidsster en van de afbrekingen van zinnen. En als je de tekst zingt geven de accenten boven de woorden aan waar een akkoordwisseling moet komen, waardoor heel vanzelfsprekend een
van aanschijn tot zaaizaad
bepaalde nadruk wordt gelegd en een spanning wordt opgebouwd. Het is overigens goed om te melden dat in de aparte uitgave van de Naardense Psalmen – die echt bedoeld is als een zangboek – niet gekozen is voor het ‘Engelse’ of Anglicaanse systeem van psalm chanting, omdat dat voor veel zangers toch te ingewikkeld is. Er is gekozen voor het Notre Dame-systeem van gezongen reciteren, dat eenvoudiger is. Van de twee of drie tekstaccenten in de Naardense Bijbel is in de Naardense Psalmen telkens alleen het laatste accent blijven staan. Kun je ook nog iets zeggen over het opvallende parallismus membrorum, het parallel lopen van de zinsdelen: de herhaling van een bepaalde zin in andere bewoordingen, zoals ‘Lofliederen zal ik u zingen / uitroepen zal ik mijn lofzangen voor u’? Die stijlvorm is een kenmerk van de Hebreeuwse poëzie, die voortkomt uit een ‘genoegen’ in de tekst. Het gaat er niet om dat men het niet korter had kunnen
van aanschijn tot zaaizaad
zeggen. Het plezier schuilt er juist in om twee keer hetzelfde te zeggen, maar dan net een beetje anders. De tweede keer wordt het meestal iets versterkt gebracht. Het is wel parallel, maar het is nooit helemaal eender. Het liefst zit er een kleine climax in, zoals: ‘In de schemering was mijn gebed tot u, in diepe nacht riep ik u aan met al mijn krachten.’ Zo gaat het niet altijd, maar die mogelijkheid wordt regelmatig aangewend. Het komt overigens niet alleen in de Psalmen voor. Ook het boek Job is daar heel sterk in. Dat bestaat immers ook uit allemaal dichttekst. In Job wordt bij voorkeur de zin over de rust heen doorverbonden met een volgende zin, waardoor je soms interessante ambiguïteiten krijgt. Bijvoorbeeld: ‘Luide riep ik tot u. In diepe nacht kon ik niet zwijgen.’ In het Hebreeuws kun je dat ‘in diepe nacht’ zowel bij de eerste als bij de tweede zin denken. Het meest logische zou zijn om het in de vertaling bij de eerste zin te plaatsen: ‘Luide riep ik tot u in diepe nacht. Ik kon niet zwijgen.’ Maar dat kan niet, omdat er in het Hebreeuws een duidelijk rust staat na ‘Luide riep ik tot u.’ Die moet je niet wegmoffelen.
Rood
Waar komen, vooral in de eerste hoofdstukken van Genesis, al die woorden met ‘rood’ en ‘bloed’ vandaan? In andere vertalingen zie je die niet, dus staan ze er wel echt in het origineel? Ik ben niet de hele wereld rond geweest, maar hier en daar op aarde is de grond van nature rood. Ik ken uit eigen aanschouwing alleen in Zuid-Frankrijk – hier en daar, niet overal – wijngaarden van roestrode grond. In Zuid-Engeland heb ik mij verbaasd over rode rotsformaties aan zee en rode stranden. In Perpignan, oostelijke Pyreneeën, zijn in de binnenstad stoepen of hele straten belegd met ‘marbre rose’, wit-dooraderd rood marmer alsof de slager bevroren vlees in grote recht-
van aanschijn tot zaaizaad
hoekige stukken heeft gezaagd. De kathedraal daar is helemaal belegd met zulke plavuizen. Zo verwonderlijk is het dan ook niet dat in de taal van het heilige land de woorden voor ‘grond’ en ‘mens’ familie van elkaar zijn, naaste familie zelfs: adama heet de grond en adam heet de mens. Wat ze in de taal met elkaar verbindt is het bijvoeglijke naamwoord adom: ‘rood’. Als we het woordje dat in al deze woorden meeklinkt: dam, bloed, ook nog honoreren, dan zijn adama en adam in hun verband te verstaan als ‘bloedrode grond’ en ‘roodbloedige mens’ (vele varianten zijn denkbaar, bijvoorbeeld ‘roodzand’ en ‘roodhuid’). Is de bloedverwantschap tussen de mens en de grond waaruit hij wordt opgebouwd toeval of opzet? Is het slechts een etymologisch woordspel of móét het zo gezegd worden? Ik denk het laatste, zeker in de eerste hoofdstukken van Genesis. Er zijn andere woorden voor de mens, en het stof van de aarde is ook anders te benoemen, maar vanaf Genesis , en zeker vanaf Genesis , gaat het niet alleen positief over de schepping van de mens, maar kondigt zich ook al een effect van zijn val aan, namelijk het drama dat hij in staat zal zijn koelbloedig het bloed
van aanschijn tot zaaizaad
van zijn broeder te laten stromen over de bloedrode grond (Genesis ,–). Het goede nieuws is dat vlees en bloed van de mens zichtbaar bij de aarde mogen horen; dat in de mens ‘de hele evolutie is vertegenwoordigd’ (Van Ruler). Het slechte nieuws is het ton-sur-ton van mensenbloed op de aardbodem: dat vloekt met elkaar en dat schreeuwt tot God. Vandaar dat af en toe, hier en daar in de vertaling een zekere bloederigheid de mens of de grond vergezelt: de factor kleur in de Hebreeuwse woorden heb ik ‘buiten haken gebracht’. Het gangbare zelfstandige naamwoord is verrijkt met een bijvoeglijk naamwoord, daar waar mijns inziens de kleur en de geur van bloed móeten opvallen, gehoord het Hebreeuws.
Talen
De oorspronkelijke Bijbel is geschreven in het Hebreeuws (Eerste Testament) met fragmenten Aramees, en het Tweede Testament in het Grieks dat gangbaar was in de eerste eeuw na Christus. Wat is het eigene van die talen? Is er een groot verschil tussen het Eerste en Tweede Testament en is dat ook voelbaar in de vertaling? Er is natuurlijk een verschil tussen het Grieks en het Hebreeuws. Het Grieks heeft bijvoorbeeld een heel ander woordenpalet dan het Hebreeuws. Er komen in het Grieks bepaalde begrippen voor die het Hebreeuws niet kent. En het Hebreeuws heeft synoniemen die je niet in het Grieks kunt vertalen. Maar ik zou niet zeggen dat het Tweede Testament geschreven is in het koine-Grieks
van aanschijn tot zaaizaad
(het Grieks van de Romeins-Griekse wereld). Ik spreek liever over Bijbelgrieks. Het is zo hebraïserend dat het zonder kennis van het Hebreeuws niet te vertalen is. Het bijbelse Grieks is trouw aan de letter van de Hebreeuwse Bijbel. Het Grieks in het Tweede Testament en in de Septuaginta (de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel ten behoeve van de Grieks sprekende synagoge) lijken dan ook sterk op elkaar, evenals het Grieks van de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel door Aquila, Symachus en Theodotion. Het is Grieks dat zijn wortels heeft in het Hebreeuws. Daarom is het ook een misvatting om te menen dat bijvoorbeeld de Openbaring van Johannes in beroerd Grieks is geschreven. Dat hangt af van wat je maatstaf is. De wending ‘zeggende zei hij tot hen’ is lelijk Grieks in de ogen van wie denkt vanuit het Grieks van Plato, maar het is heel normaal als je het beschouwt als hebraïserend Grieks, dus Grieks dat de letter van het bijbelse Hebreeuws volgt. Wat is dat bijbelse Hebreeuws voor taal? Wat is daar eigen aan?
van aanschijn tot zaaizaad
We kennen eigenlijk alleen het Hebreeuws van de Bijbel, dus we kunnen het niet vergelijken met bijvoorbeeld het Oudhebreeuws als spreektaal. Toen de Hebreeuwse Bijbel werd vastgelegd was het Hebreeuws al een heilige taal geworden, de spreektaal ontwikkelde zich steeds meer in de richting van het Aramees. We kunnen Hebreeuwse spreektaal en Hebreeuwse bijbeltaal dus niet meer met elkaar vergelijken. Maar je ziet wel dat het bijbelse Hebreeuws een geconstrueerde taal is. Niet altijd plechtig, maar wel sterk doordacht. Je voelt de poëzie en de constructie, waaruit een lange geschiedenis van tekstopbouw spreekt, bijvoorbeeld bij het bewust gebruiken van bepaalde aantallen van dezelfde woorden, waardoor een bepaald woord ineens in de schijnwerpers komt te staan. Het spelen met getallen verraadt veel geleerde arbeid en dat laat ik ook zien in de Naardense Bijbel. Hoewel je niet zeker weet of dat spel met woorden ook niet al onder leken in de spreektaal een rol speelde en in het bijbelse Hebreeuws op ingenieuze wijze wordt voorgezet. Zelfs het Aramees in het boek Daniël (voor de helft in het Aramees geschreven) en in het boek Ester is al bijbeltaal geworden, al staat dat
van aanschijn tot zaaizaad
dichter bij de volkstaal. Natuurlijk komt het over als een dialect van het Hebreeuws, maar wel als een verzorgd dialect.
Tegenwoordige tijd
In jouw vertaling wordt, als het gaat om het zogenaamde Hebreeuwse imperfectum en de Griekse aoristus, consequent de tegenwoordige tijd gebruikt. Bestaat er in het Hebreeuws of het Grieks dan geen verleden tijd? Vanwaar die opvallende keuze? Er bestaan heel veel verleden tijden! In het Hebreeuws is dat de suffix-conjugatie, ofwel het perfectum. Dat is een verleden tijd, behalve als het de betekenis heeft van de toekomende tijd. Natan betekent normaal ‘hij heeft gegeven’ of ‘hij gaf’, maar soms betekent het ‘geven zal hij’ of ‘gegeven zal hij hebben’. Dus als de profeet zegt ‘het is geschied’ kan het ook betekenen: ‘het zal het nog geschieden’.
van aanschijn tot zaaizaad
In het Grieks hebben we drie verleden tijden. In Bijbelgrieks komt als verleden tijd vooral het imperfectum voor. Het heeft de rol van het Hebreeuwse perfectum. Er komt dus wel degelijk verleden tijd voor, maar het Hebreeuwse imperfectum en de Griekse aoristus worden vooral gebruikt als verteltijd. In het Bijbelgrieks bestaat ook een gewone tegenwoordige tijd. In het verhaal van de bruiloft te Kana is elk ander werkwoord bijvoorbeeld een presens. Daar gebeurt in de meeste vertalingen meestal niets mee, helaas. Ik wil dat juist laten zien. Hoe kom je erbij dat de zogenaamde Hebreeuwse onvoltooid tegenwoordige tijd en de Griekse aoristus vooral een verteltijd zijn? Verteltijd, daar is iedereen het wel over eens, maar niet over de weergave daarvan in de tegenwoordige tijd. Hieronymus heeft alle verleden tijden in zijn Latijn vertaald met imperfecta. Als verteltijd hanteert hij echter het Latijnse perfectum. Bij Hieronymus gaat alles als ‘hij heeft...’ en ‘hij is gegaan...’ Dat is de stijl van de
van aanschijn tot zaaizaad
apostolische geloofsbelijdenis, daarin staat alles, behalve het Credo zelf, in de voltooid tegenwoordige tijd: ‘hij is gestorven, hij is opgestaan’. In de beginjaren van wat later de Naardense Bijbel zou worden heb ik wel eens alles vertaald in die voltooid tegenwoordige tijd: ‘Die morgen na zijn opstanding heeft hij op de oever gestaan van het meer en heeft gezegd: ‘hebben jullie iets te eten?’ Maar zij hebben gezegd: ‘hoewel wij de hele nacht hebben gevist, hebben wij niets gevangen.’ Als je dat consequent doorzet werkt dat uitermate vervreemdend. Wij kunnen in het Nederlands wel in de voltooid tegenwoordige tijd ons geloof belijden, maar we kunnen er geen verhaal in vertellen. In de Nederlandse literatuur in mijn boekenkast is vier vijfde in de onvoltooid verleden tijd en één vijfde in de onvoltooid tegenwoordige tijd geschreven. Anja Meulenbelt vertelt altijd in de tegenwoordige tijd. Jan Siebelink vertelt in verleden tijden, maar als het heel spannend wordt springt hij over naar de tegenwoordige tijd! Hoe ben je uiteindelijk tot de keuze voor de tegenwoordige tijd gekomen?
van aanschijn tot zaaizaad
Dat heeft te maken met mijn afkomst. Ik kom uit het weidegebied tussen Utrecht en Amsterdam. In Utrecht vertelt men in de verleden tijd en in Amsterdam in de tegenwoordige tijd. Luister maar naar Johan Cruyff en luister maar terug naar majoor Bosshardt. Ik heb een lichte voorkeur voor de Amsterdamse manier van vertellen, die meer levendig is en je betrekt in het verhaal. Ook de meesters en juffen op de lagere school brachten de bijbelverhalen in de tegenwoordige tijd. En ook als in de kerk de bijbel open ging, sprak men in het presens: ‘Jezus zegt: ...’ Met alle respect voor vader en zonen Blokker, maar de titel van hun boek ‘Er was eens een God’ is voor mij vloeken in de kerk. Dat heb ik rond het openen van de Bijbel nooit zo horen zeggen. Is de keuze voor de tegenwoordige tijd daarmee vooral een keuze voor de Bijbel als actueel verhaal dat verteld wordt in de samenkomst van de gemeente of bij het kampvuur? Het is vooral een keuze voor levendig vertellen. Als het een seculaire tekst was geweest had ik hetzelfde gedaan.
van aanschijn tot zaaizaad
Van Erich Loest, Nicolaikirche heb ik het eerste hoofdstuk ook helemaal omgezet in het presens. Daarmee werd het levendiger Nederlands. De keuze voor het presens is dus vooral een vertaalkeuze: welk Nederlands kies je bij dat Hebreeuwse en Griekse origineel? Natuurlijk heb ik ook wel wetenschappelijke argumenten aan mijn zijde. Niemand zal durven beweren dat de Griekse aoristus altijd een verleden tijd is en van het Hebreeuwse imperfectum heb ik altijd geleerd dat het ook een toekomende tijd is. Wetenschappelijk gesproken is er niet één voorgeschreven keuze. Je maakt een keuze die het meest dienstig is aan een adequate vertaling. Wat dat betreft sluit ik aan bij André Chouraqui te Jeruzalem, die nog veel meer in présents vermag te vertalen dan ik. Chouraqui, die onlangs is overleden (op juli ) was een jood en woonachtig in Jeruzalem, dus daar durf ik wel een beetje op te vertrouwen. Chouraqui heeft een twaalfdelig commentaar geschreven; L’univers de la Bible, waarin hij de présent uitvoerig verantwoordt. Als bijna ‘native speaker’ van het oude Hebreeuws en als lezer en spreker van het Arabisch (hij is geboren en
van aanschijn tot zaaizaad
opgegroeid in Algerije), had hij een visie die ons wel wat mag zeggen, vind ik.
Tekstbeeld
De zinnen in de Naardense Bijbel worden soms op onverwachte plaatsen afgebroken en gaan op een volgende regel verder. Waarom is dat? De tekst gaat zo op poëzie lijken. In ieder geval iets om voor te dragen. Is dat ook zo bedoeld? Is de Bijbel poëzie? Is de Naardense Bijbel vooral een voorleesboek? De Hebreeuwse Bijbel is afgerond als een te zingen boek. In de synagoge wordt niet gelezen, maar wordt uit de Bijbel gezongen. Ten behoeve van de zang staan er tekentjes in de tekst, geen noten, maar vooral ademhalingstekens die zeggen: ‘doorzingen’, ‘doorverbinden’, ‘verbreden’, ‘een siddering laten horen’ (een triller) of
van aanschijn tot zaaizaad
‘ademhalen’ en ‘hier stoppen!’, ‘generale pauze’. Je vermoedt bij dit soort aanwijzingen velerlei emoties. Idelssohn heeft in de jaren twintig van de vorige eeuw in zijn boek Jewish Music studie gemaakt van dat tekensysteem. Hij heeft gekeken hoe in verschillende joodse gemeenschappen op de wereld die tekens geïnterpreteerd werden en welk notenbeeld erbij hoort. Hij heeft fantastische ontdekkingen gedaan. In Jemen bijvoorbeeld, waar men al in eeuwen geen andere joden had gezien, zong men in mineur met twee mollen wat men in de synagoge in Amsterdam in majeur zong met twee kruisen. Het lijkt wel of men, los van elkaar, wel hetzelfde patroon heeft bewaard, maar de één er de oosterse kant mee is uitgegaan en de ander de westerse kant. Idelssohn heeft alles ook nog vergeleken met fragmenten gregoriaans en natuurlijk de joodse wortels van het gregoriaans daarin gehoord. Ook het gregoriaans is – tenminste deels – een erfenis uit de tempel van Jeruzalem. Idelssohn liet dus zien hoe je de Hebreeuwse tekst op zijn Amsterdams, op zijn Jemens, op zijn Zuid-Frans en op zijn Pools kunt zingen. Dat is niet eender, maar
van aanschijn tot zaaizaad
het heeft wel dezelfde structuur. Er bestaat geen absolute tempelmuziek die ergens ongerept is overgeleverd. Maar wat er is overgeleverd is zichtbaar in de accenttekens in de tekst. Buber en Rosenzweig hebben dat gehonoreerd in hun vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Ze laten de zinnen afbreken daar waar de muziektekens ademhaling aangeven. Dan heb je natuurlijk grotere en kleinere pauzes. De grotere pauzes worden gehonoreerd, maar de tekens voor de allerkleinste pauzes niet, want dat zou leiden tot te veel regelafbrekingen. Globaal volg ik in de Naardense Bijbel dezelfde kolometrie als Buber en Rosenzweig. Dus op dezelfde tekens waar zij een zin laten afbreken, doe ik dat ook. Zo kun je een regel krijgen met maar één woord, zoals ‘soms’ of ‘want’. Dat geeft natuurlijk een enorme spanning in de tekst. En soms heb je een zin die over wel drie regels doorgaat, wat ik aangeef door de regel te laten inspringen (zo ziet je dat het één zin is). Ik volg dus een heel oude overlevering die op zijn laatst uit de elfde eeuw stamt, ook al gaat het soms in tegen ons gevoel en wat wij logisch vinden. De Hebreeuwse p en de s, die in de Naardense Bijbel zijn weergeven met één of
van aanschijn tot zaaizaad
twee bolletjes, zijn voorbeelden van dat oude indelingssysteem. Waar wij vaak de zin zouden laten doorlopen, wordt deze in het Hebreeuws afgebroken en waar wij de zin zouden afbreken loopt deze door. Daar is kennelijk iets bij gedacht. Daarom geef ik het ook weer. Om de lezer de mogelijkheid te geven om betekenissen te ontdekken die we er nu misschien nog niet in zien. Zulke afbrekingen maken immers duidelijk wat bij elkaar hoort of bedoelt te horen. Dat is in de originele tekst soms anders dan de hoofdstukindeling en versindeling waar we aan gewend zijn. In de Hebreeuwse tekst was oorspronkelijk geen hoofdstukindeling, maar er waren wel cesuren en ordeningen. Dat probeer ik zichtbaar te maken: laten zien hoe dingen in de Hebreeuwse tekst soms anders verbonden en gescheiden worden.
Theologie
Een nieuwe vertaling brengt eigen hermeneutische en theologische kleuringen en accenten met zich mee. Een vertaling brengt dingen aan het licht die theologisch saillant zijn. Maar ook omgekeerd kan een theologie de vertaling beïnvloeden. Heeft jouw bijbelse theologie je vertaalwijze beïnvloed? Achter de manier van vertalen in de Naardense Bijbel zit een bepaalde bijbels-theologische overtuiging, of beter gezegd een vertrouwen: een vertrouwen dat de Bijbel van voor naar achter het globaal over hetzelfde heeft en dat je daardoor ongestraft redelijk eender kunt vertalen. Als je dat vertrouwen niet hebt en je denkt dat de Bijbel bestaat uit bijeengeveegde fragmenten, kun
van aanschijn tot zaaizaad
je niet zoals in de Naardense Bijbel eendere woorden en begrippen eender vertalen, wáár ze ook in de Bijbel voorkomen. Natuurlijk is de Bijbel niet altijd een eenheid geweest en is hij tot een eenheid geworden en gemaakt, een eenheid waar je overigens de fragmenten soms nog doorheen ziet. Maar ik vertaal vanuit het vertrouwen dat het gaat om een eenheid en dat ik daarom de betekenis van begrippen niet alleen hoef te ontlenen aan de directe context. Beschouw je de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament vooral als ballingschapsliteratuur? De Hebreeuwse Bijbel heeft zijn vorm immers gekregen door het werk van ontheemden in Babel en het Nieuwe Testament is ontstaan onder Romeinse bezetting. Is dat terug te zien in de vertaling? Jazeker, het zijn de teksten van een minderheid. Het zijn teksten van een religieuze minderheid die nauwelijks enige macht gehad heeft. Wat de Bijbel zegt over de macht en de luister van koning David en koning Salomo wordt door veel wetenschappers als een vorm van
van aanschijn tot zaaizaad
bluf beschouwd. In hoeverre David en Salomo historisch machtig zijn geweest is zeer de vraag. De Bijbel is het religieuze boek van een minderheid, of in ieder geval van machteloze mensen. Daarom val ik er niet van om wanneer in de Bijbel wordt gebeden dat vijanden de kaken mogen worden gebroken en de tanden stukgeslagen, want dat gebeurde aan deze machteloze mensen zelf. Dat ze dat hun verdrukkers toewensen is heel begrijpelijk. Wanneer je als bijbellezer zelf deel bent van een machtig westers land, zeg je al gauw: ‘Oei, dat is niet fatsoenlijk, die teksten roepen op tot geweld!’ Als je zelf medebeoefenaar van het geweld bent dan is zo’n tekst een beetje gênant, maar dat is anders wanneer je in het verdomhoekje zit. Is het eindtijd-denken in het Nieuwe Testament ook typisch het denken van een verdrukte minderheid? In het Nieuwe Testament spreekt van A tot Z een minderheid en een gemeenschap zonder macht. Maar wel een gemeenschap met perspectief. Jezus is weliswaar aan een kruis geëindigd, maar hij is ook opgestaan. Dat
van aanschijn tot zaaizaad
geeft toekomst. Dat geeft hoop. Er is van meet af aan een spoedige verwachting van een eindtijd, waarin de nieuwe verhoudingen van het Koninkrijk Gods ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Maar al in de tijd dat de evangeliën op schrift werden gesteld veranderde en verschoof de eindtijdverwachting, want de Heer kwam toch niet zo snel terug als Paulus misschien nog dacht. Het idee van een spoedige wederkomst raakte op de achtergrond, maar het uitzien van een verdrukte minderheid naar de wederkomst-in-glorie van hun Heer bleef aanwezig. Tegen die achtergrond zijn zogenaamde ‘aggressieve’ of radicale uitspraken van Jezus in de evangeliën of van Paulus in de brieven heel goed te begrijpen. Het Nieuwe Testament bevat de geschriften van mensen die de marteldood moeten verwachten of deze al hebben geleden en niet van mensen die anderen gingen martelen. Wat latere christenen uitgevoerd hebben kun je de schrijvers van het Nieuwe Testament moeilijk verwijten.
Tora
Waarom heb je Tora met ‘wet’ vertaald? Zijn er geen betere alternatieven dan een term die bij veel bijbellezers zo veel weerstand opwekt en die leidt tot onbegrip over wat bedoeld is? Er zijn in het Hebreeuws veel woorden voor wetten en geboden en ik heb die allemaal op hun eigen wijze vertaald, bijvoorbeeld met ‘inzettingen’. Maar Tora heb ik consequent met ‘wet’ vertaald, mede omdat het de geijkte vertaling is in de joodse kring. Uit joodse kring komt het minirijmpje ‘Vreugde der wet, vreugde in bed’. Dat er hele nare dingen kunnen klinken in ‘wet’ weet ik ook, maar ‘wet’ klinkt vanouds helemaal niet zo ‘wettisch’. Al vóór het Nieuwe Testament werd Tora in de Grieks
van aanschijn tot zaaizaad
sprekende synagoge vertaald met nomos. Dat is geen uitvinding van Paulus, het was er al en heeft heel oude papieren. Wat verwarrend kan zijn is dat Paulus niet alleen Tora met nomos vertaalt, maar nomos ook gebruikt als het over andere wetten dan de Tora gaat, namelijk over wetten in de zin van het Romeinse lex, de harde wet (lex dura), zoals in ‘de wet der zonde’. Dat kun je niet vertalen met ‘de Tora der zonde’. ‘Wet’ kan dus bij Paulus de ene of de andere wet betekenen. Hij speelt met het woord nomos en je kunt soms alleen duidelijk maken wanneer echt de Tora bedoeld is door Wet met een hoofdletter te vertalen. In het Nieuwe Testament is het dus onmogelijk om overal met Tora te vertalen. Maar dan kun je dat in het Oude Testament ook niet doen, want dan zijn de talloze verwijzingen vanuit het Nieuwe naar het Oude Testament onbegrijpelijk. Daarom hebben we gekozen voor een integrale vertaling in heel de Bijbel met ‘wet’ (en dat is dus meestal de Tora). In het geval van de godsnaam hebben we een andere keuze gemaakt. Kurios in het Nieuwe Testament vertalen we met ‘Heer’ of ‘de Heer’, maar jhwh in het Oude
van aanschijn tot zaaizaad
Testament wordt vertaald met de Ene. Daar hebben we die redenering van ‘de eenheid van de Bijbel’ dus niet gevolgd. Overigens is het in het Nieuwe Testament soms ook onduidelijk waar kurios naar verwijst: gaat het om God de Vader of om Jezus? Je moet geen vertalingen krijgen als ‘de Ene Jezus’.
Verschillende vertalingen
Wat is de zin van verschillende bijbelvertalingen? Is niet één vertaling uiteindelijk de beste? Veel mensen prijzen de Naardense Bijbel omdat deze het dichtst bij de Hebreeuwse en Griekse grondtekst staat. Is de Naardense Bijbel daarmee de beste vertaling? De Naardense Bijbel is zogenaamd concordant of idiolect vertaald, waarbij dezelfde woorden of woordstammen dezelfde vertaling krijgen en de woordvolgorde in de Hebreeuwse zin zoveel mogelijk wordt gevolgd (maar nooit helemaal, want dat is onmogelijk). Andere vertalingen zijn ‘dynamisch-equivalent’: ze geven een Nederlandstalige equivalent van het Hebreeuwse origineel, ook al verdwijnen daardoor woordherhaling,
van aanschijn tot zaaizaad
woordstammen en accenten in de Hebreeuwse woordvolgorde uit beeld. Beide vormen van vertalen hebben hun voor- en hun nadelen. In de meer dynamisch-equivalente Nieuwe Bijbelvertaling is er bijvoorbeeld voor gekozen om de stijlverschillen tussen de verschillende boeken in de vertaling tot uitdrukking te laten komen, door soms meer ambtelijk of plechtig, dan weer informeel taalgebruik te hanteren. In de Naardense Bijbel kan ik dat niet doen omdat ik dan voor hetzelfde Hebreeuwse of Griekse woord een ander Nederlands woord moet gebruiken teneinde een bepaalde context of stijl tot uitdrukking te laten komen. Ik laat de lezers van de Naardense Bijbel dus ‘onder water’ kijken, maar ik zorg tegelijk dat het daar onder water niet als een onnavolgbare chaos uitziet. Er zijn studiebijbels waarin onder elke Hebreeuwse zin het Nederlands staat met voor elk woord de Nederlandse vertaling. Dat levert geen leesbare zin op, maar een verzameling losse woordjes. Ik wil dat je het geheel blijft horen en maak er mooie zinnen van, ook al zijn die ‘anders’. Ik gun de lezer een blik onder water, waarbij ik wat je daar ziet heb voorgeordend in welvoeglijke taal. Maar die voorordening staat
van aanschijn tot zaaizaad
dicht bij de bijbeltalen, waardoor er voor de lezer nog heel wat te ontdekken en herordenen overblijft. Eigenlijk komt de Naardense Bijbel voort uit mijn ergernis over dominees die op de preekstoel zeggen: ‘we lezen nu wel zus en zo, maar eigenlijk staat er iets anders’. Als je dat vindt dan moet je in je voorlezing uit de Schrift ook laten horen wat er ‘eigenlijk’ staat. Maakt die zichtbaarheid van het Hebreeuwse en Griekse origineel de Naardense Bijbel niet tot de meest betrouwbare vertaling? Ik wantrouw dat denken in ‘meest betrouwbaar’ of ‘meest echt’. Er zit iets in van: ‘als je bij het oudste en origineelste uitkomt, ben je bij de waarheid in de buurt’. Daar zit de gedachte achter dat bijbeltaal gelijk blijft en dat de Bijbel de waarheid door de eeuwen heen eender heeft uitgesproken in een taal die onveranderlijk is. Dat klopt niet. ‘Vrij’ vertalen kan óók leiden tot een zeer betrouwbare vertaling, want vrij vertalen is óók een heel precies werk en vraagt óók ‘alles’ van de vertalers. De Naardense Bijbel heeft bepaalde pluspunten en ande-
van aanschijn tot zaaizaad
re vertalingen hebben andere pluspunten. Ik houd van véle vertalingen op mijn lessenaar en ben steeds bezig te kijken en te vergelijken. Ik maak dankbaar gebruik van de arbeid van anderen!
Zaaizaad
Om idiolect – eendere woorden eender, maar verschillende woorden duidelijk verschillend – te vertalen moet soms geput worden uit een heel brede woordenschat, waarbij Oudnederlandse woorden, Vlaamse uitdrukkingen en wendingen uit streektalen een belangrijke rol spelen. In de Naardense Bijbel is geprobeerd om woordstammen echt in het Nederlands te laten terugkomen. Een opvallende verschijning is daarbij het erg lijfelijke ‘zaad’ dat op allerlei manieren terugkomt. Kun je daar iets over zeggen? Het Hebreeuwse zera en het Griekse sperma probeer ik altijd met iets van ‘zaad’ te vertalen. Dat betekent in de praktijk soms ‘zaaigoed’ en als het om een persoon gaat, als de messias zo wordt aangeduid als één persoon, dan
van aanschijn tot zaaizaad
vertaal ik ‘nazaat’. Dat is overigens alleen in de klank verwant met zaad. Etymologisch heeft het te maken met zitten. Andere vertalingen wijken uit naar nageslacht, nakomelingen en afstammeling, maar we snappen allemaal dat iedereen geboren is uit sperma en dat we niet te benauwd moeten zijn om dat te laten horen. Hebreeuwse luisteraars hadden geen negentiende-eeuwse oma’s die niet durfden voorlezen dat hun kinderen uit zaad geboren zijn. Graan groeit dankzij het zaad van de zaaier en de messias is het zaad van David. De messias van God is heel lijfelijk uit de mensen en is dus echt familie van alle joden.
Bijbelvertalen na de Naardense Bijbel
Prof. Dr. J. Dubbink
D
e vraag of er na de Naardense Bijbel nog een taak voor bijbelvertalers blijft, is op zich niet zo moeilijk te beantwoorden. Om minstens drie redenen kan vertaalwerk en zeker bijbelvertaalwerk nooit ‘af’ zijn. Ten eerste groeit onze kennis van de grondtalen nog steeds: vondsten van nieuwe teksten en vernieuwde grammaticale inzichten vergroten geleidelijk ons inzicht in de bijbelse talen. Ten tweede verandert ook de doeltaal langzaam maar zeker: wat wij momenteel ervaren als helder en goed Nederlands, kan – en zal! – over enige tijd overkomen als verouderd: op z’n best archaïsch, op z’n slechtst oubollig. En ten derde is er het verschil in doelgroep: niet elke vertaling is geschikt voor elke willekeurige lees- of voorleessituatie. Er zijn
bijbelvertalen na de naardense bijbel grote verschillen tussen bijbellezers, bijvoorbeeld qua leeftijd en qua kennis van de bijbelverhalen, maar ook de situatie verschilt: moeten de woorden klinken in de liturgie en in één keer hun impact hebben of zijn ze bestemd voor een studiegroep die wikt en weegt? Is een psalm bestemd voor iemand die ’m wil lezen als wereldliteratuur of voor iemand die erover wil mediteren? Nu kan men opmerken, dat de groei van kennis van de grondtalen en de ontwikkelingen in de Nederlandse taal relatief langzaam verlopen, en dat het derde probleem nauwelijks oplosbaar is: elke vertaling zoekt een midden om zoveel mogelijk mensen van dienst te zijn. Dat brengt ons bij de échte vraag, of bijbelvertalers niet minstens een lange time out zouden kunnen nemen, dus of er nog vertaalarbeid nodig is na het jaar , Oussoren geeft zelf aan dat zijn vertaling ontstond uit zeer verschillende basisvertalingen, al naar gelang hij vertaald had voor ‘jeugdkapel of ... bejaardentehuis’. Voor de bredere doelgroep van de Naardense Bijbel is dat materiaal noodzakelijkerwijs geëgaliseerd. Bijbelvertalingen in minder klassiek Nederlands dan de Naardense Bijbel zijn veel sterker tijdgebonden: het valt op hoe snel de ‘omgangstaal’ van de Groot Nieuws Bijbel achterhaald is geraakt.
bijbelvertalen na de naardense bijbel waarin niet alleen de Naardense Bijbel verscheen, maar ook de Nieuwe Bijbelvertaling. Is met die twee zéér verschillende bijbelvertalingen het Nederlandse taalgebied voorlopig niet voldoende voorzien? Ik meen, in alle bescheidenheid, van niet. Die bescheidenheid moet er wel nadrukkelijk bij, want de Naardense Bijbel is natuurlijk een monument. Ieder die er kritische noten bij wil plaatsen, hoort bij wijze van spreken een stemmetje dat zegt: ja ja, kritiek is makkelijk maar doe het zelf dan maar eens beter! En dan wel de hele bijbel! Dat gaat niemand van ons Pieter Oussoren nadoen, en dat moet ook maar niet. En toch moeten we de discussie wel blijven voeren over die monumentale bijbel die er nu ligt: wat er goed aan is, wat ‘werkt’, wat recht doet aan de zeggingskracht van de grondtekst, en wat overkomt bij de lezer en hoorder; én, wat niet. Wat dus eventueel beter kan, en hoe het dan verder moet met bijbelvertalen.
bijbelvertalen na de naardense bijbel
Idiolectie Eén van de meest opvallende kenmerken van de Naardense Bijbel is de concordante of idiolecte wijze van vertalen: ‘eendere woorden eender’, maar dan ook: ‘andere woorden anders.’ Uit zo’n wijze van vertalen spreekt een groot vertrouwen in de tekst: de vertaler vermoedt, of gelooft, dat de woorden er niet voor niets zó en niet anders staan. Daartegenover staat de ‘dynamisch-equivalente’ richting, waarin vooral wordt gezocht naar een Nederlands equivalent qua betekenis, zonder te letten op woordherhalingen, woordstammen en andere eigenaardigheden van de tekst. Het debat tussen die twee methoden is lang en taai, het wordt vaak humor- en vreugdeloos gevoerd, en het einde ervan is niet in zicht. Toch kunnen we er niet helemaal omheen. De uiterste posities zijn niet interessant, namelijk enerzijds de parafrase, navertelling in eigen woorden, Vgl. de toelichting, Naardense Bijbel, blz. . Voorbeelden te over, van grootse literatuur tot stichtelijkheid, van kinderbijbel tot Het verhaal gaat of Er was eens een God. Van de
bijbelvertalen na de naardense bijbel anderzijds de doorgedreven letterlijke vertalingen, zoals theologiestudenten die na een half jaar Hebreeuwse studie maken, gegrepen door de pracht van woorden en zinnen. Dat stadium is de Naardense Bijbel uiteraard vér voorbij, maar toch dient elke keer weer de vraag gesteld te worden waar idiolect vertalen zinvol is, waar het móet, waar het mag, en waar het minder juist en wellicht zelfs contraproductief is.
De woorden doen ertoe Wat er gezegd wordt, is in Oude én Nieuwe Testament doorgaans onlosmakelijk verbonden met de manier navertelling is veel goeds te zeggen, maar ze is geen bijbelvertaling en wil dat ook niet zijn. Een vertaling streeft ernaar de informatie in de tekst zoveel mogelijk te behouden, een navertelling selecteert, laat weg én voegt toe. Het grote risico daarbij is dat de eigen creatieve vondsten, hoe goed of geestig ook, zich tussen tekst en lezer wringen. In zekere zin valt de vertaling van Albert Koster hier ook onder, zie mijn bespreking van deze vertaling in verhouding tot de Naardense Bijbel: “Lezen wat er staat en verstaan wat je leest”, in: Interpretatie – (), –.
bijbelvertalen na de naardense bijbel waarop iets wordt gezegd: de woorden doen ertoe. Dat zullen ook vertalers die de dynamisch-equivalente vertaalrichting aanhangen in zijn algemeenheid niet ontkennen, maar zij beschouwen veel van het eigene en aparte van de bijbeltekst als idioom, dat nu eenmaal eigen is aan de Hebreeuwse taal (en de Griekse, in het geval van het Nieuwe Testament sterk bepaald door het Hebreeuws). Idioom behoor je niet te vertalen, maar om te zetten in vergelijkbaar idioom in de doeltaal. De richtlijn van bijvoorbeeld de Nieuwe Bijbelvertaling is duidelijk: ‘Een kenmerk dat functioneel is in de tekst, moet in de vertaling worden verdisconteerd; een kenmerk dat eigen is aan de brontaal, wordt niet in de vertaling overgenomen.’ Want: ‘Een woord-voorwoord vertaling levert geen welgevormde Nederlandse teksten op.’
Zie Werk in uitvoering. Eerste deeluitgaven van de Nieuwe Bijbelvertaling, dl. i, Haarlem/’s-Hertogenbosch , blz. v.
bijbelvertalen na de naardense bijbel Nu is de Naardense Bijbel zeker geen woord-voorwoord vertaling. Daarvoor weten de vertalers te goed, dat er grenzen zijn aan de oprekbaarheid van de Nederlandse taal. Toch liggen de accenten behoorlijk anders dan in de meeste vertalingen. Waar en wanneer doen de woorden ertoe? Luther lijkt in zijn Sendbrief vom Dolmetschen een vertegenwoordiger van de dynamisch-equivalente methode, wanneer hij de draak steekt met wie slaafs woord-voorwoord vertalen. Hijzelf wil te rade gaan bij de gewone man en vrouw en die ‘auf das Maul sehen’, want zíj moeten zijn vertaling immers verstaan, dus moet hij hún taal spreken. Anderzijds lezen we bij Luther ook: ‘wo es etwa drauf ankam, da hab ich’s nach den Buchstaben behalten.’ Dat is andere koek. De voorbeelden die hij dan geeft, hebben niet voor niets alle te maken met het hart van zijn theologie: de christologie en vooral de rechtvaardiging door het geloof alleen: dáár hangt ons heil van af, dus daar mag niet van de letterlijke Wortlaut Zie Otto Clemen (Hrsg.) Luthers Werke in Auswahl . Bd. : Schriften –. Berlin , blz. –.
bijbelvertalen na de naardense bijbel worden afgeweken. Luther maakt dus verschil tussen teksten die van groot theologisch gewicht zijn, en teksten waarin dat minder het geval is. Bij die laatste kan de vertaler zich gerust permitteren, zich te richten op de doelgroep en een vergelijkbare uitdrukking uit diens eigen taal te gebruiken. Dat móet zelfs, omwille van de overdracht naar diezelfde gewone man. Beide gaan Luther ter harte, de precieze woorden én de ‘incarnatie’ van het Woord in verstaanbaar Duits. In de praktijk gaat dat bij vertalen verrassend vaak goed. Iedereen begrijpt, dat het in Nederland pijpenstelen regent en niet, zoals in Engeland, ‘katten en honden’: het letterlijk handhaven van zo’n uitdrukking leidt tot hilariteit en mist elke relevantie, behalve wanneer er sprake zou zijn van een woordspel waarin kat of hond een rol spelen: dan kan die uitdrukking niet gemist worden. Dan heeft de vertaler meteen wel een probleem, dat alleen op te lossen is door een geniale vondst óf een toelichtende opmerking. Nu is de grote vraag, waar en wanneer er sprake is van zo’n woordspel, welke uitdrukkingen relevant zijn, welke woordstammen gehandhaafd moeten blijven. Bu-
bijbelvertalen na de naardense bijbel ber en Rosenzweig kwamen er al snel achter dat zij niet, zoals Luther, een theologische wichelroede hadden om belangrijke en minder belangrijke teksten te onderscheiden: héél de bijbel is voor hen Botschaft, verkondiging, en elk detail kan er dus ook toe doen. De Naardense Bijbel staat in diezelfde traditie: elke tekst kan belangrijk zijn, en overal moet je dus op je hoede zijn en dicht bij de woorden van de grondtekst blijven.
Geen ‘ijzeren concordantie’ Buber en Rosenzweig worstelen bijvoorbeeld met het Hebreeuwse roeach – adem, wind, geest – en pogen dat zo weer te geven, dat de stam herkenbaar blijft. Ze doen dat door woordcombinaties met Braus te maken: Geistbraus, Windbraus, soms zelfs Sturmbraus. Toch vind je voor roeach ook geregeld Odem, Luft of andere alterna Zie m.n. Martin Buber, Zu einer neuen Verdeutschung der Schrift. Beilage zum ersten Band: Die fünf Bücher der Weisung Verdeutscht von Martin Buber in Gemeinschaft mit Franz Rosenzweig. Heidelberg z.j., blz. –.
bijbelvertalen na de naardense bijbel tieven – vonden ze het handhaven van Braus niet altijd mogelijk, of was het niet altijd nodig? Er lijkt namelijk toch een selectie plaats te vinden: bepaalde belangrijke teksten krijgen wel die verwijzing mee, andere niet. Oussoren gaat daarin naar zijn zeggen minder ver dan Buber en Rosenzweig. Hij heeft geen ‘ijzeren concordantie, met van Genesis tot en met Openbaring voor elk Hebreeuws of Grieks woord maar één Nederlands woord’ voor ogen. Niettemin zijn er wel woorden waarbij hij zeer hecht aan een doorgaande consequente vertaling. Opvallend is de weergave van adama – akkergrond – met ‘(bloed)rode grond’, en adam – mens – met ‘roodbloedige mens’. Natuurlijk verwijzen adam en adama in Genesis , naar elkaar, en het lijkt me terecht dat daar ook in de vertaling uit te laten komen. Iets anders is, of elk voorkomen van adama in heel de Bijbel Vgl. Braus Gottes in Gen. ,; Windbraus bijvoorbeeld in Gen. ,. Naardense Bijbel, ‘Ter verantwoording’, blz. . Opmerkelijk is wel, dat andere idiolecte vertalingen daar toch niet voor kiezen: vgl. Genesis – Hebreeuwse tekst en Nederlandse vertaling. nbg/kbs/sha, Amsterdam , die ‘akker’ resp. ‘mens’ vertaalt en de verwijzing geeft in een noot. Idem Karel Deurloo in De mens als
bijbelvertalen na de naardense bijbel vervolgens deze tekst in herinnering wil roepen, met andere woorden, of de mens er overal en altijd bij wordt bepaald, dat hij ‘stof van de akker’ is. In Oussorens eigen woorden: ‘Het moet niet aan je kop gaan zeuren.’ Toch houdt hij het ‘rood’ bij adama er vrij consequent in. Als Naäman tot Elisa zegt ( Kon. ,) ... laat dan toch aan uw dienaar gegeven worden zoveel rode grond als een toom muildieren draagt ... dan is de vraag, of het ‘rood’ de lezer juist niet op het verkeerde been zet. Het gaat hier immers niet om een raadsel en geheim, verhalende antropologie in Genesis –. Baarn , blz. vv. Er wordt wel gewisseld tussen ‘bloedrode’ en ‘rode grond’ (resp. en keer): zie De Naardense Bijbel cd-rom. Dordrecht . Slechts in enkele woordcombinaties valt het ‘rood’ weg, bijv. in de ‘goede grond’ in Joz. ,.
bijbelvertalen na de naardense bijbel verwijzing naar de schepping en de relatie mens-akker, maar om grond uit Israël, die Naäman een gewijd plekje moet geven voor zijn dienst aan de Ene. Zou de grond in Aram minder rood zijn dan die in Israël? Vast niet, maar wel minder gewijd! Wat adam – ‘mens’ betreft houdt Oussoren het ‘roodbloedig’ minder lang vol; daarvoor is ‘mens’ een veel te alledaags woord. Het gebruik blijft beperkt tot Genesis – én een aantal markante teksten. Zo lezen we in Leviticus ,: Geen roodbloedige mens zal er wezen in de tent van samenkomst als hij er binnenkomt om in het heiligdom verzoening te vragen totdat hij naar buiten gaat: ... De reden dat hier wél ‘roodbloedig’ staat, heeft natuurlijk te maken met het feit dat het in Leviticus gaat om het bloed van de bok, gesprenkeld op het verzoendeksel. Hetzelfde geldt voor Numeri ,vv waar de
bijbelvertalen na de naardense bijbel dood van Korach en de zijnen aan de orde is, en ook voor Haggaï ,, waar adam en adama weer samen voorkomen. Niettemin is de vraag, of het woord adam – mens, ook in dit soort teksten meteen de gedachte aan rood of bloed oproept.
Etymologie Wat hier achter ligt, is in feite de vraag naar het belang van de etymologie, de herkomst van woorden. Het is onloochenbaar dat woordstammen in het Hebreeuws een belangrijke rol spelen, en dat in teksten woorden van dezelfde woordstam vaak naar elkaar verwijzen. Maar dat wil nog lang niet altijd zeggen, dat woorden ook kunnen worden vastgeprikt op hun etymologische herkomst. Wat we namelijk niet weten is, in hoeverre etymologische associaties, of ze nu ‘echt’ zijn of volksetymologie, de native speaker van de bijbelse talen steeds voor ogen hebben gestaan. We kunnen eigenlijk alleen maar vergelijken met onze eigen taal. Veel mensen weten vermoedelijk, dat het
bijbelvertalen na de naardense bijbel Nederlandse ‘heil’ qua herkomst met ‘heel zijn’ te maken heeft. Dominees maken daar in preken graag gebruik van, om het wat strak-theologische begrip ‘heil’ te betrekken op ons menselijk leven dat in zijn ge-heel heel mag worden – of iets van die strekking. Het is echter de vraag of we op het moment dat we een nieuwsitem horen over ‘heilzame maatregelen ter verbetering van onze concurrentiepositie’, nog steeds bewust of onbewust dat ‘heel-zijn’ in gedachten hebben. Etymologie betreft immers niet méér dan de herkomst van een woord, maar verba valent usu: in het gebruik krijgen woorden pas hun zin. ‘Bloedrood’ lijkt me daarom buiten Genesis , in bijna alle gevallen een overinterpretatie, die méér vertaalt dan de tekst in zich draagt.
Al in de zestiger jaren waarschuwde James Barr ernstig tegen te vlotte conclusies op grond van etymologie: woorden krijgen hun betekenis vooral in de loop van de ontwikkeling van een taal; teruggrijpen op de etymologie, ‘etymologizing’, is vaak niet meer dan ‘a kind of opportunistic homiletic trick’. The Semantics of Biblical Language. Oxford , blz. –.
bijbelvertalen na de naardense bijbel Bovendien, en dat is ook niet onbelangrijk, is hier inmiddels geen sprake meer van idiolectie. Juist ómdat je het gebruik van ‘roodbloedige mens’ moeilijk consequent kunt volhouden, treedt een ander effect op: je wekt nu bij de lezer de indruk, dat er in Leviticus , ineens een ander woord staat dan bijvoorbeeld in Lev. ,, waar ‘mens’ wordt vertaald, of in Lev. ,, waar het helemaal bijzonder wordt: Adam,– stel er is ineens op de huid van het vlees van een mens een zwelling of een uitslag of een lichtplek, ... Hier is adam zelfs dubbel vertaald, met ‘Adam (...) een mens’. De kans is groot, dat de studieuze bijbellezer conclusies gaat trekken die misschien wel theologisch interessant en zelfs ook wel wáár kunnen zijn, maar die niet zomaar uit de tekst zijn op te maken. En hoe vreemd het ook mag klinken: andere vertalingen, inclusief de
bijbelvertalen na de naardense bijbel Nieuwe Bijbelvertaling, die eenvoudig ‘mens’ vertalen, zijn hier in feite méér idiolect dan de Naardense Bijbel!
Eén dag – bijbels tellen Nog een voorbeeld. Oussoren merkt over de eigenaardigheid van het ‘één dag’ in plaats van ‘de eerste dag’ in Genesis , op: ‘Misschien moet je daar niet teveel achter zoeken. Maar je moet de bijbellezers wel de gelegenheid geven daar meer achter te zoeken als ze dat willen.’ Nu denk ik, dat hij aangaande déze tekst wel gelijk heeft, maar dat deze stelling in zijn algemeenheid tot problemen leidt. Het streven moet dan immers zijn, zoveel mogelijk van de informatie die in de grondtekst ligt ook in de vertaling te bewaren, en daarbij loop je Het is bijvoorbeeld opmerkelijk dat Marianne Storm in haar dissertatie over adama weliswaar de etymologie en de verbinding met dam – bloed wel noemt, maar vervolgens met de concordantie in de hand heel andere wegen gaat in de uitleg: Marianne Storm, ‘adamah – levensgrond (diss. vu Amsterdam). Delft, , blz. v. Zie pagina .
bijbelvertalen na de naardense bijbel tegen grenzen op. Dan gaat het er niet alleen om, of je in dat streven op zeker moment de Nederlandse taal niet te veel geweld moet aandoen, maar ook, of je niet mét het letterlijk vertalen informatie inbrengt die de oorspronkelijke tekst juist niet bevatte, of althans niet op de nadrukkelijke manier die het in de vertaling krijgt. Het lijkt me duidelijk, dat de uitdrukking ‘(levens)dagen’ in Genesis relevant is: jaren worden geteld in dagen, de dag is immers de concrete tel-eenheid waarmee de tijd in menselijke maat wordt gevat, en het is jammer dat na de Statenvertaling geen Nederlandse vertaling meer ‘dagen zijner jaren’ heeft aangedurfd. Maar daarbij kan ik me niet voorstellen, dat het Hebreeuwse telsysteem op zich een andere betekenis heeft dan het onze. ‘Honderd jaren en vijf jaren’ in plaats van ‘honder Wellicht ligt hier de achtergrond voor Genesis ,: bedenk dat dit de allereerste dag is, dat die dag zojuist een naam kreeg toegeroepen en dat in ‘een dag!’ de verwondering doorklinkt, dat de schepping zo in elkaar zit: de wisseling van dag en nacht als gegevenheid die de tijd structureert. Vgl. F.H. Breukelman, ‘Het scheppingsverhaal’, in: Om het levende woord , nr. –. Amsterdam , blz. v.
bijbelvertalen na de naardense bijbel denvijf jaar’ wekt de indruk dat er met die formulering iets heel bijzonders aan de hand is, terwijl dat niet het geval is. Wat wél opvalt, zijn formuleringen als ‘honderd jaar en twintig jaar en zeven jaren’ (Gen. ,); die uitdrukking met drie keer ‘jaar’ komt precies drie keer in het ot voor, in Genesis – voor Sara, Abraham en Ismaël, en dan is er veel voor te zeggen dat ook te vertalen. De uitdrukkingen in Genesis met twee keer jaar zijn zó gewoon, dat het weergeven daarvan in het Nederlands te vergelijken valt met het vertalen van het Franse ‘quatre-vingt cinq’ met ‘vier maal twintig en vijf’. Dat brengt een getallenmystiek in de tekst die niet bedoeld is.
Concreet en lichamelijk Datzelfde geldt ten dele ook voor de lichamelijkheid, die Oussoren terecht onderstreept in Tenakh. De vertelwijze is concreet: veel meer concrete dan abstracte uitdrukkingen, veel meer verhalen dan betogen. Waar Nederlanders iets laten bezorgen ‘door bemiddeling van’ een
bijbelvertalen na de naardense bijbel ander, doet men dat in de bijbel ‘door de hand van’ (bijv. Gen. ,). Daar ligt nog geen probleem, en er is veel voor te zeggen die lijfelijkheid waar mogelijk te handhaven. Dat God ‘door de hand van Mozes’ zijn geboden heeft gegeven (Lev. , enz.) is ook nog te begrijpen: je ziet er het beeld van de stenen tafelen, ‘overhandigd’ aan Mozes en via hem aan het volk. Een ander voorbeeld: Num. ,–: Mozes doet zoals de Ene hem heeft geboden: hij neemt Jozua en stelt hem op voor het aanschijn van Elazar de priester en voor het aanschijn van heel de samenkomst; hij steunt met zijn handen op hem en draagt hem de geboden over,– zoals de Ene heeft gesproken door de hand van Mozes.
bijbelvertalen na de naardense bijbel Juist vanwege de handoplegging is de hand in de laatste regel hier zeer functioneel: diezelfde handen waardoor ‘de Ene sprak’ moet Mozes nu Jozua opleggen. Daarentegen lijkt me het ‘aanschijn van heel de samenkomst’ niet die nadruk toekomen die het krijgt; hier zou ik een minder opvallende vertaling verkiezen. Dat geldt ook, op andere plaatsen, voor hand: Samuël ,: ... Saul zegt: het is mij zeer benauwd, en de Filistijnen voeren oorlog met mij; God is geweken van over mij en antwoordt niet meer,– noch door de hand van de profeten, noch door de dromen;
Minder gelukkig ben ik met het ‘steunen op.’ Het werkwoord betekent ondersteunen en er lijkt bedoeld dat Mozes Jozua met dit gebaar ondersteunt, niet op hem steunt. Van dit werkwoord is smicha afgeleid, de latere Joodse uitdrukking voor overdracht van bevoegdheid/ambt van rabbijn.
bijbelvertalen na de naardense bijbel Hier lijkt de uitdrukking versteend, en de lichamelijkheid zo ver teruggedrongen dat er geen meerwaarde meer zit in het weergeven ervan. In Exodus , vertaalt de Naardense bijbel: ... dan neemt ze (Mozes’ zuster Miriam) voor hem een arkje van biezen, belijmt dat met leem en met pek; ze legt de pasgeboren jongen daarin en legt hem in het riet op de lip* van de Stroom. De uitdrukking ‘lip’ voor rivieroever is dermate onbegrijpelijk, dat Oussoren hier niet ontkomt aan een toelichtende voetnoot: ‘Of: oever’. Niettemin is ook dan de vraag, wat het letterlijk weergeven van de metafoor bewerkt. Ook in het Nederlands hebben we zo’n metafoor, waarmee we niet de oever maar wel de riviermonding kunnen aanduiden. Maar eerlijk gezegd ben ik me er tot op dit moment nog nooit van bewust geweest dat die uitdrukking een lichamelijke metafoor is, en ik zie
bijbelvertalen na de naardense bijbel ook niet in wat dat zou toevoegen aan mijn begrip van rivieren. Datzelfde geldt hier. Ook bij een veel voorkomend woord als panim – aangezicht/aanschijn, kun je je afvragen, of de uitdrukkingen met dit woord niet bijna zelf voorzetsels geworden: lifné – ‘voor het aangezicht van’, is bijna identiek met ‘voor’. Betekent dit nu dat ‘aanschijn’ altijd wegvertaald kan worden? Zeker niet, in sommige teksten is het wel degelijk van belang. Genesis ,, woorden van Kaïn tot God: zie, ge hebt mij verjaagd vandaag van op het aanschijn van de bloedrode grond en voor uw aanschijn moet ik mij verbergen; Kaïn heeft zich onmogelijk gemaakt heeft, hij kan God en de aarde niet meer ‘in het gezicht zien,’ en ‘aanschijn’ functioneert om te illustreren; dús wel vertalen. Ook hier kan weer de vraag naar de idiolectie gesteld worden: waarom ‘lip’ in Ex. , en ,, maar ‘oever’ in Gen. , en Ri. ,?
bijbelvertalen na de naardense bijbel
Eigennamen Een geval apart vormen de eigennamen. Oussoren geeft aan, dat hij hierin een ontwikkeling heeft doorgemaakt. ‘Angstland’ en de ‘Angstels’ uit De stem uit het vuur (de Tora-vertaling van Oussoren uit ) zijn verdwenen en hebben weer plaatsgemaakt voor Egypte en de Egyptenaren. Dat de verbinding van mitsraim – Egypte – en tsara – verdrukken uit het zicht is geraakt, is jammer maar onontkoombaar; een naam is tenslotte een naam en duidt meer aan dan het woord betekent. De Naardense Bijbel verklaart echter wel de betekenis van namen waar die geïntroduceerd worden of met nadruk voorkomen. Voorbeelden vinden we in Genesis , waar het wemelt van de naamduidingen: in vers El Sjadai, in vs. en de nieuwe namen voor Abram resp. Sarai. Hier is een toelichting nodig, want er wordt op gerekend dat de lezer die betekenis kent. Ook waar geen sprake is van naamsverandering geeft de Naardense Bijbel soms verklaringen bij namen. Treffend is Richteren ,:
bijbelvertalen na de naardense bijbel ‘Ontwaak, ontwaak, Debora,– jij spreekster!, ontwaak, ontwaak, spreek je uit in een zang!– sta op, bliksemse Barak, ...’ Ook hier helpt de toelichting: ‘jij spreekster!’ maakt duidelijk dat het ‘spreken’ op de volgende regel qua consonanten rijmt op de naam Debora en dus een (volks) etymologische interpretatie van die naam biedt. De invoeging van de betekenis van Baraks naam is minder evident omdat een directe verwijzing naar ‘bliksemen’ ontbreekt, maar dat zij de vertaler hier graag vergeven voor deze prachtige vondst! Wat de eigennamen betreft is veel toegegeven aan de gewoonte en de bekendheid, en dat lijkt wijs: het Er kan wel verwarring ontstaan met de echte etymologie van Debora – ‘honingbij.’ Ook Noach’s naam wordt twee keer uitgelegd, met ‘troost’ (Gen. ,) en met ‘geen spijt’ (Gen. ,) – kan de lezer dat nog volgen? Ik beschouw de eerste als een echte naamverklaring, de tweede als een woordrijm dat niet weer te geven is. Woordspel met Barak’s naam wel in het vorige hoofdstuk: barakato (het hameren van Jaël) in Ri. ,.
bijbelvertalen na de naardense bijbel omnoemen van bijbelse personen alleen om ze beter aan te laten sluiten bij een veronderstelde uitspraak van het Hebreeuws of Grieks is niet zinvol. Als ik het goed zie, gebruikt de Naardense Bijbel voor minder bekende persoonsnamen een eigen transcriptie, en voor de bekende de traditionele namen. Dus Sjechem in plaats van Sichem, Beëer Sjeva voor Berseba, maar Abraham en Mozes in plaats van Avraham en Mosjè. Een enkele keer wordt voor een dubbele oplossing gekozen: Jeremia heet alleen in Jer. , Jirmejahoe, verder houdt hij zijn traditionele naam. Dieren en planten vormen een geval apart. Ook hier vaart de Naardense Bijbel een scherpe koers. Leviticus , de catalogus van reine en onreine dieren, geeft in de Naardense Bijbel een prachtige staalkaart te zien. Het moet zoeken geweest zijn naar namen voor al die verschillende beesten, waarvoor het Nederlands niet altijd verschillende aanduidingen heeft. Opvallend is de ‘vroomvogel’ in vers . De chasida, bij ons beter bekend als ooievaar, heeft in haar naam dezelfde consonanten als chesed, in de Naardense Bijbel trouwens slechts een enkele keer met ‘vroomheid’ maar door-
bijbelvertalen na de naardense bijbel gaans met ‘vriendschap’ vertaald. Via deze vondst, op zich fraai allitererend, wordt echter een verband gelegd waarvoor mijns inziens geen aanwijzing is. Hoewel ik geen moment twijfel aan de vroomheid van de ooievaar zou ik hem toch liever bij zijn alledaagse naam willen noemen. Hetzelfde geldt ook voor de ‘steppendochter’ (struisvogel) in vs. : met een keer of acht in Tenakh is het woord niet echt zeldzaam en klaarblijkelijk een normale aanduiding voor deze vogel.
Syntaxis Tot nu toe hebben we ons alleen bezig gehouden met het vertalen van woorden. Dat is natuurlijk maar één aspect van vertalen: taal bestaat niet uit woorden maar uit zinnen. Hier is natuurlijk het punt dat eruit springt, de vertaling van de werkwoordsvormen. Vooral de weergave van de standaard vertelvormen in Hebreeuws en Grieks met een Nederlandse tegenwoordige tijd is bijzonder.
bijbelvertalen na de naardense bijbel Voorop gezet: er is veel vóór. Het is even wennen, maar er zijn meer situaties waarin wij in de tegenwoordige tijd vertellen. Daarbij denk ik niet zozeer aan de plat -Amsterdamse wijze van vertellen die Oussoren aanvoert. Die gebruikt namelijk de tegenwoordige tijd vaak, om op geagiteerde toon iets te melden wat de spreker zeer geraakt heeft: ‘Kom ik me daar uit de kroeg, zie ik me daar een vent bezig me fiets te jatte!’ Maar er is ook een veel rustiger manier van vertellen in het presens, waarbij je de lezer meeneemt in het verhaal: vooral wie vertelt voor kinderen gebruikt dat vaak. Presens maakt de lezer for the time being gelijktijdig aan het verhaal, stelt het vertelde present. Het probleem ligt voor mijn gevoel dan ook niet in het gebruik van het presens als hoofd-verteltijd, maar in de wijze waarop de Naardense Bijbel omspringt met wisselingen tussen de verschillende tijden. Laten we beginnen met het Grieks, want dat heeft werkwoordstijden die nog een beetje op de onze lijken: als voorbeeld Johannes ,–, de bruiloft te Kana. Het probleem begint hier in vs. : ‘zegt de moeder van Jezus.’ Hier heeft het Grieks een presens, terwijl de voorafgaan-
bijbelvertalen na de naardense bijbel de inleidende verzen in de aoristus stonden. Johannes doet zélf dus iets met zijn werkwoorden: hij brengt spanning in het verhaal, laat merken dat de handeling nú gaat beginnen. Nu valt dat niet alle bijbelvertalers op, of ze doen er niets mee. Oussoren heeft het ongetwijfeld wel gezien, maar in de opzet van de Naardense Bijbel kán hij het verschil niet meer weergeven, omdat die al in de tegenwoordige tijd staat. Een volgende hobbel ervaar ik in vs. : Er zijn daar zes stenen watervaten opgesteld geweest Hier gebeurt mijns inziens iets vreemds. ‘Zijn opgesteld geweest’ is een heel afstandelijke manier van vertellen. Nu geeft dit vers wel een stukje achtergrondinformatie, maar terwijl we net zo ‘in’ het verhaal zaten, stapt de In Nederlandse bijbelvertalingen heb ik de wisseling verleden-tegenwoordige tijd alleen gevonden bij M.H. van der Zeyde, Het is altijd geweest, het Woord – het Johannes-evangelie. Kampen . In het Duits ligt dit blijkbaar gemakkelijker, zie bijv. Luther en de Elberfelder.
bijbelvertalen na de naardense bijbel verteller hier wel heel ver naar achteren, niet één maar wel drie stappen terug. Waarom? ‘Waren opgesteld’ lijkt mij een veel natuurlijker weergave, dicht bij de tekst, zonder de vertelgang te storen. Hetzelfde geldt in vers waar de tafelmeester ‘niet heeft geweten’ vanwaar de wijn kwam. In het Hebreeuws van het Oude Testament is het vertalen van de werkwoordsvormen nog lastiger. De grammaticale termen ‘perfectum’ en ‘imperfectum’ zijn verlegenheidoplossingen van de westerse grammatica’s, maar de beide hoofdwerkwoordsvormen geven duidelijk eigenlijk geen tijden aan, maar perspectieven: vooruitkijkend, of terugkijkend. Nu valt dat terugblikkend perspectief van het ‘perfectum’ vaak, maar lang niet altijd, samen met een voltooide tijd in het Nederlands: de handeling gaat niet verder, maar er wordt achtergrondinformatie verschaft. Maar het klopt niet altijd. Genesis ,v, Juda en Tamar: Dus zegt Juda: breng haar naar buiten en laat zij worden verbrand! Zij, naar buiten gebracht,
bijbelvertalen na de naardense bijbel zij heeft iemand naar haar schoonvader gezonden om te zeggen: van de man bij wie dit hoort ben ik zwanger!– Hier gaat de vertelling wel degelijk door, en bereikt juist de climax: Tamar staat op het punt verbrand te worden! Die spanning verdwijnt door de afstandelijke voltooide tijd waarbij we ineens weer in de tijd van de verteller terug zijn. Wat de werkwoordsvorm doet, is ons informeren over wat intussen gebeurt. Dat zou je kunnen weergeven door een eenvoudige verleden tijd, of door een voltooid verleden tijd, ‘had ... gezonden’. Wil je deze voltooid tegenwoordige tijd handhaven, dan volstaat invoegen van precies dat woord ‘intussen’ om de lezer in de verhaalstroom te houden. De meeste vertalingen vertalen de vorm hier als deel van de doorlopende verhaallijn. Dat geldt ook voor idiolecte vertalingen als die van André Chouraqui (‘Elle envoie dire’) en de Societas Hebraïca.
bijbelvertalen na de naardense bijbel Dit ene voorbeeld is te weinig om de conclusie te onderbouwen die ik hier toch maar als vermoeden neerzet: het Hebreeuwse werkwoordsysteem is minder één-opéén in het Nederlands over te zetten dan de Naardense Bijbel soms probeert. Soms, niet altijd. In Ex. , zegt God ondanks de perfectum-vorm ‘maar ik weet’ en niet ‘maar ik heb geweten’ – terecht. Het komt mij voor dat bijbelvertalers zichzelf hier meer vrijheid mogen geven, en meer zouden moeten kijken naar het functioneren van werkwoordsvormen in de context.
Retorische effecten Er zouden nog veel meer onderdelen van de bijbelse taal te bespreken zijn. Zo stel je in het Nederlands een vraag, of je vraagt iets. ‘Een vraag vragen’ is een hebraïsme, of we voelen het als een anglicisme (‘to ask a question’). De Naardense Bijbel vertaalt dit idioom dan ook meestal niet, terecht, maar soms ineens wel (Ri. ,, Kon. ,.) Opzet? Of toch een onvolkomenheid in de redactie?
bijbelvertalen na de naardense bijbel Zo zijn er veel vragen te vragen bij vertaalkeuzes, méér dan bij de meeste andere bijbelvertalingen die ik gebruik. Dat heeft iets voor: je blijft geheid wakker bij de Naardense Bijbel, je sukkelt niet weg in al-te-bekende frasen, en je wordt uitgedaagd je af te vragen wat er nu eigenlijk precies bedoeld is. Dat is zeer welkom, en dat is ook het grote pré van deze bijbelvertaling. De vraag is telkens: hoeveel kan het Nederlands nog hebben, en waar schieten de goede bedoelingen hun doel voorbij? Daarbij is één aspect wel af en toe genoemd maar toch wat onderbelicht gebleven: het retorisch effect op de lezer of hoorder. Op zich is iets te zeggen voor een weerbarstige tekst (zie onder), en het is ook niet erg om dicht bij de grondtekst te blijven en details weer te geven waarvan niet meteen de relevantie duidelijk is. Maar het probleem is ten eerste, dat die weerbarstige taal soms informatie in de tekst brengt die er voor de Hebreeuwse lezer van het eerste uur niet in zat. En ten tweede, dat die informatie kan afleiden van de werkelijke zeggingskracht van de tekst.
bijbelvertalen na de naardense bijbel De vroomvogel (zie boven) is daar een voorbeeld van: bij voorlezen zonder voorafgaande waarschuwing leidt zo’n woord in mijn kerkgemeenschap onherroepelijk tot hilariteit, en zo niet, dan zijn de hoorders toch enkele verzen lang afgeleid met de vraag, wát nu toch een vroomvogel mag wezen. Dat effect is naar mijn overtuiging niet beoogd door de schrijver van de tekst: het is een gewoon woord ter aanduiding van een vogel. Als tweede voorbeeld nogmaals Exodus , (zie boven). Dit vers bevat namelijk naast die vreemde ‘lip van de Stroom’ nóg een verrassing, die veel belangrijker is: het traditionele ‘biezen kistje’ is een ‘arkje’ geworden. Hier wordt het verband hoorbaar gemaakt dat er duidelijk is met de ‘ark van Noach’. Dat ‘rijmen’ van beide vaartuigen is uiteraard exegetisch van belang, het wordt nog onderstreept door het bestrijken met pek (vgl. Gen. ,), en de vertaling legt terecht dat verband. De ‘lip’ concurreert nu met de ‘ark’ om de aandacht van de Sinds het nieuwe Hebrew and Aramaic Lexicon (halot) wordt ook weer uitgegaan van een echte etymologische verwantschap van beide woorden (i.t.t. Koehler-Baumgartner, Lexicon).
bijbelvertalen na de naardense bijbel lezer, en ik zou het jammer vinden als de lip het zou winnen. Kort gezegd: als élk woord en élke uitdrukking bijzonder klinken, springt niets er meer bijzonder uit.
Diversiteit Dit alles heeft te maken met iets wat minder grijpbaar is dan woorden of zinsbouw, namelijk de stijl of het koloriet van een vertaling. Oussoren geeft aan, dat hij stijlverschillen tussen de verschillende bijbelboeken niet kan verdisconteren. Dat is wel een offer, want het ‘register’ (neutraal, alledaags, formeel of verheven taalgebruik) is een essentieel element van een tekst, dat in een vertaling mag meeklinken. Maar waarschijnlijk heeft hij gelijk, en ervaart de lezer van de Naardense Bijbel toch allereerst het heel eigenaardige van deze taal, en gaan de onderlinge verschillen tussen en binnen de bijbelboeken daarachter schuil. Wie deze bijbel openslaat, ervaart de taal als bijzonder, en deze bijbel daarom weer echt als Schrift. De vraag of dat wenselijk is, is bij uitstek een theologische
bijbelvertalen na de naardense bijbel vraag. De seculiere Nederlander zal zeggen: nee. De tekst van het Oude of Nieuwe Testament is voor mij een tekst als elke andere. Of ik er iets mee heb, of krijg, dat bepaal ik zelf wel, na lezing. De lezer voor wie de tekst méér is dan zomaar een tekst – en ik reken mezelf daar ook toe – zal blij zijn met een tekst die zich losmaakt van alledaags, vervlakkend taalgebruik. En toch blijft de vraag: is het allemaal bijzonder, is het allemaal apart en verheven? Heeft Luther niet ook zijn gelijk, en moet veel in de bijbel niet ‘gewoon’ gezegd kunnen worden? Landt de bijbeltekst zo werkelijk in de Nederlandse taal, dicht bij de taal van de mensen? Of moet je dat helemaal niet willen, en is het theologisch juist van belang dat een bijbelvertaling ook bijna een aanzet tot taalvernieuwing oplevert, zoals ooit de Statenvertalers deden? Het zijn vragen die ik hier niet wil en kan beantwoorden, maar die mijns inziens de richtingwijzers uitzetten voor toekomstige vertaalpogingen.
bijbelvertalen na de naardense bijbel
Ten slotte: vertaalprincipes Waarom vertalen we de Bijbel eigenlijk? Simpel: omdat de meeste mensen de oorspronkelijke talen niet kennen. De christenheid heeft altijd de stelling hooggehouden dat het kán: de Bijbel weergeven in een andere taal. Misschien is het talenwonder op Pinksteren daar wel een modelverhaal voor: ‘wij horen hen in onze tongen uitspreken / de grote dingen van God!’ Dat is een andere weg dan die van het (orthodoxe) jodendom en de islam, waarbij de kennis van Hebreeuws resp. Arabisch in feite vereist is. Het grote goed van Oussoren’s bijbelvertaling is, dat hij ten volle het problematische van die christelijke opstelling aanvaardt, en alles in het werk stelt om de schade van het vertalen zo veel mogelijk te beperken. En dat niet vanuit een star principe, maar vanuit het intense verlangen de niet-grondtalers te laten delen in al het moois wat te ontdekken valt: ‘Primair wilde ik boven water halen wat je niet ziet wanneer je geen Hebreeuws en Grieks leest.’ Ook details waarvan hij zelf de zin (nog) niet ziet, wil hij overzetten, want ‘Het staat er
bijbelvertalen na de naardense bijbel nooit toevallig’ en waar het even kan wil hij ‘de lezer de mogelijkheid (...) geven om betekenissen te ontdekken die we er nu misschien nog niet inzien.’ Nog één voorbeeld daarvan is dat van de ‘goddelozen.’ De vertaling ‘goddeloos’ voor bijvoorbeeld de rasja – boosdoener, is niet goed, daar is geen discussie over. Het gaat me nu om de argumentatie, waarbij Oussoren aangeeft dat zijn niet-bij-voorbaat-gelovige vrienden de associatie ‘zonder God = verkeerd’ niet meer zouden vatten: ‘Het is niet van deze tijd om ongelovige mensen per definitie te verbinden met kwaadaardigheid.’ Dat kan best zo zijn, maar stel dat het er nu wel zo zou staan? De Naardense bijbel gaat uit van woorden, woordstammen, bijbels taaleigen, en hier komt ineens het begrip ‘connotatie’ en de tijdgebondenheid van uitdrukkingen ter sprake, en wordt de Nieuwe Bijbelvertaling, dynamisch-equivalent, links of rechts in Overigens zijn ook de nbv-vertalers dankzij een actie van dr. Piet van Veldhuizen in een laat stadium nog overtuigd geraakt van de onwenselijkheid van de vertaling ‘goddelozen.’ Zie pagina .
bijbelvertalen na de naardense bijbel gehaald! Voor de duidelijkheid: ik ben daar niet altijd op tegen en in dit geval zelfs sterk vóór, maar met deze redenering zou je op veel meer punten de vertaling moeten aanpassen: moet je dán ook niet toe naar inclusief vertalen (‘broeders en zusters’) omdat het uitsluiten van vrouwen niet meer van deze tijd is? En wat doen we met al het andere tijdgebonden taalgebruik – waarvan er véél in de bijbel is te vinden? De bijbel klinkt in een bepaalde tijd en cultuur. Je vertaalt voor bepaalde mensen, je richt je op een dwarsdoorsnede van je vermoedelijke publiek, en dat zijn tegenwoordig mensen in een sterk geseculariseerde cultuur. Doe je daar iets mee? Mijn ervaring is, dat de Naardense Bijbel dat juist vaak niet doet, maar iets van de lezer verwacht. Die lezer moet er tegen kunnen dat de tekst in eerste instantie vreemd overkomt, en dat ook bekende verhalen onbekend, dus nieuw, gaan klinken. De Naardense Bijbel rekent op flink wat zelfwerkzaamheid van de lezer. Hij laat je ‘onder water’ meekijken naar wat er werkelijk gebeurt in het Hebreeuws of het Grieks, en laat in feite het laatste stukje van het vertaalwerk aan jou, de lezer, over. Dat is met opzet, want zo
bijbelvertalen na de naardense bijbel krijgt die lezer veel meer mee van de oorspronkelijke tekst dan in vertalingen die alles voorkauwen. Alles draait tenslotte om de vraag: hoeveel kun je en mag je aan de lezer overlaten? Heeft die lezer genoeg in huis om de resterende vertaalslag te maken? Dat kon per lezer wel eens sterk verschillen, en daarmee zijn we terug aan het begin: de verschillende doelgroepen. Het is bij de zevende druk inmiddels wel duidelijk dat de Naardense Bijbel een flinke doelgroep gevonden heeft. Hetzelfde geldt, hoe je daar ook over denkt, van de nbv. Mijn hoop is nu echter, dat dit geen eindpunt betekent, maar dat er vertaald zal blijven worden: dat zeker ‘professionals’ – predikanten, priesters en pastoraal werkers – maar ook ‘amateurs’ zich door de beschikbaarheid van vele vertalingen niet laten weerhouden om zich zélf in de grondtekst te blijven verdiepen. Als de Naardense Bijbel daartoe méér aanleiding geeft dan meer gelikte vertalingen – en dat vermoed ik, omdat ze je laat ruiken aan de bijbelse wijze van vertellen – dan is ze nog meer haar plek in het Nederlandse bijbellandschap waard.
bijbelvertalen na de naardense bijbel Toch hoop ik, dat géén andere tekst dan de grondtekst van Oude en Nieuwe Testament ooit ‘gecanoniseerd’ zal worden – zelfs de Naardense Bijbel niet. Joep Dubbink is predikant van de Thomaswijkgemeente te Zeist (pkn) en bijzonder hoogleraar bijbelse theologie voor de Dirk Monshouwerstichting aan de Vrije Universiteit.
Index
A
aanschijn , , , , , , , , , aarde , , , , , , , , , Abraham , , , , Abram , accenten , , , , , , , accenttekens , , actualiteit adam , , , ,
ademhaling , ademhalingstekens adem van God , , akkoordwisseling , alfabetische teksten am , ambiguïteit angst , Angstels , , Angstland , antisemitisch ,
registers antropomorf aoristus , , , , apocriefe boeken , apostolische geloofsbelijdenis Aquila Aramees , , , archaïsch , asebeia atheïsten , , atheoi atnach B
ballingschapsliteratuur Bara Elohiem Barnard, Willem benee Jisraeel , Beresjiet Bijbelgrieks ,
bijbellezers , , , , , , , bijbeltaal , bijbelvertalen , , , bijbelvertaling , , , , , , , , , , bijvoeglijk naamwoord bladspiegel bloed , , , , , bloedrode grond , , Boekencentrum boosdoener , , bozen bron , , Buber , , , ,
registers
canoniek cesuur Chagal-bijbel Chouraqui, André , christenen , , , christos Christus , , , climax , concordant , , , , , concreet , , ,
De Stem van David deuterocanoniek , , deuterocanonieke boeken , Die Bibel in gerechter Sprache doelgroep , , , doeltaal , Duits , , dutzen dynamisch-equivalent , , , , ,
D
E
datering , Davidssterretje , , De Stem uit het Vuur
één dag , , eender , , , , , , , , , , eenheid , ,
C
registers eerste scheppingsdag Eerste Testament , , , , , , eerste vers , Egypte , eigennamen , , , , , , eindtijd , eindtijdverwachting , Elderenbosch emoties , en archei en het geschiedt eretz etymologie , , , G
geconstrueerde taal gelaat ,
gemeenschap , , , , gemeente , , , , , , Genesis , , , , , , , , , , , , , getallen , gewelfschilderingen , gij , , , goddelozen , , , , godsnaam , , , , , Aanwezige Adonaj Altijd Aanwezige Barmhartige , Dominus Eeuwige , , ene , , , , ,
registers , , , , , , Heer , , , , , heer , , heere Jahoe Jahwe , Jehova jhwh , , , Kurios , Levende Wezer Godsvechter , gojiem gregoriaans grondtalen , , , grondtekst , , , , , , Groningse Bijbel Grote Kerk ,
H
hebraïseren , , , , hebraïsme Hebreeuwse Bijbel , , , , , , , , , , , , , , , Hebreeuwse origineel , , , Hebreeuwse Tenach heidenen , , , , Hellenen , , , Hellènes Henochboeken , herhaling hermeneutische inzichten , Hieronymus , , , , hoofdletter ,
registers hoofdstukindeling I
Idelssohn idiolect , , , , , , , , , , idioom , , , imperfectum , , , , in principio inspringen Israël , , , , Israëlieten J
Jakob , , Jehoediem , , Jehonathan Jeremia , Jesaja Jesajahoe
Jewish Music Job Joden joden , , , , , , , , , , Jonathan joods , , , , , , , , , Joudaioi , , , , Judeeërs , , , , K
kai egeneto kerkdiensten , kinderen Israëls , kolometrie Koptisch L
Latijn ,
registers Lectio Divina letterlijk , , , , , , , , levendig vertellen lijfelijkheid , , , , , bek flanken , heupen lip , , , , schouders , zaad , , literatuur , Loest, Erich L’univers de la Bible Luther , , , , , , Lutherse theologen M
Mediterranee ,
meelezers menselijk , messias , , metafoor mitsraim , , Monshouwer, Dirk N
naamsverandering Naarden , Naastenpad, Tom namen , , , , , , , Nedergrieks Nederhebreeuws Nicolaikirche Nieuwe Bijbelvertaling , , , , , , , Nieuwe Testament , , , , , , , , , , , ,
registers nomos O
onberijmd , Oude Testament , , , , , P
panim parafrase parallel , parallismus membrorum Paulus , , , , perfectum , , , poëzie , , , , , , poneiros ponem
presens , , , , psalmen , , , , , , , R
rasja , redacteur regelindeling regellengte religieuze minderheid , Rembrandt Bijbel retorisch effect , roeach , Romeinse bezetting Ronhaar, Albert rood , , , roodbloedig , , ,
registers Rosenzweig , , , Ruler, Van
,
S
samenhang schilderingen , , Schola Davidica schriftlezing schrijfwijze , Sendbrief vom Dolmetschen Septuaginta specialisten sperma standaardbegrippen standaardnamen Statenvertaling , , , stijl , , , , stijlverschillen , stijlvorm
streektalen Strikwerda, Sinie studenten studiebijbels Symachus synagogale canon , synoniem , syntaxis T
tegenwoordige tijd , , , , , , , , , , tekstaccenten , tekstbeeld tekstmarker tekstopbouw Tenakh , Theodotion theologie , , , ,
registers
theologische inzichten Tien Geboden tijdgebonden taalgebruik tijdschriften , Tijn, Maartje van , toekomende tijd , Tora , , , traditie , , , , tsedaka tweede persoon enkelvoud , tweede persoon meervoud , Tweede Testament , , , typografie
verleden tijd , , , , , , , verschillende bijbelvertalingen , versindeling vertaalkeuze vertaalprincipes verteltijd , Vlieger, Jan de , volk , , , , volkstaal voltooide tijd , voltooid verleden tijd , voordracht , voorleesbijbel vroomvogel , Vulgata , , ,
V
Waaijman, Kees weerbarstige taal
W
Veluwse Bijbel
registers werkvertaling werkwoordstijden werkwoordsvormen , , , , wervelend , , wet , , , Willibrordbijbel , woord(stam)herhalingen , woordstammen , , , , , , woordvolgorde , ,
Z
zaad zaaizaad Zaanse Bijbel zangaccenten zelfstandig naamwoord zera zinsbouw , zonen Israëls