Ons kenmerk GB/DE/14.092 (bij correspondentie vermelden) Onderwerp Beslissing op bezwaarschrift van E tegen het besluit van CFV van 15 oktober 2013, inhoudende een bijdragelieffing voor saneringssteun 2013 .
Baarn, 24 februari 2014
o
25 november 2013 ontving het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) het pro forma bezwaarschrift van tegen de besluiten van CFV van 15 oktober 2013. Op 9 december 2013 ontving CFV de gronden van het bezwaar. De bestreden besluiten betreffen de vaststelling van de bijdrageheffing voor de saneringssteun 2013.
CFV heeft in reactie op uw bezwaarschrift de commissie bezwaarschriften ingeschakeld. Deze commissie heeft op 20 januari jI. een hoorzitting gehouden, waar u uw bezwaren naderter zake heeft toegelicht, alsook het verweer van CFV is gegeven. Het verslag van deze hoorzitting is toegevoegd aan deze brief. Bezwaren De bezwaargronden zijn dat het saneringsbesluit Vestia in strijd is met het Europees recht, nationaalrechtelijke bepalingen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De bezwaargrond dat er sprake is van strijd met het Europees recht houdt in dat de saneringssteun aan Vestia verboden staatssteun is. Staatssteun mag alleen ten goede komen aan Daeb-activiteiten en het beëindigen van de derivatenactiviteiten is geen Daeb-activiteit. Verder is het bezwaar dat de aan Vestia verleende steun in omvang ver uitgaat boven de daadwerkelijke kosten voor het dekken van de uitvoering van Daeb-activiteiten en er daardoor sprake is van overcompensatie. De bezwaargrond dat de saneringssteun aan Vestia in strijd is met nationaalrechtelijke bepalingen houdt in dat de saneringssteun is uitgekeerd aan een toegelaten instelling ten aanzien van activiteiten die niet behoren tot het gebied van de volkshuisvesting. Hierdoor is er sprake van strijd met artikel 70 van de Woningwet dat bepaalt dat toegelaten instellingen zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en niet beogen uitkeringen te doen, anders dan in het belang van de volkshuisvesting. In artikel 11 van het Bbsh is nader gespecificeerd wat het gebied van de volkshuisvesting omvat. Ook is betoogd dat het volkshuisvestelijk belang overigens onvoldoende is gewaarborgd, omdat bij de aanvraag van saneringssteun er geen saneringsplan dat door CFV is goedgekeurd, is overgelegd. Verder is betoogd dat het saneringsbesluit Vestia niet getuigt van een evenredige belangenafweging en van een daadkrachtige motivering, vanwege het ontbreken van deugdelijke waarborgen dat de aan Vestia verleende steun doelmatig zal worden ingezet. Ten slotte is betoogd dat de bij de bestreden besluiten geheven bedragen disproportioneel zijn, omdat bijna het gehele bedrag aan saneringssteun in de bestreden besluiten wordt geheven en er dus wordt afgeweken van de bijlage bij het saneringsbesluit Ve5tia.
VervoI brief GB/OF /14.092. d.d. 24 februari 2014
-
2
Advies commissie bezwaarschriften Naar aanleiding van cle gewisselde stukken alsook het besprokene ter zitting heeft de commissie bezwaarschriften op 14 februari jl. een advies vastgesteld. Het advies van de commissie is eveneens bijgevoegd.
De commissie overweegt kortweg dat het afsluiten van derivatencontracten kan worden aangemerkt als een Daeb-activiteit in de zin van artikel 2 van de tijdelijke regeling, zij het met een ruime interpretatie van dit artikel. De commissie overweegt daarbij dat Vestia bepaalde derivatencontracten, gericht op rente-optimalisatie, heeft afgesloten die niet tot de normale bedrijfsvoering behoren. Het oplossen van de problemen die daaruit voortvloeiden, behoort wel tot het volkshuisvestelijk belang. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat het volkshuisvestelijke belang van het voortbestaan van Vestia groot is, zeker nu het de grootste corporatie betreft die ons volkshuisvestelijk systeem kent. De commissie concludeert derhalve dat de saneningssteun aan Vestia niet in strijd is verleend met het Europees recht. Verder is de commissie van mening dat CFV de saneningssteun niet heeft verleend in strijd is met de Woningwet en de daarop gebaseerde regelingen, omdat de saneringssteun is verleend in het belang van de volkshuisvesting. De commissie overweegt verder dat de minister het mogelijk heeft gemaakt om de hoogte van de bijdrageheffingen te verhogen van 1% naar 5%. Dit maakt het mogelijk dat CFV in een ander betalingsritme dan aangehecht aan het saneningsbesluit, de saneringsheffing kan opleggen. Hiermee kan een aanzienlijk rentevoordeel worden verkregen. Ten slotte overweegt de commissie dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 6 februari 2013 (nummer 201107906/1/A2) heeft bepaald dat de betalende corporaties hun staatssteunrechtelijke bezwaren tegen de heffingsbesluiten moeten kunnen voonleggen aan de rechter, hetgeen in casu ook is gebeurd. De commissie overweegt dat het bestaan van een dwingend bestemmingsverband tussen de heffingsbesluiten en de saneningssteunbesluiten niet betekent dat bezwaarde de rechtmatigheid van het saneringsbesluit aan de orde kan stellen, maar slechts dat bezwaarde de staatsteunrechtelijke argumenten moet kunnen voorleggen aan de rechter. De commissie gaat niet in op de gronden dat het saneringsbesluit in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat de commissie van mening is dat bezwaarde geen rechtstreeks belanghebbende is bij het saneringsbesluit Vestia. Gezien het vorenstaande is de commissie van mening dat de bezwaren niet opgaan, zodat zij concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Bestuurlijke afweging De overwegingen zoals door de commissie in het advies zijn genoemd, in reactie op de opgeworpen bezwaren, komen in het bestuur van CFV begrijpelijk voor. Besluit Het bestuur van CFV besluit dat de bezwaren van .genicht tegen de besluiten van 15 oktober 2013, geen doel treffen. Voor de moEring verwijst het bestuur van CFV naar de overwegingen in het advies van de commissie en neemt die over als de Zijne. —
Kostenvergoeding
In het bezwaarschrift verzoekt vergoeding van de kosten, verbonden aan de bezwaarprocedure. De commissie adviseert tot afwijzing van vergoeding van de proceskosten. Het bestuur van CFV neemt dit advies over en wijst het verzoek tot vergoeding van de proceskosten af. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke g oet, Cetraal Fonds V lkshuisvesting
1
J
Me u 9 wprof.d J. Voorzitte
Rechtsgangverwijzing Indien u het met deze beslissing op bezwaar niet eens bent, staat u op grond van art. 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid open om hiertegen binnen zes weken ria dagtekening van dit besluit beroep in te stellen hij de Rechtbank (sector bestuur) in uw arrondissement. Het beroep heeft geen schorsende werking. Bijlagen: 2x
-
Verslag van de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften op 20 januari 2014, inzake het bezwaarschrifi van tegen het besluit van het Centraal Fonds Volkshuisvesting van 15 oktober 2013, inhoudende een bijdrageheffing voor saneringssteun 2013. -
Aanwezig:
Corn missie: mw. mr. CE. Polak, voorzitter mw. mr. J. Hof land mw. mr. M. Maijer, secretaris
Namens het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV): mw. drs. G.M. Bruin mw. dr. E.M. Peeters De voorzitter opent de zitting en stelt de aanwezigen aan elkaar voor. Zij zegt dat de commissie niet volledig is, omdat het derde commissielid zich wegens dringende persoonlijke redenen heeft moeten excuseren. Zij zegt dat volgens het Bestuursreglement van CFV de hoorzitting kan worden gehouden met twee commissieleden, maar dat het derde lid wel mee zal adviseren. Zij zet uiteen welke procedure wordt gevolgd voor de behandeling van het bezwaarschrift. De voorzitter geeft vervolgens bezwaarde het woord om toelichting te geven op het ingediende bezwaarschrift. Bezwaarde zegt dat hij zijn bezwaarschrift kort zal toelichten. Hij stelt voor om in eerste instantie het woord te geven aan verweerder. Mw. Peeters zegt dat alle bezwaargronden in feite het steunbesluit Vestia betreffen. Zij zegt dat het bestaan van een dwingend bestemmingsverband tussen de heftingsbesluiten en de steunbesluiten slechts betekent dat de betalende corporaties hun staatssteunrechtelijke bezwaren moeten kunnen voorleggen aan de rechter. Wat betreft deze bezwaren zegt zij dat de toekenning van saneringssteun ter beëindiging van de derivatenporlefeuille kan worden beschouwd als steun in het belang van DAEB-taken en derhalve geen verboden staatssteun oplevert. Zij zegt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de taken van corporaties en de instrumenten die corporaties hebben ten behoeve van die taken. Eén van de instrumenten die corporaties hebben is het afsluiten van derivatencontracten ten behoeve van de DAEB-taken. Mw. Peeters zegt dat bij Vestia het volkshuisvestelijke belang des te meer geldt vanwege de omvang van Vestia. Verder zegt zij dat de saneringssteun voor Vestia niet in strijd is met de Woningwet, omdat de steuntoekenning aan Vestia is gericht op het belang van de volkshuisvesting. Ten slotte stelt zij dat de overige argumenten van bezwaarde, te weten strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ingaan op de vraag of de steuntoekenning aan Vestia rechtmatig is geweest. Blijkens jurisprudentie kunnen tegen het steunbesluit alleen staatssteunrechtelijke bezwaren worden aangevoerd. Mw. Peeters zegt dat in de bezwaarfase ook een doelmatigheidsoverweging moet plaatsvinden. Daarom gaat ze in op de overige argumenten van bezwaarde. Zij concludeert dat het steunbesluit Vestia niet in strijd is met algemene 1
beginselen van behoorlijk bestuur. Zij zegt dat het steunbesluit Vestia zorgvuldig is genomen. CFV heeft de keuze gemaakt om de derivatencontracten af te kopen. Indien CFV dit niet zou hebben gedaan, zou de schade nog groter kunnen zijn geweest. Wat betreft de rechtmatigheid van de heffing, zegt mw. Peeters dat de heffing overeenkomstig de wettelijke procedures heeft plaatsgevonden. In 2012 is de heffingsmogelijkheid verruimd van 1% naar 5%. Op basis daarvan heeft CFV een deel van de leningen vervroegd afgelost, omdat daarmee de financiële last op het saneringsfonds minder wordt. Mw. Bruin bevestigt dat CFV heeft besloten een deel van de leningen vervroegd af te lossen, omdat dat rentelast scheelt. De voorzitter vraagt aan bezwaarde om hierop te reageren. Bezwaarde zegt dat hij wil ingaan op twee punten. Ten eerste hebben corporaties moeite met de redenering dat naar het doel van de saneringssteun moet worden gekeken en niet naar de aanleiding voor de steun. Met deze redenering wordt de reden waarom de steun wordt betaald, weggedacht. Bovendien wordt met deze redenering de staatssteundiscussie heel erg opgerekt. Corporaties moeten een scheiding gaan aanbrengen tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten. De voorzitter vraagt aan bezwaarde of hij een onderscheid kan maken tussen het doel en de aanleiding voor de steun. Bezwaarde zegt dat dit niet moet worden gescheiden. Mw. Hofland vraagt of de DAEB en niet-DAEB wel kan worden onderscheiden. Bezwaarde zegt dat er momenteel een vermenging is van de DAEB en niet-DAEB activiteiten. Hij zegt dat het niet helder is naar welke activiteiten steun van de overheid gaat (DAEB of niet-DAEB). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 november 2011 inzake de bijdrageheffingen voor projectsteun in rechtsoverweging 2.9.3.2 bepaald dat uiteindelijk moet kunnen worden aangetoond dat het geld wordt besteed aan volkshuisvestelijke taken. Hiertoe heeft CFV in de subsidiebesluiten onder meer de verplichting opgelegd dat de eindafrekening tevens bestaat uit een verslag waarin wordt verantwoord dat de besteding van de subsidie voldoet aan de gestelde kaders in de EC Beschikking. In die uitspraak gold een wezenlijk ander kader dan nu het geval is. Bij de bijdrageheffingen voor projectsteun was er een toetsingskader. Nu ontbreekt een dergelijk toetsingskader. Bezwaarde zegt dat hij ten tweede wil ingaan op de stelling van CFV dat in deze procedure een deel van de bezwaren is gericht tegen het steunbesluit en dat tegen het steunbesluit alleen staatssteunargumenten kunnen worden ingebracht. Hij zegt dat uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 6 februari 2013 blijkt dat er een aantal relevante schakels zitten tussen de steunbesluiten en de heffingsbesluiten. Zijn argument is dat in de gegeven omstandigheden CFV geen reden had om in dit geval te besluiten de heffingen op te leggen. CFV had vanwege de ‘relevante schakels’ moeten bepalen of ze de heffing daadwerkelijk zouden opleggen. In dat kader moeten zijn bezwaren worden beoordeeld. Mw. Hofland zegt dat Vestia een systeemcorporatie wordt genoemd. Zij vraagt aan CFV wat daarmee wordt bedoeld en waarin een systeemcorporatie zich onderscheidt van een gewone corporatie. Mw. Bruin zegt dat er corporaties zijn die de zekerheidsstructuur van het corporatiestelsel onderuit kunnen halen. 2
Mw. Peeters zegt dat er juridisch geen onderscheid is tussen een systeemcorporatie en een gewone corporatie. Mw. Hofland zegt dat CFV feitelijk wel een verschil maakt tussen een systeemcorporatie en een gewone corporatie. Zij vraagt of er wel een verschil moet worden gemaakt tussen een systeemcorporatie en een gewone corporatie en wat de juridische verschillen zijn. Mw. Peeters zegt dat er juridisch geen verschil is. Beide corporaties zijn toegelaten instellingen op grond van de Woningwet. Het onderscheid wordt gemaakt om aan te geven dat er verschil bestaat in de belangen die gemoeid zijn met de corporaties. De voorzitter vraagt of het klopt dat CFV het volkshuisvestelijk belang anders invult als het gaat om een systeemcorporatie. Mw. Peeters zegt dat CFV het volkshuisvestelijk belang niet anders invult bij een systeemcorporatie. Zij zegt dat het gaat om het belang van het vertrouwen van de financiers in het zekerheidsstelsel. Die belangen komen in gevaar als een systeemcorporatie omvalt. Mw. Hofland vraagt of de staat verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat een systeemcorporatie niet omvalt, net als in de bankensector. Mw. Bruin zegt dat het zekerheidsstelsel voor corporaties reeds in 1984 in werking is getreden. De corporaties hebben veel voordelen van het zekerheidsstelsel. Het zekerheidsstelsel brengt echter ook met zich dat corporaties via een saneringsheffing moeten bijdragen aan saneringssteun. Verder zegt zij dat Vestia de derivatenproducten heeft gekocht in een tijd dat er nog geen eend uidige regelgeving was omtrent derivaten. Er was weinig geregeld over welke financiële producten corporaties mochten aanwenden ten behoeve van hun volkshuisvestelijke activiteiten. Zij zegt dat derivatenproducten daarom niet per definitie niet-DAEB activiteiten zijn. Mw. Hofland vraagt aan CFV of het klopt dat volgens CFV er dus geen sprake is van overcompensatie met betrekking tot de steun van CFV aan Vestia voor het afkopen van nutteloze swaps die niet in het belang van de volkshuisvesting zijn afgesloten. Mw. Bruin zegt dat pas met ingang van de Beleidsregels derivaten d.d. 1 oktober 2012 is gedefinieerd welke derivatenproducten zijn toegestaan en welke niet. Mw. Hofland vraagt aan bezwaarde of hij de brief van CFV van 20 augustus 2012 aan de corporaties kent. Bezwaarde zegt dat hij de brief van CFV van 20 augustus 2012 kent. Hij zegt dat als de brief wordt ontleed, dat er dan niet veel meer in staat dan dat Vestia een systeemcorporatie is en dat zonder steun aan Vestia de zekerheidsstructuur zou omvallen. Hij zegt dat de motivering voor die stelling ontbreekt. Hij zegt verder dat als de 80.000 woningen van Vestia elk op € 80.000 zouden worden gewaardeerd, de zaak ook op een andere manier had kunnen worden opgelost. Mw. Hofland vraagt aan CFV of over dat soort oplossingen is nagedacht.
Mw. Bruin zegt dat snel moest worden gehandeld om de derivatenportefeuille van Vestia te sluiten. Het is onmogelijk om 80.000 woningen te verkopen in 1 of 2 maanden. Bovendien is er tot op heden nog geen enkel initiatief uit de sector gekomen om in deze omvang woningen te kopen of anderszins bij te dragen.
3
Mw. Peeters zegt dat CFV in de tweede fase van sanering bezig is met de verkoop van woningen van Vestia en dat dat uiterst moeizaam verloopt. De voorzitter vraagt aan CFV of de sanering volgens plan verloopt. Mw. Bruin zegt dat de verkoop van woningen aan andere corporaties zeer langzaam en moeizaam verloopt. Ten tijde van het nemen van het saneringsbesluit Vestia was de grootschalige verkoop van woningen geen optie. Mw. Hofland vraagt of CFV daarbij ook gebonden was aan de uitgangspunten van de minister. Dit staat in de brief van CFV van 20 augustus 2012. Mw. Bruin zegt dat CFV het casino heeft gesloten. Op dat moment kon CFV niet voorzien of de rente zou stijgen of dalen. Op enig moment moest CFV, met de beschikbare gegevens op dat moment, een besluit nemen. De voorzitter vraagt of CFV in retrospectief een verstandig besluit heeft genomen. Mw. Bruin zegt dat ten tijde van het nemen van het saneringsbesluit de rente dagelijks daalde. Mw. Peeters zegt dat als CFV het saneringsbesluit niet zou hebben genomen niet uitgesloten zou zijn geweest dat in de bestaande zekerheidsstructuur het vermogen van WSW als tweede ring zou moeten worden aangesproken en eventueel de derde ring van zekerheid, die van het Rijk en gemeenten als achtervang. De voorzitter zegt dat CFV een beslissing op bezwaar op 18 oktober 2013 heeft genomen inzake een bezwaarschrift dat was ingediend tegen het saneringsbesluit Vestia. Zij vraagt of die zaak gezag van gewijsde heeft gekregen. Mw. Peeters antwoordt dat dit zo is. Er is geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De voorzitter zegt dat de rechtmatigheid van de staatssteun op een ander moment aan de orde moet worden gesteld. Mw. Peeters zegt dat uit de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 6 februari 2013 en 2 november 2011 blijkt dat voor de toetsing van het steunbesluit een corporatie belanghebbende moet zijn in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Mw. Hofland vraagt wie belanghebbenden zouden kunnen zijn bij het steunbesluit. Mw. Peeters zegt dat bijvoorbeeld corporaties die werkzaam zijn in hetzelfde verzorgingsgebied belanghebbenden kunnen zijn, vanwege hun concurrentiepositie.
De voorzitter zegt dat CFV voor dit jaar ook een saneringsheffing voorziet. Zij vraagt aan CFV of die weet hoe hoog de heffing zal worden. Mw. Bruin zegt dat CFV een saneringsheffing oplegt om het saneringsfonds te vullen. Dit jaar zal CFV enige buffer hebben indien er geen tussentijdse steunbesluiten worden genomen. De voorzitter vraagt of het klopt dat er voor 2014 dus een heffing is voorzien en dat het nog onzeker is of CFV in 2015 een heffing zal opleggen.
4
Mw. Bruin antwoordt dat dit klopt. De voorzitter vraagt aan bezwaarde of hij wil repliceren. Bezwaarde zegt dat de corporaties het gevoel hebben dat CFV maar in één dat CFV oplossingsrichting heeft gedacht. De corporaties vinden dat het argument van CFV CFV had d is. dighei omstan en geroep snel moest optreden een door haarzelf zelf in het leven een deel van estaan voortb laten ook voor een andere oplossing kunnen kiezen, zoals het met n om gegeve tijd dit had n, van de derivatenportefeuiUe. Indien CFV hiervoor had gekoze 20 van CFV van brief de in de andere corporaties in gesprek te gaan. De argumentatie augustus 2012 blijft onduidelijk.
atie is, Bezwaarde vraagt verder aan CFV of het feit dat een corporatie een systeemcorpor er geen waarom vraagt atie. Hij iets betekent voor het toezicht dat CFV houdt op deze corpor tot de ing betrekk met arde bezwa toezicht werd gehouden op derivaten. Ten slotte benadrukt te relevan de ge vanwe CFV, rechtmatigheidsbezwaren tegen het saneringsbesluit Vestia, dat iten sbeslu de heffing t besloo schakels, nog afwegingsruimte had voor het moment dat CFV op te leggen. van Bezwaarde vraagt vervolgens of er behoefte bestaat bij de commissie om machtigingen de verschillende bezwaarden te krijgen. De voorzitter zegt dat de commissie het niet perse noodzakelijk acht dat hij machtigingen overlegt van de 7 woningcorporatie namens wie hij optreedt. esluit Mw. Peeters zegt ten eerste dat ze zich afvraagt wat niet-DAEB is inzake het steunb vraagt tweede Ten Vestia. De sanering Vestia vindt uitsluitend plaats voor DAEB-activiteiten. gedaan hebben raties mw. Peeters wat voor concrete voorstellen de bezwaarde woningcorpo voor de sanering Vestia, behalve het maken van bezwaar tegen het steunbesluit. en van Mw. Bruin gaat in op de vraag waarom er geen toezicht werd gehouden op de derivat de van Vestia. Zij verwijst naar de lopende zaken bij de Accountantskamer: op basis efeuille jaarrekeningen van Vestia had CFV geen inzicht kunnen hebben in de derivatenport het met bezig van Vestia. In de jaarrekening 2010 had CFVweI iets kunnen zien. CFV was Bruin onderzoek naar derivaten toen de bom barstte in september 2011. Verder zegt mw. re dat CFV risicogericht toezicht is gaan uitoefenen. Dit betekent dat CFV toeziet op meerde velden. Zij zegt dat het wel een feit blijft dat toezicht niet alles ken voorzien.
Mw. Hofland vraagt aan bezwaarde of de corporaties die hij vertegenwoordigt een beroep hebben gedaan op kwijtschelding. kt en niet Bezwaarde zegt dat de corporaties om principiële redenen bezwaar hebben gemaa omdat ze de heffing niet kunnen betalen.
De voorzitter zegt dat de commissie één advies zal uitbrengen dat geldt voor de 7 zijn. afzonderhjke bezwaarschriften, aangezien de ingediende bezwaarschriften gelijkluidend de zitting. sluit en toelichting en komst Zij bedankt de aanwezigen voor hun Baam, 14 februari 2014
mw. mr. C.E. Polak vice-voorzitter
mw. mr. M. Maijer secretaris
Advies van de commissie bezwaarschriften d.d. 14 februari 2014 inzake het bezwaarschrift van did. 25 november 2013, met gronden aangevuld op 9 december 2013, tegen het besluit van het Centraal Fonds Volkshuisvesting van 15 oktober 2013, inhoudende een bijdrageheffing voor saneringssteun 2013e 1. Procesverloop
Bij besluiten van 15 oktober 2013 heeft CFV een bijdrageheffing voor de saneringssteun 2013 opgelegd aan aan 1 Len bedrage van tenbedragevan€ tenbedragevan aan aan aan 1 ten bedrage vari_ tenbedragevan ,aan_ ._I1T ten bedrage van en aan I ten bedrage van -
—
-
-
—
Op 25 november 2013 hebben bovenstaande corporaties (gemachtigden: •hierna tezamen te noemen: bezwaarde) tegen de besluiten tot bijdrageheffingen pro forma bezwaar gemaakt. In reactie hierop heeft CFV aan bezwaarde een termijn van twee weken gegeven voor het aanvullen van de gronden van bezwaar. Op 10 december 2013 heeft CFV de gronden van bezwaar ontvangen. Namens CFV is een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft de commissie op 20 januari 2014 een hoorzitting gehouden, waarvan een verslag is gemaakt, dat als bijlage bij dit advies is gevoegd. Op die hoorzitting zijn de gemachtigden van bezwaarde en vertegenwoordigers van CFV gehoord. 2. Bezwaargronden Bezwaarde stelt dat de saneringssteun aan Vestia verboden staatssteun is, omdat het beëindigen van de derivatencontracten niet een DAEB-activiteit is. In artikel 2 van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvestingstaan van 3 november 2010 (hierna te noemen: Tijdelijke regeling DAEB) staan de DAEB-activiteiten omschreven. Bezwaarde stelt dat de activiteiten waarvoor saneringssteun is verleend, de beëindiging van de derivatencontracten, niet staan in artikel 2 van de Tijdelijke regeling. Verder stelt bezwaarde dat in de DAEB-beschikking van de Commissie van 28 november 2005 (2005/842/EG) is bepaald dat het compensatiebedrag niet hoger mag zijn dan wat nodig is om de kosten van de uitvoering van openbare-dienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken. De compensatie moet daarbij daadwerkelijk worden gebruikt voor het beheer van de desbetreffende dienst van algemeen economisch belang. Bezwaarde stelt dat de aan Vestia verleende steun in omvang ver uitgaat boven de daadwerkelijke kosten voor het dekken van de uitvoering van DAEB-activiteiten. Hij stelt dat de saneringssteun is verleend voor de afwikkeling van een derivatenportefeuille die een bruto nominale waarde vertegenwoordigde die de daadwerkelijke leningenportefeuille met 300% overtrof. Bezwaarde stelt dat daarmee, indien al sprake zou zijn geweest van saneringssteun in overeenstemming met Europese staatssteun regelgeving, sprake is van overcompensatie. Bezwaarde is van mening dat, in het verlengde van de bezwaargrond dat de saneringssteun in strijd is met Europees recht, het verlenen van saneringssteun aan Vestia ook in strijd is met nationaalrechtelijke bepalingen en rechtsbeginselen. Hij stelt dat de saneringssteun aan Vestia in strijd is met artikel 71a, lid 1, onderdeel a, van de Woningwet, waarin staat dat saneringssteun wordt verleend aan toegelaten instellingen. Blijkens artikel 70 van de Woningwet zijn toegelaten instellingen stichtingen of verenigingen “die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en niet beogen uitkeringen te doen anders dan in het belang van
2 de volkshuisvesting’. Hij voert aan dat in artikel 11, tweede lid, van het Besluit beheer sociale volkshuisvesting (hierna te noemen: Bbsh) nader is gespecificeerd wat het gebied van de volkshuisvesting omvat. Blijkens de nota van toelichting bij het Bbsh zijn werkzaamheden die niet in de artikelen 11, tweede lid, van het Bbsh zijn genoemd, in het wettelijk systeem noch aan toegelaten instellingen noch aan hun verbindingen toegestaan. Bezwaarde concludeert dat de saneringssteun aan Vestia in strijd is met nationaalrechtelijke regelgeving, omdat de subsidie is uitgekeerd aan een toegelaten instelling ten aanzien van activiteiten die niet behoren tot het “gebied van de volkshuisvesting”. Bezwaarde stelt dat CFV heeft besloten de aan Vestia uitgekeerde en nog uit te keren saneringssteun volledig ten laste te brengen van de andere woningcorporaties en vraagt zich af of de derivatenportefeuille niet had kunnen worden afgewikkeld op een wijze die financieel minder bezwarend zou zijn geweest voor het volkshuisvestelijk sy5teem. Ten slotte stelt bezwaarde dat het saneringsbesluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb), omdat het saneringsbesluit niet getuigt van een zorgvuldige voorbereiding, een evenredige belangenafweging en/of een daadkrachtige motivering. Bezwaarde is van mening dat alternatieven niet zijn afgewogen, zoals het verkopen van een gedeelte van de woningen van Vestia aan (private) partijen of (een gedeelte van) de woningportefeuille van Vestia als onderpand te gebruiken. Bezwaarde voert aan dat ook niet blijkt dat CFV zich in de complexe derivatenmaterie heeft laten bijstaan door deskundig advies op dit gebied. Bezwaarde onderbouwt dit verder met de stelling dat bij de afwikkeling van Vestia’s derivatenportefeulile geen onderscheid is gemaakt tussen derivaten die een daadwerkelijk doel van afdekking van risico’s hadden en speculatieve derivaten. Verder stelt bezwaarde dat het volkshuisvestelijk belang ook overigens onvoldoende is gewaarborgd, omdat bij de aanvraag om saneringssteun geen (door CFV) goedgekeurd saneringsplan is overgelegd. Bezwaarde zegt dat zowel het oorspronkelijke verbeterplan van Vestia van 16 maart 2012 als het aangepaste verbeterplan van 6 september 2012 blijkbaar niet voldoen aan de eisen die daaraan in de Beleidsregels 2012 van CFV worden gesteld. Daarmee is onvoldoende gewaarborgd dat de saneringssteun voor Vestia op de vanuit volkshuisvestelijk perspectief— gewenste wijze is/wordt ingezet. Bezwaarde stelt dat het ontbreken van deugdelijke waarborgen dat de aan Vestia verleende steun doelmatig zal worden ingezet de vraag oproept of CFV in redelijkheid kan besluiten de daarmee gemoeide kosten (volledig) ten laste te brengen van de andere corporaties. Hiermee worden de facto immers financiële middelen aan het corporatiestelsel onttrokken die uiteindelijk niet ten goede komen aan het volkshuisvestelijk belang. Bezwaarde stelt dat het bestreden besluit in dit opzicht ook niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging (artikel 3:4 Awb) en evenmin van een daadkrachtige motivering (artikel 3:46 Awb). Ten slotte stelt bezwaarde dat het bij bestreden besluit geheven bedrag disproportioneel is, omdat nagenoeg het gehele bedrag aan saneringssteun in het nu voorliggende bestreden besluit wordt geheven, terwijl de bijlage bij het saneringsbesluit aangeeft welke bedragen in welke jaren aan Vestia worden betaald. Gelden die pas over enkele jaren zijn vereist voor betaling aan Vestia zijn reeds nu geheven. Bezwaarde stelt dat het besluit in dit opzicht getuigt van overcompensatie en in strijd is met de Woningwet, het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting en het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4 Awb). Bezwaarde verzoekt vergoeding van de kosten, verbonden aan de bezwaarprocedure. —
Op de hoorzitting heeft bezwaarde nog toegelicht dat zijn bezwaren tegen het saneringsbesluit zien op de ‘schakel’ die bestond voordat CFV daadwerkelijk heeft besloten om de heffing op te leggen.
3. Verweer CR1 CR1 stelt dat de aanwending van saneringssteun voor Vestia wel degelijk in het belang van de volkshuisvesting en ter behartiging van DAEB-activiteiten is. De financiële positie van Vestia was (en is) zodanig slecht, dat saneringssteun noodzakelijk is om te kunnen waarborgen dat de DAEB-taken van de corporatie verricht kunnen blijven worden. Een faillissement van de corporatie zou het
3 beheer van de ca, 80.000 sociale (huur)woningen van Vestia (en daarmee de huisvesting van de bewoners) in gevaar hebben gebracht. Daarnaast zou, vanwege het karakter van Vestia als systeemcorporatie, een eventueel faillissement de gehele zekerheidsstructuur onderuit kunnen halen, waarmee de DAEB-taken van âlle corporaties ernstig benadeeld zouden worden. Ter toelichting stelt CFV het volgende: vanwege de AA+ status van corporaties ontvangen zij (dus ook bezwaarmaker) een korting van ca. 0,7% op de rentetarieven bij geldleningen. Die AA+ status is gebaseerd op het zekerheidsstelsel, waarin de WSW-borging (en de rijksachtervang daarbij) een belangrijke rol speelt, maar ook de zekerheid dat een corporatie niet failliet kan gaan vanwege de sanering door CFV als ‘vangnet’. Zou in de praktijk blijken bijvoorbeeld door het failliet gaan van Vestia dat dit geen echte zekerheid is en corporaties, net als andere ondernemingen, failliet kunnen gaan, dan is de AA+ status en het daaraan gekoppelde financieringsvoordeel (sectorbreed ca. C 616 miljoen per jaar) snel afgeschaft. In dat geval wordt ook discutabel of de 8NG en de Waterschapsbank (die nu circa 86% van de aan corporaties verstrekte leningen financieren) deze functie nog kunnen blijven vervullen en dan zijn de corporaties aangewezen op de commerciële banken. CFV stelt dat met deze constructie rondom sanering dus een zeer wezenlijk volkshuisvestelijk belang is gemoeid. —
-
Daarmee betoogt CFV dat de steuntoekenning wel degelijk een DAEB-belang dient. Wat betreft de verenigbaarheid met Europees recht concludeert de Europese Commissie in paragraaf 72 van de EC Beschikking (2005/842/EG), dat de steun (w.o. de staatssteunvoorziening in de vorm van subsidie van CFV) die gericht is op het belang van de volkshuisvesting, verenigbaar is met artikel 106 (lid 2) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna te noemen: VWEU). In paragraaf 41 van de EC Beschikking wordt omschreven wat de reikwijdte van DAEB is en waarvoor staatssteun mag worden aangewend. Bezwaarmaker betoogt dat steun ten behoeve van het afkopen van derivatencontracten hierin niet wordt genoemd en daardoor ongeoorloofd zou zijn. Dit is een onjuiste redenering volgens CFV; in paragraaf 41 wordt omschreven wat tot het speelveld van corporaties behoort, oftewel, welke taken als DAEB-diensten kwalificeren en staatssteun kunnen rechtvaardigen. Het bevat geen (limitatieve) opsomming van instrumenten die corporaties wel en niet mogen inzetten om die taken uit te voeren. Zo wordt in de Tijdelijke regeling ook gesproken over maatregelen die de DAEB-taak ten goede komen, daarmee ruimte latend te bepalen voor de invulling van de wijze waarop. Ook nu is het corporaties toegestaan derivaten te hebben, zij het onder waarborgen ter beheersing van risico’s. Zoals hierboven reeds aangegeven, heeft CFV de verstrekking van saneringssteun om de afbouw van de extreme derivatenlasten te realiseren noodzakelijk geoordeeld ten behoeve van het volkshuisvestelijk belang, of meer specifiek, in het belang van de DAEB-taak. Verder stelt CFV dat in artikel 71a Woningwet aan CR/ de bevoegdheid wordt toegekend om saneringssteun te ver5trekken “aan toegelaten instellingen (...) die niet beschikken over de noodzakelijk te achten financiële middelen”. Dat was in 2012 bij Vestia het geval en dus was saneringssteun geboden. CFV is van mening dat een onderscheid tussen het doel van de steun en de concrete aanwending van de steun gemaakt moet worden: zowel de Woningwet, als de beleidsregels van CFV alsook de Tijdelijke regeling stellen als norm dat de aanwending van de steun zodanig dient te zijn dat deze “ten goede komt” aan DAEB-taken. Dit impliceert — zo staat het ook in de beleidsregels dat in beginsel geen sprake is van subsidiëring van het niet-DAEB-deel van de corporatie, maar een dergelijk onderscheid is bij sanering moeilijk te maken omdat dit in feite bedrijfssteun is. Waar het om gaat is of de steun uiteindelijk noodzakelijk is voor de DAEB—taken. Zoals hierboven aangegeven, is dat bij Vestia zonder twijfel het geval. Dit neemt overigens niet weg dat de omstandigheden rondom de sanering van Vestia zeer uitzonderlijke zijn. Die uitzonderlijkheid zit in de enorme omvang van de benodigde steun, alsook in de situatie dat de steun in de eerste fase van de sanering van Vestia wordt aangewend voor de afbouw van de derivatenportefeuille, een portefeuille die niet in een normale bedrijfsvoering van een corporatie behoort. Daar zijn we het -
4 over eens, is ook de mening van CFV. Dat neemt niet weg dat CFV heeft geoordeeld dat in het geval van Vestia een dergelijke sanerings5teun toch verleend diende te worden: het volkshuisvestelijk belang, bestaande uit het belang van de bewoners van het sociale bezit van Vestia en het belang van het in stand houden van het zekerheidsstelsel (een volkshuisvestelijk belang dat Vestia-overstijgend is en de gehele sector raakt) maken dat de steun gerechtvaardigd is uit oogpunt van het volk5huisvestelijk belang. CFV stelt bovendien dat vrijwel alle bezwaargronden in feite het steunbeslult Vestia betreffen en niet zozeer het heffingsbesluit als zodanig. Ter rechtvaardiging hiervan wijst bezwaarde op de jurisprudentie inzake het dwingend bestemmingsverband, die het mogelijk maakt in een procedure tegen een heffing ook grieven aan te voeren tegen de steunregeling waartoe de heffing wordt opgelegd. CFV stelt dat het bestaan van een dwingend bestemmingsverband tussen de heffingsbesluiten en de sanerings5teunbesluiten slechts betekent dat de betalende corporaties hun staatssteunrechtelijke bezwaren moeten kunnen voorleggen aan de rechter. Dit is wat anders dan de rechtmatigheid van een concreet steunbesluit aan de orde stellen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat in zijn uitspraak dd. 6-2-2013 (nr. 201107906/1/A2) expliciet aangegeven: 5.2. Anders dan dein bijlage 2 vermelde corporaties betogen, volgt uit voormeld arrest van het Hof van Justitie niet dat, reeds omdat sprake is van een dwingend bestemmingsverband in de zin van punt 26 van dat arrest tussen de heffingsbesluiten en de steunbesluiten, de belangen van de corporaties die rechtstreeks bi] de heffingsbesluiten zijn betrokken ook rechtstreeks bij de steunbesluiten zijn betrokken. Uit voormeld arrest volgt slechts dat de betalende corporaties hun stoatssteunrechtelijke bezwaren tegen de heffingsbesluiten moeten kunnen voorleggen aan de rechter.
Voor een volle toetsing van de rechtmatigheid van het steunbesluit, dus (ook) aan nationale wetgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dient bezwaarde naar de mening van CFV, rechtstreeks beroep in te stellen tegen het steunbesluit en daarbij belanghebbende te zijn in de zin van art. 1:2 Awb, hetgeen niet het geval is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft dat in zijn uitspraak dd. 2-11-2011(AB 2012, 156) expliciet beoordeeld: (r.o. 2.2) “Naar het oordeel van de Afdeling maakt de vaststelling dot een dwingend bestemmingsverband aanwezig is de betalende corporaties evenwel niet rechtstreeks belanghebbenden in de zin von artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij de steunbesluiten.
(...) Nu de door de betalende corporaties betaalde bijdragen via het Fonds worden verstrekt, kan evenwel niet worden nagegaan hij welke individuele steunontvangende corporaties de bijdrage van een individuele betalende corporatie terecht is gekomen. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, er een aantal relevante schakels zit tussen de heffingen en de steunbesluiten.
(...)
Gelet op het vorenstaande kan dan ook niet worden staande gehouden dat de financiële belangen van de betalende corporaties rechtstreeks zijn betrokken bij de steunbesluiten in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Daar komt bij dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 2 november 2011 voorts heeft beslist dat de heffing geen integrerend onderdeel uitmaakt van de steunmaatregel in die zin dat de opbrengst van de heffing voor de financiering van de steun wordt bestemd, dat de door de betalende corporaties betaalde bijdragen via het Fonds worden verstrekt, maar niet kan worden nagegaan bij welke individuele steunontvangende corporaties de bijdrage van een individuele betalende corporatie terecht is gekomen: (r.o. 2.2) Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, er een aantal relevante schakels zit tussen de heffingen en de steunbesluiten.(...) Hieruit volgt dat, naar de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen, heffing niet zondermeer tot steunverlening leidt.
CFV concludeert dan ook primair dat deze gronden van bezwaar niet relevant zijn voor beoordeling van het heffingsbesluit en derhalve ongegrond zijn. Subsidiair, voor zover het primaire verweer door de commissie bezwaarschriften niet wordt gevolgd, voert CFV het volgende verweer. CFV stelt dat de sanering van Vestia, waarvoor de onderhavige
5 heffing noodzakelijk is, niet op een andere, goedkopere en deskundiger wijze had kunnen plaatsvinden. Bij de ontwikkeling van een saneringsoplossing is door CFV uitvoerig extern deskundigenadvies gevraagd, onder andere bij PWC, Cardano, Houthoif Buruma advocaten en het ministerie van Financiën. In de brief van CFV (dd. 20-8-2012, gepubliceerd op de CFV website) aan alle corporaties legt CFV uit waarom de gekozen saneringsoplossing als de meest verantwoorde wordt gezien. De heffing (waaronder de hoogte ervan) heeft volledig binnen de wettelijke kaders plaatsgevonden. Dat wettelijk kader bevat onder meer een voorziening voor het geval een heffingplichtige corporatie door de bijdrageverplichting in ernstige financiële problemen zou geraken (de kwijtschelding, art. 12 BCFV). In zoverre kan de evenredigheid tussen heffinglast en draagkracht niet in het geding zijn. CFV stelt met betrekking tot de door bezwaarde betoogde onevenredigheid tussen de hoogte van de hefflngsopbrengst (€ 508 miljoen) en de in de bijlage bij het saneringsbesluit genoemde bedrag aan uit te betalen saneringssteun (€52 miljoen) het volgende. Ten eerste is de opbrengst van deze saneringsheffing niet uitsluitend ter betaling van de saneringssteun aan Vestia bedoeld. Uit het saneringsfonds zijn recentelijk ook saneringsbijdragen toegekend aan WSG en Veron. Ten tweede is het zo dat ten tijde van het nemen van het steunbesluit voor Vestia (augustus 2012) het wettelijk niet mogelijk was een hogere opbrengst uit een saneringsheffing te verkrijgen dan 1% van de jaarhuuropbrengst. Om die reden is het uitbetalingsritme van de in totaal (afgerond) € 675 miljoen steun aan Vestia ‘uitgesmeerd’ over een periode die hiermee in overeenstemming zou zijn, waarbij echter tegelijkertijd is bedongen dat vervroegde aflossing door Vestia van de lening boetevrij kan plaatsvinden en dat CFV, indien hiertoe de mogelijkheid zich voordoet, ook de toegekende steun sneller kan uitbetalen dan in de bijlage voorzien. Eind 2012 heeft die mogelijkheid zich voorgedaan: het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (hierna te noemen: BCFV) is zodanig gewijzigd dat CFV in oktober 2013 een hogere bijdrageheffing heeft kunnen opleggen en dat stelde het CFV in staat om op 31-12-2013 geen €52 miljoen maar € 200 miljoen van de steun uit te betalen om Vestia in staat te stellen de lening vervroegd (en dus versneld) af te lossen. Daardoor is reeds een rentevoordeel van C 1,3 miljoen gereali5eerd en voortzetting van deze versnelde aflossing ten opzichte van het betalingsschema in de bijlage bij het steunbesluit 2012 levert in de toekomst nog meer miljoenen voordeel op. Van een onterecht niet ‘uitsmeren’ van de bijdrageheffing dan wel een disproportionele heffingsomvang is tegen deze achtergrond dan ook geen sprake. Verder stelt CFV niet in te gaan op de bewering van bezwaarde dat er een motiveringsgebrek is, vanuit de opvatting dat de bezwaarde geen belanghebbende is in de zin van art. 1:2 Awb bij het steunbesluit. CFV stelt dat aan al deze bezwaargronden de riotie ten grondslag ligt dat het heffingsbesluit in strijd is met de zorgvuldigheid, omdat aan het steunbesluit voor Vestia een onzorgvuldige afweging ten grondslag zou liggen. De reactie van CFV hierop is dat, naast de hierboven genoemde gang van zaken, het CFV uiterst zorgvuldig te werk is gegaan en dat de uitkomst de best haalbare was, ook uit oogpunt van schade/last voor de sector. CFV neemt geheel de verantwoordelijkheid voor de uiteindelijk gekozen saneringsaanpak. Overigens komt CFV hier een ruime beoordelingsruimte toe. Deze discretionaire ruimte van CFV bij de beoordeling van een sanering is zodanig dat voor de rechter de toetsingsnorm is of het CFV ‘in redelijkheid tot het desbetreffende besluit heeft kunnen komen’. In dit geval heeft het CFV in alle redelijkheid kunnen besluiten tot de bedoelde steuntoekenning aan Vestia en de mede daaruit voortvloeiende bijdrageheffing sanering. -
4. Toepasselijke bepalingen Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
—
6 Ingevolge artikel 106, lid 2, VWEU, vallen de ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of dle het karakter dragen van een fiscaal monopolie, onder de regels van de Verdragen, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie. Ingevolge artikel 107 VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begun5tiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde productie5 vervalsen of dreigen te vervalsen verboden. Algemene wet bestuursrecht (Awb) Ingevolge artikel 3:2 Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Ingevolge artikel 3:4, lid 1, Awb, weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Ingevolge artikel 3:4, lid 2, Awb, mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ingevolge artikel 3:46 Awb dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering. lngevolge art. 7:15, lid 2, Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuur5orgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Woningwet (Ww) Ingevolge artikel 70 Ww zijn toegelaten instellingen verenigingen of stichtingen die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volk5huisvesting werkzaam te zijn en niet beogen andere uitkeringen te doen anders dan in het belang van de volkshuisvesting. Ingevolge artikel 71a, lid 1, Ww verstrekt het Fonds subsidie aan toegelaten instellingen ter bevordering van de sanering van toegelaten instellingen die niet beschikken over de noodzakelijk te achten financiële middelen (...). lngevolge artikel 71 b, lid 1, Ww stelt het fonds jaarlijks voor 1 december beleidsregels vast, waarin wordt bepaald op welke wijze het fonds uitvoering geeft aan artikel 71a en de daarop berustende algemene maatregelen van bestuur. Ingevolge artikel 71e, lid 1, Ww worden de middelen van het Fonds gevormd door de bijdragen, bedoeld in het tweede lid, en andere inkomsten. Ingevolge artikel 71e, lid 2, Ww is elke toegelaten instelling die op 1januari van een kalenderjaar als zodanig bestaat, over dat kalenderjaar een bijdrage aan het fonds verschuldigd. Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) Ingevolge artikel 11, lid 2, Bbsh omvat het gebied van de volkshuisvesting uitsluitend: a. het bouwen, verwerven, bezwaren en slopen van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;
7 b. het in stand houden van en het treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden en onroerende aanhorigheden, en aan woongelegenheden en onroerende aanhorigheden van derden; c. het in stand houden en verbeteren van de direct aan de woongelegenheden en aanhorigheden, bedoeld in onderdeel b, grenzende omgeving; d. het beheren, toewijzen en verhuren van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden; e. het vervreemden van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden; f. het aan bewoners van bij de toegelaten instelling in beheer zijnde woongelegenheden verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, alsmede het, aan personen die te kennen geven een zodanige woongelegenheid te willen betrekken, verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met het huisvesten van die personen, en g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met f. Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (BCFV) Ingevolge artikel 9, onder a, BCFV, bestaat de bijdrage, bedoeld in artikel 71e, tweede lid, van de Woningwet onder andere uit de som van een bedrag ten behoeve van het verstrekken van subsidie ter bevordering van de sanering van toegelaten instellingen. Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen (Tijdelijke regeling) d.d. 3 november 2010 Ingevolge artikel 2 van de Tijdelijke regeling heeft een toegelaten instelling, teneinde te voldoen aan het bepaalde in de artikelen 106 en 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de volgende, diensten van algemeen economisch belang zijnde, taken: a.
j. het uitvoeren van de taken die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het uitvoeren van de taken, genoemd in de onderdelen a tot en met i.
5. Overwegingen a. Ontvankelijkheid Het bezwaarschrift is tijdig ingediend. Bezwaarde is als toegelaten instelling en geadresseerde belanghebbende bij het besluit. Er is daarmee sprake van een ontvankelijk bezwaar. b. Hoorzitting De commissie heeft de hoorzitting gehouden met twee commissieleden. Aldus was de meerderheid van de commissie, zoals vereist -gezien het bepaalde in artikel 28, lid 4, van het Bestuursreglement van CFV- aanwezig. c. Gronden De commissie constateert dat saneringssteun door de Europese Commissie wordt aangemerkt als staatssteun, welke alleen is toegestaan indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Eén van de voorwaarden is dat enkel compensatie voor de DAEB-activiteiten kan worden aangemerkt als toegestane staatssteun. In artikel 2 van de Tijdelijke regeling staan de taken omschreven die een corporatie als DAEB-activiteit uitvoert. De commissie overweegt dat het afsluiten van derivatencontracten hieronder kan worden geschaard, zij het met een ruime interpretatie van dit artikel. Artikel 2, onderdeel j, van de Tijdelijke regeling bepaalt namelijk dat het uitvoeren van de taken die noodzakelijkerwijs uitvloeien uit het uitvoeren van de DAEB-taken ook kan worden aangemerkt als DAEB-taak. De commissie overweegt dat de hoofdtaak van Vestia is het handelen in het belang van de volkshuisvesting. De commissie is van mening dat het afsluiten van derivatencontracten als rentebeheersingsinstrumenten en de afwikkeling van derivatenposities de financiële bedrijfsvoering betreft van Vestia. Het feit dat Vestia
8 ten behoeve van haar primaire taak dit soort contracten afsloot, met de kennelijke bedoeling haar financiële situatie gezond te maken of te houden, brengt immers met zich dat dit haar financiële bedrijfsvoering betreft. Hoewel de commissie begrip heeft voor het standpunt van bezwaarde dat de volkshuisvestelijke taken niet a-priori duidelijk zijn, is de commissie van mening dat de derivatencontracten zijn afgesloten met een volkshuisvestelijk doel. De commissie overweegt daarbij dat Vestia bepaalde derivatencontracten, gericht op renteoptimalisatie, heeft afgesloten die niet tot de normale bedrijfsvoering behoren. Het oplossen van de problemen die daaruit voortvloeiden behoort wel tot het volkshuisvestelijk belang. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat het volkshuisvestelijke belang van het voortbe5taan van Vestia groot Is, zeker nu het de grootste corporatie betreft die ons volkshuisvestelijk systeem kent. De commissie concludeert derhalve dat de saneringssteun aan Vestia niet in strijd is verleend met het Europese recht. De commissie constateert verder dat CFV op grond van artikel 71a, lid 1, onderdeel a, van de Woningwet subsidie verstrekt aan toegelaten instellingen ter bevordering van de sanering van toegelaten instellingen die niet beschikken over de noodzakelijk te achten financiële middelen. Uit artikel 70, lid 1, van de Woningwet blijkt dat toegelaten instellingen zich ten doel moeten stellen te handelen in het belang van de volkshuisvesting. Zoals hierboven is uiteengezet, overweegt de commissie dat CFV de saneringssteun aan Vestia heeft verleend in het belang van de volkshuisvesting. De commissie Is daarmee van mening dat CFV de saneringssteun niet in strijd heeft verleend met de Woningwet en de daarop gebaseerde regelingen. De commissie leest in de brief van CFV aan de corporaties d.d. 20 augustus 2012, ook bij bezwaarde bekend, dat de Minister van BZK uitgangspunten voor de afwikkeling van de derivatenportefeuille heeft geformuleerd. De oplossing hiervan diende gevonden te worden binnen het bestaande zekerheidsstelsel in de corporatiesector. De overeenkomst met de banken is conform die uitgangspunten van de Minister tot stand gekomen. De commissie overweegt voorts, dat de Minister, in het verlengde van zijn uitgang5punten, heeft bepaald, dat de hoogte van de bijdrage op grond van artikel 71e, eerste lid, WW, verhoogd kon worden van de 1%, welke gold ten tijde van het saneringsbesluit, naar 5%. Dit maakt het mogelijk, dat CFV in een ander uitbetalingsritme dan aangehecht aan het saneringsbesluit, de saneringsheffing kan opleggen en de toegezegde steun kan uitbetalen. Hiermee Is een aanzienlijk rentevoordeel verkregen. De commissie kan zich verplaatsen in het standpunt van de corporaties, dat van de corporaties veel gevraagd wordt om door middel van de saneringsheffing bij te dragen aan oplossing van de problemen bij Vestia. De commissie constateert dat ook CFV erkent dat de situatie bij Vestia zeer uitzonderlijk is. De commissie heeft echter kennis genomen van de uitleg van CFV over de gekozen handelwijze van de verschillende betrokken deelnemers bij deze zaak, zoals o.a. de Minister van BZK, het WSW en CFV, en constateert dat deze in de uitzonderlijke situatie en onder de toen bestaande tijdsdruk redelijk zijn te achten in het licht van de noodzaak niet alleen de huisvesting van de bewoners van de Vestia woningen, maar ook het zekerheidsstelsel in de sociale volkshuisvesting te redden. Ten slotte overweegt de commissie dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 6 februari 2013 (nr. 201107906/1/A2) heeft bepaald dat de betalende corporaties hun staatssteunrechtelijke bezwaren tegen de heffingsbesluiten moeten kunnen voorleggen aan de rechter, hetgeen in casu ook is gebeurd. De commissie overweegt dat het bestaan van een dwingend bestemmingsverband tussen de heffingsbesluiten en de saneringssteunbesluiten niet betekent dat bezwaarde de rechtmatigheid van het saneringsbesluit Vestia aan de orde kan stellen, maar slechts dat bezwaarde de staatssteunrechtelijke argumenten moet kunnen voorleggen aan de rechter.
9
De commissie overweegt verder dat CFV een zekere beoordeiingsvrijheid heeft bij het bepalen om een heffing op te leggen. In het geval van Vestia was er spoed. Het is de commissie niet gebleken dat CFV onjuist gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsvrijheid. De commissie is van mening dat bezwaarde geen rechtstreeks belanghebbende is bil het saneringsbesluit Vestia. Daarbij merkt de commissie bovendien op dat het saneringsbesluit reeds 1,5 jaar geleden is genomen en dat de termijn om bezwaar te maken tegen dat saneringsbesluit reeds lang is verstreken. De commissie gaat derhalve verder niet in op de gronden dat het saneringsbesluit in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Gezien het vorenstaande is de commissie van mening dat de bezwaren niet opgaan, zodat zij concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Proceskosten De commissie adviseert het verzoek tot vergoeding van de proceskosten af te wijzen, nu zij concludeert dat het besluit In stand kan blijven.
7. Advies De commissie adviseert het bestuur van het CFV het bestreden besluit in stand te laten en het verzoek tot vergoeding van de proceskosten af te wijzen.
l4febr
ri2014
Mevrouw mr. C.E. Polak vice-voorzitter corn missie bezwaarschriften
Mevrouw mr. M. Maijer secretaris
De commissie bestond uit mevrouw mr. C.E. Polak, mevrouw mr. J. l-iofland en mevrouw mr. M. Knipscheer.