Vakbonden, armoedebestrijding en ontwikkeling
Januari 2008
1
1.
Aanleiding en inleiding
“The trade union responses to the challenges of globalization and poverty have been rooted in their tradition and mandate. Trade unions have always been about the search for better well-being and social justice for all. Just as they where instrumental in addressing the excesses of the Industrial Revolution, post-war devastation and the struggle for political independence, and in campaigns against dictatorial regimes and apartheid, trade unions are engaging in the same fight today to defend workers and promote justice for all.”1
FNV Mondiaal bereidt een nieuw vierjarenplan voor, voor de periode 2009-2012. De huidige periode (2005-2008) werkte FNV Mondiaal voor het eerst op basis van een beleidsplan waarin de strategieën, de te verwachten resultaten en doelen met bijbehorende indicatoren werden benoemd. Gedurende de afgelopen periode hebben we intern gewerkt aan een continu proces van verfijning van de werkwijze, van (efficiency)verbetering, monitoring en kwaliteitsbewaking. In 2006-2007 heeft het IOB een deel van het werk van FNV Mondiaal en CNV Internationaal geëvalueerd2. Uit die evaluatie kwamen een aantal nuttige aanbevelingen naar voren betreffende de doelmatigheid en de monitoring van de projecten. Daarnaast is in het kader van de evaluatie gediscussieerd over de rol van de vakbeweging in de bestrijding van armoede. Bestrijding van armoede is de noemer waaronder het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking plannen van (ontwikkelings)organisaties financiert. FNV Mondiaal en CNV Internationaal vallen al enkele decennia onder het zogenaamde Vakbonds Medefinancierings Programma (VMP): een apart programma gericht op de ondersteuning van vakbonden en aanverwante organisaties in ontwikkelingslanden. Deze notitie zal niet gaan over de manier waarop FNV Mondiaal projecten steunt, de doelmatigheid en de monitoring. Deze aspecten komen uiteraard wel terug in het op te stellen meerjarenplan voor 20092012. Deze notitie richt zich in eerste instantie op de kern van ons werk: zelforganisatie van werkenden met als doel een duurzame economische groei, een eerlijke verdeling en een hoge arbeidsparticipatie. Een sterke vakbeweging leidt in onze visie tot armoedebestrijding. Voor ons is deze rol evident en hoeft eigenlijk geen uitleg. Maar toch is het goed, ter voorbereiding van de plannen voor de nabije toekomst, weer eens stil te staan bij onze specifieke rol als vakbond in de ontwikkelingssamenwerking, die anders is dan die van de ontwikkelingsorganisaties. Naleving van fundamentele rechten en bijdragen aan democratische verhoudingen zijn daarbij belangrijke voorwaarden. Er is veel veranderd de laatste jaren. Sommige landen zijn in staat geweest het aantal mensen onder de armoedegrens te verkleinen. Andere landen niet, ondanks economische groei. Sommige groepen hebben betere kansen gekregen. Andere, veelal vrouwen, hebben nog nauwelijks geprofiteerd. In sommige gevallen wordt de kloof tussen arm en rijk alleen maar groter. Veel werk met goede voorwaarden onder formele condities is verloren gegaan en daarvoor in de plaats zijn er veel banen gekomen waar de omstandigheden slecht zijn en waarvan de mensen nauwelijks kunnen overleven. Dus komen vragen op als: is groei van ‘informele’ arbeid goed omdat het werk oplevert? Of is het slecht omdat de omstandigheden slecht zijn? Zijn zekerheden in de vorm van arbeidscontracten, pensioenstelsels, wettelijke normen rond veiligheid en gezondheid slecht voor de werkgelegenheid? Maar goed voor de armen? In deze notitie gaan we op de vraag in: Welke rol spelen vakbonden in de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden en bij het bevorderen van economische ontwikkeling en gelijke kansen?
1
ILO, Bureau for Workers’ activities. “The role of trade unions in the global economy and the fight against poverty. Background paper. Geneva, October 2005. pag.1 2 “Evaluatie van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP); evaluatie van de steun gericht op versterking van vakbonden en vakbonds- en arbeidsrechten. Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB), Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag. September 2007
2
In dit korte bestek kunnen we uiteraard geen alomvattende beschrijving geven van de achtergronden van alle trends als globalisering en flexibilisering. We pogen wel in kort bestek te beschrijven welke uitdagingen de vakbeweging de komende jaren te wachten staat. De notitie begint met een korte beschrijving van het fenomeen armoede. Vervolgens komt aan bod welke taken en functies de vakbonden vervullen en welke rol FNV Mondiaal speelt in de samenwerking met onze zusterorganisaties in ontwikkelingslanden. Daarna geven we aan welke rol vakbonden spelen in de bestrijding van armoede en het bevorderen van economische ontwikkeling en gelijke kansen. ‘Volwaardig werk’, of “Decent Work” is daarbij leidraad. We sluiten af met conclusies en kansen en uitdagingen voor de toekomst.
3
2.
Enkele noties over armoede
Als je 60 uur per week werkt maar niet genoeg verdient om je kinderen naar school te sturen. Is dat armoede?? Als je net genoeg verdient om je gezin te onderhouden maar je gezondheid lijdt ernstig onder te lange werkweken en slechte omstandigheden? Als je je werk verliest door een ongeval of reorganisatie en je hebt geen sociaal vangnet. Is dat armoede? Als er economische groei is in je land maar jij scharrelt nog steeds je kleine kostje bij elkaar door de verkoop van wat sinaasappels op de markt? Als je niet stemt tijdens de verkiezingen omdat je niet kunt lezen en schrijven en niet op de hoogte bent van wat de politiek eigenlijk wil of doet? Als niemand jouw belangen vertegenwoordigt omdat vakbonden verboden zijn of organisatie te gevaarlijk is??
Wat is armoede? Armoede is gebrek aan inkomsten om als huishouden gezond te kunnen leven, de kinderen naar school te kunnen sturen en een fatsoenlijk dak boven het hoofd te hebben. Aan de basale voorwaarden moet worden voldaan om uit de armoede te komen: gezonde voeding, gezondheidszorg, schoon water, huisvesting, hygiëne, scholing, werk. Mensen kunnen tot armoede vervallen als er geen vangnetten zijn, geen sociale voorzieningen die je behoeden voor verlies van inkomsten door het verlies van werk of het niet meer kunnen werken wegens ziekte. Maar je bent ook arm als je niet in staat bent te participeren in de maatschappij. Door te weinig geld, te weinig opleiding of omdat je niet mee mág doen. Omdat je vrouw bent, of tot een bepaalde etnische groep behoort. Als je wel kunt overleven maar je niet deel kunt nemen aan het sociale leven doordat je je geen telefoon of buskaartjes kunt permitteren. Of omdat de vakbond is verboden, lidmaatschap van een vakbond gevaarlijk is of je rechten geschonden worden. Armoede is voor een belangrijk deel een uiting van onrecht en het niet naleven van internationaal erkende normen zoals vastgelegd in de universele verklaring van de rechten van de mens en in de ILO verdragen. In 2003 waren wereldwijd 185.9 miljoen mensen werkloos. 1.39 miljard mensen hebben wel werk maar zij leven nog steeds onder de armoedelijn van $2,- per dag. Dit is ongeveer de helft van de werkende bevolking. Van hen verdienden 550 miljoen mensen minder dan $1,- per dag, waarvan weer tweederde vrouwen zijn die leven van de landbouw als kleine boer of landarbeider.3 12,3 miljoen mannen en vrouwen werken in slavernij. 200 miljoen kinderen werken in plaats van naar school te gaan. 2,2 miljoen mensen per jaar overlijden als gevolg van werkgerelateerde ongelukken en ziektes. Daarnaast is er op grote schaal sprake van een gebrek aan bescherming van mensen die aangewezen zijn op de informele economie4.
Verdeling Armoede is naast een vraagstuk van economische ontwikkeling ook een verdelingsvraagstuk. Een kwestie van kansen en toegang. Economische ontwikkeling is essentieel voor het bestrijden van armoede maar geen garantie. Economische groei levert niet altijd navenant nieuwe fatsoenlijke werkgelegenheid op. India kent de laatste jaren een economische groei van ongeveer 9% en een groeiende koopkrachtige middenklasse. Maar meer dan 60% van de Indiërs, van wie de meerderheid buiten de grote steden woont, leeft van rond twee dollar of minder per dag.5
3
World Employment Report 2004-05: Employment, Productivity and Poverty Reduction. ILO “Working out of poverty” Report of the Director-General, International Labour conference 2003. 5 Elsevier 20-20-2007 “De Indiase Revolutie, Ph. de Wit. 4
4
Als er meer banen zijn gecreëerd, zijn het vaak tijdelijke banen, aan de bodem van de productieketen van multinationale ondernemingen. In bijna alle delen van de wereld zijn tegelijkertijd de inkomensverschillen toegenomen. De (kleine) groep rijken profiteert meer van de economische groei dan de grote groep armen. Politieke maatregelen moeten ervoor zorgen dat de economische opbrengsten niet wegvloeien naar het buitenland en terechtkomen bij álle inwoners. In de praktijk zie je dat niet alle bevolkingsgroepen gelijke kansen hebben om van economische groei te kunnen profiteren. Niet iedereen heeft even veel kans om een baan te vinden met een leefbaar inkomen en met zekerheid. In veel ontwikkelingslanden is het aantal ‘formele banen’ zelfs afgenomen, het meest in de publieke sector of nutssector. De zogenaamde ‘informele sector’ is vaak de belangrijkste ‘werkgever’. Of mensen werken voor zichzelf als kleine zelfstandige, vaak zonder veel perspectief. We beschouwen de begrippen ‘formeel’ en ‘informeel’ als twee uiteinden van een continuüm. Vaak is het onderscheid tussen formeel of informeel niet helemaal duidelijk. Een aantal elementen speelt een rol: of men valt onder wettelijke beschermende maatregelen, zoals bijvoorbeeld het wettelijk minimumloon, of men een contract heeft, belasting betaalt, sociale zekerheid geniet etc. Vaak is er sprake van mengvormen. Kleine zelfstandigen zijn niet persé ‘informeel’. In Nederland gebruiken we de term ZZP-er: Zelfstandige Zonder Personeel. Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in de ‘informele sector’. Er wordt ook wel gesproken over feminisering van de armoede. Vrouwen hebben een grotere kans in armoede te leven dan mannen en ze komen er moeilijker uit. Ook veel jongeren hebben tegenwoordig in ontwikkelingslanden nauwelijks kans om toe te treden tot de formele arbeidsmarkt en staan langs de kant. Dit geldt vaak ook voor bepaalde etnische groepen, groepen met een bepaalde religie of migranten. Of werk is alleen te vinden in bepaalde delen van het land, vaak rond de grote steden. Op het platteland is het moeilijk te overleven en mensen trekken naar de stad op zoek naar werk. Zekerheid Armoede heeft te maken met stabiliteit en zekerheid. Als inkomsten plotseling wegvallen als gevolg van verlies van werk of door ziekte en er bestaat geen systeem van sociale zekerheid, kan een huishouden plotseling in armoede vervallen. Om duurzaam armoede te bestrijden is er een systeem nodig van sociale zekerheid welke mensen vrijwaart van een verlies van alles wat men heeft na rampspoed, ziekte of bij werkloosheid. Een ander aspect van een gebrek aan zekerheid is dat er weinig op lange termijn gepland kan worden. Als je als gezin niet zeker weet of de inkomsten van vandaag er morgen ook zullen zijn, zal er minder vooruitgekeken worden en worden geïnvesteerd in de toekomst of in scholing en de opleiding van de kinderen. Als de eigendomsrechten van land of bezit niet goed geregeld zijn kan dat ook leiden tot plotseling verlies van bezit en van de mogelijkheid een inkomen te verdienen. Ook toegang tot kredieten is van belang om te kunnen investeren. Arbeid draagt, naast het vervullen van primaire levensbehoeften, ook bij aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen. Zeker als mensen gedurende hun loopbaan scholingsmogelijkheden hebben en in staat zijn steeds nieuwe kwaliteiten te verwerven. Dit levert uiteindelijk ook weer economische meerwaarde op voor het land. Globalisering Een land kan tegenwoordig niet meer alle grenzen dicht houden en op eigen kracht zorgen voor een goed economisch klimaat en groei. De economie wordt internationaal bepaald. De kapitaalmarkt is geïnternationaliseerd. Internationale handel en investeringen en de regels binnen de WTO zijn zeer belangrijk voor nationale economieën. De voorwaarden van die handel bepalen voor een groot deel hoeveel inkomsten een land uiteindelijk genereert. Producerende landen hebben vaak maar beperkte zeggingskracht over de prijs van hun grondstoffen. Die wordt vastgesteld in een arena met WTO regels en bepaalde machtsverhoudingen tussen partijen, staten en ondernemingen. Ook het beleid van Wereldbank en IMF en de tendens tot liberalisering hebben ontwikkelingslanden tot economische maatregelen gedwongen. In veel landen heeft dat geleid tot privatiseringen van
5
overheidsondernemingen, ondernemingen die niet altijd even productief waren, met als gevolg dat veel relatief goede banen verloren zijn gegaan en vervangen zijn voor banen met slechtere voorwaarden en vooral onder veel flexibeler condities. Sommige landen zijn erin geslaagd de werkgelegenheid in andere sectoren te laten groeien, maar lang niet altijd is duidelijk in hoeverre deze maatregelen uiteindelijk meer banen hebben opgeleverd en wat de kwaliteit van die banen is. Daarnaast heeft de globalisering ertoe geleid dat multinationale bedrijven en internationaal kapitaal steeds meer invloed krijgen. Bedrijven opereren op internationaal niveau en laten zich minder dan ooit beperken door landsgrenzen. Deze ontwikkelingen zetten nationale overheden onder druk om te dereguleren. En de (multinationale) bedrijven produceren steeds minder zelf en besteden steeds meer uit aan onderaannemers, toeleveranciers etc. Dat alles geeft druk op de arbeidsvoorwaarden en de arbeidszekerheid van de werknemers. Er is een verschuiving gaande naar het internationale niveau zonder de daarbij behorende democratische instellingen die de werknemers zouden kunnen beschermen. En zonder werkgevers(organisaties) of internationale ondernemingen die op dat internationale niveau met vakbonden willen onderhandelen. Globalisering is niet alleen maar slecht. Zeker in Azië, maar ook in andere delen van de wereld zie je dat landen profiteren van de toegenomen wereldhandel en investeringen. En zie je soms grote groeicijfers. Daar zie je de armoede ook afnemen. Maar ook in die landen maakt het veel uit of je man of vrouw bent, in de stad of op het platteland woont, een baan met een contract hebt of afhankelijk bent van koppelbazen of uitzendbureaus. In China werken jonge meisjes van het platteland een paar jaar in de stad in de nieuwe fabrieken. Zestig uur per week, op een ongezonde manier, voor pakweg € 30 per maand. Ze verdienen daar meer dan mogelijk is in hun geboortedorp. Maar ook dan blijft het noodzakelijk om aandacht te besteden aan de arbeidsomstandigheden, de beloning en de rechten van deze meisjes. Anders zullen deze banen nooit voor duurzame vooruitgang zorgen. Volwaardig werk (Decent Work) Er zijn vele armen op de wereld die keihard werken. De zogenaamde ‘werkende armen’. Als werken weinig inkomsten oplevert maar veel vergt van de gezondheid van mensen, kan het zijn dat het nu de armoede gedeeltelijk oplost, maar op den duur meer nadelen heeft. Het werk moet toegankelijk zijn voor verschillende groepen in de maatschappij. Ook moeten werknemers in staat zijn om hun belangen te verdedigen door middel van organisatie. Het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV), de ILO en andere organisaties hebben het begrip ‘Decent Work’ geïntroduceerd, volwaardig werk.
Decent Work De ILO organiseert haar werk rond vier strategische doelen: fundamentele principes en rechten op het werk, werkgelegenheid, sociale bescherming en sociale dialoog. Daaruit voortvloeiend is het uiteindelijke doel te komen tot wat de ILO ‘Decent Work’ noemt en wat wij vertalen als volwaardig werk. Volwaardig werk behelst werk dat productief is, een eerlijk inkomen oplevert, veiligheid op de werkplaats garandeert. Volwaardig werk geeft sociale bescherming, vooruitzichten op persoonlijke ontwikkeling, sociale integratie, vrijheid voor mensen om hun belangen naar voren te brengen, zich te organiseren en te participeren bij beslissingen die hun leven beïnvloeden, gelijke kansen en behandeling voor mannen en vrouwen. Centraal in het werk van de ILO staan de zogenaamde ‘core-labour standards’ oftewel de fundamentele principes en rechten op de werkplek: • • • •
de vrijheid van organisatie en het recht op collectieve onderhandeling het verbod op discriminatie het verbod op kinderarbeid het verbod op dwangarbeid.
6
Deze fundamentele normen worden breed gedragen en worden ook door ondernemingen beschouwd als basale arbeidsnormen die vaak terugkomen in gedragscodes en keurmerken. Volwaardig werk is de tegenhanger van armoede. De vraag is: Wat heb je nodig om volwaardig werk te creëren voor iedereen, sociale zekerheid voor hen die niet kunnen werken, en welke rol spelen vakbonden, samen met werkgevers en andere maatschappelijke organisaties?
“Participation and empowerment are increasingly recognized as vital to poverty reduction. Trade unions, employers’ organizations and government departments, public agencies and local authorities, as well as community organizations, play a central role in creating an environment in which increasing opportunities for decent work lead to social inclusion and improved livelihoods. Sustainable growth requires coordinated action from the local to the global level to ensure that individual and collective initiative is encouraged. In practical terms this comes down to social mobilization and organization.6 “
6
“Working out of Poverty”, Report of the director general, ILO 91st session 2003. pag 81.
7
3.
Wat doen vakbonden???
Taken en functies van vakbonden Vakbonden zijn ledenorganisaties van werkenden en niet werkenden om de belangen te behartigen van werknemers of werkzoekenden. Het gaat dan primair om arbeid en inkomen. Kerndoelen zijn: een duurzame economische groei, een eerlijke verdeling en een hoge arbeidsparticipatie. De rechten van werknemers om zich te organiseren en collectief te onderhandelen zijn vastgelegd in de Universele verklaring van de Rechten van de mens en in ILO conventies 87 en 98. ‘De’ vakbond bestaat niet. Er zijn grote verschillen tussen landen. Vaak heeft dat te maken met arbeidswetgeving die voor een deel bepaalt hoe een vakbond in het betreffende land georganiseerd is. Ook is de historie belangrijk. Zo zijn vakbonden in Centraal- en Oost-Europa bezig met een vernieuwingsslag na jarenlange communistische invloed. In China staat de vakbond nog direct onder invloed van de Communistische Partij. Maar ook de vakbondsgeschiedenis is in bijvoorbeeld de Verenigde Staten heel anders dan in Europa. Toch zijn er ook vele overeenkomsten. Vrije vakbonden zijn in principe democratische organisaties die bestaan uit leden en gekozen bestuurders. Doelstellingen en beleid worden vastgesteld in samenspraak tussen een gekozen afvaardiging van de leden en de bestuurders. Bestuurders leggen aan de vereniging verantwoording af over hun handelen. De leden dragen door middel van contributie bij aan de financiering van het werk van de bonden. Veel bonden beschikken ook over een apparaat van professionals die in dienst zijn van de vakbond. De verenigingsstructuur onderscheidt de vakbeweging van de meeste NGO’s. Vakbonden organiseren mensen uit de landbouw, de industrie en dienstensector en de overheid, met en zonder werk, mannen en vrouwen, mensen uit verschillende etnische of religieuze groepen. De tijd dat vakbonden met name mannen vertegenwoordigden met vaste banen ligt achter ons. Waar vrouwen, informeel werkenden of andere groepen binnen vakbonden nauwelijks een plek hadden, is een inhaalslag gemaakt. Mede door programma’s binnen het IVV en met actieve steun van de FNV is het aantal vrouwen binnen de vakbonden wereldwijd gestegen tot rond de 40 procent7. Sinds 2007 zijn alle aangesloten leden van het IVV verplicht tot het registreren van het aantal vrouwelijke leden en ook zijn er afspraken over de deelname van vrouwen aan bijeenkomsten en besluitvormende organen. Ook worden meer en meer werknemers in de zogenaamde informele economie georganiseerd binnen bonden. Of sluiten bonden van informeel werkenden of ‘zelfstandigen zonder personeel’ zich aan bij vakcentrales. Ondanks verschillen hebben vakbonden wereldwijd globaal dezelfde taken: Taken vakbonden: • Collectieve belangenbehartiging. Door het afsluiten van CAO’s en andere contracten. Door dialoog met werkgevers of overheden. Op het gebied van werk en sociale zekerheid en (beroeps) opleiding. • Mobiliseren van leden en werkenden om lobby kracht bij te zetten. Indien nodig organiseren van acties of stakingen om de eisen kracht bij te zetten. • Individuele belangenbehartiging, juridische hulp en ondersteuning aan leden van de bond. • Voorlichting en scholing aan leden en werkenden over arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, wetgeving etc. • Beleid ontwikkelen en uitdragen op een breed terrein rond arbeid en inkomen.
7
Spotlight interview with Diana Holland, Chair of the ITUC Women’s Committee, website ITUC, augustus 2007.
8
Vakbonden opereren globaal op de volgende niveau’s: Niveau’s: • Bedrijfsniveau: Vakbonden organiseren werknemers in een bedrijf, of in een vestiging van een bedrijf. Werknemers kunnen via de vakbond met de bedrijfsleiding overleggen en/of onderhandelen over zaken die hen aangaan. Individuele zaken maar ook collectieve zaken. Ook zijn op dit niveau vaak commissies actief, zoals bijvoorbeeld een veiligheid- en gezondheidscommissie of een medezeggenschapsorgaan. Vakbondsvertegenwoordigers spelen daar vaak een grote rol in. Vaak worden op bedrijfsniveau CAO’s afgesloten. Soms per vestiging, soms voor alle vestigingen van een bedrijf in een land. • Bedrijfstak niveau: In veel landen zijn vakbonden actief op het niveau van de sector. Op nationaal of regionaal niveau wordt met werkgevers of brancheorganisaties overlegd of onderhandeld over zaken die de sector aangaan. Dit kan zijn: scholing, veiligheid, werkgelegenheidsontwikkelingen. Soms wordt een CAO op het niveau van de bedrijfstak afgesloten. • Lokaal/regionaal niveau: Veel vakcentrales en bonden hebben ook lokale of regionale afdelingen. Die kunnen zich bezighouden met bijvoorbeeld het beleid van de gemeente met betrekking tot armoede en socialezekerheid, werkgelegenheid etc. Soms is er sprake van een sociale dialoog of samenwerking met werkgeversorganisaties en/of de lokale overheid. In veel landen is sprake van regionalisering van economisch beleid waardoor dit niveau belangrijker wordt. Ook werken verschillende bonden op lokaal niveau soms samen in de dienstverlening naar de leden zoals bijvoorbeeld juridische dienstverlening, scholing, gemeenschapsactiviteiten etc. • Nationaal niveau: Vakcentrales zijn verenigingen waar vakbonden per sector of per bedrijf zich op nationaal niveau bij aansluiten. Afhankelijk van de geschiedenis en het politieke klimaat spelen vakcentrales hun rol op nationaal niveau. Dit behelst de sociale dialoog. Met werkgevers, of tripartiet als de overheid erbij betrokken is, of een andere partij. Vaak worden vakbonden geconsulteerd bij belangrijke beslissingen of nemen ze deel aan adviesorganen zoals onze Nederlandse SER. In een aantal ontwikkelingslanden zijn vakcentrales betrokken bij de invulling van de PRSP’s8. In sommige landen wordt er ook nationaal onderhandeld tussen de overheid en de vakcentrales over bijvoorbeeld de hoogte van het minimumloon of het uitkeringsniveau. Ook spelen vakbonden vaak een bestuurlijke en/of uitvoerende rol in de sociale zekerheidssfeer, binnen pensioenfondsen en binnen arbeidsmarktinstrumenten. ILO conventies moeten nationaal worden omgezet in wetgeving. Ook hierbij zijn vakcentrales betrokken. • Internationaal niveau: De vakcentrale FNV is aangesloten bij het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV). Het IVV heeft in juni 2007 in totaal 305 aangesloten vakcentrales uit 153 landen die gezamenlijk ruim 167 miljoen werknemers vertegenwoordigen. Binnen het IVV worden met alle aangesloten vakbondsfederaties gezamenlijke prioriteiten opgesteld en wordt de strategie bepaald. Het IVV is op wereldschaal de vertegenwoordiger vanuit de vakbeweging binnen instellingen als de VN, IMF/Wereldbank, OESO etc. Gezamenlijke campagnes en lobby activiteiten ondersteunen het werk van het IVV. Met name de ILO is een belangrijk normstellend en controlerend orgaan en uitdrager van het begrip ‘Decent Work’. De vakbeweging is daarin zeer actief gezamenlijk met de werkgeversorganisaties en de overheden.
8
De PRSP’s (Poverty Reduction Strategic Papers) zijn een middel om armoedebestrijding effectief aan te pakken. De PRSP’s worden door internationale organisaties als de Wereldbank en IMF gebruikt om strategisch beleid te voeren samen met de arme landen. Bedoeling is dat het beleid tot stand komt in een participatief proces met lokale belanghebbenden.
9
De bij de FNV aangesloten bonden zijn aangesloten bij de Global Union Federations (GUF), de internationale vakbondskoepels in de verschillende bedrijfstakken. Zo is FNV Bouw bijvoorbeeld lid van de BWI (Building and Woodworkers International) en FNV Bondgenoten van diverse GUF’s (landbouw en horeca, metaal, diensten etc). De GUF’s werken nauw samen met het IVV. Voor de betreffende sector zijn de Global Union Federations de gesprekspartners van multinationale ondernemingen of internationale werkgeversorganisaties of branches. De GUF’s spelen meer en meer een rol in de sociale dialoog met internationale ondernemingen of internationale sectoren of ketens. De laatste tijd wordt ook onderhandeld op internationaal niveau. De resultaten van deze onderhandelingen worden vaak vastgelegd in zogenaamde International Framework Agreements met multinationale ondernemingen. FNV Mondiaal De FNV is actief betrokken bij het ontwikkelen van een sterke onafhankelijke vakbeweging wereldwijd. Vakbonden die vrij en democratisch zijn en waar respect is voor mannen en vrouwen, voor mensen met verschillende religies, nationaliteiten of etnische herkomst. De vakbondspartners waar FNV Mondiaal mee samenwerkt zijn tegelijkertijd zusterorganisaties binnen de internationale vakbondsstructuren. Wij verbinden ons met bestaande vakbonden via onze eigen vakbondsnetwerken. ‘Ontwikkelingssamenwerking’ staat niet los van de internationale samenwerking in brede zin die vakbonden al sinds de oprichting onderhouden en waarbinnen de FNV een zeer actieve speler is. FNV Mondiaal werkt samen met democratische vakbonden en organisaties die opkomen voor werknemersrechten, vrouwenorganisaties en kinderarbeidorganisaties in ontwikkelingslanden. FNV Mondiaal steunt financieel rond de 200 projecten van vakbonden en gerelateerde organisaties. FNV Mondiaal steunt vakbonden op verschillende niveaus: internationale of regionale programma’s van IVV of van de Global Union Federations. Dit zijn de zogenaamde multilaterale programma’s. De steun aan vakbonden in een bepaalde sector, een bepaald bedrijf of in een geografisch gebied verloopt zoveel mogelijk via de betreffende GUF. Verder ondersteunt FNV Mondiaal vakcentrales of arbeidsgerelateerde-ngo’s in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld op het gebied van kinderarbeid of HIVAids. Naast financiële steun zijn we actief deelnemer aan internationale campagnes, gecoördineerd door het IVV of door GUF’s. Dit betreft thema’s als: Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, Volwaardig werk (Decent Work), instandhouding van de kwaliteit van de publieke dienstverlening, een ‘sociale globalisering’ etc. De samenwerking die FNV in Nederland en Europa heeft met overheden, werkgevers en maatschappelijke organisaties wordt indien nuttig ook ingezet voor ontwikkelingssamenwerking.
10
4.
Vakbonden en armoedebestrijding
In hoofdstuk twee hebben we gezien dat armoede een complex en relatief begrip is. Het gaat om meer dan voldoende voedsel, een dak boven het hoofd en gezondheid. Economische ontwikkeling en – groei is een noodzaak maar niet voldoende. Zeker om te komen tot een duurzame armoedebestrijding is er meer nodig. Naleving van fundamentele rechten en democratische verhoudingen zijn voorwaarden. Vakbonden, economische groei en globalisering ‘Vakbonden belemmeren economische groei’. Dit is een opvatting die we regelmatig horen. Door te hoge eisen van de bonden zouden ondernemingen liever in andere landen investeren. En dat kost werkgelegenheid. De werkelijkheid is complexer. ILO onderzoek toont aan dat beslissingen van ondernemingen primair bepaald worden door de grootte van de lokale markt en groeikansen in marktaandelen, politieke en sociale stabiliteit en niet door de kosten van arbeid. Ondernemingen hechten ook belang aan gezonde democratische ontwikkelingen en stabiele markten, bescherming van eigendommen etc. Goede arbeidsverhoudingen dragen bij aan de stabiliteit binnen de samenleving. Tegelijkertijd zien we dat overheden buitenlandse investeerders proberen aan te trekken door belastingvoordelen en beperkingen van de rechten van werknemers. In sommige sectoren als bijvoorbeeld de kleding, textiel en de elektronica is de wild-west mentaliteit van werkgevers overheersend. Veel industrieën in zogenaamde Export Processing Zones zijn gericht op export van de producten en lage loonkosten, en niet zozeer op de lokale markten. Er wordt ontegenzeglijk werkgelegenheid gecreëerd maar vaak van lage kwaliteit, met lage beloning en onder slechte omstandigheden. Een duurzame ontwikkeling van de lokale economie wordt nauwelijks bewerkstelligd. Dit type industrie is in het algemeen ook vrij eenvoudig te verplaatsen. Dit in tegenstelling tot industrieën die meer afhankelijk zijn van de lokale markt, van aanwezige grondstoffen en van lokale koopkracht.
Vakbonden en de Millenium Development Goals Vakbonden dragen wereldwijd bij aan het bereiken van de millennium ontwikkelingsdoelen. Het mandaat van vakbonden bevatten impliciet of expliciet de acht doelstellingen. Zoals bijvoorbeeld: 1.
2.
3. 4.
5. 6.
7.
Door collectieve onderhandelingen dragen vakbonden bij aan betere lonen en ze bewerkstelligen gelijk loon voor gelijk werk. Door overleg en onderhandeling met werkgevers, overheden en internationale financiële instellingen dragen vakbonden bij aan betere leefen werkomstandigheden, zowel op het gebied van beleid als in concrete programma’s. Vakbonden staan vooraan in campagnes voor “Onderwijs voor Allen”, de bestrijding van kinderarbeid en de promotie van onderwijs voor meisjes. Gendergelijkheid is prominent in vakbondsscholing en -campagnes. Publieke sectorbonden en gezondheidswerkers binnen andere bonden dragen bij aan verkleining van de kindersterfte. CAO’s helpen moeders om werk en zorg voor kinderen te combineren. Beter zwangerschapsverlof is er voor veel vrouwen gekomen dankzij vakbondsactie in samenwerking met overheden en werkgevers. De strijd tegen HIV-Aids is een vakbondsprioriteit geworden. Bonden hebben meegeholpen aan een beleid van gelijke behandeling, preventie, toegang tot medicijnen en hebben bijgedragen aan bewustwording. Bonden dragen bij aan veiligheid en gezondheid en voorkoming van milieuschade. Bonden hebben ook meegedaan aan campagnes voor schoon drinkwater, duurzame bosbouw en schone steden. Solidariteit tussen werknemers in diverse delen van de wereld heeft geleid tot samenwerking en partnerships in campagnes gericht op onder andere sociale gelijkheid, naleving van rechten, eerlijke handel, schuldkwijtschelding en een verhoging van budgetten voor ontwikkelingssamenwerking. 9
Uit een rapport van de Wereldbank over de vakbeweging 8. en collectief onderhandelen uit 2002 blijkt dat de economie van een land er beter op wordt als een groot aantal werknemers lid is van een vakbond. De Wereldbank constateert in zijn onderzoek dat een hoge organisatiegraad kan leiden tot lagere werkloosheid, minder inflatie, hogere productiviteit en snellere aanpassing aan economische ups en downs.10 Daar waar sterke vakbonden en een betere rechtsbescherming van werknemers op het eerste gezicht economische ontwikkeling lijken te remmen, blijkt op de iets langere termijn dat stabiele verhoudingen
9
The role of trade unions and the fight against poverty. ILO Buro for Workers’ activities. Oktober 2005, pag 29. World Bank; Aidt, T.; Tzannatos, Z., “Unions and collective bargaining : economic effects in a global environment” Washington : World Bank, 2002.
10
11
en sociaal overleg de ontwikkeling stimuleren en dat het bovendien leidt tot een meer duurzame ontwikkeling. De vakbond en precair werk Informeel werk De toenemende informalisering en alle veranderingen in arbeidsrelaties zijn een enorme uitdaging voor de vakbonden. Daarbij zien we geen harde scheidslijn tussen ‘formeel’ en ‘informeel’, zoals we eerder hebben uitgelegd. Het is eerder een continuüm met aan de ene kant banen met een hoge mate van zekerheid en bescherming en aan de andere kant de banen die geen enkele bescherming kennen. De arbeidswetgeving is in veel landen niet algemeen van toepassing. Vaak vallen groepen werknemers, bijvoorbeeld werknemers zonder vast contract, niet onder bepaalde delen van de wet, zoals het wettelijk minimumloon of het maximum aantal werkuren. Veel mensen die nu aangewezen zijn op de informele sector of het micro- en kleinbedrijf hadden voorheen een baan in de formele sector, bij ondernemingen of bij de overheid of semi-overheid. Die hebben banen met redelijk veel zekerheid in moeten ruilen voor werk met een hoge mate van onzekerheid. Ook is deze sector voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt (jongeren, vrouwen) vaak de enige optie bij gebrek aan ‘formele’ banen. Hoe ‘informeler’ de werker, hoe moeilijker bereikbaar en te organiseren. Informeel werkenden hebben vaak geen traditie binnen de vakbonden en ze vereisen van de vakbonden soms andere diensten dan ze van oudsher gewend zijn. Ook is er geen georganiseerde werkgever of werkgeversorganisatie waarmee collectief afspraken gemaakt kunnen worden. Deze werkenden zijn vaak weinig draagkrachtig zodat contributieafdracht aan de vakbond problematisch is. Vakbonden zijn de uitdaging aangegaan en meer en meer nieuwe wegen aan het inslaan om groepen werknemers met verschillende arbeidsrelaties, formeel en minder formeel, te organiseren. Hoe moeilijk dat in de praktijk ook is. Deze omslag is nog lang niet voltooid. Vakbondsorganisatie onder kleine boeren is wel een al lang bestaand fenomeen. En steeds meer organisaties die informeel werkenden organiseren, zoals bijvoorbeeld de Self Employed Women’s Association (SEWA) in India, of de organisatie van huishoudelijk personeel in Peru (Iprofoth) hebben zich ontwikkeld tot sterke vakbonden en aansluiting gezocht en gevonden bij vakcentrales in hun landen en bij internationale vakbondsorganisaties.
Bonden in de informele economie De Self Employed Women’s Association (SEWA) is als eerste vakcentrale voor de informele sector volwaardig lid geworden van het IVV. Vijf beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd in SEWA: straatverkoopsters, thuiswerksters, vrouwen met kleine bedrijfjes, dienstverleners zoals vuilnisophalers en vrouwen werkzaam in de agrarische sector (katoen- en tabaksplukkers). In Ghana organiseert de Ghana Agricultural Workers’ Union (GAWU) kleine en landloze boeren. Gawu steunt de leden, het merendeel vrouwen, met leningen en toegang tot kredieten en tot landbouwwerktuigen, kunstmest en andere materialen. Ook opleiding en training wordt gegeven aan de leden.
Vakbonden hebben hun traditie in georganiseerde en geformaliseerde sectoren van de economie. Die sector kalft af en de bonden moeten hun werkterrein verbreden. Maar er is geen enkel belang om de belangenbehartiging van werknemers in de formele economie te staken. Niet voor de werknemers in deze sector. Daar worden werknemers ook met problemen geconfronteerd. En ook niet voor de werknemers daarbuiten. Want de belangen van deze werknemers zijn ook de belangen van andere werkers, zoals die in micro- en kleinbedrijven: leefbare lonen en een systeem van zekerheid. De ‘formele economie’ moet de standaard blijven. Veel werknemers die traditioneel veel bescherming genoten, zoals bijvoorbeeld bij sommige multinationale ondernemingen, kampen ook met afbraak van hun werkgelegenheid en minder zekerheid door de voortdurende reorganisaties en uitbestedingen.
Kinderarbeid Vakbonden zijn in heel veel landen ook erg actief in de bestrijding van kinderarbeid. Een groep werkers die officieel niet hoort te werken en op school hoort te zitten en waar ook geen nieuwe leden
12
te werven zijn. De vakbeweging ziet het als haar taak om de belangen van deze kinderen te verdedigen en het recht op onderwijs te bevechten. Tegelijkertijd proberen vakbonden de positie van de ouders te versterken en de ouders binnen de vakbond te organiseren.
Kinderarbeid India Building and Woodworkers International draait al enkele jaren met Indiase vakbonden een project om kinderarbeid in de Brick Kilns, de steenbakkerijen, in India uit te bannen. Daarbij worden de kinderen uit het werk gehaald en wordt voor die kinderen een plek op school geregeld. Tegelijkerijd worden de ouders georganiseerd in de bond en wordt er collectief onderhandeld over de salarissen en andere arbeidsvoorwaarden. Het mes snijdt aan twee kanten: Door de activiteiten voor de kinderen zijn de volwassen werknemers georganiseerd en groeit de bond. Door organisatie zijn de arbeidsvoorwaarden verbeterd. Micro- en kleinbedrijf De laatste jaren is er meer en meer aandacht vanuit de ontwikkelingssamenwerking voor het microen kleinbedrijf als belangrijke motor om uit de armoede te komen. De veronderstelde focus van vakbonden op de grotere ondernemingen en de publieke sector zou de aandacht afleiden van waar de groeikansen daadwerkelijk liggen: in het micro- en kleinbedrijf. De vraag is of de groei van het microbedrijf wel van zo grote betekenis is voor de economische ontwikkeling van een land als wordt verondersteld. Uit onderzoek in Latijns Amerika blijkt11 dat de inkomsten van mensen in deze bedrijven voor een groot deel afhankelijk zijn van mensen die werken in ‘moderne’ sectoren met een hoge productiviteit. En met een redelijke koopkracht. Kort gezegd is het micro- en kleinbedrijf alleen levensvatbaar indien er een substantiële formele en productieve economie blijft bestaan omdat er anders geen afzetmarkt is. Het een kan niet zonder het ander. Daarnaast blijkt dat de armoede onder de mensen die werken in het micro- en kleinbedrijf in Latijns Amerika de afgelopen 20 jaar niet navenant is afgenomen. Gemiddeld zijn de inkomsten van een werkende in het micro- en kleinbedrijf een derde van de inkomsten van een werknemer in loondienst bij de moderne sector van de economie. Het werk in een microbedrijf is op enkele uitzonderingen na van lage kwaliteit en sociale zekerheid ontbreekt vaak. Ook zijn er relatief veel problemen rond veiligheid en gezondheid. Slechts iets meer dan de helft (53%) lukt het om te overleven. En 87% van de microbedrijven is een eenpersoonsbedrijf en blijft dat ook12. Het grootste deel van de banen in het micro- en kleinbedrijf kent een lage productiviteit en het grootste deel van deze werkers zijn eigenlijk werknemers en geen ondernemers.13 Samenvattend kun je zeggen dat de stelling dat het micro- en kleinbedrijf de belangrijkste motor is voor armoedebestrijding genuanceerd moet worden. Vakbonden en scholing Vakbonden zijn van oudsher betrokken bij (beroeps)opleidingen en scholing. De notie van ‘een leven lang leren’ dringt steeds meer door als voorwaarde om aan het werk te blijven. En niet alleen in Europa. Onderwijs wordt steeds relevanter bij het bestrijden van armoede. Ontwikkelingslanden die een grote economische groei kennen investeren in de regel veel in onderwijs en het verhogen van het opleidingsniveau van werknemers. Investeringen die aangetrokken worden in sectoren waar een hoger opleidingsniveau nodig is leveren in de regel ook betere banen. Werknemers die in ontwikkelingslanden werken in bijvoorbeeld de ICT gaan behoren tot de middenklasse. Werknemers in de arbeidsintensieve maar laaggekwalificeerde sectoren als de kledingsector, verdienen nauwelijks meer, vaak zelfs minder, dan een leefbaar loon en hebben nauwelijks kans tot enige loopbaanontwikkeling.
11
“Sindicalismo, desarollo y pobreza”. Samuel Machacuay, Jeroen Strengers, Lima juni 2007. Idem pag 5. 13 Idem pag 17 12
13
In veel landen spelen bonden een rol in het kader van beroepsopleidingen. Maar ook maken vakbonden zich sterk voor ‘Education for All’ als een basisrecht. Uiteraard spelen onderwijsbonden en ambtenarenbonden hun specifieke rol in het verbeteren van het opleidingsniveau en de kwaliteit van het onderwijs. De kinderarbeidprojecten die FNV Mondiaal steunt zijn gericht op het uitgangspunt om werkende kinderen uit het werk en op school te krijgen.
Scholing in Zuid-Afrika Het Workers’ College in Natal, Zuid-Afrika, heeft een pioniersrol vervuld in het krijgen van erkenning van ‘opgedane ervaring’ (prior learning). Daardoor kunnen mensen met weinig officiële opleiding maar met een schat aan ervaring toch toegang krijgen tot universitaire cursussen en opleidingen
Vakbonden en verdeling Zoals in hoofdstuk 2 aangegeven zien we wereldwijd een toename van de inkomensverschillen. De vakbeweging is een van de sociale actoren die het effectiefst bijdraagt aan de bescherming en de verbetering van de mogelijkheden om de huidige ongelijkheid het hoofd te bieden. Ten eerste is de vakbeweging betrokken bij het verdedigen en vaststellen van een minimumloonbeleid. Waar het minimumloon wordt losgelaten of niet wordt toegepast zie je dat arme mensen weliswaar werk hebben maar er desondanks nog niet mee uit de armoede komen omdat het te weinig oplevert. In veel landen is het minimumloon lager dan wat een ‘leefbaar loon’ wordt genoemd en dus niet voldoende om uit de armoede te komen. Verder onderhandelen vakbonden in het kader van de CAO over de beloningsverschillen tussen de top en de andere werknemers en over de verdeling van de opbrengsten tussen aandeelhouders en werknemers, met als inzet een eerlijker verdeling. Ook hebben vele vakcentrales dialoog met overheden over lonen en uitkeringen. Ze komen daar niet alleen op voor de mensen die werkzaam zijn in de formele delen van de economie maar werpen zich ook op als belangenbehartigers van kleine boeren, kleine zelfstandigen en mensen zonder werk. De vakbeweging is in veel landen de enige organisatie die een groot deel van de armen organiseert en zich ook inzet voor gelijke kansen voor vrouwen, etnische groepen, jongeren. Vakbonden en zekerheid Sociale zekerheid In de discussie over economische ontwikkeling wordt de verdediging door de vakbonden van het recht op sociale bescherming soms gekwalificeerd als een barrière voor het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen. Ook wordt genoemd dat maar een beperkt deel van de werknemers profiteert van deze bescherming: de kleine groep werknemers met een baan in de formele economie. Sociale bescherming en voorzieningen zoals pensioenfondsen worden gezien als kostenpost. Maar deze fondsen zijn in veel landen één van de belangrijkste financieringsbronnen voor ontwikkeling. In Chili wordt 60% van de publieke en private investeringen gefinancierd uit kapitaal dat eigendom is van de werknemers 14. Ook de bouwsector in Latijns Amerika is voor een groot deel afhankelijk van geld uit pensioenfondsen. Dat mes snijdt aan twee kanten want het creëert werkgelegenheid in de bouw, het bevordert de infrastructuur en de aanleg van basisvoorzieningen. Ziektekostenverzekering Argentinië In Argentinië is een ziektekosten- en werkloosheidsfonds opgericht door de Argentijnse bond van landarbeiders, welke veel onbeschermde en nietgeregistreerde landarbeiders onder haar leden heeft, waaronder veel migranten. Werkgevers dragen 1,5% van het bruto salaris bij aan het werkloosheidsfonds.
14
Mensen die in de zogenaamde ‘informele economie’ werken hebben veelal geen recht op sociale zekerheid bij werkloosheid, op ziektekostenverzekeringen of op pensioen. Het risico om tot armoede te vervallen is vele malen groter dan voor mensen in formele arbeidsrelaties met enig vangnet bij calamiteiten. Sociale zekerheid is gebaseerd op solidariteit. Om een sociaal zekerheidsstelsel in stand te houden is draagvlak nodig. Vakbonden en werknemers hebben er belang bij dat niet alleen de mensen met een formele arbeidsrelatie bijdragen aan deze voorzieningen maar dat zoveel mogelijk werknemers eronder vallen.
“Sindicalismo, desarollo y pobreza”, pag 9
14
“Comparative studies of countries that have achieved sustainable pro-poor growth during the recent period of rapid global economic integration show that the quality of public and private institutions matters. By supporting the innovative potential of markets at the same time as assuring a reasonable degree of social security to people, institutional strength is increasingly recognized as a determining factor for growth and the capacity to rebound from unexpected shocks.”15 ILO
Flexibilisering van contracten Een ervaring van de laatste jaren is dat (multinationale) ondernemingen steeds minder mensen direct in dienst hebben. Werk wordt uitbesteed aan toeleveranciers of onderaannemers. Of werknemers worden ingehuurd via diverse uitzendconstructies. Waar de werknemers met een arbeidsrelatie met de (multinationale) onderneming meestal naast salaris ook recht hadden op pensioen, ziektekostenverzekeringen, medische hulp, huisvestingsprogramma’s, opleidingsmogelijkheden etc, hebben de nieuwe werknemers dit allemaal niet. Mensen die hun baan bij een (multinationale) onderneming kwijtraken zijn daarmee ook alle andere zekerheden kwijt. Het is daarom van belang dat vakbonden blijven knokken voor het behoud van deze banen en niet instemmen met ongecontroleerde vormen van flexibilisering van arbeidsrelaties. Tegelijkertijd moet ze de uitdaging aanpakken deze werkers te organiseren. En dit is niet altijd eenvoudig. In sommige landen belet wetgeving simpelweg dat bonden deze mensen organiseren. Vaker is er sprake van veel tegenwerking. Veiligheid en gezondheid Een van de kerntaken van de vakbeweging is altijd het bevorderen van veiligheid en gezondheid op de werkplek geweest. Vakbonden geven voorlichting aan leden en niet-leden en volgen nauwlettend veiligheid- en gezondheidsissues bij bedrijven. Vaak zijn er Veiligheid- en Gezondheidscommissies in bedrijven waarin vakbonden actief participeren. Ook worden met bedrijven en overheden afspraken gemaakt op dit gebied. Verder speelt de vakbeweging een rol op nationaal niveau als het gaat om wetgeving en beleid. HIV-Aids is een problematiek die ook steeds meer aandacht krijgt van de vakbeweging. HIV-Aids is weliswaar doorgaans niet beroepsgerelateerd maar heeft wel consequenties voor werknemers en werkgevers. Hiv-Aids leidt tot armoede van gezinnen van geïnfecteerden en van nabestaanden van slachtoffers. De vakbeweging geeft voorlichting over het voorkomen van HIV-Aids en maakt afspraken met ondernemingen over een HIV-Aids beleid ten aanzien van de werknemers en hun gezinnen.
Hiv Aids project Oekraïne De spoorwegvakbond van de spoorwegwerkers en de chauffeurs in de Oekraïne is een proefproject gestart ter preventie van Hiv-Aids en Tuberculose. Oekraïne is het land in Europa/Eurazië dat het hardst geraakt wordt door de HIV/AIDS epidemie. Naar schatting is op dit moment 1,4 tot 2% van de bevolking HIV-positief. De Wereldbank verwacht de komende zeven jaar een toename naar 820.000 personen (3,5% van de volwassen bevolking) met alle negatieve sociaal-economische gevolgen van dien. Bedrijven en vakbonden hebben er belang bij een grootscheepse uitval van geschoolde werknemers door HIV/AIDS en TB te voorkomen. Zij zijn in de unieke situatie dat zij een stevige organisatie hebben en over capaciteit en hulpbronnen beschikken die zij aanwenden om het verlies van leden als gevolg van HIV/AIDS en TB te voorkomen. Zij oefenen druk uit op bedrijven om CAO-afspraken te maken over dienstverlening aan geïnfecteerde werknemers en zich samen met werkgevers en lokale overheden en andere stakeholders sterk maken voor preventieprogramma's op de werkplek in combinatie met voorlichtingscampagnes.
15
“Working out of Poverty”, Report of the director general, ILO 91st session 2003, pag 80,81
15
Vakbonden en gelijke kansen, democratisering en rechten Vakbonden dragen bij aan gelijke behandeling, door lobby voor wetgeving, het organiseren van vrouwen, migranten, jongeren. Door bijdragen aan werkgelegenheidsprogramma’s voor bepaalde groepen vaak in samenwerking met de overheid en werkgevers. Door betere kansen voor kinderen te creëren door hun recht op onderwijs te bevechten in plaats van ze te laten werken. Vakbonden kunnen op vele manieren bijdragen aan economische ontwikkeling en de bevordering van de werkgelegenheid. Maar dat veronderstelt dat de vakbeweging vrij is om te kunnen opereren, dat werknemers zich vrij kunnen aanmelden bij de vakbond van hun keuze en dat vakbondsactivisten geen risico’s lopen op ontslag of zelfs geweld of de dood. En dit is helaas geen praktijk in veel landen in de wereld en vaak is aandacht vanuit de internationale vakbeweging noodzakelijk. Terwijl dit een essentiële basisvoorwaarde is en de enige manier om werkenden een stem te geven in het politieke debat en in onderhandeling met werkgevers. Een goed functionerende democratie veronderstelt een zekere balans in de verschillende belangen en veronderstelt dat diverse groepen, met soms tegengestelde belangen, zich collectief kunnen organiseren en draagvlak hebben in de samenleving om namens de achterban te onderhandelen of in dialoog te gaan. Dit veronderstelt een actieve participatie van de belanghebbenden. Vakbonden hebben een lange traditie als het gaat om het leveren van een bijdrage aan democratie en goed bestuur. Naast puur economische factoren zijn andere aspecten ook van belang voor de concurrentiepositie van landen: Een goed functionerend justitieel systeem, transparante besluitvorming, bescherming van intellectueel eigendom, een opgeleide beroepsbevolking, geen corruptie, veiligheid, goede gezondheidszorg etc. Een klimaat van goed overleg tussen sociale partners vergroot de zekerheid en verkleint de kans op arbeidsconflicten. Landen met een cultuur van goede arbeidsverhoudingen scoren hoog als het gaat om economische indicatoren16. Voor een goed sociaal overleg is het nodig dat ook de werkgevers georganiseerd zijn en bereid zijn op diverse niveaus afspraken te maken met vakbonden (en overheden). Uit Begroting Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking 2008: “Maar niet alleen de overheid speelt een belangrijke rol. Een goede organisatie van het bedrijfsleven, van vakbonden en van banken is cruciaal, vooral als de verschillende partijen gezamenlijke belangen weten na te streven en elkaar voldoende tegenwicht bieden om die gezamenlijke belangen niet eenzijdig te laten uitwerken. Het zijn deze elementen die de kern vormen van het beleid voor de private sector ontwikkeling. Indien randvoorwaarden en organisatievormen beter gaan functioneren, kunnen individuele investeringen meer rendabel en kansrijker worden met duurzame werkgelegenheidseffecten. Daar waar individuen niet in staat zijn tot rendabele economische activiteiten kunnen vangnetten en sociale zekerheidsstelsels waarborgen bieden voor voldoende zeker inkomen om ernstige armoede te verminderen.” (pag 70) Vakbonden en Internationalisering De vakbeweging is van oudsher een internationale beweging. Zo is de International Metalworkers Federation opgericht in 1893. Internationale solidariteit was en is een basisbegrip binnen de vakbonden. Met de toegenomen globalisering en de toenemende afhankelijkheid van multinationale ondernemingen en internationaal kapitaal is dit alleen maar sterker en noodzakelijker geworden. Werknemers krijgen wereldwijd steeds meer met elkaar te maken, zoals de werkers binnen een keten als de cacao, koffie, de elektronica en binnen multinationals. Beslissingen worden niet meer nationaal genomen maar internationaal zonder de daarbij behorende overlegstructuren en beschermende voorzieningen. Wel hebben veel ondernemingen activiteiten onder de noemer van het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen: een door de onderneming zelf vastgesteld beleid ten aanzien van hun verantwoordelijkheid naar diverse stakeholders, waaronder de werknemers. Multinationale ondernemingen zijn nog lang niet altijd bereid op internationaal niveau met de vakbonden te overleggen of te onderhandelen. Toch groeit het aantal internationale overeenkomsten met multinationals en groeit het aantal initiatieven binnen sectoren als de kleding en textiel, 16
Growth Competitiveness Index World Economic Forum 2005-2006
16
elektronica, palmolie, bloemen etc. Vaak zijn het zogenaamde ‘multi-stakeholder initiatieven’ waarbinnen ook NGO’s en soms overheden participeren. Zo participeert FNV of participeren FNV Bonden in initiatieven als de Fair Wear Foundation (kleding), Forest Stewardship Council (hout), Fair Flowers and Plants (bloemen) en soortgelijke initiatieven. Migratie Een van de trends is de groeiende migratie van werknemers. Binnen landen maar vooral ook grensoverschrijdend. Dit heeft grote gevolgen voor arbeidsmarkten en ook voor vakbonden. Gemigreerde werknemers werken niet zelden in slechte omstandigheden en met minder rechtsbescherming dan mensen met de nationaliteit van het land waar wordt gewerkt. Voor vakbonden zijn deze werknemers moeilijk bereikbaar door cultuurproblemen en gebrek aan middelen maar ook doordat wetgeving organisatie soms verbiedt.
17
5.
Conclusies
FNV Mondiaal stelt zich ten doel bij te dragen aan het ontwikkelen van een sterke onafhankelijke vakbeweging wereldwijd. We doen dat onder de noemer: “Collega’s Wereldwijd”. FNV is een federatie van vakbonden en steunt de zusterorganisaties binnen het kader van onze internationale vakbondsstructuren. Armoede is voor een belangrijk deel een uiting van onrecht en het niet naleven van internationaal erkende normen zoals vastgelegd in de universele verklaring van de rechten van de mens en in de ILO verdragen. Een basale voorwaarde om armoede te kunnen oplossen is het recht op organisatie binnen democratische verhoudingen. En daar schort het in veel landen nog aan. De rol van de vakbeweging verandert niet in de kern: zelforganisatie van werkenden met als doel het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden, gelijke kansen en economische ontwikkeling. Tegelijkertijd staan verworven rechten overal ter wereld onder druk. In deze tijd is een sterke vakbeweging meer dan ooit nodig als tegenkracht en als stem van de armen. Vakbeweging en armoedebestrijding De vakbeweging draagt direct bij aan armoedebestrijding wanneer ze voor haar leden (en vaak ook niet leden) collectief onderhandelt en afspraken maakt over arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Indirect draagt de vakbeweging bij aan verbetering van de werk- en leefomstandigheden voor een veel grotere groep mensen door een bijdrage aan een eerlijker verdeling van de economische opbrengsten, betere arbeidswetgeving, economische stabiliteit, sociale zekerheid, gelijke kansen, door het bevorderen van de koopkracht, door een bijdrage aan het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en door het vechten voor behoud van werkgelegenheid. Ook dragen vakbonden als sociale partner bij aan een versterking van een democratische cultuur van overleg, sociale dialoog en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarnaast maken vakbonden zich sterk voor goede publieke voorzieningen (water en elektriciteit bijvoorbeeld) en een goed onderwijssysteem met toegang voor iedereen. Het is nodig dat de vakbeweging zich steeds aanpast aan (steeds sneller) wijzigende omstandigheden. Dit is een enorme uitdaging wanneer de formele sector en de grote ondernemingen, waar traditioneel veel vakbondsleden geworven werden, in enorm tempo afnemen en steeds meer mensen op een meer of minder informele wijze aan werk komen. Die mensen zijn minder makkelijk te organiseren en de werkgevers zijn vaak niet georganiseerd en zonder georganiseerde werkgevers kunnen geen collectieve overeenkomsten worden gesloten. Het is van belang voor de versterking van de vakbeweging maar ook omdat die groep werkers organisatie en belangenbehartiging nodig heeft om hun positie te verbeteren. Tegelijkertijd is er geen enkele reden de ‘formele’ economie vaarwel te zeggen en de werknemers in die sector niet meer te vertegenwoordigen. Integendeel. Ook daar hebben mensen problemen en worden ze geconfronteerd met verlies van banen en flexibilisering. Een zwart-wit tegenstelling tussen formeel en informele arbeid bestaat niet. De vakbeweging wil zich op beide flanken organiseren. Hoewel vanaf de oprichting van vakbonden de ‘verheffing van de armen’ centraal heeft gestaan, zijn vakbonden geen ontwikkelingsorganisaties en is ontwikkelingssamenwerking niet de core-business van de vakbeweging. De vakbeweging is sinds haar oprichting een organisatie geweest met een internationale blik en met solidariteit en internationale samenwerking hoog in het vaandel. Binnen het kader van de internationale vakbondssamenwerking draagt FNV Mondiaal, als onderdeel van de FNV, via het Vakbonds Medefinancierings Programma bij aan de armoedebestrijding doordat zij vakbonden in ontwikkelingslanden steunt zodat zij op zinvolle wijze de belangen kunnen behartigen van de werkenden en van de armen in het land waar zij werken. Op die manier worden concrete verbeteringen afgedwongen wat betreft lonen, veiligheid en gezondheid, sociale zekerheid etc.
18
6.
Kansen en uitdagingen
1. Vakbondsrechten Een basale voorwaarde voor alles is dat de vakbonden simpelweg hun werk kunnen doen. Helaas worden vakbondsrechten op allerlei manieren geschonden. Dat varieert van tegenwerking van bedrijven tot moord op vakbondsleiders. Vaak ook zijn er beperkende wettelijke regels die het onmogelijk maken mensen te organiseren. Voor FNV Mondiaal betekent dat: • Blijvende druk en campagnes op het gebied van de schendingen van vakbondsrechten. • Ondersteuning vakbonden in hun strijd om erkenning en naleving van rechten. • Een actieve inbreng in de ILO en monitoring van naleving van de ILO-conventies..
2.
Continue aanpassing en vernieuwing
Vakbonden moeten in staat zijn zich steeds aan te passen aan de veranderende samenstelling van de beroepsbevolking en aan veranderende economische omstandigheden, zoals toenemende informalisering, grotere verscheidenheid aan arbeidsrelaties, internationalisering etc. De verwachting is dat veranderingen alleen maar sneller zullen gaan en dat vakbonden alleen representatief kunnen blijven als ze in staat zijn tot continue vernieuwing. Voor FNV Mondiaal betekent dat: • Steunen van vakbonden en vakcentrales in hun capaciteit nieuwe groepen werknemers (migranten, jongeren, vrouwen) te organiseren en hun representativiteit te vergroten. • De FNV voortrekkersrol op het gebied van organisatie van vrouwen meer dan ooit voortzetten. Het genderperspectief moet integraal worden opgenomen in alle samenwerkingsprogramma’s. • Steunen van de ontwikkeling van nieuwe vakbondsinstrumenten waar de collectieve onderhandeling met georganiseerde werkgevers niet mogelijk is of een formele arbeidsrelatie niet bestaat. • Steunen van beleidsontwikkeling van vakbonden ten aanzien van de effecten van informalisering en flexibilisering op de werkgelegenheid in kwalitatieve en kwantitatieve zin.
3. Internationalisering Vakbonden moeten zodanig georganiseerd zijn dat ze op het juiste niveau kunnen opereren: op het niveau waar de beslissingen worden genomen. Dit is meer en meer op internationaal niveau. Overheidsbeleid ten aanzien van investeringen, handel etc worden grotendeels internationaal bepaald. En ook ondernemingen worden steeds meer internationaal aangestuurd. De vakbeweging is daar nog niet in voldoende mate op ingespeeld. En de werkgevers zijn meestal niet bereid op internationaal niveau met de vakbonden om de tafel te zitten. Ook in regio’s als de Europese Unie en de Cono Sur wordt de vakbeweging geacht mee te praten en de belangen van de werkenden te vertegenwoordigen. Tegelijkertijd moeten vakbonden actief blijven of worden op alle andere niveaus: van lokaal tot internationaal. Ze moet schaken op steeds meer borden om op adequate wijze de belangen van werknemers te behartigen. Voor FNV Mondiaal betekent dat: • Steun aan versterking van het internationale vakbondswerk binnen multinationale ondernemingen en binnen ketens. Zodat de vakbeweging daadwerkelijk internationaal opereert met inachtneming van lokale belangen (die soms tegengesteld zijn). Om onderhandelingen af te dwingen met multinationale ondernemingen op internationaal niveau. • Steun aan internationale vakbondssamenwerking en lobby rond handel en investeringen om te bewerkstelligen dat economische groei en rendementen veel meer ten goede komen aan de armen.
19
• •
Ondersteunen van regionale (EU-Cono Sur etc) en mondiale netwerkvorming van vakbonden teneinde hun internationale lobbykracht te vergroten. Ondersteunen van onderzoek naar de effecten van handel en investeringen op de werkgelegenheidsontwikkeling, zowel kwalitatief als kwantitatief.
4. Beleidsontwikkeling voor overlegeconomie Vakbonden moeten in staat zijn solide en haalbare voorstellen te formuleren ten aanzien van werkgelegenheid, investeringen, handel, sociale zekerheid, scholing en opleiding etc. Vakbonden moeten onontbeerlijke partners zijn voor overheid en werkgevers voor het uitwerken van duurzaam economisch beleid. • • • • •
Voor FNV Mondiaal betekent dat: Bevorderen van een klimaat van overleg en erkenning van de vakbeweging en het recht op organisatie door middel van campagnes en internationale druk. Versterking partnerorganisaties in hun rol als overlegpartner van overheden en georganiseerde werkgevers. Ondersteunen van de ontwikkeling gericht op strategisch beleid ten aanzien van economische ontwikkeling, het bevorderen van goede werkgelegenheid (Decent Work) en gelijke kansen. Doorgaan met bevorderen goede overlegculturen en dialoog in tripartiet verband (“SER structuren”.) Bevorderen samenwerking met andere (zelf)organisaties en NGO’s die dezelfde agenda nastreven.
5. Capaciteitsversterking Vakbonden die goed draaien en voldoende inkomsten genereren uit contributie of andere inkomstenbronnen hebben de financiële steun van FNV Mondiaal niet nodig. Wel kunnen deze bonden partner zijn in een gezamenlijke internationale campagne of lobby. In ontwikkelingslanden staan veel bonden er financieel minder florissant voor. Het blijft nodig vakbonden die dat nodig hebben te steunen in de ontwikkeling van hun organisatie en hun capaciteit. Gericht op een duurzaam en economisch gezonde vakbeweging op middellange termijn. Dit is een voorwaarde om de belangen van de armen te kunnen behartigen. Soms is er weinig ervaring of kennis aanwezig. Soms zitten vakbonden in een veranderingsfase, bijvoorbeeld de vorming van sectorbonden op nationaal niveau. Ondersteuning daarbij is vaak essentieel om te kunnen slagen. Voor FNV Mondiaal betekent dat: • Meer aandacht voor organisatieversterking, herstructurering, samenwerking/krachtenbundeling en professionalisering van vakbonden. • Versterken van het democratisch leiderschap nu en in de toekomst.
20