222570_Hoofdstuk_Vaardig 19-12-2006 17:07 Pagina 122
bijlage
vaardig
vaardigheden inhoud 1
Woordweb maken
123
2
Veilig werken
123
3
Diagram maken
124
4
Verslag maken
125
5
Rekenmachine en wetenschappelijke notatie
125
6
Mondeling presenteren
126
7
Groepswerk
127
8
Informatie zoeken
128
222570_Hoofdstuk_Vaardig 19-12-2006 17:07 Pagina 123
vaardigheden 123
1 Woordweb maken
2 Veilig werken
Een woordweb is een hulpmiddel om je gedachten over een onderwerp op een rij te zetten. – Je bedenkt zelf of samen met anderen welke woorden, begrippen, of situaties bij je opkomen als je aan het onderwerp denkt. – Je maakt hiervan een lijstje met trefwoorden. Eventueel kun je ook kleine tekeningetjes maken. – In het midden teken je nu een cirkel met daarin het onderwerp. Eromheen zet je je trefwoorden in cirkels en je trekt lijnen tussen cirkels en het onderwerp of tussen cirkels onderling.
Bij scheikunde gebruik je allerlei stoffen. Die kunnen duur of gevaarlijk zijn. Als je onvoorzichtig bent, kunnen er ongelukken gebeuren. Bij natuurkunde gebruik je vaak dure spullen en meetapparatuur. Ook kunnen sommige experimenten gevaarlijk zijn. Volg daarom bij experimenten bij natuur- en scheikunde de volgende ‘ijzeren regels’.
Een woordweb is niet goed of fout. Als je het vaker doet, word je handiger in het vinden van begrippen, beelden of schetsen, die bij het onderwerp horen. Een woordweb is ook erg geschikt om een samenvatting te maken aan het einde van een paragraaf of hoofdstuk. Hieronder staat een voorbeeld van een woordweb over natuur- en scheikunde. Netheid – Ga niet het practicumlokaal of kabinet in zonder een docent(e) of zonder toestemming. – Loop rustig in het lokaal en gooi niet met spullen. – Houd de practicumtafels en de vloer vrij van tassen en jassen. – Zet tassen onder je tafel en hang jassen op de juiste plaats op. – Volg instructies van je docent(e) en toa op. – Kom niet zonder toestemming aan apparatuur en materialen. – Neem nooit iets mee uit het practicumlokaal zonder toestemming. – Draag tijdens practica altijd een labjas en sluit je jas goed. – Maak loshangende kleding vast. – Ruim alle spullen die je gebruikt na afloop weer op.
Trefwoorden en een woordweb bij het onderwerp ‘natuur- en scheikunde’
Je lichaam – Draag een bril als de docent dat zegt. – Doe je bril pas af als alle leerlingen klaar zijn en de materialen zijn opgeruimd. – Als je werkt met de brander of vlammen, bind je haar dan in een staart achter je hoofd en houd lang haar onder je jas. – Als je jezelf toch brandt of stoffen op je huid krijgt, was de plek dan met veel koud water. – Als je iets in je ogen krijgt, spoel het dan direct uit met een oogdouche en gebruik veel water. – Raak nooit het stopcontact met een stuk metaal aan bij proeven met elektriciteit. – Laat elektrische schakelingen altijd controleren voor je de schakeling laat werken. – Voer buitenproeven uit op een veilige plaats en nooit op de openbare weg.
222570_Hoofdstuk_Vaardig 19-12-2006 17:07 Pagina 124
124 vaardigheden
3 Diagram maken In een diagram kun je meetresultaten goed met elkaar vergelijken. Je kunt dan makkelijker een antwoord vinden op je onderzoeksvraag. De lijn in je diagram heet de grafiek. Hoe teken je een diagram? – Neem een halve bladzijde ruitjes- of millimeterpapier. – Teken twee assen: een horizontale as en een verticale as. Wat je zelf verandert of wat vanzelf verandert (de tijd bijvoorbeeld) zet je af op de horizontale as. Wat daardoor ook verandert, zet je af op de verticale as. – Schrijf langs de assen de grootheden en tussen haakjes de eenheid. Zet er een horizontale en een verticale pijl bij. – Maak aan de hand van de hoogste waarde een schaalverdeling met afgeronde getallen op regelmatige afstanden. Zorg dat het grootste meetgetal op de as past. – Zet je meetpunten met een duidelijke stip of een kruisje in het diagram. – Trek een vloeiende of een rechte lijn die zo goed mogelijk bij de meetpunten past. Soms liggen de metingen niet mooi op één rechte of vloeiende lijn. Teken dan een lijn die zo goed mogelijk bij de meetpunten past. Zie ook de diagrammen in de figuur.
temperatuur (˚C)
40
30
20
10
0
0
20
40
a
60
80 tijd (s)
100
115
temperatuur (˚C)
Gevaarlijke stoffen – Controleer op het etiket van stoffen (chemicaliën) of je de juiste stof gebruikt. – Bewaar nooit gevaarlijke vloeistof in een fles zonder etiket. – Houd de dop op flessen en potten, behalve als je er iets uithaalt. – Proef nooit van een stof. – Krijg je per ongeluk iets in je mond, spuug het dan uit en spoel je mond met veel water. Waarschuw de docent(e). – Was altijd je handen als je met chemische stoffen hebt gewerkt. – Gooi nooit afval in de gootsteen. – Gooi geen chemicaliën of hete voorwerpen in de prullenbak. – Gooi chemisch afval in de daarvoor bestemde bakken, flessen of bekerglazen. – Veeg op wat je geknoeid hebt en waarschuw de docent(e) als je veel geknoeid hebt. – Met radioactieve stoffen mag je niet zelf werken!
110
105
100
0
b
0
1
2 3 tijd (min)
4
a De punten liggen zodanig dat een rechte lijn kan worden getrokken. b Langs de punten is een zo vloeiend mogelijke kromme lijn getrokken.
222570_Hoofdstuk_Vaardig 19-12-2006 17:07 Pagina 125
vaardigheden 125
4 Verslag maken Een goed verslag bestaat uit de volgende onderdelen: – Titelpagina – Inhoudsopgave – Inleiding – Werkwijze – Resultaten – Conclusie – Nawoord – Bronvermelding 1 Op het titelblad komt de titel van je onderzoek, je naam, eventueel de namen van de leerlingen met wie je hebt samengewerkt, naam van je klas en de datum van je onderzoek. 2 In de inleiding beschrijf je kort waar het onderzoek over gaat, je noemt de onderzoeksvraag en je geeft aan welke veronderstelling je daarover hebt. Eventueel kun je een stukje theorie of een leuk voorbeeld opnemen. 3 Bij de werkwijze komt een korte beschrijving en liefst een tekening van de opstelling, meetmethode en materialen die je hebt gebruikt. Je kunt de tekeningen van opstellingen van de site gebruiken. 4 Bij de resultaten zet je wat je bij je onderzoek hebt gevonden. De meetresultaten kun je in een tabel of grafiek weergeven. 5 De conclusies moeten het antwoord op je onderzoeksvraag geven. Eventueel kun je iets zeggen over de onnauwkeurigheid in je meetresultaten en waardoor dat komt. 6 In het nawoord kun je terugkijken op wat er goed en wat er verkeerd ging bij je onderzoek. 7 Bronvermelding of literatuurlijst. Hierin zet je de bronnen die je hebt gebruikt, zoals boeken, tijdschriften, url’s van internet, video’s of cd-roms.
5 Rekenmachine en wetenschappelijke notatie Bij wiskunde heb je leren werken met een rekenmachine. Bij natuur- en scheikunde heb je soms de wetenschappelijke notatie nodig. Dat doe je zó. Je wilt bijvoorbeeld 2945 in de wetenschappelijke notatie weergeven. – Zet de machine in de wetenschappelijke notatie (SCI) en het aantal significante cijfers op NORM (normaal, dus alle cijfers). – Tik in: 2945; op de display verschijnt 2,945 03 of 2,945 E03. – Beide notaties betekenen 2,945 ⋅ 103 (= 2945). Stel je wilt 2,945 ⋅ 106 direct intoetsen. – Toets 2,945 EXP 6 (of 2,945 EE 6). – De knop EXP of EE betekent ⋅ 10 (het maalteken hoort daar al bij!). – Op de display verschijnt 2,495 06 of 2,495 E06.
222570_Hoofdstuk_Vaardig 19-12-2006 17:07 Pagina 126
126 vaardigheden
6 Mondeling presenteren
7 Groepswerk
Een presentatie bevat altijd de volgende onderdelen: 1 Je onderzoeks- of opzoekvraag. 2 Je manier van werken. 3 De belangrijkste resultaten. 4 Het antwoord op de vragen aan het begin. 5 Je eigen mening over het onderzoek.
Soms moet je samenwerken bij opdrachten of een onderzoek. Doe dat bijvoorbeeld zo:
Let bij de voorbereiding op de volgende punten: – Wat is het doel van je presentatie? – Houd je de presentatie voor klasgenoten of volwassenen? – Heb je een inleiding, een afsluiting en een conclusie? – Heb je bij een gezamenlijke presentatie de taken en rollen goed verdeeld? – Ga na of je hulpmiddelen zoals beamer, flip-over of bord kunt gebruiken. Dat kan voor afwisseling en geheugensteuntje zorgen. – Oefen je presentatie een paar keer hardop. – Leer niet het verhaal, maar de hoofdpunten uit je hoofd. Let bij het presenteren op het volgende: – Spreek duidelijk en in een rustig tempo. – Wissel toonhoogte en sterkte van je stem, zodat het geen dreun wordt. – Laat af en toe een stilte vallen in je verhaal. – Zoek (oog)contact met je toehoorders en reageer op je publiek.
Opdracht lezen en ontleden – Ieder leest de opdracht voor zichzelf. – Schrijf met elkaar de onderdelen van de opdracht op. – Ieder schrijft op wat hij of zij over het onderwerp weet. – Bespreek met elkaar wat je hebt opgeschreven om een compleet beeld te krijgen van de opdracht die je moet doen. – Beoordeel wat nodig is om onderdelen en opdracht uit te voeren. – Verdeel de deelopdrachten of deeltaken over je groep. Taakverdeling – Spreek af wie informatie verzamelt, wie resultaten opschrijft, wie presenteert, wie materialen regelt, de overleggen regelt, besluiten opschrijft, enz. – Leg de afspraken vast. – Maak een planning. Planning – Vaak zegt de docent wanneer iets af moet zijn. Is dat niet duidelijk, vraag het dan na. – Zet de deelopdrachten of deeltaken in een logische tijdsorde in een tabel in de tekstverwerker met minimaal de kopjes: deeltaken, wie verantwoordelijk, wanneer resultaat klaar.
222570_Hoofdstuk_Vaardig 19-12-2006 17:07 Pagina 127
vaardigheden 127
8 Informatie zoeken In je boek of op de site – Een woord of begrip zoek je het snelst op via het register achter in je boek. – Een onderwerp of thema vind je in de inhoudsopgave voorin. – Op de site (zie onderaan) kun je ook omschrijvingen vinden van alle woorden en begrippen die je in dit boek bent tegengekomen. – Vind je zo toch niet wat je zoekt, tik het woord dan in een zoekmachine op internet in om meer te weten te komen. Op internet – Zoek gericht door niet één, maar meerdere woorden in te tikken. Dat verkleint het aantal hits en vergroot de kans dat je snel het juiste vindt. – Bepaal of je alleen op Nederlandstalige pagina’s wilt kijken of ook op buitenlandse en of je tekst of afbeeldingen zoekt. – Denk ook eens aan de zoekmachine Davindi van Kennisnet. Die is speciaal voor het onderwijs gebouwd. – Alle zoekmachines hebben een helpfunctie en een ‘zoek uitgebreid’- of ‘wide search’-functie of iets dergelijks als je niet direct vindt, wat je zoekt. De belangrijkste site voor het gebruik bij Natuur- en scheikunde Overal is www.naskoveral.epn.nl/2hv. Daar vind je alle opdrachten waar het tekentje 3site bij staat en nog veel meer informatie.
www.naskoveral.epn.nl/2hv