STUDIE 26 BEROEPSPROFIEL industrieel ingenieur (m/v)
BEROEPSPROFIEL industrieel ingenieur (m/v)
sector : studiegebied : opleiding : beroep :
metaal-elektriciteit-kunststoffen industriële wetenschappen en technologie industriële wetenschappen industrieel ingenieur
Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen in opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad D/1997/6356/15 De leden van de werkgroep beroepsprofielen zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor het beroepsprofiel. De Vlor heeft enkel ingestaan voor een uniforme en toegankelijke lay-out.
IN H O U D B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN G E N IE U R
INHOUD
VOORWOORD
1
1
IDENTIFICATIE
2
1.1
Situering 1.1.1 Opleiding tot industrieel ingenieur 1.1.2 Decreet betreffende Hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap 1.1.3 Technisch georiënteerde vorming 1.1.4 Beroepsprofielen en functietypering 1.1.5 Opleidingsprofielen
2 2 2 6 4 4
1.2
Opdracht 1.2.1 Opdrachtgever 1.2.2 Doelstellingen
5 5 5
1.3
Procedure 1.3.1 Stuurgroep 1.3.2 Subwerkgroepen Methode
5 5 6 6
1.4
2
ALGEMEEN BEROEPSPROFIEL
7
2.1
Vooronderzoek 2.1.1 Socio-structurele ontwikkelingen in de sector 2.1.2 Analyse van de arbeidsmarkt
7 7 7
2.2
Algemeen profiel industrieel ingenieur
7
2.3
Basisprofiel industrieel ingenieur 2.3.1 Wetenschappelijke basiskennis 2.3.2 Brede technische kennis 2.3.3 Vermogen tot problem solving
9 9 9 10
2.4
Aanvullende en ondersteunende kennis en attitudes 2.4.1 Sociale vaardigheden 2.4.2 Effectiviteitsattitudes 2.4.3 Managementsvaardigheden
10 10 10 10
2.5
Niveau van het beroep in de sector
10
3
BIBLIOGRAFIE
11
4
MEDEWERKERS
12
5
BIJLAGEN
15
BIJLAGE 1: Tekst ‘Beroepsprofielen Industrieel Ingenieur’ BIJLAGE 2: Beroepsprofiel-Opleidingsprofiel Industrieel Ingenieur BIJLAGE 3: Fabrimetal BIJLAGE 4: Taken van bedrijfsopleiding en bedienden in bouwbedrijven BIJLAGE 5: Impact van ‘Informatietechnologie’ op de opleiding ingenieurs
15 16 17 18 19
1
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
VOORWOORD
De opleidingen industrieel ingenieur, in het studiegebied industriële wetenschappen en technologie, bereiden de studenten niet rechtstreeks voor op een wel omschreven beroep. Evenmin bekleden industrieel ingenieurs functies die in een beperkte reeks van beroepsprofielen zouden kunnen ondergebracht worden. De stuurgroep en de subwerkgroepen die het voorbije jaar gewerkt hebben aan het opstellen van beroepsprofielen voor alle opleidingen tot Industrieel Ingenieur zijn tot de conclusie gekomen dat het aangewezen is om eerder te spreken van het "Algemeen Profiel Industrieel Ingenieur". De stuurgroep is ook de mening toegedaan dat het aantal opleidingen tot industrieel ingenieur naar de toekomst toe dient beperkt te worden tot de volgende vijf basisopleidingen : − bouwkunde + optie landmeten − chemie + optie biochemie − elektriciteit + optie elektronica − elektromechanica − textiel Bij het opstellen van de opleidingsprofielen willen we ons dan ook beperken tot de profielen van de bovengenoemde opleidingen. De stuurgroep was verder van mening dat de opleidingen licentiaat in de nautische wetenschappen en officieren "dek" ter lange omvaart, zowel qua beroeps- als qua opleidingsprofiel, zover verwijderd liggen van de opleidingen industrieel ingenieur dat het noodzakelijk was om volledig gescheiden te werken. De overgangen na de eerste cyclus van de ene soort opleidingen naar de andere is dan ook geen automatisme en zal een bijkomend brugprogramma vragen. Aan de werkzaamheden van de stuurgroep en de subwerkgroepen hebben vertegenwoordigers meegewerkt van : − de hogescholen − de beroepsverenigingen VIK en NUTI − IMEC-INVOMEC − de beroepsfederaties Fabrimetal, FEE, VCB, SIREV en Febeltex Wij betuigen dan ook onze oprechte dank aan iedereen die meegewerkt heeft aan het tot stand komen van dit document.
W. Asselman voorzitter
J. Landuyt ondervoorzitter
2
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
1
IDENTIFICATIE
1.1
Situering van de opleidingen tot industrieel ingenieur en van het kader waarbinnen de beroeps- en opleidingsprofielen worden opgesteld.
1.1.1
De opleiding tot industrieel ingenieur is − een vierjarige opleiding met twee kandidatuursjaren die leiden tot het polyvalente diploma van "kandidaat industrieel ingenieur" gevolgd door twee ingenieursjaren die leiden tot het diploma van "industrieel ingenieur". − de kandidaturen zijn gekenmerkt door een basisopleiding waarbij wiskunde en andere wetenschappen enerzijds, en een brede initiatie in techniek en technologie anderzijds de inhoud bepalen. Omdat deze basisopleiding de kandidaat ingenieur in staat stelt om zich in vele richtingen te bekwamen enerzijds, en omdat ze anderzijds de communicatie tussen ingenieurs van diverse disciplines vergemakkelijkt, spreekt men van een polyvalente basisvorming. − tijdens de ingenieursjaren kan de student kiezen tussen een aantal opleidingen, opties en keuzepakketten. − de verschillende basisopleidingen zijn niet direct gekenmerkt door een verregaande specialisatie in een welbepaalde richting. − de keuzepakketten kunnen beschouwd worden als een verbreding van basisopleidingsonderdelen. De "specialisatie" gebeurt pas na het afstuderen in de basisopleiding vanuit een afgebakend takenpakket.
1.1.2
Het decreet betreffende de Hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 voorziet op dit ogenblik − Bouwkunde
optie bouwkunde optie landmeten
− Chemie optie biochemie optie chemie − Elektriciteit − optie elektriciteit − optie elektronica − Elektromechanica − Industrieel ontwerpen − Kernenergie − Mechanica − Milieukunde − Textiel − Nautische wetenschappen − Verpakking en conditionering
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
1.1.3
3
Er is sprake van een technisch georiënteerde vorming waarbij − het contact met techniek en met een aantal actuele industriële toepassingen permanent aanwezig is tijdens de studie, en dit zowel vanuit de laboratoria als vanuit de vele contacten met het bedrijfsleven − het eindwerkproject gebeurt in zeer nauwe samenwerking met bedrijven, instellingen en diensten, zodanig dat een latere integratie in het bedrijfsleven vrij snel kan gebeuren De polyvalentie is gesteund op voldoende vorming in bedrijfsbeleid, bestaande uit de pijlers: productiebeheer, commercieel beleid, financieel-, personeelsbeheer en kennis voor zorgsystemen (veiligheid, milieu, kwaliteitszorg). Alhoewel het te verregaand vastleggen van kernkwalificaties en daaraan verbonden opleidingsprofielen, nadelig is voor de innovatieve kracht binnen de betrokken opleidingen, heeft de maatschappij het recht op duidelijkheid inzake opleidingen, opties en keuzepakketten. Maar de gemaakte collectieve afspraken moeten voldoende ruimte overlaten voor een permanente vernieuwingsdrang en het behoud van een goede kwaliteit en van een gezonde concurrentie tussen de hogescholen. Dit in acht nemende, hebben de hogescholen samen met de beroepsverenigingen van industrieel ingenieurs en een aantal belangrijke beroepsfederaties, verenigd in de stuurgroep, het volgende tweeledige concept voor de kernkwalificaties ontwikkeld : − opstellen van een gemeenschappelijk profiel voor de verschillende opleidingen tot industrieel ingenieur − opstellen van opleidingsprofielen voor de verschillende opleidingen tot industrieel ingenieur Het is nadien de taak van de betrokken hogescholen om lessentabellen op te stellen en deze te onderbouwen met onderdelen die essentieel zijn voor het realiseren van de doelstellingen.
1.1.4
Beroepsprofielen en Functietypering Het begrip "beroepsprofiel" is een zeer ruim begrip dat moeilijk is af te bakenen voor de gediplomeerden van ingenieursopleidingen. We kunnen hooguit spreken over "ontwerpingenieurs", "onderzoeksingenieurs", "productie ingenieurs", "techno-commerciële ingenieurs", "veiligheidsingenieurs"... Maar ingenieurs uit verschillende opleidingen komen zeer geregeld in dezelfde sectoren terecht waar ze vergelijkbare of identieke functies vervullen. Hierbij wordt een functie omschreven als de verzameling van de eisen die door een werkgever aan het arbeidsvermogen van een werknemer worden gesteld. In dit verband is het dan ook meer aangewezen om te spreken over "functietypering" bij de verschillende opleidingen, waarbij in de functietypering de taken staan opgenomen die door een persoon verricht kunnen worden in een arbeidsorganisatie.
4
1.1.5
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
Opleidingsprofielen In de opleidingsprofielen leggen we de doelstellingen vast die eigen zijn aan de verschillende opleidingen. Dit is het geheel van kennis en vaardigheden die van de gediplomeerde vereist worden in zijn vakgebied, en de noodzakelijk attitudes en inzichten om in de beroepspraktijk te kunnen functioneren. We kunnen dit als volgt verder uitsplitsen: − De "kennis" waarover een gediplomeerde moet beschikken om in zijn latere beroepsprofielen te kunnen functioneren. Kennis kan op verschillende niveaus worden bijgebracht: gedetailleerd en zeer diepgaand (eigen aan basisopleidingsonderdelen, waarbij we nauwkeurig moeten weten hoe we een probleemstelling aanpakken en oplossen), of meer beschouwend en verkennend (eigen aan kleinere opleidingsonderdelen en technologische facetten van de opleiding, waarbij we een initiatie krijgen in wat er voorhanden is om een probleem op te lossen) − Het concreet en daadwerkelijk aanpakken van een probleem heeft betrekking op de "vaardigheid". Van de industrieel ingenieur wordt verwacht dat hij de verworven kennis op een adequate en effectieve manier in praktijk kan omzetten. Tussen "kennisverwerving" en "kennistoepassing" zit een groot verschil. Bij de opleiding tot industrieel ingenieur zijn daarom de oefeningen, de laboratoria en de ontwerpen onontbeerlijk. Een goed "inzicht in de beroepsproblematiek" en een "systematische aanpak" zijn essentiële kenmerken die aan iedere gediplomeerde moeten worden bijgebracht. Van een ingenieur wordt een aantal "houdingen of attitudes" verwacht, en die worden best tijdens de opleiding ingeoefend. Zo is het essentieel dat iedere student aangeleerd wordt om op een adequate manier zelfstandig de noodzakelijke informatie te verzamelen om een project tot een goed einde te brengen. Hij moet het besef mee krijgen dat "permanente vorming" een vast deel zal uitmaken van zijn loopbaan. Daar hij meestal start in een productie-ondersteunende of onderzoeksfunctie, en meestal doorgroeit naar een leidinggevende functie zijn "de bereidheid om zich in te zetten en gemotiveerd mee te denken met de bedrijfsleiding", "vanuit projecten leren samenwerken in teamverband" en "zelfstandigheid" essentiële houdingen. ♦ Borging van de kwaliteit van de opleidingen De borging van de "basiskwaliteit" of het "basisniveau" van iedere opleiding moet de permanente zorg zijn van iedere hogeschool. Enerzijds dient dit te gebeuren door de omzetting van de opleidingsprofielen in een opleidingsprogramma. Anderzijds dient iedere hogeschool een eigen leerproces te ontwikkelen dat de kennis, kunde en attitudes van studenten maximaal bevordert. Het is aan de interne en de externe kwaliteitsbewaking om daar een appreciatie aan te geven.
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
1.2
Opdracht
1.2.1
Opdrachtgever
5
De Vlaamse Minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken Luc Van Den Bossche heeft op 22 maart 1995 een brief gericht aan de Vlaamse Onderwijsraad waarin hij vraagt dat de VLOR het overleg zou organiseren over de beroepsprofielen, de opleidingsprofielen en de basiscompetenties inzake de opleidingen aan de hogescholen. Op 10 oktober 1995 wordt de voorzitter van onze werkgroep uitgenodigd op een eerste vergadering met de Vlaamse Onderwijsraad. Op deze vergadering wordt het verloop van de procedure m.b.t. beroeps- en opleidingsprofielen in de hogescholen gepland.
1.2.2
Doelstellingen De doelstelling is het opstellen van alle opleidingen van twee cycli in het studiegebied industriële wetenschappen en technologie. Dit wil zeggen zo mogelijk: − omschrijving van de beroepen of beroepenvelden waartoe de opleiding opleidt. − omschrijving van de tewerkstellingssectoren of werkvelden. − omschrijving van de taken die in het beroep worden uitgeoefend. − omschrijving van de kennis, vaardigheden en attitudes vereist om het beroep uit te oefenen. In een latere fase volgt hieruit het opstellen van het opleidingsprofiel en het opstellen van de basiscompetenties waarover een beginnende beroepsbeoefenaar moet beschikken.
1.3
Procedure
1.3.1
Stuurgroep In overleg met de ondervoorzitter is overeengekomen dat een overkoepelende stuurgroep zou samengesteld worden uit (zie bijlage D): ♦ Acht vertegenwoordigers van de betrokken hogescholen, met volgende verdeling − vier katholieke hogescholen − twee autonome hogescholen − één provinciale hogeschool − de Hogere Zeevaartschool Antwerpen ♦ Twee vertegenwoordigers van de beroepsverenigingen − één vertegenwoordiger van de Vlaamse Ingenieurskamer (VIK) − één vertegenwoordiger van de Nationale Unie voor Technisch en Industrieel Ingenieurs (NUTI) ♦ Zes vertegenwoordigers van de beroepsfederaties − één vertegenwoordiger van Fabrimetal
6
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
− − − − −
één vertegenwoordiger van FEE één vertegenwoordiger van VCB één vertegenwoordiger van SIREV één vertegenwoordiger van Febeltex één vertegenwoordiger van Febelsafe
♦ Later is er een vertegenwoordiger van IMEC-INVOMEC aan toegevoegd − één secretaris van het DE NAYER instituut
1.3.2
Subwerkgroepen Op de eerste vergadering van de overkoepelende stuurgroep is afgesproken om een subwerkgroep op te richten voor de opleiding licentiaat in de nautische wetenschappen en officieren "dek" ter lange omvaart en voor de volgende vijf basisopleidingen industrieel ingenieur (zie bijlage D) : − bouwkunde + optie landmeten − chemie + optie biochemie − elektriciteit + optie elektronica − elektromechanica − textiel Alle hogescholen die de betrokken opleidingen aanbieden, werden uitgenodigd om deel te nemen aan de werkzaamheden van deze subwerkgroepen. Aan de beroepsverenigingen werd gevraagd om een vertegenwoordiger te plaatsen in iedere subwerkgroep. Aan de beroepsfederaties werd gevraagd om een vertegenwoordiger te plaatsen in de representatieve subwerkgroepen. De voorzitters van de subwerkgroepen werden aangeduid door de overkoepelende stuurgroep (zie bijlage D) en hebben zelf een secretaris aangeduid.
1.4
Methode Er werd bruikbaar enquêtemateriaal verzameld via de beroepsverenigingen (VIK en NUTI) via de plaatsingsdiensten van diverse betrokken hogescholen en via de onderwijsverantwoordelijken van de beroepsfederaties FABRIMETAL, FEE, VCB en FEBELTEX. Er werd systematisch overlegd tussen een 40-tal leden van beide beroepsverenigingen. Er werd advies ingewonnen bij de vertegenwoordigers van de bedrijven in de subwerkgroepen (zie verslagen). Er werd uitvoerig van gedachten gewisseld in de overkoepelende werkgroep (zie verslagen). Dit alles heeft de overkoepelende werkgroep er UNANIEM toe bewogen om het "Algemeen Profiel van een Industrieel Ingenieur" te schrijven. Vrij snel werd duidelijk dat de opleidingen licentiaat in de nautische wetenschappen en officieren "dek" ter lange omvaart in een aparte werkgroep dienden behandeld te worden.
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
7
2 ALGEMEEN PROFIEL INDUSTRIEEL INGENIEUR
2.1
Vooronderzoek
2.1.1
De socio-structurele ontwikkelingen in de sector Vanuit de diverse sectoren is er een toenemende vraag naar ingenieurs met een polyvalente basisvorming en een beperkte specialisatie. De industrieel ingenieur moet inzetbaar zijn in een brede waaier van sectoren en werkvelden (Bron: plaatsingsdienst van beroepsverenigingen en hogescholen).
2.1.2
Analyse van de arbeidsmarkt 2.1.2.1
Gegevens van de tewerkstelling in de sector
♦ Huidige tewerkstelling De huidige tewerkstelling is goed. Vooral in het tweede kwartaal van 1996 is er een zeer sterke vraag naar pas afgestudeerden. ♦ Toekomstige tewerkstelling en instroomproblematiek Sommige sectoren vrezen nu al voor een toekomstig tekort van industrieel ingenieurs, gezien de sterke terugloop van de instroom tijdens de laatste vijf jaar. De beroepsfederatie Fabrimetal heeft een appel gedaan bij alle universiteiten, hogescholen en beroepsverenigingen, om de krachten te bundelen voor een toename van de instroom. Dienaangaande zal een "Witboek Ingenieurs" in het najaar 1996 worden uitgegeven en zal er campagne gevoerd worden om jongeren te sensibiliseren voor ingenieursstudies.
2.2
Algemeen profiel industrieel ingenieur De opleidingen industrieel ingenieur bereiden de studenten niet rechtstreeks voor op een welomschreven beroep. Evenmin bekleden ingenieurs functies die in een beperkte reeks van beroepsprofielen zouden kunnen ondergebracht worden. De tewerkstelling is gespreid over bijna alle domeinen, van sectoren met industriële activiteiten tot de tertiaire en non-profit sector. Ingenieurs bekleden hier de meest verscheidene functies. Hierna volgt een niet-limitatieve lijst met voorbeelden: − − − − − −
productie-ingenieur projectingenieur technisch-commercieel ingenieur (inkoop en verkoop) ingenieur onderzoek en ontwikkeling ingenieur logistiek methode-ingenieur
8
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
− − − − − −
raadgevend ingenieur automatiseringsingenieur kwaliteits-, veiligheids- en milieu-ingenieur arbeidsanalist ingenieur belast met opleiding en onderwijs ingenieur in overheidsdienst
Vele ingenieurs oefenen in de loop van hun carrière totaal verschillende functies uit. In het bedrijfsleven wordt deze ver doorgedreven vorm van "job rotation" als zeer waardevol ervaren. Het begrip ingenieur verwijst in de eerste plaats naar een profiel, waarbij een bepaalde basiskennis en -kunde en een aantal attitudes verwacht worden, en dit ongeacht de specialiteit. Verschillende internationale organisaties hebben reeds een profielomschrijving van een ingenieur opgesteld. World Institution of Electronics and Electrical Incorporated Engineering (IEEIE) formuleert dit als volgt: De ingenieur is polyvalent gevormd en in eerste instantie voortdurend begaan met de vooruitgang van wetenschap en techniek. Hij/zij werkt mee aan de integratie van die vooruitgang in de samenleving door het aanwenden van zijn/haar creativiteit en innoverende zowel als renoverende instelling bij het realiseren van deze evolutie: De ingenieur is in staat om nieuwe technologieën te ontwikkelen, te bevorderen en toe te passen, alsook om geavanceerde ontwerpen en ontwerpmethoden te promoten. Hij/zij kan eveneens nieuwe en meer efficiënte productietechnieken en constructie-ideeën introduceren en de eruit volgende marketing ondersteunen. Bovendien kan hij/zij als raadgevend ingenieur, als dienstverlener en als toekomstig manager nieuwe methoden opstarten, leiden en begeleiden op een kosteffectieve en milieuvriendelijke manier. De Europese Federatie van Ingenieurs Verenigingen formuleert de kernkwalificaties van een ingenieur als volgt: 1 2 3
4 5 6 7 8 9 10
Begrip van het ingenieursberoep en zijn/haar verantwoordelijkheid tegenover werkgevers, werknemers, klanten, de gemeenschap en het milieu. Een grondige kennis van de principes van ingenieursactiviteiten, gebaseerd op fysica en wiskunde, relevant voor zijn/haar discipline. Algemene kennis van "the state of the art"/"la bonne pratique" van de ingenieurspraktijk binnen zijn specialiteit, evenals de eigenschappen, het gedrag, de produktie en het gebruik van materialen en onderdelen. Vertrouwd zijn met de nieuwe technologieën en bekwaam om technische informatie en statistiek te hanteren. De bekwaamheid om theoretische modellen te ontwikkelen en te gebruiken, om het gedrag van fysische fenomenen te voorspellen. Zelfstandig een oordeel kunnen vormen over technische onderwerpen met behulp van technieken van wetenschappelijke analyse en logisch denken. De bekwaamheid om te werken aan multidisciplinaire projecten. Kennis van verhoudingen in het bedrijfsleven en de principes van bedrijfsbeheer, met inachtneming van technische, financiële en menselijke overwegingen. Vaardigheid in communicatie, mondeling en schriftelijk, inclusief de vaardigheid om heldere en overtuigende rapporten te schrijven. De bekwaamheid om ontwerpprincipes toe te passen met het oog op productie, onderhoud en kwaliteit tegen een economisch verantwoorde kostprijs.
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
11
12 13 14 15
9
De vooruitgang, de technische veranderingen en de evolutie van de noden juist kunnen inschatten om niet uitsluitend naar bestaande technieken te refereren maar een houding aan te nemen van vernieuwing en creativiteit in zijn beroep. Bekwaam zijn te oordelen tussen heterogene en tegenstrijdige factoren (kostprijs, kwaliteit, termijnen, ...) zowel op korte als op lange termijn. De bekwaamheid om rekening te houden met milieuoverwegingen. De capaciteit om mensen te kunnen mobiliseren. Beheersing van een Europese taal naast de moedertaal.
Dit schetst het beeld van de polyvalente generalist met een zeer breed kennisgebied dat tegelijk voldoend diepgaand en wetenschappelijk onderbouwd is. De evolutie van wetenschap en techniek is echter derwijze dat al deze kennis niet meer in één persoon kan gevonden worden. Enerzijds dwingt dit de ingenieur zicht te specialiseren in een bepaald vakgebied. Anderzijds kunnen vaak alleen oplossingen uitgewerkt worden door te werken in teamverband en over vakgebieden heen. Het kennisniveau van een ingenieur moet zich bijgevolg situeren op verschillende niveaus. Een brede algemene kennis wordt verwacht, niet alleen van techniek en wetenschap, maar ook van mens en maatschappij. Dit laat hem toe problemen te situeren en hun oplossingen in een passend kader te plaatsen. Verder heeft hij binnen zijn vakgebied zijn technische kennis uitgediept. Dit laat hem toe zelf oplossingen voor te stellen en leiding te geven bij het uitvoeren van deze oplossingen. Binnen de context van zijn functie binnen een bepaald bedrijf specialiseert hij zich verder in een soms zeer enge niche. Niet deze ver doorgedreven specialisatie op zich, maar wel de intellectuele capaciteit en de bereidheid daartoe, behoren tot het profiel van een ingenieur. Een dergelijke specifieke graad van specialisatie is vaak beperkt in de tijd en ingegeven door de noden van het bedrijf. In het kader van het Europees SEDOC-systeem van niveaubepaling situeert dit profiel zich dus op niveau 5: een kwalificatie die het mogelijk maakt op autonome en onafhankelijke manier verantwoordelijkheid op te nemen voor planning en/of beheer met beheersing van de wetenschappelijke achtergronden. Het hier geschetste beeld kan samengevat en gestructureerd worden in de volgende tweeledige profielbeschrijving.
2.3
Basisprofiel industrieel ingenieur In de eerste plaats worden van een ingenieur kennis en kunde verwacht op technisch en wetenschappelijk vlak.
2.3.1
Wetenschappelijke basiskennis − een grondige kennis van de exacte wetenschappen − de bekwaamheid om theoretische modellen te ontwikkelen en te gebruiken
2.3.2
Brede technische kennis − − − −
kennis van de ingenieurspraktijk binnen zijn specialiteit vertrouwd zijn met de nieuwe technologieën in hun specialisatie bekwaam zijn om technische informatie te hanteren bekwaam zijn om ontwerpprincipes toe te passen met het oog op productie,
10
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
onderhoud en kwaliteit tegen economisch verantwoorde kostprijs − bekwaam zijn om rekening te houden met veiligheids- en milieuoverwegingen en met zorgsystemen − gedegen kennis van informatica en informatietechnologie
2.3.3
Vermogen tot problem solving: van analyse tot synthese − ervaring met technieken van wetenschappelijk en logisch denken − problemen in kaart kunnen brengen en analyseren op wetenschappelijk verantwoorde wijze − een gestructureerde aanpak en een probleemoplossend vermogen vertonen − een praktisch gerichte denkwijze vertonen
2.4
Aanvullende en ondersteunende kennis en attitudes Om deze verwachtingen volledig waar te kunnen maken, moet een ingenieur naast zijn moedertaal meerdere talen beheersen en moet hij de volgende kwalificaties hebben en verder uitbouwen.
2.4.1
Sociale vaardigheden − − − −
2.4.2
bekwaam zijn om te werken in teamverband aan multidisciplinaire projecten de capaciteit hebben om mensen te kunnen mobiliseren attitude hebben om leiding te geven bereid zijn om verantwoordelijkheid op te nemen
Effectiviteitattitudes − vaardigheid in communicatie, mondeling en schriftelijk − de vooruitgang, de technische veranderingen en de evolutie van de noden juist kunnen inschatten − een houding aannemen van vernieuwing en creativiteit − blijk geven van flexibiliteit en brede inzetbaarheid − houding hebben van leergierigheid en permanente vorming
2.4.3
Managementsvaardigheden − kennis hebben van verhoudingen in het bedrijfsleven en de principes van bedrijfsbeheer − productie, onderhoud en kwaliteit kunnen realiseren tegen een economische verantwoorde kostprijs
2.5
Niveau van het beroep in de sector In het kader van het Europees SEDOC-systeem van niveaubepaling situeert het profiel van een Industrieel Ingenieur zich op niveau 5: een kwalificatie die het de gediplomeerden mogelijk maakt op autonome en onafhankelijke manier verantwoordelijkheid op te nemen voor planning en/of beheer met beheersing van de wetenschappelijke achtergronden.
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
3
11
BIBLIOGRAFIE
♦ Publicaties VIK-NUTI ♦ World Institution of Electronics and Electrical Incorporated Engineers (IEEIE), London 1995 ♦ De Europese Federatie van Ingenieursverenigingen ♦ European Journal of Engineering Education (SEFI), maart 1996 ♦ Kernkwalificaties Hoger Technisch & Natuurwetenschappelijk Onderwijs Nederland, maart 1995
12
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
4
4.1
MEDEWERKERS
Stuurgroep − voorzitter : W. Asselman (DE NAYER instituut) − − − − − − − − − − − − − − − − −
4.2
A. Acke (Katholieke Hogeschool Sint-Lieven) H. Behaegels (DE NAYER instituut) E. Bourdeaud'hui (IMEC-INVOMEC) E. Degroote (Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende) L. De Geyter (Hogeschool West-Vlaanderen) G. De Goignies (VCB) I. de Mets (Hogeschool Antwerpen) W. Indeherberge (Katholieke Hogeschool Limburg) M. Michiels (FEBELTEX) J. Landuyt (Hogeschool Gent) C. Lannoo (Fabrimetal) J. Neyens (FEE) W. Ritzky (Hogere Zeevaartschool Antwerpen) G. Roymans (VIK) G. Vandeputte (Febelsafe) A. Van Nieuwenhove (SIREV) A. Vekemans (NUTI)
Subwerkgroep bouwkunde − voorzitter : E. Degroote (Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende) − − − − − − − − − − − − − − − − −
L. Allonsius (Hogeschool Antwerpen) H. D'Alleine (KIH Oostende) L. Bouters (plaatsvervanger)(NUTI) G. De Goignies (VCB) G. De Graeve (ORI) R. Froidmont (VIK) E. Hutsebaut (Hogeschool Gent) R. Huybrechts (NUTI) C. Jansen (VIK) J. Kempen (VIK) J. Mutsaerts (NUTI) J. Quintens (VIK) L. Vanhooymissen (KIH Gent) J. Vanvolsem (VIK) A. Vekemans (plaatsvervanger)(NUTI) W. Verbinnen (Hogeschool Limburg) M. Vlaeminck (DE NAYER instituut)
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
4.3
Subwerkgroep chemie − voorzitter : W. Indeherberge (Katholieke Hogeschool Limburg) − − − − − − − − − − − − − − −
4.4
J. Apers (KIH Antwerpen) J. Brebels (Varofruit) B. Deceuninck (NUTI) M. De Moor (KIH Gent) J.M. De Smet (Hogeschool West-Vlaanderen) Deweerdt (Bayer) M. Empsten (De Nayer instituut) M. Lynen (KIH Limburg) A. Maes (KIH Limburg) B. Meesschaert (KIH Oostende) J. Pyck (VIK) P. Vanderauwera (Hogeschool Antwerpen) H. Serrien (NUTI) A. Van Landschoot (Hogeschool Gent) P. Vermeiren (Hogeschool Limburg)
Subwerkgroep elektriciteit/elektronica − voorzitter : I. de Mets (Hogeschool Antwerpen) − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − −
A. Acke (KIH Gent) W. Bijnens (KIH Antwerpen) J.M. Bouckenooghe (Febelec) J. Boutens (Hogeschool Limburg) G. Callens (NUTI) J. Cluysen (KIH Geel) T. Creemers (KIH Limburg) J.P. Dekocker (Alcatel) L. De Meester (NUTI) P. De Mey (Hogeschool Antwerpen) P. De Vriendt (Erasmushogeschool) P. Felique (DE NAYER instituut) J. Franken (VIK) J. Kestens (VIK) J. Landuyt (Hogeschool Gent) J. Lievens (Erasmushogeschool) H. Looghe (Fabrimetal) H. Martens (Hogeschool Gent) F. Massie (KIH Antwerpen) L. Mertens (NUTI) E. Rossiau (plaatsvervanger)(NUTI) A. Sinnaeve of R. De Wulf (KIH Oostende) C. Stevens of H. Walcarius (Hogeschool West-Vlaanderen) P. E. Van Eycken (NUTI) E. Vingerhoedt (Hogeschool Antwerpen)
13
14
4.5
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
Subwerkgroep mechanica − Voorzitter : W. Asselman (DE NAYER instituut) − − − − − − − − − − − − − − − −
D. Anthierens (Hogeschool Antwerpen) L. De Bruyne (Hogeschool West-Vlaanderen) E. Debutte (VIK) R. Decleer (NUTI) A. Dekeyser (KIH Oostende) J. De Wachter (KIH Antwerpen) M. Evens (KIH Limburg) J. Fieremans (KIH Gent) R. Loose (plaatsvervanger)(NUTI) G. Roymans (VIK) M. Schepers (De Nayer instituut) J. Vanroye (Katholieke Hogeschool Kempen) C. Van Rumst (Hogeschool Gent) A. Van Steendam (Erasmushogeschool) H. Verheyden (NUTI) C. Vrancken (VIK)
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
BIJLAGE 1
Tekst “Beroepsprofielen Industrieel Ingenieur”. Een kopie van deze bijlage kan opgevraagd worden op de Vlaamse Onderwijsraad.
15
16
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
BIJLAGE 2
Beroepsprofiel-Opleidingsprofiel Industrieel Ingenieur. Een kopie van deze bijlage kan opgevraagd worden op de Vlaamse Onderwijsraad.
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
BIJLAGE 3
Fabrimetal. Een kopie van deze bijlage kan opgevraagd worden op de Vlaamse Onderwijsraad.
17
18
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
BIJLAGE 4
Taken van bedrijfsopleiding en bediende in bouwbedrijven. Een kopie van deze bijlage kan opgevraagd worden op de Vlaamse Onderwijsraad.
B E R O E P S P R O F IE L IN D U S T R IE E L IN GE N IE U R
BIJLAGE 5
Impact van “Informatietechnologie” op de opleiding ingenieurs. Een kopie van deze bijlage kan opgevraagd worden op de Vlaamse Onderwijsraad.
19