STUDIE 61 BEROEPSPROFIEL interieurarchitect (m/v)
BEROEPSPROFIEL interieurarchitect (m/v)
sector studiegebied opleiding beroep
: : : :
architectuur architectuur interieurarchitectuur interieurarchitect
Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen in opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad D/1997/6356/54 De leden van de werkgroep beroepsprofielen zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor het beroepsprofiel. De Vlor heeft enkel ingestaan voor een uniforme en toegankelijke lay-out.
INHOUD BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECTUUR
I N H O U D
1
2
INLEIDING
1.1
Ontstaan van de werkgroep
1
1.2
Onderwijscontext
2
HET BEROEPSPROFIEL
4
2.1
Inleiding
4
2.2
Omschrijving
6
2.3
Het beroepsdomein van de architect 2.2.1.1 De ruimtelijke dimensie 2.2.1.2 De contextuele en sociale dimensie 2.2.1.3 De beeldende dimensie 2.2.2 De beroepsvaardigheden van de architect 2.2.2.1 Esthetische vaardigheden 2.2.2.2 Organisatorische vaardigheden 2.2.2.3 Technische vaardigheden 2.2.2.4 Maatschappelijke vaardigheden 2.2.2.5 Intellectuele vaardigheden Beroepenveld 2.3.1
Maatschappelijke oriëntatie
2.3.2
De Belgische context van het beroep 2.3.2.1 Beroepsomkadering 2.3.2.2 Beroepsverantwoordelijkheid
6 6 6 7 7 7 8 8 8 9 9 10 10 10 12
2.3.3
De Europese context van het beroep
12
2.2.1
3
1
HET EIGENLIJKE BEROEPSPROFIEL
13
3.1
De beroepsvormen
13
3.2
Beroepsactiviteit
14
4
BIBLIOGRAFIE
16
5
MEDEWERKERS
17
BIJLAGEN
Bijlage : Deontologische norm van de AINB
18
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
1
1 INLEIDING
1.1
Ontstaan van de werkgroep Op 22 maart 1995 heeft de Minister aan de VLOR opgedragen het overleg te organiseren over de opstelling van beroeps- en opleidingsprofielen. Op 10 oktober 1995 worden definitief de voorzitters van de verschillende werkgroepen aangeduid en samengeroepen. Zij ontvangen de nodige richtlijnen voor het samenstellen van hun werkgroep, waarin zowel vertegenwoordigers van de onderwijswereld als vertegenwoordigers van de beroepswereld moeten zetelen. Voor het studiegebied Architectuur komen drie hogescholen in aanmerking: − Hogeschool Antwerpen, Departement Architectuur, Mutsaertstraat 31, 2000 Antwerpen, Basisopleiding: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli) − Hogeschool voor wetenschap en kunst, Departement Architectuur Sint-Lucas Campus Brussel, Paleizenstraat 65-67, 1030 Brussel, Basisopleiding: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli) Campus Gent, Zwartezustersstraat 34, 9000 Gent, Basisopleidingen: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli) − Provinciale Hogeschool Limburg, Departement Architectuur, Universitaire Campus Gebouw E, 3590 Diepenbeek, Basisopleidingen: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli) Het departement Architectuur Sint-Lucas omvat ook de basisopleiding Interieurvormgeving van één cyclus, maar deze wordt opgenomen in een andere werkgroep. Bij de samenstelling van de werkgroep verklaren de drie departementshoofden zich bereid te participeren en dit voor beide basisopleidingen. Op deze wijze zijn de drie betrokken hogescholen gelijkwaardig vertegenwoordigd. De beroepswereld is representatief te omvatten door: − de Orde van Architecten, Nationale Raad, Livornostraat 160, Bus 2, 1050 Brussel − de BVA Bond van Vlaamse Architecten (Vlaamse vleugel van de FAB, Federatie van Architectenverenigingen van België) Ernest Allardstraat, 21, 1000 Brussel. − de AINB, Associatie van Interieurarchitecten van België, Spastraat 8, 1000 Brussel Zowel de AINB als de BVA zijn vertegenwoordigd in de Hoge Raad voor de Middenstand. Er werd besloten dat later zou uitgemaakt worden of, hetzij uitbreiding van de werkgroep, hetzij een subwerkgroep, nodig zou zijn bij de studie van de basisopleiding Interieurarchitectuur.
2
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
Aldus werd de volledige werkgroep samengesteld als volgt: − Bongaerts Peter, Provinciale Hogeschool Limburg, departementshoofd − De Schepper Jan, namens de AINB − Janssens A.J. Lode, Hogeschool voor wetenschap en kunst, departementshoofd, (voorzitter werkgroep) − Toubhans Walter, Hogeschool Antwerpen, departementshoofd tot juni '96 vervangen door De Wachter Sylvain, departementshoofd, juli '96 vervangen door Schellekens Paul, voor architectuur, en Plasmans Rob, voor interieurarchitectuur, vanaf aug.'96 − Van Cauwenberghe Piet, namens de BVA − Vauterin Bernard, namens de Orde van Architecten aanvankelijk vervangen door Verbruggen Herwig, directeur Door de dubbele vertegenwoordiging vanwege de Hogeschool Antwerpen werd vanaf okt. '96 toegelaten dat ook de andere hogescholen een interieurarchitect toevoegen: − Botte Manu, Hogeschool voor wetenschap en kunst − Van de Wijngaert Walter, Provinciale Hogeschool Limburg Een eerste werkvergadering greep plaats in de VLOR, in bijzijn van de Heer Luc Robijns op 14 dec. 1995. Tussen eind feb.'96 en begin juni '96 heeft de werkgroep geoordeeld beter niet samen te komen, gezien de Hogeschool Antwerpen niet over een officieel vertegenwoordiger kon beschikken. Na een twaalftal vergaderingen kan de werkgroep nu haar eerste dossiers Beroepsprofiel Architectuur en Beroepsprofiel Interieurarchitectuur neerleggen.
1.2
Onderwijscontext Het is duidelijk dat het initiatief uitgaat van de Heer Minister Luc Van Den Bossche, Vlaams Minister van onderwijs en dit in het kader van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap. Zonder afbreuk te doen aan de autonomie die met dit decreet aan het hogeschoolonderwijs werd gegeven, wenst de Minister door de gezamenlijke omschrijving van Beroeps- en Opleidingsprofielen de maatschappelijke relevantie en verantwoordelijkheid gewaarborgd te zien van dit onderwijs (zie vooral art. 36 van het decreet). Vanuit dit kader is het belangrijk de volgende vaststellingen voor ogen te houden: − Hogescholen zijn, in het belang van de samenleving, terzelfder tijd werkzaam op het gebied van het hogeschoolonderwijs, de maatschappelijke dienstverlening en eventueel het projectmatig wetenschappelijk onderzoek in het kader van een samenwerking met een binnenlandse of buitenlandse universiteit of derden. Daarenboven maakt de ontwikkeling en de beoefening van de kunsten deel uit van de opdracht van de hogescholen. Dit is de zending van de hogescholen volgens art. 3 van het decreet. Het hogeschoolonderwijs is hoger onderwijs van academisch niveau, en derhalve geen hoger beroepsonderwijs.
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
− Enerzijds is het duidelijk dat een beroepsprofiel omschreven voor en vanuit de beroepswereld zelf, een andere betekenis kan krijgen; doch dit behoort niet tot de opdracht van deze werkgroep. Anderzijds blijkt uit de zending van de hogescholen dat de opleiding in het studiegebied Architectuur een ruimere academische opdracht heeft dan degene die enkel leidt tot de beroepen architect en interieurarchitect.
3
4
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
2
2.1
HET BEROEPSPROFIEL
Inleiding Hoewel er vanuit de Raad van de Europese Gemeenschap geen richtlijnen te noteren vallen die specifiek de werkzaamheden op het gebied van de interieurarchitectuur omschrijven, zouden bepaalde elementen uit de gedetailleerde omschrijving van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur als aanwijzing kunnen dienen. De werkgroep heeft echter geoordeeld dat een dergelijke interpretatie haar bevoegdheid te buiten gaat. In eigen land werd in 1988 door de Hoge Raad voor het Artistiek Hoger Onderwijs een ontwerpadvies geformuleerd met betrekking tot de opleiding Interieurarchitectuur. Hierbij werd geadviseerd (30.01.88) dat enkel de op dat ogenblik bestaande opleidingen van 4 jaar, zouden overgaan naar het Lange Type, en dit binnen het kader van de structuur Hoger Kunstonderwijs. Daarbij werd gesteld dat: “ de opleiding in interieurarchitectuur gelijkwaardig is aan deze van architectuur en deze van productontwikkeling of industriële vormgeving… Hoewel historisch verbonden met en integrerend deel van het architectuurgebeuren, moet de eigenheid van interieurarchitectuur worden geëerbiedigd.” Er werd voorgesteld een opleiding van 2 + 2 jaar te voorzien, waarvan de eerste cyclus zou leiden tot de graad van kandidaat in de interieurarchitectuur, en de tweede cyclus tot licentiaat in de interieurarchitectuur. Het Decreet van 23 oktober 1991 heeft deze adviezen een vrij verschillende wettelijke grond gegeven: − in de scholen met een architectuuropleiding kon geopteerd worden voor 4 jaar interieurarchitectuur (twee cycli), mits afschaffing van de opleiding van één cyclus − de eerste cyclus leidt tot de graad van kandidaat in de architectuur; de tweede cyclus leidt tot het diploma van interieurarchitect − de andere, bestaande opleidingen van 4 jaar, evenals de enige bestaande opleiding van 3 jaar, worden omgevormd tot opleidingen van één cyclus (nl. 3 jaar graduaat Interieurvormgeving) De Vaste Raad van het Hoger Onderwijs formuleert in haar advies van 19.12.90 anderzijds dat: "zelfs wanneer een specifieke professionele vorming beoogt wordt, dan nog kan geen enkele vorm van hoger onderwijs als louter beroepsopleiding omschreven worden". Het is juist het abstractieniveau dat bepalend is voor het hoogste niveau van onderwijs.
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
5
Het hoger onderwijs van twee cycli, van academisch niveau, is evenzeer als het academisch onderwijs, sterk verbonden met de wetenschappelijke onderbouwing, maar zal tevens zorgen voor conceptuele, creatieve en relevante toepassingen van dit onderzoek en de toetsing van de resultaten aan de realiteit. Een nauw contact met de beroepswereld is dus nodig. Het Decreet van 13 juli 1994 heeft het grootste gedeelte van de adviezen van de Vaste Raad een wettelijke grond gegeven. Zo wordt daarin gesteld dat "de basisopleidingen van twee cycli (architectuur, respectievelijk interieurarchitectuur) en de overeenkomstige graden van academisch niveau zijn en dus gestoeld zijn op wetenschappelijke kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen van de creativiteit." Dit tegenover de opleidingen van één cyclus die "gericht zijn op het verwerven van beroepsvaardigheden, gestoeld op wetenschappelijk onderbouwde kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de praktische toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen, van creativiteit en beroepsvaardigheid." In de brief van 22.03.95 van de Minister aan de VLOR, wordt een belangrijke verduidelijking gegeven naar de context en de bedoeling van het omschrijven van de beroepsprofielen: “Afgezien van de grote autonomie waarover de hogescholen vanaf 01 sept. 95 beschikken, kunnen zij zich echter niet onttrekken aan hun maatschappelijke opdracht en verantwoordelijkheid. Het werken op grond van beroepsprofielen, opleidingsprofielen en basiscompetenties is daarom een dwingende noodzaak.” De Dienst voor Onderwijsontwikkeling hanteert verder de volgende definitie: − Een beroep is een geheel van bijeenhorende taken; de onderlinge samenhang en de aard van die taken zijn onafhankelijk van de organisatie waarbinnen de arbeid verricht wordt; over dit geheel bestaat een maatschappelijke consensus. − Een taak is een geheel van handelingen gericht op een omschreven prestatie, rekening houdend met de middelen waarover de beoefenaar beschikt en de eisen die hem zijn gesteld. In de directieven van de VLOR luidt de definitie van het beroepsprofiel tenslotte als volgt: het beroepsprofiel is een geordende opsomming van taken, die doorgaans in een beroep of functie worden uitgevoerd en van de kwaliteitsstandaarden en vereiste kwalificatie die daarvoor gelden. In deze opsomming komen best ook toekomstige beroepsuitzichten aan bod. Veranderingen in technologie en arbeidsorganisatie beïnvloeden veranderingen in de vereiste kwalificaties en kwantitatieve en kwalitatieve verschuivingen in de tewerkstelling.
6
2.2
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
Omschrijving ‘Architect’ is hij of zij die ‘architectuur’ maakt - daarom maken we in eerste instantie geen onderscheid tussen architect en interieurarchitect. De term ‘architect’ wordt in deze introductie in overdrachtelijke zin gebruikt voor de beroepscategorieën architect en interieurarchitect en mag dus niet geïndividualiseerd worden voor elke beroepsbeoefenaar. Deze introductie vertolkt een visie die steunt op een positief begrip van de eigen en dus immanente dynamiek van het beroep zelf. Concreet kan dit door een beschrijving van het specifieke domein waarop de ‘architect’ op basis van zijn opleiding gerechtigd is om beroepsmatig te handelen. Binnen dat domein bezit het handelen van de ‘architect’ een grote maatschappelijke relevantie en kunnen de diverse ‘beroepscategorieën’ zich in brede zin ontwikkelen, doch steeds afhankelijk van tal van maatschappelijke randvoorwaarden.
2.2.1
Het beroepsdomein van de ‘architect’ Het specifieke beroepsdomein van de ‘architect’ is uiteraard dat van de ‘architectuur’. Dat is natuurlijk een tautologische bepaling. Daarom is het nuttig het beroepsdomein architectuur passend te omschrijven door middel van enkele basiscategorieën en hun bijhorende dimensies. 2.2.1.1 De ruimtelijke dimensie Zowel beschouwd vanuit de eeuwenlange traditie als vanuit de hedendaagse context van de ‘architectuur’ kan er geen twijfel over bestaan dat de ‘architect’ beroepsmatig omgaat met ruimte. Onder ruimte wordt verstaan: de meervoudige dimensie van de materiële wekelijkheid. De objectpool van het werk van de ‘architect’ staat steeds in relatie tot ruimte. Voor de ‘architect’ speelt de beroepsactiviteit zich niet alleen direct of indirect af in de ruimte, zij bestaat vooral uit het vormgeven van een klein of een groot deel van de ruimte. Hierdoor is het werk van de ‘architect’ zeer fysisch en tastbaar voor de anderen. 2.2.1.2 De contextuele en sociale dimensie Het beroepsdomein van de ‘architect’ heeft niet alleen een zeer belangrijke objectpool. Het is evenmin los te denken van de subjectpool. De ‘architect’ gaat niet op een zuiver objectieve wijze om met ruimte. Ze is voor hem altijd wezenlijk subjectbetrokken. Die ruimte is steeds op één of andere wijze een leefruimte van en voor een individu, een micro- of een macrogemeenschap. Daarom kan men in een hedendaags perspectief stellen dat de categorie van de leefbaarheid een zeer beslissende dimensie van het beroepsdomein van de ‘architect’ uitdrukt. De leefbaarheid van de ruimte krijgt in toenemende mate een maatschappelijke en ook politieke dimensie - zie bijvoorbeeld het maatschappelijke en politieke debat over het (opnieuw) leefbaar maken van de steden.
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
7
2.2.1.3 De beeldende dimensie Het beroepsdomein van de architectuur kan slechts tot op zekere hoogte worden beschreven vanuit de object- en subjectpolariteit. Het domein bezit namelijk ook een wezenlijke dimensie die deze polariteit overstijgt. Bedoeld is de wezenlijke culturele dimensie van het beroepsdomein architectuur. De cultuurwaarde van de objectruimte die de ‘architect’ creëert, is steeds groter dan haar subjectwaarde. De culturele meerwaarde is op een eigentijdse wijze weergegeven in de wereld van het beeld, want binnen het beroepsdomein van de ‘architectuur’ is de ruimte wegens haar materieel wezen altijd beeldend. Omdat de menselijke beschaving in de loop van de 20ste eeuw in het stadium van de beeldcultuur gekomen is, is het vanzelfsprekend dat de ‘architect’ in de toekomst beroepshalve meer beeldbewust en dus beeldkritisch zal handelen.
2.2.2
De beroepsvaardigheden van de ‘architect’ Om op het beroepsdomein architectuur verantwoord te kunnen handelen, moet de ‘architect’ over een geheel van diverse beroepsvaardigheden beschikken. Het woord ‘vaardigheid’ wordt hier gebruikt in de betekenis van ‘bekwaamheid’. De ‘architect’ is iemand die gereed is om de leefbare ruimte in al haar aspecten te ontwikkelen. Uiteraard is het onmogelijk om al die vaardigheden op een even volmaakte wijze te verwerven en te bezitten. Toch dient de ‘architect’ van iedere vaardigheid een voldoende graad en van enkele een uitstekende graad te bezitten, afhankelijk van zijn specifieke beroepsbeoefening. 2.2.2.1 Esthetische vaardigheden De ‘architect’ handelt binnen zijn beroepsdomein vanuit, onmisbare esthetische vaardigheden. ‘Esthetisch’ gaat terug op het Griekse ‘aistheisis’, hetgeen het ‘vermogen om zintuiglijk waar te nemen‘ betekent. Een ‘architect’ is esthetisch bekwaam, want hij gaat zintuiglijk vaardig om met de ruimte. Concreet houdt dit het volgende in: − ruimte waarderen: de ‘architect’ is iemand die een gegeven of een toekomstige ruimte op haar esthetische kwaliteiten kan onderzoeken en beoordelen; dit gaat zowel over de ruimte en vorm van het object als de meso en macro stedenbouwkundige ruimte. − ruimte ontwerpen: een wezenlijk aspect van het beroep ‘architect’ bestaat in het creatieve moment van het ontwerp van de ruimte; tijdens het ontwerp komt dan de vormgeving tot stand. − het programma ontwikkelen en beheersen: het principieel onderscheid tussen de vrije beeldende kunstenaar en de ‘architect’ bestaat in de gebondenheid van het ‘architectuur’-ontwerp; de gebondenheid die hier is bedoeld, betreft in de eerste plaats de interne gebondenheid; het ontwerp van de ‘architect’ wordt niet alleen door een analyse van de vorm, maar evenzeer en zelfs tegelijkertijd door het programma van het project bepaald; het specifieke van de esthetische vaardigheid van de ‘architect’ bestaat er juist in dat hij, behalve de vormgeving van de ruimte, ook het inhoudelijk programma dat de ruimte gaat bepalen, ontwikkelt en beheerst.
8
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
2.2.2.2 Organisatorische vaardigheden Zonder een aantal organisatorische vaardigheden kan de ‘architect’ niet verantwoord zijn beroep uitoefenen. Met het woord organisatorisch wordt bedoeld dat de ‘architect’ binnen zijn domein ook een organisator dient te zijn. Dat houdt concreet in: − de procesbeheersing: op organisatorisch vlak moet de ‘architect’ binnen zijn beroepsdomein het ontstaansproces van de ruimte kunnen beheersen. Hij kan de volledige weg van het concept tot aan de uitvoering en afwerking van het ontwerp overzien, begeleiden, sturen, kortom beheersen; dat impliceert dat hij iemand is die niet alleen goed in teamverband functioneert, maar ook een team kan inspireren, motiveren en leiden − de budgetbeheersing: een andere belangrijke organisatorische vaardigheid die onlosmakelijk deel uitmaakt van de beroepshandeling van de ‘architect’, betreft de budgetbeheersing; ‘architect’urale ruimteschepping is wegens haar duurzaamheid een belangrijke economische handeling waarvan de budgetbeheersing een substantieel deel uitmaakt − het teamwork: een hechte samenwerking met opdrachtgever en producent/uitvoerder, maar ook met aanvullende specialisten als ingenieur, landmeter, projectmanager,… evenals het instaan voor de architecturale coördinatie 2.2.2.3 Technische vaardigheden De ‘architect’ kent de methodes om zijn ontwerpen in materiële ruimte om te zetten, voornamelijk via grafische technieken: − materialen: kennis van de materialen en hun toepassing, hun voor- en nadelen, hun verwerking − constructie: grondige kennis van de constructieprincipes en hun duurzaamheid, nodig om het ontwerp volgens al zijn vereisten te realiseren − uitvoeringstechnieken: kennis van de huidige technische mogelijkheden en beperkingen inzake uitvoering − voorstellingstechnieken: door tekeningen, maquettes, prototypes, computeranimaties, enz… en beschrijvende teksten het ontwerp uitwerken tot een haalbaar en uitvoerbaar bouwdossier 2.2.2.4 Maatschappelijke vaardigheden De ‘architect’ heeft inzicht in de brede context waarin zijn beroep is ingebed. − Hij kent de achtergronden en de waarden van zijn maatschappelijke opdracht en behandelt deze vanuit ethisch oogpunt: de stedenbouwkundige context, de historische achtergronden, de sociaal-economische draagkracht, het respect voor gebruikers, de duurzaamheid van gebouwen en constructies, het milieu,… − Hij heeft inzicht in de wet- en regelgeving met betrekking tot het ontwerpen van ruimtes en hun uitvoering: beroepsaansprakelijkheid, beroepsdeontologische regels, technische normering, veiligheidsreglementering, stedenbouwkundige wetten en regels , milieunormen en -wetten, enz.
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
9
2.2.2.5 Intellectuele vaardigheden De vorige vier basisvaardigheden culmineren in een fundamentele intellectuele basishuishouding. De ‘architect’ behoort beroepsmatig tot de maatschappelijke groep van intellectuelen omdat hij in staat is tot: − conceptueel denken: hij heeft niet alleen toegang tot het conceptueel denken, hij kan er zich ook dynamisch in bewegen en daardoor zelf concepten binnen zijn beroepsdomein ontwikkelen; in de architecturale concepten vloeien technische, esthetische en organisatorische vaardigheden in elkaar tot een beheersing van het grote aantal variabelen dat het beroepsdomein inhoudt − bewustmaken: hij speelt een eersterangsrol om individuen, gezinnen, alsook maatschappelijke, industriële en politieke verantwoordelijken een kritisch en kwalitatief ruimtebewustzijn bij te brengen; er heerst immers een algemeen verspreid ruimteanalfabetisme, niettegenstaande het algemeen menselijk feit dat iedereen individueel en in groep voortdurend ruimtebepalende initiatieven neemt − verwerken van informatie: in toenemende mate bestaat de intellectuele vaardigheid in het beheersen, beheren en verwerken van een onophoudelijke informatiestroom, en in het kritisch-productief omgaan met de alomtegenwoordige informatiemedia; het beroep van ‘architect’ steunt uit de eigen aard van zijn wezen op het kunnen verwerken van accurate informatie die zich uitstrekt over de diverse terreinen van zijn beroepsactiviteit (maatschappij, technologie, kunst, cultuur,...).
2.3
Beroepenveld Van de gediplomeerde interieurarchitect. (vanaf hier wordt in de tekst de term interieurarchitect gebruikt omdat het over een specifieke beroepsuitoefening gaat). Het interieur vertegenwoordigt een continu proces van verandering, ontwikkeling, en omgang met het "gebouwde". Deze voortdurende en efemere invulling, is het werkdomein waarbinnen de interieurarchitect actief is. De interieurarchitect vertrekt vanuit bestaande of geplande, architectonische volumes: hij behandelt de omsloten ruimten en vult ze in naar vorm, functie en detaillering. Concreet betekent dit dat hij vanuit een gefundeerde visie met zijn specifieke deskundigheid concepten creëert en tot stand brengt. De interieurarchitect legt zich vanuit een totaalconcept toe op de microstructuur, terwijl hij de macrostructuur gebruikt als een gegeven. Het werkdomein gaat bijgevolg van object tot het stedelijk interieur, met speciale zorg voor dat deel van de gebouwde omgeving waar sprake is van directe en intense relatie tot de mens; de gebruiker.
10
2.3.1
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
Maatschappelijke oriëntatie De interieurarchitect inspireert, stimuleert en begeleidt gebruikers opdat zij de kracht zouden vinden om zichzelf en de wereld waarin wij leven te vertalen in een toegeëigend leefklimaat; hij helpt hen zich de directe omgeving eigen te maken. Hij staat er borg voor dat de mogelijkheden daartoe gevrijwaard en/of heroverd worden. Deze taak is inherent aan de materiële en aan de culturele waarden, die bij het ontwerpen en bij de uitvoering van het "interieur" op het spel staan. Tot zijn ontwerptaken behoren de conceptie, organisatie, inrichting, uitrusting van ruimten, de creatie van objecten en concepten. Hij draagt de gehele of gedeelde verantwoordelijkheid voor de hem toevertrouwde materiële en morele waarden. Hij is een creatief en zelfstandig denkend ontwerper, die zowel technisch esthetisch - functioneel als budgetair ruimten, interieurs en objecten ontwerpt en toezicht houdt bij de uitvoering. Hij oordeelt over de architecturale en technische kwaliteiten van ruimten en interieurs, rekeninghoudend met ondermeer de economische realiteit en de heersende wetgeving. Hij verricht onderzoek naar de historiek van gebouwen en interieurs in hun omgeving en hij formuleert adviezen inzake bescherming, restauratie, renovatie en herbestemming. Hij maakt zijn ontwerpen inzichtelijk voor anderen door beeld, geschrift en woord. Hij geeft leiding aan medewerkers en uitvoerders. Hij heeft de autoriteit in zijn beroep om samen te werken met en zich te laten adviseren door deskundigen. Hij treedt op als raadgever of expert ondermeer in adviesorganen en openbare besturen.
2.3.2
De Belgische context van het beroep 2.3.2.1 Beroepsomkadering Het beroep van interieurarchitect is tot op heden niet beschermd, noch de titel noch de beroepsuitoefening. De opleiding tot interieurarchitect ressorteert onder het hoger onderwijs van academisch niveau en behelst twee cycli van elk twee jaar, waarvoor de graden van kandidaat in de architectuur (1ste cyclus) en het diploma van interieurarchitect (2de cyclus) verleend worden (zie decreet van 13.07.94 betreffende de Hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap). Deze opleiding vervangt de vorige opleiding binnenhuisarchitectuur met een studieduur van vier jaar.
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
11
De AINB, Associatie van Interieurarchitecten van België VZW werd opgericht in 1952 en is de enige officieel erkende beroepsorganisatie in België voor de professionele interieurarchitect. De AINB is sedert 1963 lid van de I.F.I. (Internationale Federatie van Interieurarchitecten) en van de ECIA (European Council of Interior Architects), en is sedert 1980 vertegenwoordigd in de Hoge Raad van de Middenstand. Op de algemene statutaire ledenvergadering van 16 maart 1990 is de Beroepsvereniging voor Binnenhuisarchitecten (BvB) omgevormd tot AINB vzw Associatie van Interieurarchitecten van België. Alle leden van de AINB beschikken over de vereiste bekwaamheidsbewijzen en zijn gehouden om de voorschriften en de deontologische normen van de beroepsvereniging na te leven (zie bijlage). In België is de interieurarchitect niet verplicht lid te zijn van een beroepsvereniging. De rechtspraak heeft nood aan een duidelijk statuut van de interieurarchitect. Momenteel heeft de AINB een ontwerp van wettekst klaar ter bescherming van de beroepstitel van interieurarchitect. In België is de interieurarchitect in de uitoefening van zijn beroep beperkt door: − de wet van 20.02.39 op de bescherming van de titel en het beroep van architect : Art 1§1 : Niemand mag de titel voeren van architect, noch het beroep uitoefenen, indien hij niet in het bezit is van een diploma, waaruit blijkt dat hij met goed gevolg de examenproeven heeft afgelegd welke vereist zijn voor het bekomen van dit diploma. Art 4 : De staat, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen en de particulieren moeten een beroep doen op de medewerking van een architect voor het opmaken van de plans en de controle op de uitvoering der werken, voor welke door de wetten, besluiten en reglementen een voorafgaandelijke aanvraag om toelating tot bouwen is opgelegd. − en de wet van 26.06.63 tot instelling van een Orde van Architecten: Art 5 : Niemand mag in België het beroep van architect in welke hoedanigheid ook uitoefenen als hij niet op één van de tabellen van de Orde of op een lijst van stagiairs is ingeschreven. De interieurarchitect behoudt in elk geval het auteursrecht en meer bepaald het artistiek eigendomsrecht van alle door hem gemaakte studies en plannen. In geen geval mogen deze zonder zijn toestemming op één of andere manier gereproduceerd worden. Hetzelfde geldt voor het uiteindelijk verwezenlijkte ontwerp (wet van 30.06.94 op de rechten van de auteur).
12
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
2.3.2.2 Beroepsverantwoordelijkheid De interieurarchitect blijft voor het gepresteerde werk aansprakelijk conform in Art. 1792 en Art. 2270 van het Burgerlijk Wetboek, naar analogie met de architect. De interieurarchitect draagt geen enkele verantwoordelijkheid voor die bepaalde delen welke hij zelf niet ontworpen heeft. Hetzelfde geldt wat betreft schade, die de opdrachtgever lijdt als gevolg van handelingen van aannemers of leveranciers in strijd met tekeningen, het bestek en/of verdere bepalingen. Dit geeft de interieurarchitect een bijzonder statuut dat hem verplicht de technische vereisten en de controle op de werken als essentiële onderdelen van zijn beroepsactiviteit te beschouwen. Burgerlijk Wetboek art. 1792: "Indien een gebouw dat tegen vaste prijs is opgericht, geheel of gedeeltelijk teniet gaat door gebrek in de bouw, zelfs door ongeschiktheid van de grond, zijn de architect (interieurarchitect, naar analogie) en de aannemer daarvoor gedurende tien jaren aansprakelijk." Burgerlijk Wetboek art. 2270: "Na verloop van tien jaren zijn de architecten (interieurarchitecten naar analogie) en de aannemers ontslagen van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid.
2.3.3
De Europese context van het beroep De opleiding van academisch niveau tot interieurarchitect is noodzakelijk om in de Europese Gemeenschap het beroep van interieurarchitect te kunnen uitoefenen. In de Europese Gemeenschap is er in de ons omringende lidstaten Nederland en Duitsland een volwaardige titelbescherming van de interieurarchitect. In Frankrijk erkent de Nationale Raad van de Orde van Architecten de titel van interieurarchitect onder de voorwaarden bepaald door de commissie. De aldus gekwalificeerde interieurarchitecten mogen de titel voeren van "Architecte d'Intérieur" OPQAI (Office Professionel de Qualification des Architectes d'Intérieur). In andere lidstaten is er geen duidelijke titelbescherming van de interieurarchitect. Het ECIA voert acties om in alle lidstaten aan te sporen tot een titelbescherming van de interieurarchitect. De interieurarchitect heeft in geen enkele lidstaat van de Europese Gemeenschap een beroepsbescherming; zij worden in de meeste lidstaten ook niet beperkt in hun beroepsuitoefening door een bouwreglementering of een beroepsbescherming van de architect. In Duitsland is er een beperkte bouwreglementering die verschillend is voor elke deelstaat. In Frankrijk, Italië en Spanje is er een beperking op de beroepsuitoefening van de interieurarchitect door een reglementering min of meer te vergelijken met België (zie Belgische context).
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
13
3 HET EIGENLIJKE BEROEPSPROFIEL
3.1
Beroepsvormen De interieurarchitect is een deskundige op het gebied van de interieurarchitectuur, een bijzonder aspect van het architecturaal geheel. De interieurarchitectuur kan worden omschreven als de planning, de vormgeving en de realisatie van binnenruimten die met de leefomstandigheden van de mens te maken hebben. De interieurarchitect is de ontwerper, de vertrouwensman en de raadgever van de opdrachtgever, hij ontwerpt als dusdanig de uit te voeren werken. De interieurarchitect oefent een vrij en intellectueel beroep uit. Hij kan zijn beroep uitoefenen als : − zelfstandige met eigen bureau: runt als zelfstandige een éénmanspraktijk, al dan niet met de hulp van bediende(n) of medewerker(s) − zelfstandige binnen een vennootschap, in de vorm van een associatie met mogelijke andere disciplines zoals: architect, ingenieur, landschapsarchitect, designer ... − medewerker: als freelancer is hij zelfstandige en wordt per opdracht vergoed volgens een overeenkomst; als bediende ontvangt hij een verloning − ambtenaar of beambte in overheidsdienst − interieurarchitect - lesgever: zijn statuut laat in bepaalde gevallen de combinatie toe met zelfstandige uitoefening van het beroep van interieurarchitect In deze hoedanigheid kan hij ondermeer optreden als: ontwerper, werfleider, vormgever, monumentenzorger, deskundige, gerechtsexpert, gebouwenbeheerder, adviseur, raadgever, onderzoeker Ongeacht zijn statuut moet de interieurarchitect de nodige onafhankelijkheid hebben (integriteit) om zijn beroep uit te oefenen en de verantwoordelijkheid opnemen voor de daden die hij stelt. Al naargelang zijn statuut en volgens bovengenoemde deontologie van de AINB wordt de interieurarchitect vergoed met een honorarium, per vacatie, een wedde of bezoldiging die hem middelen van bestaan verschaffen en die hem toelaten zijn beroep uit te oefenen in eer en waardigheid. Op de omzet van een naar eigen ontwerp vervaardigd industrieel product kunnen royalty’s geïnd worden. Andere vormen van vergoedingen zijn onverenigbaar met de plichtenleer van het beroep. Alle handelsactiviteiten die aanleiding kunnen geven tot belangenvermenging vallen hoe dan ook buiten de grenzen van zijn werkterrein.
14
3.2
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
Beroepsactiviteit Het werkterrein van de interieurarchitect is vrij uitgebreid en strekt zich uit over vele domeinen van de menselijke activiteit. De activiteiten van de interieurarchitect voldoen aan esthetische, functionele en technische eisen ; dit vanuit inzicht in de werking en begrenzing van ruimten en de doorbreking daarvan, alsmede in de werking van ruimten onderling in het bijzonder wat betreft vorm en verhouding. Tot zijn ontwerptaken behoren ondermeer: − de conceptie, organisatie, inrichting en uitrusting van binnenruimten; dit niet enkel van woningen, doch eveneens van openbare en particuliere gebouwen − het concept en de uitwerking van tentoonstellingen en standen − de creatie van objecten, zowel ambachtelijk als semi-industrieel voor eenvoudige productie Door specialisatie, opleiding of in samenwerking kunnen nauwverwante doch afzonderlijke disciplines ook tot zijn ontwerptaken behoren. 1 Het concept , het ontwerp en de uitwerking van theater en van televisie- en filmdecor. 2 Restauratiewerken van historische interieurs en objecten. 3 De grafische vormgeving van de binnenruimten. 4 De conceptie, organisatie en uitrusting van openbare ruimten, parken en monumenten. De inbreng van de interieurarchitect bij het bepalen van het straatbeeld en het ontwerpen, inrichten en bemeubelen van pleinen is de laatste jaren toegenomen gelijklopend met de verhoogde aandacht voor de revalorisatie van stads- en dorpskernen. De beroepsactiviteit van een interieurarchitect situeert zich voornamelijk rond wat de AINB als “volledige opdracht” omschrijft, indeelt in haar respectievelijke categorie en koppelt aan een ereloonschaal. De opdracht van de interieurarchitect wordt hier vereenvoudigd tot een overzichtelijk takenpakket met bruikbare, onderscheiden delen die als afzonderlijke fasen bij een ontwerpopdracht kunnen uitgevoerd worden. Afhankelijk van de opdracht kunnen in de praktijk verschillende varianten voorkomen. De meeste opdrachten omvatten de volledige “artistieke” leiding over het project (of object), van het ontstaansproces tot en met de realisatie (of productie) ervan, vaak ondersteund door de grafische vormgeving in de meest brede zin. Zij analyseren (informeren, onderzoeken van behoeften en/of van de haalbaarheid), ontwerpen, overleggen met opdrachtgever, gebruikers en controlerende instanties. Zij ramen en begroten de kosten en stellen het uitvoeringsdossier samen; zij onderhandelen met uitvoerders en producenten en zij begeleiden de uitvoering tot in de kleinste details. Het onderzoeken van de behoeften (bij projecten), van de noodzakelijkheid (bij objecten) of de haalbaarheid in het algemeen, gaat het ontwerpen vooraf. Bij de voorstudie en - na uitvoerige dialoog - bij het definitieve ontwerp, worden alle mogelijke media en voorstellingstechnieken (twee- en driedimensionaal)
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
15
ingezet, nodig om onder de beste omstandigheden te oordelen over de mogelijke realisatie. Het opsommend, technisch en gedetailleerd beschrijven van het ontwerp geeft de uitvoerder of de fabrikant voldoende informatie om zowel een juiste kostprijs te berekenen als alles correct en volgens planning uit te voeren of te produceren. Permanent overleggen en coördineren met opdrachtgever en uitvoerder(s), desgevallend aanvullend gedocumenteerd en gespecificeerd, begeleiden het wordingsproces van het ontwerp. Tussentijds controleren van uitvoeringen en van gedeeltelijke afrekeningen, helpen het beheren en beheersen van de vooropgestelde budgetten.
16
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
4
BIBLIOGRAFIE
♦
Adviezen van de Vaste Raad voor Hoger onderwijs (Eigenheid Hoger Onderwijs 18.12.90).
♦
Adviezen van de Hoge Raad van het Artistiek Hoger onderwijs (Interieurarchitectuur 30.01.88).
♦
Architectuur als discipline; Bart Goldhoorn, 1996 NAI uitgevers.
♦
Architectuuronderwijs: didactiek, methoden en technieken; A. de Scheemaker, 1995, Delftse Universitaire Pers.
♦
Architectenberoep in België: economisch profiel, Orde van Architecten, mei '94.
♦
Beroepspraktijk en architectuuronderwijs; A. Straub, 1995, Delftse Universitaire Pers.
♦
Decreet Coens van 23.10.91 en Decreet Van Den Bossche van 13.07.94.
♦
Europe and architecture tomorrow; White Paper, 1995; Architects' Council of Europe.
♦
Europese richtlijn 85/384/EEG van 10 juni 1985 en ...documenten III/F/9125/3/89NL, III/F/5175/1/92-NL en III/5283/1/93-NL.
♦
Europese SEDOC-systeem: niveaubepaling van het beroep (art. 2 Besluit van de Raad van 16.07.85).
♦
KB. Van 16.12.71 en wijziging van 16.07.96 betreffende werken zonder tussenkomst van de architect.
♦
Onderwijzen en leren (naar een cognitieve samenleving), 1995 Europees witboek.
♦
Onderzoek naar Actualisering van de Architectenstage, CAO J. Meskens, 1995
♦
Opleidingen in architectuur en vormgeving; M. Bonneu, 1994 Mijn Toekomst.
♦
Persnota BVA 04.10.95.
♦
Repertorium van de landschapsarchitecten, BVTL - ABAJP, 1996.
♦
Wortels van het architectuuronderwijs; De Kooijman, 1995, Delftse Universitaire Pers.
.
Opmerking De teksten onder punt 2.11 en 2.12 zijn voor het overgrote deel geschreven op basis van een tekst van de heer Sylvain de Bleeckere, dr. Wijsbegeerte.
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
5
MEDEWERKERS
Samenstelling werkgroep ♦
Bongaerts Peter, Provinciale Hogeschool Limburg, departementshoofd
♦
De Schepper Jan, namens de AINB
♦
Janssens A.J. Lode, Hogeschool voor wetenschap en kunst, departementshoofd, (voorzitter werkgroep)
♦
Toubhans Walter, Hogeschool Antwerpen, departementshoofd tot juni '96
♦
vervangen door De Wachter Sylvain, departementshoofd, juli '96
♦
vervangen door Schellekens Paul, voor architectuur, en Plasmans Rob, voor interieurarchitectuur, vanaf aug. '96
♦
Van Cauwenberghe Piet, namens de BVA
♦
Vauterin Bernard, namens de Orde van Architecten aanvankelijk vervangen door Verbruggen Herwig, directeur
17
18
BEROEPSPROFIEL INTERIEURARCHITECT
BIJLAGE
Deontologische norm van de AINB. Een kopie van deze bijlage kan opgevraagd worden op de Vlaamse Onderwijsraad.