Utrecht-Gooi kantoor Utrecht
1
>
Telefoon 0800 - 0543 Postbus 18500
Telefax
3501 CM UTRECHT
Kennisgroep CAO
NFU Postbus 9696 3506 GR UTRECHT
. . . . . . . . . . . . .
Datum
Uw kenmerk
Kenmerk
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013 Betreft
CAO Universitair Medische Centra 2011-2013
Geachte heer, Via uw homepage op internet heb ik kennisgenomen van de op dit moment geldende CAO Universitair Medische Centra. Het gaat om de bepalingen die voor de periode maart 2011 tot april 2013 zijn afgesproken. Deze bepalingen heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen indien en voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2012 en is dus inclusief nieuwe regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de CAO-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde CAO-bepalingen. Ik hoop u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.
ON 509 - 1Z*1ED
Hoogachtend, Belastingdienst/Kennisgroep CAO Namens de inspecteur
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Orteliuslaan 1000 UTRECHT
Kenmerk
2
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013 Algemeen In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2012 (hierna: Handboek). U kunt het Handboek raadplegen op of downloaden van de site van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook door middel van een rss-feed kunt laten informeren. Op de site kunt u ook de door de Belastingdienst uitgevoerde cao-beoordelingen terugvinden. Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van kostenvergoedingen en voorzieningen voor de werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna Wet LB) gewijzigd en zijn tevens de uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. Tot 2014 kunnen werkgevers jaarlijks aan het begin van het jaar kiezen om de oude regeling toe te passen. Vanaf 1 januari 2014 is toepassing van de werkkostenregeling verplicht. Informatie over de werkkostenregeling vindt u in het Handboek en ook op de site van de Belastingdienst. De (loon)begrippen voor de diverse wetten waarop de loonheffingen zijn gebaseerd kunnen verschillen. De term loonheffingen gebruikt men voor de loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen), de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook voor de toepassing van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) geldt dat soms sprake is van afwijkende begrippen. Als sprake is van loon voor de loonheffingen en tevens van WVA-loon, dan gebruik ik de term “loon”. Artikel 3.1.2
Vergoeding kosten scholing en opleiding
Volgens het tweede lid van dit artikel beslist de werkgever op een aanvraag voor de vergoeding en kan hij daar nadere voorwaarden aan stellen. Volgens het vierde lid ontvangt de werknemer die scholing en opleiding volgt voor een andere functie dan welke hij uitoefent, de vergoeding in beginsel achteraf. De vormgeving van deze bepaling herbergt in fiscaal opzicht een risico. De combinatie van voorwaarden en achterafbetaling maakt het mogelijk dat een werknemer pas in een later kalenderjaar dan waarin hij de kosten heeft gemaakt, een onvoorwaardelijk recht op vergoeding van die kosten krijgt. Fiscaal kan een vergoeding van in een eerder kalenderjaar gemaakte kosten alleen dan onbelast blijven als de werknemer in dat eerdere kalenderjaar al een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had. Artikel 3.1.3
Terugbetalingsverplichting kosten scholing en opleiding
In dit artikel is een terugbetalingsverplichting uitgewerkt. Vergoedingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een vergoeding die niet tot het loon behoort, komt niet in mindering op het loon. Zie de paragrafen 4.10 en 19.45 van het Handboek. Zie ook onderdeel 5.2 van het Besluit van 25 november 2011, nr. Nr. BLKB2011/1828M. Artikel 3.1.4
Hardheidsclausule voor kosten scholing en opleiding
Volgens dit artikel kan de werkgever in bijzondere gevallen waarin sprake is van kennelijke onredelijkheid afwijken van de in de voorafgaande artikelen opgenomen bepalingen. Het verdient aanbeveling om in dergelijke gevallen tevens bijzondere aandacht te besteden aan de fiscale gevolgen van de afwijkende beslissingen. Zo kan bijvoorbeeld het kwijtschelden of het negeren van een terugbetalingsverplichting tot loon leiden.
Kenmerk
3
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013 Artikelen 3.2 t/m 3.4
(Extra) persoonlijk budget
Volgens deze artikelen hebben medewerkers, mede afhankelijk van hun geboortedatum, recht op een persoonlijk (extra) budget. Het persoonlijk budget is bedoeld voor uitgaven ten behoeve van ontwikkeling. Het extra persoonlijke budget is bedoeld voor duurzame inzetbaarheid. Ten aanzien van beide budgetten is bepaald dat de aanwending voor zover mogelijk fiscaal onbelast zal geschieden. Voor het persoonlijke budget geldt dat de werkgever bij de toekenning een “ruimhartig beleid” zal voeren. Voor het extra persoonlijke budget geldt dat de werkgever “zo min mogelijk restricties” zal opleggen. Uit de tekst van de bepalingen blijkt dat de cao-partijen bij de aanwending van de budgetten oog hebben voor de fiscale grenzen. In individuele situaties kunnen die grenzen worden overschreden door de eveneens voorgeschreven ruimhartigheid. Temeer geldt dit bij hobby's en gebruiksgoederen (zoals iPads) welke veelal niet onbelast vergoed of verstrekt kunnen worden. In voorkomende gevallen kan de werkgever de fiscale gevolgen van de aanwending van het budget, eventueel onder verwijzing naar deze brief, met de voor hem competente inspecteur afstemmen. Artikel 4.6
Gratificatie bij ambtsjubilea
Volgens het eerste lid van dit artikel heeft de werknemer bij het bereiken van zijn 25-jarig, 40-jarig en 50jarig ambtsjubileum recht op een gratificatie. Volgens het tweede lid is het aantal dienstjaren dat in burgerlijke overheidsdienst is doorgebracht bepalend voor het bereiken van een ambtsjubileum. Volgens het derde lid tellen ook de jaren bij een bijzonder academisch ziekenhuis of bijzondere universiteit mee. Fiscaal geldt dat gratificaties na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of van tenminste 40 jaar tot maximaal het loon over een maand zijn vrijgesteld. Als deze vrijstellingen, bijvoorbeeld bij 25jarige en 40-jarige ambtsjubilea, zijn benut geldt bij een 50-jarig ambtsjubileum geen vrijstelling meer. Uitsluitend in de bijzondere situatie dat een werkgever bij het bereiken van een diensttijd van 50 jaar tevens gebruikt maakt van de vrijstelling na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar èn deze vrijstelling nog niet eerder is gebruikt na 30 april 1994, kan de gratificatie bij een diensttijd van 50 jaar onbelast blijven. Ik verwijs u naar onderdeel 2.4 van het Besluit van 25 november 2011, nr. Nr. BLKB2011/1828M. Voor het bepalen van die diensttijd tellen in beginsel alleen die perioden mee gedurende welke de werknemer van - in materieel opzicht - dezelfde werkgever (bijvoorbeeld: de overheid) loon heeft genoten. In bepaalde gevallen mag de diensttijd bij een andere werkgever meetellen, namelijk als dat maatschappelijk normaal is. Zo telt diensttijd bij andere ziekenhuizen onder dezelfde cao (of de CAO Academische Ziekenhuizen) ook mee. In geval van twijfel kan de werkgever, eventueel onder verwijzing naar deze brief, met de voor hem competente inspecteur overleggen. Artikel 4.7.3 e.v.
Toelagen onregelmatige dienst
In de artikelen 4.7.3 tot en met 4.7.3.5 is het recht op toelagen wegens onregelmatige dienst, inclusief overgangsregelingen uitgewerkt. Deze toelagen behoren uiteraard tot het loon. Voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs behoren deze toelagen echter niet tot het WVA-loon. Artikel 4.7.4 e.v.
Toelagen bereikbaarheids- en aanwezigheidsdienst
In deze artikelen is het recht op toelagen voor bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten geregeld. Deze toelagen behoren, ook voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs, tot het loon. Voor de vaststelling van de deeltijdfactor tellen alleen de uren mee die de werknemer bereikbaar moet zijn als hij deze uren op de werkplek doorbrengt. De werkgever mag deze uren bepalen door het percentage van
Kenmerk
4
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013 het doorbetaalde loon te vermenigvuldigen met het totale aantal uren van de bereikbaarheidsdienst. Voorbeeld Een werknemer ontvangt 10% van zijn loon voor een bereikbaarheidsdienst. Als een dienst 20 uur duurt, mag de werkgever ervan uitgaan dat de werknemer tijdens deze bereikbaarheidsdienst 10% van 20 uur = 2 uur op de werkplek heeft gewerkt. Artikel 5.1.1
Reiskosten bij binnenlandse dienstreizen per openbaar vervoer
Volgens het derde lid van dit artikel heeft de werknemer die ten behoeve van een dienstreis zijn eigen openbaar vervoerabonnement gebruikt recht heeft op een fictieve reiskostenvergoeding: het abonnement blijft buiten beschouwing. Fiscaal is vanaf 1 januari 2006 de maximale onbelaste vergoeding van zakelijke kilometers, ongeacht het vervoermiddel, vastgesteld op € 0,19 per kilometer. Die normering geldt ook voor reizen per openbaar vervoer. Bij reizen per openbaar vervoer mag de werkgever onder bepaalde voorwaarden ook de werkelijke reiskosten vergoeden. Onder meer dient de werkgever de vervoerbewijzen van de werknemer in ontvangst te nemen en te bewaren. Ik verwijs naar het Besluit van 19 december 2010, nr. DGB20106957M, en naar paragraaf 20.2.1 van het Handboek. De werkgever mag ook de werkelijke kosten van een openbaar vervoerabonnement vergoeden. Het is fiscaal echter niet toegestaan om vervolgens, in plaats van de (lagere) werkelijke, de (hogere) fictieve reiskosten te vergoeden. De werkgever moet het fictieve deel van de reiskostenvergoeding volledig tot het loon rekenen. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.3 van het Handboek. Artikel 5.1.4
Verblijfkosten bij binnenlandse dienstreizen
Volgens dit artikel heeft de werknemer onder meer recht op een kostenvergoeding ad € 2,75 wegens kleine uitgaven tijdens een dienstreis. Tenzij de reis korter duurt dan vier uur of de werknemer hem binnen de vestigingsplaats van het UMC maakt. Wellicht ten overvloede wijs ik op het volgende. In paragraaf 4.5 van het Handboek zijn de voorwaarden opgenomen waar een (vaste) kostenvergoeding in het algemeen aan moet voldoen. Een werkgever moet een vaste vergoeding onder meer op een steekproefsgewijs onderzoek (kunnen) baseren. Ik weet niet of en in hoeverre individuele werkgevers de in artikel 5.1.4 van de CAO opgenomen bedragen desgevraagd kunnen onderbouwen. Zij kunnen dit desgewenst afstemmen met hun competente inspecteur, eventueel onder verwijzing naar deze brief. In paragraaf 19.9, in combinatie met tabel 9, van het Handboek is opgenomen dat een werkgever zijn werknemers voor consumpties tijdens werktijd zonder nader bewijs een vergoeding van € 0,55 per dag mag verstrekken. Artikel 5.2
Buitenlandse dienstreizen
Op grond van dit artikel heeft de werknemer bij dienstreizen naar het buitenland recht op een reis- en verblijfkostenvergoeding op basis van de voor de sector rijkspersoneel van toepassing zijnde regeling. Voor de volledigheid verwijs ik ook bij dit artikel naar onderdeel 3.3.1 van het Besluit van 25 november 2011, nr. Nr. BLKB2011/1828M. Ook ten aanzien van buitenlandse dienstreizen geldt dat een werkgever de vergoedingsregels van het Reisbesluit buitenland integraal mag toepassen, mits zijn werknemers vanuit kostenoogpunt in gelijke omstandigheden als ambtenaren op dienstreis verkeren.
Kenmerk
5
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013 Artikel 5.4.2
Tegemoetkoming verhuiskosten
In dit artikel is de samenstelling en de maximale omvang van de verhuiskostenvergoeding geregeld. Vergoedingen voor verhuiskosten behoren in het algemeen tot het loon voor de loonheffingen. Als de verhuizing (voldoende) verband houdt met de dienstbetrekking mag de werkgever een vrijgestelde vergoeding betalen. De samenstelling en de maximale omvang van de verhuiskostenvergoeding volgens de CAO stemmen niet helemaal overeen met de fiscale regelgeving. Voor de fiscale regelgeving verwijs ik naar paragraaf 19.50 van het Handboek. Omdat een tegemoetkoming voor dubbele huur in de fiscale benadering onder de gemaximeerde overige kosten valt, behoort een op de CAO gebaseerde vergoeding mogelijk gedeeltelijk tot het loon voor de loonheffingen. Artikel 5.4.3
Verhuizing vanuit het buitenland
Dit artikel behandelt de tegemoetkoming in de verhuiskosten van een uit het buitenland afkomstige medewerker. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 5.4.2. van de CAO. Artikel 5.7
Emolumenten
Volgens dit artikel is de werknemer die inwoning verstrekt krijgt aan zijn werkgever een bedrag verschuldigd ter grootte van acht procent van zijn salaris, met een maximum van € 140 per maand. Voor sommige werknemers geldt een vast bedrag van € 94 per maand. De werkgever moet het verschuldigde bedrag maandelijks bij de uitbetaling van het salaris verrekenen. Bij de toepassing van de bovenbedoelde regeling kunnen zich verschillende fiscale risico´s manifesteren. De werkgever die het genot van inwoning onjuist verloont loopt, mede gezien het repeterende karakter van de regeling, een fors risico. Ik verwijs naar paragraaf 19.24 van het Handboek. In artikel 5.7 van de CAO staat dat de werkgever de verschuldigde bijdrage met het salaris verrekent. Wellicht ten overvloede merk ik op dat die verrekening met het nettosalaris moet plaatsvinden en niet met het brutosalaris. Na de verrekening met het nettosalaris resteert, omdat het bedrag dat volgens de CAO maximaal voor verrekening in aanmerking komt lager is dan het fiscale normbedrag, een bedrag dat de werkgever als loon in natura in aanmerking moet nemen. Artikel 6.3.1
Schadevergoeding bij roosterwijziging
Volgens deze bepaling heeft de werknemer die door een roosterwijziging aantoonbaar financieel nadeel lijdt recht op een redelijke schadevergoeding. In voorkomende gevallen behoort een dergelijke schadevergoeding mogelijk niet tot het loon. De werkgever kan, eventueel onder verwijzing naar deze brief, in concrete gevallen uitsluitsel vragen aan de voor hem bevoegde inspecteur. Artikel 7.1.3
Schadevergoeding bij intrekking vakantietoestemming
Volgens deze bepaling kan de werkgever bij zwaarwegende belangen een eerder gegeven toestemming tot het opnemen van vakantie, zowel voor als tijdens die vakantie, intrekken. Als de werknemer daar aantoonbaar financieel nadeel door lijdt heeft hij recht op een redelijke schadevergoeding. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 6.3.1 van de CAO.
Kenmerk
6
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013
Artikel 8.2
Bedrijfsgezondheidszorg
Dit artikel betreft de arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de werknemer, waaronder keuringen. In de werkkostenregeling behoort een vergoeding voor zaken die samenhangen met verplichtingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (arbovoorzieningen) tot het loon van de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding als eindheffingsloon onderbrengen in zijn vrije ruimte. Arbovoorzieningen die de werkgever verstrekt of ter beschikking stelt, behoren niet tot het loon indien de werknemer deze gebruikt of verbruikt op de werkplek. Ik verwijs naar paragraaf 19.4 van het Handboek. Indien de werkgever de oude regelgeving toepast behoren vergoedingen, verstrekkingen en ter beschikking gestelde arbovoorzieningen niet tot het loon indien deze voor de werknemer geen aanmerkelijke privébesparing opleveren. In de praktijk kan men er van uitgaan dat in ieder geval sprake is van een aanmerkelijk privévoordeel als de privé-uitgaven van de werknemer op jaarbasis € 454 lager zullen zijn dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers. Ik verwijs naar paragraaf 4.5 van het Handboek. Artikel 8.6
Geneeskundig onderzoek
Volgens dit artikel kan de werkgever de werknemer opdragen een geneeskundig onderzoek te ondergaan. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 8.2. van de CAO. Artikel 8.8.3
Aanvulling WIA bij beroepsziekte/dienstongeval
Volgens deze bepaling kan aan de voormalige medewerker die een WIA-uitkering ontvangt een extra uitkering worden verleend bovenop een arbeidsongeschiktheidspensioen. De doorbetaling van het salaris bij volledige arbeidsongeschiktheid en de aanvulling op de WAO-, dan wel WIA-uitkering vormen, indien de dienstbetrekking beëindigd is, loon uit vroegere dienstbetrekking. Ik verwijs naar de paragrafen 1.1.3, 4.2, 4.3.2 en 7.6 van het Handboek. Op deze doorbetaling en de aanvulling is voor de loonheffing onder voorwaarden de witte tabel van toepassing. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.2 van het Handboek. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw bedraagt in deze situatie 7,10% voor werknemers tot 65 jaar. Ik verwijs naar de paragrafen 6.2.1 en 6.2.5 van het Handboek. Loon uit vroegere dienstbetrekking komt niet in aanmerking voor een afdrachtvermindering. Ik verwijs naar de paragrafen 24.1.1 tot en met 24.1.3 van het Handboek. Artikel 8.9
Terugbetaling en terugvordering
In dit artikel is geregeld dat de werkgever hetgeen op grond van het hoofdstuk onverschuldigd of te veel is betaald, terug kan vorderen. In voorkomende gevallen kan sprake zijn van negatief loon. Ik verwijs naar paragraaf 4.10 van het Handboek. Artikel 9.2.2
Schadevergoeding aan werknemer
Volgens deze bepaling kan de werkgever naar redelijkheid en billijkheid beslissen om schade te vergoeden die de werknemer tijdens het uitoefenen van zijn functie heeft geleden. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 6.3.1 van de CAO.
Kenmerk
7
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013 Artikel 9.6.1
Vergoeding bijzondere ziektekosten
Volgens de eerste twee leden van dit artikel kan de werkgever onder bepaalde voorwaarden de werknemer in bijzondere gevallen in verband met bijzondere ziektekosten een tegemoetkoming toekennen. Volgens het derde lid kan de werkgever nadere regels vaststellen. De in het derde lid bedoelde nadere regelgeving kan tot de conclusie dwingen dat de werknemer feitelijk (een aanspraak op) een ziektekostenregeling krijgt. Dat is met name zo als de werkgever regels zou formuleren waar de werknemer rechten aan kan ontlenen. De waarde van (een aanspraak op) een ziektekostenregeling behoort tot het loon. Ik verwijs naar de paragrafen 19.2, 19.57 en 19.58 van het Handboek. Artikel 9.6.2
Kosten behandeling beroepsziekte/dienstongeval
Volgens het eerste lid van dit artikel kan de werkgever in geval van ziekte die haar grond vindt in de werkzaamheden en die niet aan hem is te wijten, de voor zijn rekening blijvende kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoeden. Volgens het tweede lid kan de werkgever nadere regels vaststellen. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 9.6.1 van de CAO. Artikel 13.5
Toelage onregelmatige dienst arts-assistenten
Dit artikel betreft het recht van arts-assistenten op een toelage voor onregelmatige dienst. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 4.7.3 van de CAO. Artikel 15.9.1
Functiegebonden kosten academisch medisch specialisten
Volgens dit artikel stelt de werkgever aan de academisch medisch specialist een budget beschikbaar ten behoeve van kosten die samenhangen met de uitoefening van zijn functie. Het budget bestaat uit een jaarlijks vast bedrag van € 4.998 dat de specialist gedeeltelijk naar een volgend jaar kan overhevelen. De specialist kan vervolgens, maximaal tot het beschikbare bedrag, zijn kosten bij zijn werkgever declareren. In het tweede lid van de CAO is bepaald dat de specialist op verzoek van de werkgever de nota’s van de declarabele kosten zal overleggen. De fiscale gevolgen van het toekennen van dit budget zijn afhankelijk van het beheer. Aanwending van het budget leidt in beginsel tot loon, tenzij de werkgever aan kan tonen dat sprake is van vrije vergoedingen. Als de specialist enkel op verzoek van de werkgever nota’s hoeft te overleggen loopt de werkgever die zonder dergelijke nota’s declaraties vergoedt een fors risico. Voor de toepassing van de Wet LB ligt de bewijslast dat het budget feitelijk is aangewend voor vrije vergoedingen bij de werkgever en niet bij de werknemer. Onder de werkkostenregeling bestaat de mogelijkheid om een eventuele looncomponent aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. Artikel 16.5
Zakgeld tijdens beroepsvoorbereidende periode
Volgens dit artikel ontvangt de leerling tijdens de beroepsvoorbereidende periode een zakgeld. Volgens bijlage D bedraagt dit zakgeld € 450 per maand. Volgens een voetnoot op het artikel is de leerling niet in dienst van het UMC. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de leerling en het zakgeld voor de toepassing van de loonheffingen als werknemer respectievelijk loon kwalificeren.
Kenmerk
8
Beoordeling CAO-UMC 2011-2013 Artikel 17.4.4
Promotiebonus onderzoeker in opleiding
Volgens dit artikel heeft de onderzoeker in opleiding die zijn promotie succesvol afrondt recht op een eenmalige gratificatie van € 750 bruto. Volgens de slotzin van dit artikel kan de werkgever “er voor kiezen om het bedrag van de gratificatie uit te keren in de vorm van een netto onkostenvergoeding”. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij de artikelen 3.1.2 en 15.9.1 van de CAO. Indien de werkgever een kostenvergoeding die in fiscaal opzicht tot het loon behoort als netto kostenvergoeding uitkeert, verstrekt hij nettoloon. Artikel 18.3
Keuzemodel arbeidsvoorwaarden
Volgens dit artikel kan de werknemer deelnemen aan een door de werkgever in overleg met de Ondernemingsraad vastgestelde meerkeuzeregeling. In de tweede volzin staat dat de werkgever voor schriftelijke voorlichting over de gevolgen van bepaalde keuzes voor pensioen en sociale zekerheid zorgt. Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers vrij om de overeengekomen beloning te wijzigen. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de overeengekomen beloning duidelijk te onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden. De wijziging van de arbeidsbeloning dienen werkgever en werknemer te beschouwen en duidelijk vast te leggen als een wijziging van of een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. Anders dan bijvoorbeeld in artikel 18.4 van de CAO het geval is, schrijft artikel 18.3 van de CAO geen vastlegging in de vorm van een schriftelijke overeenkomst voor. Als werkgevers en werknemers aan het wijzigen van arbeidsvoorwaarden onvoldoende aandacht besteden is het mogelijk dat de wijziging niet de beoogde fiscale gevolgen heeft. Als sprake is van het besteden van loon, is het loon fiscaal reeds genoten, en wel direct voorafgaand aan of door de ruil. Het loon is dan belast. Het beleid dat de Belastingdienst hanteert over het wijzigen van beloningen is verwoord in het Besluit van 28 januari 2011, nr. DGB 2011/1M.