Verschenen in: Franciscaans Leven 87:3 (2004), p. 132-139. Utopie of verlossing Herman De Dijn K.U.Leuven 1. Wat is utopie? In zijn magistrale studie, De erfenis van de utopie1, betoogt Hans Achterhuis dat de utopie een typisch modern verschijnsel is. Het is niet toevallig dat het boek dat aan het verschijnsel zijn naam gaf, Utopia van Thomas Morus, werd geschreven in 1516, dat wil zeggen in de periode tussen de late Middeleeuwen en de Moderne Tijd (die men gewoonlijk laat aanvangen met Francis Bacon, de schrijver van een andere beroemde utopie Het Nieuwe Atlantis (1626), of met René Descartes). Utopie of utopisch verlangen mag inderdaad niet verward worden met apocalyps of apocalyptisch verlangen. Ook al is er enige gelijkenis tussen beide, het verwachten van het Nieuwe Jeruzalem is iets helemaal anders dan het geloof in een utopie. Het Nieuwe Jeruzalem is, om maar één element te vermelden, het werk van God; de utopie het werk van de mens. Evenmin kan men elk hartstochtelijk verlangen naar een betere wereld, of elke diepe hoop utopisch noemen: dan verliest de term elke specifieke betekenis. Achterhuis heeft gelijk: afgaande op de tijd van formulering van de eerste grote utopieën, waarvan één aan het genre of verschijnsel zelfs zijn naam heeft gegeven, gaat het inderdaad om een modern verschijnsel. Achterhuis formuleert ook beknopt én precies de voornaamste kenmerken van de utopie. Het gaat om de blauwdruk van een 1) maakbare 2) samenleving waarin men 3) de ordening van alle onderdelen van het leven in één groot holistisch verband schildert. Onderliggend aan die blauwdruk is een verborgen wil tot beheersing en een streven naar zuiverheid en orde. De moderne utopie breekt radicaal met de premoderne onderwerping aan, en aanvaarding van het menselijk lot als bepaald door God of de goden. Dit streven naar radicale beheersing blijkt bijvoorbeeld uit het doorbreken van een aantal eeuwenoude vanzelfsprekendheden en taboes: zoals de afwijzing van traditioneel gezag; het verbod op euthanasie; of het organiseren van de voortplanting in functie van een verbetering van de soort. Dergelijke elementen vindt men telkens opnieuw in de meeste utopieën. Onvermijdelijk rijst de vraag waarom de utopie ontstond in de overgangsperiode tussen de herfsttij der middeleeuwen en het begin van de moderne tijd. Het is evident dat deze vraag nauw samenhangt met de vraag naar het ontstaan van de moderne tijd zelf.
Opnieuw 2
biedt
Achterhuis
zeer
verhelderende e
inzichten.
De
herfsttij
der
3
Middeleeuwen en zeker de ‘waanzinnige’ 14 Eeuw had de mens geconfronteerd met
1
enorme verschrikkingen: de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland; het christendom in moeilijkheden, zowel op theologisch als op ‘politiek’ vlak (de pausen in Avignon); en vooral de ontreddering van de maatschappij die te maken had met de ravages aangericht door de Zwarte Dood, de pest. Jean Delumeau’s beroemde boek La peur en Occident4 beschrijft hoe de ontreddering van de Westerse mens voortduurde tot in de 17e eeuw. De christelijke religie of, beter gezegd, de katholieke theologie en filosofie was zelf in volle ontreddering. De synthese van de Hoog-Scholastiek, zoals geformuleerd door Thomas van Aquino, waarin geloof en rede, genade en de werken (de eigen menselijke verantwoordelijkheid) in harmonie stonden, werd verlaten. De nadruk kwam te liggen op Gods ondoorgrondelijkheid en ’s mensen onmacht om zelf het eigen heil te bewerken (predestinatie). Het resultaat was dat, in een situatie van uiterste ontreddering en angst, het christendom zelf niet langer houvast leek te bieden5. In het licht van dit alles lijkt Achterhuis’ hypothese zeer aanvaardbaar: dat de utopie een alternatief biedt voor een religie die de mens reduceert tot een onmachtige speelbal van het lot (de Voorzienigheid) – een alternatief dat een beroep doet op aardse kennis en daarop gebaseerde macht (Francis Bacons “Knowledge is power”). In deze optiek wordt het vroeg-moderne utopisch denken opgevat als een reactie op het onvermogen van de religie, en tegelijk als een voorloper van een filosofisch antwoord op ‘la peur en Occident’. Dit antwoord zal geboden worden door de eerste grote moderne filosofen van de 17e eeuw, Thomas Hobbes en René Descartes6. De utopie bereidde de weg voor het moderne engagement in de vooruitgang doorheen wetenschap en techniek. Dit engagement sloeg echter twee relatief onafhankelijke wegen in: de weg van de beheersing van de natuur via de technowetenschap en de weg van de beheersing van het maatschappelijke samenleven via het ‘wetenschappelijke’ sociaal-economisch-politieke denken en de revolutionaire bewegingen ermee verbonden. De Westerse beschaving kan begrepen worden als een reusachtig experiment om via wetenschappelijk-technische en sociaal-economisch-politieke beheersing voor het eerst in de menselijke geschiedenis een niet-religieus antwoord te vinden op de existentiële angsten die de mens – vooral na periodes van grote ontreddering – beheersen. Paradoxaal genoeg heeft de ervaring opgedaan in dat experiment zelf weer geleid tot nieuwe ‘omgekeerde’ utopieën. Waar dat experiment lijkt toe te leiden, is ofwel een leven in een wrede (George Orwells 1984) ofwel in een vreedzame, maar steeds totalitaire maatschappij (Aldous Huxley’s Brave New World). De Vooruitgang waar door de eerste moderne filosofen en vooral door de Verlichtingsfilosofen (zoals Condorcet en Condillac) alle heil van verwacht werd, bleek nu zelf de bron van extreme angsten geworden. De redder is de boeman geworden.
2
De angst van de mensen van vandaag heeft verregaand te maken met zaken die op een of andere manier techno-wetenschappelijke elementen impliceren: angst voor een nucleaire catastrofe, voor massavernietigingswapens in handen van terroristen, voor de gevolgen van genetische manipulatie van planten, voor experimenten met de menselijke natuur, in één woord voor allerlei onbedoelde neveneffecten van de vooruitgang op milieu, mens en maatschappij. Af en toe ontstaan collectieve paniekreacties die het leven tijdelijk verlammen. Bewegingen pleiten voor een radicaal ‘Anders gaan leven’; groepen keren zich tegen de globalisering, tegen McWorld. Ze beseffen niet dat een weg terug niet mogelijk is, noch hoezeer zij zelf afhankelijk zijn, alleen al voor hun communicatie, van de vooruitgang die ze willen bestrijden. Het menselijk leven en samenleven is op zeer verregaande wijze vervlochten met technische apparaten en wijzen van organisatie. Het denken en handelen van ontelbare mensen, het gewone overleven zelfs, is zo afhankelijk geworden van technische hulpmiddelen, van computers tot geneesmiddelen en prothesen allerhande, dat sommigen beweren dat de mens in feite reeds een soort cyborg geworden is, een mengeling van mens en ‘machine’. Hier en daar oppert een durver zelfs dat we eigenlijk zouden moeten opteren voor de productie van de Uebermensch, voor het overstijgen van de menselijke soort, of minstens voor een of ander soort beheer van ‘het mensenpark’7.
2. Vertrouwen en hoop Wij zijn ons bewust geworden van de mogelijkheid van grootscheepse catastrofes en dreigingen waarvan sommige door of via de techno-wetenschap kunnen worden veroorzaakt. Daarom alleen al zijn we postmodern. We leven in een Risiko-Gesellschaft waar het indrukken door een verstrooid iemand van de verkeerde knop desastreuze gevolgen kan hebben. Tegelijk is een terugkeer naar het premoderne stadium onmogelijk en is een globale afwijzing van wetenschap en techniek gewoon onzin. Hoe kan de mens van de XXI
e
eeuw leven in het besef van dergelijke dreigingen zonder voortdurende
golven van paniek, zonder continue angst en defaitisme? Er lijkt maar één oplossing: diep vertrouwen en hoop, ondanks alles8. Het meest belangrijke in het menselijk leven, zaken als vertrouwen, of vriendschap, of geluk, is eigenlijk niet maakbaar; dergelijke zaken vallen ons toe. Zoals Hitchcock ten overvloede toont in zovele films kan degene die ons het meest vertrouwen inboezemt toch een verrader zijn, en de wildvreemde tot wie we ons node en ten einde raad richten, de enige die te vertrouwen is. Maar dat is slechts in de overgave van het vertrouwen te ontdekken. Ook wie ‘vooruitgang’ wil, moet durven gokken op onzekere relaties die we niet allemaal kunnen proberen in handen te houden willen we ons op het te bereiken doel kunnen concentreren. ‘Winnen’ kan men in dit terrein alleen als men bereid is de kans te
3
lopen te verliezen. Wie apriori argwanend is tegenover de anderen, zal niet verraden worden, maar leeft onvermijdelijk in een niet aflatende verdedigingshouding en kan nooit de vreugde én effecten van vertrouwensrelaties smaken. Vriendschap is zeer nuttig: vrienden helpen je gratis op bijzonder aangename wijze de tijd door te brengen, of steken ongevraagd de handen uit de mouwen om je te depanneren. Wie vanuit dat inzicht zou denken dringend vrienden te moeten maken, toont niet te beseffen om welk soort relatie het hier gaat. Vriendschap al te rechtstreeks willen omwille van de gunstige effecten, is een houding aannemen die tegenstrijdig is met de relatie zelf. We kunnen wel verlangen naar vriendschap of liefde, maar om ze te vinden, moeten we als het ware vergeten naar de vruchten ervan te streven, moeten we in iemand geïnteresseerd geraken. Pas dan zullen ‘de vruchten’ erbij gegeven worden. Het is hetzelfde met het geluk. We willen allemaal gelukkig zijn: dat is een heerlijke toestand. Maar het echte geluk is, zoals eigenlijk iedereen weet, een gave. Zolang je denkt het geluk zelf te kunnen bewerken, kan je de verbluffing van het echte geluk niet smaken. Echt geluk is iets dat je als een onverwachte gave te beurt valt: het veronderstelt een lukken dat je zelf niet helemaal in handen kan hebben. Om het geluk te kúnnen vinden, moet in zekere zin het streven ernaar stilgelegd of in de luren gelegd worden. Als men
het
dan
vindt, vervult het
paradoxaal
genoeg
onze diepste
verwachtingen. Zoals de Oosterse wijsheid leert: het wezenlijke te kunnen bereiken, veronderstelt ‘to let go’ (kunnen laten gaan). Of, in religieuze termen: overgave aan Gods wil. Vertrouwen9 is iets anders dan het hebben van gunstige verwachtingen gebaseerd op kansberekening. Vertrouwen is een deugd, een sterkte (virtus verwijst naar vir, kracht) om ook temidden van grote dreigingen het hoofd koel te houden en tegelijk alles te doen wat men kan om de gevaren af te wenden of het ongeluk zo beperkt mogelijk te houden. Vertrouwen is ook de capaciteit om, ondanks het besef van allerlei verre of zelfs nabije dreigingen in de tussentijd toch de aandacht toe te spitsen op datgene wat nu kan en moet gedaan worden in dienst van wat belangrijk en waardevol is in het leven. Wat van waarde is, wordt hoe dan ook voortdurend bedreigd en is hoe dan ook kwetsbaar. Dit betekent bij normale mensen echter niet dat ze in wanhoop aan de kant gaan staan. Het betekent evenmin dat ze alle zorgzaamheid laten varen en er maar op los gaan leven. De ‘oplossing’ waartoe normale mensen doorgaans bekwaam zijn, zolang ze tenminste van al te erge rampspoed gespaard blijven, is een realistische en tegelijk hoopvolle houding die toekomst openhoudt. Ze pogen zich, voorzover redelijk mogelijk, met inbegrip van wetenschap en techniek, te verzekeren tegen datgene waartegen men zich enigszins kan verzekeren. Voor de rest zijn ze bekwaam telkens weer die dreigingen te ‘vergeten’, zeker degene waaraan men toch weinig of niets kan veranderen, in de hoop dat deze zich
4
niet zullen realiseren en in de vastberaden wil om, indien ze zich toch mochten voordoen, daar dan naar best vermogen op te reageren. Vertrouwen is onlosmakelijk verbonden met hoop, niet de hoop op het paradijs op aarde, maar hoop dat de toekomst open blijft. Daarom is de hoop ook intiem verbonden met het verlangen naar meer rechtvaardigheid omdat onrechtvaardigheid de toekomst afsluit. Hoop is een merkwaardige deugd. Ze blijft overeind ook als men geen uitweg meer ziet, zodanig dat men het wachten en zoeken en pogen niet opgeeft. Tegelijk echter is er – zoals in het vertrouwen – de overgave aan het leven. Zelfs als men het einde nabij weet, gelooft men dat ergens of elders een nieuw begin gegeven is. Hoe is het echter mogelijk een dergelijk vertrouwen en hoop te koesteren? Rechtstreeks dergelijke houdingen te willen produceren is even contradictorisch (en contra-productief) als vriendschap of geluk rechtstreeks te willen produceren. Het zijn houdingen die slechts onrechtstreeks – als we geluk hebben – in bepaalde menselijke verhoudingen, allereerst gezinsrelaties, geproduceerd worden, via overdracht door mensen die reeds die deugden bezitten, die sterkte uitstralen. Dit is zeer paradoxaal: wat we, ook vandaag, meest nodig hebben, is alleen indirect, via onbeheersbare processen, in traditionele menselijke relaties, te (re-)produceren. Is onze maatschappij echter niet van die aard dat zij, door haar extreem beheersingsstreven, eerder ongunstige voorwaarden schept voor dergelijke verhoudingen en houdingen?
3. Verlossing Waar moeten mensen, levend in de zo kwetsbare geglobaliseerde wereld en ongevoelig geworden voor de verlokkingen van welke utopie dan ook, hoop en vertrouwen vandaan blijven halen? En hoe aan de wanhoop te ontsnappen wanneer het noodlot toeslaat, hetzij het blinde geweld van de natuur of van de technische catastrofe, hetzij de blinde terreur van (fanatieke of wanhopige) mensen? Daarbij stimuleert onze cultuur bij zeer veel mensen een obsessioneel verlangen om via allerlei ‘geluksmachines’10 zoveel mogelijk gelukservaringen te realiseren, wat uiteindelijk het gevoel van zinloosheid alleen maar kan doen toenemen. Volgens sommigen ligt dan ook maar een uitweg open: niet deze van het stoïsche stilleggen van het ‘gekke’ menselijke verlangen naar geluk, maar de weg van de overstijging van de mens zelf via genetische manipulatie. Dit lijkt althans de boodschap van de bestseller van de Franse schrijver Michel Houellebecq Les particules élémentaires11. Ook bepaalde sekten spelen met de gedachte van een overstijging van de soort homo sapiens sapiens via een of andere vorm van genetische manipulatie: een soort moderne vorm van bijgeloof. De mens lijkt, na de dood van God, zichzelf wel beu geworden te zijn.
5
Is een herontdekking van de religieuze ‘oplossing’ niet de juiste weg? Voor de gelovige worden vertrouwen en hoop gevoed en ondersteund door de beleving van de geloofsmysteriën vooral via gebed en sacramenten, d.w.z. door een persoonlijke relatie met Degene die alle lijden en kwaad op zich heeft genomen. Ook de donkerste momenten zijn in die Verlossing opgenomen. Het gaat er niet om te weten dat of hoe uit lijden en kwaad uiteindelijk toch het goede voortkomt: dat lijkt zelf een onverdraaglijke gedachte. Lijden en kwaad blijven onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Maar we geloven dat er een perspectief is, een dimensie, waarin lijden en kwaad, via het lijden en de dood van de Gekruisigde, toch niet zonder meer ‘het laatste woord’ zijn. We geloven dat al die ogenschijnlijk vruchteloos en onschuldig lijdenden, al die mensen die onverdiend een miserabel leven leiden eindigend in een zinloos lijkende dood, uiteindelijk delen in de heerlijkheid Gods. We weten niet hoe dat kan; dat geloof beschermt niet tegen ongeluk of lijden. En toch is er in zekere zin een ervaren van die heerlijkheid mogelijk, althans op begenadigde momenten. Verlossing en verzoening zijn er reeds voor de gelovige. Het hemelse Jeruzalem en de Apocalyps liggen niet in het verschiet, maar zijn er reeds. De andere tijd breekt door in de tijd. Dat ervaren we als we erin participeren via het gebed en de sacramenten. En ook al ervaren we dat niet altijd zelf, we hebben de gelovige zekerheid dat het zo is. En we kunnen, stil of juichend, de gebeden nabidden en de liederen nazingen van voorgangers die ons dat geloof en die zekerheid doorgaven. Voorgangers zoals Franciscus, die niet vanuit utopie, maar vanuit apocalyptische hoop leefden: “En wij weten dat Hij gekomen is — dat Hij komen zal om gerechtigheid te vestigen”12.
6
Noten
1
Hans Achterhuis, De erfenis van de utopie. Amsterdam, Ambo, 1998.
2
Johan Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen: studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en
vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1985, 18e herdruk. 3
Titel van een beroemde studie van de historica Barbara Tuchman, De waanzinnige veertiende eeuw.
Amsterdam, Agon, 1990. 4
Jean Delumeau, La peur en Occident. Paris, Fayard, 1978.
5
Cf. Herman De Dijn, “Comment survivre au désenchantement du monde? A propos de la modernité”, in:
Revue Philosophique de Louvain 100:4 (2002), p. 769-785. 6
Zie noot 5.
7
Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark. Amsterdam, Boom, 1999.
8
Cf. Herman De Dijn, ‘Vernieuwing en traditie”, in: Herman De Dijn, Geluksmachines in context.
Kapellen, Pelckmans, 2001, p. 125-131. 9
Over vertrouwen, zie: Herman De Dijn, Hoe overleven we de vrijheid? Kapellen, Pelckmans / Kampen,
Kok Agora, 1997, vierde druk, hoofdst. 6. 10
Over geluksmachines, zie: Herman De Dijn, Geluksmachines in context, p. 109-121.
11
Michel Houellebecq, Les particules élémentaires. Paris, Flammarion, 1998.
12
Psalm 7 van Franciscus.
7