Univerzita Palackého v Olomouci Filozofická fakulta
VORMING EN VERGELIJKING VAN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE GRONDWET
FORMING EN COMPARING OF THE DUTCH AND BELGIAN CONSTITUTION
Diplomová práce
Studijní program: Nizozemská filologie se zaměřením na odborný jazyk Vedoucí práce: Mgr. Pavlína Knap-Dlouhá Autor: Bc. Kateřina Budinová Olomouc 2011 Univerzita Palackého v Olomouci Filozofická fakulta
INHOUD INLEIDING .......................................................................................................................... 6 1 GRONDWET, GRONDRECHTEN EN GRONDWETSWIJZIGINGEN......................... 8 1.1 WAT IS GRONDWET?............................................................................................... 8 1.2 GRONDRECHTEN .................................................................................................... 9 1.3 GRONDWETSWIJZIGINGEN .................................................................................... 11 2 ONTWIKKELING VAN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE GRONDWET EN DE EUROPESE GRONDWET ............................................... 15 2.1 POSITIE VAN DE GRONDWET IN NEDERLAND ........................................................ 15 2.2 POSITIE VAN DE GRONDWET IN BELGIË ................................................................ 17 2.3 GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSE GRONDWET ............................................. 17 2.4 ONTWIKKELING VAN DE BELGISCHE GRONDWET ................................................. 22 2.5 VAN DE EUROPESE GRONDWET TOT HET VERDRAG VAN LISABON ...................... 26 3 HET NEDERLANDSE EN BELGISCHE RECHTSSYSTEEM......................... 31 3.1 HET NEDERLANDSE RECHTSSYSTEEM .................................................................. 32 3.2 HET GRONDWETTELIJKE SYSTEEM IN BELGIË ....................................................... 34 4 VERGELIJKING VAN DE TEKST VAN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE GRONDWET ................................................................................... 38 4.1 FUNDAMENTELE RECHTEN EN VRIJHEDEN VAN DE BURGER .................................. 39 4.1.1 Toekenning en verkrijging van de Nederlandse en Belgische nationaliteit ................................................................................................... 40 4.1.2 Klassieke grondrechten ................................................................................ 41 4.1.2.1 Gelijkheidsrechten ............................................................................... 42 4.1.2.2 Vrijheidsrechten ................................................................................... 44 4.1.2.3 Politieke rechten .................................................................................. 50 4.1.3 Sociale grondrechten .................................................................................... 51 4.2 KONING EN MINISTERS ......................................................................................... 54 4.3 DE FEDERALE KAMERS ........................................................................................ 59 5 VERGELIJKING VAN HET TAALGEBRUIK IN NEDERLAND EN VLAANDEREN GERICHT OP DE RECHTSTAAL EN DE TERMEN GEBRUIKT IN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE GRONDWET ...................... 64 5.1 HET NEDERLANDS IN NEDERLAND EN BELGIЁ ..................................................... 65 5.2 DE NEDERLANDSE RECHTSTAAL .......................................................................... 66 5.3 HET DEFINIЁREN VAN DE BELANGRIJKSTE TERMEN .............................................. 68 5.4 VERGELIJKING VAN DE TERMEN GEBRUIKT IN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE GRONDWET ....................................................................................... 71 5. 5 TAAL VAN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE GRONDWET ................................. 76 CONCLUSIE ...................................................................................................................... 79 SUMMARY ........................................................................................................................ 81 SHRNUTÍ ........................................................................................................................... 82 ANOTACE DIPLOMOVÉ PRÁCE................................................................................. 83 LITERATUURLIJST........................................................................................................ 84 AFKORTINGEN ............................................................................................................... 87
BIJLAGEN ......................................................................................................................... 88
PROHLÁŠENÍ Prohlašuji, že jsem diplomovou práci vypracovala samostatně pod vedením Mgr. Pavlíny Knap-Dlouhé. Veškerou literaturu, kterou jsem k práci použila, jsem uvedla v seznamu.
Ik verklaar dat ik de scriptie alleen heb geschreven onder begeleiding van Mgr. Pavlína Knap-Dlouhá. Alle gebruikte literatuur heb ik in de literatuurlijst vermeld.
V Olomouci dne ………….
Podpis…………………..
DANKBETUIGING
Ik wil graag van harte mijn dank betuigen aan Mgr. Pavlína Knap-Dlouhá voor haar scriptiebegeleiding en waardevolle opmerkingen en adviezen.Verder wil ik mijn dank betuigen aan Jan van den Berg en zijn dochter Claire van den Berg voor hun hulp en het lenen van de literatuur over het onderwerp.
INLEIDING Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Met dit spreekwoord wil ik graag mijn scriptie inleiden. Iedereen heeft zijn eigen manier om zich uit te drukken en wij gebruiken allemaal onze moedertaal zoals het ons het beste past. Als een studente neerlandistiek, ben ik het tijdens mijn eerste studieverblijf in België zelf tegengekomen. De eerste vraag die mij werd gesteld was: Waar heb je je valies, meid? Toen dacht ik dat er iets niet klopte met het Nederlands dat ik op school had geleerd en ik begon een lijst te maken met Vlaamse woorden, die helemaal nieuw voor mij waren. Ik ging ervan uit dat deze verschillen niet alleen in het alledaagse leven voorkomen en dat het taalgebruik ook op andere gebieden variëert. Naar aanleiding hiervan is dit onderwerp ontstaan. Bij het kiezen van een onderwerp waarop ik me wilde richten, heeft een aantal factoren een rol gespeeld. Ik heb de studierichting Nederlands met Toegepaste Economie gevolgd en ik had altijd meer belangstelling voor het vakkundige aspect van de taal. Aangezien de vergelijking van de terminologie op het gebied van economie al een onderwerp van een andere scriptie was, was ik op zoek naar een andere interessant onderwerp, waar ik ook een deskundige voor de begeleiding van mijn scriptie ter beschikking had. De vakken het Juridisch Nederlands en Terminologie dienden als een beginpunt voor het ontstaan van deze scriptie. Ik heb dus de beslissing genomen om twee rechtsdocumenten te vergelijken en de rechtsterminologie van het Nederlands, zoals die in Nederland en in België, in de teksten van de grondwetten te onderstrepen. In het eerste hoofdstuk wordt aangegeven wat onder het begrip grondwet wordt verstaan.
Er
worden
ook
andere
begrippen
zoals
de
grondrechten
en
grondwetswijzigingen toegelicht. In het tweede hoofdstuk wordt ook de geschiedenis en de ontwikkeling van beide grondwetten beschreven. In dit hoofdstuk wordt ook de positie van de grondwet met betrekking tot de Europese Grondwet inachtgenomen. In het derde hoofdstuk houd ik me bezig met de verschillende rechtssystemen in Nederland en België. In het volgende hoofdstuk richt ik me op de vergelijking van de teksten van de grondwetten zelf. Omdat het een heel breed onderwerp is, heb ik me vooral tot de 6
fundamentele rechten en vrijheden van de burger en in mindere mate ook tot de bevoegdheden van de koning, ministers en de federale Kamers beperkt. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan uitleg en definities van de belangrijkste rechtstermen die in één of beide grondwetten voorkomen. In dit hoofdstuk wordt ook het Nederlands in Nederland en België en de Nederlandse rechtstaal besproken. Ik hoop dat deze scriptie tot de problematiek van de rechtsterminologie kan bijdragen en dat het als een beginpunt van verder onderzoek op dit gebied beschouwd kan worden.
7
1
GRONDWET, GRONDRECHTEN EN GRONDWETSWIJZIGINGEN
1.1 Wat is grondwet? De grondwet geldt als de hoogste nationale regeling en dient in alle regelingen en besluiten gerespecteerd te worden. De grondwet vormt de grondslag van een staat en beschrijft zijn grondrechten en organisatiestructuur. In de grondwet wordt het staatsrecht neergelegd. Het is de belangrijkste rechtsbron en staatsrechtelijk document. De grondwet vormt de fundamentale basis voor alle wetten maar het is natuurlijk niet mogelijk om al het staatsrecht in de grondwet vast te stellen. Er zijn zogenaamde organieke wetten, die een uitwerking van artikelen uit de grondwet geven, bijvoorbeeld het Kiesrecht, de Provinciewet, de Wet op de Raad van State en de Gemeentewet. Van Dale Groot woordenboek beschrijft de grondwet als ‘wet waarin de grondbeginselen van de regering van een staat vervat zijn, t. w. de onderlinge betrekkingen der staatsorganen en de rechten en verplichtingen van de individuele leden van de staat, algemene staatsregeling ‘. (Hoofdredactie Drs. Ton den Boon en prof.
dr.
Dirk
Geeraerts
14e
editie
2005
Van
Dale
Lexicografie
bv.
Utrecht/Antwerpen zoeksoftware. 2005 C-Content b. v., S-Hertogenbosch.) In de grondwet wordt de rol van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht bepaald zoals hun verdeling tussen de overheid en andere organen. De grondwet stelt ook enkele fundamentele rechten van burgers vast, om hen tegen machtsmisbruik te beschermen. Voorbeelden van deze rechten zijn: de vrijheid van levensovertuiging, vrijheid van drukpers, vrijheid van vereniging en vergadering. Wat de grondwet tegenover de andere wetten speciaal maakt, is het feit dat voor elke wijziging daarvan een bijzondere procedure moet worden gevolgd. De Nederlandse en Belgische Grondwet kunnen dus wel gewijzigd worden. Daarentegen is bijvoorbeeld de Amerikaanse Grondwet heilig. Het lijkt me ook van belang om te verklaren wat het verschil tussen ‘constitutie’ en ‘grondwet’ is, omdat deze termen vaak als identiek worden beschouwd. De term constitutie is ruimer dan de term grondwet. Een constitutie kan een ongeschreven recht bevatten, terwijl onder het begrip grondwet alleen een geschreven document 8
wordt verstaan. Een land dat een geschreven constitutie heeft, is bijvoorbeeld GrootBrittanië. Er bestaan ook enkele andere vormen van de grondwet zoals de revolutionaire grondwet die door revolutie wordt uitgevaardigd of de fictieve grondwet die formeel bestaat maar niet nageleefd wordt. In het jaar 1215 werd in Engeland zgn. Magna Carta opgesteld. In 1216 en 1217 werd ze herzien en in 1225 kwam de definitieve formulering. Dat was een serie van afspraken tussen de koning en het land. De Magna Carta werd door de Engelse baronnen afgedwongen om de macht van de koning te beperken en meer van de politieke vrijheid te bereiken. De koning kon bijvoorbeeld alleen na overleg met zijn raad financiële lasten opleggen. Er was een commissie van baronnen die op de naleving van zulke regels toezicht moest houden. De Magna Carta moest heel goed geschreven worden omdat ze 600 jaar geldig was een ook veel gedachten werden later voor de grondwet van de VS en andere landen gebruikt. De Magna Carta maakt nog steeds deel uit van de Engelse wetgeving. Er zijn vier exemplaren van de oorspronkelijke versie bewaard. De oudste grondwet ter wereld werd op 17 september 1787 in de Verenigde Staten ondertekend. Noorwegen (2003) en Finland (2000) daarentegen, hebben de meest recente grondwet. De meest actuele grondwet is natuurlijk de Europese Grondwet maar daar zal ik later dieper op ingaan. In het jaar 1890 werd ook de Atheense Grondwet ontdekt die door Aristoteles werd geschreven. De onderzoekers twijfelden echter over zijn auteurschap. Toch heeft de ontdekking daarvan een echte sensatie en een verschillende vertalingen veroorzaakt. Deze grondwet beschrijft de ontwikkeling en regeling van de Atheense gemeenschap in de tweede helft van de 4e v. Chr. vanaf de eerste mythische beginselen tot de democratische hervorming en de grondwettelijke regeling van de Atheense gemeente.
1.2 Grondrechten De grondrechten vormen het essentiële deel van de grondwet. Dit zijn fundamentele rechten die gericht zijn op de ontwikkeling van de mens, welke door de overheid gerespecteerd moet worden. De ontwikkeling daarvan begon na de 9
Middeleeuwen in de tijd van Renaissance wanneer de mensen zich steeds meer los maakten van de gemeenschap. Dat noemen wij individualisering. De overheid begon dus voor de individuele rechten te zorgen. In de Nederlandse Grondwet worden de grondrechten in hoofdstuk 1 omgeschreven. In de Belgische Grondwet hebben ze in titel II plaats gekregen. De grondrechten zijn van groot belang voor het functioneren van het individu in de samenleving. Ze waarborgen de autonomie van de mens tegenover de overheid en gelden voor iedereen. De grondrechten zijn ook onvervreemdbaar. ‘Daarmee wordt bedoeld dat ze niet aan een ander kunnen worden overgedragen omdat ze bij het zijn van mens horen.’1 Wij onderscheiden twee basisgroepen van grondrechten, namelijk klassieke grondrechten en sociale grondrechten. De klassieke grondrechten beschermen burgers tegen inbreuken door de overheid. Ze beperken de bevoegdheden van de overheid en vinden bescherming bij de rechter. Ze worden verder in vrijheidsrechten, politieke rechten en gelijkheidsrechten ingedeeld (zie schema op volgende pagina). De sociale grondrechten zijn voorwerp van zorg der overheid. Dit betreft medische verzorging, pensioen, voldoende werkgelegenheden enzovoort. Het verschil tussen de klassieke en de sociale grondrechten is dus vooral het feit dat bij de sociale grondrechten de overheid actief dient te zijn om deze grondrechten te verwezenlijken. Bij de klassieke grondrechten daarentegen, dient de overheid zich te onthouden.
1
VERHEUGT, J. W. P. Inleiding in het Nederlandse recht. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2001, p. 42.
10
Hier volgt een schema van de grondrechten:2
Grondrechten Grondrechten Klassieke grondrechten Klassieke grondrechten
Vrijheidsrechten:
Politieke rechten:
- godsdienst - meningsuiting
Sociale grondrechten Sociale grondrechten
Gelijkheidsrechten:
- kiesrecht
- discriminatie-
- recht van petitie
verbod
- vereniging en
- werkgelegenheid - woongelegenheid - onderwijs - sociale zekerheid
vergadering
- volksgezondheid
- huisrecht - briefgeheim
1.3 Grondwetswijzigingen De grondwet wordt door de grondwetgever vastgesteld en een wijziging daarvan is in ieder geval moeilijker dan een gewone wetswijziging. Er vindt meestal een referendum voor grondwetswijziging plaats of een lezing waarbij het voorstel twee keer goedgekeurd moet worden. Dan volgt een tweede lezing waarbij vaak tweederde meerderheid wordt vereist. Vervolgens worden er verkiezingen gehouden. Een dergelijke wijzigingsprocedure kan jarenlang duren. Maar het is noodzakelijk om verzekerd te zijn dat de grondwet alleen wordt gewijzigd, onder de voorwaarde dat er een duurzame meerderheid voor bestaat.
2
Schema overgenomen van: VERHEUGT, J. W. P. Inleiding in het Nederlandse recht. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2001, p. 49.
11
In België heeft de federale wetgevende macht het recht tot herziening van de grondwettelijke bepaling. Na deze verklaring zijn beide Kamers van rechtswege ontbonden. Twee nieuwe Kamers worden bijeengeroepen en beslissen in overeenstemming met de koning over de punten die aan deze herziening zijn onderworpen. De Kamers mogen beraadslagen wanneer tenminste tweederde van de leden aanwezig zijn en de verandering wordt aangenomen indien zij ook tenminste tweederde heeft verkregen.3 De gewijzigde grondwetsartikelen moeten dan door de koning worden bekrachtigd en afgekondigd. Zij dienen vervolgens ook in het Belgisch Staatsblad te worden gepubliceerd. In Nederland is de grondwetswijziginge procedure een beetje anders. Na de bekendmaking van de wet die een verandering in de grondwet als gevolg zal hebben, wordt alleen de Tweede Kamer ontbonden. Vervolgens overweegt de nieuwgekozen Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de grondwet. Nadat de Tweede Kamer het voorstel aanneemt, wordt het voorstel in de tweede lezing ook door de Eerste Kamer behandeld. Beide Kamers moeten het voorstel met tweederden meerderheid aannemen. De verandering in de Grondwet, die door de Staten-Generaal wordt aangenomen en door de koning wordt bekrachtigd, treedt onmiddelijk in werking, nadat zij is bekendgemaakt.4 In de Belgische Grondwet staat ook een opmerking dat er geen herziening van de grondwet mag worden ingezet of voortgezet in oorlogstijd of wanneer de Kamers verhinderd zijn vrij bijeen te komen op het federale grondgebied.5 In de Nederlandse Grondwet is hier geen sprake van. De procedure van wijziging is niet makkelijk te realiseren. Het probleem is bijvoorbeeld dat er vaak gelijktijdig verschillende voorstellen zijn en de kiezers kunnen alleen op één partij stemmen (niet over de afzonderlijke wijzigingen). Het is dan niet duidelijk of de kiezers voor of tegen een bepaald voorstel zijn. Een ander
3
Zie: De Belgische Grondwet. Titel VIII, De herziening van de Grondwet, artikel 195-198. Zie: Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden. Hoofdstuk VIII, artikel 137-142. 5 Zie: De Belgische Grondwet. Titel VIII, De herziening van de Grondwet, artikel 196. 4
12
probleem kan zijn dat er tweederde meerderheid wordt vereist. De bedoeling is dat de verandering niet lichtvaardig wordt gedaan. Het is dus een langdurige procedure. Het kan ook gebeuren dat de wijziging na verloop van tijd zijn waarde kan verliezen. Een oplossing zou misschien kunnen zijn dat er slechts één lezing in de Kamers zou plaatsvinden of dat de tweede lezing eerder (zonder ontbinding van de Tweede Kamer (NL) of beide Kamers (BE)) zou plaatsvinden. Aan de andere kant zijn er ook een aantal voordelen. De grondwet is van hogere orde dan andere wetten. De bedoeling van de herzieningsprocedure is vooral een geleidelijke constitutionele ontwikkeling. Het is dus niet noodzakelijk om regelmatig iets aan te passen, maar de stabiliteit van de huidige grondwet te verzekeren. Wij onderscheiden vier verschillende typen van grondwetswijzigingen. Ten eerste inhoudelijke wijzigingen. Ten tweede kunnen er taalkundige wijzigingen worden aangebracht. Dat betreft vooral de spelling. Verouderde woorden en formuleringen worden vervangen. Ten derde kan er een deconstitutionalisering komen. Dit wil zeggen dat er een einde kan komen aan de regeling van bepaalde zaken die door de grondwet wordt vastgesteld. De laatste mogelijkheid hoe een grondwetswijziging kan gebeuren is de constitutionalisering. Dat betekent dat zaken die voorheen op een andere manier werden geregeld (bijvoorbeeld door de wet), vanaf nu in de grondwet geregeld worden.6 Men kan zeggen dat alle typen van de grondwetswijzigingen met elkaar samenhangen. Een inhoudelijke verandering kan gepaard gaan met een taalkundige en beide kunnen verder ook met een constitutionalisering gepaard gaan. Bij de nieuwe grondwetsherziening zijn meestal alle bovengenoemde typen gebruikt. De veranderingen in de grondwet zijn niet erg radicaal. De grootste verandering bij de grondrechten is de strikte omschrijving van de mogelijkheden tot beperking krachtens de wet. Enkele bepalingen zijn op zoveel punten anders geformuleerd dat het wel mogelijk is, dat politici en juristen meer van inhoudelijke veranderingen dan
6
WAALDIJK, C. Grondwet – tekstuitgave Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden met transponeringstabellen en alf. register. Koninklijke vermande bv. 1983, p. 9.
13
ze verwachten kunnen vinden. In de grondwet zijn nieuwe begrippen verschenen en oude begrippen zijn verdwenen. Er zijn aan het eind van de grondwet zogenaamde ‘Additionele artikelen’ (in het geval van de Nederlandse Grondwet) of ‘Inwerkingstreding en overgangsbepalingen’ (in het geval van de Belgische Grondwet). Daardoor blijven en voorlopig nog gelden ook enkele van de grondwet verdwenen bepalingen. Geconcludeerd kan worden dat veel grondwetsbepalingen vaker een rol in politieke discussies spelen, dan bij juridische geschillen die door een rechter opgelost worden. Enkele bepalingen blijken ook wat algemeen te zijn. Men kan dus het gevoel krijgen dat het belangrijker is dat er iets in de grondwet staat dan hoe het daar staat.
14
2
ONTWIKKELING
VAN
DE
NEDERLANDSE
EN
BELGISCHE GRONDWET EN DE EUROPESE GRONDWET 2.1 Positie van de grondwet in Nederland De grondwet dient als symbool van de nationale identiteit en normativiteit. Maar dit is niet altijd zo en de grondwet wordt zelden in dit verband gesteld. De meeste burgers kennen de inhoud van de Grondwet niet of nauwelijks. Daardoor kan er moeilijk een emotionele binding ontstaan. Uit het onderzoek dat vorig jaar in Nederland werd gedaan blijkt dat meer dan 90% van de Nederlandse bevolking de grondwet heel belangrijk vindt waarbij slechts een klein verschil tussen autochtonen en allochtonen te vinden was. Echter meer dan 80% van de Nederlanders kent de inhoud van de grondwet heel slecht.7 Volgens Van der Burg (In: Heeft Nederland een grondwet?, p. 157) heeft Nederland een zwakke constitutionele cultuur en een weinig integrerende en inspirerende grondwet. Volgens hem is de grondwet geen nationale kracht geworden dit wil zeggen een grondwet voor en van de burgers. Hij verklaart dit door het ontbreken van het toetsingsrecht dat voor de grondwet belangrijk is. Het jaar 1848 wanneer de ‘Grondwet van 1848’ door de liberale staatsman Thorbecke werd opgesteld, werd als het begin van de democratie gezien. In die tijd hebben christelijke politici het toetsingsrecht liever aan het parlement achtergelaten. Ze hadden in die tijd meer vertrouwen in de politiek dan in een onafhankelijke rechter. De grondwet heeft, in verband met de rechtsontwikkeling, maar een kleine rol gespeeld. Politici hebben de grondwet vooral als een middel tegen staatkundige en bestuurlijke vernieuwing gebruikt. Een ander feit is dat de grondwet van 1848 oorspronkelijk werd bedoeld om grondwetswijzigingen aan de bevolking ter beoordeling voor te leggen. Er werd voorgesteld om een grondwetsreferendum in plaats van de tweede lezing te houden. Dit voorstel werd overgenomen maar botste op onvoldoende politieke steun.
7
Zie: http://www.minbzk.nl/@110823/meeste-nederlanders (laatst geraadpleegd op 18 november 2009)
15
Van het idee dat de grondwet als grondslag van de Nederlandse rechtsorde en samenleving zal dienen, wordt vaak afgeweken. Een voorbeeld daarvan kan zijn dat de Nederlandse Grondwet vroeger onder de titel ‘Bestuursrechtelijke wetgeving’ gerubriceerd moest worden. In de jaren ´60 werd er nagestreefd om de grondslagen in een preambule samen te vatten. Maar het heeft geen succes geboekt. Er werd weinig aandacht aan de inhoud als zonadig gewijd. In verband met de Europese integratie, werden er pas in de 21e eeuw pogingen gedaan voor een integrale herziening van de grondwet. De belangrijkste punten die in dit verband werden behandeld waren het vinden van evenwicht tussen de Europese integratie en nationale soevereiniteit, de effecten van technische ontwikkelingen op het Nederlandse rechtsstatelijke en democratische stelsel en tot slot het bewaren van eenheid in de multiculturele samenleving. Er is sprake van herwaardering van de grondwet. De Nederlandse identiteit wordt door de multi-etnische factoren beïnvloed. Er wordt dus nagestreefd om de grondwet meer als een nationaal bindmiddel te beschouwen. De bedoeling is dat de grondwet een grotere rechtswaarde krijgt en dat ze één van de pijlers van het integratiebeleid vormt. De kernwaarden van de Nederlandse Grondwet moeten met de Nederlandse nationaliteit gepaard gaan. Dat geldt ook voor buitenlanders die de Nederlandse nationaliteit of een verblijfsvergunning willen krijgen. De grondwet is de laatste tijd vaak een onderwerp van verschillende politieke debatten en dat vooral in verband met de multiculturele samenleving en de problemen die daarmee samenhangen zoals het vrijheidsbeginsel en discriminatie. De grondwet bepaalt de identiteit in de multiculturele samenleving en wat men van de pogingen tot de versterking van de grondwet kan verwachten is steeds de vraag.
16
2.2 Positie van de grondwet in België Geen vergelijkbaar onderzoek is verkrijgbaar om te kunnen vergelijken hoe de Belgen hun grondwet kennen tegenover de Nederlanders. Maar in ieder geval heeft de Belgische Grondwet van 1831 grote invloed op verdere ontwikkeling van andere grondwetten. Dat betreft zowel de formulering van de grondrechten als conceptie en inhoud. De Belgische Grondwet speelt op het gebied van nationale identiteit in politieke ontwikkeling en publiek debat een eigen rol. Dat hangt samen met de typische Belgische samenlevingssituatie, namelijk Vlamingen versus Walen. In Vlaanderen is er een groep van zogenaamde 'nieuwe Belgen’, die een Belgische grondwetspatriotisme propageren. Ook in het Vlaams Parlement werd een bijzondere commissie opgesteld, die de ‘Vlaamse Grondwet’ heet. In 2006 heeft het Vlaams Belang een versie van de grondwet gepresenteerd, die een basis van de toekomstige onafhankelijke Vlaamse staat zou vormen. Ik citeer: ‘Vlaanderen is een democratische republiek waarin de hoogste macht uitgaat van het volk, met Brussel als hoofdstad en het Nederlands als officiële taal. De soevereiniteit van de Republiek Vlaanderen is ondeelbaar en onvervreemdbaar. Ieder kind waarvan minstens één van de ouders een Vlaams staatsburger is, heeft de Vlaamse nationaliteit door geboorte. Het huwelijk en het gezin genieten bijzondere bescherming...’8 Naar een eigen grondwet streven vooral overtuigde Vlamingen die het belang van eigen regio en identiteit nog willen betonen. Een andere reden is er waarschijnlijk niet. Vlaanderen heeft echter nooit de bevoegdheid gekregen om een eigen grondwet te schrijven.
2.3 Geschiedenis van de Nederlandse Grondwet In Nederland bestaat een grondwet sinds 1798. Het gaat om de grondwet van de Bataafse Republiek, genoemd ‘Staatsregeling voor het Bataafsche Volk’. Deze
8
Zie: Splits.be. Vlaams Belang stelt Grondwet voor. Nr. 12, maart 2006, Afgiftekantoor 9099 Gent X. http://www.splits.be (laatst geraadpleegd op 18 november 2009)
17
grondwet stelde nog niet zo veel voor. Er werd vastgesteld dat de burgers en de koning zich aan de wet moeten houden. Als de eerste echte Nederlandse grondwet wordt de Grondwet van 1814 beschouwd. Deze werd na de onafhankelijkheidsverklaring van Frankrijk opgesteld. In die tijd was Willem Frederik van Oranje-Nassau aan de macht en de grondwet werd door de commissie onder leiding van de liberale staatsman Thorbecke gemaakt. Het idee van een nieuwe grondwet kwam dus van de liberalen. Het was wel nodig om alle afspraken op papier te zetten. Na de oorlog waren er veel arme mensen in Nederland en liberalen wilden vrijheid op allerlei gebieden en voor iedereen. Namelijk op het gebied van economie, politiek en godsdienst. In deze grondwet werd al meer vastgesteld. De belangrijkste punten waren het recht op gelijke behandeling en vrijheid van meningsuiting. Er werd ook een Staten-Generaal opgericht, die zelf wetsvoorstellen kon doen en daardoor aan het volk meer macht gaf. Maar in principe heeft de Staten-Generaal niet zo veel macht. Het centrum van de macht was de koning en naast hem een volksvertegenwoordiging. Er was echter een kleine groep mensen die in de volksvertegenwoordiging gekozen kon worden. De feitelijke macht van deze volksvertegenwoordiging was vrij beperkt. Er kan dus nauwelijks sprake van een echte democratie zijn. Ook wat financiën betreft, hoefde de koning de volksvertegenwoordiging niet te raadplegen. Alleen in het geval van bijzondere of onzekere uitgaven diende hij de volksvertegenwoordiging te raadplegen. Maar als het toch werd geweigerd kon hij over de baten uit de koloniën beschikken. De uitgave van deze grondwet bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt het ontstaan van de grondwet van 1814 behandeld en in het tweede deel dat van 1815. De uitgave is echt ruim. Er werden bijna 500 stukken opgenomen, onder andere notulen van de vergaderingen van de grondwetscommissies en correspondentie van hun leden en de koning. Deze documenten bestaan in het Nederlands, Engels en Frans. De afscheiding van België in 1830, werd pas in 1840 in de grondwet vastgelegd. Er was dus een periode van 10 jaar waarbij het parlement alleen de helft van de leden had. Door deze grondwet werd de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de ministers ingevoerd. Zij konden dus in het parlement op besluiten worden aangesproken. Bovendien regelde deze wijziging de splitsing van de provincie Holland in Noord- en Zuid- Holland. 18
Deze grondwet werd later herschreven, omdat er een revolutie in Frankrijk en Duitsland uitbrak. De zittende koning (Willem II) was bang dat deze ook in Nederland uit zou breken. Daarom besloot hij meer macht aan het volk te geven. Er werd een grondwetscommissie voor het hervormen van de grondwet benoemd. De voorzitter van deze commissie was Thorbecke. In 1848 ontstond een nieuwe grondwet. Hierdoor werd aan de absolute macht van de koning een einde gemaakt. Het recht om ministers te benoemen en te ontslaan werd hem nog toegewezen, maar de ministers waren niet meer ondergeschikt aan de koning. In de nieuwe grondwet werd dus opgenomen, dat de koning onschendbaar was en dat de ministers verantwoordelijk waren. Dat wil zeggen dat de koning bleef meeregeren, maar door zijn ministers werd beschermd. De ministers werden aangesproken om het handelen van de koning te verklaren. De rechten van de volksvertegenwoordiging werden ook uitgebreid. Daardoor werd het recht van amendement9 en het budgetrecht aan de Tweede Kamer toegewezen. De rechten van de burgers werden ook versterkt. Ze verkregen vrijheid van godsdienst, meningsuiting, vereniging en vergadering. Op die manier werd Nederland weer een stukje democratischer. Men kan zeggen dat de wijziging van de grondwet van 1848 de meest omvangrijke was. Er bleef maar een kwart van alle artikelen bestaan. Deze grondwetsherziening vormt ook de basis van het huidige Nederlandse stelsel van parlementaire democratie en de bestuurlijke inrichting. De volgende belangrijke grondwetsherziening was in 1887. Deze wijziging leidde tot de uitbreiding van het kiesrecht en heeft ook een grote rol bij de ontwikkeling van het onderwijs gespeeld. Er werd een weg geopend voor subsidieverlening aan het bijzonder onderwijs. De wijziging leidde ook tot de uitbreiding van het aantal leden van de Eerste en Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft bovendien het recht gekregen om de initiatiefvoorstellen10 in de Eerste Kamer zelf te verdedigen. Deze werden dan in 1917 volledig uitgewerkt. Er werd vastgesteld dat alle mannen ouder
9
Onder het recht van amendement wordt verstaan: het recht veranderingen in wetsvoorstellen aan te brengen 10 Onder initiatiefvoorstel wordt verstaan: het indienen van een voorstel voor een verordening of een ander voorstel
19
dan 23 jaar mochten stemmen. Vrouwen daarentegen, kregen niet direct het kiesrecht, alhoewel het invoeren daarvan wel grondwettelijk mogelijk was. Er werd evenredige vertegenwoordiging ingevoerd en er werd ook vastgesteld dat het bijzondere onderwijs hetzelfde recht op financiële steun heeft zoals het openbare onderwijs. De herziening van 1917 werd in 1922 gevolgd door een nieuwe grondwet. Boven andere kreeg het actieve vrouwenkiesrecht een basis in de grondwet. Ook werd het begrip koloniën afgeschaft. Zo werden Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao als deel van het Rijk opgenomen. In de periode van 1945 tot 1983 zijn er ook een aantal wijzigingen vanwege de kolonisatie geweest. Namelijk in 1948, 1953, 1956, 1963 en 1971. Een van de belangrijkste wijziging is bijvoorbeeld de verlaging van de minimumleeftijd om kamerlid te worden van 30 jaar naar 25 jaar (in 1963). In hetzelfde jaar werd ook de kiesgerechtigde leeftijd van 23 jaar naar 21 verlaagd. Deze werd acht jaar later nog naar 18 jaar verlaagd. In 1971 kwam het eindrapport van de Staatscommisie-Cals/Donner over de voorstellen voor de algehele grondwetsherziening. Dat werd echter niet overgenomen. In 1974 werd door het volgende
kabinet zgn. Nota inzake het
grondwetsherzieningbeleid aangeboden.11 Pas na
langdurige discussies over de
wetsvoorstellen kwam de voltooide herziening van de gehele grondwet tot stand. Op 17 februari 1983 werd de nieuwe tekst van de Grondwet officieel bekend gemaakt. Grotendeels betreft deze verandering de opzet van de grondwet. De indeling wordt systematischer en het taalgebruik en de terminologie worden vernieuwd. Wat inhoudelijke veranderingen betreft, zijn er enkele nieuwe zaken genoemd alsmede ook enkele zijn verdwenen. Nieuwe grondrechten zijn bijvoorbeeld: bescherming van burgers tegen discriminatie, verplichting van de overheid om werkgelegenheid, bestaanszekerheid en een schoon milieu te bevorderen. Andere belangrijke wijzigingen zijn bijvoorbeeld: verbod voor het
11
WAALDIJK, C. Grondwet – tekstuitgave Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden met transponeringstabellen en alf. register. Koninklijke vermande bv, 1983, p. 7.
20
opleggen van de doodstraf of het verlenen van kiesrecht voor de gemeenteraden aan niet-ingezetenen die langer dan vijf jaar in Nederland verblijven. Wat de inhoudelijke veranderingen betreft is deze algehele herziening met die van 1848 niet te vergelijken. In die tijd werden veel grondwettelijke bepalingen ingevoerd waarop het Nederlandse staatsrecht werd gegrondvest. Na 1983 kwam er nog een aantal beperkte herzieningen bij:12 •
Grondwetsherziening van 1987: De grondwet werd gewijzigd inzake het
binnentreden in woningen en het geven van inlichtingen door ministers en staatssecretarissen. •
Grondwetsherziening van 1995: Hiermee werden enkele defensiebepalingen
gewijzigd en de ontbinding van de Eerste Kamer bij een grondwetswijziging werd afgeschaft. •
Grondwetsherziening van 1999: De grondwet werd gewijzigd inzake de
voogdij van een minderjarige koning en de additionele artikelen zijn vervallen. •
Grondwetsherziening van 2000: De verdedigingsartikelen werden gewijzigd.
•
Grondwetsherziening van 2002: Het artikel inzake het binnentreden in een
woning werd opnieuw gewijzigd. •
Grondwetsherziening van 2005: Er werd een artikel inzake vervanging van
zieke en zwangere volksvertegenwoordigers toegevoegd. •
Grondwetsherziening van 2006: Hiermee werd de grondwettelijke bepaling
over het onderwijs gewijzigd. Grondwetsherziening van 2008: De grondwet werd gewijzigd inzake stemrecht van wilsonbekwamen. Van het kiesrecht is uitgesloten: ‘ hij die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens een geestelijke stoornis onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten.’13 Er zijn ook veranderingen geweest inzake het voorzitterschap van lokale vertegenwoordigingen.14
12
Voor het overzicht zie bijvoorbeeld http://www.st-ab.nl/wetgrondwetgeschiedenis.htm (laatst geraadpleegd op 20 november 2010) 13 Zie: Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, artikel 54. 14 Voor verdere uitleg zie: Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, artikelen 125 en 126.
21
Alhoewel er een groot aantal wijzigingen zijn doorgevoerd, bestaat er veel kritiek op de huidige grondwet. Hier volgen een aantal opmerkingen: - de grondwet is slecht gestructureerd en de tekst is tamelijk archaïsch geformuleerd, - de grondwet is voor een gewone burger moeilijk te begrijpen, - in de grondwet wordt over de functie als zodanig niks vermeld, - in de grondwet worden enkele begrippen niet omschreven of onvoldoende belicht, - in de grondwet wordt te veel aandacht aan de koning geschonken, - de grondwet heeft steeds het overwegend primair op de staat gerichte karakter, - in de grondwet wordt niets over politieke partijen en andere belangrijke organisaties vermeld.15 Er bestaat een Staatscommissie-Grondwet, die over voor- en nadelen van een preambule en over de toegankelijkheid van de grondwet voor burgers moet zorgen. Bovendien bestaat er ook een tweede ongeformuleerde grondwet. Deze is op website onder de naam ‘Nieuwe Nederlandse Grondwet’ te vinden. Daarop kunnen Nederlanders teksten of commentaar geven.16
2.4 Ontwikkeling van de Belgische Grondwet De ontwikkeling van de Belgische Grondwet gaat natuurlijk gepaard met de vorming van de Belgische staat. Men kan zeggen dat de geschiedenis van de Belgische Grondwet tegenover de Nederlandse niet zo ruim is. De Belgische Grondwet is later ontstaan en er zijn maar vier belangrijke grondwetswijzigingen geweest. In de periode tussen 1830 en 1970 werd de Belgische Grondwet slechts twee keer gewijzigd, de Nederlandse Grondwet daarentegen, meer dan tien keer. Het ontstaan van de Belgische Grondwet dateert vanaf 25 november 1830 wanneer daarover op het Nationaal Congres een discussie werd gevoerd. Op 7
15
Deze en andere uitspraken werden door minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Guusje Ter Horst op het jubileumsymposium ’25 jaar herziene Grondwet van 1983’ uitgesproken. Zie: http://www.forumdemocratie.nl (laatst geraadpleegd op 20 november 2009) 16 Zie voor nadere informatie: www.nieuwegrondwet.nl (laatst geraadpleegd op 22 november 2009)
22
februari 1831 werd de grondwet goedgekeurd. De eerste Belgische Grondwet werd eigenlijk samengesteld uit de Franse grondwetten van 1791, 1814 en 1830. Daarnaast uit het Engelse staatsrecht en de Nederlandse Grondwet van 1814. Het lijkt dat deze nieuwe grondwet een raar mengsel was, maar het was een volwaardig werkstuk en de voornaamste principes zijn nog steeds bewaard.17 De fundamentele rechten die onder de Titel II van de huidige Belgische Grondwet worden beschreven zijn in de geest van de grondwet van 1831. Toen werd deze tekst een patroon van de liberaal-democratische opvatting voor andere Europese staten. De grondwet van 1831 werd oorspronkelijk in het Frans geschreven. In het jaar 1923 werd een commissie opgericht die voor een Nederlandse tekst van de grondwet diende te zorgen. Deze commissie heeft een tekst uitgewerkt die bij Koninklijk Besluit in 1925 werd goedgekeurd. Deze tekst had echter alleen een officieus karakter. In het geval van betwisting werd slechts de Franse tekst van toepassing. Het wettelijke vastleggen van een Nederlandse tekst stond gelijk met een wijziging van de grondwet.18 Pas in het jaar 1967 hebben de Kamers voor de Nederlandse tekst van de grondwet gestemd. Tegelijkertijd werd ook aan de grondwet een artikel 140 toegevoegd dat luidt: ‘De tekst van de Grondwet is in het Nederlands en in het Frans gesteld.‘19 Dit artikel werd vervolgens nog aangevuld met de vermelding van de Duitse taal. Bij akte van de grondwetgevende macht van 23 oktober 1991, werd de tekst van de grondwet ook in het Duits vastgelegd (art. 189 Gw). In 1831 werd de staat in gemeenten, provincies en een gecentraliseerde staat gescheiden. De macht werd in de wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht verdeeld. De wetgevende macht werd aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat toegekend. De uitvoerende macht aan de koning en ministers en de rechterlijke macht werd aan de rechtbanken toegekend. Er werd ook een jury aangesteld om over misdrijven te beslissen. Het essentiële deel van de grondwet van
17
Belgische Federale Overheidsdiensten. De eerste, unitaire grondwet . zie: (laatst geraadpleegd op 22 november 2009) 18 VROEDE, P. : Inleiding tot het recht. Kluwer: Mechelen, 2007, p. 191. 19 VROEDE, P. : Inleiding tot het recht. Kluwer: Mechelen, 2007, p. 191.
23
1831 hebben de rechten en vrijheden van burgers gevormd. Er gold gelijkwaardigheid voor de wet voor iedereen. De vrijheid van de pers, het recht op eigendom, het briefgeheim en de vrijheid van onderwijs waren van toepassing. Iedereen kon ook zijn mening uiten, een religie belijden, vergaderen of een vereniging oprichten. Deze grondwet was heel centralistisch en zoals eerder vermeld, gelden tegenwoordig de belangrijkste principes nog steeds. Het stemrecht (in 1893 en 1920) werd uitgebreid. Tussen 1831 en 1970 zijn er weinig veranderingen geweest in de grondwet.20 Tussen 1873-1963 werden de taalwetten toegepast. De officiële talen zijn het Frans, het Nederlands en het Duits geworden. Deze taalwetten hebben een belangrijke rol in de hervorming van de Belgische staat gespeeld. De Grondwet moest natuurlijk ook gewijzigd worden. In 1970 werd België territoriaal ingedeeld in de cultuurgemeenschappen en er werd ook de basis gelegd voor de oprichting van de gewesten. Verder werd ook België op grond van de taal in vier taalgebieden verdeeld. Namelijk het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het Duitse taalgebied en het tweetalige taalgebied Brussel-Hoofdstad. Dit jaar werden ook een aantal grondwettelijke waarborgen ingevoerd. Het doel daarvan was om de Franstalige minderheid in België te beschermen. Het parlement werd in taalgroepen verdeeld en er werd vastgesteld dat de Belgische regering uit een gelijk aantal Vlaamse als Waalse ministers samengesteld moest worden. In 1980 vond de tweede staatshervorming plaats. De ontwikkeling van de gemeenschappen en gewesten werd voortgezet. De cultuurgemeenschappen werden gewoon gemeenschappen genoemd. Namelijk de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Ook werd het Vlaamse Gewest en het
20
WITTE, E. en CRAEYBECKX, J. Politieke geschiedenis van België. Brussel: VUBPress, 1997, p. 84.
24
Waalse Gewest opgericht. (Het Brusselse Gewest werd pas in de derde staatshervorming volledig erkend). 21 De bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten werden meer uitgebreid. Deze beschikten over een parlement (of raad) en een regering. De gemeenschappen zijn op taal gebaseerd en hebben dus te maken met cultuur, onderwijs, taalgebruik, jeugdbescherming en dergelijke. Alles wat met de economische gebieden, streken en regio’s te maken heef, behoort daarentegen tot de bevoegdheden van de gewesten. Dat wil zeggen de ruimtelijke ordening, het leefmilieu, het waterbeleid en dergelijke. Alhoewel deze staatshervorming van 1980 omvangrijk was, kon men nog niet over een federale staat spreken. Toen was bijvoorbeeld de rechtstreekse verkiezing of eigen financiering van de gewesten nog niet van toepassing. Deze werden in 1988 bij de derde staatshervorming ingevoerd. Dit jaar is ook Brussel een volwaardig gewest (het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest) met een eigen parlement en een eigen regering geworden. Er werden ook weer meer bevoegdheden aan de gemeenschappen en gewesten verleend. Een belangrijke staatshervorming vond plaats in 1993. Toen begon België zich geleidelijk tot een federale staat te vormen. Het zogenaamde ‘dubbelmandaat’ werd afgeschaft en er werd een autonoom Vlaams parlement opgericht. Er werden ook de rechtstreekse verkiezingen van de verschillende deelstaatparlementen ingevoerd. De constitutieve autonomie werd aan de deelstaten toegekend. Deze konden dan de organisatie en de structuur binnen de grenzen van de grondwet zelf regelen. In 1993 stelde men ook vast dat de grondwet niet goed is gecoördineerd. Er waren onder andere oude verwijzingen te vinden. De grondwet werd dus gecoördineerd en opnieuw gepubliceerd en de zogenaamde concordantietabellen werden opgenomen.22
21
Belgische Federale Overheidsdiensten. De eerste en de tweede staatshervorming. Zie: http://www.belgium.be/nl/over_belgie/land/geschiedenis/belgie_vanaf_1830/vorming_federale_staat/e erste_en_tweede_staatshervorming/ (laatst geraadpleegd op 22 november 2009) 22 InfoNU. De Belgische Grondwet. Zie: http://www.zakelijk.infonu.nl/juridisch/776-de-belgischegrondwet.html (laatst geraadpleegd op 22 november 2009)
25
In het jaar 1995 werd de province Vlaams-Brabant opgericht als gevolg van de splitsing van de provincie Brabant. In hetzelfde jaar konden de Vlamingen voor de eerste keer een Vlaamse volksvertegenwoordiger kiezen. Zoals ik al in het eerste hoofdstuk heb vermeld, is de procedure van de grondwetswijziging erg ingewikkeld. Er zijn ten minste tweederde van de aanwezigen vereist, waarbij dezelfde meerderheid akkoord moet gaan met de artikelen die eventueel gewijzigd kunnen worden. Zo kan het gebeuren dat van bijvoorbeeld zestig artikelen die worden aangeduid, er slechts vijf worden gewijzigd. Vanaf 1996 tot heden zijn er nog een aantal, niet zo diepgaande wijzigingen aangebracht, welke meestal afzonderlijke artikelen of opschriften betreffen. Deze wijzigingen zijn in de jaren 1996, 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2004, 2005, 2007 en in 2008 aangebracht. Als de meest belangrijke kan ik de wijziging van 25 februari 2005 noemen, wanneer de terminologie werd gewijzigd. Verder is de wijziging van 2007 van belang. Daarmee werd het Grondwettelijk Hof ingevoerd (vroeger was dat het Arbitragehof). Dit rechtscollege ziet toe dat de grondwet door de verschillende wetgevers wordt nageleefd. Tegenwoordig kan het Grondwettelijk Hof alle wetten aan titel II., art. 170, 172 en 191 van de grondwet toetsen.23
2.5 Van de Europese Grondwet tot het Verdrag van Lisabon Het begin van dit hoofdstuk wil ik graag met een citaat inleiden. ‘ Het creëren van één Europese staat verbonden door één Europese Grondwet is de doorslaggevende opdracht van onze tijd.’ (de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer, Daily Telegraph, 27-12-1998.)24 In het jaar 2004 heeft het aantal EU-lidstaten zich tot 25 uitgebreid. Er kwam een groep van tien nieuwe landen bij, die niet gelijkwaardig waren. Vooral Cyprus en
23 24
Zie: De Belgische Grondwet. Zie: Krach evropské ústavy. Sborník textů, č. 42, Cep, 2005, p. 11.
26
Malta verschillen van de rest van de Midden- en Oost- Europese landen. Cyprus, dat door de moeilijke samenleving van de Griekse en Turkse communiteit, Malta door een traditionele culturele binding met de katholieke kerk en vervolgens door de grondwettelijke basis van de statelijke rooms-katholieke godsdienst met het verplichte onderwijs op alle scholen. De Maltese Grondwet heeft een bijzondere vorm en daarom lijkt deze meer op een staatsblad. Wat Cyprus betreft, is de grondwet van 1960 in de praktijk niet van toepassing en men wacht op de vernieuwing daarvan. De uitgangspunten van de grondwetten in de overige acht staten hebben veel overeenkomsten. Omdat ze op voormalige totaliteit reageren en ze oriënteren zich op de verbetering en ontwikkeling van de democratische rechtsstaat. In hetzelfde jaar (2004) op 29 oktober, werd een document getiteld Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa ondertekend. Er werd dus een poging gedaan om één Europese staat te creëren, die door één grondwet gebonden zou zijn. De Europese Grondwet is opgesteld om beter te kunnen omgaan met de taken die als gevolg van de uitbreiding van de EU ontstaan. De bedoeling van de Europese Grondwet is om alle bestaande belangrijke Europese verdragen door slechts één tekst te verbinden. Dat betekent niet dat ze de nationale grondwetten van de lidstaten zal vervangen. Deze bewaren eigen bestaansrecht en autonomie. De Europese Grondwet zal garanderen dat bepaalde maatschappelijke waarden worden gerespecteerd. Het belangrijke deel van de Europese Grondwet is het handvest. Het handvest heeft betrekking tot de burgerrechten, politieke rechten, sociale rechten van werknemers of de bescherming van het milieu. De belangrijkste doelstellingen zijn: - vrede en welzijn, - vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, - een grote interne markt, - duurzame ontwikkeling waarin economische en sociale ontwikeling en milieu hand in hand gepaard gaan, - wetenschappelijke en technische innovatie, - sociale rechtvaardigheid en sociale bescherming, - bescherming van de rechten van het kind, 27
- economische, sociale en territoriale samenhang en solidariteit tussen de lidstaten, - culturele en linguïstische diversiteit, - bescherming en ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed.25 Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa bestaat uit 448 artikelen, 36 protocolen en 48 politieke verklaringen. De voorgestelde grondwet zal veel gevolgen hebben, bijvoorbeeld: - het afschaffen van ongeveer 70 rechten van veto, - de nieuwe EU zou de bevoegdheden verschaffen om over de burgerrechten te beslissen, - de verlening van meer bevoegdheden aan grotere landen bij het opstellen van de EU-wetten, - het oprichten van de instellingen van de president van EU, minister van Buitenlandse Zaken en de openbare ministerie omdat er nieuwe politieke functies zouden ontstaan, - de grondwetswijzigingen van de Europese Grondwet zonder verdere afspraken, - het naleven van de superieure buitenlandse politiek van EU, - de gemeenschappelijke munteenheid (euro zal in alle lidstaten worden ingevoerd). Het belangrijkste gevolg van de voorgestelde grondwet zou echter de rechtelijke afschaffing van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap zijn. Verder ook het stichten van een nieuwe Unie die een vorm van de multinationale Europese federatie zal krijgen maar tegelijkertijd wordt er dezelfde naam gebruikt (‘EU’). De bestaande Europese wetten en instellingen zouden naar de nieuwe Unie worden overgedragen.26 Het feit dat deze nieuwe EU de grondwettelijke staatsvorm zal krijgen kan betekenen dat huidige lidstaten het grondwettelijke statuut van provincies of regio’s in het kader van één superieure federale EU zullen hebben. Deze nieuwe EU zou nog niet alle bevoegdheden van een volwaardige federatie hebben. Die ontwikkelen zich pas na een bepaalde periode. Deze nieuwe EU zou bijvoorbeeld belastingvrij zijn en
25
Zie: Een Grondwet voor Europa. Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2004, p. 3-5. 26 Zie: Krach evropské ústavy. Sborník textů, č. 42, 2005. Cep, p. 11-14.
28
ze zou haar leden niet kunnen dwingen om aan een oorlogsconflict deel te nemen. Deze Unie zou na een goedkeuring van de grondwet alle bijhorigheden en bevoegdheden van een superieure federale staat hebben.27 De Europese Grondwet zou in werking kunnen treden in het geval dat alle lidstaten het verdrag zouden bekrachtigen. In België kan de koning het verdrag ratificeren slechts nadat zowel de federale kamers als de parlementen van de gemeenschappen en gewesten zijn overeengekomen. Op 29 oktober 2004 na de ondertekening van het verdrag hadden de parlementen van de lidstaten een periode van twee jaar om akkoord te gaan met het verdrag. In België werd het verdrag nog in hetzelfde jaar goedgekeurd. Nederland heeft het verdrag in 2005 samen met Frankrijk afgewezen. In Frankrijk hebben 55% van kiezers tegen gestemd, in Nederland zelfs 62%. De oorspronkelijke datum van 1 november 2006, wanneer de grondwet van kracht zou worden, werd dus uitgesteld. Op 23 juni 2007 werd een gedetailleerd mandaat voor een nieuwe intergouvernementele conferentie 28 opgesteld. Eind 2007 kwam dus in plaats van de Europese Grondwet een andere verdrag, namelijk Hervormingsverdrag of Het Verdrag van Lisabon. Dit nieuwe verdrag werd op 13 december 2007 door de Europese leiders ondertekend. In Nederland heeft op 8 juli 2008 de Eerste Kamer het verdrag goedgekeurd en daarmee heeft Nederland het verdrag geratificeerd. In België werd het verdrag in hetzelfde jaar door federale parlementen goedgekeurd. De Tsjechische Republiek heeft als de laatste van de lidstaten het verdrag ondertekend. Op 3 november 2009 heeft het Tsjechische grondwettelijk hof beslist dat het verdrag niet in strijd met de Tsjechische Grondwet is.29 Het verdrag is opgericht om de Europese Unie beter bestuurbaar en democratischer te maken. Door het nieuwe verdrag van Lisabon worden de
27
Zie: Krach evropské ústavy. Sborník textů, č. 42, 2005. Cep, p. 14. De intergouvernementele conferentie zoekt uit hoe de bestaande verdragen konden worden aangepast om de veel grotere EU thuis efficiënter en democratischer te maken, en tegelijk meer invloed op het wereldtoneel te geven. 29 Zie: http://www.europa-nu.nl (laatst geraadpleegd op 8 september 2010) 28
29
bevoegdheden van de Europese Unie uitgebreid. Het verdrag zorgt er niet voor dat de Europese Unie zich met veel onderwerpen gaat bezighouden. Er wordt nadruk gelegd vooral op de klimaatverandering en het energievraagstuk.30 Op het terrein van immigratie, asielbeleid en criminaliteitsbestrijding zal de stemming bij de eenstemmigheid in de Raad van Ministers plaats maken. Voor defensiebeleid, het buitenlandse beleid en het vasstellen van de begroting blijft het vetorecht. Oorspronkelijk zou er volgens het Verdrag van Lissabon een kleinere Europese Commissie komen, maar om Ierland tegemoet te komen, is op de Europese top van december 2008 dit voorstel geschrapt. De Europese Unie erkent het Handvest van de grondrechten maar de tekst is niet in het Verdrag van Lissabon opgenomen.31 Hieronder staat de link naar de volledige tekst met de regens over het bestuur van de Europese Unie en over de Europese bevoegdheden op de verschillende beleidsterreinen volgens Het Verdrag van Lissabon . http://consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/st06655.nl08.pdf
30
Zie: http://www.europa-nu.nl/id/vhg2o6nswyzr/totstandkoming_verdrag_van_lissabon (laatst geraadpleegd op 8 september 2010) 31 Zie: http://www.europa-nu.nl/id/vhg2o6nswyzr/totstandkoming_verdrag_van_lissabon (laatst geraadpleegd op 8 september 2010)
30
3
HET NEDERLANDSE EN BELGISCHE RECHTSSYSTEEM Voordat ik de grondwetten zelf ga vergelijken lijkt me ook van belang om de
staatsinrichting van beide landen een beetje te beschrijven. In volgende hoofdstukken kunnen we vervolgens de grondbegrippen van beide structuren beter terugvinden en vervolgens ook vergelijken. Beide landen gaan van het politieke systeem dat trias politica wordt genoemd uit. Het is een idee van scheiding der machten binnen een staat en het vormt een belangrijk principe van de democratische staatsorganisatie. Hiermee wordt een verdeling van de macht in de wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht bedoeld. In Nederland verrichten de wetgevende macht de Staten Generaal (Eerste en Tweede Kamer) en de regering, die uit de koningin en de ministers bestaat. In België verrichten
de
wetgevende
macht
het
parlement
(de
Kamer
van
Volksveregenwoordigers en de Senaat), de koning en de federale regering. De uitvoerende macht vormen in Nederland de koning en het kabinet. In België vormen de uitvoerende macht de koning en de federale regering. De rechterlijke macht voeren in beide landen de rechters uit. De machten hebben hun eigen bevoegdheden maar tegelijkertijd zijn ze onderling verbonden. De uitvoerende macht is ondergeschikt aan de wetgevende macht, de wetgevende macht is ondersgeschikt aan de burgers die door middel van verkiezingen invloed op de wetgevende macht hebben. De rechterlijke macht controleert de uitvoering van wetten en beslist bij conflicten tussen de machten. In de Belgische Grondwet is de scheiding der machten niet zo strikt en uitdrukkelijk in de grondwet opgenomen. De machten worden vaak door verschillende organen uitgeoefend. De koning kan bijvoorbeeld zowel de uitvoerende als de wetgevende macht hebben. De Trias Politica is op het federale vlak en op de gemeenschappen en gewesten van toepassing. In de Belgische Grondwet worden naast de klassieke drie machten nog andere machten aangegeven. Namelijk grondwetgevende of constituante macht. Dat wil zeggen dat de grondwetgevende macht de bevoegdheid heeft om de grondwet te wijzigen door middel van bepaalde procedure. De gemeenten en provincies worden soms ook als vierde macht genoemd. Artikel 41 Gw zegt: 31
‘De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld.’ Schematisch overzicht wetgevende en uitvoerende macht Nederland
België
Rijk
Gemeenschap en Gewest
Rijk WETGEVEND
Koning(in) Kabinet Staten-Generaal Eerste Kamer Tweede Kamer
Koning(in) Kabinet
Koning en federale regering Parlement Senaat Kamer van Volksvertegenwoordigers UITVOEREND Koning en Federale regering
Raad
Gemeenschapsregerig
Provincie Provinciale Staten Gedeputeerde Staten, voorgezeten door de commissaris van de koningen
WETGEVEND Provincieraad UITVOEREND Bestendige Deputatie, voorgezeten door de gouverneur Gemeente WETGEVEND
Gemeenteraad
Gemeenteraad UITVOEREND
College van Burgemeester en Wethouders (College van B&W)
Schepencollege
Bron: Materiaal uit het vak De Nederlandse en Belgische cultuur, 2007.
3.1 Het Nederlandse rechtssysteem Nederland is een democratie. Ik noem hier enkele kenmerken van de democratie in Nederland: 32
- Er is een volksvertegenwoordiging die door middel van vrije en eerlijke verkiezingen is gekozen. - Er is een parlementair stelsel; de volksvertegenwoordiging heeft het laatste woord over de vraag of een kabinet aan het bewind kan blijven. - Er zijn een aantal grondrechten die de autonomie van het individu tegenover de overheid waarborgen.32 Het parlementaire systeem in Nederland werd in de tweede helft van de 19e eeuw gevormd. In het jaar 1867 hebben de kiezers in nieuwe verkiezingen, na de ontbinding van het parlement, hun standpunten van dit parlement bevestigd en daardoor ook de autoriteit van het parlement ondersteund. De bevestiging van het parlementarisme in Nederland werd in de jaren 1887 en 1896 door de democratisatie van de Staten-Generaal opgevolgd. Ook in het jaar 1917, door de invoering van het kiesrecht voor mannen en in 1922 voor vrouwen. De Eerste Kamer van de Staten-Generaal heeft (tot de nieuwe grondwet van 1983 is gekomen) kenmerken van provinciale vertegenwoordiging gehad zoals bijvoorbeeld de Belgische Senaat. Door de grondwet van 1983 werd ingevoerd dat beide Kamers voor de periode van vier jaar door evenredige vertegenwoordiging worden verkozen. De Tweede Kamer heeft 150 leden die rechtstreeks door de burgers worden gekozen voor vier jaar, tenzij eerder verkiezingen worden uitgeschreven. Voor dezelfde periode worden ook 75 leden van de Eerste Kamer verkozen. Zij worden gekozen door de provinciale staten van alle provincies. Er is sprake van zogenaamde ‘getrapte’ verkiezingen omdat de leden van de Eerste Kamer niet rechtstreeks worden gekozen. Aan de burger kan ook rechtstreeks zijn mening worden gevraagd over een besluit van een overheidsorgaan. Dat gebeurt door middel van een referendum soms ook ‘volksraadpleging’ genoemd. Het is eigenlijk een
32
VERHEUGT, J. W. P. Inleiding in het Nederlandse recht. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2001, p. 34.
33
directe vorm van democratie omdat de kiezer rechtstreeks zeggenschap heeft over een besluit.33 De grondwet gaat van het principe van de soevereiniteit van het volk uit. De grondwet bevat geen gebruikelijke formule over de indeling van de macht, noch definiërt de Staten-Generaal als een drager van de wetgevende macht. De grondwet gaat eerder van het moderne proces van het onderlinge beїnvloeden van de machten uit. Volgens artikel 81 Gw geschiedt de vaststelling van wetten door de regering en de Staten-Generaal gezamelijk.34 De wetten kunnen door de koning (met de toestemming van de regering) of door de Tweede Kamer worden voorgesteld. De regering wordt gevormd door de koning en de ministers. Zoals in België is de koning onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk (art. 42 G. W.). De staatssecretarissen kunnen bij koninklijk besluit worden benoemd en ontslagen. Ook in Nederland moeten alle wetten en koniklijke besluiten door de koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen worden ondertekend (art. 47 G. W.). In Nederland geldt het niet (zoals in België) dat de leden van de regering ook leden van het parlement moeten zijn. Ze mogen overigens geen parlementair mandaat hebben of behouden dat ze voor hun benoeming hadden. De ministerraad regelt in Nederland de algemene politiek van de regering en zorgt voor de eenheid ervan. De politieke verantwoordelijkheid tegenover de Staten-Generaal wordt geformuleerd (met inachtneming van de positie van de koningin) alleen door een onopvallende verwijzing naar de verantwoordelijkheid van de ministers in plaats van de koning die onschendbaar is. Daarom wordt in de Nederlandse Grondwet de politieke verantwoordelijkheid van de regering ten opzichte van het parlement uitgesproken.
3.2 Het grondwettelijke systeem in België Het Belgische grondwettelijke systeem gaat van het principe van de liberale democratie en de federale staatsstructuur uit. De staat bestaat uit de gemeenschappen
33
VERHEUGT, J. W. P. Inleiding in het Nederlandse recht. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2001, p. 35.
34
Zie: Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden
34
en gewesten die een eigen raad en regering hebben. Ze beschikken over autonomie en het recht om de normen vast te stellen. Het grondwettelijke model van de staatsvorm is op het parlementaire systeem en de monarchie gebaseerd. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië, verzet de Belgische Grondwet zich niet tegen de definitie dat het volk een bron en een machthebber van de staat is. Volgens artikel 25 lid 1 van de grondwet gaan alle machten (de uitvoerende, wetgevende en de rechterlijke macht) van de natie uit. Het principe van de machtsverdeling en de invloed van het Franse constitutionalisme is zichtbaar. De koning is een lid van de wetgevende macht, alsmede het hoofd van de uitvoerende macht. In de politiek is hij onbekwaam, wat wil zeggen dat hij geen enkele politieke macht heeft. Tegelijkertijd is hij ook politiek onverantwoordelijk. Dat betekent dat er ook de medeonderteking van de ministers wordt vereist. De ministers dragen ook de volledige politieke verantwoordelijkheid.35 Tegenover het klassieke republikaanse parlementarisme ontbreekt in België net als in Groot-Brittannië het recht van het suspensief veto ten opzichte van wetten. De onderlinge verhouding van de koning en de regering is in een monarchie sterker dan in een republiek en daardoor zou het suspensief veto ten opzichte van de wetten niet als een autonome akte van het staatshoofd beschouwd kunnen worden (zoals bijvoorbeeld in de Tsjechische Republiek) maar alleen als het veto van de overheid.36 Het parlement bestaat uit twee Kamers: de Kamer van Volksvertegenwoordigers (kortom slechts ‘Kamer’ genoemd) en de Senaat. De Kamer is samengesteld uit 150 volksvertegenwoordigers die om de 4 jaar rechtstreeks door de burgers gekozen worden. De verkiezingen geschieden per kiesomschrijving (10 in Vlaanderen, 20 in totaal). De Senaat is samengesteld uit 40 direct verkozen senatoren, 21 senatoren uit de gemeenschapsraden in 10 gecoöpteerde senatoren en de senatoren van rechtswege.37 De rechtstreeks gekozen
35
HOECKE, M. BOUCKAERT, B. Inleiding tot het recht. Leuven: Acco. 2003, p. 88. KLOKOČKA,V. Ústavní systémy evropských států. Praha: Linde, 1996, p. 181. 37 de senatoren van rechtswege zijn de kinderen van de koning of indien er geen zijn, de Belgische nakomelingen van de regerende dynastie (art. 67; art. 72 G.W.) zie: HOECKE, M. BOUCKAERT, B. Inleiding tot het recht. Leuven: Acco. 2003, p. 81. 36
35
parlementsleden worden volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging gekozen. De rechtstreeks gekozen senatoren worden door de kiescolleges gekozen waarbij er slechts twee kieskringen zijn namelijk de Nederlandse en de Franse kieskring. De Senaat presenteert door zijn samenstelling de afzonderlijke provincies en dat door middel van personen die een redelijk hoge positie in de maatschappij hebben. Er is een goedkeuring van beide Kamers vereist om wetten te kunnen bekrachtigen. De betrekkingen van de regering en het parlement gaan van het principe van het klassieke parlementarisme uit. De executieve wordt door twee elementen gevormd (zogenaamde executieve dualisme). Ten eerste is er de regering die uit ministers en staatssecretarissen bestaat. Ten tweede is er de koning, die aan de ene kant onschendbaar is, maar aan de andere kant niet bevoegd is om in de politieke sfeer zelfstandig (zonder een contrasignatuur) te handelen. Het parlement en de regering beschikken over de middelen van onderling karakter die in een parlementair systeem gewoonlijk zijn. Aan de ene kant kan de regering zich niet anders bij de macht handhaven dan op grond van de politieke vertrouwelijkheid van de parlementaire meerderheid. Aan de andere kant mag de koning echter beide Kamers (uit het initiatief en met toestemming van de regering) ontbinden.38 Wij onderscheiden binnen de federale wetgeving twee categoriën van rechtsregels. De eerste categorie vormen de rechtsregels die voor het hele België gelden. Zoals de grondwet, de wet, het koninklijk besluit en het ministerieel besluit. De tweede categorie vormen de rechtsregels die betrekking hebben tot een bepaald grondgebied. Dat zijn de regionale wetgeving, de provinciele wetgeving en de gemeentelijke wetgeving. Tot de eerste groep behoren: het decreet, het besluit van een gewest- of gemeenschapsregering. De tweede groep vormen de provinciale reglementen en de derde groep de gemeentelijke reglementen.
38
KLOKOČKA V. Ústavní systémy evropských států. Praha: Linde, 1996, p. 182.
36
Hier volgt een schema van de onderlinge ondergeschiktheid:39
Grondwet (G. W.) Decreet (Decr.) of Ordonnantie (Ord.)
Besluit van een gewest- of gemeenschapsregering Wet (W.) Koninklijk Besluit (K. B.)
Provinciaal reglement (Prov. Regl.) Ministerieel Besluit (M. B.)
Gemeentelijk reglement (Gem. Regl.)
39
schema overgenomen van: HOECKE, M. BOUCKAERT, B. Inleiding tot het recht. Leuven: Acco. 2003, p. 46.
37
4
VERGELIJKING VAN DE TEKST VAN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE GRONDWET De Nederlandse Grondwet bestaat uit 8 delen, telt 142 artikelen en 8 additionele
artikelen. De Belgische Grondwet bestaat uit 9 titels waarvan de derde titel in 8 hoofdstukken
is
verdeeld.
In
totaal
telt
de
Belgische
Grondwet
198 artikelen. Bij de beschrijving ga ik de structuur van de Nederlandse Grondwet volgen. De Nederlandse Grondwet begint met de grondrechten, waarbij de fundamentele rechten van de burger worden bepaald. De rechten van de Belgen daarentegen, worden pas in de tweede titel van de grondwet besproken. In de eerste titel worden algemene beleidsdoelstellingen van het federale Belgiё, de gemeenschappen en de gewesten behandeld. In de tweede titel volgt er een hoofdstuk inzake federale regering, waarbij in de Nederlandse Grondwet in twee delen en in de Belgische Grondwet in drie delen van het derde hoofdstuk, de bevoegdheden van de koning en de ministers worden bepaald. In de derde titel volgen hoofdstukken inzake federale wetgevende macht en federale kamers, waarbij punten zoals verkiezingen, evenredige vertegenwoordiging of ontbinding van de kamers worden weergegeven. Deze worden in de Belgische Grondwet in het eerste hoofdstuk van de derde titel vermeld. In de tweede helft van beide grondwetten staat de positie van de belangrijkste staatsinstellingen en colleges, in de vorm van regels omtrent hun samenstelling, onderlinge verhoudingen en bevoegdheden beschreven. Er volgen hoofdstukken inzake de rechterlijke macht, provincies, gemeenschappen en gewesten. Ten slotte volgt er in de Nederlandse Grondwet een hoofdstuk omtrent herziening van de grondwet en er worden ook additionele artikelen toegevoegd. In de Belgische Grondwet worden ook andere titels aangegeven, die de buitenlandse betrekkingen, financiёn en de gewapende macht behandelen. Gezien het feit dat de rechtssystemen van de beide landen verschillend zijn, ga ik niet de hele tekst van beide grondwetten vergelijken, maar beperk ik me tot drie 38
hoofdstukken, waarbij ik me vooral op de fundamentele rechten van de burger ga concentreren. Ik ga me vooral met de terminologie en in mindere mate met andere linguїstische aspecten bezighouden.
4.1 Fundamentele rechten en vrijheden van de burger In dit hoofdstuk gaan we ons vooral op de grondrechten van de burgers richten. In het hoofdstuk 1. 2 heb ik al een korte inleiding gegeven wat betreft de grondrechten van de burgers en in dit hoofdstuk ga ik daar dieper op in. De grondrechten, ook wel fundamentele rechten of mensenrechten genoemd, zijn in democratische landen over het algemeen niet alleen in de grondwet opgenomen, maar ook in internationale verdragen zoals bijvoorbeeld in: •
Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
•
Europees Sociaal Handvest (ESH)
•
Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO)
•
Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESC)
•
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
•
EU-verdrag 40
In de Nederlandse Grondwet worden de fundamentem rechten en vrijheden van de burger in 23 artikelen samengevat (art. 1- 23) en in de Belgische Grondwet 25 artikelen (art. 8-32), zoals aangegeven in bovengenoemd hoofdstuk. Wij onderscheiden de klassieke grondrechten, die de burgers tegen de overheid zouden moeten beschermen en de sociale grondrechten, waar het optreden van de overheid wordt verwacht. De klassieke grondrechten zijn in de Nederlandse Grondwet in artikel 1-18 beschreven en de sociale grondrechten in artikel 19 -23. In de Belgische Grondwet zijn de klassieke grondrechten beschreven in artikel 8-22 en 2532. De sociale grondrechten in artikel 23 en 24.
40
zie: http://wapedia.mobi/nl/Grondrechten#1. (laatst geraadpleegd op 25 september 2010)
39
4.1.1
Toekenning en verkrijging van de Nederlandse en Belgische nationaliteit
Gezien het feit dat in de grondrechten vaak over Nederlanders en Belgen wordt gesproken, wil ik graag in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk de begrippen ‘nationaliteit’ en ‘naturalisatie’ toelichten en vervolgens de voorwaarden noemen om de Nederlandse of Belgische nationaliteit te verkrijgen. nationaliteit
=
het
wettelijk
onderdaan
zijn
van
een
bepaalde
staat
(staatsburgerschap). Personen kunnen meerdere nationaliteiten hebben, de z.g. polypatriden. Om dubbeltellingen te voorkomen wordt in statistische overzichten aan personen die meerdere nationaliteiten hebben, slechts één nationaliteit toegekend. Daartoe worden prioriteringsregels gesteld.41 naturalisatie = het verlenen van de nationaliteit van een land aan een vreemdeling die daarom vraagt 42 Wij onderscheiden ook de toekenning en verkrijging van de nationaliteit. Een basisregel voor toekenning van de Belgische of Nederlandse nationaliteit, is de afstamming van een Belgische of Nederlandse ouder. Hiervoor gelden ook nog enkele bijkomende voorwaarden. Toekenning kan echter ook via adoptie. Ik ga me nu vooral met de verkrijging van de Belgische of Nederlandse nationaliteit bezighouden. In Belgiё kan een persoon op verschillende manieren de Belgische nationaliteit verkrijgen. Namelijk door middel van: -
nationaliteitsverklaring
-
nationaliteitskeuze (optieverklaring)
-
huwelijk met een Belg
-
naturalisatie
Om naturalisatie te kunnen aanvragen moet de belanghebbende:
41 42
http://www.encyclo.nl/begrip/nationaliteit (laatst geraadpleegd op 27 september 2010) http://www.encyclo.nl/begrip/naturalisatie (laatst geraadpleegd op 27 september 2010)
40
•
18 jaar oud zijn
•
drie jaar zijn hoofdverblijf hebben in België (twee jaar voor erkende vluchtelingen)
Het aanvraagformulier en het formulier met nadere toelichting, kan men bij de dienst Burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats van de belanghebbende verkrijgen.43 Om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, zijn er 2 mogelijkheden: -
een optieverklaring afleggen
-
naturalisatieverzoek indienen
Ik noem weer enkele algemene voorwaarden voor naturalisatie in Nederland: • •
18 jaar oud zijn 5 jaar of langer legaal in Nederland, op de Nederlandse Antillen of Aruba wonen
•
minimaal 3 jaar samen in Nederland met dezelfde Nederlandse partner wonen of
•
minimaal 3 jaar getrouwd zijn in Nederland of een partnerschap geregistreerd hebben en een huishouden met dezelfde Nederlander in Nederland voeren44
Het verzoek kan bij de gemeente waar de aanvrager woont,worden ingediend.
4.1.2
Klassieke grondrechten
In het volgende hoofdstuk ga ik het over de klassieke grondrechten hebben die verder in vrijheidsrechten, politieke rechten en gelijkheidsrechten worden verdeeld.
43
Zie: http://www.geel.be/product.aspx?id=52 (laatst geraadpleegd op 27 september 2010) http://www.lansingerland.nl/index.php?simaction=content&mediumid=1&pagid=506&type=product &product=067C92E2-6765-4001-BF18-C50A6F8A2EF6&product_type=simloket (laatst geraadpleegd op 27 september 2010) 44
41
4.1.2.1 Gelijkheidsrechten De gelijkheidsrechten eisen gelijke behandeling in gelijke gevallen. Hiermee is het verbod op discriminatie van toepassing. Dit recht wordt aan het begin van de Nederlandse Grondwet in artikel 1 vermeld: “Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
Discriminatie
wegens
godsdienst,
levensovertuiging,
politieke
gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan“ (art. 1 Gw). Het lijkt me van belang om te benadrukken dat met 'in Nederland' in dit geval alleen het Europese deel van het Koninkrijk wordt bedoeld. In de Belgische Grondwet komt een vergelijkbare uitspraak pas later aan bod en zelfs in twee artikelen. Ten eerste artikel 10, dat het gelijkheidsrecht behandeld. Dit artikel luidt: „Er is in de Staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgelijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd “ (art. 10 G. W.). Wat discriminatie betreft volgt artikel 11, dat stelt: “Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden“ (art. 11 G. W.). Dan volgt er nog artikel 11bis, waardoor de gelijke uitoefening van rechten en vrijheden voor vrouwen en mannen gewaarborgd worden. Er staat bijvoorbeeld, dat zowel mannen als vrouwen gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare mandaten hebben (art. 11bis G. W.). De Nederlandse versie is in dit opzicht veel korter en lijkt wat beperkt te zijn. Vooral het discriminatieverbod is heel algemeen geformuleerd. Er worden een aantal gronden waarop niet gediscrimineerd mag worden (godsdienst, levensovertuiging, ras en geslacht...) genoemd en verder wordt deze uitspraak met een open formule ‘op welke grond dan ook’ beëindigd. Er bestaan echter enkele verdragen die veel 42
gelijkheidsrechten bevatten, zoals bijvoorbeeld het Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie (uit 1965) en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (uit 1979). Het discriminatieverbod is nader uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) uit 1994.45 De Belgische versie is in dit opzicht veel langer en de gelijkheidsrechten worden gedetailleerder omschreven. Het discriminatieverbod voor mannen en vrouwen wordt hier duidelijk benadrukt. In principe is hetzelfde idee twee keer (in art. 10 en 11) geinterpreteerd. Ik vind het interessant dat de discriminatie van geslacht alleen in de Belgische Grondwet wordt behandeld, omdat het een punt is waarover vaak meningsverschillen ontstaan. Artikel 1 Gw geeft ook aan dat iedereen die zich in Nederland bevindt, gelijk behandeld moet worden. Volgens dit artikel lijkt het dat het niet belangrijk is of iemand Nederlander is of niet. Maar in artikel 2 Gw wordt duidelijk, dat niet alle vreemdelingen het recht hebben om in Nederland te kunnen verblijven. De grondwet regelt niet wie Nederlander is en wie niet. Dat moet volgens artikel 2 bij de wet worden geregeld. Omdat het een Koninkrijksaangelegenheid is (zie artikel 3 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden), is dit in de Rijkswet op het Nederlanderschap geregeld.46 In hetzelfde artikel wordt ook de toelating en de uitzetting van vreemdelingen behandeld. Daaruit blijkt dat sommige grondrechten alleen aan Nederlanders worden toegekend. In de Belgische Grondwet staat dat Belgen voor de wet gelijk zijn. De toekenning, het verlies en of de herkrijging van de Belgische nationaliteit wordt in het Wetboek van de Belgische nationaliteit (1984) bepaald. Wat vreemdelingen betreft, kunnen ze dezelfde aanspraak op hun rechten als Belgen maken, met uitzondering van de politieke rechten, behoudens wettelijk voorziene beperkingen door de wet bepaald. Het beginsel van de gelijke behandeling geldt slechts in de verhouding tussen overheid en burger. Dit wordt zogenaamde verticale werking genoemd. Het
45
zie: http://wapedia.mobi/nl/Grondrechten#1. (laatst geraadpleegd op 25 september 2010) http://www.quiro.be/nl_BE/vraag/Wat_zijn_grondrechten?.html (laatst geraadpleegd op 25 september 2010) 46
43
discriminatieverbod geldt tussen de burgers onderling en wordt de horizontale werking genoemd. Maar in de praktijk is deze werking zelden doorslaggevend en er wordt meestal een beroep op formele wetten gedaan.47 Artikel 3 Gw is een verdere uitwerking van artikel 1: “Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.“ In de Belgische Grondwet is er een vergelijkbare uitspraak in artikel 10 opgenomen. Met het verschil dat er in plaats van ‘openbare dienst’ (NL) een woordverbinding ‘burgerlijke en militaire bedieningen’ (BE) staat. Over dit artikel kan ook een discussie gevoerd worden. Alhoewel in beide grondwetten staat dat dit recht op alle burgers van toepassing is, komt het in de praktijk niet vaak voor. Alle benoemde burgermeesters zijn meestal leden van een politieke partij, terwijl de meerderheid van de bevolking geen lid van een politieke partij is.
4.1.2.2 Vrijheidsrechten De vrijheidsrechten worden soms ook ‘afweerrechten’ genoemd. Deze rechten vormen waarborgnormen tegen staatsinmenging. Zo vinden we in de Nederlandse Grondwet artikel 6 inzake de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging: “Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet“ (art. 6 lid 1. Gw). De overheid mag dus niet verbieden of bewoners dwingen om één godsdienst te belijden. Dan volgt er nog het tweede lid omtrent de regels ter bescherming van de gezondheid, met betrekking tot de uitoefening van dit recht. In de Belgische Grondwet wordt de vrijheid van eredienst zelfs in drie artikelen beschreven (art. 19, 20 en 21). Ik ga niet alle drie artikelen citeren. Ik benadruk alleen enkele woorden en uitspraken. In de Nederlandse versie wordt de verbinding
47
zie: http://wapedia.mobi/nl/Grondrechten#1. (laatst geraadpleegd op 25 september 2010)
44
een godsdienst belijden gebruikt (art. 6). In de Belgische versie wordt hetzelfde door middel van de woordverbinding de uitoefening van eredienst gezegd (art. 19). Wat in de Nederlandse Grondwet niet wordt gesteld en in de Belgische Grondwet wel, is het feit dat niemand gedwongen kan worden tot handelingen en plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden (art. 20 G. W.). Bovendien staat er ook in artikel 21 een opmerking met betrekking tot bedienaren. De staat heeft met hun benoeming niets te maken en kan ook niet de briefwisseling met hun overheid verbieden of de akten van deze overheid openbaren. Opmerkelijk is dat in hetzelfde artikel ook het burgelijk huwelijk in acht genomen wordt. Er moet altijd een huwelijksinzegening aan voorafgaan (art. 21 G. W.). In de grondrechten van de Nederlandse Grondwet wordt zoiets niet vermeld. Een andere vrijheidsrecht is de vrijheid van meningsuiting: „Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen
heeft niemand voorafgaand verlof nodig
wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. “ (Artikel 7 lid 3. Gw). Deze zin is qua constructie typisch voor de Nederlandse Grondwet. De formule ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ komt vaak voor. De vrijheid van meningsuiting wordt onder andere in artikel 10 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en in artikel 19 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten gesteld.48 In de Belgische Grondwet wordt deze vrijheid in hetzelfde artikel als de uitoefening van eredienst behandeld. In tegenstelling tot de Nederlandse, vrij moeilijk te begrijpen uitspraak, staat er eenvoudig dat ‘de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, is gewaarborgd’ (art. 19 G. W.). Verder bestaat er ook artikel 25 dat aangeeft:
48
http://nl.wikipedia.org/wiki/Vrijheid_van_meningsuiting (laatst geraadpleegd op 25 september 2010)
45
“De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukpers. “ (Art. 25 G. W.). In de Nederlandse Grondwet staat: “Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. ” (Art. 7 Gw). Wat drukpers betreft, zijn er in beide grondwetten een aantal specificaties. In de Belgische Grondwet staat bijvoorbeeld nog, dat als een schrijver bekend is en in België woont, kan de uitgever niet worden vervolgd (art. 25 G. W.). In de Nederlandse Grondwet komt zoiets niet voor. Maar er staan wel andere regels omtrent radio en televisie. Er staat zelfs een opmerking dat de wet het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar kan regelen, dit ter bescherming van de goede zeden. In de Belgische Grondwet staat er geen beperking en het doet ons dan denken dat er misschien een verschil tussen de opvoeding van kinderen in Nederland en België bestaat. Zijn Nederlanders misschien strikter op dat gebied, als zo´n uitspraak in de grondwet opgenomen is? Maar aan de andere kant bestaat er in de Belgische Grondwet artikel 22 waarin de rechten van kinderen worden behandeld. Er wordt bijvoorbeeld het recht op eerbiediging van morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit en het recht op maatregelen en diensten die de ontwikkeling van kinderen bevorderen toegekend. Ik citeer een zin uit dit artikel: “Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.” (Art. 22bis G. W.). Dit recht valt onder de eerbiediging van het privé- en gezinsleven waar onder andere staat: “Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.“ (Art. 22 G. W.). Daarentegen stelt artikel 10 van de Nederlandse Grondwet: “Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.“
46
In de Nederlandse versie wordt de woordverbinding ‘persoonlijke levenssfeer‘ gebruikt. In de Belgische versie van de grondwet wordt hetzelfde door ‘privé-leven’ uitgedrukt. Een ander recht dat met de eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer nauw verbonden is, is het recht op persoonlijke vrijheid. In de Nederlandse Grondwet wordt in artikel 15 vermeld: “Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden otnomen.“ In de Belgische Grondwet staat dan letterlijk: “De vrijheid van de persoon is gewaarborgd. Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschijft.“ (Art. 12 G. W.). In de Nederlandse tekst worden weer de voorzetsels bij of krachtens gebruikt, terwijl in de Belgische tekst een vergelijkbare uitspraak in twee zinnen wordt omschreven. In de Nederlandse versie is ook sprake van het ontnemen van vrijheid. Verder in hetzelfde artikel (tweede lid), wordt het 'vrijheidsontneming' genoemd. In de Belgische Grondwet wordt dit woord niet gebruikt en als ik een Belgisch equivalent
zoek,
heb
ik
wel
een
samenstelling
gevonden,
namelijk:
'vrijheidsberoving'. Ik citeer nu nog verder artikel 15 lid 2 van de Nederlandse Grondwet: “Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn.“ De Belgische Grondwet bepaalt: “Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter, dat moet worden betekend bij de aanhouding of uiterlijk binnen vierentwintig uren.“ (Art. 12 G. W.). De term 'rechterlijk bevel' wordt in de Belgische versie 'met redenen omkleed bevel van de rechter' genoemd. Deze keer lijkt de Belgische woordkeus wat moeilijker te zijn. Wat het inhoudelijke aspect van deze twee uitspraken betreft is er ook een verschil. Namelijk in de tijdsduur, in de Nederlandse tekst is er geen 47
bepaalde termijn, er wordt naar de wet verwezen. Daarentegen wordt er in de Belgische Grondwet een tijd van vierentwintig uren vastgesteld. Een ander fundamenteel recht is het huisrecht. In de Nederlandse Grondwet wordt bepaald: "Het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen." (Art. 12 Gw). Er volgt nog een tweede zinsdeel wat dat eerste nog specificeert. In de Belgische Grondwet wordt de onschendbaarheid van woning in artikel 15 behandeld. "De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. " (Art. 15 G. W.). Deze keer is de Nederlandse omschrijving een beetje langer en de formule ‘bij of krachtens’ wordt zelfs twee keer gebruikt. In de Nederlandse tekst wordt de handeling het ‘binnentreden in een woning’ genoemd. Terwijl in de Belgische versie dezelfde idee door middel van het woord ‘huiszoeking’ wordt uitgedrukt. Een ander recht dat in beide grondwetten wordt behandeld, betreft de minimumregels in strafzaken. In de Nederlandse Grondwet staat: “Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.“ (Art. 16). “Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.” (Art. 17). In de Belgische Grondwet is de volgorde andersom. Er staat eerst: “Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent.” (Art. 13). Dan volgt de uitspraak: “Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet.” (Art. 14) 48
Wat ik opmerkelijk vind, is de vorm van het woord ‘voorafgaande’ in de Nederlandse Grondwet. De vorm ‘voorafgegane’ vind ik, aangezien het feit dat de grondwet al een aantal keer werd gewijzigd, een beetje ouderwets. In de Nederlandse versie van de grondwet wordt iemand ‘van de rechter afgehouden’. Terwijl er in de Belgische versie een ander werkwoord wordt gebruikt. Er is namelijk sprake van het ‘aftrekken van de rechter’. Het volgende recht is het briefgeheim. Wat dat betreft staat in beide grondwetten dat het onschendbaar is. In de Nederlandse versie wordt ook nog het telefoon- en telegraafgeheim vermeld (art. 13 lid 2). In de Belgische Grondwet daarentegen, wordt bepaald wie voor de schending van het geheim der aan de post toevertrouwde brieven verantwoordelijk is (art. 29 G. W.). Een andere fundamentele vrijheid van de burger is de vrijheid van vergadering en vereniging. Wat vergadering betreft, stelt de Nederlandse Grondwet: "Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet." (Art. 9 Gw). Een zin waarmee hetzelfde idee in de Belgische Grondwet wordt omschreven, luidt: "De Belgen hebben het recht vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zij zich gedragen naar de wetten." Ik vind het interessant dat, alhoewel er bijna geen woord in deze twee zinnen identiek is, deze twee uitspraken qua inhoud als verwisselbaar beschouwd kunnen worden. Opmerkelijk lijkt me dat er in de Belgische tekst de nationaliteit weer wordt benadrukt. In de Nederlandse tekst is het niet bepaald aan wie dit recht erkend is. Wat vereniging betreft is er wel een inhoudelijk verschil. Ik citeer artikel 8 van de Nederlandse Grondwet: “Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.” Daarentegen luidt artikel 27 van de Belgische Grondwet als volgt: “De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen.” 49
De negatie in het tweede zinsdeel is twijfelachtig. De Nederlandse Grondwet is in dit opzicht strikter. Zoals het geval van de vergadering was, is er ook bij de vereniging een nadruk op de Belgische nationaliteit gelegd. Het volgende recht is het recht op eigendom. Ik citeer artikel 16 van de Belgische Grondwet: “Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling.“ In de Nederlandse Grondwet wordt dit recht in artikel 14 en dat zelfs in drie leden beschreven.49
Ik
ga dit
artikel
niet
citeren
en
benadruk
maar
enkele
woordverbindingen. ‘Het ontzet van eigendom’ wordt in de Nederlandse tekst de ‘onteigening’ genoemd. Behalve de term ‘schadeloosstelling’ wordt er ook ‘tegemoetkoming in de schade’ gebruikt. Wat wel in de Belgische Grondwet bestaat en in de Nederlandse niet, is een opmerking inzake ‘verbeurdverklaring’ (met andere woorden confiscatie).
4.1.2.3 Politieke rechten Politieke rechten worden soms ook participatie rechten genoemd. Deze rechten waarborgen dat alle burgers aan het politieke proces deel kunnen nemen en dat ze in openbare ambten benoemd kunnen worden.50 Een voorbeeld van het politieke recht in de grondwet is het algemeen kiesrecht. Dit recht is in de Nederlandse Grondwet in artikel 4 te vinden. Dit artikel geeft aan dat iedere Nederlander gelijkelijk actief en passief kiesrecht51 heeft. Kiesrecht is dus gebonden aan staatsburgerschap, in tegenstelling tot vele andere grondrechten.52 In
49
Zie: Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (art. 14) http://wapedia.mobi/nl/Grondrechten#1. (laatst geraadpleegd op 25 september 2010) 51 Het recht om gekozen te worden in een bepaalde vertegenwoordigende functie. In het algemeen kan gesteld worden dat het passief kiesrecht geldt voor die mensen die ook actief kiesrecht hebben. Zie: http://www.verkiezingsaffiches.nl/begrip (laaatst geraadpleegd op 22 november 2010) 52 De Staatkundig Gereformeerde Partij wil vrouwen van passief kiesrecht uitsluiten wat volgens de Hoge Raad in strijd met het Vrouwenverdrag van de Verenigde Naties en met de grondwet is. Zie: 50
50
de Belgische Grondwet wordt ook aan de vreemdelingen gedacht. Er staat dat de wet ook het stemrecht van de burgers van de Europese Unie kan regelen, die geen Belgische nationaliteit hebben. Verder staat er ook dat de wet uigebreid kan worden tot de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen.53 Een ander politieke recht dat in beide grondwetten wordt behandeld, is het recht om verzoekschriften in te dienen of wel het recht van petitie genoemd. Ik citeer artikel 28 van de Belgische Grondwet: “Ieder heeft het recht verzoekschriften, door een of meer personen ondertekend, bij de openbare overheden in te dienen.“ De Nederlandse Grondwet stelt: “Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.“ (Art. 5). In de Nederlandse versie wordt de woordverbinding ‘verzoeken schriftelijk indienen’ (een substantief en een adjectief) gebruikt. In de Belgische versie wordt hetzelfde door een samenstelling ‘verzoekschrift ’ uitgedrukt. Een ander verschil ligt in de benoeming van de instantie waar de verzoeken ingediend moeten worden. In de Nederlandse Grondwet wordt de term het ‘bevoegd gezag’ gebruikt. Terwijl dit in de Belgische Grondwet de ‘openbare overheden’ wordt genoemd. 4.1.3
Sociale grondrechten
De laatste groep van de grondrechten vormen de sociale grondrechten die een verplichting voor de staat inhouden. De sociale grondrechten werden later gecodificeerd. Een internationaal verdrag dat veel sociale grondrechten bevat, is het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten uit 1966.54
http://www.nu.nl/politiek/2355926/sgp-vecht-besluit-vrouwen-kieslijst.html (geraadpleegd op 22 november 2010) 53 Zie: De Belgische Grondwet (art. 8) 54 voor meer informatie zie: http://wapedia.mobi/nl/Internationaal_Verdrag_inzake_economische,_sociale_en_culturele_rechten (laatst geraadpleegd op 25 september 2010)
51
Een voorbeeld van het sociale grondrecht is het recht op een menswaardig leven, wat bijvoorbeeld het recht op arbeid, sociale zekerheid, behoorlijke huisvesting, een gezond leefmilieu en culturele en maatschappelijke ontplooiing impliceert. Nu ga ik van de Belgische Grondwet uit waar al die rechten overzichtelijk in artikel 23 zijn opgesteld. Hetzelfde wordt in de Nederlandse Grondwet in artikel 19, 20, 21 en 22 behandeld. Wat inhoudelijke aspecten betreft, zijn er weinig verschillen. De afzonderlijke zaken worden echter een beetje anders genoemd. Het eerste recht is het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid. In de Nederlandse Grondwet staat dat voldoende ‘werkgelegenheid voorwerp van zorg der overheid’ is (art. 19 lid 1). In de Belgische Grondwet wordt de term het ‘werkgelegenheidsbeleid’ gebruikt (art. 23). Als tweede recht worden in de Belgische Grondwet het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand genoemd (art. 23). Het is een beetje moeilijk om in de Nederlandse Grondwet precies hetzelfde te vinden. Er is wel sprake van sociale zekerheid (art. 20 lid 2). De rest is min of meer in andere leden van dit artikel opgenomen. De ‘juridische
bijstand’
wordt
in
de
Nederlandse
Grondwet
‘bijstand
van
overheidswege’ genoemd (art. 20 lid 3) en de ‘bescherming van de gezondheid’ wordt in de Nederlandse Grondwet door middel van ‘bevordering van de volksgezondheid’ uitgedrukt (art. 22). Het derde recht dat er in de Belgische Grondwet wordt opgenomen, is het recht op een ‘behoorlijke huisvesting’. In de Nederlandse Grondwet is er sprake van ‘voldoende woongelegenheid’ (art. 22 lid 2). Het volgende recht is het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu. Dat komt met de Nederlandse Grondwet overeen, er wordt echter niet alleen de bescherming maar ook de verbetering van het leefmilieu vermeld. Het laatste recht van deze groep is het recht op culturele en maatschappelijk ontplooiing. Dit recht staat in beide grondwetten precies in dezelfde vorm. In de Nederlandse Grondwet is er weer een aanvulling, die ook de vrijetijdsbesteding omvat (art. 22 lid 3).
52
Een ander sociaal grondrecht is de vrijheid van en het recht op onderwijs dat in de Belgische Grondwet in artikel 24 en in de Nederlandse Grondwet in artikel 23 is opgenomen. Het onderwijs is in beide landen vrij. In Nederland is het onderwijs een zorg der regering, in België richt het onderwijs de gemeenschap in. Dat heeft met de indeling van het federale België te maken. Opmerkelijk is dat er in de Nederlandse Grondwet veel aandacht aan het bekostigen van het onderwijs is gewijd. Er worden verschillende vormen van het onderwijs in aanmerking genomen. In de Belgische Grondwet staat slechts dat de toegang tot het onderwijs tot het eind van de leerplicht kosteloos is (art. 24 § 3). Er is ook geen sprake van de ‘bekostiging’ (NL) maar van de ‘subsidiëring’ (BE). Wat misschien nog interessant is, is het feit dat in de Belgische Grondwet onder de fundamentele rechten en vrijheden van de burger nog staat dat de doodstraf afgeschaft is (art. 14bis), alsmede burgelijke dood die niet opnieuw kan worden ingevoerd (art. 18). In de Nederlandse Grondwet komt een vergelijkbare uitspraak pas later in het zesde hoofdstuk onder de titel Rechtspraak voor. In artikel 114 staat letterlijk: “De doodstraf kan niet worden opgelegd.” Hier wordt een ander werkwoord gebruikt, namelijk ‘opleggen’. Daarentegen staan in de Belgische versie, in verband met dood, werkwoorden als ‘afschaffen’ en ‘invoeren’. In de Belgische Grondwet worden onder de fundamentele rechten en vrijheden van de burger ook het recht op het vrije gebruik van talen (art. 30) en het recht op inzage van bestuursdocumenten (art. 32) genoemd. In de Nederlandse Grondwet wordt het Nederlands tot de dag van vandaag niet genoemd; de grondwet bevat geen bepalingen over het taalgebruik in Nederland. Ter afsluiting van dit hoofdstuk wil ik nog een paar opmerkingen maken. Ten eerste moeten de grondrechten duidelijk geїnterpreteerd worden. Het kan gebeuren dat de rechter oordeelt dat een beroep op een grondrecht onterecht is omdat dat beroep niet onder de reikwijdte van het grondrecht valt. Dan kan de vraag ontstaan of het grondrecht eigenlijk bedoeld is om de belangen van de burgers te beschermen. De meeste grondrechten worden bij de wet beperkt en dit meestal in het belang van de openbare orde. De grondrechten botsen ook met elkaar. Een veel voorkomend voorbeeld is de botsing tussen ‘het verbod van discriminatie’ met ‘de vrijheid van meningsuiting’. Als iemand discrimineerde dingen zegt, is het dan in strijd met de 53
vrijheid van meningsuiting? In deze situatie moet de rechter beslissen welk grondrecht voorkeur heeft.55 Een heel bekend voorbeeld is de zaak van Wilders. De PVV-leider moest zich voor de rechter verantwoorden over zijn harde uitlatingen over de islam. Hij wordt van groepsbelediging, haatzaaien tegen de moslims en discriminatie verdacht.
4.2 Koning en ministers In het tweede hoofdstuk ga ik me met de artikelen betreffende de bevoegdheden van de koning en ministers bezighouden. In de Nederlandse Grondwet worden ze onder het tweede hoofdstuk behandeld en dat in 26 artikelen (art. 24-49). In de Belgische Grondwet komen deze bevoegdheden pas in titel III van het derde hoofdstuk aan bod. Ze zijn in 30 artikelen samengevat (art. 85-114). Ik ga in deze twee hoofdstukken zowel het inhoudelijke aspect als het taalgebruik vergelijken. Zowel in Nederland als in België is de koning onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk. Ik ga verder enkele artikelen of een uittreksel van deze artikelen citeren en probeer vergelijkbare uitspraken in beide grondwetten te vinden. Ik begin met een zin uit artikel 85 van de Belgische Grondwet. Er staat dat de grondwettelijke macht van de koning bij erfopvolging op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in de rechte lijn en volgens eerstgeboorterecht overgaat (art. 85 G. W.) . In de Nederlandse Grondwet staat: ...”het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel...” (Art. 25 Gw). In de Belgische versie van de grondwet wordt het zelfstandig naamwoord ‘nakomelingschap’ gebruikt en in de Nederlandse ‘nakomelingen’. Het feit dat het oudste kind voorrang heeft, wordt in de Belgische Grondwet door middel van
55
http://wapedia.mobi/nl/Grondrechten#1. (laatst geraadpleegd op 25 september 2010)
54
‘eerstgeboorterecht’56 uitgedrukt. In de Nederlandse Grondwet bestaat deze term niet. Maar op dit artikel was een grondwetswijziging van toepassing. Dit woord kon dus, na deze wijziging van de grondwet, gebruikt worden. Een ander interessant woord dat niet in de Belgische Grondwet te vinden is, is het woord ‘plaatsvervulling’57 (art. 25 Gw). In de Belgische Grondwet wordt een opmerking aangegeven die min of meer hetzelfde uitdrukt, namelijk ‘in de rechte lijn’ (art. 85). Een andere uitspraak betreft het huwelijk van de koning. In de Nederlandse Grondwet staat: “De koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet verleende toestemming, doet daardoor afstand van het koningschap.” (Art. 28). In de Belgische Grondwet wordt het laatste deel van de zin, die dezelfde betekenis heeft, als volgt aangegeven: ...”verliest zijn recht op de kroon” (art. 85). In de Belgische versie is er gebruik gemaakt van een taal, die meer op het volk wordt gericht. In het geval van het overlijden van de koning, omvatten beide grondwetten ook een aantal regels. In de Nederlandse Grondwet worden ze in artikel 30 opgenomen. Het taalgebruik is ook deze keer meer vakkundig dan in het geval van de Belgische tekst. Ik geef maar een voorbeeld en citeer de eerste woorden van artikel 30 lid 1van de Nederlandse Grondwet: ...”Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken...” De Belgische Grondwet zegt eenvoudig:
56
Het eerstgeboorterecht is: ‘recht van oudste zoon van een erflater om de gehele nalatenschap of een groter deel dan de andere kinderen te verkrijgen; (zie: ALGRA N. E. Verwijzend & verklarend Juridisch woordenboek. Martinus Nijhoff, 2004, p. 148.). 57 of representatie ; bij versterferfrecht: in de plaats en in de rechten treden van een vooroverleden erfgenaam; ˜ vindt plaats in de rechte neerdalende lijn in het oneindige, in de zijlijn in bepaalde gevallen, in de opgaande lijn in het geheel niet (zie: ALGRA N. E. Verwijzend & verklarend Juridisch woordenboek. Martinus Nijhoff, 2004, p. 372.)
55
...”Bij gebreke van nakomelingschap...”(art. 86) Er zijn meerdere voorbeelden, dat er op verschillende wijze, hetzelfde idee uitgedrukt kan worden. Wat de inhoud betreft zijn er ook enkele afwijkingen. Volgens de Nederlandse Grondwet wordt de opvolger bij de wet benoemd en het voorstel daarvoor wordt door of vanwege de koning ingediend (art. 30). Volgens de Belgische Grondwet kan de opvolger direct door de koning benoemd worden. Na het ontbinden van de Kamers, komen de nieuwe Kamers, binnen vier maanden na het overlijden, in verenigde vergadering bijeen (art. 30 lid 2 Gw). Daarentegen staat er in de Belgische Grondwet een tijdstip van tien dagen (art. 90). De ‘verenigde vergadering’ wordt hier een ‘bijeenroeping’ genoemd. Voor beide grondwetten geldt dat er twee derde van de stemmen nodig is om een opvolger te kunnen benoemen. Het tegenovergestelde van het overlijden van de koning is het aanvangen van het ‘koninklijk gezag’. In de Belgische Grondwet is het niet onder deze term te vinden. Hier wordt het als ‘bezit van de troon’ omschreven (art. 91). De koning is verplicht om de trouw aan de grondwet te zweren. In de Belgische Grondwet is de eed van de koning in artikel 91 opgenomen,58 terwijl dit in de Nederlandse Grondwet nergens is beschreven. Het kan ook gebeuren dat de koning niet in staat is het koninklijk gezag uit te oefenen. Deze situatie wordt in artikel 35 en 36 van de Nederlandse Grondwet en in artikel 93 van de Belgische Grondwet beschreven. Wij kunnen hier weer twee verschillende begrippen vinden. In de Nederlandse Grondwet is er sprake van ‘het tijdelijk neerleggen van het koninklijk gezag’ (art. 36). In de Belgische Grondwet staat ‘het verkeren in de onmogelijkheid te regeren’ (art. 93). In beide gevallen moet dan het koninklijk gezag door een regent uitgeoefend worden. Maar in de Belgische Grondwet staat wel een tijdsbepaling. In het geval van het regentschap moeten de geheel vernieuwde Kamers uiterlijk binnen twee maanden bijeenkomen (art. 95).
58
„Ik zweer dat ik de Grondwet en de wetten van het Belgische volk zal naleven, ´s Lands onafhankelijkheid handhaven en het grondgebied ongeschonden bewaren.“ (zie: De Belgische Grondwet, art. 91)
56
In de Nederlandse Grondwet worden ook zaken zoals het lidmaatschap van het koninklijk huis (art. 39) of uitkeringen aan de leden van het koninklijk huis behandeld (art. 40). In dit artikel stuitte ik op het woord ‘successie’59 dat in de Belgische Grondwet niet bestaat alhoewel het wel ook in België wordt gebruikt. De termen ‘erfopvolging’ of ‘troonopvolging’ worden vaker genoemd. Een ander woord dat deze keer wel in de Belgische Grondwet en niet in de Nederlandse Grondwet staat, is het begrip ‘civiele lijst’ 60 (art. 89). De artikelen die verder behandeld worden, hebben betrekking op de ministers ten opzichte van de koning. Er worden zaken zoals het benoemen en ontslaan van ministers, ministerraad, staatssecretarissen, vervolging in strafzaken, ondertekening van wetten en dergelijke behandeld. In de Belgische Grondwet staat bijvoorbeeld, dat de koning zijn ministers benoemt en ontslaat (art. 96). Volgens de Nederlandse Grondwet geschiedt het bij ‘koninklijk besluit’61(art. 43). Alhoewel deze term ook in België bestaat, wordt het in dit geval niet gebruikt. Er wordt wel iets anders vermeld wat in de Nederlandse Grondwet ontbreekt, namelijk het begrip ‘motie van wantrouwen’
62
(art. 96 G. W.). In Nederland betekent het een ‘kameruitspraak
waarin het vertrouwen in het gevoerde beleid wordt opgezegd’.
63
Een ‘motie van
wantrouwen’ wordt ook wel ‘motie van afkeuring’ genoemd. In het algemene taalgebruik heeft de term ‘motie van wantrouwen’ een veel ruimere betekenis. Het betekent niet alleen een formeel blijk van opzegging van vertrouwen ingediend bij
59
opvolging; erfopvolging; troonopvolging (zie: ALGRA N. E. Verwijzend & verklarend Juridisch woordenboek. Martinus Nijhoff, 2004, p. 452.) 60 (liste civile) (staatsrecht) "het geheel van financiële middelen dat de staat aan de Koning ter beschikking stelt om zijn functie als staatshoofd te kunnen vervullen. Zie: Wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de civiele lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II." Zie: http://www.juridischwoordenboek.be (laatst geraadpleegd op 17 oktober 2010) 61 beslissing, genomen door de regering alléén, zonder medewerking van de Staten-Generaal: 1 algemeen: AmvB of Groot KB; bevat algemene regels die de Kroon (doorgaans krachtens delegatie) mag uitvaardigen nadat de Raad van State is gehoord; wordt gepubliceerd in het Staatsblad; 2 bijzonder: besluit in een concreet geval, eigenlijk of Klein KB waarvoor de Raad van State niet hoeft te worden gehoord; er is geen publicatie vereist, maar toezending aan de betrokkene(n) volstaat (vandaar de term: postzegelbesluit). (zie: ALGRA N. E. Verwijzend & verklarend Juridisch woordenboek. Martinus Nijhoff, 2004, p. 263.) 62 dit is een motie waardoor het Vlaams Parlement zegt dat het geen vertrouwen meer heeft in de volledige Vlaamse regering of in één of meer ministers. Het parlement moet dan ook opvolgers voorstellen voor de hele regering of voor de minister(s) waarin ze geen vertrouwen meer heeft. Zie: http://www.dekrachtvanjestem.be (laatst geraadpleegd op 17 oktober 2010) 63 Zie: http://www.mijnwoordenboek.nl (laatst geraadpleegd op 17 oktober 2010)
57
een vertegenwoordigend orgaan maar ook een persoonlijk blijk van een gebrek aan vertrouwen. In dit opzicht hoeft het niet geschreven te zijn maar het kan ook een handeling zijn. Volgens mij zijn er in de Belgische Grondwet over het algemeen meer bevoegdheden en regels met betrekking tot de koning en ministers vermeld. Er staat bijvoorbeeld dat de koning graden in het leger verleent (art. 107), het recht munt te slaan (art. 112) of adeldom te verlenen heeft (art. 113). In dit artikel staat letterlijk: “De koning heeft het recht adeldom te verlenen, zonder ooit enig voorrecht daaraan te mogen verbinden.” Ik citeer hier dit artikel vanwege het woord ‘voorrecht’. Deze term wordt in België gebruikt en is in de Nederlandse Grondwet niet te vinden. Een Nederlandse equivalent voor deze term is ‘privilege’. Een andere term dat in dit hoofdstuk voorkomt is ‘genade’. Ik citeer artikel 111: “De Koning kan aan een door het Hof van Cassatie veroordeeld minister of lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering geen genade verlenen dan op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers of het betrokken Parlement.” Hier kunnen wij alweer een verschil in de rechtstaal zien. Het Nederlandse equivalent van de Belgische ‘genade’ is ‘gratie’. In de Nederlandse Grondwet wordt gratie pas in het hoofdstuk VI onder de titel Rechtspraak
besproken. Er staat
namelijk: “Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.” (Art. 122 lid 1). Hier treffen we de term ‘koninklijk besluit’ opnieuw. De staatssecretarissen kunnen bij koninklijk besluit worden benoemd en ontslagen. In Nederland (zo ook in België), moeten alle wetten en koninklijke besluiten door de koning en door één of meer ministers of staatssecretarissen worden ondertekend (art. 47 Gw en artikel 106 G. W.).
58
4.3 De federale Kamers De bevoegdheden en voorzieningen die betrekking tot de federale Kamers hebben, worden in de Nederlandse Grondwet in het derde hoofdstuk besproken. Namelijk onder de titel Staten-Generaal waarbij de inrichting, samenstelling en werkwijze van de Staten-Generaal worden besproken (art. 50- 72). In de Belgische Grondwet volgt titel III die eerst over het algemeen de machten (art. 42- 60) en later apart de Kamer van volksvertegenwoordigers (art. 61-66) en de Senaat (art. 67-73) behandelt. Dan is er nog het tweede hoofdstuk over de federale wetgevende macht (art. 74-84). In hoofdstuk 3 had ik het al over het parlementaire systeem in beide landen waarvan al geconcludeerd kan worden dat wat men in Belgiё onder het begrip ‘parlement’ verstaat, in Nederland ‘Staten-Generaal’ wordt genoemd. De Belgische ‘Senaat’ kan als de Nederlandse ‘Eerste Kamer’ worden beschouwd, zoals de ‘Kamer van Volksvertegenwoordigers’ (BE) als de ‘Tweede Kamer’ (NL). Volgens artikel 50 van de Nederlandse Grondwet vertegenwoordigen de StatenGeneraal het gehele Nederlandse volk. In de Belgische Grondwet wordt in principe hetzelfde gezegd: “De leden van beide Kamers vertegenwoordigen de Natie en niet enkel degenen die hen hebben verkozen.” (Art. 42). Hier komt alweer het probleem omtrent nationaliteit aan bod. Door de beperking van het ‘Nederlandse volk’ in de Nederlandse Grondwet, kan het lijken dat dit artikel niet van toepassing is op ingezetenen die geen Nederlandse nationaliteit hebben. De Kamers komen volgens de Belgische Grondwet ieder jaar bijeen en dit gebeurt op de tweede dinsdag van oktober (art. 44). In Nederland gebeurt het ook jaarlijks maar op de derde dinsdag van september (art. 65). In de Belgische Grondwet wordt voor deze bijeenkomst het woord ‘zitting’ gebruikt, terwijl in de Nederlandse Grondwet ‘vergadering’ wordt gebruikt. Hier volgt nog een ander verschil wat de ontbinding van de Kamers betreft. In de Nederlandse Grondwet staat dat het besluit tot ontbinding tevens de last inhoudt tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden (art. 64 lid 2). In de Belgische Grondwet 59
wordt vastgelegd dat het ontbindingsbesluit de oproeping van kiezers binnen veertig dagen en bijeenroeping van de Kamers binnen twee maanden bevat (art. 46). Er is dus weer een verschil in het tijdstip; in Nederland zijn er drie maanden vereist terwijl dit in Belgiё slechts twee maanden is. Wat het taalkundige aspect betreft is er ook een verschil. In de Belgische versie wordt ‘ontbindingsbesluit’ gebruikt, een samenstelling dus. In de Nederlandse versie wordt hetzelfde door middel van de woordverbinding ‘het besluit tot ontbinding’ uitgedrukt. Vervolgens wil ik me graag op verkiezingen en kiesrecht richten. Volgens artikel 54 lid 1 van de Nederlandse Grondwet worden de leden van de Tweede Kamer rechtstreeks door Nederlanders, die de leeftijd van achtien jaar hebben bereikt, gekozen. Dit behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn. In de Belgische Grondwet staat: “De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de burgers die volle achtien jaar oud zijn en die niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting bij de wet bepaald.” (Art. 61). Wat het inhoudelijke aspect betreft is er in principe geen verschil. Opmerkelijk is dat in de Nederlandse versie de nadruk op de ‘Nederlanders’ wordt gelegd, terwijl in de Belgische Grondwet deze uitspraak met betrekking tot alle burgers staat. In de Nederlandse zin wordt het vaak voorkomende voorzetsel ‘behoudens bij’ gebruikt, terwijl in de Belgische het veelvoorkomende voegwoord ‘en’. In de Nederlandse Grondwet volgt nog lid 2 van art. 54 dat de uitsluiting van het kiesrecht verder specificeert. In dit lid ben ik één woord tegengekomen dat in de Belgische Grondwet niet voorkomt, namelijk de term ‘delict’. In het Franse strafrecht bestaan voor de strafbare feiten drie termen: ‘crimes’, ‘délits’ en ‘contraventions’. In het Nederlandse Wetboek van Strafrecht bestaat die driedeling niet. Er worden alleen ‘misdrijven’ en ‘overtredingen’ onderscheiden. Er zou dus een derde woord voor ‘délit’ moeten worden gevonden. In het Nederlands wordt het dus ‘delict’ genoemd. Maar dat kan ons ook in de war brengen omdat delicten in Nederland zowel misdrijven als overtredingen kunnen zijn en vormen
60
geen afzonderlijke categorie.64 Belgiё heeft een vergelijkbaar rechtssysteem als Frankrijk en deelt de strafbare feiten in drie categorieёn. De term ‘wanbedrijf’ is van toepassing, maar als wij in de Belgische grondwet gaan zoeken, vinden we daarin deze term niet. Als er sprake van een strafbaar feit is, wordt hier de term ‘heterdaad’ gebruikt (art. 12, 59). Een andere term waaraan ik aandacht wil besteden is in artikel 56 G.W. te vinden. Dit artikel geeft het volgende aan: “Elke Kamer heeft het recht van onderzoek.” In de Nederlandse Grondwet kan men een vergelijkbare uitspraak onder artikel 70 vinden: “Beide Kamers hebben, zowel ieder afzonderlijk als in verenigde vergadering, het recht van onderzoek (enquête), te regelen.” Behalve het feit dat de Nederlandse omschrijving wat beeldrijker is, is ook opmerkelijk dat in dit grondwetsartikel een woord tussen haakjes staat. Ik vind het vreemd en ik zou de term ‘enquête’ eerder in de Belgische Grondwet verwachten omdat in Belgiё het Frans één van de officiёle talen is. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat in de Middeleeuwen een echte Nederlandse rechtstaal wel bestond maar met Latijnse termen en geleidelijk nam ook de Franse invloed toe. Later in de 19e eeuw, toen men met het vertalen van de wetboeken begon, werden een aantal Franse woorden door Nederlandse vervangen, maar de Franse term werd ter verduidelijking mede vermeld.65 Zo bevat de rechtstaal in Nederland veel Franse, technische termen (zelfs meer dan de rechtstaal in Vlaanderen). Aan de andere kant zijn er veel minder ‘letterlijke vertalingen’ uit het Frans overgenomen en ook de zinsconstructies zijn volledig Nederlands. De beruchte gallicismen die in de Vlaamse variant van het Nederlands
64
BLOEMEN H., HULST J. Kracht van vertaling. Platform Vertlane en Vertaalwetenschap. Utrecht, 1998, p. 29 65 BLOEMEN H., HULST J. Kracht van vertaling. Platform Vertlane en Vertaalwetenschap. Utrecht, 1998, p. 32
61
meer voorkomen dan in de Nederlandse, zijn het meest merkbaar in de juridische taal.66 Met deze problematiek ga ik me nog in hoofdstuk 5. 5 bezighouden. Het volgende punt betreft de vergoeding van senatoren. In de Belgische Grondwet is dit in artikelen 66 en 71 omvat. Er wordt precies vastgesteld hoeveel vergoeding de senatoren jaarlijks krijgen. Deze vergoeding van onkosten wordt in Belgiё ‘wedde’ genoemd (art. 71 G. W.). Als de Nederlandse variant daarvan kan de term ‘traktement’ beschouwd worden, maar in de Nederlandse Grondwet wordt het niet vermeld. In artikel 75 G. W. wordt het begrip ‘recht van initiatief’ vermeld. Dat betekent een initiatief tot het doen van een wetsvoorstel. In Belgiё heeft zowel de koning als de Senaat en de Kamer van Volksvertegenwoordigers een initiatiefrecht ten aanzien van hun bevoegdheden. Ik was op zoek naar dezelfde term in de Nederlandse Grondwet maar deze term is er niet te vinden. Artikel 82 lid 1 vermeldt echter wel deze bevoegdheid: “Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.” Er is dus een verschil met Belgiё, waar al die organen het recht van initiatief hebben. In Nederland heeft de Eerste Kamer als zelfstandig orgaan geen initiatiefrecht. Een andere opmerkelijke term is ‘griffier’, dat in artikel 61 Gw is vermeld. Dat kan een persoon zijn die een verslag van een zitting maakt en de rechter bij het schrijven van een vonnis ondersteunt.67 Alhoewel er meer benamingen voor deze functie bestaan (bijvoorbeeld de ‘gerechtsschrijver’, ‘rechterlijk ambtenaar’ of ‘secretaris van een college’), in de Belgische Grondwet wordt geen van deze benamingen gebruikt. In artikel 52 staat: “Bij iedere zitting benoemt elke Kamer haar voorzitter, haar ondervoorzitters en stelt haar bureau samen.”
66
Zie: http://www.interaxis.org/Interaxis2/html5/hend.html (laatst geraadpleegd op 21 november 2010) 67 Zie: http://www.encyco.nl/nol.php (laatst geraadpleegd op 14 oktober 2010)
62
Een griffier valt hier dus onder het algemene begrip ‘bureau’. De volgende term die ik wel in de Belgische, maar niet in de Nederlandse Grondwet heb gevonden, is de samenstelling ‘met redenen omklede motie’ (art. 54 G. W.). Dat is een officiёle tekst van één of meerdere Vlaamse volksvertegenwoordigers die
zij
als
afsluiting
van
een
‘interpellatie’68
kunnen
indienen,
een
regeringsmededeling of een beleidsnota. In een dergelijke motie doet het Vlaams Parlement aanbevelingen aan de regering over maatregelen die de regering zou moeten nemen. Een met redenen omklede motie houdt geen verplichtingen voor de Vlaamse Regering in, maar heeft wel politiek gezag. Over een met redenen omklede motie wordt in een vergadering gestemd. Na het debat over een interpellatie, een regeringsmededeling of een beleidsnota kan ook een ‘motie van wantrouwen’ worden ingediend.69
68
Een interpellatie is een belangrijk middel voor een Vlaams volksvertegenwoordiger (die dan de interpellant wordt genoemd) om de regering te controleren, door een minister te ondervragen over diens beleid. Interpellaties handelen over aangelegenheden van algemeen belang. Ze geven aanleiding tot een debat waarin elk lid van het Vlaams Parlement zijn of haar mening kan geven. Zie: http://www.vlaamsparlement.be (laatst geraadpleegd op 14 oktober 2010) 69 Zie: http://www.vlaamsparlement.be (laatst geraadpleegd op 14 oktober 2010)
63
5
VERGELIJKING VAN HET TAALGEBRUIK IN NEDERLAND EN VLAANDEREN GERICHT OP DE RECHTSTAAL EN DE TERMEN GEBRUIKT
IN
DE
NEDERLANDSE
EN
BELGISCHE
GRONDWET De ontwikkeling van de gereglementeerde Algemeen Nederlandse schrijftaal en de veel minder gereglementeerde Algemeen Nederlandse spreektaal van nu, is verbonden met de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse staat en het Nederlandse volk. Het Nederlands in Belgiё sluit zich in belangrijke mate aan bij de noordelijke prestigevarianten. De loop van de geschiedenis op politiek, religieus, cultureel en sociaal-economisch terrein heeft hiertoe geleid.70 Er zijn altijd contacten van individuen met mensen uit andere volkeren, wat op individueel niveau tot interferentie van taalsystemen en vervolgens tot verandering van taalgebruik kan leiden. “De taalverandering wordt vooral veroorzaakt wanneer leden van een bevolkingsgroep door regelmatige contacten met andere groepen nieuwe taalverschijnselen introduceren en de toonaangevenden in de groep deze overnemen. Deze personen worden namelijk nagevolgd.”71 In principe kan men zijn vocabulaire ongelimiteerd uitbreiden en door contact met andere talen of dialecten bewust of onbewust onderdelen van andere grammatica’s in die van zijn moedertaal integreren. In de ontwikkeling tot een standaardtaal onderscheidt men vier fasen:72 1) selectie uit de voorhanden dialectische varianten, 2) codificering van de grammaticale en lexicale voorkeuren respectievelijk in spraakkunsten en woordenboeken,
70
Zie: LEUVENSTEIJN, J. A, PIJNENBURG, W. J. J. en TOORN, M. C. Geschiedenis van de Nederlandse taal. Amsterdam, 1997, p. 19. 71 Zie: LEUVENSTEIJN, J. A, PIJNENBURG, W. J. J. en TOORN, M. C. Geschiedenis van de Nederlandse taal. Amsterdam, 1997, p. 19. 72 de onderstaande opsomming wordt overgenomen van: LEUVENSTEIJN, J. A, PIJNENBURG, W. J. J. en TOORN, M. C. Geschiedenis van de Nederlandse taal. Amsterdam, 1997, p. 20.
64
3) functie-uitbreiding van de prestigevariant tot terreinen van taalgebruik die eerst voorbehouden waren aan dialecten, 4) acceptatie door de taalgemeenschap.
5.1 Het Nederlands in Nederland en Belgiё Vanaf
ongeveer
de
zeventiende
eeuw
bestond
in
Nederland
een
gestandaardiseerde schrijftaal. De gesproken taal bleef tot het einde van de negentiende eeuw van streek tot streek verschillen. Er is een soort beschaafde spreektaal ontstaan die zich vanuit de Randstad steeds verder heeft uitgebreid. Dat is onder andere door invloed van onderwijs, dienstplicht, grotere mobiliteit, radio en later ook televisie gebeurd.73 De standaardtaal van het Nederlandstalige gebied noemt men nu het Algemeen Beschaafd Nederlands. Anderzijds zijn de plattelandsdialecten steeds meer naar de standaardtaal toegegroeid of zijn ze aan elkaar in grotere dialectgebieden aangepast. In Belgiё is de standaardisering veel later begonnen. Terwijl zich de beschaafde spreektaal in Nederland na de afscheiding van Belgiё steeds meer heeft uitgebreid, is het uitbreiden daarvan in Belgiё lastiger geweest. Een cultureel pluralisme bij het ontstaan van Belgiё heeft ook de verschillen in taal meegebracht. In de Belgische Grondwet van 1831 werd vastgesteld dat het gebruik van de talen Frans en Nederlands vrij is. Maar in de praktijk werd het Frans bevoordeeld. De meerderheid van de bevolking heeft wel een Nederlands dialect gesproken, maar geen ABN, terwijl de bovenlaag Frans sprak. Pas in het jaar 1914 toen de leerplicht werd ingevoerd, kreeg iedereen in het Nederlandstalige deel van Belgiё onderwijs in het Nederlands. De gesproken standaardtaal werd pas na de Tweede Wereldoorlog door de radio en televisie verspreid.74
73
74
http://www.ziedaar.nl/article.php?id=253 (laatst geraadpleegd op 15 oktober 2010) http://www.ziedaar.nl/article.php?id=253 (laatst geraadpleegd op 15 oktober 2010)
65
Officieel gebruiken Nederlanders en Vlamingen dezelfde taal – het Nederlands. Maar in de praktijk bestaat er een grote taalvariatie75. Het Nederlands in Vlaanderen verschilt op alle linguїstische niveaus en de terminologie op bepaalde gebieden is natuurlijk ook verschillend. Ik ga me in deze scriptie met de woordenschat met betrekking tot de rechtspraak bezighouden.
5.2 De Nederlandse rechtstaal Alhoewel de Nederlandse en Belgische rechtsstelsels tegelijkertijd en op dezelfde wijze werden gevormd en hervormd, wijken de Nederlandse rechts- en bestuurstaal van elkaar af. De verschillen hebben volgens Hugo Brouckaert (in: Kracht van vertaling, p. 30-34) een aantal oorzaken. De eerste oorzaak zijn de verschillende instituties/instellingen(BE). De woorden zijn heel verschillend en slechts enkele zijn qua inhoud onderling verwisselbaar. Enkele woorden hebben in het andere land een geheel andere betekenis. Bovendien zijn er nog termen die maar in één van beide landen voorkomen.76 In Belgiё bestaat de terminologie in drie officiёle talen. De tweede oorzaak is de overheidsinmenging in het leven van de burger, waarmee ook de wet- en regelgeving is toegenomen. Veel van de termen uit de gewone omgangstaal komen via de wetgeving in de juridische taal terecht en de verschillende rechtssystemen ontwikkelen verschillende terminologieёn.77 De derde oorzaak is het culturele element. Dat wil zeggen dat de wetgevers en juristen “over de grens kijken”78 (de Belgische meestal naar Frankrijk en de Nederlandse naar Duitsland). Hier is de rol van vertaling het meest van belang.
75
Dat wil zeggen de verscheidenheid aan taalgebruik binnen een taalgebied BLOEMEN, H., HULST, J. Kracht van vertaling. Platform Vertalen en Vertaalwetenschap, Utrecht, 1998, p. 30. 77 BLOEMEN, H., HULST, J. Kracht van vertaling. Platform Vertalen en Vertaalwetenschap, Utrecht, 1998, p. 31. 78 BLOEMEN, H., HULST, J. Kracht van vertaling. Platform Vertalen en Vertaalwetenschap, Utrecht, 1998, p. 31. 76
66
In Nederland begon men in de 19de eeuw met het vertalen van de wetboeken van het Frans en Latijns naar het Nederlands. In het jaar 1916 verscheen een woordenlijst van de Nederlandse Juristenvereniging, waarin Nederlandse equivalenten aan 1500 courante Franse en Latijnse termen werden voorgesteld. De Franse termen blijven echter doordringen. In Belgiё was de wetgeving en rechtspleging in de eerste instantie volledig Frans. In het jaar 1898 kwam de zogenaamde Gelijkheidswet, waarmee alle wetten een authentieke Franse en Nederlandse tekst kregen. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de belangrijke commissies tot stand: de Terminologische Commissie (1948) en de Centrale Commissie voor de Nederlandse rechtstaal en bestuurstaal in Belgiё (1954). In hetzelfde jaar werd een commissie onder de naam Commissie belast met de voorbereiding van de Nederlandse tekst van de Grondwet, de wetboeken en de voornaamste wetten en besluiten ingesteld. Deze commissie heeft onder andere voor de Nederlandse tekst van de grondwet gezorgd.79 In de moderne rechtskundige literatuur is het ‘juristenlatijn’ en de Franse termen nagenoeg verdwenen. Er bestaan vrij veel publicaties over de etymologie van juridische begrippen, over begrijpelijkheid van de juridische taal voor leken, over het vertalen van juridische terminologie en dergelijke. Met het laatstgenoemde ga ik me nu bezighouden. Indien iemand juridische informatie naar een andere taal moet vertalen, moet volgens Gerard-René de Groot (in: RegelMaat afl. 1996/4, p. 156) altijd worden nagegaan, wat de betekenis van een bepaald te vertalen woord uit de brontekst is. Deze betekenis zal vervolgens zo mogelijk moeten worden weergegeven in de terminologie van het rechtsstelsel, waarin de doeltaal als rechtstaal wordt benut.80 ‘De rechtstaal is een systeemgebonden taal en de rechtssystemen verschillen van staat tot staat. Elke staat kent in principe zijn eigen (geheel zelfstandige) juridische terminologie. Dat geldt ook in het geval dat deze staat een rechtstaal gebruikt die ook in een andere staat als rechtstaal wordt gebruikt. Er zijn staten waarbinnen
79
BLOEMEN, H., HULST, J. Kracht van vertaling. Platform Vertalen en Vertaalwetenschap, Utrecht, 1998, p. 32-34. 80 Daarover ondermeer GROOT, G. R. Het vertalen van juridische teksten, in: Recht en vertalen (red. G. R. De Groot en J. P. Balkema), Kluwer Deventer, 1987, p. 13-31.
67
meerdere rechtssystemen naast elkaar gelden. Zo kunnen binnen één taal meerdere rechtstalen ontstaan.’81 In april 1982 is tussen Nederland en Belgiё het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie in werking getreden.82 Dit verdrag is volgens Gerard-René de Groot (in: RegelMaat afl. 1996/4, p. 374) niet slechts voor Neerlandici van belang. “Het verdrag blijkt ook bepalingen te bevatten, die gevolgen hebben voor de rechtstaal in beide landen. Een strikte uitvoering van art. 4 sub c van het Verdrag zou unificatie van het Belgische en Nederlandse rechtssysteem met zich meebrengen. Het verdient derhalve aanbeveling, dat juristen bij de uitvoering van het Verdrag worden betrokken.”83
5.3 Het definiёren van de belangrijkste termen In dit hoofdstuk ga ik enkele termen uitleggen die in de Nederlandse en/of Belgische Grondwet voorkomen. De definities worden van een Juridisch woordenboek overgenomen.84 Tussen haakjes vermeld ik artikelen en pagina’ s waarin de bepaalde termen te vinden zijn. De termen zijn alfabetisch gerangschikt. Administratief beroep = vragen van een voorziening tegen een beschikking bij een (doorgaans hiërarchisch hogere) instantie binnen het bestuur (zoals van B en W op Gedeputeerde Staten), dus niet bij een van de administratie onafhankelijke rechter; (art. 18 Gw) p. 16. Administratieve rechtspraak = algemeen: bestuursrechtspraak, rechtspraak door onafhankelijke rechters in geschillen die neit uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan (art. 112 lid 2 Gw) te onderscheiden van het administratief beroep waarbij voorziening gevraagd kan worden bij een hoger orgaan (zoals van B en W op
81
http://arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=1626 (laatst geraadpleegd op 16 oktober 2010) De tekst van het Verdrag is gepubliceerd in het Tractatenblad 1980, nr 147. 83 http://arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=1370 (laatst geraadpleegd op 16 oktober 2010) 84 ALGRA, N. E. Verwijzend & verklarend Juridisch woordenboek. Groningen: Martinus Nijhoff, 2004. 82
68
Gedeputeerde Staten) of op een in het ambtelijk apparaat hoger staande functionaris; p. 17. Adres (verzoekschrift) = geschrift gericht aan de volksvertegenwoordiging (art. 142 RvOI) of aan het bevoegde gezag (art. 5 Gw) waarin de verzoeker bepaalde wensen kenbaar maakt; is een verzoekschrift massaal ondertekend, dan spreekt men van een petitionnement; p. 17. Afkondiging = 1 verdrag (art. 93 Gw) geschiedt in het Trb. Als KB; voor 1951 vond bekendmaking plaats in het Stb.; de verbindende kracht van verdragen voor de burgers is afhankelijk gesteld van de bekendmaking; 2 verordeningen:provinciale verordeningen worden gepubliceerd in het provinciaal blad of ter inzage gelegd (art. 137 Provw); gemeentelijke strafverordeningen worden afgekondigd door een openbare kennisgeving dat zij drie maanden ter visie liggen op de gemeentesecretarie (art. 140 Gemw); p. 20. Afstand (troon) – afstand van koningschap (art. 27 Gw.) geschiedt niet slechts door een uitdrukkelijk daartoe te kennen gegeven besluit van de koning maar ook door het aangaan van een huwelijk buiten bij de wet verleende toestemming; p. 22. Algemeen belang = toetsingsgrond voor overheidsbesluiten van lagere organen, die indruisen tegen de doelmatigheid of in strijd zijn met het ongeschreven recht (art. 132 lid 4 Gw); p. 26. Algemene maatregel van bestuur = een regeling bij KB uitgevaardigd met een algemene strekking, niet zijnde een wet in formele zin (art. 89 Gw); over een voorstel van een algemene maatregel van bestuur moet de Raad van State worden gehoord (art. 73 lid 1 Gw); p. 27. In België wordt de term ‘algemene beginselen van behoorlijk bestuur’ gebruikt. Amnestie = algemene kwijtschelding van straffen wegens strafbare feiten, uitgesproken onafhankelijk van onderzoek en berechting (in tegenstelling tot gratie); amnestie is slechts mogelijk bij wet (art. 122 lid 2 Gw); p. 31. Beëdiging = afleggen van de eed of belofte voor bepaalde ambten of taken, zoals Kamerlid (art. 60 Gw), koning (art. 32 Gw), minister en staatssecretaris (art. 49 Gw); p. 52. 69
Beleg (staat) = noodtoestand (art. 34 lid 1 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden); thans: uitzonderingstoestand (art. 103 Gw), situatie van noodrecht waarin de bevoegdheden van het burgerlijk bestuur grotendeels op het militaire gezag overgaan; zie Coördinatiewet uitzonderingstoestanden; p. 58. Formele wet = wet die door de wijze van totstandkoming (namelijk door samenwerking tussen regering en Staten-Generaal, art. 81 e. v. Gw) een wet is, en in de benaming het woord ‘wet’ draagt; juister: wet in formele zin; de aanduiding formele wet als tegenstelling tot wet in materiële zin is minder juist, want het woord ‘wet’ wordt in formele wet gebezigd in een andere betekenis dan in ‘wet in materiële zin’; ‘materieel’ en ‘formeel’ worden derhalve dan niet gebezigd als twee verklarende adjectiva bij hetzelfde begrip ‘wet’; p. 178. Gedeputeerde staten = college van drie tot negen leden, door de Provinciale Staten uit hun midden benoemd en waaraan de dagelijkse leiding en uitvoering van zaken wordt opgedragen, onder voorzitterschap van de commissaris der Koninging in de provincie en belast met toezicht op de gemeentebesturen (art. 125 Gw.); p. 186. Inkwartiering = inlegeren; de Inkwartieringswet geeft aan daartoe aangewezen functionarissen van de krijgsmacht de bevoegdheid tot het vorderen van inkwartiering, onderhoud en transporten, van roerende zaken en het gebruik van onroerende zaken; zie ook art. 102 lid 2 Gw; p. 240. Koninklijk Huis (leden) = het lidmaatschap van het Koninklijk Huis is geregeld bij wet (art. 39 Gw); leden van het Koninklijk Huis zijn de Koning, de Koning die afstand van het Koningschap heeft gedaan, zij die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen tot en met de tweede graad, de echtgenoot of echtgenote, weduwe of weduwnaar van de Koning(in) of van de Koning(in) die afstand heeft gedaan; p. 263. Raad van State = hoogste raadgevende regeringscollege dat moet worden gehoord over alle voorstellen van wet en AmvB’s (art. 73 Gw); staat onder voorzitterschap van de Koning(in) (art. 74 Gw); de vice-president heeft de dagelijkse leiding; de Raad van State telt dertien afdelingen, één voor ieder departement en een bijzondere afdeling is de Afdeling bestuursrechtspraak, belast met administratieve rechtspraak; die Afdeling oordeelt in hoger beroep over uitspraken van de 70
bestuurssector van de rechtbanken (soms ook in eerste aanleg); de Raad van State kan ook worden belast met de waarneming van het Koninklijk gezag bij ontstentenis van een Koning (art. 38 Gw); p. 390. Verenigde vergadering = (art. 51, 62 Gw) gemeenschappelijke bijeenkomst van beide Kamers der Staten-Generaal, onder leiding van de voorzitter van de Eerste Kamer; vindt plaats bij het uitspreken van de troonrede, bij behandeling van enkele speciale wetsvoorstellen, zoals benoeming van voogden over de koning en van een regent, instelling van een regentschap, keuze van een troonopvolger (art. 28 e. v. Gw) en bij zeer speciale gebeurtenissen, zoals bij de huldiging van Churchill; p. 489. Waterschap = doelcorporatie op territoriale grondslag, publiekrechtelijk lichaam tot uitoefening van een taak op waterstaatsgebied (waterkering, waterlozing, verkeer), door de hiertoe bevoegde wetgever (Kroon, Provinciale Staten) als zodanig opgericht of erkend en gereglementeerd (art. 133 Gw); waterschap komt onder verschillende
benamingen
voor:
droogmakerij,
dijkbestuur,
heemraadschap,
hoogheemraadschap, polder, watering; de deelhebbers van een waterschap zijn geёrfden of ingelanden; hun (eventuele) vertegenwoordigers; hoofdgeёrfden, hoofdingelanden; zie: Waterschapswet, Waterstaatswet 1900; p. 532.
5.4 Vergelijking van de termen gebruikt in de Nederlandse en Belgische Grondwet Als wij de Noord-Nederlandse rechtsterminologie en de Zuid-Nederlandse rechtsterminologie vergelijken, kunnen wij in de eerste plaats constateren, dat het Belgische rechtssysteem rechtstermen kent, die in Nederland onbekend zijn en andersom. Dit heeft verschillende oorzaken. Volgens Gerard-René de Groot (in: RegelMaat afl. 1996/4, p. 156) is het ten eerste het feit dat bepaalde rechtsfiguren in het ene rechtssysteem wel voorkomen, terwijl ze in het andere rechtssysteem niet bestaan (bijvoorbeeld Hof van Arbitrage; evocatierecht). Ten tweede kan hetzelfde rechtsfiguur in beide rechtsstelsels door verschillende woorden worden weergegeven (bijvoorbeeld Procureur des Konings/Officier van Justitie). Ten derde kan hetzelfde woord naar verschillende rechtsfiguren verwijzen. (Arrondissementsrechtbank, nationaliteitsrechtelijke optieverklaring). 71
De verschillen tussen de rechtstalen maken het soms nodig om de betekenis van termen in het ene rechtssysteem aan juristen die in het andere rechtssysteem geschoold zijn uit te leggen.85 Er is dus soms zogenaamde intralinguale vertaling nodig.86 “Volledige equivalentie van de begripsinhoud van een term naar Nederlands en Belgisch recht bestaat slechts indien en voorzover de regeling waarbinnen de desbetreffende term functioneert in Belgiё en Nederland identiek is.”87 Ik geef hier een overzicht van de woordparen die ik in de Nederlandse en Belgische Grondwet heb gevonden en die volgens mij als identiek beschouwd kunnen
worden.
De
definities
worden
van
een
Juridisch
woordenboek
88
overgenomen. Achter definities vermeld ik pagina’ s waarop de bepaalde termen te vinden zijn.
BE schepen
NL wethouder - raadslid, tevens lid van het dagelijks bestuur van een gemeente (college van B en W), p. 538
institutie
instelling - onderscheiden in burgelijke, kerkelijke, bijzondere en gemengde instellingen (art. 108 Gw), p. 242
85
Zie:http://arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=1626 (laatst geraadpleegd op 21 oktober 2010) Deze term is ontleend aan Giovanni Emilio Buzelli, General problems in scientific and technical translation, Babel 1970, p. 141. 87 Zie: http://arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=1626 (laatst geraadpleegd op 21 oktober 2010) 88 ALGRA, N. E. Verwijzend & verklarend Juridisch woordenboek. Groningen: Martinus Nijhoff, 2004. 86
72
provincie-gouverneur
commissaris van de koning - vertegenwoordiger van het rijksgezag in en tegenover het provinciaal bestuur (art. 125, 126 Gw); voorzitter van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten, p. 103
recht van onderzoek
enquête - verschillende betekenis in civiel verhoor, rechtspersonenrecht, staatsrecht en volkenrecht In staatsrecht = onderzoek door de verenigde vergadering of een van de Kamers, ingesteld naar enige misstand in het bestuur of in het maatschappelijk leven, geregeld in de Wet op de Parlementaire Enquete, *organieke wet (art. 70 Gw); de Kamer die van het recht van enquete gebruik maakt, benoemt een commissie uit haar midden die het recht heeft getuigen onder ede te horen, p. 157
vrijstelling van uitvoering
dispensatie
-
vrijstelling,
ontheffing
voor
uitzonderingsgevallen van wettelijke en kerkelijke bepalingen; door dispensatie wordt iets toegestaan hetgeen de wetgever in het algemeen heeft verboden in
tegenstelling
tot:
ontheffing,
vergunning;
dispensatie van huwelijksbeletsel (art. 1:31 lid 3 en 41 lid 2 BW), waar van ontheffing wordt gesproken, p. 13
genade
gratie - (kwijtschelding), gehele of gedeeltelijke, al dan
niet
voorwaardelijke,
kwijtschelding,
vermindering of verwisseling van een opgelegde straf (Gratiewet, art. 122 Gw); gratie word verleend door de Kroon op advies van de rechter; soms wordt ook wel alleen gratie verleend van de hoofdstraf, niet van de bijkomende; gratie kan betrekking hebben op een geval, of op meerdere colectief; gratie laat de veroordeling als zodanig in stand, in tegenstelling tot amnestie; een gratieaanvraag schort slechts voor korte vrijheidsstraffen de executie op, p.209
73
voorrecht
privilege - voorrecht, bevoorrecht verhaal van schuldvorderingen op bepaalde of op alle goederen, alleen uit hoofde van de aard van de schuld, zonder enig beding dienaangaande, p. 381
wedde - 1) Arbeidsloon
traktement
2) Beloning 3) Bestaansmiddel 4) Bestaansmiddelen 5) Bezoldigen 6) Bezoldiging 7) Bezoldiging van soldaten 8) Gage 9) Honorarium 10) Inkomen 11) Jaargeld 12) Jaarinkomen 13) Jaarloon 14) Loon 15) Militair salaris 16) Pensio '89 (art. 113, 172 G. W.)
uitstel van betaling
surséance - opschorting van betaling van de schulden, door de rechter aan een schuldenaar op diens verzoek toegestaan, als de laatste voorziet dat hij met de betaling van zijn opeisbare schulden niet zal kunnen voortgaan, maar na verlop van tijd hiertoe wel weer in staat zal geraken, p. 452
Senaat
Eerste Kamer
parlement
Staten-Generaal
misdrijf
strafbaar feit
Hof van Cassatie
Hoge Raad - meer betekenissen : (adel), Hoog College van Staat, ingesteld in 1814, de Hoge Raad adviseert de regering in zaken van adeldom en dergelijke; andere betekenis: Hoge Raad (der Nederlanden), opperste gerechtshof van het Rijk,
89
http://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoord (laatst geraadpleegd op 4 oktober 2010)
74
bestaande uit een president, vice-presidenten en raadsheren...; met betrekking tot grondwet er staat dat de Hoge Raad een algemeen toezicht op de rechtspleging heeft en adviseert de regering deswege (art. 118 Gw.); de Hoge Raad is geen echte beroepsinstantie, hij mag slechts nagaan of in een lagere instantie het recht geschonden werd, met de feitelijke toedracht van het geval mag hij zich niet inlaten, p. 219
rechtbank van eerste aanleg
arrondissementsrechtbank - thans rechtbank geheten, gerecht binnen een arrondissement dat in eerste
aanleg
de
burgelijke
rechtspraak,
de
strafrechtspraak en de administratieve rechtspraak uitoefent voorzover deze rechtspraak niet aan een ander gerecht werd opgedragen, samengesteld uit een president, vice-president(en) en rechters; elke a.r. heeft een griffier (secretaris) en substituut-griffiers; het Openbaar Ministerie wordt waargenomen door een hoofdofficier van justitie, bijgestaan door een of meer officieren, p. 39
vrederechter
kantonrechter - kantongerechten= laagste instantie van de gewone rechterlijke organisatie, onderdeel van de rechtbank, gesteld over een kanton; absolute competentie: 1. Civiele zaken: tot vorderingen die 5. 000 euro niet te boven gaan ook daarboven bevoegd in zaken betreffende arbeidsovereenkomsten en enkele andere bijzondere zaken als huurkoop, huuren pachtovereenkomsten; hoger beroep op de rechtbank van een beslissing van de kanonrechter is alleen mogelijk als de vordering meer bedraagt dan 1. 588; 2. Strafzaken: overtredingen; hoger beroep door de verdachte kan worden ingesteld als een boete van meer
dan
23
euro
werd
kantongerechten
zijn
geïntegreerd
75
opgelegd in
de
(61)
de
(19)
rechtbanken waardoor algemen gerechten ontstaan voor zowel civiele, straf- als voor bestuursrechtelijke zaken, p. 256
wanbedrijf
misdrijf - rechtsdelict, ernstig strafbaar feit – in tegenstelling tot overtreding-waarop als regel, als hoofdstraf gevangenisstraf is gesteld en waarvan de berechting
in
eerste
aanleg
aan
de
arrondissementsrechtbanken is opgedragen; onder misdrijf valt medeplichigheid aan en poging tot misdrijf (Boek II en art. 78 Sr.); voorts diverse misdrijven strafbaar gesteld in bijzondere wetten; zie voor militaire misdrijven: Boek II Wetboek van Militair Strafrecht, p. 298
5. 5 Taal van de Nederlandse en Belgische Grondwet Als ik over het algemeen de taal en structuur van beide grondwetten zou vergelijken, is mijn eerste indruk dat de Belgische Grondwet meer overzichtelijk is en de woordkeuze en zinsconstructies lijken ook meer begrijpelijk te zijn. Dat heeft waarschijnlijk met de standaardtaal van de Vlamingen te maken. Er ontbreekt een taalnorm bij de Vlaamse overheid en vele Vlamingen worden nog in het dialect opgevoed en leren de standaardtaal op school via de schrijftaal.90 Daarom is misschien ook de Belgische Grondwet wat eenvoudiger en daardoor meer toegankelijk voor de burgers. Daarentegen lijken me enkele artikelen van de Nederlandse Grondwet moeilijker te begrijpen en soms ben ik ook een beetje vreemdsoortige woorden tegengekomen. De tekst van de Nederlandse Grondwet lijkt meer formeel te zijn en dat vooral door
90
BLOEMEN, H., HULST, J. Kracht van vertaling. Platform Vertalen en Vertaalwetenschap, Utrecht, 1998, p. 35.
76
het gebruik van bepaalde formules die in deze tekst vaak voorkomen. Ik noem hier enkele die vaak herhaald worden en die de indruk van vormelijkheid wekken:
behoudens ieders verantwoordelijkheid, behoudens bij of krachtens, bij of krachtens, op last van, hier te lande, op gelijke voet.
Deze formules worden in de tekst van de Belgische Grondwet nauwelijks gebruikt. Ik noem hier enkele die daar wel en in vergelijking met de Nederlandse tekst veel minder voorkomen:
behoudens in de gevallen door de wet bepaald, te dien einde, met redenen omkleed, door de wet gesteld, benevens.
Wat terminologie betreft, speelt in beide grondwetten de invloed van het Frans een rol. Het Frans is steeds een belangrijke bron van leenwoorden in het Nederlands. Volgens een onderzoek is 25% van de huidige woordenschat van het Nederlands uit het Frans geleend, tegenover 10% uit het Engels.91 In Frankrijk wordt de rol van de Franse standaardtaal ook in de grondwet benadrukt. Artikel 2 van de Franse Grondwet stelt: ‘ la langue de la République est le français’ Daarentegen is de Nederlandse taalpolitiek voorzichtig en het gebruik van de Nederlandse taal is in de grondwet niet opgenomen.
91
Zie: http://www.vanoostendorp.nl/pdf/meningen.pdf (laatst geraadpleegd op 23 oktober 2010)
77
Belgiё staat tussen Nederland en Frankrijk zou ik zeggen. In de Belgische Grondwet worden drie talen, respectievelijk vier taalgebieden bepaald.92 De Nederlandse rechtstaal heeft veel van de Franse rechtstaal ontleend. Zodoende treffen
we hier ook
de Franse woorden,
zogenaamde gallicismen.
De
vernederlandsing kwam laat op gang. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd de Commissie tot vertaling van de wetboeken heropgericht om een volledige gelijkwaardige Nederlandstalige versie van de wetboeken op te stellen. Deze commissie besloot om zo veel mogelijk bij de Nederlandse terminologie aan te sluiten en ook vreemde woorden door Nederlandse equivalenten te vervangen. Het resultaat daarvan was dat er in plaats van gallicismen woorden ontstonden die men ging verzinnen om Franse woorden te vervangen, zogenaamde purismen. Sommige gallicismen verdwijnen dus wel, anderen lijken zich echter volledig in de Vlaamse variant van het Nederlands in te burgeren.93 ‘De verklaring voor de grote Franse invloed ligt enerzijds in het prestige van het Frans als juridische taal in heel Europa (vandaar ook de invloed in Nederland) en specifiek in de Franstalige overheersing in België in de negentiende eeuw.’94
92
Zie artikel 4 van de Belgische Grondwet http://www.interaxis.org/Interaxis2/html5/hend.html (laatst geraadpleegd op 21 november 2010) 94 http://www.interaxis.org/Interaxis2/html5/hend.html (laatst geraadpleegd op 21 november 2010) 93
78
CONCLUSIE Het doel van deze scriptie is om een elementaire inleiding te geven tot de problematiek van de verschillen tussen de Nederlandse rechtstaal in Nederland en België. Als onderzoeksmateriaal heb ik gebruik gemaakt van de grondwetten van bovengenoemde landen. Ik heb mijzelf tot de grondwet beperkt, omdat het de grondslag van een staat is en derhalve de belangrijkste rechtsbron alsmede het staatsrechtelijk document vormt. Aan de ene kant verwacht ik dat de grondwetten, wat het taalaspect betreft, niet veel zal gaan verschillen van elkaar. Dit als gevolg van de internationalisering van het recht, waarbij binnen de Europese Unie het Nederlands één taal is, waardoor er altijd één enkele tekst voor Nederland en België van toepassing is. Aan de andere kant heb ik ook rekening te houden met de verschillende rechtssystemen in beide landen, waardoor het niet mogelijk is om de afwijkende terminologie te vermijden. Deze hypothese werd bevestigd. In beide grondwetten treffen we verschillende termen, die naar inhoud onderling verwisselbaar zijn. Er zijn echter ook heel specifieke termen, die alleen in Nederland, dan wel in België gebruikt kunnen worden. De eerste Nederlandse Grondwet, waarop de grootste wijziging van toepassing is, werd in het jaar 1848 opgesteld. Deze grondwet vormt in principe de basis van het huidige Nederlandse stelsel. De Belgische Grondwet daarentegen, is later ontstaan. Deze is aan de hand van de Franse en Nederlandse Grondwet ontstaan, maar ook uit het Engelse staatsrecht. Een andere veronderstelling was, dat de geschiedenis van het ontstaan van een grondwet, ook het taalgebruik daarvan zou hebben beïnvloed en dat er vooral Franse termen in de Belgische Grondwet voorkomen. Ook deze hypothese werd min of meer bevestigd. In de Nederlandse Grondwet treft men rare woorden of moeilijke zinsconstructies. De Franse of uit het Frans afkomstige termen, verschijnen in beide grondwetten, maar in mindere mate dan ik in de eerste instantie had verwacht. Dat heeft waarschijnlijk te maken met een aantal wijzigingen van terminologie van beide grondwetten. 79
Tot slot wil ik ook graag benadrukken dat het bij het vertalen van juridische teksten, vooral gaat om het zo nauwkeurig mogelijk interpreteren van een tekst, waarbij aan het mooi formuleren en het communicatieve aspect weinig aandacht wordt geschonken.
80
SUMMARY This thesis introduces the Dutch law terminology differentiations employed in the Netherlands and Belgium. The Constitutional Charters of both countries mentioned above were studied and compared as they are considered to be essential and important legal documents. On one hand, it was presumed that these official documents would not contain many differences in terms of the choice of terminology used, due to the impact of international tendencies. The Dutch language is considered to be a shared means of communication; therefore the document should have had the same form of language employed for both the Netherlands and Belgium. On the other hand, certain dissimilarities in the each country’s system of law must lead to inevitable divergences. The aspects of this hypothesis have been proven. In both documents we find different terminology which is possible to change because the words have the same meaning. But there is also the terminology specific to the Netherlands and Belgium employed. The first official Dutch constitutional document, which has been comprehensively revised, was issued in the year 1848. It is a basis for the contemporary form of the Constitutional Charter in the Netherlands. On the contrary, the Constitutional Charter in Belgium, released much later, was inspired by French and Dutch constitutional documents, influenced also by English political law. Consequently, the author presumed that the history of the constitution’s establishment had essentially affected the choice of vocabulary; therefore, the Belgian paper would contain some French expressions. Some evidence has been given in agreement with this statement. The Dutch legal document employs some archaic expressions along with complicated sentential structures. French vocabulary or words originating from French occurred in both papers, however, they are less frequent than it was expected, which is possibly due to the fact that they both have been revised and transformed. In conclusion, it is important to realise that an accurate text interpretation should be emphasized above stylistic and communicative function of the language when translating legal documents. 81
SHRNUTÍ Cílem této diplomové práce je podat úvod do problematiky rozdílnosti nizozemské právní terminologie v Nizozemsku a Belgii. Jako podklad pro porovnání terminologie jsem použila ústavy obou výše uvedených zemí. Pro ústavu jsem se rozhodla proto, že je základním zdrojem práva státu a tvoří tak nejdůležitější státní dokument. Na jedné straně jsem očekávala, že co se jazykového hlediska týče, nebudou se ústavy příliš lišit. Jelikož právo stále více prochází procesem "zmezinárodnění" a nizozemština je v rámci Evropské Unie jedním jazykem a pro Nizozemsko a Belgii tak vždy platí pouze jeden text. Na straně druhé jsem ale počítala i s tím, že vzhledem k rozdílnosti právních systémů obou zemí se občas odlišné terminologii nelze vyhnout. Tato hypotéza se potvrdila. V obou ústavách se setkáváme s rozdílnými termíny, které je možné zaměnit, protože vyjadřují to samé. Setkáváme se ale i s termíny, které jsou velmi specifické a lze je použít buď v Nizozemsku, nebo jen v Belgii. První nizozemská ústava, která prošla nejrozsáhlejší úpravou, byla stanovena roku 1848. Tato ústava tvoří v podstatě základ současné nizozemské soustavy. Belgická ústava vznikla oproti tomu později, a to na bázi francouzské a nizozemské ústavy a anglického státního práva. Jiný můj předpoklad tedy byl, že historie vzniku ústavy má zásadní vliv na její jazykovou podobu, a že se tedy především v belgické ústavě budou vyskytovat francouzské výrazy. I tato hypotéza se více méně potvrdila. V nizozemské ústavě se setkáváme s některými poněkud zastaralými výrazy a složitými větnými konstrukcemi. Francouzské či z francouzštiny pocházející výrazy se v obou ústavách objevují, ale v menší míře než jsem očekávala, což pravděpodobně souvisí s faktem, že obě ústavy již prošly několika změnami a úpravami. Závěrem bych ráda poznamenala, že při překládání právních textů je kladen důraz především na co nejpřesnější interpretování textu, přičemž je věnováno velice málo pozornosti pěkným formulacím a komunikativnímu hledisku.
82
ANOTACE DIPLOMOVÉ PRÁCE Kateřina Budinová Filozofická fakulta Univerzity Palackého v Olomouci Katedra nederlandistiky
Vorming en vergelijking van de Nederlandse en Belgische Grondwet Vedoucí práce: Mgr. Pavlína Dlouhá 139 474 znaků 12 titulů použité literatury Klíčová slova: -
ústava,
-
nizozemština,
-
vlámština,
-
právní terminologie.
Tato diplomová práce se zabývá porovnáním terminologie, která se objevuje v textech nizozemsé a belgické ústavy. Pozornost je věnována i významu a vzniku tohoto právního dokumentu. Dále je zde popsán rozdíl právního systému v Nizozemsku a Belgii. Na závěr jsou stručně definovány pojmy, které se v daných ústavách vyskytují a popsány rozdíly mezi nizozemštinou a vlámštinou, přičemž je kladen důraz především na jazyk a terminologii z oblasti práva.
83
LITERATUURLIJST ALGRA, N. E. Verwijzend & verklarend Juridisch woordenboek. Groningen: Martinus Nijhoff, 2004. BLOEMEN, H., HULST, J. Kracht van vertaling. Platform Vertlane en Vertaalwetenschap. Utrecht, 1998 BURG, Van der, F. H. Heeft Nederland een grondwet? Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, 1990. Een Grondwet voor Europa. Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2004. GROOT, G. R. Het vertalen van juridische teksten, in: Recht en vertalen (red. G. R. De Groot en J. P. Balkema), Kluwer Deventer, 1987. HOECKE, M. BOUCKAERT, B. Inleiding tot het recht. Leuven: Acco. 2003. KLOKOČKA, V. Ústavní systémy evropských států. Praha: Linde, 1996. Krach evropské ústavy. Sborník textů, č. 42, Cep, 2005. LEUVENSTEIJN, J. A, PIJNENBURG, W. J. J. en TOORN, M. C. Geschiedenis van de Nederlandse taal. Amsterdam, 1997. VERHEUGT, J. W. P. Inleiding in het Nederlandse recht. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2001. VROEDE, P. : Inleiding tot het recht. Kluwer: Mechelen, 2007 WAALDIJK, C. Grondwet – tekstuitgave grondwet voor het koninkrijk der Nederlanden met transponeringstabellen en alf. register. Koninklijke vermande bv. 1983. WITTE, E. en CRAEYBECKX, J. Politieke geschiedenis van België. Brussel: VUBPress, 1997.
84
WEBPAGINA´S http://www.lachambre.be/kvvcr/pdf_sections/publications/constitution/grondwetNL. pdf - tekst van de Belgische Grondwet http://nl.wikisource.org/wiki/Grondwet_voor_het_Koninkrijk_der_Nederlanden tekst van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden http://www.minbzk.nl/@110823/meeste-nederlanders http://www.splits.be http://www.st-ab.nl/wetgrondwetgeschiedenis.htm http://www.forumdemocratie.nl http://www.nieuwegrondwet.nl http://www.belgium.be/nl/over_belgie/land/geschiedenis/belgie_vanaf_1830/ontstaa n_en_groei/eerste_unitaire_grondwet/index.jsp http://www.belgium.be/nl/over_belgie/land/geschiedenis/belgie_vanaf_1830/vormin g_federale_staat/eerste_en_tweede_staatshervorming http://www.zakelijk.infonu.nl/juridisch/776-de-belgische-grondwet.html http://www.europa-nu.nl http://www.europa-nu.nl/id/vhg2o6nswyzr/totstandkoming_verdrag_van_lissabon http://wapedia.mobi/nl/Grondrechten#1 http://www.encyclo.nl/begrip/nationaliteit http://www.encyclo.nl/begrip/naturalisatie http://www.geel.be/product.aspx?id=52 http://www.lansingerland.nl/index.php?simaction=content&mediumid=1&pagid=50 6&type=product&product=067C92E2-6765-4001-BF18C50A6F8A2EF6&product_type=simloket http://www.quiro.be/nl_BE/vraag/Wat_zijn_grondrechten?.html http://nl.wikipedia.org/wiki/Vrijheid_van_meningsuiting http://www.verkiezingsaffiches.nl/begrip 85
-
http://www.nu.nl/politiek/2355926/sgp-vecht-besluit-vrouwen-kieslijst.htm http://wapedia.mobi/nl/Internationaal_Verdrag_inzake_economische,_sociale_en_cul turele_rechten http://www.juridischwoordenboek.be http://www.dekrachtvanjestem.be http://www.mijnwoordenboek.nl http://www.rechtspraak.nl http://www.interaxis.org/Interaxis2/html5/hend.html http://www.encyco.nl/nol.php http://www.vlaamsparlement.be http://www.ziedaar.nl/article.php?id=253 http://arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=1626 http://www.vanoostendorp.nl/pdf/meningen.pdf http://www.interaxis.org/Interaxis2/html5/hend.html
86
AFKORTINGEN Gw:
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden
G. W.
De Belgische Grondwet
87
BIJLAGEN BIJLAGE 1: Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden BIJLAGE 2: De Belgische Grondwet
88
Bijlage 1 — 2. De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen. — 3. Uitlevering kan slechts geschieden krachtens verdrag. Verdere voorschriften omtrent uitlevering worden bij de wet gegeven. — 4. Ieder heeft het recht het land te verlaten, behoudens in de gevallen, bij de wet bepaald. Artikel 3. Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar. Artikel 4. Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze organen te worden verkozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen. Artikel 5. Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen. Artikel 6. lid 1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. — 2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Artikel 7. lid 1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. — 2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radioof televisieuitzending. — 3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande genoemde
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 10 juli 1995, Stb. 401, 402, 403 en 404
Inhoud 1. Grondrechten 2. Regering 2.1. Koning 2.2. Koning en ministers 3. Staten-Generaal 3.1. Inrichting en samenstelling 3.2. Werkwijze 4. Raad van State, Algemene Rekenkamer en Vaste Colleges van Advies 5. Wetgeving en bestuur 5.1 Wetten en andere voorschriften 5.2 Overige bepalingen 6. Rechtspraak 7. Provincies,gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen 8. Herziening van de grondwet Additionele artikelen
1. Grondrechten Artikel 1. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Artikel 2 lid 1. De wet regelt wie Nederlander is. 89
bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. — 2. Voor het binnentreden overeenkomstig het voorgaande lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen. Aan de bewoner wordt een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Artikel 13 lid 1. Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, op last van de rechter. — 2. Het telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen. Artikel 14. lid 1. Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften. — 2. De schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval van nood onverwijld onteigening geboden is. — 3. In de gevallen bij of krachtens de wet bepaald bestaat recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegd gezag wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht wordt beperkt. Artikel 15. lid 1. Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen. — 2. Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, indien
middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden. — 4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame. Artikel 8. Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde. Artikel 9. lid 1. Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. — 2. De wet kan regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Artikel 10. lid 1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. — 2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens. — 3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens. Artikel 11. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Artikel 12. lid 1. Het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet 90
Artikel 22. lid 1. De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid. — 2. Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid. — 3. Zij schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding. Artikel 23. lid 1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering. — 2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen. — 3. Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld. — 4. In elke gemeente wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven. — 5. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting. — 6. Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt
hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt. — 3. De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn plaats. — 4. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt. Artikel 16. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Artikel 17. Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. Artikel 18. lid 1. Ieder kan zich in rechte en in administratief beroep doen bijstaan. — 2. De wet stelt regels omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Artikel 19. lid 1. Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van zorg der overheid. — 2. De wet stelt regels omtrent de rechtspositie van hen die arbeid verrichten en omtrent hun bescherming daarbij, alsmede omtrent medezeggenschap. — 3. Het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid wordt erkend, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Artikel 20. lid 1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. — 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid. — 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege. Artikel 21. De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. 91
met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd. — 7. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend. — 8. De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten-Generaal.
hebben bestaan. Artikel 27. Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten. Artikel 28. lid 1. De Koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet verleende toestemming, doet daardoor afstand van het koningschap. — 2. Gaat iemand die het koningschap van de Koning kan beërven een zodanig huwelijk aan, dan is hij met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging uitgesloten. — 3. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake van een voorstel van wet, strekkende tot het verlenen van toestemming, in verenigde vergadering. Artikel 29. lid 1. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen, kunnen bij een wet een of meer personen van de erfopvolging worden uitgesloten. — 2. Het voorstel daartoe wordt door of vanwege de Koning ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Artikel 30. lid 1. Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel wordt door of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening van het voorstel worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
2. Regering § 1. Koning Artikel 24. Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau. Artikel 25. Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap. Artikel 26. Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te 92
oordeel, dan verklaren zij dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen. Deze verklaring wordt bekend gemaakt op last van de voorzitter van de vergadering en treedt terstond in werking. — 3. Zodra de Koning weer in staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, wordt dit bij de wet verklaard. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Terstond na de bekendmaking van deze wet hervat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag. — 4. De wet regelt zo nodig het toezicht over de persoon van de Koning indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Artikel 36. De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Artikel 37. lid 1. Het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent: a. zolang de Koning de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt; b. indien een nog niet geboren kind tot het koningschap geroepen kan zijn; c. indien de Koning buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen; d. indien de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk heeft neergelegd; e. zolang na het overlijden van de Koning of na diens afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt. — 2. De regent wordt benoemd bij wet. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
— 2. Indien bij het overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt, worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten einde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Artikel 31. lid 1. Een benoemde Koning kan krachtens erfopvolging alleen worden opgevolgd door zijn wettige nakomelingen. — 2. De bepalingen omtrent de erfopvolging en het eerste lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op een benoemde opvolger, zolang deze nog geen Koning is. Artikel 32. Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de StatenGeneraal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast. Artikel 33. De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Artikel 34. De wet regelt de voogdij over de minderjarige Koning. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Artikel 35. lid 1. Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het daartoe gevraagde advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in verenigde vergadering bijeenkomen. — 2. Delen de Staten-Generaal dit 93
leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Artikel 41. De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.
— 3. In de gevallen, genoemd in het eerste lid onder c en d, is de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger is, van rechtswege regent indien hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. — 4. De regent zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt, in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal. De wet geeft nadere regels omtrent het regentschap en kan voorzien in de opvolging en de vervanging daarin. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. — 5. Op de regent zijn de artikelen 35 en 36 van overeenkomstige toepassing. Artikel 38. Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State. Artikel 39. De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis. Artikel 40. lid 1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen. — 2. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend. — 3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige
§ 2. Koning en ministers Artikel 42. lid 1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. — 2. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. Artikel 43. De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen. Artikel 44. lid 1. Bij koninklijk besluit worden ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister. — 2. Ook kunnen ministers worden benoemd die niet belast zijn met de leiding van een ministerie. Artikel 45. lid 1. De ministers vormen te zamen de ministerraad. — 2. De minister-president is voorzitter van de ministerraad. — 3. De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid. Artikel 46. lid 1. Bij koninklijk besluit kunnen staatssecretarissen worden benoemd en ontslagen. — 2. Een staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als minister op. De staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister. Artikel 47. Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend. Artikel 48. Het koninklijk besluit waarbij de minister-president wordt 94
benoemd, wordt mede door hem ondertekend. De koninklijke besluiten waarbij de overige ministers en de staatssecretarissen worden benoemd of ontslagen, worden mede door de minister-president ondertekend. Artikel 49. Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de ministers en de staatssecretarissen bij de aanvaarding van hun ambt ten overstaan van de Koning een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.
Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn. — 2. Van het kiesrecht is uitgesloten: a. hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht; b. hij die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens een geestelijke stoornis onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten. Artikel 55. De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens in geval van ontbinding der kamer, gehouden binnen drie maanden na de verkiezing van de leden van provinciale staten. Artikel 56. Om lid van de StatenGeneraal te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht. Artikel 57. lid 1. Niemand kan lid van beide kamers zijn. — 2. Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens zijn minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer of lid van of procureurgeneraal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad. — 3. Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarheid is beslist. — 4. De wet kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen bepalen dat zij niet gelijktijdig met het
3. Staten-Generaal §.1. Inrichting en samenstelling Artikel 50. De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk. Artikel 51. lid 1. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. — 2. De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden. — 3. De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden. — 4. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één beschouwd. Artikel 52. lid 1. De zittingsduur van beide kamers is vier jaren. — 2. Indien voor de provinciale staten bij de wet een andere zittingsduur van vier jaren wordt vastgesteld, wordt daarbij de zittingsduur van de Eerste Kamer in overeenkomstige zin gewijzigd. Artikel 53. lid 1. De leden van beide kamers worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen. — 2. De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming. Artikel 54. lid 1. De leden van de 95
— 4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn dan vijf jaren. De zittingsduur van een na ontbinding optredende Eerste Kamer eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van de ontbonden kamer zou zijn geëindigd.
lidmaatschap van de Staten-Generaal of van een der kamers kunnen worden uitgeoefend. Artikel 58. Elke kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar nieuwbenoemde leden en beslist met inachtneming van bij de wet te stellen regels de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen. Artikel 59. Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij de wet geregeld. Artikel 60. Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de leden van de kamers bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt. Artikel 61. lid 1. Elk der kamers benoemt uit de leden een voorzitter. — 2. Elk der kamers benoemt een griffier. Deze en de overige ambtenaren van de kamers kunnen niet tevens lid van de Staten-Generaal zijn. Artikel 62. De voorzitter van de Eerste Kamer heeft de leiding van de verenigde vergadering. Artikel 63. Geldelijke voorzieningen ten behoeven van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden worden bij de wet geregeld. De kamers kunnen een voorstel van wet ter zake alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Artikel 64. lid 1. Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden ontbonden. — 2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden. — 3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen kamer samenkomt.
§ 2. Werkwijze Artikel 65. Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de StatenGeneraal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven. Artikel 66. lid 1. De vergaderingen van de Staten-Generaal zijn openbaar. — 2. De deuren worden gesloten, wanneer een tiende deel van het aantal aanwezige leden het vordert of de voorzitter het nodig oordeelt. — 3. Door de kamer, onderscheidenlijk de kamers in verenigde vergadering, wordt vervolgens beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd en besloten. Artikel 67. lid 1. De kamers mogen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is. — 2. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. — 3. De leden stemmen zonder last. — 4. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, wanneer één lid dit verlangt. Artikel 68. De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde 96
inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Artikel 69. lid 1. De ministers en de staatssecretarissen hebben toegang tot de vergaderingen en kunnen aan de beraadslaging deelnemen. — 2. Zij kunnen door de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn. — 3. Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan door de personen, daartoe door hen aangewezen. Artikel 70. Beide kamers hebben, zowel ieder afzonderlijk als in verenigde vergadering, het recht van onderzoek (enquête), te regelen bij de wet. Artikel 71. De leden van de StatenGeneraal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overlegd. Artikel 72. De kamers stellen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering een reglement van de orde vast.
bepalen gevallen kan het horen achterwege blijven. — 2. De Raad of een afdeling van de Raad is belast met het onderzoek van de geschillen van bestuur die bij koninklijk besluit worden beslist en draagt de uitspraak voor. — 3. De wet kan aan de Raad of een afdeling van de Raad de uitspraak in geschillen van bestuur opdragen. Artikel 74. lid 1. De Koning is voorzitter van de Raad van State. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar van rechtswege zitting in de Raad. Bij of krachtens de wet kan aan andere leden van het koninklijk huis zitting in de Raad worden verleend. — 2. De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. — 3. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen. — 4. In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de Raad worden geschorst of ontslagen. — 5. De wet regelt overigens hun rechtspositie. Artikel 75. lid 1. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State. — 2. Bij de wet kunnen aan de Raad of een afdeling van de Raad ook andere taken worden opgedragen. Artikel 76. De Algemene Rekenkamer is belast met het onderzoek van de ontvangsten en uitgaven van het Rijk. Artikel 77 lid 1. De leden van de Algemene Rekenkamer worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. — 2. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen. — 3. In de gevallen bij de wet
4. Raad van State, Algemene Rekenkamer en Vaste Colleges van Advies Artikel 73. lid 1. De Raad van State of een afdeling van de Raad wordt gehoord over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur, alsmede over voorstellen tot goedkeuring van verdragen door de Staten-Generaal. In bij de wet te 97
aangewezen kunnen zij door de Hoge Raad worden geschorst of ontslagen. — 4. De wet regelt overigens hun rechtspositie. Artikel 78 lid 1. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer. — 2. Bij de wet kunnen aan de Algemene Rekenkamer ook andere taken worden opgedragen. Artikel 79 lid 1. Vaste colleges van advies in zaken van wetgeving en bestuur van het Rijk worden ingesteld bij of krachtens de wet. — 2. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van deze colleges. — 3. Bij of krachtens de wet kunnen aan deze colleges ook andere dan adviserende taken worden opgedragen. Artikel 80 lid 1. De adviezen van de in dit hoofdstuk bedoelde colleges worden openbaar gemaakt volgens regels bij de wet te stellen. — 2. Adviezen, uitgebracht ter zake van voorstellen van wet die door of vanwege de Koning worden ingediend, worden, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, aan de Staten-Generaal overgelegd.
ingediend door of vanwege de Koning en, voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit toelaten, door de verenigde vergadering. — 3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakt. Artikel 83. Voorstellen van wet, ingediend door of vanwege de Koning, worden gezonden aan de Tweede Kamer of, indien daarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, aan deze vergadering. Artikel 84 lid 1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel an een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd. — 2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd. Artikel 85. Zodra de Tweede Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of tot indiening van een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan de Eerste Kamer, die het voorstel overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden. De Tweede Kamer kan een of meer van haar leden opdragen een door haar ingediend voorstel in de Eerste Kamer te verdedigen. Artikel 86 lid 1. Zolang een voorstel van wet niet door de Staten-Generaal is aangenomen, kan het door of vanwege de indiener worden ingetrokken.
5. Wetgeving en bestuur § 1. Wetten voorschriften
en
andere
Artikel 81. De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk. Artikel 82 lid 1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. — 2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, kunnen worden 98
— 2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken. Artikel 87 lid 1. Een voorstel wordt wet, zodra het door de Staten-Generaal is aangenomen en door de Koning is bekrachtigd. — 2. De Koning en de StatenGeneraal geven elkaar kennis van hun besluit omtrent enig voorstel van wet. Artikel 88. De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de wetten. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt. Artikel 89 lid 1. Algemene maatregelen van bestuur worden bij koninklijk besluit vastgesteld. — 2. Voorschriften, door straffen te handhaven, worden daarin alleen gegeven krachtens de wet. De wet bepaalt de op te leggen straffen. — 3. De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de algemene maatregelen van bestuur. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekend gemaakt. — 4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op andere vanwege het Rijk vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.
de goedkeuring wordt verleend en kan voorzien in stilzwijgende goedkeuring. — 3. Indien een verdrag bepalingen bevat welke afwijken van de Grondwet dan wel tot zodanig afwijken noodzaken, kunnen de kamers de goedkeuring alleen verlenen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Artikel 92. Met inachtneming, zonodig, van het bepaalde in artikel 91, derde lid, kunnen bij of krachtens verdrag aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen. Artikel 93. Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt. Artikel 94. Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Artikel 95. De wet geeft regels omtrent de bekendmaking van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Artikel 96 lid 1. Het Koninkrijk wordt niet in oorlog verklaard dan na voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal. — 2. De toestemming is niet vereist, wanneer het overleg met de StatenGeneraal ten gevolge van een feitelijk bestaande oorlogstoestand niet mogelijk is gebleken. — 3. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. — 4. Het bepaalde in het eerste en het derde lid is van overeenkomstige toepassing voor een verklaring dat een oorlog beëindigd is.
§ 2. Overige bepalingen Artikel 90. De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Artikel 91. lid 1. Het Koninkrijk wordt niet aan verdragen gebonden en deze worden niet opgezegd zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal. De wet bepaalt de gevallen waarin geen goedkeuring is vereist. — 2. De wet bepaalt de wijze waarop 99
Artikel 103 lid 1. De wet bepaalt in welke gevallen ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid bij koninklijk besluit een door de wet als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand kan worden afgekondigd; zij regelt de gevolgen. — 2. Daarbij kan worden afgeweken van de grondwetsbepalingen inzake de bevoegdheden van de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen, van de grondrechten geregeld in de artikelen 6, voor zover dit de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel omschreven recht betreft, 7, 8, 9, 12, tweede lid, en 13, alsmede van artikel 113, eerste en derde lid. — 3. Terstond na de afkondiging van een uitzonderingstoestand en voorts, zolang deze niet bij koninklijk besluit is opgeheven, telkens wanneer zij zulks nodig oordelen beslissen de Staten-Generaal omtrent het voortduren daarvan; zij beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Artikel 104. Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld. Artikel 105 lid 1. De begroting van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk wordt bij dewet vastgesteld. — 2. Jaarlijks worden voorstellen van algemene begrotingswetten door of vanwege de Koning ingediend op het in artikel 65 bedoelde tijdstip. — 3. De verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk wordt aan de Staten-Generaal gedaan overeenkomstig de bepalingen van de wet. De door de Algemene Rekenkamer goedgekeurde rekening wordt aan de Staten-Generaal overgelegd. — 4. De wet stelt regels omtrent het beheer van de financiën van het Rijk. Artikel 106. De wet regelt het
Artikel 97 lid 1. Alle Nederlanders daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving van de onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied. — 2. Ook aan ingezetenen die geen Nederlanders zijn, kan die plicht worden opgelegd. Artikel 98. lid 1. Tot bescherming van de belangen van de staat is er een krijgsmacht die bestaat uit vrijwillig dienenden en mede kan bestaan uit dienstplichtigen. — 2. De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht. — 3. De wet regelt de verplichte krijgsdienst en de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping in werkelijke dienst. Zij regelt ook de verplichtingen die aan hen, die niet tot de krijgsmacht behoren, ten aanzien van 's lands verdediging opgelegd kunnen worden. Artikel 99. Bij de wet worden de voorwaarden genoemd, waarop wegens emstige gewetensbezwaren vrijstelling van de krijgsdienst wordt verleend. Artikel 100. Vreemde troepen worden niet dan krachtens een wet in dienst genomen. Artikel 102 lid 1 Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's Rijks kas voldaan. — 2. De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leverantiën van welke aard ook voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk gevorderd, kunnen niet dan volgens algemene regels bij de wet te stellen en tegen schadeloosstelling ten laste van een of meer inwoners of gemeenten worden gebracht. — 3. De uitzonderingen op die algemene regels voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden bij de wet vastgesteld. 100
geldstelsel. Artikel 107 lid 1. De wet regelt het burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk en strafprocesrecht in algemene wetboeken, behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten. — 2. De wet stelt algemene regels van bestuursrecht vast. Artikel 108 lid 1. De wet stelt regels omtrent de instelling, bevoegdheid en werkwijze van een of meer algemene, onafhankelijke organen voor het onderzoek van klachten betreffende overheidsgedragingen. — 2. Strekt de werkzaamheid zich uit tot gedragingen van de rijksoverheid, dan geschiedt benoeming door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ontslag kan plaatsvinden in de gevallen bij de wet aangewezen. Artikel 109. De wet regelt de rechtspositie van de ambtenaren. Zij stelt tevens regels omtrent hun bescherming bij de arbeid en omtrent medezeggenschap. Artikel 110. De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak openbaarheid volgens regels bij de wet te stellen. Artikel 111. Ridderorden worden bij de wet ingesteld.
macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten. — 2. Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld. — 3. Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd. — 4. Voorberechting buiten Nederland en voor het oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen. Artikel 114. De doodstraf kan niet worden opgelegd. Artikel 115. Ten aanzien van de in artikel 112, tweede lid, bedoelde geschillen kan administratief beroep worden opengesteld. Artikel 116. lid 1. De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht. — 2. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht. — 3. De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren. — 4. De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid. Artikel 117 lid 1. De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd. — 2. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen. — 3. In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen. — 4. De wet regelt overigens hun rechtspositie.
6. Rechtspraak Artikel 112 lid 1. Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen. — 2. De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen. Artikel 113 lid 1. Aan de rechterlijke 101
Artikel 118 lid 1. De leden van de Hoge Raad der Nederlanden worden benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. — 2. De Hoge Raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke uitspraken wegens schending van het recht. — 3. Bij de wet kunnen aan de Hoge Raad ook andere taken worden opgedragen. Artikel 119. De leden van de StatenGeneraal, de ministers en de staatssecretarissen staan wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden terecht voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer. Artikel 120. De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. Artikel 121. Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar. Artikel 122 lid 1. Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften. — 2. Amnestie wordt bij of krachtens de wet verleend.
Artikel 123 lid 1. Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven en nieuwe ingesteld. — 2. De wet regelt de wijziging van provinciale en gemeentelijke grenzen. Artikel 124 lid 1. Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten. — 2. Regeling en bestuur kunnen van de besturen van provincies en gemeenten worden gevorderd bij of krachtens de wet. Artikel 125 lid 1. Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen. —2. Van het bestuur van de provincie maken ook deel uit gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, van het bestuur van de gemeente het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. — 3. De commissaris van de Koning en de burgemeester zijn voorzitter van de vergaderingen van provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Artikel 126. Bij de wet kan worden bepaald, dat de commissaris van de Koning voorts wordt belast met de uitvoering van een door de regering te geven ambtsinstructie. Artikel 127. Provinciale staten en de gemeenteraad stellen, behoudens bij de wet of door hen krachtens de wet te bepalen uitzonderingen, de provinciale onderscheidenlijk de gemeentelijke verordeningen vast. Artikel 128. Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 123, kan de toekenning van bevoegdheden, als bedoeld in artikel 124, eerste lid, aan andere organen dan die, genoemd in artikel 125, alleen door provinciale
7. Provincies, gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen 102
— 2. De wet regelt het toezicht op deze besturen. — 3. Besluiten van deze besturen kunnen slechts aan voorafgaand toezicht worden onderworpen in bij of krachtens de wet te bepalen gevallen. — 4. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden bij koninklijk besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang. — 5. De wet regelt de voorzieningen bij in gebreke blijven ten aanzien van regeling en bestuur, gevorderd krachtens artikel 124, tweede lid. Bij de wet kunnen met afwijking van de artikelen 125 en 127 voorzieningen worden getroffen voor het geval het bestuur van een provincie of een gemeente zijn taken grovelijk verwaarloost. — 6. De wet bepaalt welke belastingen door de besturen van provincies en gemeenten kunnen worden geheven en regelt hun financiële verhouding tot het Rijk. Artikel 133 lid 1. De opheffing en instelling van waterschappen, de regeling van hun taken en inrichring, alsmede de samenstelling van hun besturen, geschieden volgens bij de wet te stellen regels bij provinciale verordening, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald. — 2. De wet regelt de verordenende en andere bevoegdheden van de besturen van de waterschappen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen. — 3. De wet regelt het provinciale en overige toezicht op deze besturen.Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Artikel 134 lid 1. Bij of krachtens de wet kunnen openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere openbare lichamen worden ingesteld en
staten onderscheidenlijk de gemeenteraad geschieden. Artikel 129. lid 1. De leden van provinciale staten en van de gemeenteraad worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders, tevens ingezetenen van de provincie onderscheidenlijk de gemeente, die voldoen aan de vereisten die gelden voor de verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor het lidmaatschap gelden dezelfde vereisten. — 2. De leden worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen. — 3. De artikelen 53, tweede lid, en 59 zijn van toepassing. — 4. De zittingsduur van provinciale staten en de gemeenteraad is vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen. — 5. De wet bepaalt welke betrekkingen niet gelijktijdig met het lidmaatschap kunnen worden uitgeoefend. De wet kan bepalen, dat beletselen voor het lidmaatschap voortvloeien uit verwantschap of huwelijk en dat het verrichten van bij de wet aangewezen handelingen tot het verlies van het lidmaatschap kan leiden. — 6. De leden stemmen zonder last. Artikel 130. De wet kan het recht de leden van de gemeenteraad te kiezen en het recht lid van de gemeenteraad te zijn toekennen aan ingezetenen, die geen Nederlander zijn, mits zij tenminste voldoen aan de vereisten die gelden voor ingezetenen die tevens Nederlander zijn. Artikel 131. De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij koninklijk besluit benoemd. Artikel 132 lid 1. De wet regelt de inrichting van provincies en gemeenten, alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen. 103
opgeheven. — 2. De wet regelt de taken en de inrichting van deze openbare lichamen, de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen. Bij of krachtens de wet kan aan hun besturen verordenende bevoegdheid worden verleend. — 3. De wet regelt het toezicht op deze besturen. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Artikel 135. De wetgeeft regels ter voorziening in zaken waarbij twee of meer openbare lichamen zijn betrokken. Daarbij kan in de instelling van een nieuw openbaar lichaam worden voorzien, in welk geval artikel 134, tweede en derde lid, van toepassing is. Artikel 136. De geschillen tussen openbare lichamen worden bij koninklijk besluit beslist, tenzij deze behoren tot de kennisneming van de rechterlijke macht of hun beslissing bij de wet aan anderen is opgedragen.
van het aantal uitgebrachte stemmen. — 5. De Tweede Kamer kan, al dan niet op een daartoe door of vanwege de Koning ingediend voorstel, met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen een voorstel tot verandering splitsen. Artikel 138 lid 1. Voordat de in tweede lezing aangenomen voorstellen tot verandering in de Grondwet door de Koning worden bekrachtigd, kunnen bij de wet: a. de aangenomen voorstellen en de ongewijzigd gebleven bepalingen van de Grondwet voor zoveel nodig aan elkaar worden aangepast; b. de indeling in en de plaats van hoofdstukken, paragrafen en artikelen, alsmede de opschriften worden gewijzigd. — 2. Een voorstel van wet, houdende voorzieningen als bedoeld in het eerste lid onder a, kunnen de kamers alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Artikel 139. De veranderingen in de Grondwet, door de Staten-Generaal aangenomen en door de Koning bekrachtigd, treden terstond in werking, nadat zij zijn bekendgemaakt. Artikel 140. Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, blijven gehandhaafd, totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen. Artikel 141. De tekst van de herziene Grondwet wordt bij koninklijk besluit bekendgemaakt, waarbij hoofdstukken, paragrafen en artikelen kunnen worden vernummerd en verwijzingen dienovereenkomstig kunnen worden veranderd. Artikel 142. De Grondwet kan bij de wet met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming worden gebracht.
8. Herziening van de Grondwet Artikel 137 lid 1. De wet verklaart, dat een verandering in de Grondwet, zoals zij die voorstelt, in overweging zal worden genomen. — 2. De Tweede Kamer kan, al dan niet op een daartoe door of vanwege de Koning ingediend voorstel, een voorstel voor zodanige wet splitsen. — 3. Na de bekendmaking van de wet, bedoeld in het eerste lid, wordt de Tweede Kamer ontbonden. — 4. Nadat de nieuwe Tweede Kamer is samengekomen, overwegen beide kamers in tweede lezing het voorstel tot verandering. Zij kunnen dit alleen aannemen met tenminste twee derden 104
De artikelen 139, 140 en 141 zijn van overeenkomstige toepassing
A
Additionele artikelen rtikel IX Artikel 16 is niet van toepassing ten aanzien van feiten, strafbaar gesteld krachtens het Besluit Buitengewoon Strafrecht. Artikel XIDe formulieren voor de eden en beloften, vastgesteld bij de artikelen 44 en 53 en voor de verklaring, vastgesteld bij artikel 54 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor bij de wet een regeling is getroffen. Artikel XVIITotdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 106, vierde lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht. Artikel XIXHet formulier van afkondiging, vastgesteld bij artikel 81 en de formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van de Grondwet naar de tekst van 1972 blijven van kracht totdat daarvoor een regeling is getroffen. Artikel XXI lid 1. Totdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen, blijft het bepaalde in de volgende artikelen van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht: a. de artikelen 61 en 64, voor wat betreft de stilzwijgende goedkeuring;
b. artikel 62. — 2. Zolang artikel 24 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden naar de tekst van 1975 geldt, blijft ten aanzien van overeenkomsten welke de Nederlandse Antillen raken voor wat de stilzwijgende goedkeuring betreft, het bepaalde in de artikelen 61 en 64 van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht. Artikel XXIVAlgemeen verbindende voorschriften betreffende de rechtspositie van ambtenaren, welke niet op een wet berusten, kunnen tot de inwerkingtreding van een wet welke die rechtspositie regelt, worden gewijzigd op gelijke wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Artikel XXVTotdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 74, eerste lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht. Artikel XXXTotdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 101 van de Grondwet naar de tekst van 1987 van kracht
105
Bijlage 2 TITEL
DE GRONDWET
I
worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. Art. 6 De onderverdelingen van de provincies kunnen alleen door de wet worden vastgesteld. Art. 7 De grenzen van de Staat, van de provincies en van de gemeenten kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd dan krachtens een wet.
HET FEDERALE BELGIË, ZIJN SAMENSTELLING EN ZIJN GRONDGEBIED
Artikel 1 België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten. Art. 2 België omvat drie gemeenschappen : de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Art. 3 België omvat drie gewesten : het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest. Art. 4 België omvat vier taalgebieden : het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied BrusselHoofdstad en het Duitse taalgebied. Elke gemeente van het Rijk maakt deel uit van een van deze taalgebieden. De grenzen van de vier taalgebieden kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd dan bij een wet, aangenomen met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt.
TITEL IBIS ALGEMENE
BELEIDSDOELSTELLINGEN VAN HET
FEDERALE BELGIË, DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN
Art. 7bis Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties. 7
TITEL II DE BELGEN EN HUN RECHTEN Art. 8 De staat van Belg wordt verkregen, behouden en verloren volgens de regelen bij de burgerlijke wet gesteld. De Grondwet en de overige wetten op de politieke rechten bepalen welke de vereisten zijn waaraan men moet voldoen, benevens de staat van Belg, om die rechten te kunnen uitoefenen. In afwijking van het tweede lid kan de wet het stemrecht regelen van de burgers van de Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit hebben, overeenkomstig de internationale en supranationale verplichtingen van België. Het stemrecht bedoeld in het vorige lid kan door de wet worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen, onder de voorwaar den en op de wijze door haar bepaald. Overgangsbepaling De wet bedoeld in het vierde lid kan niet worden aangenomen vóór
6
Art. 5 Het Vlaamse Gewest omvat de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen. Het Waalse Gewest omvat de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant. De wet kan, indien daartoe redenen zijn, het grondgebied indelen in een groter aantal provincies. Een wet kan bepaalde gebieden, waarvan zij de grenzen vaststelt, aan de indeling in provincies onttrekken, ze onder het rechtstreekse gezag plaatsen van de federale uitvoerende macht en ze een eigen statuut toekennen. Deze wet moet
107
bureau van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of van de leden van de uitvoerende organen van elk ander interprovinciaal, intercommunaal of binnengemeentelijk territoriaal orgaan. Art. 12 De vrijheid van de persoon is gewaarborgd. Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter, dat moet worden betekend bij de aanhouding of uiterlijk binnen vierentwintig uren. Art. 13 Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent.
1 januari 2001. Art. 9 Naturalisatie wordt verleend door de federale wetgevende macht. Art. 10 Er is in de Staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd. Art. 11 Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet 8
en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en fi losofi sche minderheden. Art. 11bis De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen voor vrouwen en mannen de gelijke uitoefening van hun rechten en vrijheden, en bevorderen meer bepaald hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare mandaten. De Ministerraad en de Gemeenschapsen Gewestregeringen tellen personen van verschillend geslacht. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel organiseren de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht binnen de bestendige deputaties van de provincieraden, de colleges van burgemeester en schepenen, de raden voor maatschappelijk welzijn, de vaste bureaus van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en in de uitvoerende organen van elk ander interprovinciaal, intercommunaal of binnengemeentelijk territoriaal orgaan. Het voorgaande lid is niet van toepassing wanneer de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de rechtstreekse verkiezing organiseren van de bestendig afgevaardigden van de provincieraden, van de schepenen, van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, van de leden van het vast
9
Art. 14 Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet. Art. 14bis De doodstraf is afgeschaft. Art. 15 De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. Art. 16 Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling. Art. 17 De straf van verbeurdverklaring der goederen kan niet worden ingevoerd. Art. 18 De burgerlijke dood is afgeschaft; hij kan niet opnieuw worden ingevoerd. Art. 19 De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffi ng van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd. Art. 20 Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden.
108
10
raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing. Art. 24 § 1. Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffi ng van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld. De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders. De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de fi losofi sche, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen. De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer. § 2. Zo een gemeenschap als inrichtende macht bevoegdheden wil opdragen aan een of meer autonome organen, kan dit slechts bij decreet, aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen. § 3. Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht. Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding. § 4. Alle leerlingen of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet of het decreet. De wet en het decreet houden rekening met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van
Art. 21 De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking. Het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan, behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen zijn. Art. 22 Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht. Art. 22bis Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit. Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen. Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen. Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind. Art. 23 Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. 11
Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het
109
openbare ambtenaren wegens daden van hun bestuur, behoudens wat ten opzichte van de ministers en de leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is bepaald. Art. 32 Ieder heeft het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de regel bedoeld in artikel 134.
iedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden. 12
§ 5. De inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet. Art. 25 De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd. Art. 26 De Belgen hebben het recht vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zij zich gedragen naar de wetten, die het uitoefenen van dit recht kunnen regelen zonder het echter aan een voorafgaand verlof te onderwerpen. Deze bepaling is niet van toepassing op bijeenkomsten in de open lucht, die ten volle aan de politiewetten onderworpen blijven. Art. 27 De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen. Art. 28 Ieder heeft het recht verzoekschriften, door een of meer personen ondertekend, bij de openbare overheden in te dienen. Alleen de gestelde overheden hebben het recht verzoekschriften in gemeenschappelijke naam in te dienen. Art. 29 Het briefgeheim is onschendbaar. De wet bepaalt welke agenten verantwoordelijk zijn voor de schending van het geheim der aan de post toevertrouwde brieven.
TITEL III DE MACHTEN Art. 33 Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald. Art. 34 De uitoefening van bepaalde machten kan door een verdrag of door een wet worden opgedragen aan volkenrechtelijke instellingen. 14
Art. 35 De federale overheid is slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de Grondwet en de wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen. De gemeenschappen of de gewesten zijn, ieder wat hem betreft, bevoegd voor de overige aangelegenheden onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. Overgangsbepaling De wet bedoeld in het tweede lid bepaalt de dag waarop dit artikel in werking treedt. Deze dag kan niet voorafgaan aan de dag waarop het nieuw in titel III van de Grondwet in te voegen artikel in werking treedt dat de exclusieve bevoegdheden van de federale overheid bepaalt. Art. 36 De federale wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. Art. 37 De federale uitvoerende macht, zoals zij door de Grondwet is geregeld, berust bij de Koning. Art. 38
13
Art. 30 Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken. Art. 31 Geen voorafgaand verlof is nodig om vervolgingen in te stellen tegen
110
betrokken gemeente of provincie een volksraadpleging worden gehouden. De in artikel 134 bedoelde regel regelt de nadere uitwerking en de organisatie van de volksraadpleging.
Elke gemeenschap heeft de bevoegdheden welke haar door de Grondwet of door de wetten aangenomen krachtens deze laatste, worden toegekend. Art. 39 De wet draagt aan de gewestelijke organen welke zij opricht en welke samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen de bevoegdheid op om de aangelegenheden te regelen welke zij aanduidt met uitsluiting van die bedoeld in de artikelen 30 en 127 tot 129 en dit binnen het gebied en op de
16
HOOFDSTUK I DE FEDERALE KAMERS Art. 42 De leden van beide Kamers vertegenwoordigen de Natie en niet enkel degenen die hen hebben verkozen. Art. 43 § 1.Voor de bij de Grondwet bepaalde gevallen worden de gekozen leden van elke Kamer in een Nederlandse en een Franse taalgroep ingedeeld op de bij de wet vastgestelde wijze. § 2. De senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1°, 3° en 6°, vormen de Nederlandse taalgroep van de Senaat. De senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 2°, 4° en 7°, vormen de Franse taalgroep van de Senaat. Art. 44 De Kamers komen van rechtswege bijeen ieder jaar, de tweede dinsdag van oktober, behalve wanneer zij reeds voordien door de Koning zijn bijeengeroepen. De Kamers moeten ieder jaar ten minste veertig dagen in zitting blijven. De zitting wordt door de Koning gesloten. De Koning heeft het recht de Kamers in buitengewone zitting bijeen te roepen. Art. 45 De Koning kan de Kamers verdagen. Evenwel mag de verdaging, zonder instemming van de Kamers, de termijn van een maand niet overschrijden, noch gedurende eenzelfde zitting worden herhaald.
15
wijze die zij bepaalt. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. Art. 40 De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken. De arresten en vonnissen worden in naam des Konings ten uitvoer gelegd. Art. 41 De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld. De in artikel 134 bedoelde regel stelt de bevoegdheden, de wer kingsregels en de wijze van verkiezing vast van de binnengemeentelijke territo riale organen die aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen regelen. Die binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners op initia tief van hun gemeenteraad. Hun leden worden rechtstreeks verkozen. Ter uit voering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde me er der heid, regelt het decreet of de in arti kel 134 bedoelde regel de overige voor waarden waaronder en de wijze waarop dergelijke binnengemeentelijke territo riale organen kunnen worden opgericht. Dat decreet en die in artikel 134 be doelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is. Over de aangelegenheden van gemeentelijk of provinciaal belang kan in de
17
Art. 46 De Koning heeft enkel het recht de Kamer van volksvertegenwoordigers te ontbinden wanneer zij, bij volstrekte meerderheid van haar leden : 1° hetzij een motie van vertrouwen in de federale Regering verwerpt en niet binnen een termijn van drie dagen, te rekenen van de dag van de verwerping van de motie, een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning voordraagt; 2° hetzij een motie van wantrouwen tegen de federale Regering
111
aanneemt en niet tegelijk een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning voordraagt. Over moties van vertrouwen en wantrouwen kan slechts gestemd worden na verloop van achtenveertig uur, volgend op de indiening van de motie. Bovendien kan de Koning bij ontslag van de federale Regering de Kamer van volksvertegenwoordigers ontbinden, nadat deze daarmee bij volstrekte meerderheid van haar leden heeft ingestemd. De ontbinding van de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft de ontbinding van de Senaat tot gevolg. Het ontbindingsbesluit bevat oproeping van de kiezers binnen veertig dagen en bijeenroeping van de Kamers binnen twee maanden. Art. 47 De vergaderingen van de Kamers zijn openbaar. Elke Kamer vergadert evenwel met gesloten deuren, op verzoek van haar voorzitter of van tien leden. Zij beslist daarna, bij volstrekte meerderheid, of de vergadering in het openbaar zal worden hervat ter behandeling van hetzelfde onderwerp. Art. 48 Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar leden en beslecht de geschillen die hieromtrent rijzen. Art. 49 Men kan niet tegelijk lid van beide Kamers zijn.
weder in functie dan krachtens een nieuwe verkiezing. Art. 52 Bij iedere zitting benoemt elke Kamer haar voorzitter, haar ondervoorzitters en stelt haar bureau samen. Art. 53 Elk besluit wordt bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen, behoudens hetgeen door de reglementen der Kamers zal worden bepaald met betrekking tot verkiezingen en voordrachten. Bij staking van stemmen is het behandelde voorstel verworpen. Geen van beide Kamers kan een besluit nemen indien niet de meerderheid van haar leden aanwezig is. Art. 54 Behoudens voor de begrotingen alsook voor de wetten waarvoor een bijzondere meerderheid is vereist, kan een met redenen omklede motie, ondertekend door ten minste drie vierden van de leden van een der taalgroepen en ter tafel gelegd na de indiening van het verslag en vóór de eindstemming in openbare vergadering, verklaren dat de bepalingen die zij aanwijst in een ontwerp of voorstel van wet de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang kunnen brengen. 19
In dat geval wordt de parlementaire procedure opgeschort en de motie verwezen naar de Ministerraad, die binnen dertig dagen daarover zijn gemotiveerd advies geeft en de betrokken Kamer uitnodigt zich uit te spreken hetzij over dit advies, hetzij over het eventueel geamendeerde ontwerp of voorstel. Deze procedure kan slechts eenmaal worden toegepast door de leden van een taalgroep betreffende eenzelfde ontwerp of voorstel van wet. Art. 55 De stemmingen geschieden bij zitten en opstaan of bij naamafroeping; over de wetten in hun geheel wordt altijd bij naamafroeping gestemd. Verkiezingen en voordrachten van kandidaten geschieden bij geheime stemming. Art. 56 Elke Kamer heeft het recht van onderzoek. Art. 57
18
Art. 50 Een lid van een van beide Kamers dat door de Koning tot minister wordt benoemd en de benoeming aanneemt, houdt op zitting te hebben en neemt zijn mandaat weer op wanneer de Koning een einde heeft gemaakt aan zijn ambt van minister. De wet stelt de nadere regelen van zijn vervanging in de betrokken Kamer vast. Art. 51 Een lid van een van beide Kamers dat door de federale Regering wordt benoemd tot een ander bezoldigd ambt dan dat van minister en de benoeming aanneemt, houdt onmiddellijk op zitting te hebben en treedt niet
112
een hof of een rechtbank wordt tijdens de zitting geschorst indien de Kamer waar van het lid deel uitmaakt, het vordert. Art. 60 Elke Kamer bepaalt, in haar reglement, de wijze waarop zij haar bevoegdheden uitoefent.
Het is verboden in persoon aan de Kamers verzoekschriften aan te bieden. Elke Kamer heeft het recht de bij haar ingediende verzoekschriften naar de ministers te verwijzen. De ministers zijn verplicht omtrent de inhoud uitleg te verstrekken, zo dikwijls als de Kamer het eist. Art. 58 Geen lid van een van beide Kamers kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem, in de uitoefening van zijn functie uitgebracht. Art. 59 Behalve bij ontdekking op he terdaad kan geen lid van een van beide Kamers, tij dens de zitting en in straf za ken, worden verwezen naar of recht streeks gedag20 vaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt. Behalve bij ontdekking op heterdaad kun nen de dwangmaatregelen waarvoor het optreden van een rechter is vereist, ten opzichte van een lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in straf za ken, alleen worden bevolen door de eer ste voorzitter van het hof van beroep op verzoek van de bevoegde rechter. Deze beslissing wordt aan de voorzitter van de betrokken Kamer meegedeeld. Huiszoeking of inbeslagneming krachtens het voorgaande lid kan alleen geschieden in aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of van een door hem aan gewezen lid. De vervolging in strafzaken van een lid van een van beide Kamers kan, tijdens de zitting, enkel worden ingesteld door de ambtenaren van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren. In elke stand van het onderzoek kan het betrokken lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, aan de Kamer waarvan hij deel uitmaakt de schorsing van de vervolging vragen. Deze Kamer dient hiertoe met een meer derheid van twee derden van de uitge brachte stemmen te beslissen. De hechtenis van een lid van een van beide Kamers of zijn vervolging voor
AFDELING I DE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS Art. 61 De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de burgers die volle achttien jaar oud zijn en die niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting bij de wet bepaald. Ieder kiezer heeft recht op slechts één stem. 21
Art. 62 De samenstelling van de kiescolleges wordt door de wet geregeld. De verkiezingen geschieden volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld. De stemming is verplicht en geheim. Zij heeft plaats in de gemeente, behoudens de bij de wet te stellen uitzonderingen. Art. 63 § 1. De Kamer van volksvertegenwoordigers telt honderdvijftig leden. § 2. Elke kieskring telt zoveel keren een zetel als de federale deler in het cijfer van de bevolking van de kieskring begrepen is. De federale deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van het Rijk te delen door honderdvijftig. De overblijvende zetels worden toegewezen aan de kieskringen met het grootste nog niet vertegenwoordigde bevolkingsoverschot. § 3. De indeling van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers over de kieskringen wordt door de Koning bepaald in verhouding tot de bevolking. Het cijfer van de bevolking van elke kieskring wordt om de tien jaar vastgesteld door een volkstelling of door enig ander middel, bepaald door de wet. De Koning maakt binnen een termijn van zes maanden de uitslagen bekend. Binnen een termijn van drie maanden na die bekendmaking bepaalt de Koning
113
2° vijftien senatoren, overeenkomstig artikel 61 gekozen door het Franse kiescollege; 3° tien senatoren, aangewezen door en uit de het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaams Parlement genoemd; 4° tien senatoren, aangewezen door en uit het Parlement van de Franse Gemeenschap; 5° een senator, aangewezen door en uit de het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap; 6° zes senatoren, aangewezen door de senatoren bedoeld in 1° en 3°; 7° vier senatoren, aangewezen door de senatoren bedoeld in 2° en 4°.
het aantal zetels dat aan iedere kieskring toekomt. De nieuwe indeling wordt toegepast vanaf de eerstvolgende algemene verkiezingen. § 4. De wet bepaalt de kieskringen; zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan men moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede het verloop van de kiesverrichtingen. Art. 64 Om verkiesbaar te zijn moet men : 1° Belg zijn; 2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten; 3° de volle leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt; 4° zijn woonplaats hebben in België. Geen andere voorwaarde tot verkiesbaarheid kan worden vereist.
23
Bij de algehele vernieuwing van hun Parlement die niet samenvalt met de vernieuwing van de Senaat, behouden de senatoren bedoeld in het eerste lid, 3° tot 5°, die geen zitting meer hebben in hun Parlement, het mandaat van senator tot de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van hun Parlement. § 2. Ten minste een van de senatoren bedoeld in § 1, 1°, 3° en 6°, heeft op de dag van zijn verkiezing zijn woonplaats in het tweetalige gebied BrusselHoofdstad. Ten minste zes van de senatoren bedoeld in § 1, 2°, 4° en 7°, hebben op de dag van hun verkiezing hun woonplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Indien niet ten minste vier van de senatoren bedoeld in § 1, 2°, op de dag van hun verkiezing hun woonplaats hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, moeten ten minste twee van de senatoren bedoeld in § 1, 4°, op de dag van hun verkiezing hun woonplaats hebben in het tweetalige gebied BrusselHoofdstad. Art. 68 § 1. Het totaal aantal senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1°, 2° , 3°, 4°, 6° en 7°, wordt in elke taalgroep, op grond van het stemcijfer van de lijsten behaald bij de verkiezing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, verdeeld volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld. Voor de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 3° en
22
Art. 65 De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden gekozen voor vier jaar. De Kamer wordt om de vier jaar vernieuwd. Art. 66 Ieder lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers geniet een jaarlijkse vergoeding van twaalfduizend frank. Binnen de grenzen van de Staat hebben de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers vrij verkeer op alle verkeerswegen door de openbare overheden geëxploiteerd of in concessie gegeven. Aan de Voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers kan een jaarlijkse vergoeding worden toegekend, aan te rekenen op de dotatie bestemd voor de dekking der uitgaven van deze vergadering. De Kamer bepaalt het bedrag dat van de vergoeding mag worden ingehouden als bijdrage in de lijfrente- of pensioenkassen waarvan zij de oprichting wenselijk acht.
AFDELING II DE SENAAT Art. 67 § 1. Onverminderd artikel 72, telt de Senaat eenenzeventig senatoren, van wie : 1° vijfentwintig senatoren, overeenkomstig artikel 61 gekozen door het Nederlandse kiescollege;
114
4° zijn woonplaats hebben in België. Art. 70 De senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, worden gekozen voor vier jaar. De senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, worden aangewezen voor vier jaar. De Senaat wordt om de vier jaar geheel vernieuwd. De verkiezing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, vindt op dezelfde dag plaats als de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers. Art. 71 De Senatoren genieten geen wedde. Zij hebben evenwel recht op vergoeding van hun onkosten; die vergoeding is vastgesteld op vierduizend frank per jaar. Binnen de grenzen van de Staat hebben de senatoren vrij verkeer op alle verkeerswegen door de openbare overheden geëxploiteerd of in concessie gegeven.
4°, komen alleen de lijsten in aanmerking waarop ten minste een senator bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2° gekozen is en voor zover voldoende op deze lijsten gekozen leden zitting hebben in, naar gelang van het geval, het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap of het Parlement van de Franse Gemeenschap. Voor de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, komen alleen de lijsten in aanmerking waarop ten minste een senator bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, gekozen is. § 2. Voor de verkiezing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, is de stemming verplicht en geheim. Zij heeft plaats in de gemeente, behoudens de bij de wet te stellen uitzonderingen. § 3. Voor de verkiezing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, bepaalt de wet de kieskringen en de samenstelling van de kiescolleges; zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan men moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede het verloop van de kiesverrichtingen.
25
Art. 72 De kinderen van de Koning of, indien er geen zijn, de Belgische nakomelingen van de tot regeren gerechtigde tak van het koninklijk stamhuis zijn van rechtswege senator op de leeftijd van achttien jaar. Zij zijn eerst stemgerechtigd op de leeftijd van eenentwintig jaar. Zij worden niet meegerekend bij het bepalen van het aanwezigheidsquorum. Art. 73 Elke vergadering van de Senaat die mocht worden gehouden buiten de zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers, is van rechtswege nietig.
24
De wet regelt de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 3° tot 5°, met uitzondering van de nadere regelen die overeenkomstig een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, door de Gemeenschapsparlementen, elk voor zich, bij decreet worden vastgesteld. Dat decreet moet worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is. De senator bedoeld in artikel 67, § 1, 5°, wordt aangewezen door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. De wet regelt de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°. Art. 69 Om tot Senator gekozen of aangewezen te kunnen worden moet men : 1° Belg zijn; 2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten; 3° de volle leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt;
HOOFDSTUK II DE FEDERALE WETGEVENDE MACHT Art. 74 In afwijking van artikel 36 wordt de federale wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers voor : 1° het verlenen van naturalisaties; 2° de wetten betreffende de burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de ministers van de Koning; 3° de begrotingen en de rekeningen van de Staat, onverminderd
115
naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren; 8° de wetten op de Raad van State; 9° de organisatie van de hoven en rechtbanken; 10° de wetten tot goedkeuring van samenwerkingsakkoorden tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten. Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, kan andere wetten aanduiden waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.
artikel 174, eerste lid, tweede zin; 4° de vaststelling van het legercontingent. Art. 75 Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht. Behalve voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 worden de wetsontwerpen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat. 26
De wetsontwerpen houdende instemming met verdragen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, worden ingediend in de Senaat en vervolgens overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. Art. 76 Een wetsontwerp kan door een Kamer eerst worden aangenomen nadat daarover artikelsgewijs is gestemd. De Kamers hebben het recht de artikelen en de voorgestelde amendementen te wijzigen en te splitsen. Art. 77 De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor : 1° de verklaring tot herziening van de Grondwet en de herziening van de Grondwet; 2° de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld; 3° de wetten bedoeld in de artikelen 5, 39, 43, 50, 68, 71, 77, 82, 115, 117, 118, 121, 123, 127 tot 131, 135 tot 137, 140 tot 143, 145, 146, 163, 165, 166, 167, § 1, derde lid, § 4 en § 5, 169, 170, § 2, tweede lid, § 3, tweede en derde lid, § 4, tweede lid, en 175 tot 177, evenals de wetten ter uitvoering van de voormelde wetten en artikelen; 4° de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, evenals de wetten ter uitvoering hiervan; 5° de wetten bedoeld in artikel 34; 6° de wetten houdende instemming met verdragen; 7° de wetten aangenomen overeenkomstig artikel 169 om de
27
Art. 78 In de andere aangelegenheden dan die bedoeld in de artikelen 74 en 77, wordt het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen, overgezonden aan de Senaat. Op verzoek van ten minste vijftien van zijn leden onderzoekt de Senaat het wetsontwerp. Dat verzoek wordt geformuleerd binnen vijftien dagen na de ontvangst van het ontwerp. De Senaat kan, binnen een termijn die zestig dagen niet te boven mag gaan : — beslissen dat er geen reden is om het wetsontwerp te amenderen; — het ontwerp na amendering aannemen. Indien de Senaat zich niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgesproken of indien hij de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om het wetsontwerp niet te amenderen, zendt de Kamer van volksvertegenwoordigers het ontwerp over aan de Koning. Indien het ontwerp is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een defi nitieve beslissing neemt door alle of sommige van de door de Senaat aangenomen amendementen hetzij aan te nemen, hetzij te verwerpen. Art. 79 Indien de Kamer van volksvertegenwoordigers tijdens de in artikel 78, laatste lid, bedoelde behandeling een nieuw amendement aanneemt, wordt het
116
Indien de Kamer het wetsontwerp amendeert, wordt het teruggezonden naar de Senaat, die erover beraadslaagt volgens de regelen bepaald in artikel 79. Bij toepassing van artikel 79, derde lid, neemt de Kamer binnen vijftien dagen een defi nitieve beslissing. Beslist de Kamer niet binnen de in het tweede en het vierde lid voorgeschreven termijnen, dan komt de in artikel 82 bedoelde parlementaire overlegcommissie binnen vijftien dagen bijeen, die de termijn bepaalt waarbinnen de Kamer uitspraak moet doen. Wordt in de commissie geen overeenstemming bereikt, dan moet de Kamer binnen zestig dagen uitspraak doen. Art. 82 Een parlementaire overlegcommissie, paritair samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, regelt de bevoegdheidsconfl icten tussen de twee Kamers en kan, in onderlinge overeenstemming, te allen tijde de in de artikelen 78 tot 81 voorgeschreven termijnen van onderzoek verlengen. Is er geen meerderheid in de twee samenstellende delen van de commissie, dan beslist deze bij meerderheid van twee derden van haar leden.
wetsontwerp teruggezonden naar de Senaat, die zich over het geamendeerde ontwerp uitspreekt. De Senaat kan, binnen een termijn die vijftien dagen niet te boven mag gaan : — beslissen dat hij instemt met het door de Kamer van volksvertegenwoordigers geamendeerde ontwerp; — het ontwerp na een nieuwe amendering aannemen. Indien de Senaat zich niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgesproken of indien hij de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om in te stemmen met het door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurde ontwerp, zendt de Kamer het ontwerp over aan de Koning. Indien het ontwerp opnieuw is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een defi nitieve beslissing neemt door het wetsontwerp hetzij aan te nemen, hetzij te amenderen. 28
Art. 80 Indien de federale regering bij de indiening van een in artikel 78 bedoeld wetsontwerp de spoedbehandeling vraagt, bepaalt de in artikel 82 bedoelde parlementaire overlegcommissie de termijnen waarbinnen de Senaat zich moet uitspreken. Wordt in de commissie geen overeenstemming bereikt, dan wordt de termijn waarbinnen de Senaat zijn evocatierecht kan uitoefenen, verminderd tot zeven dagen en de termijn van behandeling bedoeld in artikel 78, derde lid, tot dertig dagen. Art. 81 Indien de Senaat in de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 een wetsvoorstel aanneemt op grond van zijn recht van initiatief, wordt het wetsontwerp overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. Binnen een termijn die zestig dagen niet te boven mag gaan, neemt de Kamer een defi nitieve beslissing door het wetsontwerp hetzij te verwerpen, hetzij aan te nemen.
29
Een wet bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsmede de berekeningswijze van de in de artikelen 78 tot 81 gestelde termijnen. Art. 83 Elk wetsvoorstel en elk wetsontwerp vermeldt of het een aangelegenheid regelt bedoeld in artikel 74, in artikel 77 of in artikel 78. Art. 84 Alleen de wet kan een authentieke uitlegging van de wetten geven.
HOOFDSTUK III DE KONING EN DE FEDERALE REGERING
AFDELING I DE KONING Art. 85 De grondwettelijke macht van de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in de rechte lijn, van
117
Te rekenen van het overlijden van de Koning en tot de eedafl egging van zijn troonopvolger of van de Regent, wordt de grondwettelijke macht van de Koning in naam van het Belgische volk uitgeoefend door de in raad verenigde ministers en onder hun verantwoordelijkheid.
Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg en volgens eerstgeboorterecht. De in het eerste lid bedoelde nakomeling die huwt zonder toestemming van de Koning of van hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, verliest zijn recht op de kroon. Hij kan echter in zijn recht worden hersteld door de Koning of door hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, doch alleen met instemming van beide Kamers.
31
Art. 91 De Koning is meerderjarig op de volle leeftijd van achttien jaar. De Koning neemt eerst bezit van de troon nadat hij, in een vergadering der verenigde Kamers, de volgende eed plechtig heeft afgelegd : “ Ik zweer dat ik de Grondwet en de wetten van het Belgische volk zal naleven, ‘s Lands onafhankelijkheid handhaven en het grondgebied ongeschonden bewaren. ”. Art. 92 Indien, bij overlijden van de Koning, zijn opvolger minderjarig is, komen beide Kamers in verenigde vergadering bijeen, ten einde in het regentschap en in de voogdij te voorzien. Art. 93 Indien de Koning in de onmogelijkheid verkeert te regeren, roepen de ministers, na deze onmogelijkheid te hebben laten vaststellen, de Kamers dadelijk bijeen. Door de verenigde Kamers wordt in de voogdij en in het regentschap voorzien. Art. 94 Het regentschap mag slechts aan één persoon worden opgedragen. De Regent treedt eerst in functie nadat hij de bij artikel 91 voorgeschreven eed heeft afgelegd. Art. 95 Ingeval de troon onbezet is, voorzien de Kamers, samen beraadslagend, voorlopig in het regentschap totdat de geheel vernieuwde Kamers bijeenkomen; deze bijeenkomst heeft plaats uiterlijk binnen twee maanden. De nieuwe Kamers, samen beraadslagend, voorzien voorgoed in het bezetten van de troon.
30
Art. 86 Bij gebreke van nakomelingschap van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg, kan de Koning zijn opvolger benoemen, mits de Kamers daarmee instemmen op de wijze als in artikel 87 is voorgeschreven. Indien geen opvolger op deze wijze is benoemd, is de troon onbezet. Art. 87 De Koning kan niet tegelijk hoofd van een andere Staat zijn zonder instemming van beide Kamers. Geen van beide Kamers kan hierover beraadslagen, wanneer niet ten minste twee derden van haar leden aanwezig zijn, en het besluit is alleen dan aangenomen, indien het ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen heeft verkregen. Art. 88 De persoon des Konings is onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk. Art. 89 De civiele lijst wordt door de wet vastgesteld voor de duur van de regering van elke Koning. Art. 90 Bij overlijden van de Koning komen de Kamers zonder bijeenroeping samen, uiterlijk de tiende dag na die van het overlijden. Indien de Kamers tevoren ontbonden zijn en het ontbindingsbesluit bijeenroeping bevat tegen een later tijdstip dan de tiende dag, treden de oude Kamers opnieuw in functie totdat de Kamers die hun plaats moeten innemen, bijeenkomen.
32
AFDELING II DE FEDERALE REGERING Art. 96 De Koning benoemt en ontslaat zijn ministers.
118
De federale Regering biedt haar ontslag aan de Koning aan wanneer de Kamer van volksvertegenwoordigers, bij volstrekte meerderheid van haar leden, een motie van wantrouwen aanneemt die een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning voordraagt, of een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning voordraagt binnen drie dagen na het verwerpen van een motie van vertrouwen. De Koning benoemt de voorgedragen opvolger tot Eerste Minister, die in functie treedt op het ogenblik van de eedafl egging van de nieuwe federale Regering. Art. 97 Alleen Belgen kunnen minister zijn. Art. 98 Geen lid van de koninklijke familie kan minister zijn. Art. 99 De Ministerraad telt ten hoogste vijftien leden. De Eerste Minister eventueel uitgezonderd, telt de Ministerraad evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers. Art. 100 De ministers hebben zitting in elke Kamer en het woord moet hun worden verleend wanneer zij het vragen. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan de aanwezigheid van de ministers vorderen. De Senaat kan hun aanwezigheid vorderen voor de bespreking van een wetsontwerp of wetsvoorstel bedoeld in artikel 77, of van een wetsontwerp bedoeld in artikel 78, of voor de uitoefening van zijn recht
Ministers worden voor misdrijven die zij in de uitoefe ning van hun ambt mochten hebben gepleegd, uitsluitend berecht door het hof van beroep. Hetzelfde geldt voor misdrijven die ministers buiten de uitoefening van hun ambt mochten hebben gepleegd en waar voor zij worden berecht tijdens hun ambtstermijn. De artikelen 59 en 120 zijn in voorkomend geval niet van toepassing. De wet bepaalt op welke wijze tegen hen in rechte wordt opgetreden, zowel bij de vervolging als bij de berechting. De wet wijst het bevoegde hof van beroep aan, dat in algemene vergadering zitting houdt, en bepaalt de samenstelling ervan. Tegen de arresten van het hof van beroep is beroep mogelijk bij het Hof van Cassatie, in verenigde kamers, dat niet in de beoordeling van de zaken zelf treedt. De vervolging in strafzaken van een minister kan enkel worden ingesteld en geleid door het openbaar ministerie bij het bevoegde hof van beroep. Voor elke vordering tot regeling van de rechtspleging, voor elke rechtstreekse dagvaarding voor het hof van beroep en, behalve bij ontdekking op heterdaad, voor elke aanhouding, is het verlof van de Kamer van volksvertegenwoordigers vereist. De wet bepaalt de procedure die moet worden gevolgd indien de artikelen 103 en 125 beide van toepassing zijn. 34
Aan een overeenkomstig het eerste lid veroordeeld minister kan geen genade worden verleend dan op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers. De wet bepaalt in welke gevallen en volgens welke regels de bena deelde partijen een burgerlijke rechtsvordering kunnen instellen. Overgangsbepaling Dit artikel is niet van toepassing op de feiten waarvoor daden van opsporing werden verricht en op vervolgingen ingesteld vóór de inwer kingtreding van de wet tot uitvoering ervan. Hiervoor geldt de volgende regeling : de Kamer van volksvertegen woordigers heeft het recht ministers in beschuldiging te stellen en hen te brengen voor
33
van onderzoek bedoeld in artikel 56. Voor de andere aangelegenheden kan hij hun aanwezigheid vragen. Art. 101 De ministers zijn verantwoordelijk tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers. Geen minister kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening in de uitoefening van zijn ambt uitgebracht. Art. 102 In geen geval kan een mondeling of schriftelijk bevel van de Koning een minister van zijn verantwoordelijkheid ontheffen. Art. 103
119
Art. 110 De Koning heeft het recht de door de rechters uitgesproken straffen kwijt te schelden of te verminderen, behoudens hetgeen ten aanzien van de ministers en van de leden van de Gemeenschapsen Gewestregeringen is bepaald. Art. 111 De Koning kan aan een door het Hof van Cassatie veroordeeld minister of lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering geen genade verlenen dan op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers of het betrokken Parlement.
het Hof van Cassatie. Dit alleen is bevoegd om hen te berechten, in verenigde kamers, in de gevallen en met toepas sing van de straffen die in de strafwetten zijn bepaald. De wet van 17 december 1996 houdende tijdelijke en gedeeltelijke uitvoering van artikel 103 van de Grondwet blijft terzake gelden. Art. 104 De Koning benoemt en ontslaat de federale staatssecretarissen. Zij zijn lid van de federale Regering. Zij maken geen deel uit van de Ministerraad. Zij worden toegevoegd aan een minister. De Koning bepaalt hun bevoegdheid en de perken waarbinnen zij het recht van medeondertekening kunnen krijgen. De grondwettelijke bepalingen betreffende de ministers zijn op de federale staatssecretarissen mede van toepassing, met uitzondering van de artikelen 90, tweede lid, 93 en 99.
36
Art. 112 De Koning heeft het recht munt te slaan, ter uitvoering van de wet. Art. 113 De Koning heeft het recht adeldom te verlenen, zonder ooit enig voorrecht daaraan te mogen verbinden. Art. 114 De Koning verleent de militaire orden, met inachtneming van wat de wet daaromtrent voorschrijft.
AFDELING III DE BEVOEGDHEDEN Art. 105 De Koning heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen.
HOOFDSTUK IV DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN
AFDELING I DE ORGANEN ONDERAFDELING I DE GEMEENSCHAPSGEWESTPARLEMENTEN
35
Art. 106 Geen akte van de Koning kan gevolg hebben, wanneer zij niet medeondertekend is door een minister, die daardoor alleen reeds, ervoor verantwoordelijk wordt. Art. 107 De Koning verleent de graden in het leger. Hij benoemt de ambtenaren bij het algemeen bestuur en bij de buitenlandse betrekkingen, behoudens de door de wetten gestelde uitzonderingen. Andere ambtenaren benoemt hij alleen krachtens een uitdrukkelijke wetsbepaling. Art. 108 De Koning maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen. Art. 109 De Koning bekrachtigt de wetten en kondigt ze af.
EN
Art. 115 § 1. Er is een Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaams Parlement genoemd, en een Parlement van de Franse Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking worden bepaald door de wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. Er is een Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking door de wet worden bepaald. § 2. Onverminderd artikel 137, omvatten de gewestelijke organen bedoeld in artikel 39, voor elk gewest, een Parlement. 37
Art. 116 § 1. De Gemeenschapsen Gewestparlementen zijn samengesteld uit verkozen mandatarissen.
120
Binnen de grenzen van de Staat hebben de leden van de Parlementen van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde gemeenschappen en gewesten vrij verkeer op alle verkeerswegen door de openbare overheden geëxploiteerd of in concessie gegeven. Art. 119 Een lid van een Gemeenschaps- of Gewestparlement kan niet tegelijk lid zijn van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het kan evenmin tegelijk senator zijn als bedoeld in artikel 67, § 1, 1°, 2°, 6° en 7°. Art. 120 Ieder lid van een Gemeenschaps- of Gewestparlement geniet de onschendbaarheid bepaald in de artikelen 58 en 59.
§ 2. Elk Gemeenschapsparlement is samengesteld uit leden rechtstreeks gekozen tot lid van het betrokken Gemeenschapsparlement of tot lid van een Gewestparlement. Behoudens in geval van toepassing van artikel 137, is elk Gewestparlement samengesteld uit leden rechtstreeks gekozen tot lid van het betrokken Gewestparlement of tot lid van een Gemeenschapsparlement. Art. 117 De leden van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden gekozen voor vijf jaar. De Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden om de vijf jaar geheel vernieuwd. Tenzij een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, er anders over beschikt, vinden de verkiezingen voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen plaats op dezelfde dag welke samenvalt met die van de verkiezingen voor het Europese Parlement. Art. 118 § 1. De wet regelt de in artikel 116, § 2, bedoelde verkiezingen, evenals de samenstelling en de werking van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen. Behoudens voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, wordt deze wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. § 2. Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, duidt de aangelegenheden aan betreffende de verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest, welke door de Parlementen, elk voor zich, bij decreet of bij een in artikel 134 bedoelde regel worden geregeld, naar gelang van het geval. Dat decreet en deze in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.
ONDERAFDELING II DE GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN Art. 121 § 1. Er is een Regering van de Vlaamse Gemeenschap en een Regering van de Franse Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking worden bepaald door de wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. Er is een Regering van de Duitstalige Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking door de wet worden bepaald. § 2.Onverminderd artikel 137, omvatten de gewestelijke organen bedoeld in artikel 39, voor elk gewest, een Regering. Art. 122 De leden van elke Gemeenschaps- of Gewestregering worden gekozen door hun Parlement. 39
Art. 123 § 1. De wet regelt de samenstelling en de werking van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen. Behoudens voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, wordt deze wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. § 2. Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, duidt de aangelegenheden aan betreffende de samenstelling en de werking van
38
Art. 118bis
121
de Regering van de Vlaamse Gemeenschap, de Regering van de Franse Gemeenschap en de Regering van het Waalse Gewest, welke door hun Parlementen, elk voor zich, bij decreet of bij een in artikel 134 bedoelde regel worden geregeld, naar gelang van het geval. Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is. Art. 124 Geen lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem in de uitoefening van zijn ambt uitgebracht. Art. 125 De leden van een Gemeenschaps- of Gewestregering worden voor misdrijven die zij in de uitoefe ning van hun ambt mochten hebben gepleegd, uitsluitend berecht door het hof van beroep. Hetzelfde geldt voor misdrijven die de leden van een Gemeenschaps- of Gewestre ge ring buiten de uitoefening van hun ambt mochten hebben gepleegd en waar voor zij worden berecht tijdens hun ambtstermijn. De artikelen 120 en 59 zijn in voorkomend geval niet van toepassing. De wet bepaalt op welke wijze tegen hen in rechte wordt opgetreden, zowel bij de vervolging als bij de berechting. De wet wijst het bevoegde hof van beroep aan, dat in algemene vergadering zitting houdt, en bepaalt de samenstelling ervan. Tegen de arresten van het hof van beroep is beroep mogelijk bij het Hof van Cassatie, in verenigde kamers, dat niet in de beoordeling van de zaken zelf treedt. De vervolging in strafzaken van een lid van een Gemeenschapsof Gewestregering kan enkel worden ingesteld en geleid door het openbaar ministerie bij het bevoegde hof van beroep.
voor elke aanhouding, is het verlof van het Gemeenschaps- of Gewestparlement, elk voor zich, vereist. De wet bepaalt de procedure die moet worden gevolgd indien de artikelen 103 en 125 beide van toepassing zijn, evenals in geval van dubbele toepassing van artikel 125. Aan een overeenkomstig het eerste lid veroordeeld lid van een Gemeenschapsof Gewestregering kan geen genade worden verleend dan op verzoek van het betrokken Gemeenschaps- of Gewestparlement. De wet bepaalt in welke gevallen en volgens welke regels de bena deelde partijen een burgerlijke rechtsvordering kunnen instellen. De wetten bedoeld in dit artikel moeten worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. Overgangsbepaling Dit artikel is niet van toepassing op de feiten waarvoor daden van opsporing werden verricht en op vervolgingen ingesteld vóór de inwer kingtreding van de wet tot uitvoering ervan. Hiervoor geldt de volgende regeling : de Gemeenschapsen de Gewestparlementen hebben het recht de leden van hun regering in beschuldi ging te stellen en hen te brengen voor het Hof van Cassa tie. Dit alleen is bevoegd om hen te berechten, in verenigde kamers, in de gevallen en met toepas sing van de straffen die in de strafwetten zijn bepaald. De bijzondere wet van 28 februari 1997 houdende tijdelijke en gedeelte lijke uitvoering van artikel 125 van de Grondwet blijft terzake gelden. Art. 126 De grondwettelijke bepalingen betreffende de leden van de Gemeenschapsen Gewestregeringen, alsmede de uitvoeringswetten bedoeld in artikel 125, laatste lid, zijn mede van toepassing op de gewestelijke staatssecretarissen. 41
AFDELING II DE BEVOEGDHEDEN ONDERAFDELING I DE GEMEENSCHAPSBEVOEGDHEDEN
40
Voor elke vordering tot regeling van de rechtspleging, voor elke rechtstreekse dagvaarding voor het hof van beroep en, behalve bij ontdekking op heterdaad,
Art. 127 § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet :
122
1° de culturele aangelegenheden; 2° het onderwijs, met uitsluiting van : a) de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht; b) de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma’s; c) de pensioenregeling; 3° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden, de in 3° vermelde vormen van samenwerking, alsook de nadere regelen voor het in 3° vermelde sluiten van verdragen vast. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. Art. 128 § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet, de persoonsgebonden aangelegenheden, alsook, voor deze aangelegenheden, de samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt deze persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. Art. 129 §1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, bij uitsluiting van de federale wetgever, elk voor zich, bij decreet, het gebruik van de talen voor : 1° de bestuurszaken; 2° het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen; 3° de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel, alsmede de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet, respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, uitgezonderd wat betreft : — de gemeenten of groepen van gemeenten palend aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik van een andere taal dan die van het gebied waarin zij gelegen zijn, voorschrijft of toelaat. Voor deze gemeenten kan in de bepalingen betreffende het gebruik van de talen voor de aangelegenheden bedoeld in § 1 geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid; — de diensten waarvan de werkkring verder reikt dan het taalgebied waarin zij gevestigd zijn; — de door de wet aangewezen federale en internationale instellingen waarvan de werking gemeen is aan meer dan één gemeenschap. 43
Art. 130 § 1. Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap regelt bij decreet : 1° de culturele aangelegenheden; 2° de persoonsgebonden aangelegenheden; 3° het onderwijs, binnen de grenzen bepaald in artikel 127, § 1, eerste lid, 2°; 4° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsmede de internationale samenwerking, daarin begrepen het sluiten van verdragen, voor de in 1°, 2° en 3° bedoelde aangelegenheden.
42
vormen van samenwerking en de nadere regelen voor het sluiten van verdragen. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede, tenzij wanneer een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid er anders over beschikt, ten aanzien van de instellingen gevestigd in het
123
5° het gebruik van de talen voor het onderwijs in de door de overheid opge richte, gesubsidieerde of erkende in stellingen. De wet stelt de in 1° en 2° vermelde culturele en persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de in 4° vermelde vormen van samenwerking en de wijze waarop de verdragen worden gesloten. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet in het Duitse taalgebied. Art. 131 De wet stelt de regelen vast ter voorkoming van elke discriminatie om ideologische en fi losofi sche redenen. Art. 132 Het recht van initiatief berust bij de Gemeenschapsregering en bij de leden van het Gemeenschapsparlement. Art. 133 Alleen het decreet kan een authentieke uitlegging van de decreten geven.
artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. De Colleges vormen samen het Verenigd College, dat fungeert als overleg- en coördinatieorgaan tussen de beide gemeenschappen. Art. 137 Met het oog op de toepassing van artikel 39 kunnen het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap en het Parlement van de Franse Gemeenschap en hun Regeringen de bevoegdheden uitoefenen van respectievelijk het Vlaamse en het Waalse Gewest, onder de voorwaarden en op de wijze die de wet bepaalt. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. 45
Art. 138 Het Parlement van de Franse Gemeenschap enerzijds en het Parlement van het Waalse Gewest en de Franse taalgroep van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest anderzijds kunnen in onderlinge overeenstemming en elk bij decreet beslissen dat het Parlement van het Waalse Gewest en zijn Regering in het Franse taalgebied en de Franse taalgroep van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en zijn College in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad geheel of gedeeltelijk bevoegdheden van de Franse Gemeenschap uitoefenen. Deze decreten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen in het Parlement van de Franse Gemeenschap en met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen in het Parlement van het Waalse Gewest en in de Franse taalgroep van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement of de betrokken taalgroep aanwezig is. Zij kunnen de fi nanciering van de bevoegdheden die zij aanduiden, regelen, alsook de overdracht van het personeel, de goederen, rechten en verplichtingen die erop betrekking hebben.
44
ONDERAFDELING II DE GEWESTBEVOEGDHEDEN Art. 134 De wetten ter uitvoering van artikel 39 bepalen de rechtskracht van de regelen die de organen, welke zij oprichten, uitvaardigen in de aangelegenheden, welke zij aanduiden. Zij kunnen aan deze organen de bevoegdheid toekennen om decreten met kracht van wet uit te vaardigen op het gebied en op de wijze die zij bepalen.
ONDERAFDELING III BIJZONDERE BEPALINGEN Art. 135 Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid wijst de overheden aan die voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de bevoegdheden uitoefenen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1. Art. 136 Er bestaan taalgroepen in het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, en Colleges, bevoegd voor de gemeenschapsaangelegenheden; hun samenstelling, werking, bevoegdheden en, onverminderd artikel 175, hun fi nanciering worden geregeld door een wet, aangenomen met de in
124
Deze bevoegdheden worden, naar gelang van het geval, uitgeoefend bij wege van decreten, besluiten of verordeningen. Art. 139 Op voorstel van hun respectieve Regeringen kunnen het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest in onderlinge overeenstemming en elk bij decreet beslissen dat het Parlement en de Regering van de Duitstalige Gemeenschap in het Duitse taalgebied geheel of gedeeltelijk bevoegdheden van het Waalse Gewest uitoefenen. Deze bevoegdheden worden, naar gelang van het geval, uitgeoefend bij wege van decreten, besluiten of verordeningen. Art. 140 Het Parlement en de Regering van de Duitstalige Gemeenschap oefenen, bij wege van besluiten en verordeningen, elke andere bevoegdheid uit die de wet hun toekent. Artikel 159 is van toepassing op deze besluiten en verordeningen.
bedoelde regel, van de artikelen van de Grondwet die de wet bepaalt. De zaak kan bij het Hof aanhangig worden gemaakt door iedere bij wet aangewezen overheid, door ieder die doet blijken van een belang of, prejudicieel, door ieder rechtscollege. De wetten bedoeld in het eerste lid, in het tweede lid, 3°, en in het derde lid, worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. 47
AFDELING III DE
VOORKOMING EN DE REGELING VAN DE BELANGENCONFLICTEN
Art. 143 § 1. Met het oog op het vermijden van de belangenconfl icten nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in acht. § 2. De Senaat doet, bij wege van gemotiveerd advies, uitspraak over de belangenconflicten tussen de vergaderingen die wetgevend optreden bij wege van wet, decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, onder de voorwaarden en op de wijze die een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, vaststelt. § 3. Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, stelt de procedure in om de belangenconfl icten tussen de federale Regering, de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie te voorkomen en te regelen. Overgangsbepaling De gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen blijft, wat de voorkoming en de regeling van de belangenconflicten betreft, van toepassing; maar zij kan slechts worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen door de wetten bedoeld in §§ 2 en 3.
46
HOOFDSTUK V HET GRONDWETTELIJK HOF,
DE VOORKOMING
EN DE REGELING VAN CONFLICTEN
AFDELING I DE
VOORKOMING BEVOEGDHEIDSCONFLICTEN
VAN
DE
Art. 141 De wet stelt de procedure in om de confl icten tussen de wet, het decreet en de in artikel 134 bedoelde regelen, alsook tussen de decreten onderling, en tussen de in artikel 134 bedoelde regelen onderling te voorkomen.
AFDELING II HET GRONDWETTELIJK HOF Art. 142 Er bestaat voor geheel België een Grondwettelijk Hof, waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald. Dit Hof doet, bij wege van arrest, uitspraak over : 1° de in artikel 141 bedoelde confl icten; 2° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, van de artikelen 10, 11 en 24; 3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 134
HOOFDSTUK VI DE RECHTERLIJKE MACHT Art. 144 Geschillen over burgerlijke rechten behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken. 48
125
Art. 145 Geschillen over politieke rechten behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Art. 146 Geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een wet. Geen buitengewone rechtbanken of commissies kunnen, onder welke benaming ook, in het leven worden geroepen. Art. 147 Er bestaat voor geheel België een Hof van Cassatie. Dit Hof treedt niet in de beoordeling van de zaken zelf. Art. 148 De terechtzittingen van de rechtbanken zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of de goede zeden; in dat geval wordt zulks door de rechtbank bij vonnis verklaard. Inzake politieke misdrijven en drukpersmisdrijven kan het sluiten der deuren niet dan met algemene stemmen worden uitgesproken. Art. 149 Elk vonnis is met redenen omkleed. Het wordt in openbare terechtzitting uitgesproken. Art. 150 De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.
in § 1. De Hoge Raad voor de Justitie bestaat uit een Nederlandstalig en uit een Franstalig college. Elk college telt evenveel leden en is paritair samengesteld enerzijds uit rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie die rechtstreeks verkozen worden door hun gelijken onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald, en anderzijds uit andere leden benoemd door de Senaat met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen onder de voorwaarden bij de wet bepaald. Binnen elk college is er een benoemingsen aanwijzingscommissie en een advies- en onderzoekscommissie, die elk paritair zijn samengesteld overeenkomstig de bepaling van het vorige lid. De wet bepaalt nader de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie, zijn colleges en hun commissies evenals de voorwaarden waaronder en de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen. § 3. De Hoge Raad voor de Justitie oefent zijn bevoegdheden uit in volgende materies: 1° de voordracht van de kandidaten voor een benoeming tot rechter, zoals bedoeld in § 4, eerste lid, of tot ambtenaar van het openbaar ministerie; 2° de voordracht van de kandidaten voor een aanwijzing in de functies bedoeld in § 5, eerste lid, en in de functies van korpschef bij het openbaar ministerie; 3° de toegang tot het ambt van rechter of van ambtenaar van het openbaar ministerie; 4° de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie; 5° het opstellen van standaardprofi elen voor de aanwijzingen bedoeld in 2°; 6° het geven van adviezen en voorstellen inzake de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde;
49
Art. 151 § 1. De rechters zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun recht sprekende bevoegdheden. Het openbaar ministerie is onafhanke lijk in de individuele opsporing en vervolging onverminderd het recht van de bevoegde minister om de vervolging te bevelen en om de bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, inclusief die van het opsporingsen vervolgingsbeleid, vast te leggen. § 2. Er bestaat voor geheel België een Hoge Raad voor de Justitie. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden respecteert hij de onafhanke lijkheid bedoeld
50
7° het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de interne controlemiddelen; 8° met uitsluiting van enige tuchtrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheid: – het ontvangen en het opvolgen van klachten inzake de werking van de rechterlijke orde; – het instellen van een onderzoek naar de werking van de rechterlijke
126
benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
orde. Onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet, worden de bevoegdheden vermeld onder 1° tot en met 4° toegewezen aan de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie en de bevoegdheden vermeld onder 5° tot en met 8° toegewezen aan de bevoegde advies- en onderzoekscom missie. De wet bepaalt in welke gevallen en op welke wijze de benoe mings- en aanwijzingscommissies enerzijds, en de advies- en onder zoekscommissies anderzijds, hun bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen. Een wet aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt de overige bevoegdheden van deze Raad. § 4. De vrederechters, de rechters in de rechtbanken, de raadsheren in de hoven en in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet. Deze benoeming geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering. In geval van benoeming tot raadsheer in de hoven en in het Hof van Cassatie, geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald. § 5. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de eerste voor zitters van de hoven en de voorzitters van de rechtbanken worden door de Koning in deze functies aangewezen onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald. Deze aanwijzing geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde
51
In geval van aanwijzing tot de functie van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of van eerste voorzitter van de hoven geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald. De voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de kamervoorzitters van de hoven en de ondervoorzitters van de rechtban ken worden door de hoven en de rechtbanken in deze functies aangewezen uit hun leden onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald. Onverminderd de bepalingen van artikel 152, bepaalt de wet de duur van de aanwijzingen in deze functies. § 6. Op de wijze bij de wet bepaald, worden de rechters, de titula rissen van de functies bedoeld in § 5, vierde lid, en de ambtenaren van het openbaar ministerie onderworpen aan een evaluatie. Overgangsbepaling De bepalingen van de §§ 3 tot 6 treden in werking na de installatie van de Hoge Raad voor de Justitie, zoals bedoeld in § 2. Op deze datum worden de eerste voorzitter, de voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters en de kamervoorzitters van de hoven en de voorzitters en de ondervoor zitters van de rechtbanken geacht in deze functies te zijn aangewezen voor de duur en onder de voorwaarden bij de wet bepaald en tegelijk te zijn benoemd in respectievelijk het Hof van Cassatie, het hof van beroep of het arbeidshof en de overeenkomstige rechtbank. Tot dan blijven de hiernavolgende bepalingen van toepassing.
127
1° dat van Brussel, waarvan het rechtsgebied de provincies VlaamsBrabant en Waals-Brabant en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad omvat; 2° dat van Gent, waarvan het rechtsgebied de provincies OostVlaanderen en West-Vlaanderen omvat;
De vrederechters en de rechters in de rechtbanken worden rechtstreeks door de Koning benoemd. De raadsheren in de hoven van beroep en de voorzitters en ondervoor zitters van de rechtbanken van eerste aanleg binnen hun rechtsgebied worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door die hoven, de andere, naar gelang van het geval, door de provincieraden en het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voorgelegd. De raadsheren in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door het Hof van Cassa tie, de andere beurtelings door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat voorgelegd. In beide gevallen mogen de op een lijst voorgedragen kandidaten ook op de andere worden voorgedragen.
53
3° dat van Antwerpen, waarvan het rechtsgebied de provincies Antwerpen en Limburg omvat; 4° dat van Luik, waarvan het rechtsgebied de provincies Luik, Namen en Luxemburg omvat; 5° dat van Bergen, waarvan het rechtsgebied de provincie Henegouwen omvat. Art. 157 Er zijn militaire gerechten wanneer de staat van oorlog bepaald in artikel 167, § 1, tweede lid, is vastgesteld. De organisatie van de militaire gerechten, hun bevoegdheid, de rechten en verplichtingen van de leden van deze gerechten, alsmede de duur van hun ambt worden bij wet geregeld. Er zijn rechtbanken van koophandel in de plaatsen die de wet aanwijst. Zij regelt hun organisatie, hun bevoegdheid, alsmede de wijze van benoeming en de duur van het ambt van hun leden. De wet regelt eveneens de organisatie van de arbeidsgerechten, hun bevoegdheid, de wijze van benoeming en de duur van het ambt van hun leden. Er zijn strafuitvoeringsrechtbanken in de plaatsen die de wet aanwijst. Zij regelt hun organisatie, hun bevoegdheid, alsmede de wijze van benoeming en de duur van het ambt van hun leden. Overgangsbepaling Het eerste lid treedt in werking op de datum van opheffi ng van de wet van 15 juni 1899 houdende titel I en II van het Wetboek van strafrechtspleging voor het leger. Tot dan blijft de hiernavolgende bepaling van toepassing : De organisatie van de militaire rechtbanken, hun bevoegdheid, de rechten en de verplichtingen van de leden van deze rechtbanken, alsmede de duur van hun ambt wordt door bijzondere wetten geregeld.
52
Alle voordrachten worden openbaar gemaakt ten minste vijftien dagen voor de benoeming. De hoven kiezen uit hun leden, hun voorzitters en ondervoorzitters. Art. 152 De rechters worden voor het leven benoemd. Zij worden in ruste gesteld op de bij de wet bepaalde leeftijd en genieten het bij de wet bepaalde pensioen. Geen rechter kan uit zijn ambt worden ontzet of worden geschorst dan door een vonnis. De overplaatsing van een rechter kan niet geschieden dan door een nieuwe benoeming en met zijn toestemming. Art. 153 De Koning benoemt en ontslaat de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken. Art. 154 De wedden van de leden der rechterlijke orde worden door de wet vastgesteld. Art. 155 Geen rechter mag van een regering bezoldigde ambten aanvaarden, tenzij hij die onbezoldigd uitoefent en behoudens de gevallen van onverenigbaarheid bij de wet bepaald. Art. 156 Er zijn in België vijf hoven van beroep :
128
6° het optreden van de toezichthoudende overheid of van de federale wetgevende macht om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad. Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, kan de organisatie en de uitoefening van het administratief toezicht geregeld worden door de Gemeenschaps- of Gewestparlementen. Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de voorwaarden waaronder en de wijze waarop verscheidene provincies of verscheidene gemeenten zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen. Evenwel kan aan verscheidene provincieraden of aan verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te beraadslagen. Art. 163 De bevoegdheden die in het Vlaamse en het Waalse Gewest worden uitgeoefend door verkozen provinciale organen, worden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad uitgeoefend door de Vlaamse en de Franse Gemeenschap en door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, elk voor wat betreft de aangelegenheden die krachtens de artikelen 127 en 128 tot hun bevoegdheid behoren, en door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voor wat de andere aangelegenheden betreft. Evenwel stelt een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, de nadere regelen vast volgens welke het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of elke instelling waarvan het de leden benoemt, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden uitoefent die geen in artikel 39 bedoelde aangelegenheden betreffen. Een wet aangenomen met dezelfde meerderheid stelt de nadere regelen vast voor de toewijzing aan de in artikel 136 bedoelde instellingen van bepaalde of van alle in het eerste lid bedoelde bevoegdheden die in de artikelen 127 en 128 bedoelde aangelegenheden betreffen.
Art. 158 Het Hof van Cassatie doet uitspraak over confl icten van attributie, op de wijze bij de wet geregeld. 54
Art. 159 De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zoverre zij met de wetten overeenstemmen.
HOOFDSTUK VII DE RAAD VAN STATE EN DE ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES Art. 160 Er bestaat voor geheel België een Raad van State, waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald. De wet kan evenwel aan de Koning de macht toekennen de rechtspleging te regelen overeenkomstig de beginselen die zij vaststelt. De Raad van State doet bij wege van arrest uitspraak als administratief rechtscollege en geeft advies in de door de wet bepaalde gevallen. Art. 161 Geen administratief rechtscollege kan worden ingesteld dan krachtens een wet.
HOOFDSTUK VIII DE
PROVINCIALE INSTELLINGEN
EN
GEMEENTELIJKE
Art. 162 De provinciale en gemeentelijke instellingen worden bij de wet geregeld. De wet verzekert de toepassing van de volgende beginselen : 1° de rechtstreekse verkiezing van de leden van de provincieraden en de gemeenteraden; 2° de bevoegdheid van de provincieraden en van de gemeenteraden voor alles wat van provinciaal en van gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald; 55
3° de decentralisatie van bevoegdheden naar de provinciale en gemeentelijke instellingen; 4° de openbaarheid van de vergaderingen der provincieraden en gemeenteraden binnen de bij de wet gestelde grenzen; 5° de openbaarheid van de begrotingen en van de rekeningen;
56
Art. 164
129
Het opmaken van de akten van de burgerlijke stand en het houden van de registers behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de gemeentelijke overheid. Art. 165 § 1. De wet richt agglomeraties en federaties van gemeenten op. Zij bepaalt hun organisatie en hun bevoegdheid en verzekert daarbij de toepassing van de beginselen vermeld in artikel 162. Elke agglomeratie en elke federatie heeft een raad en een uitvoerend college. De voorzitter van het uitvoerend college wordt door de raad uit zijn leden verkozen; zijn verkiezing wordt door de Koning bekrachtigd; de wet bepaalt zijn statuut. De artikelen 159 en 190 zijn toepasselijk op de besluiten en verordeningen van de agglomeraties en van de federaties van gemeenten. De grenzen van de agglomeraties en van de federaties van gemeenten kunnen niet worden veranderd of gecorrigeerd dan krachtens een wet. § 2. De wet richt het orgaan op waarin elke agglomeratie en de dichtstbijgelegen federaties van gemeenten, onder de voorwaarden en op de wijze die zij bepaalt, overleg plegen voor het onderzoek van de gemeenschappelijke problemen met technisch karakter die tot hun respectieve bevoegdheid behoren. § 3. Verscheidene federaties van gemeenten mogen zich met elkaar of met een of meer agglomeraties verstaan of zich verenigen, onder de voorwaarden en op de wijze door de wet te bepalen, om zaken die tot hun bevoegdheid behoren gemeenschappelijk te regelen en te beheren. Het is hun raden niet toegestaan samen te beraadslagen. Art. 166 § 1. Artikel 165 is van toepassing op de agglomeratie waartoe de hoofdstad van het Rijk behoort, behoudens het hierna bepaalde. § 2. De bevoegdheden van de agglomeratie waartoe de hoofdstad van het Rijk behoort, worden, op de wijze bepaald door een wet aangenomen met de
artikel 39 opgerichte organen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. § 3. De organen, bedoeld in artikel 136 : 1° hebben, elk voor hun gemeenschap, dezelfde bevoegdheden als de andere inrichtende machten inzake culturele aangelegenheden, onderwijs en persoonsgebonden aangelegenheden; 2° oefenen, elk voor hun gemeenschap, de bevoegdheden uit die hun worden opgedragen door de Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap; 3° regelen samen de in 1° bedoelde aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.
57
§ 4. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de nadere regelen vast voor het sluiten van de verdragen
TITEL IV DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN Art. 167 § 1. De Koning heeft de leiding van de buitenlandse betrekkingen, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten om de internationale samenwerking te regelen, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden waarvoor zij door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn. De Koning voert het bevel over de krijgsmacht, stelt de staat van oorlog vast alsook het einde van de vijandelijkheden. Hij geeft daarvan kennis aan de Kamers, zodra het belang en de veiligheid van de Staat het toelaten, onder toevoeging van de passende mededelingen. Geen afstand, geen ruil, geen toevoeging van grondgebied kan plaatshebben dan krachtens een wet. § 2. De Koning sluit de verdragen, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de aangelegenheden bedoeld in § 3. Deze verdragen hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van de Kamers hebben verkregen. § 3. De in artikel 121 bedoelde Gemeenschaps- en Gewestregeringen sluiten, ieder wat haar betreft, de verdragen die betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor hun Parlement bevoegd is. Deze verdragen hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van het Parlement hebben verkregen. 58
in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, uitgeoefend door de krachtens
130
bedoeld in § 3 en van de verdragen die niet uitsluitend betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor de gemeenschappen of de gewesten door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn. § 5. De Koning kan de verdragen die voor 18 mei 1993 gesloten werden en betrekking hebben op de in § 3 bedoelde aangelegenheden, opzeggen in overeenstemming met de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen. De Koning zegt deze verdragen op indien de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen hem daarom verzoeken. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid regelt de procedure bij gebreke van overeenstemming tussen de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen. Art. 168 Van bij het begin der onderhandelingen over elke herziening van de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van de verdragen en akten waarbij deze verdragen zijn gewijzigd of aangevuld, worden de Kamers daarover geďnformeerd. Zij krijgen kennis van het verdragsontwerp vóór de ondertekening ervan. Art. 169 Om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren, kunnen de in de artikelen 36 en 37 bedoelde machten, mits de door de wet bepaalde voorwaarden worden nageleefd, tijdelijk in de plaats treden van de in de artikelen 115 en 121 bedoelde organen. Deze wet moet worden aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. § 3. Geen last of belasting kan door de provincie worden ingevoerd dan door een beslissing van haar raad. De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. De wet kan de in het eerste lid bedoelde belastingen geheel of gedeeltelijk afschaffen. § 4. Geen last of belasting kan door de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan door een beslissing van hun raad. De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. Art. 171 Over de belastingen ten behoeve van de Staat, de gemeenschap en het gewest wordt jaarlijks gestemd. De regelen die ze invoeren, zijn slechts voor een jaar van kracht indien zij niet worden vernieuwd. Art. 172 Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet. Art. 173 Behalve voor de provincies, de polders en wateringen en de gevallen uitdrukkelijk uitgezonderd door de wet, het decreet en de regelen bedoeld in artikel 134, kan van de burgers geen retributie worden gevorderd dan alleen als belasting ten behoeve van de Staat, de gemeenschap, het gewest, de agglomeratie, de federatie van gemeenten of de gemeente.
TITEL V
60
Art. 174 Elk jaar wordt door de Kamer van volksvertegenwoordigers de eindrekening vastgesteld en de begroting goedgekeurd. Evenwel stellen elk jaar de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, ieder wat hem betreft, de dotatie voor hun werking vast.
DE FINANCIËN Art. 170 § 1. Geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet. 59
§ 2. Geen belasting ten behoeve van de gemeenschap of het gewest kan worden ingevoerd dan door een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel.
131
Alle staatsontvangsten en -uitgaven moeten op de begroting en in de rekeningen worden gebracht. Art. 175 Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid stelt het fi nancieringsstelsel voor de Vlaamse en de Franse Gemeenschap vast. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, de bestemming van hun ontvangsten bij decreet. Art. 176 Een wet stelt het fi nancieringsstelsel voor de Duitstalige Gemeenschap vast. Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap regelt de bestemming van de ontvangsten bij decreet. Art. 177 Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid stelt het fi nancieringsstelsel vast voor de gewesten. De Gewestparlementen regelen, elk voor zich, de bestemming van hun ontvangsten bij de in artikel 134 bedoelde regelen. Art. 178 Onder de voorwaarden en op de wijze die de wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt, draagt het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bij de in artikel 134 bedoelde regel, fi nanciële middelen over aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en aan de Vlaamse en de Franse Gemeenschapscommissies.
en dat geen overschrijving plaatsheeft. Het Hof oefent tevens algemeen toezicht uit op de verrichtingen met betrekking tot de vaststelling en de invordering van de door de Staat verkregen rechten, met inbegrip van de fi scale ontvangsten. Het stelt de rekeningen der verschillende besturen van de Staat vast en is ermee belast te dien einde alle nodige inlichtingen en bewijsstukken te verzamelen. De algemene staatsrekening wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers onderworpen met de opmerkingen van het Rekenhof. Dit Hof wordt door de wet georganiseerd. Art. 181 § 1.De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken. § 2.De wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken. 62
TITEL VI DE GEWAPENDE MACHT Art. 182 De wet bepaalt op welke wijze het leger wordt aangeworven. Zij regelt eveneens de bevordering, de rechten en de verplichtingen van de militairen. Art. 183 Het legercontingent wordt jaarlijks goedgekeurd. De wet die het vaststelt, is slechts voor een jaar van kracht, indien zij niet wordt vernieuwd. Art. 184 De organisatie en de bevoegdheid van de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden bij de wet geregeld. De essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden bij de wet geregeld. Overgangsbepaling De Koning kan echter de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee
61
Art. 179 Geen pensioen, geen gratifi catie ten laste van de staatskas kan worden toegekend dan krachtens een wet. Art. 180 De leden van het Rekenhof worden door de Kamer van volksvertegenwoordigers benoemd, voor de tijd bij de wet bepaald. Dit Hof is belast met het nazien en het verevenen der rekeningen van het algemeen bestuur en van allen die tegenover de staatskas rekenplichtig zijn. Het waakt ervoor dat geen artikel van de uitgaven der begroting wordt overschreden
132
niveaus, vaststellen en uitvoeren, voor zover het besluit, met betrekking tot die elementen, bekrachtigd wordt bij de wet vóór 30 april 2002. Art. 185 Vreemde troepen mogen niet dan krachtens een wet tot de dienst van de Staat worden toegelaten, het grondgebied bezetten of er doorheen trekken. Art. 186 Militairen kunnen niet van hun graden, ererechten en pensioenen worden ontzet dan op de wijze bij de wet bepaald.
DE HERZIENING VAN DE GRONDWET Art. 195 De federale wetgevende macht heeft het recht te verklaren dat er redenen zijn tot herziening van zodanige grondwettelijke bepaling als zij aanwijst. Na deze verklaring zijn beide Kamers van rechtswege ontbonden. Twee nieuwe Kamers worden overeenkomstig artikel 46 bijeengeroepen. Deze Kamers beslissen, in overeenstemming met de Koning, over de punten die aan herziening zijn onderworpen. In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn; en een verandering is alleen dan aangenomen, indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen. Art. 196 Er mag geen herziening van de Grondwet worden ingezet of voortgezet in oorlogstijd of wanneer de Kamers verhinderd zijn vrij bijeen te komen op het federale grondgebied. Art. 197 Tijdens een regentschap mag in de Grondwet geen verandering worden aangebracht wat betreft de grondwettelijke macht van de Koning en de artikelen 85 tot 88, 91 tot 95, 106 en 197 van de Grondwet.
63
TITEL VII ALGEMENE BEPALINGEN Art. 187 De Grondwet kan noch geheel, noch ten dele worden geschorst. Art. 188 Met ingang van de dag waarop de Grondwet uitvoerbaar wordt, zijn alle daarmee strijdige wetten, decreten, besluiten, reglementen en andere akten opgeheven. Art. 189 De tekst van de Grondwet is in het Nederlands, in het Frans en in het Duits gesteld. Art. 190 Geen wet, geen besluit of verordening van algemeen, provinciaal of gemeentelijk bestuur is verbindend dan na te zijn bekendgemaakt in de vorm bij de wet bepaald. Art. 191 Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Art. 192 Geen eed kan worden opgelegd dan krachtens de wet. Deze stelt de formule vast.
65
Art. 198 In overeenstemming met de Koning kunnen de grondwetgevende Kamers de nummering van de artikelen en de onderverdelingen van artikelen van de Grondwet, evenals de onderverdeling van de Grondwet in titels, hoofdstukken en afdelingen aanpassen, de terminologie van de niet aan herziening onderworpen bepalingen wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met de terminologie van de nieuwe bepalingen en de Nederlandse, de Franse en de Duitse tekst van de Grondwet met elkaar in overeenstemming brengen. In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn; en de
64
Art. 193 De Belgische Natie kiest als kleuren rood, geel en zwart, en als rijkswapen de Belgische Leeuw met de kenspreuk EENDRACHT MAAKT MACHT. Art. 194 De stad Brussel is de hoofdstad van België en de zetel van de federale Regering.
TITEL VIII 133
veranderingen zijn alleen dan aangenomen, indien het geheel van de wijzigingen ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen.
bepaalde gevallen, verliest zijn recht op de kroon. Hij kan echter in zijn recht worden hersteld door de Koning of door hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, doch alleen met instemming van beide Kamers. II. [opgeheven]
TITEL IX INWERKINGTREDING
EN
OVERGANGSBEPALINGEN
I. — De bepalingen van artikel 85 zullen voor het eerst toepassing vinden op de nakomelingschap van Z.K.H. Prins Albert, Felix, Humbert, Theodoor, Christiaan, Eugčne, Marie, Prins van Luik, Prins van België, met dien verstande dat het huwelijk van H.K.H. Prinses Astrid, Josephine, Charlotte, Fabrizia, Elisabeth, Paola, Marie, Prinses van België, met Lorenz, Aartshertog van Oostenrijk-Este, geacht wordt de in artikel 85, tweede lid, bedoelde toestemming te hebben verkregen. Tot dan blijven de hiernavolgende bepalingen van toepassing. De grondwettelijke macht van de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in de rechte lijn, van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg, van man op man, volgens eerstgeboorterecht en met altijddurende uitsluiting van de vrouwen en van hun nakomelingschap. De prins die huwt zonder toestemming van de Koning of van hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet
66
III. — Artikel 125 is van toepassing op de feiten gepleegd na 8 mei 1993. IV. [opgeheven] V. [opgeheven] VI. § 1. [opgeheven] § 2. [opgeheven] § 3. De personeelsleden en het patrimonium van de provincie Brabant worden verdeeld tussen de provincie VlaamsBrabant, de provincie Waals-Brabant, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de in de artikelen 135 en 136 bedoelde overheden en instellingen, evenals de federale overheid, op de wijze bepaald door een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. Na de eerstvolgende vernieuwing van de provincieraden en tot op het tijdstip van hun verdeling worden het gemeenschappelijk gebleven personeel en patrimonium gezamenlijk beheerd door de provincie VlaamsBrabant, de provincie Waals-Brabant en de in het tweetalige gebied BrusselHoofdstad bevoegde overheden. § 4. [opgeheven] § 5. [opgeheven]
134