UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2008-2009
Invloed van de nabijheid van de luchthaven op slaapverstoring en gezondheidsproblemen bij inwoners van Oostende
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Management en beleid van gezondheidszorg Door Lynn De Conseth
Prof. Dr. Lieven Annemans
Abstract In deze masterproef wordt onderzocht of mensen die dichter bij een luchthaven wonen enerzijds meer slaapverstoring hebben en anderzijds meer gezondheidsproblemen hebben dan mensen die verderaf wonen. Eerst werd de relevante literatuur verzameld met betrekking tot slaap en slaapverstoring, het verband tussen slaapverstoring en gezondheidsproblemen en het verband tussen slaapverstoring en vliegtuiglawaai. Het eigenlijke onderzoek werd gevoerd bij meerderjarigen uit Oostende. Aan de hand van vragenlijsten werd de slaap en de gezondheid bij de respondenten nagevraagd. Oostende werd aan de hand van geluidscontouren opgedeeld in geluidszones, op basis waarvan kan bepaald worden of een respondent in de geluidsbelaste of niet – geluidsbelaste zone woont. Daarna werd aan de hand van statistische analyses nagegaan of respondenten uit de geluidsbelaste zone meer slaapverstoring en meer gezondheidsproblemen hebben dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Uit de analyses blijkt dat enkel respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) significant meer slaapverstoring en ziektes hebben dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Bij de geluidszones van 50-55 dB(A) en 55-60 dB(A) werden deze verbanden niet gevonden. De resultaten blijken onze onderzoekshypotheses dus maar gedeeltelijk te ondersteunen.
I
Inhoudstafel Woord vooraf Inleiding.......................................................................................................................1 1 Wat is slaapverstoring.............................................................................................2 1.1 Gezond slapen ..........................................................................................2 1.2 Definities van slaapverstoring ..................................................................6 1.3 Factoren van invloed op slaap en slaapverstoring....................................7 1.4 Meten van slaapverstoring door geluid ..................................................10 2 Gevolgen van slaapverstoring...............................................................................14 2.1 Slaap en gezondheid vanuit 3 aspecten ..................................................14 2.2 Algemene gevolgen van slaapverstoring................................................15 2.3 Specifieke gevolgen van slaapverstoring ...............................................16 3 Slaapverstoring en vliegtuiglawaai ......................................................................26 3.1 Verband tussen slaapverstoring en vliegtuiglawaai ...............................26 3.2 Onderzoek in de regio’s Schiphol en Zaventem ....................................29 3.3 Invloed van geluid op de slaap en de gezondheid ..................................31 4 Economische gevolgen...........................................................................................33 5 Onderzoek ..............................................................................................................36 5.1 Inleiding..................................................................................................36 5.2 Doelstelling ............................................................................................37 5.3 Methode..................................................................................................38 5.4 Resultaten ...............................................................................................43 5.5 Conclusie ................................................................................................56 5.6 Discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek...............................59
II
Literatuurlijst............................................................................................................61 Bijlage 1: Complete vragenlijst ...............................................................................68 Bijlage 2: Pittsburg Sleep Quality Index + scoringslijst .......................................74 Bijlage 3: CAGE .......................................................................................................76 Bijlage 4: Officiële Lnight – geluidscontourkaart + stratenplan Oostende ...........77 Bijlage 5: Brief aan arts ...........................................................................................79 Bijlage 6: Brief aan patiënt ......................................................................................81 Bijlage 7: Brief aan respondent...............................................................................83 Bijlage 8: Variabelenlijst (scoring) & frequenties .................................................85 Bijlage 9: Logistische regressie – outputs...............................................................92
III
Woord vooraf Ik zou graag enkele woorden van dank willen richten aan de mensen die de realisatie van deze masterproef mogelijk hebben gemaakt. Bijzondere dank gaat uit naar mijn promotor Prof. Dr. Lieven Annemans voor het aanreiken van het onderwerp en het verstrekken van alle onontbeerlijke informatie om deze masterproef tot een goed einde te brengen, alsook voor zijn algemene begeleiding, sturing en steun. Verder wil ik alle mensen bedanken die me geholpen hebben doorheen het proces van deze masterproef. Eerst en vooral een grote dank aan Stijn Adriansens voor het opmaken van de website voor het onderzoek. Prof. Aertgeerts en de heer Verstuyf wil ik bedanken voor het beantwoorden van mijn vragen. Een woord van dank voor Wouter Cornette om de lay – out van deze masterproef op punt te stellen. Dank ook aan de artsen die mijn vragenlijsten hebben doorgegeven en alle mensen die ze hebben ingevuld. Als laatste wil ik mijn dank richten aan familie, vrienden en studiegenoten voor hun hulp en morele steun.
Gent, mei 2009
Lynn De Conseth
IV
Inleiding
In deze masterproef worden twee onderzoeksvragen nagegaan. Enerzijds is het doel om na te gaan of mensen die dichter bij een luchthaven wonen meer slaapverstoring hebben dan mensen die verderaf wonen. Anderzijds wordt ook onderzocht of mensen die dichter bij een luchthaven wonen meer gezondheidsproblemen hebben dan mensen die verderaf wonen. De masterproef bestaat uit twee grote delen: een theoretisch – en een onderzoeksgedeelte. Het theoretisch deel van de masterproef bestaat uit een literatuurstudie over slaapverstoring. Deze literatuurstudie spitst zich toe op slaapverstoring veroorzaakt door lawaai, vooral door nachtelijk vliegtuiglawaai. Slaapverstoring wordt hierin gedefinieerd. Het verband tussen slaapverstoring en gezondheidsproblemen wordt nagegaan, alsook het verband tussen slaapverstoring en vliegtuiglawaai. De beschikbare literatuur omtrent medische kosten ten gevolge van slaapverstoring, in het bijzonder ten gevolge van vliegtuiglawaai, wordt ook verwerkt. Alle relevante literatuur over deze topics werd opgezocht en verwerkt tot een samenhangend geheel. In het onderzoeksgedeelte wordt het onderzoek besproken dat in het kader van deze masterproef werd uitgevoerd in Oostende. Er wordt gebruik gemaakt van een crosssectional design. Aan de hand van vragenlijsten wordt onderzocht of inwoners van Oostende die dichter bij de luchthaven wonen meer slaapverstoring en meer medische problemen hebben dan inwoners die verderaf wonen.
1
1 Wat is slaapverstoring? In dit eerste deel bekijken we de problematiek van slaapverstoring. Achtereenvolgens beschrijven we gezond slapen, definities van slaapverstoring, factoren die een invloed hebben op slaap en slaapverstoring en de verschillende manieren waarop slaapverstoring gemeten kan worden. 1.1 Gezond slapen 1.1.1 Opbouw van de slaap De slaap is opgebouwd uit de REM – slaap en de niet – REM – slaap. Beide hebben specifieke kenmerken, zoals Rapid Eye Movements bij de REM – slaap. De niet – REM – slaap kan opgedeeld worden in vier stadia. Stadium 1 en 2 zijn de lichte slaap. Stadium 3 en 4 betreffen de diepe slaap of Slow Wave Sleep. Tijdens de (normale) slaap ontstaat er een zich steeds herhalende cyclische beweging tussen de REM – slaap en de niet – REM – slaap. Het patroon gaat als volgt: niet – REM – slaap stadium 1, stadium 2, stadium 3, stadium 4, stadium 3, stadium 2, stadium 1, REM – slaap. Deze cyclus duurt ongeveer 90 minuten maar kan licht variëren van persoon tot persoon. De volgorde van de cyclus blijft gelijk doorheen de nacht maar de duur van de verschillende stadia verandert. Tijdens het verloop van de nacht verkort de duur van de niet – REM – slaap en wordt de REM – slaap steeds langer. Iedere verstoring van deze cyclus kan dan ook gezien worden als slaapverstoring, ook al wordt dit niet telkens zo door de persoon ervaren. (Van Dormolen, Kamp, Vries-Griever & Altena, 1987) De niet – REM – slaap kan het best omschreven worden als een rustige en stabiele toestand. De slaap wordt dieper, de spierspanning neemt af. De ademhaling wordt dieper en zowel de hartslagfrequentie, bloeddruk, temperatuur en ademhalingsfrequentie nemen af. Tijdens de Slow Wave Sleep is er afscheiding van groeihormoon. De REM – slaap wordt dan weer gekarakteriseerd door een stijgende lichaamstemperatuur, bloeddruk en hartslag, alsook door een meer onregelmatige en snellere ademhaling. De middenoorspieren en oogspieren worden ook fasisch geactiveerd waardoor de 2
zogenaamde Rapid Eye Movements (REM) ontstaan. Wanneer men zich in de REM – slaap bevindt, droomt men veel meer dan in de niet – REM – slaap. De spierspanning verdwijnt tijdens de REM – slaap en de kans op ontwaken is groter dan in de niet – REM – slaap. De niet – REM – slaap wordt aangeduid als de S – slaap omwille van de gesynchroniseerde activiteit, te zien op het EEG. In tegenstelling tot de REM – slaap, die ook wel D – slaap wordt genoemd, vanwege de gedesynchroniseerde EEG – activiteit. (Van Dormolen et al., 1987) In onderstaande tabel wordt schematisch weergegeven hoe de slaap doorheen de nacht verloopt en wat er fysiologisch gebeurt.
3
Tabel 1: De fysiologische verschijnselen van slaap, per fase en per stadium
(Bron: Van Dormolen et al., 1987)
4
1.1.2 Definitie van gezonde slaap Een beknopte, algemene definitie van gezond slapen is de volgende: Gezond slapen is vooreerst vlot inslapen (na ongeveer 15 minuten). Een goede slaap gaat verder gepaard met weinig arousels, dat wil zeggen dat men niet of nauwelijks tussentijds wakker wordt. Een gezonde slaap houdt ook in dat men een behoorlijke portie diepe slaap heeft in de eerste twee slaapcycli en dat men om de 90 minuten een droomfase heeft die tegen de ochtend wat langer duurt. Hierbij zijn de ademhaling en het hartritme normaal en is er geen bewegingsonrust. De lichaamstemperatuur is bij het ontwaken een halve graad lager dan bij het slapen gaan. (Bremer, 1999) In een meer uitgebreide definitie wordt een goede, ongestoorde nachtrust als volgt gedefinieerd: a. Een regelmatige afwisseling van REM-slaap (Rapid Eye Movement –sleep) en niet-REM-slaap, dit in cycli van om en bij de 90 minuten. De REM-slaap treedt hierbij vooral aan het einde van de slaap op, de Slow Wave Sleep of diepe slaap vooral aan het begin van de slaap. b. De inslaapperiode moet kort zijn, er mogen zich geen ontwaakreacties voordoen, er wordt niet onrustig geslapen en het spontaan ontwaken treedt op na ongeveer 7,5 uur slaap. c. Slaapklachten moeten ontbreken en na het slapen moet er een gevoel van uitgerustheid zijn. (Van Dormolen et al., 1987) Als aanvulling wordt meegegeven dat deze definitie slaat op een gemiddelde volwassen populatie. Er kunnen verschillen, meestal lichte, waargenomen worden wanneer individuele slaappatronen onderzocht worden. Zo ziet goede slaap van een ouder persoon er iets anders uit dan goede slaap van een jong iemand. (Van Dormolen et al., 1987)
5
1.2 Definities van slaapverstoring In een rapport van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt slaapverstoring door geluid omschreven als een verstoring van de slaap waarbij biologische reacties en effecten op de gezondheid en het welbevinden optreden. De biologische reacties ontstaan omdat een mens geluidsprikkels beoordeelt en verwerkt. De belangrijkste biologische reacties op geluid zijn verlenging van de inslaaptijd, hartslagversnelling, vaatvernauwing en momentaan verhoogde bloeddruk, een verhoging van het aantal bewegingen (motorische onrust), een overgang van diepe naar minder diepe slaap en het zodanig wakker worden dat men zich bewust is van de omgeving (gedragsmatig ontwaken). Het belangrijkste effect op de gezondheid en het welbevinden is een verminderde slaapkwaliteit. Dit omvat onder andere moeite met inslapen en doorslapen, vaker tussentijds wakker worden en een verkorte slaaptijd. (Fast, 2004) Dr. Declerck beschrijft in zijn boek “Slaapstoornissen, hoe komt u ervan af” verschillende soorten slaapstoornissen. Ook beschrijft hij slaapstoornissen die veroorzaakt worden door externe factoren. Hij stelt dat verschillende externe factoren zoals geluid, een te warme of te koude omgeving, de slaap kunnen verstoren. Deze externe factoren zorgen vaak voor een onrustige en oppervlakkige slaap. De slaap kan al verstoord worden bij een geluid dat een drempel van 70 dB overschrijdt. Aangezien een stofzuiger en een mixer respectievelijk de drempel van 80 dB en 90 dB halen, is een drempel van 70 dB dus niet zo hoog. (Declerck & Wauquier, 1986) Bij slaapverstoring zijn er elementen die ervoor zorgen dat de slaap verstoord wordt. Hierdoor kan er – zoals reeds gezegd - motorische onrust ontstaan of kan de persoon volledig ontwaken. Nochtans is ontwaken tijdens de slaap niet abnormaal. Naarmate de nacht vordert, wordt de slaap oppervlakkiger en neemt de kans dat men ontwaakt toe. Hoe ouder men wordt, hoe groter de kans op ontwaken ’s nachts. Ook de duur van het ontwaken neemt toe op latere leeftijd. Uit onderzoek is gebleken dat mannen boven de 40 jaar en vrouwen boven de 50 jaar minder diep slapen, waardoor de kans op ontwaken toeneemt. In de onderstaande tabel wordt per leeftijdscategorie het normale aantal keer 6
wakker worden per nacht en de normale duur weergegeven. (Declerck & Wauquier, 1986) Tabel 2: Aantal keren en duur van wakker worden gerelateerd aan leeftijd Leeftijd
Aantal keren wakker worden
Duur in minuten
5-15 jaar
1
5
16-30 jaar
1
15
31-45 jaar
2
15
46-60 jaar
2-3
15-30
61-65 jaar
3-5
15-60
(Bron: Declerck & Wauquier, 1986) 1.3 Factoren van invloed op slaap en slaapverstoring a) Demografische factoren Leeftijd heeft duidelijk een invloed op de slaap, zoals hierboven reeds duidelijk werd. De kans op slaapverstoring door geluid neemt toe met stijgende leeftijd. Rond de leeftijd van 50 jaar is de kans op slaapverstoring door geluid het grootst. (Annemans, Botteldooren & Vervaet, 2004) Dit is eenvoudig te verklaren. De opbouw van de slaap is sterk verschillend bij jonge en oudere mensen. Jongere mensen slapen meer en slapen dieper dan oudere mensen. Verstorende elementen zullen dus makkelijker de slaap bij ouderen kunnen verstoren omdat het aantal uren diepe slaap bij hen zeer beperkt is. Op onderstaande figuur wordt het totaal aantal uren slaap per etmaal weergegeven voor verschillende leeftijdsgroepen. Op de figuur is duidelijk te zien dat het aantal uren slaap met de leeftijd sterk vermindert. Ook het aandeel REM-slaap in het totaal aantal uren slaap neemt af met stijgende leeftijd. (Declerck & Wauquier, 1986)
7
Figuur 1: Veranderingen in de slaapopbouw naar leeftijd
(Bron: Declerck & Wauquier, 1986) Geslacht wordt algemeen gezien als een factor die geen invloed heeft op slaapverstoring. (Annemans et al., 2004) Zeker tot de leeftijd van 40 jaar worden geen noemenswaardige verschillen waargenomen tussen de duur en opbouw van de slaap tussen mannen en vrouwen. Na de leeftijd van 40 jaar neemt de totale slaapduur van zowel vrouwen als mannen af. Enig verschil is dat dit bij mannen vooral gebeurt tussen de leeftijd van 40 en 50 jaar en bij vrouwen meer tussen het vijftigste en zestigste levensjaar. (Declerck & Wauquier, 1986) b) Persoonlijkheidskenmerken Gevoeligheid voor geluid blijkt een stabiel persoonlijkheidskenmerk te zijn dat een significante
invloed
heeft
op
slaapverstoring.
Minder
onderzochte
persoonlijkheidskenmerken zoals angstig of onrustig van aard zijn, zouden ook een invloed hebben op slaapverstoring. (Annemans et al., 2004) c) Externe en interne factoren Omgevingsfactoren (= externe factoren) zoals temperatuur en verlichting in de slaapkamer en geluidshinder kunnen een invloed hebben op de slaap. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de externe factoren en de interne factoren die deze opwekken. Naargelang de gevoeligheid en aard van de persoon, kunnen verschillende 8
externe factoren interne prikkels opwekken, zoals ergernis of woede. Soms kan de stress of de woede die veroorzaakt wordt door bijvoorbeeld geluidshinder door de buren, meer belemmering geven dan de geluidshinder zelf. Ook voeding zou een invloed hebben op de slaap. Koffie drinken of een zware maaltijd gebruiken voor het slapengaan kan het inslapen bemoeilijken. Alcohol drinken heeft eerder een ongunstig effect op de slaap. Alcohol zorgt voor een onrustige slaap, met minder hoeveelheid diepe slaap waardoor de slaap gemakkelijker kan verstoord worden. Medicijnen zijn nog een externe factor die voor slaapproblemen kunnen zorgen. Soms is het nodig om het gebruik van een medicijn een tijd te staken om na te gaan of dit enig effect heeft op de slaapklachten. Verder zijn er nog diverse aandoeningen van lichamelijke aard die invloed hebben op de slaap en de slaap kunnen verstoren. Pijn in het algemeen, zoals tandpijn, hoofdpijn, buikpijn, kunnen gemakkelijk de slaap verstoren. Meer specifieke aandoeningen zoals ademhalingsstoornissen, astma, hartproblemen en rusteloze benen kunnen een negatief effect hebben op de slaap. (Declerck & Wauquier, 1986; Visser, 1992) d) Slaapgewoonten Slaapgewoonten zijn bij iedereen anders, daar bestaan geen vaste regels voor. Het veranderen of afwijken van slaapgewoontes kan evenwel voor problemen zorgen. Een voorbeeld hiervan is op een andere tijd dan gewoonlijk naar bed gaan of opstaan. (Declerck & Wauquier, 1986) e) Psychologische en emotionele factoren Stress, persoonlijke problemen en spanningen, bijvoorbeeld door conflicten op het werk, kunnen aanleiding geven tot slecht slapen. Maar ook een vooruitzicht op een prettige gebeurtenis kan ervoor zorgen dat een persoon minder goed slaapt. Dit wordt dan wel meestal niet als een probleem ervaren. Psychiatrische aandoeningen, zoals een depressie, kunnen ook slapeloosheid veroorzaken. Maar depressie kan ook het gevolg zijn van slaapverstoring en slaapproblemen. (Declerck & Wauquier, 1986) Hierover wordt in een volgend hoofdstuk verder uitgeweid.
9
1.4 Meten van slaapverstoring door geluid In onze studie, zoals in de inleiding aangegeven, gaat de aandacht naar de mogelijke rol van geluid op slaapverstoring en gezondheid. Hiervoor moet slaapverstoring bij een bepaalde populatie onderzocht worden. Volgens Passchier zijn er twee belangrijke manieren om slaapverstoring te rapporteren. Enerzijds bestaan er de zelfgerapporteerde slaapverstoringsmetingen, anderzijds kan men gebruik maken van de fysiologische en motiliteitsmetingen. (Passchier & Miedema, 2002) In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van de tweede methode, aangezien de slaappatronen en - problemen van de omwonenden van de luchthaven van Oostende nagevraagd worden aan de hand van een slaapvragenlijst. We bespreken toch beide methoden nog even kort hieronder. 1.4.1 Fysiologische en motiliteitsmetingen Aan de hand van een EEG kunnen verschillende aspecten en stadia van de slaap nagegaan worden. Wanneer men inslaapt en wakker wordt, hoelang men zich in de REM-slaap bevindt, wanneer men zich in een minder diepe slaap bevindt als reactie op geluid; al deze gegevens kunnen achterhaald worden aan de hand van een EEG. (Passchier & Miedema, 2002) Motiliteit wordt dan weer gemeten met een actimeter, die rond de pols gedragen wordt. Onder motiliteit verstaat men de lichaamsbewegingen of motorische onrust tijdens de slaap. Op dit soort metingen wordt niet verder ingegaan aangezien deze niet gebruikt worden in dit onderzoek. 1.4.2 Zelfgerapporteerde slaapverstoringsmetingen Zelfgerapporteerde slaapverstoring kan nagegaan worden aan de hand van vragenlijsten, logboeken of een slaapdagboek. Deze niet-fysiologische metingen kunnen voor verschillende doeleinden gebruikt worden. Deze soort meting laat de mogelijkheid om verschillende slaapparameters met elkaar te vergelijken, symptomen te achterhalen, langdurige datacollectie te doen en zelfmanagement te promoten. De voordelen van 10
onderzoek aan de hand van vragenlijsten en dagboeken zijn onder andere dat zo’n vragenlijsten vaak eenvoudig zijn (gemakkelijk in te vullen) en dergelijk onderzoek vaak een lage kost heeft. Ook wordt er uitgegaan van een natuurlijke setting en krijgt men een weergave van de waargenomen slaapervaring. Het grootste nadeel dat zich voordoet bij vragenlijsten en slaapdagboeken is de subjectiviteit. Vragen kunnen ook verkeerdelijk ingevuld worden of overgeslagen worden waardoor de gegevens niet geïnterpreteerd kunnen worden. (Beck, Schwartz, Towsley, Dudley & Barsevick, 2004) Er zijn verschillende bestaande vragenlijsten voorhanden. Ook in deze studie zal gebruik gemaakt worden van een dergelijke vragenlijst om de slaapverstoring van de omwonenden van de luchthaven van Oostende te onderzoeken. Twee belangrijke slaapvragenlijsten zijn de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) en de Epworth Sleepiness Scale (ESS). Hieronder worden beide vragenlijsten beschreven. In ons onderzoek wordt enkel de PSQI gebruikt omdat de PSQI expliciet peilt naar de slaapkwaliteit van de bevraagde. De ESS bevraagt vooral de slaperigheid van de respondenten bij het uitvoeren van taken overdag. Dit is minder relevant voor ons onderzoek. 1.4.2.1 Pittsburgh Sleep Quality Index De Pittsburgh Sleep Quality Index of PSQI is een slaapvragenlijst die peilt naar de slaapkwaliteit en de slaapkwantiteit van de bevraagde. Aan de hand van de PSQI kan het slaappatroon van een volwassene nagegaan worden. Met deze slaapvragenlijst is het mogelijk om de ernst van de slaapproblemen in te schatten aan de hand van de subjectieve weergave van de ondervraagde. De slaapvragenlijst peilt naar de slaap (en slaapproblemen) van de voorbije maand. (Verpraet, 2006) Slaap is een complex fenomeen met vele dimensies. Daarom onderzoekt de PSQI zeven componenten van slaap om zo goede slapers van slechte slapers te onderscheiden. Deze 7 componenten zijn: “subjectieve slaapkwaliteit”, “slaaplatentie”, “slaapduur”, “gewoonlijke efficiëntie”, “slaapstoornissen”, “gebruik van slaapmedicatie” en “functioneren overdag”. (Smyth, 2008; Verpraet, 2006)
11
De PSQI bestaat uit 19 items voor de ondervraagde zelf en 5 items voor een bedpartner of kamergenoot. De 19 items die bedoeld zijn voor de ondervraagde passen binnen de 7 componenten van de slaapvragenlijst. De 5 items ingevuld door kamergenoot of partner worden niet opgenomen in de scoring. De 19 vragen die de ondervraagde zelf moet invullen, bestaan uit 15 multiple-choice vragen die navraag doen over de frequentie van de slaapverstoring en de subjectieve slaapkwaliteit en 4 invulvragen die handelen over het uur van slapen en ontwaken en het gemiddeld aantal uur slaap in een nacht. De vragen gericht aan de partner of kamergenoot zijn 5 multiple-choice vragen die gaan over slaapverstoring. De scores van de 7 verschillende componenten variëren telkens van 0 tot 3. Een score van 0 wijst erop dat er geen problemen zijn bij die specifieke slaapcomponent. Een score van 3 impliceert dan weer een ernstig probleem betreffende die component. De scores van de 7 componenten worden dan opgeteld en zo wordt een totaalscore bekomen die tussen 0 en 21 ligt. Een globale score van 0 houdt in dat er geen problemen zijn. Een globale score van 21 duidt op ernstige problemen op elke component. Een ondervraagde met een globale score van meer dan 5 wordt gezien als iemand met slechte slaapkwaliteit en slaapverstoring. (Verpraet, 2006) Het is belangrijk om steeds in het achterhoofd te houden dat het hier gaat om een subjectieve weergave van de slaapkwaliteit van de ondervraagde. Gegevens dienen dus telkens met een grote voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Toch kan deze slaapvragenlijst veel nuttige informatie opleveren als de verschillende componenten apart bekeken en beoordeeld worden. (Verpraet, 2006) Hieronder volgt een korte samenvatting van wat er in de internationale literatuur geschreven is over de waarde van de PSQI: Buysse en Reynolds (1989) deden een studie rond slaapklachten bij psychiatrische patiënten. Zij verkregen accepteerbare parameters met betrekking tot interne homogeniteit, consistentie (test-retest reliability) en validiteit. Een globale PSQI score van 5 gaf een diagnostische sensitiviteit van 89,6% en een specificiteit van 86,5% (kappa=0,75, p<0,001) bij het onderscheiden van goede ten opzichte van slechte slapers. (Smyth, 2008; Verpraet, 2006)
12
Carpenter en Andrykowski (1998) onderzochten de psychometrische karakteristieken van
de
PSQI
bij
niertransplantpatiënten,
4
verschillende
vrouwen
met
populaties borstkanker,
(beenmergtransplantpatiënten, vrouwen
met
goedaardige
borstproblemen). De resultaten bevestigden de interne consistentie en de validiteit. Volwassenen met slaapproblemen, slechte slaapkwaliteit en rusteloze slaap scoorden significant hoger op de PSQI dan personen zonder dergelijke problemen. In alle groepen zonder slaapproblemen bedroeg de gemiddelde score op de PSQI minder dan 5, wat consistent was met de score die de test aangeeft bij afwezigheid van problemen. In alle groepen met slaapproblemen was de PSQI-score groter dan 8. Hier suggereren de onderzoekers dat een cut-off waarde van 8 beter zou zijn om personen met slaapproblemen te identificeren. De PSQI is volgens de onderzoekers een bruikbaar instrument voor allerlei populaties. (Smyth, 2008; Verpraet, 2006) Backhaus et al. (2002) deden een studie van de PSQI bij primaire insomnia. Een PSQIscore kleiner dan 5 resulteerde in een sensitiviteit van 98,7% en een specificiteit van 84,4% als marker voor slaapstoornissen bij insomnia patiënten ten opzichte van een controlegroep. Als 6 als cut-off waarde werd genomen, bedroegen de sensitiviteit en de specificiteit respectievelijk 93,4 en 100%. De test-retest betrouwbaarheid bedroeg 0,87. De gemiddelde PSQI-score bedroeg 12,5±3,8 voor insomniapatiënten en 3,3±1,8 bij de controlegroep (p<0,001). (Smyth, 2008; Verpraet, 2006) Doi et al. (2000) vonden in hun studie “Psychometrische evaluatie van de subjectieve slaapkwaliteit aan de hand van de PSQI bij psychiatrische patiënten en controles” ook een goede betrouwbaarheid van de PSQI met een Cronbach’s alfa van 0,77. Wanneer een cut-off waarde van 5,5 gehanteerd werd, bedroegen sensitiviteit en specificiteit voor het meten van slaapstoornissen bij 4 subgroepen respectievelijk: Primaire insomnia: 85,7 en 86,6% Majeure depressie: 80 en 86,6% Generalized anxiety disorder: 83,3 en 86,6% Schizofrenie: 83,3 en 86,6% (Smyth, 2008; Verpraet, 2006)
13
1.4.2.2 Epworth Sleepiness Scale De Epworth Sleepiness Scale of ESS is een vragenlijst voor klachten van slaperigheid. Deze vragenlijst meet het algemeen niveau van slaperigheid overdag. De ondervraagde wordt gevraagd hoe gemakkelijk hij of zij wegdoezelt of in slaap valt tijdens verschillende opgenoemde situaties zoals “zitten of lezen”, “televisie kijken”, “tijdens bezoek of gesprek met iemand”. De ondervraagde moet aan elke situatie een score van 0 tot 3 toekennen, waarbij 0 gelijk is aan “ik zou nooit indutten” en 3 staat voor “ik zou altijd indutten”. Er zijn 8 verschillende situaties die moeten beoordeeld worden. Wanneer de ondervraagde de situatie nog niet heeft meegemaakt, kan hij zich inbeelden of hij al dan niet zou indommelen of inslapen. Een globale ESS-score van kleiner of gelijk aan 6 wordt als normaal beschouwd. De minimale ESS-score is 0 en staat voor ‘niet slaperig’. De maximum ESS-score is 24 en duidt op ‘extreem slaperig’ zijn. (Verpraet, 2006)
2 Gevolgen van slaapverstoring Dat slaapverstoring niet zomaar voorkomt is duidelijk en dat die slaapverstoring verschillende gevolgen kan opleveren, kan ook niet ontkend worden. Het is de bedoeling om in dit hoofdstuk de verschillende gevolgen van slaapverstoring (voornamelijk door geluid) te beschrijven. Enerzijds zullen de strikte gevolgen van slaapverstoring beschreven worden, anderzijds worden ook deze gevolgen besproken, die naast een gevolg ook een oorzaak van slaapverstoring kunnen zijn. Slaapverstoring kan inderdaad optreden als initiator van bepaalde aandoeningen en kan ook bestaande aandoeningen verergeren. (Franssen & Kwekkeboom, 2003) 2.1 Slaap en gezondheid vanuit 3 aspecten Slaap en gezondheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De relatie tussen deze twee begrippen kan vanuit het gezondheidsbeschermende, het gezondheidsbevorderende en het gezondheidsdefiniërende aspect bekeken worden.
14
Vanuit het gezondheidsbeschermende aspect kan slaap gezien worden als bescherming tegen fysiek, psychisch en sociaal onbehagen. Dit onwelbevinden of onbehagen geeft op korte termijn niet noodzakelijk aantasting van het functioneren van organen of ziektes, maar op langere termijn heeft de verstoring van het gezondheidsbeschermende aspect van de slaap wel een onomkeerbaar effect, waardoor psychosomatische en/of psychosociale klachten optreden. (Van Dormolen et al., 1987) Slaap wordt vanuit het gezondheidsbevorderende aspect gezien als middel ter bevordering van het fysieke, psychische en sociale welzijn. Verstoring van de slaap volgens dit aspect heeft een nadelig effect op lichamelijke fitheid, stemming en kwaliteit van sociaal leven. (Van Dormolen et al., 1987) Volgens het gezondheidsdefiniërende aspect moet slaap gezien worden als een belangrijk onderdeel van gezondheid. Wanneer slaap verstoord wordt, wordt ook de gezondheid verstoord. Gezondheid wordt dan best gezien als “een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en dat niet enkel kan herleid worden tot de afwezigheid
van
ziekte
of
zwakheid”,
naar
de
definitie
van
de
Wereld
Gezondheidsorganisatie (W.H.O.). (Van Dormolen et al., 1987) 2.2 Algemene gevolgen van slaapverstoring Slaapverstoring kan zich op verschillende manieren manifesteren: slaapgedrag, structuur van de slaap, fysiologische aspecten van de slaap en effecten in de periode van de slaap. Deze effecten doen zich voor tijdens verschillende momenten van het slaapproces en kunnen variëren in ernst. Franssen & Kwekkeboom maken een onderscheid tussen primaire, secundaire effecten en lange termijn effecten. •
Primaire effecten: moeilijkheden bij het in slaap vallen, ontwaakreacties en slaapstadiumveranderingen, fysiologische effecten (zoals bloeddrukstijging, verhoogde
hartslag,
vasoconstrictie,
verandering
in
ademhaling,
hartritmestoornissen en toename in lichaamsbewegingen)
15
•
Secundaire effecten: deze worden de volgende dag gemeten en worden “aftereffects”
genoemd.
Voorbeelden
van
after-effects
zijn:
verminderde
waargenomen slaapkwaliteit, verhoogde vermoeidheid en afname van prestaties. •
Lange termijn effecten: bijvoorbeeld verhoogd gebruik van slaap – en kalmeringsmiddelen.
(Franssen & Kwekkeboom, 2003) 2.3 Specifieke gevolgen van slaapverstoring Zoals eerder aangegeven kan slaapverstoring een gevolg zijn van bijvoorbeeld stress, depressie of pijn in het algemeen. Toch kan slaapverstoring ook een meer primaire rol toegeschreven worden. In verschillende studies is het verband onderzocht tussen verscheidene gezondheidsproblemen en slaapverstoring. Oorzakelijke verbanden zijn aangetoond voor mortaliteit in het algemeen, hartziekte, diabetes, depressie en problematisch alcoholgebruik. De relevante literatuur omtrent de verschillende thema’s werd verzameld, beoordeeld en samengevat. Hiervoor werd vooral beroep gedaan op de online databanken “Web of Science” en “Pubmed”. De verschillende gezondheidsproblemen (“mortality”, “heart disease”, “diabetes”, “depression”, “alcohol use”) werden telkens gekoppeld aan de zoektermen “sleep(ing) disturbance”, “insomnia” en “sleep(ing) problem(s)” met en booleaanse operator (AND). Hierbij werd vooral gezocht naar reviews en werden slechts de artikels vanaf 2000 geselecteerd. Ook werd nagegaan of de artikels over volwassenen handelen, aangezien kinderen in deze studie uitgesloten worden. De artikels werden geselecteerd op basis van hun abstract, indien het abstract een relevant artikel doet vermoeden, werd het artikel volledig gelezen. Ook de literatuurlijst van relevante artikels werd gescand op bruikbare teksten. Het merendeel van de opgezochte literatuur bestaat dus uit artikels uit wetenschappelijke tijdschriften. Boeken over dit thema zijn zeer schaars en dateren vaak uit de jaren ’80. Aangezien ook deze soms zeer relevante informatie bevatten, werden toch enkele “oudere” boeken gebruikt, voornamelijk bij deel 1 van deze masterproef. Deze boeken werden gevonden in de
16
openbare bibliotheken van Gent en Roeselare en de bibliotheek van het natuur – en milieucentrum De Bourgoyen in Gent. In dit hoofdstuk worden de aandoeningen waarvoor een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring elk afzonderlijk beschreven. 2.3.1 Slaapverstoring en mortaliteit De relatie tussen slaapverstoring, slaapduur en mortaliteit werd al meermaals nagegaan in wetenschappelijk onderzoek. In veel studies werden slaappatronen (hoeveel uren per nacht slaapt men, hoe lang duurt het eer men inslaapt) in verband gebracht met mortaliteit. Deze literatuur zal eerst besproken worden. Daarna worden de studies besproken die zich richten op het verband tussen slaapverstoring en mortaliteit. In de eerste studies over de associatie tussen slaapduur en mortaliteit werd er een Uvormige curve getoond als verband tussen beide variabelen. Uit deze curve was af te leiden dat mensen die 7u slapen per nacht de laagste mortaliteit hadden. Deze gegevens werden bevestigd in latere studies. In deze initiële studies over dit topic werd ook slaapmedicatie in verband gebracht met mortaliteit. Een verhoogd mortaliteitsrisico bij gebruik van slaapmedicatie werd gerapporteerd. (Hublin, Partinen, Koskenvuo & Kaprio, 2007) Hublin et al. onderzochten het verband tussen slaapduur, slaapmedicatie en mortaliteit in een follow-up studie bij Finse tweelingen. Voor de bevraging van de populatie gebruikten zij vragenlijsten waarin ze peilden naar het aantal uren slaap in 24 uur en het gebruik van slaapmedicatie. Hun bevindingen ondersteunen de hypothese dat er een Uvormige associatie bestaat tussen slaapduur en mortaliteit. Het risico op sterven is het kleinst bij gemiddelde slapers (7-8 uur). Na aanpassing voor factoren die geassocieerd worden met mortaliteit werd een significante verhoging van het mortaliteitsrisico geobserveerd zowel bij korte (< 7 uur) als bij lange slapers (> 8 uur). Deze stijging van het mortaliteitsrisico was bij mannen en vrouwen respectievelijk 26% en 21% voor korte slapers. Bij lange slapers bedroeg de verhoging 24% voor mannen en 17% voor 17
vrouwen. Ook frequent gebruik van slaapmedicatie zorgt voor een verhoogd mortaliteitsrisico van 31% bij mannen en 39% bij vrouwen. Het effect van slaap op mortaliteit varieerde naargelang de leeftijdsgroep, waarbij de grootste effecten vastgesteld werden bij jonge mannen. (Hublin et al., 2007) In een studie van Kripke et al. werden gelijkaardige bevindingen genoteerd. Uit de grootschalige studie met meer dan een miljoen deelnemers, zowel mannen als vrouwen tussen 30 en 102 jaar, bleek overleving het grootst te zijn bij deelnemers die 7 uur slapen per nacht. Deelnemers die rapporteerden meer dan 8 uur of minder dan 6 uur per nacht te slapen, hadden een significant verhoogd mortaliteitsrisico. Dit risico bedroeg meer dan 15% voor diegene die meer dan 8,5 uur of minder dan 4,5 uur slaap per nacht hebben. Net zoals in de vorige studie werd ook het gebruik van slaapmedicatie geassocieerd met mortaliteit. Ook hier werd een verhoogde mortaliteit vastgesteld tengevolge van slaapmedicatie. (Kripke, Garfinkel, Wingard, Klauber & Marler, 2002) In een recent onderzoek gepubliceerd in 2009, werden de slaapgewoontes van meer dan 8000 vrouwen vanaf 69 jaar nagegaan. De slaapgewoontes werden bevraagd aan de hand van een vragenlijst en sterfgevallen en oorzaken van deze sterfte werden gedurende een 7 jaar durende follow-up zorgvuldig bijgehouden. Uit dit onderzoek blijkt dat vrouwen die zeggen dagelijks een dutje te doen 44% meer kans hebben van eender welke oorzaak te sterven, 58% meer kans om van een cardiovasculaire ziekte te sterven en 59% meer kans om te sterven van een niet-cardiovasculaire en nietcancereuze oorzaak dan vrouwen die niet dagelijks een dutje doen. Deze relatie bleef significant ook bij gezonde vrouwen (zonder comorbiditeiten). Uit dezelfde studie bleek ook dat vrouwen die 9 tot 10 uur slapen per 24 uur een grotere sterftekans hebben ten gevolge van een cardiovasculaire of andere oorzaak dan vrouwen die 8 tot 9 uur per 24 uur slapen. Ook hier weer bleek de sterftekans groter bij vrouwen die kort (< 8 uur) of lang (> 9 uur) slapen per 24 uur. De bevindingen uit de studie dat mortaliteit hoger is bij oude vrouwen die rapporteren dagelijks een dutje te doen zijn in lijn met resultaten uit eerdere studies. (Stone et al., 2009) In andere studies werd het verband onderzocht tussen slaapverstoring en mortaliteit. In een onderzoek uit 2000 werden patiënten uit een geriatrisch ziekenhuis gedurende 2 18
weken geobserveerd. Tijdens deze 2 weken werd de aan – of afwezigheid van slaapverstoring nagegaan. Er werd een follow-up van 2 jaar gehouden om de mortaliteit onder de deelnemers na te gaan en het eventuele verband tussen de slaapverstoring en de mortaliteit. De mortaliteit na 2 jaar was significant hoger bij deze personen die lijden aan nachtelijke slaapproblemen, slaperigheid overdag en bij diegene waarbij er een langere inslaapperiode is. Ook na aanpassing voor leeftijd en geslacht bleven nachtelijke slaapproblemen
en
slaperigheid
overdag
geassocieerd
met
een
verhoogd
mortaliteitsrisico. (Manabe et al., 2000) Uit een onderzoek van Nillson et al. uit 2001 kwamen gelijkaardige bevindingen. In deze studie werden slaapproblemen nagevraagd aan de hand van een vragenlijst. Slaapproblemen, aangepast voor leeftijd en risicofactoren, waren een risicofactor voor mortaliteit in het algemeen, mortaliteit ten gevolge van cardiovasculaire ziektes en “andere” mortaliteit bij mannen en voor mortaliteit in het algemeen en “andere” mortaliteit bij vrouwen. Aangezien een verhoogde hartslag ook een risicofactor is voor mortaliteit werd de mortaliteit in deze studie voorspeld door zowel verhoogde hartslag als slaapproblemen, echter afzonderlijk van elkaar. Dit bleef zo na aanpassing voor roken, problematisch alcoholgebruik, BMI, cholesterol en systolische bloeddruk. Bij mannen met slaapproblemen en een verhoogde hartslag bleek een cumulatief verhoogd risico op mortaliteit. (Nilsson, Nilsson, Hedblad & Berglund, 2001). Volgens een onderzoek uit 2003 blijkt ook dat ouderen met bepaalde EEG karakteristieken, na controle voor leeftijd, geslacht en medische problemen, een verhoogd mortaliteitsrisico hebben. Personen met een slaapefficiëntie minder dan 80% hebben bijvoorbeeld 1.93 keer meer risico, personen met een REMslaap percentage binnen de hoogste en laagste 15% van de steekproefdistributie hebben 1.71 keer meer risico. (Dew et al., 2003) Als algemeen besluit kan gesteld worden dat er een verband bestaat tussen slaapverstoring, slaapduur en mortaliteit. Het is dus van belang om de slaapduur en slaapverstoring onder controle te houden zodat het mortaliteitsrisico daalt.
19
2.3.2 Slaapverstoring en depressie Er bestaat een bidirectionele associatie tussen slaapverstoring en depressie. Dit verhoogt de moeilijkheid om een oorzaak – gevolgrelatie tussen beide factoren te onderscheiden. Het merendeel van de personen met een depressie ervaren slaapproblemen. Maar ook in de populatie van personen met slaapmoeilijkheden is depressie sterk aanwezig. 90% van de personen met depressie hebben klachten over hun slaapkwaliteit. Slaapproblemen kunnen ontstaan ten gevolge van de depressie of kunnen een neveneffect van de behandeling zijn. Depressie kan dus de oorzaak zijn van de slaapproblemen. Maar slaapproblemen ontstaan ook vaak voorafgaand aan het begin van de depressie, waardoor de slaapproblemen een oorzaak van depressie kunnen zijn. (Franzen & Buysse, 2008) Inzake het verband “depressie leidt tot slaapproblemen” kunnen slaapproblemen bij depressie geclassificeerd worden als problemen met inslapen en doorslapen, abnormale slaapopbouw en verstoring van de REM-slaap. Problemen met in – en doorslapen hebben vooral te maken met een verlate slaaponset, wakker worden tijdens de nacht, vroeg ontwaken in de ochtend met moeite om terug in te slapen, verminderde slaapefficiëntie en een algemeen verminderde slaaphoeveelheid. Op het vlak van de opbouw van de slaap is er sprake van meer lichte slaap en een reductie van de diepe slow-wave slaap. Verder is er een verhoging van de REM-slaap, vooral in het eerste gedeelte van de nacht. (Brunello et al., 2000) Inzake het verband “slaapproblemen leiden tot depressie” blijkt uit verschillende longitudinale studies dat slaapproblemen en slaapverstoring een oorzakelijke risicofactor zijn voor het ontwikkelen van depressie. Personen met aanhoudende slaapproblemen bleken veel meer kans te hebben op het ontwikkelen van depressie dan personen waarvan de slaapproblemen tijdens de follow-up reeds verdwenen waren. In het algemeen hadden personen met slaapproblemen (aanhoudend of niet) veel meer kans op het ontwikkelen van depressie dan personen zonder enige vorm van slaapverstoring of – probleem. In de vele verschillende studies die rond dit thema zijn uitgevoerd, komen grotendeels dezelfde bevindingen naar voren. Ook al is er een 20
bidirectionele associatie tussen slaapverstoring en depressie, deze studies tonen toch wel aan dat slaapverstoring een significant risico vormt voor depressie. Slaapproblemen verhogen bovendien de duur en de ernst van de depressieve periode. (Franzen & Buysse, 2008) Personen die succesvol behandeld zijn voor hun depressie geven aan een betere slaapkwaliteit te hebben dan voorheen. Deze verbetering in subjectieve slaapkwaliteit schijnt ook gerelateerd te zijn aan lagere percentages van terugkerende depressie. Maar slaapproblemen verdwijnen niet altijd door behandeling van de depressie. Ook de farmacotherapie kan slaapproblemen tot gevolg hebben. Dit resulteert dan weer in een grotere kans tot hervallen in depressie. (Franzen & Buysse, 2008) Een oplossing hiervoor kan behandeling van de slaapproblemen zijn in plaats van enkel behandeling van de depressie zelf. Hierdoor verminderen de slaapproblemen en neemt de ernst van de depressie af. De interventies, gericht op de slaapproblemen zelf, kunnen dan leiden tot langere periodes tussen depressieve periodes en een lager percentage hervallingen. Uit een recent onderzoek blijkt overigens ook dat de behandeling van slaapproblemen enerzijds de slaap verbetert maar anderzijds ook geen afbreuk doet aan de behandeling van de depressie. (Franzen & Buysse, 2008) 2.3.3 Slaapverstoring en diabetes Slaapverstoring werd reeds uitgebreid gerapporteerd in type 1 en type 2 diabetes. De vraag is of de slaapverstoring de diabetes veroorzaakt, diabetes zorgt voor slaapverstoring of de causaliteit in beide richtingen werkt (zoals bij depressie). Hier volgt een samenvatting van verschillende studies rond het verband tussen slaapproblemen en diabetes. De eerste indicaties dat slaapduur een invloed heeft op de incidentie van diabetes werd verkregen in de “nurses health study” uitgevoerd door Ayas et al. In 1986 werd aan 70026 verpleegsters zonder diabetes gevraagd om het totaal aantal uren slaap in een periode van 24 uur te rapporteren. In 1996 werd een follow-up studie gedaan waarbij de 21
vrouwen die in die 10 jaar diabetes kregen, geregistreerd werden. Daaruit bleek dat een korte slaapduur van 5 uren of minder het risico op ontwikkelen van diabetes duidelijk verhoogt. Zelfs na correctie voor verscheidene factoren zoals leeftijd, werken in shifts, hypercholesterolemie, hypertensie, roken, snurken, lichaamsbeweging, depressie, postmenopauze hormonengebruik en familiegeschiedenis van diabetes bleek het verband tussen korte slaapduur en incidentie van diabetes significant. Echter na de correctie voor BMI (Body Mass Index) was het verband niet langer significant. Dit suggereert dat korte slaapduur bijdraagt tot de ontwikkeling van diabetes, tenminste gedeeltelijk door de bevordering van gewichtstoename. Vermeldenswaardig is dat slaapduur van 9 uur en meer ook een significant verhoogd risico op diabetes geeft. Hoewel deze studie significante verbanden aangeeft, kan niet met zekerheid gezegd worden in welke richting deze werken. Er kan dus geen uitsluitsel gegeven worden of slaapduur het effect of de oorzaak van diabetes is. (Schultes, Schmid, Peters, Born & Fehm, 2005) In een meer recente studie van Nilsson werd de incidentie van diabetes geëvalueerd in een populatie van 6599 Zweedse mannen over een periode van 15 jaar. Aan de niet – diabetici werden twee slaapvragen gesteld bij de aanvang van de studie: “Hebt u moeilijkheden om in slaap te vallen?” en “Gebruikt u doorgaans meer dan drie keer per week slaappillen?”. De ondervraagden die op minstens één van de twee vragen positief antwoordden, hadden een significant hogere incidentie van diabetes. Na correctie voor factoren als leeftijd, BMI tijdens screening en follow-up, lichaamsbeweging bij screening en follow-up, familiale geschiedenis van diabetes, roken, sociale klasse en alcoholgebruik bleef er een significant verhoogd risico op diabetes bestaan bij diegene die moeilijkheden hebben om in slaap te vallen en/of geregeld slaapmiddelen gebruiken. In een vergelijkbare studie uitgevoerd in Japan werden gelijkaardige resultaten bekomen. Er werd gevraagd of de personen moeilijkheden hebben om in slaap te vallen en om in slaap te blijven. In de follow-up studie na 8 jaar waren zowel problemen om in slaap te vallen als problemen om door te slapen geassocieerd met verhoogd risico op het ontwikkelen van diabetes. (Schultes et al., 2005)
22
2.3.4 Slaapverstoring en hartziekte Slaapverstoring komt vaak voor in de populatie van personen met hartproblemen. Deze slaapverstoring kan tevens een negatief effect hebben op de kwaliteit van leven van deze personen. In de “Medical Outcomes Study” rapporteerde 50% van de hartpatiënten slaapproblemen. Bovendien waren hartproblemen een onafhankelijke risicofactor voor zowel milde als ernstige slaapproblemen. In een studie uit 2003, waar slaapvariabelen nagevraagd werden bij een populatie van personen met hartproblemen, rapporteerde 56% slaapproblemen en één derde gebruikte slaapmedicatie. 51% van de patiënten uit de populatie vindt het onmogelijk om plat te slapen. 44% van de populatie ondervindt een rusteloze slaap, 40% heeft problemen met inslapen en 39% wordt (te) vroeg wakker. (Erickson, Westlake, Dracup, Woo & Hage, 2003) Het is duidelijk dat hartproblemen slaapproblemen met zich mee kunnen brengen. Hartproblemen kunnen dus slaapproblemen veroorzaken door verschillende redenen. De vraag kan hier gesteld worden of slaapproblemen ook hartproblemen kunnen veroorzaken. Er zijn verschillende studies hieromtrent uitgevoerd. In 2005 werd in het Verenigd Koninkrijk een studie gepubliceerd waarin men wilde nagaan of slaapverstoring een risico kan inhouden voor ischemische beroerte en hartproblemen. 1986 mannen tussen 55 en 69 jaar antwoordden op de vragenlijst over hun slaappatroon. Eén derde van de mannen rapporteerde minstens 1 symptoom van slaapverstoring en één derde rapporteerde slaperigheid overdag. De kans op een ischemische beroerte was na een 10-jarige follow-up significant verhoogd bij mannen met enige vorm van slaapverstoring in vergelijking met mannen zonder slaapverstoring. Ook de kans op ischemische hartziekte was hoger bij mannen met slaapproblemen. De kans op hartziekte was significant hoger bij mannen die bij aanvang van de studie enige vorm van slaapproblemen hadden. (Elwood, Hack, Pickering, Hughes & Gallacher, 2005) Uit een recentere studie kwamen gelijkaardige resultaten. Wanneer de deelnemers zowel moeite met inslapen, frequent wakker worden en vermoeidheid bij het opstaan rapporteerden, was er na de 6 jaar follow-up een grotere kans op cardiovasculaire aandoeningen. (Phillips & Mannino, 2007)
23
Ook slaapduur lijkt echter een rol te spelen. Een studie bij vrouwen in de VS onderzocht de relatie tussen slaapduur en coronaire hartaandoeningen met een follow-up van 10 jaar. De deelnemende vrouwen, tussen de 45 en 65 jaar, hadden geen hartziekte bij aanvang van de studie. Na de follow-up bleek dat vrouwen die 5 uur of minder sliepen per nacht en vrouwen die 9 uur of meer sliepen, meer kans hadden op het ontwikkelen van coronaire hartaandoeningen. Dus er bestaat een relatie tussen coronaire hartaandoening met zowel korte als lange slaapduur. (Ayas et al., 2003) In China werd een gelijkaardig onderzoek uitgevoerd bij mannen ouder dan 45 jaar. Er werd onderzocht of er een verband bestaat tussen slaapduur en mortaliteit door coronaire hartziekte. Alle deelnemers hadden geen cardiovasculaire aandoening bij aanvang van de studie. Uit het onderzoek bleek dat zowel korte als lange slaapduur kan geassocieerd worden met mortaliteit door coronaire hartziekte en dit onafhankelijk van roken, alcoholgebruik en BMI. Het risico op mortaliteit door coronaire hartziekte was groter bij personen die 5 uur of minder slapen en bij deze die 9 uur of meer slapen. (Shankar, Koh, Yuan, Lee & Yu, 2008) We kunnen dus besluiten dat enerzijds hartaandoeningen slaapproblemen met zich mee kunnen brengen. Anderzijds is het zo dat het aanwezig zijn van slaapproblemen bij een individu een verhoogd risico geeft op hartproblemen. Ook slaapduur is hier van belang. Zowel korte als lange slaapduur kunnen zorgen voor een verhoogd risico op hartproblemen. 2.3.5 Slaapverstoring en problematisch alcoholgebruik Zowel bij adolescenten als bij volwassenen is heel wat onderzoek gedaan over het verband tussen slaapproblemen en middelengebruik. De vraag kan gesteld worden of alcoholgebruik slaapproblemen veroorzaakt, slaapproblemen een risicofactor zijn voor alcoholgebruik of dit in beide richtingen werkt. Hier wordt een schets gegeven van de verschillende resultaten uit verschillende studies. Eerst en vooral is uit verschillende studies gebleken dat alcohol gebruikt wordt omdat men denkt hiermee de slaap te bevorderen. De “National Sleep Foundation” 24
rapporteerde dat bij benadering één op vijf volwassenen al eens gebruik heeft gemaakt van alcohol om beter te slapen. Uit een studie van Johnson et al. kwamen gelijkaardige resultaten. In een steekproef van 2000 personen gaf 13% aan al alcohol gebruikt te hebben om slaap te helpen verbeteren. Brower et al. bestudeerden de relatie tussen alcoholgebruik en slapeloosheid. In een populatie van 172 volwassenen met alcoholproblemen rapporteerde 44% regelmatig alcohol te gebruiken in een poging slaapproblemen te verminderen. Levy et al. bestudeerden deze problematiek bij adolescenten. In een populatie van 390 adolescenten gaf 41% aan alcohol af en toe te gebruiken als slaaphulp. 9% gebruikte alcohol regelmatig om gemakkelijker in slaap te vallen. De paradox hier is dat uit vele studies is gebleken dat alcohol de totale slaaptijd en de REM-slaap vermindert. Initieel zorgt alcohol wel voor een kortere inslaaptijd maar dit effect vermindert al na 3 dagen opeenvolgend alcoholgebruik. Alcohol verhoogt ook het aantal nachtelijke slaapverstoringen. (Shibley, Malcolm & Veatch, 2008) Uit verscheidene studies is gebleken dat het gebruik van alcohol niet alleen zorgt voor slaapproblemen maar dat de aanwezigheid van slaapproblemen zorgt voor een verhoogde kans op toekomstig problematisch alcoholgebruik. In een studie van Currie et al. gaven 50% van de respondenten met slaap – en alcoholproblemen aan dat het begin van de slaapproblemen de aanvang van de alcoholproblemen voorafging. Breslau et al. onderzochten middelengebruik en slaapproblemen bij adolescenten. Daaruit bleek dat diegene met slaapproblemen een hogere kans hadden om met nicotine – en druggebruik te beginnen dan deze zonder slaapproblemen. Johnson en Breslau deden samen ook nog een studie waarbij ze dezelfde problematiek onderzochten. Data werden verzameld uit de “National Household Survey” van 1994 tot 1996. Daaruit bleek dat adolescenten die alcohol, sigaretten of illegale drugs gebruiken een significant hogere prevalentie van zelfgerapporteerde slaapproblemen hebben. Deze die alcohol dronken hadden 2.3 keer meer kans om slaapproblemen te rapporteren dan deze die geen alcohol dronken. Ongeveer dezelfde kans werd gevonden bij drug – en nicotinegebruik. Na aanpassing voor problemen zoals depressie, angst en agressie werd een verband bekomen tussen middelengebruik en slaapproblemen met een verminderde intensiteit. Het verband tussen tenminste 12 dagen van alcoholconsumptie in het voorbije jaar en 25
slaapproblemen bleef echter significant zelfs na controle voor andere problemen. Johnson en Breslau concludeerden enerzijds dat hoe meer alcohol of andere middelen zoals drugs en nicotine geconsumeerd wordt, hoe groter de mate van slaapproblemen is. Anderzijds vonden ze dat slaapproblemen, middelgebruik en – misbruik en psychiatrische stoornissen vaak samen gaan en dat slaapproblemen een verhoogd risico op alcohol – en middelgebruik en –misbruik met zich meebrengen bij adolescenten. (Johnson & Berlau, 2001; Shibley et al., 2008) Samenvattend kunnen we besluiten dat de causaliteit in twee richtingen werkt. Slaapproblemen kunnen alcoholgebruik stimuleren in een poging om de slaap te bevorderen, slaapproblemen zijn een risicofactor voor problematisch alcoholgebruik. Uit studies blijkt dat de kans op alcoholgebruik en - misbruik groter is bij personen met initiële slaapproblemen. Maar alcoholgebruik kan ook slaapproblemen veroorzaken.
3 Slaapverstoring en vliegtuiglawaai Uit het voorgaande hoofdstuk is gebleken dat slaapverstoring verschillende gezondheidsgevolgen met zich mee kan brengen. Voor deze studie is het vooral relevant de vraag te stellen of geluid, en in het bijzonder vliegtuiggeluid, kan zorgen voor slaapverstoring, en zo dergelijke gezondheidsproblemen kan veroorzaken. 3.1 Verband tussen slaapverstoring en vliegtuiglawaai Uit meerdere studies van Passchier-Vermeer et al. is gebleken dat er een duidelijk verband is tussen slaapverstoring en vliegtuiglawaai. Volgens deze studies bestaat er een exponentiële relatie tussen de gemiddelde nachtelijke geluidsbelasting en de kans op ontwaken (Passchier-Vermeer et al., 2002). Dit wil zeggen dat de kans zich te herinneren ontwaakt te zijn door vliegtuiglawaai proportioneel toeneemt naargelang de mate van vliegtuiglawaai. Bovendien is dit verband leeftijdsafhankelijk. (Annemans, 2004)
26
Figuur 2: Verband tussen de kans om zich te herinneren ontwaakt te zijn door het vliegtuiggeluid en het gemiddelde geluidsniveau
(Bron: Annemans, 2004) Het aantal overvluchten lijkt ook een belangrijke indicator te zijn. De kans op slaapverstoring vertoont een groter verband met het aantal vluchten per nacht dan met het gemiddelde geluidsniveau van de overvluchten. (Annemans, 2005). Volgens Passchier-Vermeer is de herinnering van het ontwaken echter niet voldoende als
parameter
voor
slaapverstoring.
Ook
motiliteit
(motorische
onrust
of
lichaamsbewegingen tijdens de slaap) is een teken van slaapverstoring, dat echter niet of zelden subjectief herinnerd wordt. Tijdens de slaap bestaat er een basisniveau van motorische onrust. Passchier-Vermeer heeft daarom onderzocht wat de incrementele motorische onrust bedraagt. Hiermee bedoelt zij de motorische onrust bovenop de motorische onrust die normaal bestaat tijdens het slapen zonder blootstelling aan geluidshinder. Uit dit onderzoek blijkt dat de incrementele motorische onrust meer dan evenredig toeneemt met het aantal vliegtuigpassages (Passchier-Vermeer et al., 2002). Bovendien wordt die verhoogde motiliteit al waargenomen vanaf 32 dB(A) Lmax in de slaapkamer (Lmax staat voor “maximum level” en is het hoogste geluidsniveau gemeten in een bepaalde meetperiode), wat veel lager is dan de volgens de WHO aanvaardbare grens van 45 dB(A). (Annemans et al., 2004) 27
Er zijn ook nog enkele bijkomende factoren die de incrementele motorische onrust beïnvloeden. Ten eerste de individuele geluidsbelasting gedurende de slaap. Doorlopend hoge vliegtuiggeluidshinder zorgt voor minder motorische reactie dan enkele vliegtuigpassages doorheen de nacht. De tijd na inslapen is nog een factor. Hoe verder de nacht gevorderd is, dus hoe langer men al slaapt, hoe meer kans op motorische onrust veroorzaakt door vliegtuigpassages. Leeftijd blijkt ook een beperkte invloed te hebben. De kans op motiliteit ten gevolge van vliegtuiglawaai is het grootst rond 46 jaar. Jongere en oudere personen hebben een iets kleinere kans op motorische onrust gerelateerd aan vliegtuiggeluid (Passchier-Vermeer et al., 2002). Figuur 3: Verband tussen de kans op incrementele motiliteit (y – as) en maximaal geluidsniveau van één overvlucht (x-as)
(Bron: Annemans, 2004) Wanneer men de verschillende vliegtuigpassages beschouwt als onafhankelijke gebeurtenissen, verkrijgt men, door het product van de verschillende kansen te berekenen, de kans op het niet voordoen van motorische onrust. In onderstaande tabel is de kans op slaapverstoring telkens weergegeven bij een gemiddeld aantal vliegtuigpassages. Men heeft een gemiddelde frequentiecontour van 74,75 dB(A) gehanteerd bij het uitvoeren van de berekeningen. Een frequentiecontour is een gebied waarbinnen er een gelijk aantal vluchten boven 70 dB(A) per nacht passeren. 74,75 28
dB(A) werd hier gebruikt als gemiddelde omdat berekeningen op basis van 70 dB(A) niet representatief zouden zijn voor een frequentiecontour van >70 dB(A). Tabel 3: Kans op slaapverstoring afhankelijk van het gemiddelde aantal vliegtuigpassages, berekend op basis van incrementele motorische onrust per passage
(Bron: Annemans, 2004) Uit berekeningen van Annemans blijkt dat in een woonwijk van 10000 personen nabij een luchthaven, ongeveer 2900 mensen zullen lijden aan slaapverstoring. Dit bij 5 vliegtuigpassages per nacht. (Annemans, 2005) 3.2 Onderzoek in de regio’s Schiphol en Zaventem Uit een onderzoek uitgevoerd in 1998 in de regio Schiphol, aan de hand van vragenlijsten bij de omwonenden van de luchthaven, blijkt dat deze mensen zelf aangeven hinder te ondervinden van het vliegtuiggeluid. Vliegtuigen zijn in de regio Schiphol de meest genoemde bron van slaapverstoring. Uit het onderzoek blijkt verder ook dat er een duidelijk verband is tussen vliegtuiggeluid en slaapverstoring. 8 tot 12 % van de personen in de onderzochte populatie met een leeftijd van 18 jaar of ouder ondervinden erge slaapverstoring tengevolge van lawaai van vliegtuigen. Dit zijn naar schatting 120000 tot 180000 mensen. Ongeveer 15 % ondervindt middelmatige tot zware slaapklachten. Bij een geluidsbelasting van minder dan 26 dB(A) (binnenshuis) rapporteert ongeveer 10 % van de populatie erge slaapproblemen. Vanaf 26 dB(A) binnenshuis is er bijna 40 % van de populatie die ernstige slaapverstoring ervaart. 48% van de personen in de steekproef geeft aan in het jaar voor het invullen van de 29
vragenlijst al eens te zijn wakker geworden door het vliegtuiglawaai. Ook bij de vraag naar de mate van slaapverstoring, dus welke geluidsbron de grootste slaapverstoring geeft, wordt vliegtuiggeluid het meest aangegeven. Verder blijkt uit het onderzoek dat omwonenden die aan een hogere mate van vliegtuiggeluid blootgesteld zijn, meer aangeven last te hebben van slaapverstoring. Bovendien gaat deze slaapverstoring veroorzaakt door het vliegtuiggeluid samen met een slechtere algemene slaapkwaliteit. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat mensen meer aangeven kalmerings- en slaapmiddelen te nemen, al dan niet op voorschrift, naarmate ze meer blootgesteld zijn aan geluidsbelasting. Ook het gebruik van geneesmiddelen voor hart, bloedvaten of bloeddruk verhoogt als de blootstelling aan geluid stijgt, volgens het onderzoek. Ten slotte werd er in het onderzoek ook gepeild naar de gezondheidservaring van de omwonenden. Hieruit blijkt dat de prevalentie van een slecht ervaren gezondheid toeneemt bij toename van de geluidsbelasting. (Franssen et al., 1998) Ook in ons land, namelijk in de nabijheid van de luchthaven van Zaventem, is een onderzoek gebeurd naar de hinder die de omwonenden ondervinden van de nachtvluchten. Ook hier kan men grosso modo dezelfde bevindingen noteren. Uit een onderzoek aan de hand van vragenlijsten blijkt dat van de omwonenden 17% aangeeft iedere nacht door het vliegtuiglawaai gewekt te worden. Ongeveer hetzelfde percentage geldt voor de mensen die 1 à 2 keer per week, 3 à 4 keer per week en 1 à 3 keer per maand wakker worden door het vliegtuiglawaai. Ongeveer 30% van de ondervraagden geeft weer nooit gewekt te worden door het vliegtuiggeluid. Van die respondenten die ’s nachts wakker worden, geeft 40,7% aan 1 keer per nacht wakker te worden, 31,6% wordt 2 keer per nacht wakker, 14,4% 3 keer per nacht en 13,3% wordt meer dan 3 keer per nacht wakker door het vliegtuiglawaai. Van de ondervraagden die ’s nachts al eens wakker werden van het vliegtuiglawaai, zegt 43,2% dat dit leidt tot minder dan 1 uur slaapverlies per gestoorde nacht. 34,5% zegt dat het slaapverlies 1 à 2 uur bedraagt, bij 13,9% bedraagt het slaapverlies 2 à 3 uur en bij 8,4% meer dan 3 uur. 27,8% van de ondervraagden die ooit wakker werden door het vliegtuiglawaai ondervinden daardoor steeds prestatieverlies de volgende dag. Bij 48,3% leidt dit soms tot prestatieverlies en 24% ondervindt geen prestatieverlies ten gevolge van het ontwaken door vliegtuiglawaai. Uit het onderzoek blijkt verder dat er geen verschil bestaat tussen 30
mannen en vrouwen bij het ondervinden van slaapverstoring. Wel is er een verschil tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Oudere leeftijdsgroepen ondervinden meer slaapverstoring. In de studie komt ook naar voor dat mensen die zeggen in de nabijheid van vliegroutes te wonen significant meer slaapverstoring hebben dan personen die niet bij de vliegroutes wonen. (Blockmans, Vandeputte & Masschelein, 2002) 3.3 Invloed van geluid op de slaap en de gezondheid Externe factoren, zoals geluid, kunnen de slaap op verschillende manieren beïnvloeden. Zo kan er een vermindering van de slaapkwaliteit optreden. De slaapkwaliteit kan door het geluid en de daarmee gepaard gaande slaapverstoring op verschillende manieren beïnvloed worden. Onder andere verandering in het slaappatroon kan optreden. De tijd van inslapen kan langer zijn en het percentage wakker zijn gedurende de nacht kan vergroten. Ook kunnen er veranderingen optreden in de slaapstadia en de ontwaakreacties. Slaapstadiumveranderingen, teweeggebracht door geluid, treden op vanaf een geluidsniveau van ongeveer 35 dB(A) binnenshuis. Ontwaakreacties komen dan weer voor vanaf een geluidsniveau van ongeveer 60 dB(A) binnenshuis. Zoals eerder ook aangegeven zorgt geluid voor een verhoogde kans op motiliteit of motorische onrust tijdens de slaap, wat in sterk verband staat met de slaapkwaliteit. Uit meerdere onderzoeken bleek dat subjectieve slaapkwaliteit vermindert wanneer mensen blootgesteld worden aan nachtelijk lawaai. Verder kan de hartslag toenemen door nachtelijk geluid. (Nederlands gezondheidsraad, 1994; Passchier – Vermeer et al., 2002) Anderzijds zien we dat er een verstoring kan zijn van het functioneren of het prestatievermogen de volgende dag. Ook een verstoring van het humeur kan de volgende dag optreden. De invloed van geluid op de slaap is het grootst bij zieken, ouderen en mensen die reeds slaapproblemen hebben. Deze personen ondervinden de meeste slaapverstoring door geluid. Ouderen hebben ook meer kans om wakker te worden door het geluid. (Nederlandse gezondheidsraad, 1994) In figuur 4 is op een vereenvoudigde manier weergegeven wat het effect is van geluid op de slaap en de gezondheid. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de subjectieve 31
en objectieve gevolgen van het nachtelijke geluid. Als acute respons op het geluid kan het zijn dat de persoon wakker wordt of dat er zich fysiologische effecten, zoals een verhoogde bloeddruk en een hartslagstijging, voordoen. Er kan eveneens een reductie in de slaapduur plaatsvinden en een vermindering van diepe slaap. Daags na de slaapverstoring kan de persoon last hebben van slaperigheid en kunnen zijn prestaties hieronder lijden. Op lange termijn kunnen door het nachtelijk geluid psychische en fysieke gezondheidsproblemen ontstaan. Bij de subjectieve gevolgen van nachtelijk geluid zien we dat mensen slaperigheid ervaren en een slechter humeur hebben. Op lange termijn kan het nachtelijk geluid zelfs leiden tot een verminderde levenskwaliteit. (Franssen & Kwekkeboom, 2003) Figuur 4: Potentiële effecten van nachtelijke blootstelling aan geluid
(Bron: Franssen & Kwekkeboom, 2003) De blootstelling aan geluid kan enerzijds leiden tot psychosociale gevolgen zoals slaapverstoring en verminderde prestaties op het werk. Anderzijds kunnen er ook fysieke gevolgen optreden, zoals hypertensie en hartziekte. Stress kan hier een
32
belangrijke factor in zijn en kan gezien worden als een effect van de inschatting van het geluid of als een coping – reactie van het lichaam. (van Kempen et al., 2002) Uit een meta-analyse uitgevoerd door van Kempen et al. blijkt dat vliegtuiglawaai positief
geassocieerd
wordt
met
hypertensie,
angina
pectoris,
gebruik
van
cardiovasculaire medicatie en consultatie van een specialist of huisarts. Enkel het verband tussen blootstelling aan vliegtuiggeluid en hypertensie was statistisch significant. (van Kempen et al., 2002) Blockmans et al. deden een bevraging bij de omwonenden van de luchthaven van Zaventem en daaruit bleek dat inwoners van de gemeente Zaventem een significant hogere bloeddruk hebben dan de inwoners van de gemeente Everberg. In de omgeving van de vliegroutes werd er door de respondenten meer hypertensie gemeld. Tevens werd er meer hypertensie gemeld wanneer men dichter bij de luchthaven woont en er al een lange tijd woont. (Blockmans et al., 2002). Ook in de HYENA-study (HYpertension and Exposure to Noise near Airports) werden gelijkaardige resultaten bekomen. De resultaten stellen dat er een significante blootstellings-responsrelatie
is
tussen
langdurige
blootstelling
aan
nachtelijk
vliegtuiglawaai en het risico op hypertensie (Jarup et al., 2008). Uit een studie uitgevoerd rond de luchthaven van Frankfurt bleek dat de gemiddelde bloeddruk significant hoger ligt bij deze respondenten die aan een hogere mate van geluid blootgesteld worden. Dit verhoogt het risico op een cardiovasculaire aandoening zoals een beroerte. Dezelfde respondenten met de hoge mate van geluidsblootstelling hadden ook een verkeerde perceptie van het geluid, wat kan te wijten zijn aan de stress die het geluid veroorzaakt. (Aydin & Kaltenbach, 2007)
4 Economische gevolgen Annemans berekende de kans op slaapverstoring bij een maximum niveau binnen van 69 dB(A). Hierbij is de kans op incrementele motorische onrust gelijk aan 0,0664. De kans op geen motorische onrust is dan gelijk aan 1 – 0,0664 = 0,9336. Om de kans op geen motorische onrust bij 5 vliegtuigpassages te berekenen moeten we dit laatste getal tot de vijfde macht verheffen: 0,93365 = 0,7092. De kans op motorische onrust bij 5 vliegtuigpassages per nacht is dan gelijk aan 1 – 0,7092. Dit is een kans op 33
slaapverstoring van 29,08%. Hieruit kunnen we concluderen dat in de woonwijk van 10000 personen nabij de luchthaven er ongeveer 2900 personen zullen lijden aan slaapverstoring (Annemans, 2005). In deel 2 van deze paper is aangetoond dat er een verband bestaat tussen slaapverstoring en ziektebeelden zoals hartziekte, depressie, diabetes, problematisch alcoholgebruik en mortaliteit in het algemeen. Slaapverstoring zorgt voor een grotere prevalentie van deze ziektebeelden.
Tabel 4: Relatief risico ten gevolge van slaapverstoring en absolute prevalenties met en zonder slaapverstoring voor een aantal aandoeningen alcohol
hartziekte
diabetes
depressie
mortaliteit
Prevalentie zonder slaapverstoring
0.07
0.029
0.035
0.063
0.0104
Prevalentie met slaapverstoring
0.161
0.0551
0.05495
0.252
0.017784
2.3
1.9
1.57
4.0
1.71
relatief risico
(Bron: Annemans, 2005)
Annemans ging uit van deze prevalentiecijfers om te berekenen hoeveel personen, uit een populatie van 10000 omwonenden van een luchthaven, extra zou gaan lijden aan deze ziektes ten gevolge van 5 permanente nachtvluchten (Annemans, 2005). Het resultaat is te vinden in de volgende tabel (Tabel 2).
Tabel 5: Extra aantal gevallen per jaar van een aantal aandoeningen en mortaliteit ten gevolge van slaapverstoring
Extra gevallen van ziekte
alcohol
hartziekte
diabetes
depressie
mortaliteit
265
76
58
550
21
(Bron: Annemans, 2005) Deze extra aantal gevallen per jaar van één van deze aandoeningen heeft logischerwijze ook economische gevolgen, zowel voor de gemeenschap als voor de persoon in kwestie met de aandoening. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen directe medische 34
kosten en productiviteitsgerelateerde kosten. Met de directe medische kosten worden de kosten van de ziekte bedoeld voor RIZIV en patiënt. Wanneer een patiënt medicatie neemt, moet zowel het RIZIV als de patiënt zelf daar een deel in betalen (terugbetaalde gedeelte + remgeld). De productiviteitsgerelateerde kosten zijn de kosten die ontstaan ten gevolge van absenteïsme en “presenteïsme”, waarmee bedoeld wordt dat men wel op het werk is maar minder productief is dan anders. (Annemans, 2004). Tabel 6: Directe medische kosten en productiviteitsgerelateerde kosten van de beschouwde ziektebeelden per persoon per jaar Medische kosten
Productiviteitskosten per
per geval (€)
geval (€)
7143
19048
26190
Annemans, 2000
2321
2791
5112
Muls en coll (1998);
Problematisch
Totaal (€)
Bron
Alcohol gebruik Hartziekte
Klever-Deichert en coll (1999) Diabetes
3212
3926
7138
Jonsson, 2002;
Depressie
3825
8048
11873
Ansseau, 1998
Mortaliteit
2615
25000
27615
Lamotte en coll (1999)
(Bron: Annemans, 2005) Uit deze tabel blijkt duidelijk dat de productiviteitsgerelateerde kosten hoger zijn dan de directe medische kosten. Uiteindelijk heeft Annemans de incrementele gevallen van de verschillende ziektes vermenigvuldigd met de gemiddelde kost per geval. Van daaruit kon dan de totale medische kost en de totale productiviteitsgerelateerde kost berekend worden (Annemans, 2005). Het resultaat staat in onderstaande tabel.
35
Tabel 7: Totale directe medische kosten en productiviteitsgerelateerde kosten van de beschouwde ziektebeelden voor de populatie van 10000 personen (waarvan ongeveer 2900 met slaapverstoring) Problematisch Alcohol gebruik Medische
kosten
Hartziekte
Diabetes
Depressie
Mortaliteit
TOTAAL
per
geval (€)
1,890,049
176,143
186,324
2,102,056
56,145
4,410,718
per geval (€)
5,040,130
211,812
227,743
4,422,835
536,763
10,439,283
Totaal (€)
6,929,914
387,956
414,067
6,524,891
592,909
14,849,736
Productiviteits-kosten
(Bron: Annemans, 2005) Uit de tabel blijkt dat slaapverstoring bij ongeveer 2900 mensen een belangrijke economische kost tot gevolg heeft, namelijk 4,4 miljoen directe medische kosten en 10,4 miljoen productiviteitsgerelateerde kosten. Dit maakt een totaal van 14,8 miljoen medische kosten per jaar ten gevolge van de slaapverstoring veroorzaakt door het vliegtuiglawaai. (Annemans, 2005)
5 Onderzoek 5.1 Inleiding In dit deel van mijn masterproef wordt de theorie gekoppeld aan de praktijk. In het theoretische gedeelte werd vooral de relevante literatuur aangehaald die handelt over slaapverstoring, de gezondheidsgevolgen van die slaapverstoring en het verband tussen slaapverstoring en vliegtuiglawaai. Daaruit blijkt dat slaapverstoring inderdaad oorzakelijke verbanden vertoont met een aantal ziektebeelden en dat er een duidelijk verband bestaat tussen blootstelling aan vliegtuiggeluid en slaapverstoring. In wat volgt is getracht de theorie te staven met een praktijkonderzoek. In het onderzoek willen wij nagaan of omwonenden van een luchthaven daadwerkelijk meer aan slaapverstoring lijden dan personen die verderaf wonen. Hieraan gekoppeld hebben wij 36
onderzocht of deze mensen ook meer gezondheidsproblemen hebben. Het onderzoek werd uitgevoerd in Oostende. In dit onderzoeksgedeelte van mijn masterproef wordt eerst de onderzoeksopzet beschreven. Daarna wordt er dieper ingegaan op de onderzoeksmethode. Vervolgens worden de resultaten besproken. Ten slotte wordt een conclusie geformuleerd en aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek. 5.2 Doelstelling Deze masterproef heeft enerzijds tot doel na te gaan of er een verband bestaat tussen de afstand van een woonplaats tot de luchthaven en slaapverstoring. Anderzijds willen wij nagaan of er een verband bestaat tussen de afstand van de woonplaats tot de luchthaven en
gezondheidsproblemen.
Dit
onderzoek
gaat
dus
uit
van
een
dubbele
onderzoeksvraag: “Hebben mensen die dichter bij de luchthaven wonen meer slaapverstoring dan mensen die verder van de luchthaven wonen?” “Hebben mensen die dichter bij de luchthaven wonen meer gezondheidsproblemen dan mensen die verder van de luchthaven wonen?” Om de tweede onderzoeksvraag na te gaan, wordt niet enkel onderzocht of mensen die dichter bij de luchthaven wonen meer ziek zijn, maar ook of ze meer de dokter bezoeken, meer opgenomen worden in het ziekenhuis en meer medicatie nemen. Op basis van de literatuur wordt er uitgegaan van de hypothese dat mensen die dichter bij de luchthaven wonen meer aan slaapverstoring lijden en meer gezondheidsproblemen hebben dan mensen die verderaf wonen.
37
5.3 Methode 5.3.1 Inleiding In het onderzoek worden dus twee pistes onderzocht. Enerzijds het verband tussen slaapverstoring en vliegtuiglawaai en anderzijds het verband tussen vliegtuiglawaai en gezondheidsproblemen, bij de inwoners van Oostende. Zoals uit de literatuur blijkt, terug te vinden in het eerste deel van deze masterproef, zijn er verschillende manieren om slaapverstoring bij een populatie na te gaan. Bij dit onderzoek werd gekozen om slaapverstoring
en
het
verband
met
de
factoren
vliegtuiglawaai
en
gezondheidsproblemen te onderzoeken aan de hand van een vragenlijst. Er wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst omdat dit voor ons, de onderzoekers, de gemakkelijkste manier is om informatie te achterhalen en voor de respondenten ook de eenvoudigste, minst intensieve wijze is om informatie mee te delen. In wat volgt, wordt de opbouw van de vragenlijst beschreven, de onderzoekspopulatie, alsook hoe de respondenten bereikt werden. 5.3.2 Vragenlijst De vragenlijst die gebruikt wordt in het onderzoek bestaat uit twee grote delen. Het eerste deel is een “slaapvragenlijst”; het tweede deel is een “aanvullende vragenlijst”, om de resultaten uit het eerste deel te kunnen interpreteren. De complete vragenlijst is terug te vinden in bijlage 1. De slaapvragenlijst bestaat integraal uit de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI). In deze test wordt een score van 5 genomen om de slechte van de goede slapers te onderscheiden. Iemand met een score van 0 tot en met 5 op de PSQI wordt gezien als een goede slaper met goede slaapkwaliteit. Personen met een score van 6 tot en met 21 worden beschouwd als slechte slapers met een slechte slaapkwaliteit. Zoals eerder al aangegeven is voorzichtigheid wel geboden in het interpreteren van de resultaten aangezien het hier gaat om een subjectieve weergave van de slaap door de respondent. De PSQI wordt volledig beschreven in het theoretische gedeelte van mijn masterproef. 38
De oorspronkelijke versie van de PSQI samen met de scoringslijst is terug te vinden in bijlage 2. Nu willen wij in ons onderzoek niet enkel achterhalen of de respondenten aan slaapverstoring lijden, vooral het verband van slaapverstoring en hun woonplaats is voor het onderzoek belangrijk. Om deze reden werd er een bijkomende aanvullende vragenlijst ontwikkeld. Deze vragenlijst moest ons in staat stellen om de resultaten van de slaapvragenlijst adequaat te interpreteren. In de aanvullende vragenlijst wordt gepeild naar de demografische gegevens geslacht en leeftijd. Om de anonimiteit te waarborgen is er gebruik gemaakt van leeftijdscategorieën. Er wordt de respondenten gevraagd de vijftallen in te vullen waartussen hun leeftijd valt. Het adres van de respondent wordt bevraagd alsook hoe lang men al in Oostende woont. Dat laatste is relevant aangezien respondenten die nog maar een korte tijd in Oostende wonen slechts in beperkte mate kunnen beïnvloed zijn door het luchtverkeer. Om de anonimiteit te verzekeren wordt ook hier niet naar het exacte huisnummer gevraagd, maar naar de tientallen waartussen het huisnummer van de respondent valt. Het opleidingsniveau wordt ook nagevraagd en het tijdstip waarop de persoon werkt. Wanneer de respondent namelijk ’s nachts werkt is het niet mogelijk om te spreken van slaapverstoring ten gevolge van nachtvluchten. Ook het alcoholgebruik wordt nagegaan aangezien slaapverstoring kan veroorzaakt worden door problematisch alcoholgebruik. Om een geschikt screeningsinstrument te hanteren werd contact opgenomen met de heer G. Verstuyf van de Vereniging voor Alcohol – en andere Drugproblemen (VAD). Die raadde aan contact op te nemen met professor Bert Aertgeerts. Professor Aertgeerts bevestigde dat de CAGE een geschikt screeningsinstrument is om op te nemen in de vragenlijst en verzekerde dat ook na opname in een grotere vragenlijst de resultaten van de CAGE wetenschappelijk verantwoord blijven. Het al dan niet problematisch zijn van de alcoholconsumptie wordt in de vragenlijst dus onderzocht aan de hand van de CAGE. CAGE is een acroniem voor Cut Down, Annoyed, Guilty, Eye opener. Deze screeningstest bestaat uit 4 vragen die met ja of neen dienen beantwoord te worden. Vanaf twee positieve antwoorden is er aanduiding van aanwezigheid van alcoholafhankelijkheid of - misbruik. (Verstuyf, 2007) In bijlage 3 zijn de 4 vragen van de CAGE weergegeven. 39
Verder wordt de gezondheidstoestand van de respondent nagevraagd, dit om de tweede onderzoeksvraag na te kunnen gaan. We bevragen de ziektes waar de persoon aan lijdt, het aantal doktersbezoeken en de reden van deze bezoeken en het aantal ziekenhuisopnames en de reden van deze opnames. Ook ondergane onderzoeken worden nagevraagd, aangezien een persoon een bepaald onderzoek gehad kan hebben zonder ziekenhuisopname. Ten slotte wordt de respondent ook gevraagd de geneesmiddelen die hij of zij inneemt te rapporteren. 5.3.3 Onderzoekspopulatie Er werden enkele exclusiecriteria bepaald voor de deelnemers van het onderzoek. Het eerste exclusiecriterium is leeftijd. De deelnemers/respondenten moeten minimum 18 jaar zijn. Jongere respondenten worden uitgesloten omdat de slaap van kinderen verschilt van de slaap van volwassenen. Conclusies trekken is dus evidenter bij een volledige volwassen populatie. Het tweede exclusiecriterium omvat woonplaats. Personen die niet in Oostende wonen, worden uitgesloten van dit onderzoek. Dus enkel inwoners van Oostende en de deelgemeenten Zandvoorde en Stene worden ingesloten. 5.3.4 Opdelen van Oostende in geluidszones Om te kunnen bepalen of respondenten al dan niet in een geluidsbelaste zone wonen, dient Oostende opgedeeld te worden in geluidszones. In een rapport van Geentjens worden de resultaten weergegeven van de berekening van de geluidscontouren rond de luchthaven Oostende – Brugge voor het jaar 2007. Geluidscontouren zijn isolijnen die de verschillende punten van gelijke geluidsbelasting met elkaar verbinden. Geluidscontouren rond luchthavens worden gebruikt om op een objectieve manier de geluidsbelasting weer te geven, veroorzaakt door opstijgende en landende vliegtuigen. Hoe dichter bij de luchthaven, hoe groter de waarde van de geluidscontouren. Een geluidszone ligt telkens tussen twee contourlijnen. De geluidscontouren worden bepaald aan de hand van simulaties met een computermodel, namelijk het Integrated Noise Model. Voor onze studie werden de Lnight – contouren gebruikt omdat deze een weergave zijn van de geluidsbelasting ’s nachts, waarbij de nacht gaat van 23u tot 7u. 40
De Lnight – geluidscontouren gaan van 45 dB(A) tot 70 dB(A), in overeenstemming met de VLAREM – voorschriften. (Geentjens, 2008) Aangezien wij voornamelijk interesse hebben in slaapverstoring en nachtelijk vliegtuiglawaai werden dus de Lnight – contouren gebruikt. De officiële Lnight – geluidscontourkaart is opgenomen in bijlage 4. Deze geluidscontouren werden overgenomen op een stratenplan van Oostende om te kunnen bepalen in welke geluidszone de respondenten zich bevinden. Ook dit stratenplan is terug te vinden in bijlage 4. 5.3.5 Bereiken van respondenten Bij dit onderzoek werd een respondentenaantal van minimum 100 vooropgesteld, dit om representatieve resultaten te bekomen voor de volledige populatie in Oostende. Er werden tijdens de studie 3 methodes voor ogen gehouden om de respondenten te bereiken. Allereerst werden de respondenten gerekruteerd via hun huisarts. Een tweede methode bestond erin om zelf naar Oostende te gaan en vragenlijsten ‘at random’ in verschillende brievenbussen te deponeren in verschillende delen van de stad. Een derde en laatste methode was het bereiken van respondenten aan de hand van een website met de vragenlijst. Deze drie methodes worden hieronder wat meer omschreven. Allereerst werden de vragenlijsten verstuurd naar huisartsen in Oostende. Aangezien een officiële lijst van huisartsen in Oostende niet beschikbaar is, werden onofficiële lijsten
gebruikt
die
beschikbaar
zijn
op
internet.
http://www.cylex.be/oostende/huisarts.html is de eerste site die werd gebruikt. Volgens deze site zijn er 38 huisartsen in Oostende. Tussen deze 38 “huisartsen” bevond zich een dermatoloog, een anesthesist en een gynaecoloog. Deze drie artsen werden niet aangeschreven. De 35 overblijvende huisartsen werden opgezocht in de Gouden Gids en enkel deze werden aangeschreven die effectief in de Gouden Gids onder “artsen” geregistreerd staan. Uiteindelijk werden van de eerste lijst 32 artsen aangeschreven. De tweede
lijst
van
huisartsen
die
werd
geraadpleegd,
is
te
vinden
op
http://www.huisarts.be. Hierbij werd dezelfde werkwijze toegepast als bij de eerste website. Van de tweede lijst van huisartsen werden er 7 aangeschreven, wat op een totaal komt van 39 aangeschreven artsen. Elk van deze artsen heeft een enveloppe 41
ontvangen met daarin 10 kleine enveloppen. De grote enveloppe bevatte een brief voor de arts met wat meer uitleg over het onderzoek. (bijlage 5) In de brief wordt de arts gevraagd om op de dag van ontvangst van de vragenlijsten aan zijn eerste 10 patiënten die consulteren een vragenlijst te overhandigen. Eveneens wordt de arts gevraagd enkel aan die patiënten een vragenlijst te geven die in Oostende wonen en meerderjarig zijn. Verder is het niet nodig dat de patiënten aan slaapverstoring lijden. In de enveloppe voor de patiënt bevindt zich een brief met wat uitleg over het onderzoek (bijlage 6) en de vragenlijst. De patiënt moet deze enkel invullen en terug opsturen. Daarvoor is er een gefrankeerde enveloppe voorzien volgens het “port betaald” – systeem. Dus de patiënt hoeft zelf geen postzegel te betalen, dit om de respons te verhogen. Omdat in het verleden al is gebleken dat medewerking van artsen niet altijd evident is, werd er een tweede piste voorzien om respondenten te bereiken. In verschillende delen van Oostende, zowel dicht bij de luchthaven als veraf, werden vragenlijsten ‘at random’ in brievenbussen gedeponeerd. Op deze manier werden 36 enveloppen met vragenlijsten verdeeld. Deze enveloppen bevatten een brief met uitleg over het onderzoek (bijlage 7), de vragenlijst en een gefrankeerde enveloppe. Op dezelfde manier als bij verdeling door de artsen, hoeven de respondenten enkel de vragenlijst te posten aan de hand van de gefrankeerde enveloppe. Om een zo hoog mogelijk respondentenaantal te hebben, werd ook een website opgemaakt met dezelfde vragenlijst. Dit kan gezien worden als derde methode om respondenten te bereiken. Op de webpagina http://studwww.ugent.be/~ldconset/ bevindt zich dezelfde vragenlijst als door de respondenten ontvangen via hun arts of gevonden in hun brievenbus. Ook bij deze methode werd de anonimiteit gewaarborgd. Respondenten hoeven geen e-mailadres te gebruiken maar enkel de vragenlijst in te vullen en deze door te sturen door onderaan de website op “verstuur antwoorden” te drukken. Aanvankelijk werd een e-mail gestuurd naar 58 mensen, uit mijn persoonlijke kennissenkring, die inwoner zijn van Oostende of kennissen hebben in Oostende. In deze e-mail staat het webadres van de webpagina vermeld en de vraag aan de inwoners van Oostende om de vragenlijst in te vullen op de website of indien geen inwoner van Oostende de e-mail door te sturen naar personen uit Oostende. Aan de hand van dit 42
zogenaamde “sneeuwbaleffect” werd gehoopt het respondentenaantal nog uit te breiden. Er werd in de e-mail uitdrukkelijk gevraagd enkel de vragenlijst in te vullen indien aan de criteria is voldaan, namelijk meerderjarige inwoner zijn van Oostende. Ook werd gevraagd aan kotstudenten die in Oostende wonen, maar meer slapen in hun studentenstad, de vragenlijst niet in te vullen om bias te voorkomen. 5.4 Resultaten 5.4.1 Respons 39 artsen kregen elk een enveloppe met daarin 10 vragenlijsten om uit te delen aan hun patiënten. Eén arts stuurde de enveloppe volledig terug naar de vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde. Eén arts heeft geen praktijk in Oostende en stuurde de enveloppe naar mij persoonlijk terug. Eén arts contacteerde mij via e-mail met de mededeling dat hij anesthesist is en werkzaam in Roeselare dus onmogelijk de vragenlijsten kon uitdelen. Verder werd ik telefonisch gecontacteerd door een pneumoloog en een kinderarts met de vraag of ook zij de vragenlijsten mochten uitdelen. Na goedkeuring van Professor Annemans werd de pneumoloog gevraagd de vragenlijsten aan zijn patiënten uit te delen en de kinderarts aan de consulterende ouders. Van de 39 artsen zijn er dus zeker 3 artsen die de vragenlijsten niet hebben uitgedeeld aan hun patiënten. Er zijn dus 36 resterende artsen met elk 10 ontvangen vragenlijsten wat een totaal maakt van 360 vragenlijsten. Daarbij werden nog eens 36 vragenlijsten ‘at random’ rondgedeeld in Oostende. Wanneer de respons 100 % of maximaal zou zijn, zou het respondentenaantal 396 bedragen. Van de 396 vragenlijsten werden er 66 teruggestuurd, wat een respons inhoudt van 16,7 %. Dankzij de meerdere methodes om respondenten te bereiken, werd dit aantal nog uitgebreid. Zoals eerder aangegeven, werd het webadres van de website met de vragenlijst naar 58 mensen doorgestuurd, met de vraag tot invullen en/of doorsturen van de vragenlijst. 48 vragenlijsten werden via de website teruggestuurd. In het totaal, via de post en de website, werden dus 114 vragenlijsten teruggestuurd en door mij ontvangen. 43
Echter niet elke vragenlijst was bruikbaar voor verdere analyse. Van de 66 vragenlijsten die via de post werden terugbezorgd, waren 54 geschikt voor verdere analyse. Het merendeel van de 12 onbruikbare vragenlijsten was niet adequaat ingevuld. In 4 gevallen werd de slaapvragenlijst niet volledig ingevuld; vragen werden overgelaten of er werden twee antwoorden aangekruist bij dezelfde vraag. Bij 2 vragenlijsten werd het adres niet ingevuld waardoor ze onbruikbaar zijn voor verdere analyse. Ten slotte zijn er 6 vragenlijsten die ingevuld werden door mensen die niet in Oostende wonen. Ook deze laatste werden uitgesloten van verdere analyse. 18,2 % van de vragenlijsten die terugbezorgd werden met de post, zijn niet bruikbaar. Bij de elektronische vragenlijsten werden er 48 vragenlijsten terugbezorgd, waarvan 37 konden gebruikt worden voor verdere verwerking. Bij één vragenlijst ontbrak het adres, waardoor deze niet meer gebruikt kon worden. Bij 6 vragenlijsten gaven de respondenten aan student te zijn. Omwille van het risico dat deze mensen meer in hun studentenstad verblijven en slapen, werden ook zij uitgesloten. De overige 4 vragenlijsten die niet gebruikt werden, zijn vragenlijsten die identiek zijn aan andere, waardoor duidelijk werd dat dezelfde vragenlijst meerdere malen door dezelfde persoon werd doorgestuurd. Uiteindelijk werden in het totaal 91 vragenlijsten weerhouden voor verdere (statistische) analyse. 5.4.2 Beschrijvende resultaten De 91 respondenten bestaan uit 44 mannen en 47 vrouwen. De steekproef bestaat dus voor 48,4 % uit mannen en 51,6 % uit vrouwen. Er zijn 15 leeftijdscategorieën, van 1520 jaar tot 85-90 jaar. Vooral de leeftijdscategorieën 50-55 jaar, 60-65 jaar en 65-70 jaar zijn goed vertegenwoordigd, samen vormen zij 42,9 % van de volledige steekproef. Alle respondenten wonen minstens 3 jaar in Oostende. Het merendeel van de respondenten volgde een hogere opleiding van het korte type (39 respondenten of 42,9 % van de steekproef). 15 respondenten (16,5 %) vervolledigden enkel het lager middelbaar, 26 respondenten (28,6 %) vervolledigden het hoger middelbaar onderwijs. 11 respondenten (12,1 %) hebben een universitair diploma. De meeste respondenten werken overdag of zijn gepensioneerd. Deze twee groepen maken 82,5 % uit van de steekproef. Van de respondenten die de optie “andere” hebben aangeduid, is één iemand invalide, de 44
overige 5 zijn studenten. 77 respondenten (84,6 %) beantwoordden minder dan 2 vragen positief op de CAGE en hebben dus geen alcoholafhankelijkheid. 14 respondenten scoorden positief op de CAGE, dus bij 15,4 % van de steekproef werd alcoholafhankelijkheid vastgesteld. Zoals eerder aangegeven, werd Oostende verdeeld in geluidszones aan de hand van de geluidscontouren. Wanneer de respondenten verdeeld worden volgens de geluidszones gebaseerd op de geluidscontouren, wonen 21 respondenten (23,1 %) in de geluidszone van 45-50 dB(A), bevinden 13 respondenten (14,3 %) zich in de geluidszone van 50-55 dB(A), 4 respondenten (4,4 %) in de geluidszone van 55-60 dB(A) en 53 respondenten (58,2 %) in de niet – geluidsbelaste zone. Aan de hand van de slaapvragenlijst kan bepaald worden hoeveel mensen met slaapverstoring te kampen hebben. 54 respondenten, wat overeenkomt met 59,3 % van de steekproef, hebben geen slaapverstoring. 37 respondenten, 40,7 % van de steekproef, lijden wel aan slaapverstoring. Van die 37 respondenten met slaapverstoring zijn er 20 mannen en 17 vrouwen. Verhoudingsgewijs lijden de mannen meer aan slaapverstoring aangezien 45,5 % van de mannen last heeft van slaapverstoring en “slechts” 36,2 % van de vrouwen slaapverstoring heeft. 71 respondenten (78,0 % van de steekproef) hebben geen ziekte waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring. 22,0 % van de steekproef lijdt aan één of meer van deze ziektes. Meer dan de helft van de steekproef heeft geen ziektes (52,7 %). 41,8 % van de steekproef heeft 1 of 2 ziektes. 5,5 % van de steekproef heeft 3 of meer ziektes, met een bovengrens van 5. Iets meer dan één vijfde van de steekproef (20,9 %) ging gedurende 3 maanden geen enkele keer naar de dokter. 31,9 % bezocht 1 maal een arts gedurende 3 maanden. 14,3 en 15,4 % van de steekproef bezochten respectievelijk 2 en 3 keer een arts gedurende 3 maanden. De overige 17,6 % bezocht meer dan 3 keer een arts gedurende 3 maanden, met een bovengrens van 10 doktersbezoeken. 76,9 % van de steekproef werd gedurende een jaar niet opgenomen in het ziekenhuis. 14,3 % werd 1 keer opgenomen in het ziekenhuis, gedurende een jaar. De overige 8,8 % werd meer dan 1 keer opgenomen, met een maximumaantal van 4 45
opnames gedurende een jaar. 47,3 % van de steekproef neemt geen geneesmiddelen, 35,2 % van de steekproef neemt 1, 2 of 3 geneesmiddelen. De overige respondenten nemen meer dan 3 geneesmiddelen met een maximum van 12. De frequenties van alle variabelen zijn terug te vinden in bijlage 8. 5.4.3 Statistische analyses Alle statistische analyses die gebeurd zijn voor dit onderzoek, werden uitgevoerd aan de hand van het statistisch dataverwerkingsprogramma SPSS. Hierbij was het handboek “SPSS for Psychologists” (Brace, Kemp & Snelgar, 2006) een grote hulp voor uitvoering en interpretatie van de analyses. Aangezien er twee onderzoeksvragen zijn die moeten beantwoord worden, werden er twee groepen van analyses uitgevoerd. Enerzijds werd het verband tussen slaapverstoring en nabijheid van de luchthaven geanalyseerd; anderzijds het verband tussen nabijheid van de luchthaven en gezondheidsproblemen. 5.4.3.1 Nabijheid van de luchthaven en slaapverstoring Om het verband te onderzoeken tussen twee kwalitatieve variabelen moeten in SPSS kruistabellen worden opgevraagd, met de daaraan gekoppelde Chi – kwadraten. Eerst werd dus aan de hand van SPSS een Chi-kwadraat test (kruistabel) uitgevoerd om een notie te krijgen over het verband tussen slaapverstoring en de afstand tot de luchthaven van de woonplaats van de respondenten. Zoals eerder al omschreven, werden de respondenten opgedeeld in geluidszones, aan de hand van geluidscontouren. De respondenten bevinden zich allemaal in een geluidszone van 45-50 dB(A), 50-55 dB(A), 55-60 dB(A) of in de niet – geluidsbelaste zone. Er werd een algemene en meer specifieke analyse uitgevoerd. Eerst werden de respondenten verdeeld in twee groepen, namelijk de “geluidsbelaste zone” en de “niet - geluidsbelaste zone”. In de “geluidsbelaste zone” worden alle respondenten opgenomen die zich in de geluidszones van 45-50, 50-55 en 55-60 dB(A) bevinden. Daarna kan aan de hand van een kruistabel het verband nagegaan worden 46
tussen de kwalitatieve variabele “slaapverstoring” en de kwalitatieve variabele “geluidsbelastezone”. De waarde van de Pearson Chi – kwadraat is 2,359 met een p – waarde van 0,125, wat inhoudt dat er geen significant verband is tussen de beide variabelen. Van alle respondenten die in de geluidsbelaste zone wonen, is er een gelijk aantal met als zonder slaapverstoring. In de niet – geluidsbelaste zone zijn er 35 respondenten (66,0 %) zonder slaapverstoring en 18 (34,0 %) met slaapverstoring. Uit deze analyse blijkt dus dat er geen significant verband is tussen slaapverstoring en nabijheid van de luchthaven. Om de analyse specifieker te maken, kunnen we de respondenten opdelen in de verschillende geluidszones volgens de verschillende geluidscontouren. Eerst wordt er een onderscheid gemaakt tussen respondenten die in de niet – geluidsbelaste zone wonen en deze die in de geluidszone van 45-50 dB(A) wonen. Hiertoe behoren 74 respondenten uit de steekproef. De respondenten wonende in de geluidszones van 50-55 en 55-60 dB(A) werden uitgesloten van deze analyse. De Pearson Chi – kwadraat heeft een waarde van 6,555 met een p – waarde van 0,010, wat een significant verband aantoont. Van de respondenten wonende in de geluidszone van 45-50 dB(A) lijdt 66,7 % aan slaapverstoring, 33,3 % heeft geen slaapverstoring. Van de respondenten die in de niet – geluidsbelaste zone wonen, lijdt 34,0 % aan slaapverstoring ten opzichte van 66,0 % die geen last heeft van slaapverstoring. Uit deze analyse blijkt dus dat respondenten die in de geluidszone van 45-50 dB(A) wonen significant meer slaapverstoring hebben dan deze die in de niet – geluidsbelaste zone wonen. Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt tussen de respondenten die in de niet – geluidsbelaste zone wonen en in de geluidszone van 50-55 dB(A) en wordt ook hier een verband met slaapverstoring gezocht aan de hand van een kruistabel. Er wonen slechts 13 respondenten in de geluidszone van 50-55 dB(A) ten opzichte van 53 respondenten die in de niet – geluidsbelaste zone wonen. De Pearson Chi – kwadraat heeft een waarde van 0,048 met een p – waarde van 0,827. Er is dus geen significant verband, wat inhoudt dat respondenten wonende in de geluidszone van 50-55 dB(A) niet significant meer slaapverstoring hebben dan de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Uiteindelijk werd dezelfde Chi – kwadraat test ook uitgevoerd voor respondenten die in de geluidszone van 55-66 dB(A) wonen, ten opzichte van deze die in de niet – 47
geluidsbelaste zone wonen. Slechts 4 respondenten behoren tot de geluidszone van 5560 dB(A) ten opzichte van 53 respondenten die in de niet – geluidsbelaste zone wonen. De Pearson Chi – kwadraat heeft een waarde van 0,134 met een p – waarde van 0,714, wat wijst op een niet – significant verband. Daaruit kan geconcludeerd worden dat respondenten uit de geluidszone van 55-60 dB(A) niet significant meer aan slaapverstoring lijden dan deze uit de niet – geluidsbelaste zone. Om na te gaan of bepaalde onafhankelijke variabelen een invloed hebben op de afhankelijke variabele “slaapverstoring”, of anders gezegd om na te gaan of bepaalde variabelen kunnen voorspellen wat de kans is dat iemand slaapverstoring heeft, kan een logistische regressie – analyse uitgevoerd worden. Alle variabelen werden hiervoor dichotoom gemaakt aangezien dit de interpretatie vereenvoudigt. De lijst met variabelen, waaronder de gedichotomiseerde variabelen, is terug te vinden in bijlage 8. Aan de hand van dit model kunnen we nagaan welke onafhankelijke variabelen een significant verband vertonen met het al dan niet hebben van slaapverstoring. De variabele “geluidsbelastezone” blijkt hier een significant verband te vertonen met de kans om aan slaapverstoring te lijden. De variabele “geluidsbelastezone” is een kwalitatieve variabele en bestaat uit twee categorieën: niet – geluidsbelaste zone en geluidsbelaste zone (de geluidszones van 45-50, 50-55 en 55-60 dB(A)). Hieruit blijkt dat de kans op slaapverstoring 3,5 keer groter is wanneer je in de geluidsbelaste zone woont. Ook de dichotome variabele “ziekenhuisopnamedich” toont een significant verband. De respondenten die één of meerdere ziekenhuisopnames hebben gehad gedurende een jaar hebben 6 keer meer kans op slaapverstoring dan de respondenten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen gedurende een jaar. Omdat uit de Chi – kwadraat test bleek dat respondenten die in de geluidszone van 45-50 dB(A) wonen, significant meer slaapverstoring hebben dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone en dit verband niet te zien is bij de respondenten uit de geluidszone van 50-55 en 55-60 dB(A), werd een variabele “geluidsbelastezone2” gecreëerd. Dit is een dichotome variabele waarbij de respondenten van de geluidszone van 45-50 dB(A) een code 1 krijgen en de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone, de geluidszone van 50-55 dB(A) en de geluidszone van 55-60 dB(A) een code 0 krijgen. Wanneer de logistische 48
regressie opnieuw wordt gedaan met de variabele “geluidbelastezone2” in plaats van “geluidsbelastezone”, zien we dat respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) 6 keer meer kans hebben op slaapverstoring dan de respondenten uit alle andere geluidszones. Alle logistische regressie – outputs zijn terug te vinden in bijlage 9. 5.4.3.2 Nabijheid van de luchthaven en gezondheidsproblemen Naast het verband tussen nabijheid van de luchthaven en slaapverstoring, werd ook de tweede onderzoeksvraag, namelijk het verband tussen nabijheid van de luchthaven en gezondheidsproblemen, onderzocht. Gezondheidsproblemen is een ruim begrip en werd aan de hand van verschillende parameters onderzocht. Eerst werd nagegaan of de respondenten aan ziektes lijden waarvan in de literatuur een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring. Daarna werd het aantal ziektes waaraan iedere respondent lijdt, opgeteld. Vervolgens werden ook nog het aantal doktersbezoeken en het aantal ziekenhuisopnames per respondent gebruikt als parameter. Ten slotte werd per respondent de hoeveelheid gebruikte medicatie nagegaan en gebruikt als parameter om het verband na te gaan met nabijheid van de luchthaven. Om de eerste analyse uit te voeren, moeten de respondenten opgedeeld worden zoals bij de vorige analyses: al dan niet wonend in de geluidsbelaste zone. Anderzijds moet er nagegaan worden of zij lijden aan (een) ziekte(s) waarvan in de literatuur een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring. Zo worden er per respondent twee kwalitatieve variabelen (het al dan niet wonen in de geluidsbelaste zone en het al dan niet hebben van een (of meerdere) ziekte(s) waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring) bekomen die tegenover elkaar kunnen geplaatst worden in een kruistabel om het verband tussen beide na te gaan. De Pearson Chi – kwadraatwaarde is 0,111 met een p – waarde van 0,739. Dit wijst op een niet – significant verband. Dit houdt in dat de respondenten die in de geluidsbelaste zone wonen niet significant meer aan ziektes lijden waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone.
49
Zoals voor de analyse naar het verband tussen nabijheid van de luchthaven en slaapverstoring kunnen de respondenten ook opgedeeld worden in de verschillende geluidszones op basis van de geluidscontouren. Wanneer we de respondenten opnemen die in de niet – geluidsbelaste zone wonen of in de geluidszone van 45-50 dB(A) om het verband te onderzoeken met de aanwezigheid van ziektes waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring, zien we geen significant verband. (Pearson Chi – kwadraat: 1,293 en p – waarde: 0,256) Dit houdt in dat respondenten die in de geluidszone van 45-50 dB(A) wonen niet significant meer lijden aan ziektes waarvan in de literatuur een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring. Wanneer dezelfde analyses worden uitgevoerd met de geluidszones van 50-55 dB(A) (Pearson Chi – kwadraat: 3,238 en p – waarde: 0,072) en 55-60 dB(A) (Pearson Chi – kwadraat: 1,807 en p – waarde: 0,179) wordt er ook telkens een niet - significant resultaat bekomen. Om na te gaan of het al dan niet hebben van een ziekte waarvan in de literatuur een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring, een onafhankelijk verband toont met bepaalde variabelen wordt hier een logistische regressie – analyse gedaan. Hieruit blijkt dat enkel het geslacht van een respondent een significante invloed heeft op de kans om een ziekte te hebben waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring. De kans dat vrouwen een ziekte hebben waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring is +/- 5 maal kleiner dan bij mannen. Ook hier werd de analyse twee keer gedaan, eenmaal met de variabele “geluidsbelastezone” en een keer met “geluidsbelastezone2”. Dit zal telkens herhaald worden bij de volgende analyses. In de tweede analyse wordt het verband gezocht tussen de nabijheid van de luchthaven en het aantal ziektes waaraan de respondent lijdt. Aangezien het hier gaat om een kwalitatieve variabele (al dan niet in de geluidsbelaste zone wonen) en een kwantitatieve variabele (aantal ziektes) kan geen kruistabel gebruikt worden. Aan de hand van de Independent - Samples T – test kan het verschil nagegaan worden tussen de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone en de respondenten uit de geluidsbelaste zone. Om uit te maken of de varianties in beide groepen voldoende vergelijkbaar zijn, 50
voert SPSS de “Levene’s test for Equality of Variances” uit, hierna kortweg omschreven als Levene’s test. Deze test geeft een F – waarde en een p – waarde. Als deze test niet significant is, impliceert dit dat varianties voldoende gelijk zijn en dat de procedure “equal variances assumed” gebruikt mag worden, zoals hier het geval is. De t – waarde bedraagt -1,008, de p – waarde is gelijk aan 0,280, wat wijst op een niet – significant verschil. Uit de analyse blijkt dat de respondenten uit de geluidsbelaste zone aan gemiddeld iets meer ziektes lijden (0,8947 t.o.v. 0,6604), maar dit verschil is niet significant; er is dus geen significant verschil in het aantal ziektes tussen beide groepen. De respondenten kunnen ook hier weer opgedeeld worden in de verschillende geluidszones volgens de geluidscontouren. Wanneer het verschil gezocht wordt tussen de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone en de respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A), wordt een significant verschil bekomen tussen de beide groepen. De Levene’s test is significant (F – waarde: 4,624 en p – waarde: 0,035), dus wordt de procedure “equal variances not assumed” gebruikt. De t – waarde bedraagt -2,090 en de p – waarde is 0,045, wat wijst op een significant verschil. 53 respondenten wonen in de niet – geluidsbelaste zone en hebben gemiddeld 0,6604 ziektes. 21 respondenten wonen in de geluidszone van 45-50 dB(A) en hun gemiddeld aantal ziektes bedraagt 1,2857. Respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) hebben gemiddeld bijna het dubbel aantal ziektes dan de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Zowel voor de geluidszone van 50-55 dB(A) (t – waarde: 0,979 en p – waarde: 0,331) als van 55-60 dB(A) (t – waarde: 0,328 en p – waarde: 0,744) werd geen significant verschil gevonden met de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Om hier na te gaan of bepaalde variabelen een verband vertonen met de afhankelijke variabele, wordt wederom een logistische regressie – analyse uitgevoerd. Hier werd gebruikt gemaakt van “aantalziektesdich”, wat de dichotome versie is van de variabele “aantalziektes”. “Geslacht”, “slaapverstoring” en “aantalmedicatiedich” zijn significant. Dit wil zeggen dat deze variabelen significante voorspellers zijn van het aantal ziektes dat een respondent heeft. Vrouwen hebben 5 keer minder kans op het hebben van één of meerdere ziektes dan mannen. Respondenten met slaapverstoring hebben 4 keer meer kans op één of meerdere ziektes dan respondenten zonder slaapverstoring. Ten slotte 51
hebben respondenten die één of meer geneesmiddelen nemen 26,4 keer meer kans op één of meerdere ziektes, wat een logische uitkomst is. Wat opmerkelijk is, is dat wanneer de analyse opnieuw wordt gedaan met de variabele “geluidsbelastezone2” deze variabele geen significante voorspeller is van het aantal ziektes, terwijl uit de Independent – Samples T – test wel blijkt dat respondenten uit de geluidszone van 4550 dB(A) significant meer ziektes hebben dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Dit is te verklaren doordat de variabele “slaapverstoring” wel een significant verband vertoont en het effect van geluidsbelasting via deze “intermediair” tot uiting komt. In de derde analyse in verband met gezondheidsproblemen wordt het verband nagegaan tussen de nabijheid van de luchthaven en het aantal doktersbezoeken in 3 maanden. Aangezien er weer sprake is van een kwalitatieve variabele (al dan niet in de geluidsbelaste zone wonen) en een kwantitatieve variabele (aantal doktersbezoeken) wordt wederom de Independent – Samples T – test gebruikt om na te gaan of er een verschil is tussen de respondenten in de geluidsbelaste en niet – geluidsbelaste zone op vlak van het aantal doktersbezoeken. De Levene’s test is niet significant (F – waarde: 1,314 en p – waarde: 0,255), wat inhoudt dat de procedure “equal variances assumed” gebruikt moet worden. Daaruit blijkt een niet – significant resultaat (t – waarde: 0,419 en p – waarde: 0,676). Dit houdt in dat er geen significant verschil bestaat tussen de respondenten die in de geluidsbelaste zone wonen en deze die in de niet – geluidsbelaste zone wonen op vlak van het aantal doktersbezoeken gedurende 3 maanden. Ook hier weer wordt een bijkomende analyse uitgevoerd waarbij de respondenten opgedeeld worden in de verschillende geluidszones op basis van de geluidscontouren. Zowel bij de geluidszone van 45-50 dB(A) (t – waarde: -0,950 en p – waarde: 0,345) als bij de geluidszone van 55-60 dB(A) (t – waarde: 0,982 en p – waarde: 0,331) is er geen significant verschil met de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Opmerkelijk genoeg werd er bij de geluidszone van 50-55 dB(A) wel een significant verschil opgemerkt. De Levene’s test is significant (F – waarde: 4,969 en p – waarde: 0,029) waardoor de procedure “equal variances not assumed” gebruikt dient te worden. Dit geeft een t – waarde van 2,481 en een p – waarde van 0,017, wat wijst op een significant resultaat. De 53 respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone gaan gemiddeld 2,1321 52
keer op artsenconsultatie gedurende 3 maanden. De 13 respondenten uit de geluidszone van 50-55 dB(A) bezoeken de arts gemiddeld 1,0769 keer gedurende 3 maanden. Daaruit blijkt dus dat respondenten uit de geluidszone van 50-55 dB(A) significant minder artsenconsultaties hebben gehad gedurende 3 maanden dan de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Dit spreekt – althans voor deze variabele - onze onderzoekshypothese tegen. Ook hier wordt een logistische regressie – analyse uitgevoerd om na te gaan of de afhankelijke variabele een verband vertoont met de verschillende onafhankelijke variabelen. Hier wordt de dichotome versie van de variabele “doktersbezoeken” gebruikt (“doktersbezoekendich”) om de analyse uit te voeren. Geen enkele van de onafhankelijke variabelen zijn significant, wat inhoudt dat geen enkele van de onafhankelijke variabelen een significante voorspeller is van de afhankelijke variabele “doktersbezoekendich”.
De vierde analyse onderzoekt het verband tussen de nabijheid van de luchthaven en het aantal ziekenhuisopnames gedurende een jaar. Ook hier wordt een Independent Samples T – test gebruikt, omwille van de aanwezigheid van een kwalitatieve variabele (het al dan niet wonen in de geluidsbelaste zone) en een kwantitatieve variabele (aantal ziekenhuisopnames). De Levene’s test is significant (F – waarde: 4,216 en p – waarde: 0,043). Dit houdt in dat de procedure “equal variances not assumed” gehanteerd moet worden. Deze geeft een t – waarde van 1,312 en een p – waarde van 0,193, wat wijst op een niet – significant resultaat. Er is dus geen significant verschil tussen de respondenten uit de geluidsbelaste zone en deze uit de niet – geluidsbelaste zone op vlak van het aantal ziekenhuisopnames gedurende een jaar. Wanneer het verschil onderzocht wordt tussen de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone en deze die in de geluidszone van 45-50 dB(A) wonen, wordt er een niet – significant resultaat bekomen (t – waarde: 0,252 en p – waarde: 0,802). Bij de geluidszone van 50-55 dB(A) is er een significant resultaat. De Levene’s test is significant (F – waarde: 8,983 en p – waarde: 0,004) waardoor de procedure “equal variances not assumed” gebruikt dient te worden. De t – waarde bedraagt 2,567 en de p 53
– waarde is gelijk aan 0,013, wat wijst op een significant verschil. Dit verschil is echter niet wat vanuit de studie verwacht wordt. De 53 respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone werden gedurende een jaar gemiddeld 0,434 keer opgenomen in het ziekenhuis, terwijl de 13 respondenten uit de geluidszone van 50-55 dB(A) gemiddeld 0,0769 keer opgenomen werden gedurende een jaar. Deze cijfers zeggen dus dat de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone significant meer in het ziekenhuis zijn opgenomen gedurende een jaar dan respondenten uit de geluidszone van 50-55 dB(A). Gelijkaardige resultaten zijn gevonden voor de geluidszone van 55-60 dB(A). Ook hier is de Levene’s test significant (F – waarde: 4,802 en p – waarde: 0,033). De t – waarde bedraagt 3,744 met een p – waarde van <0,001, wat een significant resultaat inhoudt. De 53 respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone werden, zoals eerder al aangegeven, gemiddeld 0,434 keer opgenomen in het ziekenhuis gedurende een jaar ten opzichte van 4 respondenten uit de geluidszone van 55-60 dB(A) die gedurende een jaar geen enkele keer werden opgenomen in het ziekenhuis. Volgens de analyse worden de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone gedurende een jaar dus significant meer opgenomen in het ziekenhuis dan de respondenten uit de geluidszone van 55-60 dB(A). Deze resultaten zijn niet in lijn met de onderzoekshypothese. Wederom wordt een logistische regressie – analyse uitgevoerd om na te gaan of bepaalde onafhankelijke variabelen een verband vertonen met de afhankelijke variabele, namelijk het aantal ziekenhuisopnames gedurende een jaar. Hiervoor werd weer de dichotome variant van de variabele gebruikt, namelijk “ziekenhuisopnamedich”. De resultaten komen overeen met deze uit de Independent - Samples T – test waar bleek dat de respondenten uit de geluidszones van 50-55 en 55-60 dB(A) significant minder ziekenhuisopnames hebben gedurende een jaar dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. De respondenten uit de geluidsbelaste zone hebben volgens de logistische regressie - analyse 5 maal minder kans op één of meerdere ziekenhuisopnames gedurende een jaar dan de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Wanneer de analyse uitgevoerd wordt met de variabele “geluidsbelastezone2”, is deze variabele niet significant. Dit bevestigt wederom de resultaten uit de Independent – Samples T – test, waaruit bleek dat er geen significant verschil is tussen de respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) en deze uit de niet – geluidsbelaste 54
zone. Merk echter op dat de variabele “slaapverstoring” wel een significant verband vertoont, wat weer als een intermediaire rol kan geïnterpreteerd worden. Respondenten met slaapverstoring hebben 7,4 keer meer kans op één of meerdere ziekenhuisopnames gedurende een jaar dan respondenten zonder slaapverstoring. Ten slotte wordt het verband nagegaan tussen de nabijheid van de luchthaven en de geneesmiddelenconsumptie. Geneesmiddelenconsumptie wordt hier gezien als het aantal geneesmiddelen dat een respondent inneemt. Zoals in de vorige analyses wordt ook hier weer de Independent – Samples T – test gebruikt, omwille van de aanwezigheid van een kwalitatieve variabele (het al dan niet wonen in de geluidsbelaste zone) en een kwantitatieve variabele (het aantal geneesmiddelen dat een respondent gebruikt). De Levene’s test is niet significant (F – waarde: 0,001 en p – waarde: 0,994). Daarom wordt de procedure “equal variances assumed” gehanteerd. De t – test toont een t – waarde van 0,063 en een p – waarde van 0,950. Er bestaat dus geen significant verschil tussen de respondenten in de geluidsbelaste zone en deze uit de niet – geluidsbelaste zone op vlak van geneesmiddelenconsumptie. Zowel voor de respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) (t – waarde: -1,276 en p – waarde: 0,206), deze uit de geluidszone van 50-55 dB(A) (t – waarde: 1,514 en p – waarde: 0,135), als voor de respondenten uit de geluidszone van 55-60 dB(A) (t – waarde: 0,947 en p – waarde: 0,348) is er geen significant verschil met de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone op vlak van geneesmiddelenconsumptie. Tot slot gaan we ook na of de afhankelijke variabele “aantalmedicatiedich” beïnvloed wordt door de verschillende onafhankelijke variabelen, aan de hand van een logistische regressie – analyse. Hieruit blijkt dat de variabelen “leeftijddich” en “aantalziektesdich” significant zijn. Respondenten uit de leeftijdscategorie 55-90 jaar hebben 9,5 keer meer kans om één of meerdere geneesmiddelen te nemen dan respondenten die tot de leeftijdscategorie 15-55 behoren. Bovendien hebben respondenten die één of meerdere ziektes hebben 25,7 keer meer kans om één of meerdere geneesmiddelen te nemen. Deze verbanden lijken eerder logisch.
55
5.5 Conclusie In dit onderzoek was het de bedoeling om na te gaan of mensen die dichter bij de luchthaven
wonen
enerzijds
meer
slaapverstoring
en
anderzijds
meer
gezondheidsproblemen hebben dan mensen die verderaf wonen. Aan de hand van onze gegevensset,
verzameld
bij
91
respondenten
uit
Oostende,
en
het
dataverwerkingsprogramma SPSS, werden statistische analyses uitgevoerd om de beide onderzoeksvragen na te gaan. Uit de algemene analyse, waar enkel een onderscheid gemaakt wordt tussen respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone en deze uit de geluidsbelaste zone, blijkt dat er geen verband is tussen de nabijheid van de luchthaven en slaapverstoring. Na het uitvoeren
van
een
logistische
regressie
–
analyse
bleek
nochtans
dat
“geluidsbelastezone” (2 categorieën: “geluidsbelaste zone” en “niet – geluidsbelaste zone”) een significante voorspeller is van slaapverstoring. Wanneer de geluidszones werden opgesplitst volgens de geluidscontouren, namelijk 45-50 dB(A), 50-55 dB(A), 55-60 dB(A) of niet – geluidsbelaste zone, werd er enkel een significant verband gevonden tussen slaapverstoring en de geluidszone van 45-50 dB(A). De respondenten die in de geluidszone van 45-50 dB(A) wonen, lijden significant meer aan slaapverstoring dan deze in de niet – geluidsbelaste zone. Dit wordt bevestigd in de logistische regressie-analyse waar de variabele “geluidsbelastezone2” gebruikt wordt en waar deze bovendien significant is. Bij de andere geluidsbelaste zones is er geen significant verband met slaapverstoring. Er is een mogelijke verklaring voor het feit dat respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) significant meer slaapverstoring hebben dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone en dat dit verband niet terug te vinden is bij de respondenten uit de geluidszones van 50-55 en 55-60 dB(A). Het is mogelijk dat respondenten uit de geluidszones van 50-55 en 55-60 dB(A), die zoals op het stadsplan van Oostende te zien heel dicht bij de luchthaven wonen, bewust ervoor kiezen hier te wonen en daardoor ook minder last ondervinden van de luchthaven en de nachtvluchten. Bij respondenten die verder wonen, zoals bijvoorbeeld in de geluidszone van 45-50 dB(A), is het mogelijk dat zij er minder voor kiezen en zo, ondanks de 56
mindere geluidsbelasting dan in de andere zones, verhoudingsgewijs meer last ondervinden. Een tweede mogelijke verklaring voor het feit dat respondenten uit de geluidszones van 50-55 en 55-60 dB(A) niet significant meer slaapverstoring hebben, kan het beperkte aantal respondenten zijn in deze geluidszones in vergelijking met de meer uitgebreide groep van respondenten in de niet – geluidsbelaste zone en in de geluidszone van 45-50 dB(A). Het is moeilijker correcte vergelijkingen te maken tussen groepen wanneer deze zo verschillen in respondentenaantal. Wanneer onderzocht wordt of er een verband is tussen het hebben van een ziekte waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring en geluidsbelaste zone, wordt ook een niet - significant resultaat bekomen. De respondenten in de geluidsbelaste zone lijden niet meer aan ziektes waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring dan deze in de niet – geluidsbelaste zone. Dit resultaat blijft gelijk ook als de respondenten worden opgedeeld in de geluidszones van 45-50, 50-55 en 55-60 dB(A). In de logistische regressie – analyse is enkel de variabele “geslacht” een significante voorspeller. Vrouwen hebben minder kans op een ziekte waarvan een oorzakelijk verband is aangetoond met slaapverstoring dan mannen. Verder werd onderzocht of er een verschil bestaat tussen de respondenten in de geluidsbelaste en de niet – geluidsbelaste zone op vlak van aantal ziektes, aantal artsenconsultaties gedurende 3 maanden, aantal ziekenhuisopnames gedurende een jaar en aantal medicatie dat de respondent neemt. Algemeen gezien hebben de respondenten uit de geluidsbelaste zone gemiddeld niet significant meer ziektes dan deze uit de niet – geluidsbelaste zone. Wanneer de opsplitsing wordt gemaakt in de verschillende geluidszones hebben enkel de respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) gemiddeld significant meer ziektes dan deze uit de niet – geluidsbelaste zone. Echter volgens de logistische regressie – analyse is het niet de geluidszone die een voorspeller is van het aantal ziektes, maar wel het hebben van slaapverstoring (slaapverstoring heeft hier een intermediaire rol), het nemen van één of meerdere geneesmiddelen en geslacht (vrouwen hebben minder kans op één of meerdere ziektes dan mannen). Wanneer het aantal doktersbezoeken gedurende 3 maanden wordt onderzocht, zien we geen significant verschil tussen de respondenten uit de geluidsbelaste en niet – geluidsbelaste zone. Enkel wanneer het 57
verschil werd onderzocht tussen de geluidszone van 50-55 dB(A) en de niet – geluidsbelaste zone was er een significant verschil. Dit verschil toonde echter aan dat respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone gedurende 3 maanden significant meer doktersbezoeken hebben dan respondenten uit de geluidszone van 50-55 dB(A). Dit spreekt onze onderzoekshypothese tegen. Een oorzaak hiervan kan het zeer kleine respondentenaantal zijn in de geluidszone van 50-55 dB(A) ten opzichte van het veel grotere respondentenaantal in de niet – geluidsbelaste zone. Volgens de logistische regressie – analyse is geen enkele onafhankelijke variabele een significante voorspeller voor het aantal doktersbezoeken. Ook de hypothese dat mensen die heel dicht bij de luchthaven wonen mogelijks minder klachten ondervinden omdat zij hiervoor bewust gekozen hebben, moet hier in het achterhoofd gehouden worden. Ook bij de analyse naar het verschil tussen de verschillende geluidszones op vlak van ziekenhuisopnames gedurende een jaar, bekomen we omgekeerd significante resultaten. Algemeen gezien is er op vlak van ziekenhuisopnames gedurende een jaar geen verschil tussen de respondenten uit de geluidsbelaste en niet – geluidsbelaste zone. Echter bij het onderzoek naar het verschil tussen de geluidszone van 50-55 dB(A) en de niet – geluidsbelaste zone, toonde het resultaat dat respondenten uit de geluidszone van 50-55 dB(A) significant minder ziekenhuisopnames hadden gedurende een jaar dan respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. Dit geldt ook voor de geluidszone van 55-60 dB(A). De respondenten uit deze geluidszone hadden gedurende een jaar ook significant minder ziekenhuisopnames dan de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone. De respondenten uit de geluidsbelaste zone hebben volgens de logistische regressie - analyse 5 maal minder kans op één of meerdere ziekenhuisopnames gedurende een jaar dan de respondenten uit de niet – geluidsbelaste zone, dus het resultaat wordt ook hier bevestigd. Zowel voor de geluidszone van 50-55 dB(A) als voor deze van 55-60 dB(A) kan dit resultaat te wijten zijn aan een (zeer) beperkt steekproefaantal. Ook de hypothese dat mensen die heel dicht bij de luchthaven wonen hier bewust voor gekozen hebben en daardoor ook minder problemen hiervan ondervinden, kan hier een verklaring voor zijn. Ten slotte werd ook het aantal geneesmiddelen nagevraagd dat een respondent inneemt. In deze analyse werd het verschil onderzocht tussen de respondenten in de geluidsbelaste en niet – geluidsbelaste zone op vlak van geneesmiddelenconsumptie, waarmee bedoeld wordt het aantal 58
geneesmiddelen dat een respondent inneemt. Er werd geen significant verschil gevonden tussen beide groepen, ook niet wanneer de analyse specifieker werd uitgevoerd met de verschillende geluidszones. Uit de logistische regressie – analyse bleek dat 55 plussers en respondenten met één of meerdere ziektes meer kans hebben om één of meerdere geneesmiddelen te nemen, wat aannemelijk is. Uit het merendeel van deze analyses blijkt dat mensen die dichter bij de luchthaven wonen niet significant meer aan slaapverstoring lijden en ook niet significant meer gezondheidsproblemen hebben. Enkel de respondenten uit de geluidszone van 45-50 dB(A) hebben significant meer slaapverstoring en significant meer ziektes. Bovendien blijkt uit sommige analyses dat respondenten uit de geluidszones van 50-55 en 55-60 dB(A) significant minder gezondheidsproblemen hebben, zoals minder doktersbezoeken en minder ziekenhuisopnames. Een mogelijke oorzaak van deze resultaten kan de beperkte steekproef en de ongelijke steekproefverdeling zijn. In het totaal zijn er (slechts) 91 vragenlijsten die konden gebruikt worden voor analyse. Wanneer de respondenten worden opgedeeld in verschillende geluidszones, zijn er slechts 4 respondenten in de meest geluidsbelaste zone, ten opzichte van 53 respondenten in de niet – geluidsbelaste zone. Dit kan een vertekend beeld geven naar analyse toe. Ook in de geluidszone van 50-55 dB(A) bevinden zich slechts 13 respondenten, waardoor een vergelijking met de niet – geluidsbelaste zone dus ook moeilijk te maken is. Ook de hypothese die doorheen de studie ontwikkeld werd, dat mensen die heel dicht bij de luchthaven wonen (geluidszones 50-55 en 55-60 dB(A)) hier bewuster voor kiezen en ten gevolge daarvan minder hinder van de luchthaven ondervinden, kunnen deze resultaten ondersteunen. 5.6 Discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek Bij de logistische regressie – analyses werd er telkens voor gekozen om alle variabelen op te nemen als onafhankelijke variabelen, omdat zo het model een grotere voorspellende waarde heeft. Er kan voor gekozen worden om de variabelen die ook gebruikt worden als afhankelijke variabele weg te laten. Deze analyses werden
59
uitgevoerd om na te gaan of hierbij andere resultaten werden bekomen maar dit was niet het geval. Vandaar dat deze analyses niet werden opgenomen in de studie. De grootste beperking van dit onderzoek is het respondentenaantal en de niet gelijk verdeelde steekproef. Het respondentenaantal bestaat slechts uit 91 mensen, waarvan meer dan de helft in de niet – geluidsbelaste zone woont. De meest geluidsbelaste zone is, met 4 respondenten, te schaars vertegenwoordigd. Verder onderzoek met een meer uitgebreide en beter verdeelde steekproef is dus zeker nuttig. Er kan gezocht worden naar verschillende methodes om het steekproefaantal uit te breiden. Eén van die methodes is het uitbreiden van de steekproef door niet enkel inwoners van Oostende in te sluiten in het onderzoek. De vluchtroutes van de luchthaven Oostende – Brugge lopen ook over Middelkerke, waardoor ook deze inwoners aan slaapverstoring kunnen lijden ten gevolge van de nachtvluchten. Door deze mensen in te sluiten in het onderzoek, kan het respondentenaantal vergroot worden. Verder kan de bedenking gemaakt worden dat er gewerkt is met vragenlijsten, waarbij er gerekend wordt op de “goodwill” van de respondenten om eerlijk te antwoorden. Niet zelden vullen respondenten vragenlijsten niet adequaat in, waardoor voorzichtigheid steeds geboden is bij het trekken van conclusies. Eventueel zou het dus nuttig zijn om de slaapverstoring op een andere, meer objectieve manier te meten. Dit kan gebeuren aan de hand van een EEG om meer inzicht te krijgen in de slaapopbouw van de respondent. Een actimeter kan ook gebruikt worden om de motiliteit te meten. Dit vraagt meer inspanning van zowel respondent als onderzoeker maar geeft mogelijks wel meer accurate resultaten. Ten slotte kan het ook nuttig zijn om de gezondheids – en slaapproblemen van de respondent te toetsen bij zijn of haar huisarts. Zo wordt het probleem van niet adequaat ingevulde vragenlijsten toch gedeeltelijk omzeild.
60
Literatuurlijst
1.
Annemans, L. (2004). Gezondheidseconomische gevolgen van nachtvluchten. Opgehaald
15
april,
2008,
van
http://www.bruairlibre.be/IMG/pdf/annemans.pdf
2.
Annemans, L. (2005). Gezondheidseconomische gevolgen van nachtvluchten in
Oostende.
Opgehaald
15
april,
2008,
van
http://www.wiloo.be/nachtvluchten_gez _kost_annemans.doc
3.
Annemans, L., Botteldooren, D. & Vervaet, M. (2004). Onderzoek naar de impact op de leefbaarheid van de omgeving ten gevolge van een eventuele uitbreiding van de HUB-activiteiten van het koeriersbedrijf DHL op de luchthaven van Zaventem (Brussel – Nationaal). Opgehaald 20 oktober, 2008, van http://mediatheek.vlaamsbrabant.be/upload/objects/mobiel_zijn/luchthaven/Lu chthaven_Zaventem_leefbaarheidsstudie_UGent.pdf
4.
Ayas, N., White, D., Manson, J., Stampfer, M., Speizer, F., Malhotra, A. & Hu, F. (2003). A prospective study of sleep duration and coronary heart disease in women. Archives of Internal Medicine, 163(2), 205–209.
5.
Aydin, Y. & Kaltenbach, M. (2007). Noise perception, heart rate and blood pressure in relation to aircraft noise in the vicinity of the Frankfurt airport. Clinical Research in Cardiology, 96(6), 347 – 358.
61
6.
Beck, S., Schwartz, A., Towsley, G., Dudley, W. & Barsevick, A. (2004). Psychometric evaluation of the Pittsburgh Sleep Quality Index in cancer patients. Journal of Pain and Symptom Management, 7(2), 140-148.
7.
Blockmans,
D.,
Vandeputte,
A.
&
Masschelein,
R.
(2002).
Gezondheidsklachten bij omwonenden van een internationale luchthaven. Tijdschrift voor Geneeskunde. 58 (21), 1398-1406.
8.
Brace, N., Kemp, R. & Snelgar, R. (2006). SPSS for Psychologists. New York: Palgrave Macmillan.
9.
Bremer, R. (1999). Deskundigen over slaapstoornissen. Baarn: Tirion.
10. Brunello, N., Armitage, R., Feinberg, I., Holsboer-Trachsler, E., Léger, D., Linkowski, P., Mendelson, WB., Racagni, G., Saletu, B., Sharpley, AL., Turek, F., Van Cauter, E. & Mendlewicz, J. (2000). Depression and sleep disorders: clinical relevance, economic burden and pharmacological treatment. Neuropsychobiology, 42(3), 107-119.
11. Declerck, A.C., & Wauquier, A. (1986). Slaapstoornissen, hoe komt u ervan af. Weert: Uitgeverij M&P.
12. Dew, MA., Hoch, CC., Buysse, DJ., Monk, TH., Begley, AE., Houck, PR., Hall, M., Kupfer, DJ. & Reynolds, CF. (2003). Healthy older adults’ sleep predicts all-cause mortality at 4 to 19 years of follow-up. Psychosomatic medicine, 65(1), 63 - 73.
13. Elwood, P., Hack, M., Pickering, J., Hughes, J. & Gallacher, J. (2005). Sleep disturbance, stroke, and heart disease events: evidence from the Caerphilly cohort. Journal of Epidemiology and Community health, 60(1), 69 – 73. 62
14. Erickson, V., Westlake, C., Dracup, K., Woo, M. & Hage, A. (2003). Sleep disturbance symptoms in patients with heart failure. AACN Clinical Issues, 14(4), 477 - 487.
15. Fast, T. (2004). Beoordelingskader Gezondheid en Milieu: nachtelijk geluid van
vliegverkeer rond
630100002/2004.
Schiphol en
Opgehaald
slaapverstoring.
10
oktober,
RIVM
rapport
2008,
van
http://demo.openrepository.com/rivm/bitstream/10029/9262/1/630100002.pdf
16. Franssen, E., de Jong, R., Lebret, E., Miedema, H., van Poll, H., Vos, H., Walda, I. & Wiechen, C. (1998). Hinder, slaapverstoring, gezondheids – en belevingsaspecten
in
de
regio
Schiphol,
resultaten
van
een
vragenlijstonderzoek. RIVM rapport nr. 441520010. Opgehaald 15 april, 2008, van http://rivm.openrepository.com/rivm/handle/10029/10051
17. Franssen, A.E.M. & Kwekkeboom J.M.I. (2003). Effecten van geluid door wegverkeer op de straat. RIVM rapport 715120010/2003. Opgehaald 18 oktober,
2008,
van
http://rivm.openrepository.com/rivm/bitstream/10029/9079/1/715120010.pdf
18. Franzen, P. & Buysse, D. (2008). Sleep disturbances and depression: risk relationships for subsequent depression and therapeutic implications. Dialogues In Clinical Neuroscience, 10(4), 473 – 481.
19. Geentjens, G. (2008). Geluidscontouren rond de internationale luchthaven Oostende
–
Brugge,
jaar
2007.
KU
Leuven.
DEPARTEMENT
63
NATUURKUNDE EN STERRENKUNDE. LABORATORIUM VOOR AKOESTIEK EN THERMISCHE FYSICA.
20. Hublin, C., Partinen, M., Koskenvuo, M. & Kaprio, J. (2007). Sleep and Mortality: A Population-Based 22-Year Follow-Up Study. Sleep, 30(10), 1245 – 1253.
21. Jarup, L., Babisch, W., Houthuijs, D., Pershagen, G., Katsouyanni, K., Cadum, E., Dudley, M., Savigny, P., Seiffert, I., Swart, W., Breugelmans, O., Bluhm, G., Selander, J., Haralabidis, A., Dimakopoulou, K., Sourtzi, P., Velonakis, M. & Vigna-Taglianti, F. (2008). Hypertension and Exposure to Noise Near Airports: the HYENA Study. Environmental Health Perspectives. 116(3), 329333.
22. Johnson, E. & Breslau, N. (2001). Sleep problems and substance use in adolescence. Drug and Alcohol Dependence, 64(1), 1–7.
23. Kripke, DF., Garfinkel, L., Wingard, DL., Klauber, MR. & Marler, MR. (2002). Mortality associated with sleep duration and insomnia. Archives of General Psychiatry. 59(2), 131 – 136.
24. Manabe, K., Matsui, T., Yamaya, M., Sato-Nakagawa, T., Okamura, N., Arai, H. & Sasaki, H. (2000). Sleep patterns and mortality among elderly patients in a geriatric hospital. Gerontology, 46(6), 318-322.
25. Nederlandse gezondheidsraad. Commissie Geluid en gezondheid. Geluid en gezondheid. Den Haag: Gezondheidsraad, 1994; publikatie nr. 1994/15. Opgehaald 20 november, 2008, van http://www.gr.nl/pdf.php?ID=1087&p=1
64
26. Nilsson, PM., Nilsson, JA., Hedblad, B. & Berglund, G. (2001). Sleep disturbance in association with elevated pulse rate for prediction of mortality consequences of mental strain? Journal of Internal Medicine, 250, 521-529. 27. Passchier-Vermeer, W., Miedema, HME., Vos, H., Steenbekkers, HJM., Houthuijs, D. & Reijneveld, Sa. (2002). Slaapverstoring door vliegtuiggeluid. TNO rapport 2002.028. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
Opgehaald
12
maart,
2008,
van
http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/441520019.html
28. Phillips, B. & Mannino, D. (2007). Do insomnia complaints cause hypertension or cardiovascular disease? Journal of Clinical Sleep Medicine, 3(5), 489 – 494.
29. Schultes, B., Schmid, S., Peters, A., Born, J. & Fehm, H.L. (2005). Sleep loss and the development of diabetes: a review of current evidence. Experimental and Clinical Endocrinology & Diabetes, 113(10), 563-567.
30. Shankar, A., Koh, W., Yuan, J., Lee, H. & Yu, M. (2008). Sleep duration and coronary heart disease mortality among Chinese adults in Singapore: A population – based cohort study. American Journal of Epidemiology, 168(12), 1367 – 1373.
31. Shibley, H., Malcolm, R. & Veatch, L. (2008). Adolescents with insomnia and substance abuse: consequences and comorbidities. Journal of Psychiatric Practice, 14(3), 146-153.
32. Smyth, C. (2008). Evaluating Sleep Quality in Older Adults: The Pittsburgh Sleep Quality Index can be used to detect sleep disturbances or deficits. American Journal of Nursing, 108(5), 42 – 50. 65
33. Stone, K., Ewing, S., Ancoli-Israel, S., Ensrud, K., Redline, S., Bauer, D., Cauley, J., Hillier, T. & Cummings, S. (2009). Self-Reported Sleep and Nap Habits and Risk of Mortality in a Large Cohort of Older Women. Journal of the American Geriatrics Society. [Epub ahead of print].
34. Van Dormolen, M., Kamp, I., Vries-Griever, A.H.G. & Altena, K. (1987). Omgevingslawaai, slaap en gezondheid. ’s-Gravenhage: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
35. van Kempen, E., Kruize, H., Boshuizen, H., Ameling, C., Staatsen, B. & de Hollander, A. (2002). The Association between Noise Exposure and Blood Pressure and Ischemic Heart Disease: A Meta-analysis. Environmental Health Perspectives, 110(3), 307 – 317.
36. Verpraet, R. (2006). Epidemiologisch onderzoek naar de slaap – en rijgewoontes
bij
Vlaamse
beroepschauffeurs.
Niet
gepubliceerde
licentiaatsthesis, Universiteit Gent, 105p.
37. Verstuyf, G. (2007). Dossier vroeginterventie. Vereniging voor Alcohol – en andere
Drugproblemen.
Opgehaald
10
december,
2008,
van
http://www.vad.be/docs/dossiers/dossier_vroeginterventie.pdf
38. Visser, S.L. (1992). Slaap en slaapstoornissen. Kampen: Kok.
66
Bijlagen Bijlage 1: Complete vragenlijst Bijlage 2: Pittsburg Sleep Quality Index + scoringslijst Bijlage 3: CAGE Bijlage 4: Officiële Lnight – geluidscontourkaart + stratenplan Oostende Bijlage 5: Brief aan arts Bijlage 6: Brief aan patiënt Bijlage 7: Brief aan respondent Bijlage 8: Variabelenlijst (codering) & frequenties Bijlage 9: Logistische regressie - outputs
67
Bijlage 1: Complete vragenlijst
Slaapvragenlijst De volgende vragen hebben enkel betrekking op uw slaap tijdens de voorbije maand. Uw antwoorden zouden een zo nauwkeurig mogelijke weergave moeten zijn van de meerderheid van de dagen en nachten tijdens de voorbije maand. Gelieve alle vragen te beantwoorden. 1. Hoe laat ging U ’s avonds gewoonlijk naar bed gedurende de voorbije maand ? _____________________________ 2. Hoeveel minuten duurde het de voorbije maand gewoonlijk elke nacht vooraleer U in slaap viel ? __________________________________ 3. Hoe laat stond U tijdens de voorbije maand ’s morgens gewoonlijk op ? _________________________ 4. Aan hoeveel uren slaap kwam U gemiddeld per nacht tijdens de voorbije maand ? (Dat aantal kan verschillen van het aantal uren dat U in bed doorbracht) ? ________________________________ Zet bij de volgende vragen een kruisje in het vakje dat overeenkomt met uw antwoord. Sla geen vraag over aub. 5. Hoe vaak had U tijdens de voorbije maand Niet tijdens de moeilijkheden met slapen, omdat U
Minder dan
voorbije maand.
éénmaal per
(0)
week.
Eén of twee maal per week. (2)
(1)
Drie of meermaals per week. (3)
(a) Niet in slaap kon vallen binnen 30 minuten ? (b) Midden in de nacht of in de vroege morgen wakker werd ? (c) Naar het toilet moest gaan ? (d) Niet gemakkelijk kon ademhalen ? (e) Luid hoestte of snurkte ? (f) Het te koud had ? (g) Het te warm had ? (h) Nachtmerries had ?
68
(i) Pijn had ? (j) Een andere reden had ? Omschrijf :………………………… 6. Hoe vaak nam U gedurende de voorbije maand
geneesmiddelen
in
(al
dan
niet
voorgeschreven) als hulp bij het slapen ? 7. Hoe vaak had U het de voorbije maand moeilijk om wakker te blijven tijdens het autorijden, het eten of deelname aan sociale activiteit ? 8. In welke mate was het de voorbije maand voor U een probleem om met voldoende enthousiasme uw dagelijkse activiteiten uit te voeren ? Zeer goed
Redelijk goed
Eerder slecht
Zeer slecht
(0)
(1)
(2)
(3)
10. Indien U een kamergenoot of bedpartner Niet tijdens de
Minder dan
Één- of
Drie- of
hebt, vraag hem/haar hoe vaak U tijdens de voorbije maand
éénmaal per
tweemaal per
meermaals
week
week
per week
9. Hoe zou U uw globale slaapkwaliteit tijdens de voorbije maand beoordelen ?
voorbije maand : (a) luid snurkte (b) lange ademhalingspauzes had tijdens het slapen. (c) trekkende of schoppende benen had tijdens het slapen. (d) periodes van verwardheid had tijdens het slapen (e) een andere rusteloosheid had tijdens het slapen Omschrijf :
69
Aanvullende vragenlijst
Gelieve in alle eerlijkheid deze verdere gegevens aan te vullen. Deze gegevens zijn nodig voor de interpretatie van de resultaten op de slaapvragenlijst.
Wat is uw leeftijd:_____________________________ (Gelieve hier de vijftallen waartussen uw leeftijd valt te noteren. Bijvoorbeeld: U bent 33 jaar dan noteert u “30-35”)
Wat is uw geslacht: M / V
(doorstreep wat niet past)
Waar in Oostende woont u: ________________________________ (Gelieve hier uw straat en de tientallen waartussen uw huisnummer ligt op te schrijven. Bijvoorbeeld: Mr. X woont in de Stationstraat 4, dan vult hij in “Stationstraat 0-10”)
Hoe lang woont u al in Oostende: ________________________________
Wat is uw Ο Ο Ο Ο
Wanneer werkt u: (kruis aan wat past) Ο Enkel overdag
hoogste opleidingsniveau: (kruis aan wat past) Lager middelbaar onderwijs Hoger middelbaar onderwijs Hoger onderwijs van het korte type (= Hogeschool) Hoger onderwijs van het lange type (= Universiteit)
70
Ο Ο Ο Ο Ο Ο
Enkel ’s nachts In ploeg Ik ben thuiswerkend Ik ben werkloos Ik ben gepensioneerd Andere:______________________________________
Aan welke ziektes lijdt u: (bijvoorbeeld: depressie, diabetes, allergie, hartziekte ... Indien u aan gehoorverlies lijdt, gelieve dit ook hier te vermelden) _____________________________________________________
_____________________________________________________ _____________________________________________________ _____________________________________________________
Alcoholgebruik: (doorstreep wat niet past) 1. Heeft u wel eens gedacht het alcoholgebruik te moeten minderen? Ja / Nee 2. Heeft u zich ooit wel eens vervelend of geïrriteerd gevoeld over opmerkingen van anderen over uw alcoholgebruik? Ja / Nee 3. Heeft u zich ooit schuldig gevoeld over iets wat u gedaan heeft toen u had gedronken? Ja / Nee 4. Heeft u ooit 's ochtends alcohol gedronken om u rustiger te voelen of minder last te hebben van trillende handen of misselijkheid? Ja / Nee 71
Hoeveel keer hebt u een dokter (huisarts of specialist) bezocht of bent u door een dokter bezocht in de voorbije 3 maanden: (te rekenen vanaf vandaag)(kruis aan wat past) Ο geen enkele keer Ο 1 keer Ο 2 keer Ο 3 keer Ο 4 keer Ο 5 keer Ο meer dan 5 keer Indien u deze optie hebt aangekruist, gelieve het exacte aantal doktersbezoeken in te vullen: _______________________
Wat was (waren) de reden(en) van uw doktersbezoek(en): (meerdere redenen mogelijk) ___________________________________________________ ___________________________________________________ ___________________________________________________ ___________________________________________________ ___________________________________________________
Welke geneesmiddelen neemt u (slaapmedicatie hoeft u hier niet meer te vermelden): _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________
Hoeveel keer bent u in het voorbije jaar in het ziekenhuis opgenomen: (te rekenen vanaf vandaag)(kruis aan wat past) Ο geen enkele keer Ο 1 keer Ο 2 keer Ο 3 keer Ο 4 keer Ο 5 keer 72
Ο meer dan 5 keer Indien u deze optie hebt aangekruist, gelieve het exacte aantal doktersbezoeken in te vullen: _______________________
Waarvoor werd u opgenomen en behandeld tijdens dit (deze) ziekenhuisverblijf (-verblijven): 1._________________________________________________ 2._________________________________________________ 3._________________________________________________ 4._________________________________________________ 5._________________________________________________
Welke onderzoeken hebt u de voorbije 3 maanden ondergaan (vb: radiografie, elektrocardiogram, laboonderzoek…): (te rekenen vanaf vandaag) _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________
Het is de bedoeling dat u de vragenlijst na het invullen in de bijgevoegde enveloppe steekt en deze terug opstuurt. De enveloppe is al geadresseerd en gefrankeerd dus U hoeft die enkel op de post te
doen.
Gelieve
(slaapvragenlijst
+
enkel
de
vragenlijst
aanvullende
terug
vragenlijst)
en
op
te
sturen
de
vragenlijst
uiterlijk op 31 maart 2009 te verzenden.
Bedankt voor uw medewerking
73
Bijlage 2: Pittsburg Sleep Quality Index + scoringslijst Pittsburgh Sleep Quality Index Instructions: The following questions relate to your usual sleep habits during the past month only. Your answers should indicate the most accurate reply for the majority of days and nights in the past month. Please answer all questions. During the past month, 1. When have you usually gone to bed? -2. How long (in minutes) has it taken you to fall asleep each night? -3. When have you usually gotten up in the morning? -4. How many hours of actual sleep did you get that night? (This may be different than the number of hours you spend in bed) -5. During the past month, how often have you had trouble sleeping because you ... (3)
Not during the past month (0)
Less than once a week (1)
Once or twice a week (2)
Three or more times a week
a. Cannot get to sleep within 30 minutes b. Wake up in the middle of the night or early morning c. Have to get up to use the bathroom d. Cannot breathe comfortably e. Cough or snore loudly f. Feel too cold g. Feel too hot h. Have bad dreams i. Have pain j. Other reason(s), please describe, including how often you have had trouble sleeping because of this reason(s): 6. During the past month, how often have you taken medicine (prescribed or "over the counter") to help you sleep? 7. During the past month,
74
how often have you had trouble staying awake while driving, eating meals, or engaging in social activity? 8. During the past month, how much of a problem has it been for you to keep up enthusiasm to get things done? Very good (0)
Fairly good (1)
Fairly bad (2)
Very bad (3)
9. During the past month, how would you rate your sleep quality overall? Component 1 -
#9 Score
C1 -
Component 2
#2 Score ([less than or equal to] 15min (0), 16-30 min (1), 31-60 min (2), >60 rain (3)) + #5a Score (if sum is equal 0-0; 1-2=1; 3-4=2; 5-6=3)
C2 -
Component 3 -
#4 Score (>7(0), 6-7(1), 5-6(2), <5 (3)
C3 -
Component 4
(total # of hours asleep)/(total # of hours in bed) x 100 >85%=0, 75%-84%=1, 65%-74%=2, <65%=3
C4 -
# sum of scores 5b to 5j (0=0; 1-9=1; 10-18=2; 19-27=3)
C5 -
Component 6 -
#6 Score
C6 -
Component 7 -
#7 score + #8 score (0=0; 1-2=1; 3-4=2; 5-6=3)
C7 -
-
Component 5 -
Add the seven component scores together -Global PSQI Score -Adapted from: Buysse, D.J., Reynolds III, C.F., Monk, T.H., Berman, S.R., & Kupfer, D.J. (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index: a new instrument for psychiatric practice and research. Psychiatric Research, 28(2), 193-213, with permission from Elsevier Science.
75
Bijlage 3: CAGE
(Bron: Verstuyf, 2007)
76
Bijlage 4: Officiële Lnight – geluidscontourkaart + stratenplan Oostende
(Bron: Geentjens, 2008)
77
78
Bijlage 5: Brief aan arts Geachte Ik ben een studente aan de Universiteit Gent en in het kader van mijn masterproef (thesis) maak ik een studie over slaapkwaliteit bij de inwoners van Oostende. Om de slaapkwaliteit na te gaan, worden vragenlijsten gebruikt die mensen uit verschillende buurten van Oostende moeten invullen. Uw medewerking is hierbij van groot belang. Naast deze brief vindt u in de door u ontvangen enveloppe nog 10 enveloppen. Het is de bedoeling dat u, de dag na het ontvangen van deze brief, aan uw 10 eerste volwassen patiënten die op consultatie komen een enveloppe meegeeft. Dit hoeven geen patiënten met slaapproblemen te zijn. Maar de patiënten moeten wel inwoners van Oostende zijn. De enveloppen bevatten elk een brief met wat uitleg over de studie en een vragenlijst in verband met slaapkwaliteit. Het invullen van de vragenlijst neemt 5 à 10 minuten in beslag. De vragen peilen naar de slaapkwaliteit van de voorbije maand. Het is de bedoeling dat uw patiënt de vragen in alle eerlijkheid beantwoordt. Om de gegevens te kunnen verwerken, vragen wij de personen die de vragenlijst invullen ook om onder andere hun leeftijd, geslacht en de straat waarin ze wonen te vermelden. Ook het aantal doktersbezoeken van de laatste maand en eventuele ziektes waar deze personen aan lijden zijn voor ons belangrijke gegevens. Aan de hand van al deze gegevens kunnen wij de slaapkwaliteit en de gezondheidszorgkosten in Oostende in verband brengen. Deze gegevens worden in alle anonimiteit behandeld. Als de patiënt de vragenlijst heeft ingevuld, kan hij/zij deze in de bijgevoegde gefrankeerde enveloppe steken. De patiënt moet deze dan enkel op de post doen.
79
Ik hoop dat ik op uw medewerking kan rekenen. U doet er mij een groot plezier mee. Indien U verdere informatie wenst kunt U mij steeds e-mailen of telefonisch contact opnemen.
Vriendelijke groeten
Lynn De Conseth
Prof. Dr. Lieven Annemans
Master in het management
Faculteit Geneeskunde en
en beleid van gezondheidszorg
Gezondheidswetenschappen
Universiteit Gent
Vakgroep Maatschappelijke gezondheidkunde
[email protected] Tel: 0494 89 49 30
Universiteit Gent
80
Bijlage 6: Brief aan patiënt
Gent, 19-02-2009
Geachte In deze omslag vindt U een vragenlijst die u werd overhandigd door uw huisarts. In het kader van mijn masterproef maak ik een studie over slaapkwaliteit bij de inwoners van Oostende. De slaapkwaliteit zal in het onderzoek gelinkt worden aan gezondheid en kosten voor gezondheidszorg. Het invullen van de vragenlijst neemt 5 à 10 minuten in beslag. De vragen peilen naar uw slaapkwaliteit van de voorbije maand. Het is de bedoeling dat U de vragen in alle eerlijkheid beantwoordt. Om de gegevens te kunnen verwerken, vragen wij U ook om onder andere uw leeftijd, geslacht en de straat waarin U woont te vermelden. Ook het aantal doktersbezoeken van de laatste maand en eventuele ziektes waar U aan lijdt, zijn voor ons belangrijke gegevens. Aan de hand van al deze gegevens kunnen wij de slaapkwaliteit brengen.
en
Deze
de
gezondheidszorgkosten
gegevens
worden
in
alle
in
Oostende
anonimiteit
in
verband
behandeld.
De
vragenlijst kan U na het invullen in de bijgevoegde enveloppe steken. De enveloppe is al gefrankeerd dus U hoeft die enkel op de post te doen. Gelieve de vragenlijst uiterlijk op 31 maart 2009 terug op te sturen. Deze studie valt of staat met het aantal mensen dat op deze vragenlijst antwoordt. Daarom hoop ik dat U enkele minuten van uw tijd kan vrijmaken om de vragenlijst in te vullen. U doet er mij een groot plezier mee. Indien U verdere informatie wenst, kunt U mij steeds e-mailen of telefonisch contact opnemen.
81
Vriendelijke groeten
Lynn De Conseth
Prof. Dr. Lieven Annemans
Master in het management
Faculteit Geneeskunde en
en beleid van gezondheidszorg
Gezondheidswetenschappen
Universiteit Gent
Vakgroep Maatschappelijke gezondheidkunde
[email protected] Tel: 0494 89 49 30
Universiteit Gent
82
Bijlage 7: Brief aan respondent
Gent, 20-03-2009
Geachte In deze omslag vindt U een vragenlijst in verband met slaapkwaliteit. Ik ben een studente aan de Universiteit Gent en in het kader van mijn masterproef (thesis) maak ik een studie over slaapkwaliteit bij de inwoners van Oostende. En daarvoor heb ik uw hulp nodig. Het invullen van de vragenlijst neemt 5 à 10 minuten in beslag. U zou me een groot plezier doen als u deze invult. De vragen peilen naar uw slaapkwaliteit van de voorbije maand. Het is de bedoeling dat U de vragen in alle eerlijkheid beantwoordt. Om de gegevens te kunnen verwerken, vragen wij U ook om onder andere uw leeftijd, geslacht en de straat waarin U woont te vermelden. Ook het aantal doktersbezoeken van de laatste maand en eventuele ziektes waar U aan lijdt zijn voor ons belangrijke gegevens. Aan de hand van al deze gegevens kunnen wij de slaapkwaliteit en gezondheidszorgkosten in Oostende meten en hun onderling verband. Deze gegevens worden in alle anonimiteit behandeld. De vragenlijst kan U na het invullen in de bijgevoegde enveloppe steken. De enveloppe is al gefrankeerd dus U hoeft die enkel op de post te doen. Gelieve de vragenlijst uiterlijk op 31 maart 2009 terug op te sturen. Deze studie valt of staat met het aantal mensen dat op deze vragenlijst antwoordt. Daarom hoop ik dat U enkele minuten van uw tijd kan vrijmaken om de vragenlijst in te vullen. U doet er mij een groot plezier mee. Indien U verdere informatie wenst kunt U mij steeds e-mailen of telefonisch contact opnemen.
83
(Indien U de vragenlijst al op een andere manier verkregen en ingevuld hebt, hoeft U dit geen tweede maal te doen.)
Vriendelijke groeten
Lynn De Conseth
Prof. Dr. Lieven Annemans
Master in het management
Faculteit Geneeskunde en
en beleid van gezondheidszorg
Gezondheidswetenschappen
Universiteit Gent
Vakgroep Maatschappelijke gezondheidkunde
[email protected] Tel: 0494 89 49 30
Universiteit Gent
84
Bijlage 8: Variabelenlijst (codering) & frequenties Geslacht: man = 1; vrouw = 2
Leeftijd: 15-20 = 1; 20-25 = 2; 25-30 = 3; 30-35 = 4; 35-40 = 5; 40-45 = 6; 45-50 = 7; 50-55 = 8; 55-60 = 9; 60-65 = 10; 65-70 = 11; 70-75 = 12; 75-80 = 13; 80-85 = 14; 8590 = 15
Leeftijddich: leeftijdsgroep 1-8 = 0; leeftijdsgroep 9-15 = 1
85
Opleiding: lager middelbaar onderwijs = 1; hoger middelbaar onderwijs = 2; hogeschool = 3; universiteit = 4
Opleidingdich: lager en hoger middelbaar onderwijs = 0;hogeschool en universiteit = 1
Werken: enkel overdag = 1; enkel ’s nachts = 2; in ploeg = 3; thuiswerkend = 4; werkloos = 5; gepensioneerd = 6; andere = 7
86
Werkendich: niet werken (werkloos, gepensioneerd, andere) = 0; werken (enkel overdag, enkel ’s nachts, in ploeg, thuiswerkend) = 1
Alcohol: geen alcoholafhankelijkheid = 0; alcoholafhankelijkheid = 1
Slaapverstoring: geen slaapverstoring = 0; slaapverstoring = 1
Geluidsbelastezone: niet – geluidsbelaste zone = 0; zone 45-50 dB(A), zone 50-55 dB(A), zone 55-60 dB(A) = 1
87
Geluidsbelastezone2: niet – geluidsbelaste zone, zone 50-55 dB(A), zone 55-60 dB(A) = 0; zone 45-50 dB(A) = 1
Geluidsbelastezones: niet – geluidsbelaste zone = 1; zone 45-50 dB(A) = 2; zone 50-55 dB(A) = 3; zone 55-60 dB(A) = 4
Ziek: geen ziekte met aangetoond oorzakelijk verband met slaapverstoring = 0; 1 of meer ziektes met aangetoond oorzakelijk verband met slaapverstoring = 1
88
Aantalziektes: continu
Aantalziektesdich: geen ziektes = 0; 1 of meer ziektes = 1
Doktersbezoeken: continu
89
Doktersbezoekendich: geen doktersbezoeken = 0; 1 of meer doktersbezoeken = 1
Ziekenhuisopname: continu
Ziekenhuisopnamedich: geen ziekenhuisopname = 0;1 of meer ziekenhuisopnames = 1
90
Aantalmedicatie: continu
Aantalmedicatiedich: geen geneesmiddelen = 0; 1 of meer geneesmiddelen = 1
91
Bijlage 9: logistische regressie – outputs Afhankelijke variabele “slaapverstoring”
92
Afhankelijke variabele “ziek”
93
Afhankelijke variabele “aantalziektesdich”
94
Afhankelijke variabele “doktersbezoekendich”
95
Afhankelijke variabele “ziekenhuisopnamedich”
96
Afhankelijke variabele “aantalmedicatiedich”
97