Universiteit Gent
Epilepsie in Sofokles‟ Filoktetes
Promotor: Prof. Dr. Freddy Decreus Promotor: Prof. Em. Robert Rubens
Masterscriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad academische master in de taal- en letterkunde: Engels en Grieks door Kimberley Mouvet. Academiejaar 2008-2009
Universiteit Gent
Epilepsie in Sofokles‟ Filoktetes
Promotor: Prof. Dr. Freddy Decreus Promotor: Prof. Em. Robert Rubens
Masterscriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad academische master in de taal- en letterkunde: Engels en Grieks door Kimberley Mouvet. Academiejaar 2008-2009
Dankwoord
Voor de aanvang van deze scriptie voor het verkrijgen van de graad master in de taal- en letterkunde: Engels en Grieks wou ik graag even de tijd nemen om een aantal mensen te bedanken. Zij hebben immers een cruciale rol gespeeld in de totstandkoming van de thesis. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar de mensen die mij in dat proces begeleid hebben: Prof. Em. Robert Rubens en Prof. Dr. Freddy Decreus. Ik ben hen niet alleen dankbaar voor de tijd die zij geïnvesteerd hebben in mijn tekst en hun hulp om deze te verbeteren, maar ook voor hun oprechte enthousiasme toen ik hen het onderwerp voorstelde. Ik mag dan ook hopen dat een beetje van die geestdrift doorschemert in mijn woorden. Daarnaast wou ik ook graag mijn dankbaarheid betuigen aan Prof. Dr. Kristoffel Demoen. Hij was het die mij introduceerde tot Sofokles’ Filoktetes en die mij voor een groot deel voorzien heeft van de middelen om tot een zelfstandige interpretatie te komen van een Klassiek Griekse tekst. Ook Prof. Em. Luc Calliauw dient vermeld te worden in dit dankwoord. Met het kritische oog van een deskundige heeft hij het onderdeel over moderne epileptologie nagelezen en van commentaar voorzien. Daardoor vergrootte hij niet alleen de accuraatheid van mijn scriptie, maar ook mijn persoonlijk inzicht in een vakgebied dat mij toch grotendeels onbekend was. Het medische vakjargon en de moderne ideeën omtrent de ziekte kwamen mij echter niet volslagen vreemd voor. De eer daarvoor komt dr. Jen Maes toe. Deze neuroloog heeft mij al gedurende verschillende jaren uitstekend begeleid in mijn eigen behandeling voor de aandoening. Dankzij het feit dat hij mij steeds betrokken heeft bij het onderzoek en de zoektocht naar een diagnose
was ik in staat om veel van de medische literatuur te begrijpen en om mij in te leven in het personage van Filoktetes. Ook Liselore Maeckelbergh, mijn oudste vriendin en studente geneeskunde, heeft mij geholpen de enigmatische wereld der medische literatuur binnen te dringen en het vakjargon te ontcijferen. Daarvoor krijgt ook zij mijn eeuwige dank. Mijn erkentelijkheid gaat evenwel ook uit naar mensen als Luc Debroe, bibliothecaris van de bibliotheek geschiedenis van de geneeskunde in het Universitair Ziekenhuis Gent. Zijn onaflatende interesse in het onderwerp en daaruit volgende suggesties voor secundaire literatuur hebben mij zeer gesterkt in uren van twijfel over de haalbaarheid van dit project. Tot slot wou ik nog graag twee heel bijzondere mensen vermelden: mijn ouders. Zij hebben mij de kans gegeven om hogere studies aan te vatten. Daarbij hebben zij mij telkens voor de volle 100% gesteund bij mijn keuzes, ook wanneer dat niet zo evident was. Ik kan hen dan ook nooit genoeg bedanken.
Inhoudstafel
0. Inleiding
p. 7
1. Epilepsie vandaag
p. 10
1.1. De hersenen
p. 11
1.2. Epilepsie: verschillende types
p. 13
1.2.1. Partiële aanvallen
p. 14
1.2.2. Gegeneraliseerde aanvallen
p. 15
1.2.3. Epileptische syndromen
p. 18
1.3. Behandeling
p. 19
1.4. Comorbiditeiten
p. 22
1.5. Sterfte ten gevolge van epilepsie
p. 24
1.6. Sociale gevolgen
p. 24
2. Geschiedenis van de kennis van epilepsie: van het tweede millennium v.Ch. tot de vijfde eeuw v.Ch. 2.1. India
p. 26 p. 28
2.1.1. Ayurveda, een religieuze wetenschap
p. 29
2.1.2. Ayurveda, een medische wetenschap
p. 30
2.1.3. Epilepsie in Ayurveda
p. 31
2.2. Mesopotamië
p. 34
2.2.1. Sakikku, een religieuze wetenschap
p. 34
2.2.2. Sakikku, een medische wetenschap
p. 36
2.2.3. Epilepsie in Sakikku
p. 37
2.3. Invloed op Griekenland en wegen daartoe
p. 39
2.4. Conclusie
p. 42
3. Het concept van epilepsie in vijfde-eeuwse Griekenland
p. 43
3.1. Griekse goden en gezondheid
p. 44
3.2. ἱερὴ νοῦσος?
p. 47
3.3. Hippokrates
p. 49
3.3.1. Legende of historische figuur
p. 49
3.3.2. Hippokrates, de innovator
p. 52
3.3.3. Hippokrates, de traditionalist
p. 53
3.3.4. Corpus Hippocraticum
p. 55
3.4. Epilepsie in het Corpus Hippocraticum
p. 56
3.5. Conclusie
p. 63
4. Filoktetes 4.1. Verhaallijn
p. 64 p. 65
4.1.1 Het Filoktetes-verhaal
p. 65
4.1.2. Tragische behandeling vóór Sofokles
p. 70
4.2. Sofokles’ Filoktetes
p. 73
4.2.1. Het verhaal
p. 73
4.2.2. Sofokles’ innovatie
p. 80
4.3. De aanval
p. 84
4.3.1. Een epileptische aanval?
p. 85
4.3.2. De ziekte van Filoktetes: verschillende pathologieën
p. 94
4.3.3. Functioneel gebruik van epilepsie
p. 100
5. Conclusie
p. 106
6. Bibliografie
p. 111
6.1. Primaire bronnen
p. 111
6.2. Secundaire bronnen
p. 112
6.3. Afbeeldingen
p. 120
7. Appendix
p. 122
0.
Inleiding In 1994 voerde Jan Ritsema zijn bewerking van de tragedie Filoktetes van Sofokles op onder de naam Philoctetes Variations (Decreus, 2008: p. 198). In dit stuk werden verschillende fragmenten uit drie bestaande teksten over Filoktetes naast elkaar geplaatst: de versies van André Gide, Heiner Müller en John Jesurun. De hoofdrol werd gespeeld door de terminaal zieke Ron Vawter. Door deze bijzondere keuze in casting kreeg elke referentie naar fysiek lijden een extra, ‘larger than life’ dimensie (Budelmann, 2007: pp. 460-461). Door het uitvagen van de grens tussen fictie en realiteit werd het de toeschouwer onmogelijk gemaakt dit aspect van het verhaal – namelijk de ziekte die Filoktetes kwelt en die de reden is voor zijn isolement (Worman, 2000: p. 2) – ook maar een moment uit het oog te verliezen. De verzwakking van het hoofdpersonage was immers tastbaar aanwezig op de scène door de aftakeling van de hoofdrolspeler zelf (Decreus, 2008: p. 198). Dat dit element van het verhaal belangrijk is voor het begrip van de figuur van Filoktetes blijkt al in de vijfde eeuw v.Ch., wanneer Aischulos, Euripides en Sofokles (in chronologische volgorde van opvoering) elk een aanval van de mysterieuze ziekte van het hoofdpersonage op het toneel brengen (De Ley, Demoen, 2008: pp. 4551). Gezien het feit dat de ziekte van Filoktetes geheel van fictieve aard is, moesten de dramaturgen voor de beschrijving van een dergelijk paroxisme gebruik maken van hun fantasie. Het resultaat daarvan kan enkel nog bij Sofokles onderzocht worden, gezien de tragedies over Filoktetes van de andere twee toneelschrijvers verloren zijn gegaan (De Ley, Demoen, 2008: p. 45).
7
Het is de bedoeling in deze scriptie aan te tonen dat Sofokles zich in zijn tragedie voor de manifestatie van de aanval gebaseerd heeft op een bestaande ziekte, namelijk epilepsie. Ik meen deze bewering te kunnen staven op basis van het culturele begrip van epilepsie in het Athene van de vijfde eeuw v.Ch. evenals o.b.v. de tekst zelf. Deze uiteenzetting valt dan ook uiteen in twee grote stukken: een theoretische omkadering en een praktische toepassing op de tekst van de Filoktetes van Sofokles. De theoretische basis is op haar beurt onderverdeeld in drie hoofdstukken. Tijdens het samenstellen van dit eindwerk bleek het noodzakelijk te zijn de lezer eerst in te leiden in de wereld van epileptologie om de conclusies met betrekking tot de culturele conceptualisatie van epilepsie te begrijpen. Om deze reden is het eerste hoofdstuk gewijd aan de hedendaagse kennis van de ziekte. Pas daarna wordt dieper ingegaan op magico-religieuze ideeën rond de aandoening in het tweede hoofdstuk. Deze vinden hun oorsprong in het Vedische India (1400-500 v.Ch.1) (Demariaux, 1995: p. 7) en het Babylonische Rijk van Mesopotamië (2900-539 v.Ch.) (Tanret, 2008: pp. 37-92). In het derde hoofdstuk wordt gefocust op de situatie in het Griekenland van de
vijfde
eeuw v.Ch. dat
magico-religieuze
opvattingen combineert met het begin van het wetenschappelijke denken rond epilepsie bij Hippokrates (460-380 v.Ch.) (Jouanna, 1992: pp. 22-61). In het schrift Περὶ ἱερῆς νούσου dat onder zijn naam is overgeleverd, vindt men niet alleen een rationele benadering van epilepsie, maar ook een invectief tegen magico-religieuze opvattingen met betrekking tot de ziekte, wat het tot een onmisbare bron maakt. Op basis van de conclusies uit deze hoofdstukken kan dan worden overgegaan naar een casusonderzoek in het laatste deel. 1
Manyam, 1992: pp. 473-475 situeert deze periode veel vroeger (4500-1500 v.Ch.), maar omdat de meer historisch gerichte bronnen van deze periodisering uitgaan, wordt deze doorheen de scriptie aangehouden.
8
Een dergelijk project werd naar mijn weten nog niet ondernomen. Er werd echter wel al onderzoek verricht naar verschillende aspecten van het probleem dat ik hier wens te behandelen. De geschiedenis van de geneeskunde heeft de interesse van verscheidene vakgebieden aangewakkerd. Niet alleen historici en artsen hebben zich met dit onderwerp
bezig
gehouden,
maar
ook
cultuurwetenschappers,
waardoor de studie zich uitgebreid heeft over de grenzen van het puur medische heen. Om die reden hoeft het niet te verrassen dat dit onderwerp ook de aandacht van literatuurwetenschappers heeft getrokken. Zij onderzochten de sporen van het culturele denken rond geneeskunde in literatuur. Ook de Filoktetes van Sofokles is aan een dergelijk onderzoek niet helemaal ontsnapt. Desalniettemin is niemand van de experten van de verschillende vakgebieden ooit zo ver gegaan om de twee – medische kennis en literatuur – expliciet met elkaar te verbinden om uit te zoeken wat daar het effect van kan zijn. Dat is precies de doelstelling van deze scriptie. Ik ben immers de mening toegedaan dat een exploratie van deze band het begrip van de tragedie van Sofokles alleen maar ten goede kan komen. Bovendien lijkt het mij zinvol om toekomstige lezers van zoveel mogelijke interpretaties te voorzien, zodat deze voor zichzelf de plausibiliteit ervan kunnen nagaan en toetsen aan hun eigen mening en ervaring. Op deze manier hoop ik dan ook de lezer te stimuleren om dieper na te denken over Sofokles’ kunst en zijn Filoktetes in het bijzonder.
9
1.
Epilepsie vandaag
Epilepsie is een zeer complexe ziekte die op de dag van vandaag nog steeds niet volledig begrepen is door de medische wereld. Het is dan ook niet mijn bedoeling om in dit hoofdstuk een gedetailleerde uitleg te geven over de huidige discussiepunten met betrekking tot deze ziekte. Het doel van dit onderdeel van de thesis is een beknopt overzicht te geven van wat men vandaag begrijpt onder epilepsie en de werking van de aandoening. Een logisch begin is een definitie van de ziekte. Nu blijkt het echter moeilijk om een algemeen aanvaarde definitie van epilepsie te bepalen. Daarom leek het mij verkieslijk de omschrijving zoals ze vooropgesteld wordt door het ILAE (i.e. International League Against Epilepsy) en het IBE (i.e. International Bureau for Epilepsy) te gebruiken: ‚Epilepsy is a disorder of the brain characterized by an enduring predisposition to generate epileptic seizures and by the neurobiologic, cognitive, psychological, and social consequences of this condition. The definition of epilepsy requires the occurrence of at least one epileptic seizure.‛ (Fisher, Boas, Blume, Elger, Genton, Lee, Engel, 2005: p. 471) Hier kan men al enkele verschillende elementen uit abstraheren: epilepsie is een ziekte die de hersenen betreft, die verschillende oorzaken lijkt te kennen en die naast puur fysieke ook mentale aspecten heeft. Om tot een adequaat begrip te komen van de aandoening, heb ik ervoor gekozen om eerst wat meer informatie te verschaffen over de hersenen en wat er precies misgaat tijdens een epileptische aanval. Daarna bespreek ik de verschillende types van de ziekte evenals de behandelingsmethodes. Vervolgens behandel ik comorbiditeiten van epilepsie. Tot slot volgt een woordje over de sociale implicaties voor
10
epileptici. Daarvoor heb ik uit drie hoofdbronnen geput: het artikel ‘Adult Epilepsy’ (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: pp. 10871100) uit het vooraanstaande medische tijdschrift The Lancet, het boekje Alles over epilepsie (Engelsman, 1997), dat via de Vlaamse Liga tegen Epilepsie onder patiënten wordt verspreid, en Atlas: Epilepsy Care in the World (Prilipko, 2005) van de Wereldgezondheidsorganisatie, een publicatie die kadert in een globale campagne ter verhoging van de kennis over epilepsie onder leken. Door deze drie doelgroepen te combineren – artsen, patiënten en leken – hoop ik de lezer voldoende te kunnen inlichten over de verschillende aspecten van epilepsie.
1.1.
De hersenen
Alles over epilepsie2 weet ons te vertellen dat de hersenen bestaan uit drie grote delen: de grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam. De grote hersenen zijn verdeeld in twee delen, hemisferen genaamd. Daarnaast zijn de hersenen in hun geheel ruimtelijk ook onderverdeeld in vier kwabben: de frontale (rood), de pariëtale (blauw), de occipitale (groen) en de temporale kwab (geel) (zie figuur 1). Deze verwerken de informatie
die
hersenzenuwen ruggenmerg
via en
de
de het
hersenen
binnenkomen. Informatie wordt
Figuur 1: de opbouw van de hersenen (www.world-science.net, 2009)
2
De informatie over de opbouw en de werking van de hersenen komt uit Engelsman, 1997: pp. 12-14.
11
overgebracht van de ene zenuw- of hersencel naar de andere. Concreet bestaat een hersencel uit vele kleine uitlopers, die men dendrieten noemt, en één grote uitloper, het axon (zie figuur 2). Via deze uitlopers kunnen de hersencellen met elkaar communiceren. De overdracht van informatie van de ene hersencel naar de andere ‚gebeurt door middel van afgifte van chemische boodschappers (neurotransmitters,
ofwel
zenuwoverbrengers) in de synaps.‛ (Engelsman, 1997: p. 13) Er zijn twee soorten neurotransmitters: remmende Figuur 2: een zenuwcel (www.naturalhealthscool.com, 2009)
en prikkelende. Deze transmitters beïnvloeden de elektrische lading van
de hersencellen. ‚Wanneer een zenuwcel veel prikkelende signalen en weinig remmende signalen ontvangt, komt er een moment dat hij gaat ontladen.‛ (Engelsman, 1997: p. 14) Dat wil zeggen dat de spanning van het celoppervlak niet langer negatief, maar positief geladen is. Een dergelijke ontlading gebeurt in duizendsten van een seconde over het oppervlak van de hele zenuwcel, inclusief zijn uitlopers. Daarna herstelt de cel zich ook weer snel. Tijdens deze ontlading worden neurotransmitters uitgestoten. Omdat deze neurotransmitters specifiek zijn voor elke cel, bestaat er een fragiel evenwicht tussen zenuwcellen die andere zenuwcellen gaan stimuleren of net remmen om te ontladen. Wanneer dit evenwicht verstoord wordt, kan dit leiden tot epilepsie. ‚Aanvallen ontstaan door een plotselinge, tijdelijke verstoring van het elektrische evenwicht in de hersenen. Tijdens epileptische aanvallen gaan grote groepen hersencellen zich gelijktijdig opladen en weer ontladen. Dit verschijnsel, dat alleen maar bij epilepsie optreedt, heet hypersynchronisatie.‛ (Engelsman, 1997: p. 7; mijn cursivering) Wat de 12
oorzaak van hypersynchronisatie is, blijkt echter niet altijd duidelijk te zijn.3
1.2.
Epilepsie: verschillende types
Het is mogelijk om epilepsie op verschillende manieren te benoemen (Bharucha, 2005: p. 22). De eerste methode ter classificatie van de ziekte gebeurt op basis van de oorzaak.4
Wanneer
hersenbeschadiging de aanleiding is van de aandoening, noemt men ze symptomatisch. Soms kan hersenbeschadiging heel duidelijk zijn, zoals het geval is bij een hersenbloeding. Epilepsie wordt eveneens symptomatisch genoemd wanneer ze een symptoom is van een andere, evoluerende neurologische ziekte. Wanneer de oorzaak niet gekend is, wordt ze als cryptogeen of idiopatisch bestempeld. Wanneer de oorzaak eerder genetisch van aard is, wordt ze logischerwijs genetisch genoemd. Dat is het geval voor ruim de helft van de patiënten. Bij deze vorm
van
epilepsie
speelt
erfelijkheid
of
natuurlijke
aanleg
vanzelfsprekend een grote rol (Engelsman, 1997: p. 10). De tweede manier om epilepsie onder te verdelen gaat terug op het aandeel van de hersenen dat deelneemt aan de aanval. Zo is het mogelijk om epilepsie in twee grote groepen onder te verdelen: partiële of type I aanvallen en gegeneraliseerde of type II aanvallen (Engelsman, 1997: p. 16; Bharucha, 2005: p. 22). Omdat deze methode het meest gebruikt wordt, zal ik hier iets dieper op in gaan. 3
Hierbij dient vermeld te worden dat deze beschrijving een vereenvoudiging is van de werking van de hersenen. Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1089 vermeldt: “The function of the brain depends on cooperation between disparate networks that is probably mediated through oscillations within these networks. Cortical networks generate oscillations, for which inhibitory neurons, neuronal communication (eg. synaptic transmission), and intrinsic neuronal properties (eg. the ability of a neuron to maintain burst firing) are crucial. The occurrence of epileptic activity might be an emergent property of such oscillatory networks.” 4 Gebaseerd op Engelsman, 1997: p. 8; Bharucha, 2005: p. 22; Sander, 2005: p. 26.
13
1.2.1. Partiële aanvallen
Men spreekt van partiële aanvallen of ‘petit mal’5 wanneer de ‚functional disruption‛ (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1089) beperkt blijft tot een welbepaalde plaats (of focus) in de hersenen.6 De aard van de aanval is afhankelijk van de lokalisatie van de focus in de hersenen: het centrum voor beweging, tast, zicht, geur, e m o t i e
o f
g eFiguur 3: de verschillende centra in de hersenen (www.theuniversityhospital.com, 2009) gehoor of spraak (zie figuur 3).
Partiële aanvallen worden verder
onderverdeeld in eenvoudig partieel, complex partieel en secundair gegeneraliseerd. Bij eenvoudig partiële aanvallen blijft de patiënt bij bewustzijn, waardoor deze vorm van epilepsie vaak niet opgemerkt wordt door de omgeving. Wat er precies gebeurt tijdens de aanval hangt, zoals vermeld, af van de focus van de epilepsie. Ook de aanvalsduur is uiteenlopend: van enkele seconden tot enkele minuten. 5 6
„Petit mal‟ en „grand mal‟ (zie tonisch-clonische aanval) zijn verouderde termen. De informatie die volgt, is gebaseerd op Engelsman, 1997: pp. 18-20.
14
Bij complex partiële aanvallen verliest de patiënt wel het bewustzijn. Niet zelden wordt dit type aanval voorafgegaan door wat men een aura noemt. ‚Een aura is een plaatselijk begin van een aanval *<+ Dit gevoel duurt meestal maar enkele seconden. Het is eigenlijk een partieel aanvalletje.‛ (Engelsman, 1997: p. 18) De aard van de aura hangt opnieuw af van de focus (zie figuur 3). Tijdens de aanval is de patiënt vaak onaanspreekbaar, voert hij doelloze handelingen uit (zoals kauw- of smakbewegingen) en reageert hij niet op pijnprikkels. Na de aanval kan de patiënt zich nog een tijdje gedesoriënteerd voelen, maar daarna herstelt het bewustzijnsniveau zich terug. Dit type aanval duurt meestal één tot enkele minuten. Bij secundair gegeneraliseerde aanvallen gaat de partiële aanval over in een gegeneraliseerde aanval, waarbij alle hersendelen betrokken zijn.
1.2.2. Gegeneraliseerde aanvallen
Gegeneraliseerde aanvallen zijn aanvallen waarbij cellen verspreid over beide hemisferen plots ontladen (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006, p. 1089). Dit type aanval kan zich in verschillende vormen uiten en wordt dus ook verder opgedeeld in absences, myoclonische, tonisch-clonische, tonische, clonische en atonische epilepsie.7 Figuur 4: EEG-beeld van gegeneralizeerde epilepsie 7
De hierop volgende uitleg is voornamelijk ontleend aan Engelsman, 1997: pp. 22-25 en Epilepsie, een gids voor allen, 2003: pp. 7-8.
15
Bij een absence aanval ervaart de patiënt een korte ‘afwezigheid’. Het zijn namelijk ‚hele lichte, korte aanvallen met meestal alleen een bewustzijnstoornis.‛ (Engelsman, 1997: p. 22) Tijdens de aanval, die maximaal één minuut duurt, is de patiënt niet aanspreekbaar en staart hij vaak gewoon voor zich uit. Omdat dit type aanval voornamelijk voorkomt in de kindertijd, wordt het vaak aanzien als dagdromen. Na de aanval is de patiënt zich vaak niet bewust van het voorkomen van de aanval, wat typisch is voor elke gegeneraliseerde aanval. Het is mogelijk dat zich een hele reeks snel op elkaar volgende absences voordoet bij een patiënt. ‚Daardoor ontstaat een schemertoestand die uren of soms wel dagen kan duren.‛ (Engelsman, 1997: pp. 22-23) Een dergelijke toestand heet een absence status. Bij myoclonische aanvallen komen, naast een bewustzijnstoornis, ook schokken voor ‚in armen en/of benen‛ (Engelsman, 1997: p. 23). Deze aanvallen duren slechts kort, waardoor de patiënt zich ook snel weer herstelt. Een tonisch-clonische of ‘grand mal’ aanval is de meest bekende vorm van epilepsie, ook al komt ze niet zo vaak voor. Het is mogelijk dat deze vorm van epilepsie zich al een dag of langer op voorhand aankondigt doordat de patiënt zich niet lekker voelt. Deze voortekenen worden prodromi genoemd. Eventueel kan de patiënt net voor de tonisch-clonische aanval ook een aura krijgen. Zoals eerder vermeld, is een aura het partiële begin van een aanval. Als een tonisch-clonische aanval een partieel
begin heeft,
spreekt
men van secundair
gegeneraliseerde epilepsie, omdat ze niet meteen generaliseerd is, maar zich pas in tweede instantie uitbreidt naar de beide hersenhelften. Als er geen sprake is van een dergelijk partieel begin, noemt men de epilepsie primair gegeneraliseerd. De aanval zelf kan verdeeld worden in twee fases, zoals de naam al deed vermoeden. In de tonische fase 16
verkrampen alle spieren van het lichaam ‚gedurende tien tot twintig seconden‛ (Engelsman, 1997: p. 23). Dit heeft een aantal gevolgen. Zo kan de tong tussen de kaakspieren geklemd raken, wat de typische tongbeet veroorzaakt. Daarnaast kan de patiënt een soort schreeuw produceren, omdat de gespannen borstspieren de lucht uit de longen duwen langs de evenzeer opgespannen stembanden. Door de gespannen borstspieren kan de ademhaling ook onregelmatig worden, waardoor het gezicht van de patiënt bleekblauw kan verkleuren. Dit heet cyanose. Het hart, per slot van rekening ook een spier, kan ook onregelmatig slaan. Hierop volgt de clonische fase, ‚waarin de kramptoestand wordt afgewisseld met ontspanning.‛ (Engelsman, 1997: p. 24) Deze afwisseling zorgt voor de ‚schokkende en ongecontroleerde bewegingen‛ (Vlaamse Liga tegen Epilepsie, 2003: p. 7).
De
ontspanning
overvloedige
kan
incontinentie
speekselproductie.
De
veroorzaken,
ademhaling
is
nog
evenals steeds
verstoord. Wanneer de schokken helemaal ophouden, is de aanval voorbij. Dat gebeurt meestal binnen enkele minuten. De patiënt valt dan vaak in een diepe slaap door de inspanning van de hersenen. Wanneer hij terug wakker wordt, is hij vaak nog in de war en kan hij zich de aanval niet herinneren. De ene patiënt heeft meer tijd nodig om te herstellen van een tonisch-clonische aanval dan de andere, variërend van enkele minuten tot enkele dagen. Als de ene aanval overgaat in de andere zonder dat de patiënt opnieuw bij bewustzijn komt of als de aanval langer dan 20 à 30 minuten duurt, spreekt men van een status epilepticus. Deze vrij zeldzame, maar levensbedreigende situatie vereist medisch ingrijpen. De tonische en clonische fases kunnen ook apart voorkomen, zonder dat de ene fase de andere opvolgt. Deze vormen van epilepsie worden respectievelijk tonische en clonische epilepsie genoemd. 17
Er bestaat ook zoiets als atonische epilepsie. Bij een dergelijke aanval verslappen de spieren van de patiënt. Doordat dit type gegeneraliseerde aanval vaak zonder waarschuwing begint, kan de patiënt een harde val maken. Mensen met deze vorm van epilepsie dragen dan ook vaak een helm. Ze komt het meest voor bij kinderen.
1.2.3. Epileptische syndromen
Sommige vormen van epilepsie kunnen gegroepeerd worden in syndromen. Een dergelijke classificatie kan van belang zijn ‚om iets te kunnen zeggen over de toekomstverwachting.‛ (Engelsman, 1997: p. 26) De classificatie wordt opgesteld aan de hand van het type van aanval (partieel of gegeneraliseerd), ‚de beginleeftijd en (al dan niet) specifieke afwijkingen in het EEG, maar ook de aanwezigheid van neurologische afwijkingen en de familieamnese.‛ (Engelsman, 1997: p. 26) Bekende voorbeelden van epileptische syndromen zijn JME (Juveniele Myoclonische Epilepsie) en het syndroom van West. Speciale syndromen zijn bvb. febriele of koorts- en gelegenheidsaanvallen (Engelsman, 1997: p. 27).
18
1.3.
Behandeling
Epilepsie is ongeneeslijk. De ziekte kan echter wel spontaan stoppen waardoor de patiënt dus nooit nog aanvallen doet (Engelsman, 1997: p. 1). Wanneer dat niet het geval is, bestaan er verschillende medicijnen om te proberen de aanvallen onder controle te houden. Alvorens over te gaan naar een behandeling, moet echter eerst een diagnose gesteld worden. Een verkeerde diagnose en daaropvolgende behandeling kunnen immers gevaarlijk zijn voor de patiënt (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1091). De diagnose van epilepsie wordt gesteld op basis van de verhalen van ooggetuigen (heteroanamnese), maar ook op basis van klinisch onderzoek. Het elektro-encefalogram (EEG) meet ‚de elektrische activiteit van de hersenschors‛ (Engelsman, 1997: p. 41). Omdat de hersenactiviteit tijdens een epileptische aanval verstoord is, is het EEG dan ook een goed middel om deze in kaart te brengen. Soms is het nodig om de patiënt in het ziekenhuis op te nemen om samen met een langdurige EEG ook een videomonitoring te laten uitvoeren. Op deze manier kan de behandelende arts niet alleen zien wat er gebeurt in de hersenen, maar ook wat de patiënt precies doet tijdens de aanval. Om de aanleiding van de epilepsie vast te stellen, is het mogelijk dat een EEG niet voldoende is. Daarom worden meestal ook onderzoeken naar de bouw en functie van de hersenen uitgevoerd, zoals MRI (i.e. Magnetic Resonance Images), CT-scan (i.e. computertomografie), PETscan (i.e. positronemissietomografie) en SPECT-scan (i.e. Single Photon Emission Computed Tomography) (Engelsman, 1997: pp. 44-45;
19
Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: pp. 1091-1092).8 Op deze manier kan de behandelende arts vaststellen of er een bestaand letsel in de hersenen is dat aan de basis van de epilepsie ligt. Eenmaal de diagnose is gesteld, kan men van start gaan met een behandeling. Hier wil ik graag even opmerken dat ‘behandeling tegen epilepsie’
eigenlijk
niet
accuraat
is.
De
bedoeling
van
elke
behandelingsmethode bij epilepsie is niet om de ziekte te genezen (ze is immers ongeneeslijk), maar wel om de aanvallen onder controle te houden (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1092). Bovendien is ze eerder empirisch dan rationeel van aanpak volgens de auteurs van het artikel ‘Adult Epilepsy’, gepubliceerd in The Lancet (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1095). Daarom loopt men doorgaans een reeks opties af tot de meest toepasselijke manier om de aanvallen te beheersen is gevonden. De eerste optie is anti-epileptische medicijnen, of AED’s (Anti-Epileptic Drugs) (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1092). Er bestaan ongeveer 21 aangewende AED’s, die elk een eigen werking kennen en dus sommige types van epilepsie beter beïnvloeden dan andere.9 Ze worden dan ook verkozen als eerstelijnsbehandeling afhankelijk van hun effect op een epileptisch syndroom of type van aanvallen, maar ook op basis van hoe ze worden verdragen door de patiënt (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1095). Hoewel de werking van AED’s niet helemaal duidelijk is, weet men wel dat ze ‚increase inhibition, decrease excitation, or prevent aberrant burst-firing of neurons.‛ (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1092) Anti-epileptica moeten gelijdelijk opgebouwd worden om vergiftiging te voorkomen. Artsen verkiezen monotherapie (i.e. behandeling met één AED) omdat polytherapie (i.e. behandeling met 8
Ook worden er meer en meer (met name in het universitair ziekenhuis Gent) diepe electroden ingebracht in de hersenen om diepe foci op te sporen. 9 Zie Appendix A.
20
meerdere AED’s) ‚increases the possibilities of poor compliance, drug interactions, teratogenicity, and long-term toxic effects.‛ (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1095) Toch wordt bij sommige patiënten polytherapie toegepast omdat hun aanvallen niet voldoende beheerst kunnen worden met slechts één AED. Daarenboven kan een derde van epileptici niet geholpen worden met AED’s (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1095). Voor hen bestaan een aantal nonfarmacologische behandelingen: het ketogeen dieet en neurochirurgie. Het vetrijke ketogeen dieet wordt vooral aangewend bij kinderen met epilepsie voor wie AED’s geen hulp biedt (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1092). Slechts patiënten met partiële epilepsie met één duidelijke
focus
komen
in
aanmerking
voor
neurochirurgie
(Engelsman, 1997: p. 50). In dit veld zijn er enkele mogelijkheden. Zo kan men in sommige gevallen de focus van de epilepsie chirurgisch wegnemen (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1097). Daarnaast is het ook mogelijk om een nervus vagus stimulator te plaatsen (zie figuur 5).10 Dit apparaat
wordt
geplaatst
bij
patiënten die slecht reageren op AED’s - maar niet in aanmerking komen voor een resectie - onder de
huid
van
de
borst.
De
stimulator is verbonden met een elektrode die
om de nervus
vagus11
gewikkeld.
is
De
bedoeling is dat de stimulator
Figuur 5: nervus vagus stimulator (www.mstwente.nl, 2009)
door het elektrisch stimuleren van de nervus vagus epileptische 10
De volgende informatie is gebaseerd op Engelsman, 1997: p. 51. “De nervus vagus is een zenuw die de hersenen met andere delen van het lichaam verbindt, waaronder stembanden, hart en ingewanden.” (Engelsman, 1997: p. 51). 11
21
aanvallen
onderdrukt.
Geen
van
de
neurochirurgische
opties
garandeert echter aanvalsvrijheid (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1097).
1.4. Comorbiditeiten
Niet zelden wordt epilepsie vergezeld door andere problemen. Dat
kunnen
aandachtsmoeilijkheden
zijn,
maar
ook
andere
neurologische aandoeningen of zelfs psychiatrische kwesties (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1087). Het is vaak moeilijk uit te maken of deze comorbiditeiten een gevolg zijn van de epilepsie zelf of van de behandeling van de ziekte (Blum, Bortz, 1998: p. 321). In dit punt zal ik kort de belangrijkste nevenwerkingen die epileptici kunnen ervaren bespreken. Deze zijn stoornissen van het cognitieve vermogen, depressie en angstaanvallen, ADHD en psychose. Stoornissen van het cognitieve vermogen lijken geassocieerd te kunnen worden met ‚*S+eizure type, laterality, age at onset, treatment response, and the presence of interictal EEG spikes‛ (Schwartz, Marsh, 2000: p. 35). Daarenboven mag men het effect van AED’s op het denkvermogen van een epilepticus niet onderschatten. Het is namelijk zo dat door hun werking, sommige AED’s een nadelige invloed hebben op het cognitieve vermogen van een patiënt (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1093). Het effect hiervan op de patiënt lijkt af te hangen van zijn persoonlijkheid (Schwartz, Marsh, 2000: p. 35). Depressie en angstaanvallen lijken niet zozeer afhankelijk van het type aanval of de ernst van de epilepsie, maar eerder van de houding van de omgeving ten opzichte van de aandoening (Jones, Austin, Caplan, Dunn, Plioplys, Salpekar, 2008: p. 11). Het mag dan ook
22
duidelijk zijn dat de persoonlijkheid van de patiënt ook hier een rol speelt in het ontwikkelen van depressie of angstaanvallen. Meer specifieke stoornissen van de mentale gezondheid (bvb. fobieën) kunnen echter wel gerelateerd worden aan de focus van de epilepsie; als die focus in het emotiecentrum van het brein ligt (zoals vaak het geval is bij temporale lob epilepsie), spreekt het voor zich dat het risico op verandering van het mentale functioneren verhoogd is (Blum, Bortz, 1998: p. 322, p. 323; Schwartz, Marsh, 2000: p. 33). Bij kinderen blijkt ADHD (attention-deficit/hyperactivity disorder) het vaakst samen voor te komen met epilepsie. Dat doet vermoeden dat er een gemeenschappelijke oorzaak aan de basis ligt van beide aandoeningen. Het is echter niet altijd even eenvoudig om oorzaak en gevolg
te
onderscheiden
wat
ADHD
en
epilepsie
betreft.
Aandachtsproblemen kunnen immers ook veroorzaakt worden door medicatie, door aanvallen en de consequenties van frequente aanvallen en hoeft dus niet per definitie ADHD te impliceren (Jones, Austin, Caplan, Dunn, Plioplys, Salpekar, 2008: p. 10). Een veel minder vaak voorkomende comorbiditeit van epilepsie is psychose. Er dient echter een onderscheid gemaakt te worden tussen psychoses tussen aanvallen door (interictaal) en psychoses net na de aanval (postictaal) (Toone, 2000, p. 1; Blum, Bortz, 1998: p. 324). Patiënten met postictale psychose blijken eerder de neiging te hebben om
grootheidswaanzin
te
vertonen,
religieuze
en
magische
eigenschappen te manifesteren en lopen meer kans om psychische aura’s en nachtelijke secundair gegeneraliseerde aanvallen te krijgen dan andere epileptici (Blum, Bortz, 1998: p. 324). Interictale psychose uit zich eerder in ‚perceptual delusions or auditory hallucinations‛ (Blum, Bortz, 1998: p. 324). Een bijzondere vorm van interictale psychose, nauw
gerelateerd
aan
middentemporale
structuren, 23
is
schizofreenachtige psychose van epilepsie (i.e. SLPE) (Toone, 2000: p. 1).
1.5. Sterfte ten gevolge van epilepsie
Epileptici lopen een beperkt verhoogd risico op een vroegtijdige dood (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1088). De voornaamste
oorzaken
van
vroegtijdige
sterfte
zijn
‚sudden
unexpected, unexplained death in epilepsy (SUDEP) (2-18% of all deaths in epilepsy), death in status epilepticus (12.5%) and suicide (02%).‛ (Bharucha, 2005: p. 23) Het spreekt voor zich dat zelfmoord gerelateerd kan worden aan depressies die met epilepsie kunnen samengaan i.p.v. de epilepsie zelf. Dat kan niet beweerd worden van een sterfte tijdens een status epilepticus in zoverre dat de dood een rechtstreeks gevolg is van de aanval. De risicofactoren voor een plotse, onverwachte dood bij epilepsie zijn frequentie en ernst van de aanvallen en hartritmestoornissen ten gevolge van de aanval (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1088).
1.6. Sociale gevolgen
Aan het hebben van epilepsie zijn een aantal gevolgen en beperkingen verbonden die de levenskwaliteit van de patiënt kunnen verminderen.
Zo
worden
epileptici
soms
geconfronteerd
met
vooroordelen over de ziekte en daaruit resulterende stigmatisering (Duncan, Sander, Sisodiya, Walker, 2006: p. 1087). Dat is het duidelijkst op de werkplaats en in relaties (Engelsman, 1997: p. 74, p. 79). Het komt voor dat de epilepticus om die reden zijn ziekte verborgen houdt of
24
situaties die aanvallen kunnen opwekken vermijdt. Een dergelijk ‚sociaal isolement‛ (Engelsman, 1997: p. 72) heeft logischerwijs een negatief effect op de levenskwaliteit van de epilepticus. Bovendien worden epilepsiepatiënten sommige zaken afgeraden omwille van het risico op aanvallen. Zo mag een epilepticus bij wet niet met een auto rijden als hij niet minstens één jaar lang aanvalsvrij is geweest (Engelsman, 1997: p. 75; vzw Wegcode, 17-02-2009). Als de patiënt twee jaar lang enkel nachtelijke aanvallen heeft gehad, mag hij mits een rijgeschiktheidsattest van CARA (i.e. Centrum voor Aanpassing aan het Rijden van gehandicapte Automobilisten12) wel met een auto rijden. Evenzo zijn een aantal sporten af te raden (bvb. bergbeklimming). Andere sporten kunnen beoefend worden, mits de nodige voorzorgen (bvb. zwemmen). Tot slot ervaren vrouwelijke epilepticae nog enkele specifieke problemen. Omdat AED’s een negatief effect hebben op de werking van een anticonceptiepil, zijn deze niet altijd even effectief. Als een
epileptica
zwanger
wil
worden,
brengt
dat
ook
enkele
moeilijkheden met zich mee. Zo kan het gebruik van AED’s de ontwikkeling van de foetus negatief beïnvloeden, waardoor een verhoogde kans op aangeboren afwijkingen bestaat. Daarenboven moet rekening gehouden worden met de erfelijkheidsfactor van de aandoening (Engelsman, 1997: pp. 80-83).
12
Zie Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid, Voorstelling Cara, internet, geconsulteerd op 14-02-2009 (http://www.bivv.be/main/Rijbewijs/Rijgeschiktheid/voorstelling.shtml?language=nl) voor meer informatie hieromtrent.
25
2.
Geschiedenis van de kennis van epilepsie: van het tweede millennium v.Ch. tot de vijfde eeuw v.Ch.
“’epilepsy’ as this was anciently conceived and understood” (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 186)
Epilepsie, zo zou men kunnen stellen, is een ziekte zo oud als de mens zelf, gezien het een aandoening van de hersenen is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat melding van deze aandoening kan teruggevonden worden in alle maatschappijen vanaf het ontstaan van medische geschriften (Reynolds, 2005: p. 16). Omdat epilepsie zich angstwekkend kan manifesteren (Reynolds, 2005: p. 16), werd de oorzaak niet zelden gezocht in het goddelijke. In dit hoofdstuk zal ik een overzicht geven van dergelijke, magico-religieuze visies op epilepsie. Er wordt eerst gefocust op de Indische Ayurveda en de Babylonische Sakikku. Daarna onderzoek ik of er sprake kan geweest zijn van een relatie tussen deze opvattingen en de magico-religieuze ideeën met betrekking tot ziekte en gezondheid in het algemeen in het Griekenland van de vijfde eeuw v.Ch. Deze benaderingen spelen zeker een rol in de conceptualisatie van epilepsie. Dat kan men afleiden uit antropologisch onderzoek naar het begrip van het fenomeen ‘epilepsie’ in primitievere culturen (Jilek-Aall, 1999: pp. 382-386). Daaruit werd namelijk geconcludeerd dat mensen die geen vrije toegang hebben tot medische expertise deze ziekte inderdaad vaak ervaren als een goddelijke manifestatie in plaats van een natuurlijke aandoening. Deze opvattingen kunnen we vertalen naar de periodes die ik zal bespreken
26
in zoverre dat men toen ook geen vrije toegang had tot de medische kennis die artsen vandaag bezitten. Voor de analyse van de visies op geneeskunde in deze culturen heb ik mij hoofdzakelijk gebaseerd op Demariaux (1995) wat India betreft en op de verschillende werken van Geller (2006, 2004) wat Mesopotamië betreft. Bij het onderzoeken van de implicaties van deze ideeën op de conceptualisatie van epilepsie heb ik mij laten leiden door het artikel ‘Epilepsy in Ancient India’ (Manyam, 1992: pp. 473-475) van B.V. Manyam in het gespecialiseerde tijdschrift Epilepsia, het artikel van de assyriologist James Kinnier Wilson en de neuroloog Edward Reynolds ‘Translation and Analysis of A Cuneiform Text Forming Part of a Babylonian Treatise on Epilepsy’ (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: pp. 185-198) in het tijdschrift Medical History en het standaardwerk The Falling Sickness: A History of Epilepsy from the Greeks to the Beginnings of Modern Neurology (Temkin, 1994: 467 pagina’s) van Owsei Temkin. Deze drie bronnen geven een overzicht van de gedetailleerde kennis met betrekking tot epilepsie van het vijfde millennium v.Ch. tot de vijfde eeuw v.Ch.
27
2.1. India
De vroege geschiedenis van het subcontinent van India 13 is nog steeds in nevelen gehuld.14 Desalniettemin is het mogelijk om al in het derde millennium v.Ch. een bloeiende cultuur vast te stellen rond de steden Harappa en Mohenjo-Daro (Cohn, 1993: p. 57; Demariaux, 1995: p. 3). Deze cultuur was in verval geraakt rond 1750 v.Ch. (Cohn, 1993: p. 57) Kort daarna trok een ander volk ergens vanuit de steppen van zuidelijk Rusland oostelijk Iran, Asia Minor, Mesopotamië en ook het noord-westen van India binnen (Cohn, 1993: p. 57; Demariaux, 1995: p. 4). Het is deze bevolkingsgroep die de Vedische religie ontwikkelde tussen de veertiende en de vierde eeuw v.Ch. (Demariaux, 1995: p. 7). ‘Religie’ moet hier breed begrepen worden, als de idee van goddelijke en bovennatuurlijke krachten enerzijds, en het gevoel van menselijke afhankelijkheid ten opzichte van deze krachten anderzijds (Macdonell, 1981: p. 1). De religie ontleent zijn naam aan de heilige teksten die ‘Veda’s’ genoemd worden.15 Deze zijn onderverdeeld in vier ‘scholen’ (Rig Veda Samhita, Yajur Veda Samhita, Sama Veda Samhita en Athara Veda
Samhita16),
commentaren
(Brahmanas
en
Aranyakas)
en
Upanishads (Demariaux, 1995: pp. 8-9). Doorheen de Veda’s wordt gebruik gemaakt van een ‚tripartite functionalism‛ zoals gedefinieerd door Dumézil (Demariaux, 1995: p. 11) dat een drievoudige structuur in de maatschappij weergeeft (Demariaux, 1995: p. 11; Macdonell, 1981: p. 9). Dit patroon is bijvoorbeeld te merken in de verdeling van de wereld
13
Zie Appendix B voor illustratie. Watts, 2003: p. 55 vermeldt: “no one had had any idea that this particular civilization had ever existed.” 15 Cohn, 1993: p. 58: “„Veda‟ means „knowledge‟, and here it means knowledge of the superhuman powers that are active in the world, and of the way to influence them.” 16 Deze volumes worden doorheen de scriptie niet als titel, maar als verzamelnaam voor verschillende teksten beschouwd en worden bijgevolg niet cursief gezet. 14
28
in drie regionen (hemel, lucht en aarde) en daarbij horend, drie soorten goden (Demariaux, 1995: p. 11; Macdonell, 1981: p. 9).
2.1.1. Ayurveda, een religieuze wetenschap
Het oudste medische systeem in de wereld vinden we in dit tijdperk (tweede millennium v.Ch.) in deze streek (India): Ayurveda (Manyam, 1992: pp. 473-475). Het woord zelf is afgeleid van twee Sanskriet woorden: ‘ayus’ en ‘veda’, wat zoveel betekent als ‚goddelijke wetenschap van het leven‛ (Caldecott, 2006: p. 5). De oorsprong van deze vorm van geneeskunde wordt toegedicht aan de mythische schepper van het universum, Brahma. Deze zou het bijgebracht hebben aan Daksa Prajapati, die het op zijn beurt leerde aan de tweelinggodinnen, de Asvini. Zij onderwezen het aan Indra, de koning van de goden. Het is dan ook niet toevallig dat deze twee godinnen als attribuut een flesje medicijnen dragen en zowel goden als mensen genezen (Demariaux, 1995: p. 14). De eerste mens die het medische systeem aangeleerd werd toen de mensheid door ziekte werd geplaagd, heet in het mythische verhaal Bharadvaja (Caldecott, 2006: p. 3). Deze ontstaansgeschiedenis toont duidelijk aan dat het systeem innig verbonden is met het godsdienstig leven in het oude India.
29
2.1.2. Ayurveda, een medische wetenschap
Ayurveda zelf is echter niet mythisch ‘ontstaan’, maar organisch gegroeid in de Vedische periode, tussen 1400 en 500 v.Ch. (Manyam, 1992: pp. 473-475) Het medische systeem valt uiteen in twee triades, de zogenaamde ‘brhat trayi’ en ‘laghu trayi’, respectievelijk de grote en de kleine triade. De grote triade bestaat uit de overgeleverde geschriften van Charaka, Susruta en Vagbhata. Deze vroege teksten vormen de ruggengraat van Ayurvedische literatuur (Caldecott, 2006: p. 5). De kleine triade bestaat voornamelijk uit latere teksten, zoals de Madhava nidanam, de Sarangadhara samhita en de Bhavaprakasa (Caldecott, 2006: p. 5). Deze bronnen gaan terug op de Rig Veda Samhita en de Atharva Veda Samhita (Watts, 2003: p. 58). Ayurveda is een vorm van geneeskunde die zich volledig inschakelt in het ideologische kader van de Veda’s. Dit is essentieel een geloof van eindeloze incarnatie in samsara, ‚the never-ending cycle of birth, death and rebirth.‛ (Caldecott, 2006: p. 7) Ayurveda past in deze visie, die streeft naar uiteindelijk overstijgen van het fysieke lichaam, doordat ze holistisch georiënteerd is. Dat betekent dat Ayurveda stelt dat ziekte en gezondheid voorkomen uit de interactie van de drie aspecten van Zijn: lichaam, verstand en geest (Caldecott, 2006: p. xi). Deze worden gereflecteerd in drie ‚principles of function‛ of ‘dosha’s’ (kapha, pitta en vata) in het menselijke lichaam (Caldecott, 2006: p. 15). Het zijn deze humores (zo kunnen we ze immers noemen) die verantwoordelijk zijn voor de gezondheid. Elke dosha heeft echter zijn eigen kenmerken en eigen functies (Caldecott, 2006: p. 19).17 Doordat een ‚disturbance of the homeostasis of doshas can lead to disease‛
17
Zie Appendix C.
30
(Manyam, 1992: pp. 473-375), is het begrijpelijk dat Ayurveda epilepsie indeelt volgens deze principes. De taak van de arts bestond erin om de balans tussen deze humores te herstellen door enerzijds te onderzoeken welke van de dosha’s de verstoring veroorzaakte en anderzijds de oorzaak van het probleem weg te nemen (Watts, 2003: p. 62).
2.1.3. Epilepsie in Ayurveda
Epilepsie wordt in Ayurveda ‘Apasmara’ genoemd (Dogra, Pal Sharma, Choudhary, 2007: p. 85).18 Dit woord is samengesteld uit ‘apa’, een negatie, en ‘smara’, wat zoveel betekent als bewustzijn of geheugen. De term duidt dus vooral stoornissen van het bewustzijnsniveau aan. De aandoening wordt beschreven in Charaka Samhita, Madhava Nidana en Susruta Samhita. Volledig volgens het principe van Ayurveda wordt epilepsie veroorzaakt door een storing in het evenwicht tussen de dosha’s. Deze storing kan een externe of een interne oorzaak kennen. Onder de externe oorzaken worden o.a. koorts, overdadig sporten en mentale agitatie zoals woede begrepen. Tot de interne oorzaken worden verontreiniging en toename van de verschillende dosha’s in de hersenen gerekend door een metabolische storing. Men erkende ook symptomatische epilepsie, als een bijkomend symptoom van een andere ziekte. Ayurveda beschrijft voornamelijk gegeneraliseerde aanvallen en complex partiële aanvallen. Eerst genoemde type van epilepsie valt te herkennen
in
karakteristieken
een
Ayurvedische
van
epilepsie:
opsomming
visuele
van
hallucinaties,
algemene neervallen,
schokkerige bewegingen van tong, ogen en wenkbrauwen evenals van
18
De volgende informatie is echter voornamelijk gebaseerd op Manyam, 1992: pp. 473-475.
31
handen en voeten, overdadige speekselproductie en als uit slaap ontwaken na de aanval (Manyam, 1992: p. 474). Het voorkomen van partiële aanvallen kan men niet alleen afleiden uit de karakterisering van epilepsie in het algemeen (‚visual hallucinations‛ [Manyam, 1992: p. 474]), maar ook uit de beschrijving van ‘Apasmara Poorva Roopa’ of aura. Zoals vermeld, is een aura in feite een kleine partiële aanval. Zoals eerder duidelijk gemaakt, deelt Ayurveda epilepsie in volgens de dosha’s. Zo vinden we vier types: Vatika, Pattika, Kaphaja en Sannipatika, respectievelijk veroorzaakt door een storing in de vata dosha, de pitta dosha, de kapha dosha of een storing in alle drie de dosha’s. Karakteristieke elementen van Vatika epilepsie worden geschetst als een aantal op elkaar volgende automatismen, zoals knarsetanden en snelle ademhaling. Wanneer de patiënt terug tot volle bewustzijn komt, klaagt hij vaak over hoofdpijn. Een dergelijke aanval doet sterk denken aan complex partiële epilepsie. Pattika epilepsie wordt beschreven als een gevoel van hitte en dorst (‚an aura of the environment being on fire‛ [Manyam, 1992: p. 474]) gevolgd door aanvallen waarbij de patiënt op de grond valt, keelgeluiden maakt en er schuim aan de mond verschijnt. Ayurveda specificeert dat het schuim geel van kleur is. Dit type aanval is minder makkelijk in te delen, maar heeft
in
ieder
geval
verschillende
kenmerken
gemeen
met
gegeneraliseerde epilepsie. Kaphaja epilepsie lijkt sterk op het Pattika type, maar verschilt in de sensaties die de patiënt ervaart tijdens de aura (‚the patient feels cold and heavy and sees objects as white‛ [Manyam, 1992: p. 474]) en het kleur van schuim dat aan de mond verschijnt. Dit is namelijk wit. Ook hier is het niet makkelijk om de aanval in te delen volgens moderne standaarden, maar het type heeft opnieuw
een
aantal
kenmerken
gemeenschappelijk
met
gegeneraliseerde epilepsie. Het laatste type, Sannipatika epilepsie, komt 32
volgens Ayurveda vooral voor bij oudere personen en is ongeneeslijk. Het systeem meldt dat epilepsie dodelijk is als de patiënt lijdt aan heftige spasmen waardoor hij erg verzwakt, als zijn ogen naar verschillende richtingen worden gedraaid en als zijn wenkbrauwen vaak bewegen.19 In andere gevallen bestond de hoop op genezing. De behandeling door een arts bestond erin om zowel het evenwicht tussen de dosha’s te herstellen als een eventuele externe oorzaak te genezen. Het doel van Ayurveda is immers om de mens als een geheel te behandelen. Het evenwicht tussen de humores werd hersteld door het deblokkeren van de hersenen door middel van purgatie, klysma en braken. Als de patiënt op deze manier gereinigd was, kon de arts overgaan op farmacologische geneesmethodes. Deze formules blijken bestaan te hebben uit o.a. zwavel, vet en kruiden. Hier dient opgemerkt te worden dat deze farmacologische middelen ook werden gebruikt in de behandeling van o.a. waanzin en koorts. Om het risico op aanvallen te verlagen werd aangeraden om een strikte hygiëne te onderhouden evenals een gebalanceerd dieet. Tot slot werd, net zoals vandaag het geval is, aangeraden gevaarlijke situaties te vermijden.
19
Hier valt het echter wel op te merken dat deze beschrijving niet epilepsie betreft, maar een storing in de homeostasis van de electrolieten.
33
2.2. Mesopotamië
Mesopotamië is de streek die zich ruwweg bevindt tussen de Middellandse Zee, de Golf van Aden, de Perzische Golf en de Kaspische Zee.20 Door deze geografische ligging heeft deze streek steeds een sleutelrol gespeeld in wederzijdse beïnvloeding tussen het Oosten en het Westen. Medische wetenschap vormt hier geen uitzondering op. De geschiedenis van het gebied is terug te voeren tot 6500 v.Ch. tot de Hassuna cultuur in het noorden en de Obeid cultuur in het Zuiden. De eerste staatsvorming vinden we in de omgeving van Uruk, omstreeks 3200 v.Ch.21 Het is ook in deze periode dat men de ontwikkeling van het
schrift
evenals
het
ontstaan
van een handelsnetwerk
in
Mesopotamië moet situeren (Tanret, 2008: pp. 26-28).
2.2.1. Sakikku, een religieuze wetenschap
Ook Mesopotamië kende een karakteristiek, geneeskundig systeem: Sakikku. De methode werd teruggevonden op veertig tabletten. Een exacte datering van het werk is moeilijk te bepalen, hoewel een revisie van de tekst dateert van 1067 en 1046 v.Ch. (Kinnier Wilson, Reynolds, 2008: p. 1488) Net zoals het geval was voor India, is het belangrijk om het medische systeem van Mesopotamië in de juiste context te plaatsen. Het is namelijk zo dat religie een belangrijke component was van de Mesopotamische samenleving. Dat wordt onbetwistbaar duidelijk tijdens wat de Vroegdynastische periode genoemd wordt (2900-2200
20 21
Zie Appendix D voor een illustratie. Zie Appendix E voor een illustratie.
34
v.Ch.).22 Het is namelijk in deze periode dat voor het eerst duidelijk religieus geïnspireerde teksten en gebouwen worden ontdekt. Zo weten we dat tijdens de Vroegdynastische periode een systeem van stadsgoden wordt uitgebouwd. Naast een tempel voor de eigen stadsgod worden ook tempels voor goden met een meer algemene erkenning gebouwd. Hoe belangrijk de godsdienst moet geweest zijn voor de bevolking van Mesopotamië, kan men o.a. afleiden uit de zogenaamde Sumerische bidbeelden. Deze beelden werden in tempels geplaatst als een soort voorstelling van een onophoudelijk gebed van de gerepresenteerde aan de godheid. Gezien de prominentheid van de goden is het ook niet verwonderlijk dat grond ‚in hoofdzaak nog steeds eigendom van de stadsgod, vertegenwoordigd door de tempel‛ (Tanret, 2008: p. 37) is. De macht van de goden was dus niet beperkt tot het religieuze alleen, maar spreidde zich ook uit in de economische en legalistische sfeer 23. Dat wordt ook gereflecteerd in de medische discipline. De ashipu of geneesheer stelt zichzelf niet voor als een individu dat op eigen initiatief handelt, maar als een gezant van de goden zelf. Het zijn namelijk de goden die alle wijsheid bezitten en bijgevolg zijn zij de enigen die ziektes kunnen genezen (Geller, 2006, p. 392). Het zijn ook zij die ziektes veroorzaken volgens de Mesopotamische geneeskunde (o.a. Geller, 2004: p. 16; Farber, 2004, p. 137). Daardoor kunnen we begrijpen dat de lijsten met ziektebeelden en prognoses in het Mesopotamische Diagnostische Handboek of in de kleitabletten van de Sakikku worden verbonden met godennamen (Geller, 2004: p. 33; Kwasman, 2004: p. 165, p. 172).
22
De hierop volgende informatie is gebaseerd op Tanret, 2008: pp. 37-39. Denken we maar aan het reliëf van de vorst voor de god van de zon en de gerechtigheid, Shamash, en de vervloekingen op het eind van de beroemde Codex van Hammurabi (Tanret, 2008: pp. 58-59.). 23
35
2.2.2. Sakikku, een medische wetenschap
Ondanks de inbedding van de Mesopotamische geneeskunde in religie, is er toch sprake van een zekere rationalistische basis. Zoals net vermeld, werden er lijsten opgesteld om de toekomstige arts in staat te stellen bepaalde symptomen te herkennen en zo een prognose te maken van het verloop van de ziekte (Geller, 2008: p. 22, p. 23). Door deze eerder pragmatische aanpak was deze vorm van geneeskunde geneigd om symptomen te behandelen in plaats van herkenbare ziektebeelden. Dat leverde lange lijsten met beschrijvingen op die vaak slechts in een detail van elkaar verschillen (Geller, 2004: pp. 19-20; Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 188), wat de bijzondere scherpzinnigheid van Mesopotamische specialisten aantoont (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 197; Kinnier Wilson, Reynolds, 2008: p. 1488). Het verbinden van specifieke ziektes met specifieke goden was dan ook eerder een mnemonische techniek dan een religieuze referentie (Geller, 2004: p. 26; Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 188). Dat is ook te merken aan de manier waarop beschrijvingen werden geformuleerd. Deze hadden namelijk een vaste vorm: eerst werd het probleem geïntroduceerd, waarna een beschrijving van het probleem volgde. Tot slot werd een prognose gesteld (Geller, 2004: p. 46). In Mesopotamische geneeskunde werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen Sakikku en therapeutische teksten (Geller, 2004: p. 51; Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 188). Toch is het mogelijk om na te gaan welke behandelingen er bestonden in de Mesopotamische geneeskunde. Zo vermelden Kinnier Wilson en Reynolds ‚medicines, ointments, amulets, enemas, and necessarily also exorcism.‛ (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 188) Geller voegt daar een algemene leidraad aan toe: ‚help or do no harm.‛ (Geller, 2006: p. 395) 36
2.2.3. Epilepsie in Sakikku
De tabletten die hier van interesse zijn, zijn de zesentwintigste of zevenentwintigste tablet uit een reeks van veertig (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 185; Kinnier Wilson, Reynolds, 2008: p. 1488; Eadie, 1995: p. 156). De eerste werd teruggevonden tijdens een opgraving in Sultantepe rond de helft van de 20ste eeuw. Deze was geschreven in Neo-Assyrisch en dateert van 718 tot 612 v.Ch. De tweede tablet werd tijdens een onofficiële opgraving gevonden. Deze was opgesteld in het Neo-Babylonisch en stamt uit het midden van het eerste millennium v.Ch. (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 185) Samen vormen ze één geheel dat epilepsie ‚as this was anciently conceived and understood‛ (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 186) behandelt. De ziekte wordt benoemt als ‘antasubba’ in de Babylonische versie en als ‘miqtu’ in de Assyrische versie. Beide termen kunnen vertaald worden als ‘vallende ziekte’ (Avalos, 2004: p. 131; Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: p. 186; Stol, 1993: p. 5). Zoals vermeld, werden de verschillende symptomen verbonden met verschillende goden. De belangrijkste hiervan blijken de maangod Sîn te zijn, evenals de Sumerische astrale godheid Sulpaea en Lugal-urra, Heer van het Dak (Stol, 1993: p. 6, p. 15, pp. 16-19). Ook Ishtar, de oorlogsgodin, en Lilu, een wrekende demon, worden vernoemd.24 De beschrijvingen zijn gegroepeerd naar type aanval. Eerst worden partiële aanvallen besproken, gevolgd door gegeneraliseerde epilepsie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen aanvallen die overdag plaatsvinden en nachtelijke aanvallen. Ook symptomen voor en na de aanval worden opgesomd, zoals bijvoorbeeld de epileptische
24
Zie voor voorbeelden de vertaling van Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: pp. 185-198.
37
schreeuw (waar een aparte vermelding van wordt gemaakt). Tot slot vermelden de tabletten nog psychologische comorbiditeiten, zoals psychoses (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: pp. 189-194). Het is opvallend dat de Mesopotamische artsen in staat waren een zo groot aantal verschillende kenmerken van epilepsie te erkennen. Zo is het mogelijk uit de beschrijvingen af te leiden dat men een notie had van o.a. prodromi en aura’s (Kinnier Wilson, Reynolds, 1990: pp. 197-198). Een wijze van behandeling wordt niet voorgesteld in de Sakikku. Daarvoor moest de arts zich wenden tot andere verzamelingen. Deze baseerden zich op vooronderstelde diagnoses die gesteld werden op basis van de Sakikku (Stol, 1993: p. 55). Epilepsie werd behandeld door de ashipu, zoals vermeld een representant van de godheid op aarde.25 Dat impliceert een religieuze benadering van de ziekte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de voornaamste behandelingswijzen eerder magisch van aard zijn. Eenmaal men gekozen had voor een dergelijke verzorging, waren er twee opties: magische rites of wat men ‘materia medica et magica’ noemt.26 Magische rites bestonden voornamelijk uit een zuiverend vervangingsritueel. Men geloofde dat men de ziekte kon overzetten hetzij op wassen beeldjes, hetzij op een dier (Stol, 1993: pp. 99-102). De keuze inzake ‘materia medica et magica’ was betrekkelijk groot (Stol, 1993: pp. 102-113). Deze omvatten het zalven met bloed of het laten branden van dieren. Men kon ook lederen zakjes maken die om de hals werden gedragen, gevuld met zaken van botanische, minerale, dierlijke of menselijke origine. Daarnaast was het ook mogelijk om de hoorn van een bok rond de hals te dragen evenals verschillende soorten amuletten. Deze hadden een drievoudige functie:
25
Stol, 1993: p. 3: “Their experts in medicine were primarily theologians and ritualists, something like “exorcists”, because at that time medicine and magic were one and no distinction between religion and magic can be seen.” 26 De volgende informatie is gebaseerd op Stol, 1993: pp. 99-113.
38
zij dienden om de goden tot bedaren te brengen, publiek onheil af te wenden alsook persoonlijke rampspoed. Een prominente plaats werd ingenomen door jaspis en maansteen. Hier dient echter wel op gemerkt te worden dat wat we vandaag onder deze stenen begrijpen niet overeenstemt
met
de
bedoelde
mineralen.
Zo
zou
jaspis
in
Mesopotamië een blauwige kleur gehad hebben en zou maansteen een soort jaspis zijn.
2.3. Invloed op Griekenland en wegen daartoe
In de inleiding tot dit hoofdstuk heb ik beweerd dat de ideeën omtrent epilepsie in India en Mesopotamië een invloed hadden op de conceptualisatie van epilepsie in het vijfde eeuwse Griekenland. Voor deze bewering steun ik op archeologisch bewijs enerzijds en op sociocultureel onderzoek anderzijds. De link tussen India en Mesopotamië is relatief makkelijk te leggen. Rond 2300 v.Ch., net voor het ontstaan van Ayurveda (tweede millennium v.Ch.), weet Moti Chandra in zijn boek Trade and Trade Routes in Ancient India namelijk een directe link tussen de Indus vallei cultuur27 en Babylonië (i.e. het Zuiden van Mesopotamië) vast te stellen. Dat staaft hij met archeologische vondsten. Daarnaast sluit hij de mogelijkheid van een Indische nederzetting op het grondgebied van Babylonië niet uit (Chandra, 1977: pp. 32-36). Bovendien is het mogelijk dat beide volkeren al veel langer van elkaar afwisten. Zo toont Chandra aan de hand van archeologische vondsten in Sumerië en Susa aan dat er handelscontacten bestonden tussen Sumerië en Baluchistan een half
27
Tussen 3000 en 1500 v.Ch.
39
millennium voor de handelscontacten tussen Sumerië en de Indus vallei cultuur (Chandra, 1977: p. 30). Archeologische vondsten zijn niet de enige sporen van contact tussen India en Babylonië: in de Veda-literatuur vinden we sporen terug van Babylonische leenwoorden. Ook in Babylonische en Assyrische literatuur vindt men indicaties van handel tussen de twee streken. Zo is er sprake van een bepaald soort stof: ‘Sindhu’. Deze katoenen stof werd geproduceerd door de Indus vallei cultuur en geëxporteerd naar Babylonië. Linguïstische verwantschap tussen de taal van de Veda’s en Mesopotamië mag echter niet verwonderen. Het waren immers de volkeren, afkomstig van de Russische steppes, die zowel Mesopotamië als India binnentrokken kort na 1750 v.Ch. Door de handel met India is het mogelijk te veronderstellen dat Babylonië ook kennis maakte met Indische gebruiken en wetenschap. Chandra noemt
de Indische handelaars dan ook
toepasselijk
‚ambassadors of Indian culture‛ (Chandra, 1977: p. 60) aan het Perzische hof. Ook Arora vindt dit een aannemelijke veronderstelling. Hij noemt het paleis van de Perzische vorsten zelfs ‚a meeting place for the exchange of ideas among the people of different nationalities.‛ (Arora, 1996: p. 86) Ook Griekse artsen, zoals Ktesias de Knidiër28, waren aanwezig aan het Perzische hof (Krug, 1985: pp. 25-27; Thomas, 2004: p. 100). Het valt dus zeker niet uit te sluiten dat er een kruisbestuiving is opgetreden tussen de verschillende modellen van geneeskunde, zeker niet als men de reputatie van de Indiërs als heel gezonde mensen in acht neemt (Arora, 1996: p. 86). De overeenkomst tussen het Indische systeem van de dosha’s en het hippokratische model van de vier 28
“Ctesias (einde 5de – begin 4de eeuw v.Chr.) was afkomstig van Cnidus, aan de KleinAziatische westkust. Hij verbleef geruime tijd aan het hof van de Perzische koningen, als geneesheer, en schreef een uitvoerige Geschiedenis van Perzië.” (Verdin, 2001: p. 150).
40
sappen zou hier een aanwijzing van kunnen zijn evenals het doorgeven van medische kennis van vader op zoon in zowel Babylonië als Kos. Duidelijker is echter wel de verwantschap tussen verschillende magico-religieuze behandelingswijzen. Dat kunnen we opmaken uit de hippokratische tekst Περὶ ἱερῆς νούσου29. Deze tekst is niet alleen de eerste monografie over epilepsie (Temkin, 1994: p. 4), maar vormt ook een echte invectief tegen dergelijke genezingsmethodes. De auteur polemiseert o.a. tegen ‘charlatans’ die verschillende soorten epilepsie aan goden verbindt (zoals de Mesopotamiërs dat deden) (Littré, 1961: pp. 360-362).30 Griekse rationele geneeskunde tegenover oosterse magische geneeskunde stellen zou dus een grove misvatting zijn (Geller, 2004: p. 15). Van een dergelijke duidelijke dichotomie kan geen sprake zijn, gezien het bestaan van de tempelgeneeskunde zoals die bestond in belangrijke centra zoals Epidauros (Geller, 2004: p. 15; Krug, 1985: pp. 129-135). In dergelijke centra werden mensen ‘genezen’ door de god Asklepios zelf door middel van een droom in zijn heiligdom (Krug, 1985: pp. 132-137; Graf, 2009: p. 96). Vertrouwen in dit soort geneeskunde
bleek
overigens
sterker
dan
het
geloof
in
het
wetenschappelijke model dat Hippokrates voorop stelde. Net na de dood van Hippokrates was er al opnieuw ruimte voor magicoreligieuze visies op geneeskunde binnen het gespecialiseerde veld zelf. Deze auteurs stonden echter nog weigerachtig tegenover het verlenen van autoriteit aan dergelijke methodes. Nog later echter vinden we auteurs die wetenschappelijke ideeën netjes vervlechten met magische opvattingen (Temkin, 1994: pp. 22-27). Volgens Stol zijn er daarenboven sporen van een ‚new era of superstition‛ in de eerste eeuw v.Ch. die 29
Meer over deze tekst op pp. 56-62. Zie ook Geller, 2004: p. 24: “It seems likely that the author of De morbo sacro was referring to an earlier incantation literature (in Greek?) which had certain distinctive parallels with Akkadian namburbî rituals and incantations, which continued to be copied and used in Babylonia throughout the Persian and Seleucid period, and even later.” 30
41
minstens vijf eeuwen zou doorlopen (Stol, 1990: p. 2) en dus zijn indruk zou laten op de Middeleeuwen.
2.4.
Conclusie
Zoals aangetoond, zijn de religieuze en medische systemen zowel van India als van Mesopotamië innig met elkaar verbonden. Volgens de Indische conceptie van de wereld is het menselijke lichaam een reflectie van de kosmos. Daardoor betekent een storing in het lichaam ook een storing van de kosmos. De situatie in Mesopotamië is anders in zoverre dat de relatie tussen het goddelijke en het menselijke gebaseerd is op totale
afhankelijkheid
ten
opzichte
van
dat
goddelijke.
Deze
‘afhankelijkheid’ omvat ook gezondheid. In het geval van epilepsie was de behandeling in India dan ook gericht op het herstellen van natuurlijke evenwichten, terwijl de Mesopotamische arts enkel genezing
kon
afsmeken
van
de
goden
door
middel
van
reinigingsrituelen. Deze verschillende visies vinden hun weerklank in de populaire opvattingen over ziekte en gezondheid in het Griekenland van de vijfde eeuw v.Ch., maar evenzeer in werken van meer wetenschappelijke aard, zoals het Corpus Hippocraticum. Het gelijktijdig voorkomen van deze ideeën is deels te danken aan de aanwezigheid van Grieken aan het Perzische hof dat een ontmoetingsplaats vormde voor de verschillende opvattingen.
42
3.
Het concept van epilepsie in vijfde-eeuwse Griekenland
sequentia eius, mirum dictu, in nocte densissima latuere usque ad peloponnesiacum bellum. tunc eam revocavit in lucem Hippocrates < (Plinius, NH, XXIX 2,4)
In het voorgaande hoofdstuk kwamen de ideeën omtrent ziekte, en epilepsie in het bijzonder, in de culturen van India en Mesopotamië aan bod. Zoals vermeld hadden deze een invloed op de conceptualisatie van epilepsie in het vijfde-eeuwse Griekenland. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op dat epistemologisch kader. Wat begrepen de Grieken precies onder ‘ziekte’? Wat veroorzaakte volgens hen epilepsie? Zoals duidelijk zal worden, is het antwoord op deze vragen niet zo eenvoudig als het was voor India en Mesopotamië. De oorsprong van de rationalistische geneeskunde moet immers gesitueerd worden in Griekenland tijdens de vijfde eeuw v.Ch. Daardoor ontstaat een dubbel referentiekader: er moet rekening gehouden worden met de heersende religieuze ideeën enerzijds, maar anderzijds mag de medische kant van de zaak zeker niet verwaarloosd worden (Jouanna, 2003: p. vii). Het is dan ook niet meer dan logisch dat dit hoofdstuk uiteen valt in twee grote delen. Eerst zal ik de magico-religieuze benaderingen tot gezondheid en ziekte bespreken zoals die zich voordeden in
43
Griekenland tijdens de vijfde eeuw v.Ch. Daarna zal ik mij focussen op Hippokrates en het Corpus Hippocraticum31. Voor deze bespreking heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van Temkin’s The Falling Sickness: A History of Epilepsy from the Greeks to the Beginnings of Modern Neurology (Temkin, 1994) als hoofdbron voor het magico-religieuze aspect, aangevuld met meer specifieke bronnen over de goden, zoals Graf’s Apollo (Graf, 2009). Daarnaast heb ik intensief geput uit het werk van Jacques Jouanna over Hippokrates (Jouanna, 1992; Jouanna, 2003). Dat werk is niet alleen volledig, maar ook heel erg exact en onderbouwd. Daarnaast heb ik ook gebruik gemaakt van Krugs Heilkunst und Heilkult: Medizin in der Antike (Krug, 1985), om de figuur van Hippokrates in een meer algemene context te plaatsten.
3.1. Griekse goden en gezondheid
Laten we de magico-religieuze opvattingen in Griekenland zelf dus even van dichterbij bekijken. Zoals in het voorgaande hoofdstuk vermeld, bestond er naast de rationalistisch getinte geneeskunde zoals men die vindt bij Hippokrates ook de zogenaamde tempelgeneeskunde. Welke waren de goden waarvan de Grieken genezing verlangden, maar evenzeer ziekte vreesden? Met andere woorden, welke goden associeerden de Grieken met gezondheid? Van oudsher32 was Apolloon de god van de menselijke gezondheid. Hij was niet alleen de patroon van muziek en voorspelling, maar ook de brenger van plagen. Het is dan ook in die hoedanigheid dat hij de Olumpos afdaalt in de eerste zang van de Ilias om pest te 31
In deze scriptie wordt de naam „Corpus Hippocraticum‟ niet beschouwd als een titel, maar al seen overkopelende naam voor een aantal werken. 32 “Apollo the healer, continues the tradition of a Bronze Age god of healing, Paiawon, who survived in Apollo‟s epithet and sond, Paiean and the paean.” (Graf, 2009: p. 101)
44
brengen in het kamp van de Grieken.33 Desalniettemin overschaduwt Asklepios zijn vader Apolloon vanaf de vijfde eeuw v.Ch. als beschermer van de gezondheid (Graf, 2009: p. 94). Zijn heiligdommen blijven echter nauw verbonden met die van zijn vader. Zo werd eerst Apolloon Maleatas vereerd in Epidauros. Pas daarna werd een tempel gebouwd voor Asklepios. Dit groeide uit tot een groots medisch centrum (Graf, 2009: pp. 96-97). Het is vanaf deze plek dat de cultus van de helende god zich verspreidde over de mediterrane wereld naar steden als Athene, Pergamon en Rome (Graf, 2009: p. 97). Het verschil tussen deze twee goden is ontstaan uit een verschillende visie op de wereld.34 Volgens de kosmologie van Apolloon is ziekte slechts een van de instrumenten waarmee goden de mensen kunnen belagen. In deze opvatting kan men zich enkel tot de goden wenden om het kwade af te weren (wat meteen de naam ‘Apolloon, afwender van Kwaad’ verklaart). Contact met de goden werd gezocht via orakels. Het is dan ook geen toeval dat het bekendste orakel van het klassieke Griekenland dat van Apolloon te Delfi is. Vaak bleek de genezing uit gezangen en rituele teksten te bestaan. De link met Apolloon als god van de kunst is opnieuw snel gemaakt. ‚The nexus between Apollo, divination, and ritual healing is constant, and serious‛, stelt Graf dan ook terecht (Graf, 2009: p. 100). Asklepios daarentegen past in een wereldvisie waarin ziekte een menselijke aangelegenheid is en niet afkomstig van de goden. Genezen vereist speciale kennis en kunde. Deze visie leunt dicht aan bij het hippokratische model, maar verschilt ervan in het feit dat men niet gelooft dat mensen deze wetenschap bezitten. Verlichting kan enkel van Asklepios komen, die als actieve geneesheer optreedt. 33 34
Ilias, zang 1, vv. 44-52. De volgende informatie is gebaseerd op Graf, 2009: pp. 98-101.
45
Apolloon en Asklepios zijn echter niet de enige goden die zich specialiseren in geneeskunde. Twee andere heroën met ongeveer dezelfde functie als Asklepios zijn Amfiaraos en Herakles (Sineux, 2003: p. 217, p. 219; Martiny, Poulet, Sournia, Toellner, 1980-1984: p. 189). Amfiaraos is te vergelijken met Apolloon in zoverre dat ook hij oorspronkelijk een orakelsprekende held was (Sineux, 2003: p. 215). Zijn cultus werd gesticht aan het einde van de vijfde eeuw v.Ch. te Oropos (Sineux, 2003: p. 217). Herakles aan de andere kant kan gezien worden als een figuur die het kwade uit de wereld verwijderd (d.m.v. zijn werken) (Martiny, Poulet, Sournia, Toellner, 1980-1984: p. 190; Jouanna, 1992: p.60; Worman, 2000: pp. 9-10, noot 23). Hij werd als god der geneeskunst vereerd in Messina (Martiny, Poulet, Sournia, Toellner, 1980-1984: p. 190). Aan hem werd de ontdekking van verschillende geneeskrachtige planten toegeschreven evenals de ontdekking van de heilzame eigenschappen van warme baden, Herakleia genaamd (Martiny, Poulet, Sournia, Toellner, 1980-1984: p. 190, p. 192). Er valt echter nog iets op te merken aan Herakles. Volgens de mythes, leed hij zelf ook aan een enigmatische ziekte. Deze is het onderwerp van het stuk Herakles’ waanzin van Euripides. Hoewel er onzekerheid bestaat over de aard van deze ziekte, wordt ze toch vaak in verband gebracht met epilepsie (Martiny, Poulet, Sournia, Toellner, 1980-1984: pp. 190-192; Pomme, Scouras, 1932: pp. 146-151; Temkin, 1994: p. 20). Dat zou dan verklaren waarom de aandoening ook ‘de ziekte van Herakles’ wordt genoemd. Er zijn nog enkele andere goden die specifiek met epilepsie worden geassocieerd. Deze zijn voornamelijk Pan, door wiens onverwachte bokkensprongen de patiënt angst aangejaagd wordt wat resulteert in epileptische aanvallen, en Selene. Deze laatste godin wordt echter vaak geïdentificeerd met Hekate en Artemis (Temkin, 1994: pp. 46
9-16). De invloed van de maan op de geestelijke toestand is ook terug te vinden in het Latijnse ‘lunaticus’ om een waanzinnige mee aan te duiden. De link tussen de maan en epileptische aanvallen wordt in de populaire cultuur tot op de dag van vandaag bediscussieerd.35 Dit gebruik om epilepsie aan goden te verbinden werd verder gezet in de Middeleeuwen. Zo vinden we verschillende patroonheiligen die zich toespitsen op het genezen van epileptici. De belangrijkste onder hen is Sint Valentijn (Durrigl, Fatovic-Ferenic, 2001: pp. 370-373).
3.2. ἱερὴ νοῦσος36 ?
Zoals blijkt, was epilepsie in de vijfde eeuw v.Ch. gekend onder verschillende namen. De belangrijkste daarvan echter is de referentie naar epilepsie als ‘heilige ziekte’. Waarom de aandoening zo werd genoemd is evenwel zelfs voor de grote auteurs uit de Klassieke Oudheid (500 v.Ch. – 500 n.Ch.) onduidelijk (Temkin, 1994: p. 7). Het belangrijkste schrift uit de Oudheid dat over epilepsie handelt, is het hippocratische schrift Περὶ ἱερῆς νούσου.37 Deze tekst is zoals vermeld niet alleen een belangrijke medische bron, maar ook van onschatbare waarde voor de culturele sfeer waarin de ziekte zich bevond. 38 Περὶ ἱερῆς νούσου beweert dat epilepsie de heilige ziekte genoemd wordt, omdat de mensen haar niet kennen en verwonderd zijn over haar 35
Zie bvb. Baxendale, Fisher, „Moonstruck? The Effect of the Lunar Cycle on Seizures‟, Epilepsy & Behavior, 13 (2008), pp. 549-550; Benbadis, Chang, Hunter, „The Influence of the Full Moon on Seizure Frequence: Myth or Reality?‟, Epilepsy & Behavior, 4 (2004), pp. 596597; Terra-Bustamante, Scorza, De Albuquerque, Sakamoto, Machado, Arida, Cavalheiro, Scorza, „Does the Lunar Phase Have an Effect on Sudden Unexpected Death in Epilepsy?‟, Epilepsy & Behavior, 14 (2009), pp. 404-406. 36 Naar analogie met het hippokratische schrift Περὶ ἱερῆς νούσου. 37 Zie 3.4. 38 Jouanna, 2003: p. VII: “elle est apparue non seulement comme l‟un des exemples les plus brilliants de rationalisme du siècle de Péricles, aux côtés de Thucydide ou d‟Euripide, mais aussi comme l‟un des témoignages les plus riches sur les croyance populaires quie combattait ce rationalisme.”
47
manifestatie (Temkin, 1994: p. 6).39 Platoon (428 – 347 v.Ch. [Laurand, 1953: p. 197]) echter meent dat men de ziekte als heilig beschouwt omdat ze ‚τὰς περιόδους τε τὰς ἐν τῇ κεφαλῇ‛ betrof, ‚θειοτάτας οὔσας‛40. Nog een andere verklaring voor de naam vinden we bij Caelius Aurelianus (4de – 5de eeuw n.Ch. [Creutz, 1966: p. 8]), dankzij wie de geschriften van de arts Soranos (1ste – 2de eeuw n.Ch. [Creutz, 1966: p. 8]) zijn overgeleverd. Volgens hem komt de naam voort uit het feit dat ‚maiora enim vulgus sacra vocavit.‛ (Temkin, 1994: p. 7, noot 21; ‚het volk noemt immers wat groot is heilig‛ *eigen vertaling+) De meest voor de hand liggende verklaring voor de naam ligt natuurlijk in de verbinding met een goddelijke oorsprong van de aandoening, zoals in het voorgaande punt besproken werd. Een meer concreet voorbeeld van deze opvatting is de naam ‘ziekte van Herakles’41, zo-even genoemd. Ook in Rome waren er verschillende termen om epilepsie aan te duiden, naast ‘morbus sacer’. Zo werd ze ook ‘morbus comitialis’ genoemd, naar aanleiding van een epileptische aanval tijdens de comitia (Temkin, 1994: p. 8). Dat de verbinding tussen de maan en de ziekte ook gekend was, blijkt uit nog een andere naam voor de ziekte, nl. ‘morbus lunaticus’. Hier valt wel op te merken dat met deze term niet alleen epilepsie, maar ook manie werd aangeduid.
39
Hippokrates, Περὶ ἱερῆς νούσου, r. 3-5. Platoon, Timaeus, 85 A-B: “μετὰ χολῆς δὲ μελαίνης κερασθὲν ἐπὶ τὰς περιόδους τε τὰs ἐν τῇ κεφαλῇ θειοτάτας οὔσας ἐπισκεδαννύμενον καὶ συνταράττον αὐτάς, *<+ νόσημα δὲ ἱερᾶς ὂv φύσεως ἐνδικώτατα ἱερὸν λέγεται.‛; “met de zwarte gal naar het hoofd via de normale circulaties in het hoofd, die het allerheiligste zijn, brengt het hen van streek en verwart het hen […] men noemt de ziekte heilig die van nature uit de heilige zaken zeer juist in bezit neemt.” (eigen vertaling). 41 Voor een discussie over het al dan niet terecht linken van Herakles aan epilepsie, zie Temkin, 1994: p. 20. 40
48
3.3. Hippokrates
3.3.1. Legende of historisch figuur?
Hippokrates, de Asklepiade van Kos, wordt beschouwd als de vader van de geneeskunde (Jouanna, 1992: p. 7). Evenals bij die andere legendarische
vader,
Homeros,
is
er
echter
sprake
van
een
‘Hippokratisch probleem’. Het valt immers sterk te betwijfelen of hij effectief de enige auteur is van het werk dat hem wordt toegeschreven, het Corpus Hippocraticum (zie 3.3.4.). Bovendien is het beeld dat ons wordt geschetst van de arts uit Kos vertroebeld door legendarische verhalen en fictieve biografieën uit het Byzantijnse tijdperk (Jouanna, 1992: p. 7). Toch kunnen we stellen dat Hippokrates wel degelijk geleefd heeft. Hij wordt immers bij name genoemd door twee tijdgenoten: Platoon en Aristoteles (Jouanna, 1994: pp. 16-19). Platoon vernoemt Hippokrates in twee dialogen, Protagoras en Faidros. De Protagoras, één van de Sokratische dialogen uit Platoons jeugd, vormt een rechtstreekse aanval op de sofist die zijn naam leent aan de dialoog. Een jongeman, Hippokrates genaamd, komt Sokrates vragen een goed woordje voor hem te doen bij Protagoras. Hij zou namelijk graag onderwezen worden door de sofist. Sokrates stemt toe, maar ondervraagt de jongeman eerst. Op de manier hem eigen probeert Sokrates namelijk de jongeman van het idee van sofistisch onderwijs af te brengen. Dat doet hij via een reeks analogieën met andere grootmeesters van bepaalde kunsten. Voor de geneeskunst verwijst hij naar ‚Ἱπποκράτη τὸν Κῷον, τὸν τῶν Ἀσκληπιαδῶν‛ (Platoon, Protagoras, 311b). De verwijzing naar de geografische en genealogische afkomst
van
Hippokrates
is
blijkbaar
genoeg
voor
Sokrates’
49
gesprekspartners om te begrijpen dat het om de arts Hippokrates gaat. Daaruit is het mogelijk af te leiden dat op het einde van de vijfde eeuw v.Ch. Hippokrates van Kos bekend stond als een paradigmatische arts (Jouanna, 1992: p. 16), iemand wiens woord enige autoriteit kende. Platoon verschaft ons nog een tweede allusie op de arts in een latere dialoog, de Faidros. In deze tekst is het Sokrates’ gesprekspartner die beroep doet op de geneeskunde; als antwoord op de vraag of men de natuur van de ziel kan kennen zonder de natuur van de hele mens te kennen zegt hij dat Hippokrates van Kos zelfs niet gelooft dat men de natuur van het lichaam kan kennen zonder die kennis (Platoon, Faidros, 270c). Dit toont aan dat de theorieën van Hippokrates over geneeskunde zelfs een invloed kenden op het filosofische denken van de Atheners uit de vijfde eeuw v.Ch. (Jouanna, 1992: p. 17) Ook Aristoteles, de leerling van Platoon, maakt in zijn werk Politeia gebruik van de reputatie van Hippokrates om een redenering te beargumenteren (Aristoteles, Politeia, VII.1326a). Hij vergelijkt de expertise van Hippokrates met de functie van de staat; als de staat goed functioneert, beschouwt men ze ‘groots’ te zijn, net zoals de expertise van Hippokrates ‘groots’ is. Een dergelijke benaming heeft niets met fysieke gestalte te maken. Opmerkelijk aan dit fragment is dat het voor Aristoteles niet meer nodig is om Hippokrates genealogisch en geografisch te lokaliseren om duidelijk te maken over welke arts hij het nu precies heeft. Dit is een duidelijk bewijs van de wijdverspreide reputatie van Hippokrates (Jouanna, 1992: p. 18). Toch kan men niet spreken van enige zekerheid met betrekking tot het leven van Hippokrates. Daarom noemt men een biografie van de man doorgaans een ‘Hippokrateslegende’ (Krug, 1985: p. 39), een term van Ludwig Edelstein. Een goede aanwijzing daarvan is het feit dat zelfs Hippokrates’ afstamming innig verbonden is met mythologie. Zo 50
zou hij de zeventiende of negentiende afstammeling zijn van Asklepios, de god van de geneeskunde zelf (Jouanna, 1992: p. 25). Het valt hier op te merken dat Asklepios bij Homeros vermeld wordt als prins van Trikka in Thessalië en niet als god der geneeskunde (Jouanna, 1992: p. 23). Toch was zijn naam van meet af aan verbonden met geneeskunde. Volgens de epische cyclus rond de oorlog met Troje immers was Asklepios een arts die de kunde geleerd had van de centaur Chiroon.42 De prins trok zelf niet op tegen Troje, maar zond zijn twee zonen, Machaoon en Podaliros, die de geneeskunde van hun vader geleerd hadden. Eerst genoemde sneuvelde in de oorlog, maar Podaliros overleefde de oorlog. Bij zijn terugkeer werd hij echter uit koers geslagen, waarop hij zich vestigde in Asia Minor, meer bepaald in Surna. Van hem stammen de twee takken van de familie van de Asklepiaden die we terug vinden op Kos en Knidos. Volgens Galenos en Aristeides zou er nog een derde tak geweest zijn op Rhodos, maar die stierf snel uit.
42
De volgende informatie is gebaseerd op Jouanna, 1992: pp. 23-25.
51
3.3.2. Hippokrates, de innovator
De medische wetenschap werd niet geboren met Hippokrates. Het is een discipline die een lange geschiedenis kent die veel verder terugreikt dan de vijfde eeuw v.Ch. Waarom wordt Hippokrates dan als een keerpunt beschouwd? Het grote verschil tussen de arts van Kos en zijn voorgangers (maar evenzeer zijn tijdsgenoten) was niet dat Hippokrates een meer capabele arts was, maar dat hij zijn kennis te boek stelde, waardoor geneeskunde een theoretische onderbouw kreeg die bestudeerd kon worden, zoals Krug43 het stelt. Deze innovatie in het medische denken kon plaatsvinden door een fundamentele verandering in de manier van het denken zelf. Dankzij de natuurfilosofen van Asia Minor in de zesde eeuw v.Ch. werd langzaam duidelijk dat de natuur en de onmiddellijke omgeving van de mens niet gedomineerd werd door goddelijke principes. Het idee van de goden werd daardoor niet teniet gedaan, maar het was wel de beslissende impuls voor het ontstaan van rationeel denken en dus wetenschap in het algemeen. Daarenboven kende Kos – dat overigens ook aan de kust van Asia Minor gesitueerd is – een lange traditie van medisch denken, zoals reeds vermeld. Volgens deze traditie, werd de kennis van de geneeskunde doorgegeven van vader op zoon (Jouanna, 1992: p. 25, p. 33; Krug, 1985: p. 41). Dat geldt ook in het geval van Hippokrates. Dergelijk onderwijs dat op een dusdanige manier gelimiteerd was tot één familie moet wel oraal en praktisch gericht geweest zijn (Jouanna, 1992: p. 33). Dat maakt Hippokrates’ overgang naar theoretische geschriften des te opmerkelijk. Daarmee is echter niet gezegd dat er
43
Krug, 1985: p. 43: “Hippokrates was nicht nur ein Arzt auf de Höhe seiner Zeit; er war vielmehr imstande, sein Wissen in Wort und Schrift zu fassen und damit lehrbar zu machen.‛
52
helemaal geen geschriften waren met betrekking tot geneeskunde vóór Hippokrates. Zo zou zijn grootvader werken over chirurgie geschreven hebben (Jouanna, 1992: p. 33). Ook de Knidische tak van de familie bezat een bibliotheek van een zekere reputatie (Krug, 1985: p. 57). Gezien het feit dat Hippokrates de zoon van een aristocratische familie was, die ook belangrijke politieke posities innam op het eiland Kos, is het aannemelijk dat hij ook les kreeg in retoriek en filosofie (Jouanna, 1992: p. 34). Met de opkomst van de sofisten en het groeiend belang van het woord in de vijfde eeuw v.Ch. is het dan ook niet verwonderlijk dat Hippokrates van een dergelijk intellectueel klimaat gebruik maakte om zijn ideeën aan het schrift toe te vertrouwen en om een hele school rond hem te creëren (Krug, 1985: p. 43). Daarmee is hij dus wel de eerste die van geneeskunde een schriftelijke, rationele wetenschap maakte, losgekoppeld van elke goddelijke inmenging en doorgegeven via een semi-gestructureerde relatie van mentor en pupil.44
3.3.3. Hippokrates, de traditionalist
Hippokrates mag dan wel de eerste genoemd worden om geneeskunde rationalistisch te benaderen, hij wiste wat vóór hem kwam zeker niet uit. Geschriften zoals Περὶ ἱερῆς νούσου bvb., dat handelt over epilepsie en dus centraal staat in deze scriptie, maar ook Περὶ ἀέρων, ὑδάτων, τόπων bevatten een lange uitwijding gericht tegen magico-religieuze praktijken. Bijzonder aan deze invectieven is dat de hippokratische auteur de goden niet buiten spel zet, maar ze integendeel als argument tegen zijn concurrenten gebruikt. Als deze mensen namelijk beweren dat ziektes als straf van de goden komen en
44
Denken we maar aan de befaamde Eed van Hippokrates.
53
dat zij deze straf kunnen opheffen, zo stelt de auteur, dan beweren ze dat ze sterker zijn dan de goden, wat onmogelijk is. Hun praktijken zouden dan ook heiligschennend zijn. Daarom moeten ziektes wel een natuurlijke grond kennen en kunnen ze volgens de hippokratische leer enkel via rationeel denken benaderd worden. De basis voor die rationele benadering wordt gevormd door ‚the implicit assumption *<+ that the body consists of solid and liquid parts which affect each other in certain ways‛ (Der Neue Pauly online): de beroemde leer van de vier elementen. Volgens deze leer bestaat het lichaam uit vier ‘humoren’: bloed, lucht, zwarte en gele gal.45 In een gezond lichaam zijn deze vloeistoffen in perfecte harmonie. Wanneer een bacterie, een virus of een wonde het lichaam belaagt, wordt die harmonie verstoord waardoor een overschot of een tekort de stroom van de vier sappen hindert. Het doel van de arts is om de harmonie te herstellen (Der Neue Pauly online). Ook deze theorie kent zijn oorsprong in oudere tradities (Krug, 1985: p. 48). Zo is het mogelijk vier-systemen terug te vinden bij Empedokles (de vier elementen), Pythagoras (getalsymboliek) en de Indische Ayurveda (drie dosha’s)46. De herkenbaarheid van een systeem van vier principes zorgde er volgens Krug voor dat deze makkelijk ingang vond in latere theorieën (Krug, 1985: p. 48).
45
Zie Appendix F. Zie p. 30; het principe van de dosha‟s hoort thuis in de reeks vier-systemen omdat elke dosha apart, maar ook alle drie samen verstoord konden worden. 46
54
3.3.4. Corpus Hippocraticum
Het Corpus Hippocraticum is een verzameling van medische werken die aan Hippokrates worden toegeschreven. Het bestaat uit ongeveer 62 ‘essays’ over uiteenlopende onderwerpen (Der Neue Pauly online), opgesteld in het Ionische dialect (Schmidt, 1977: p. 49). De werken werden pas in het Hellenistische Alexandrië – dus enkele eeuwen ná Hippokrates - in één collectie samengevoegd. Het is ook daar dat we de eerste commentatoren vinden. Hoe de werken in Alexandrië gekomen zijn, is niet helemaal duidelijk. Smith suggereert dat een groot deel van de collectie kopieën zouden kunnen zijn van gestolen boeken van reizigers (Smith, 1979: p. 201). Dat verklaart echter niet volledig de diversiteit in datering van de boeken (Jouanna, 1992: p. 87), noch de verschillende lijsten van authentiek hippokratische geschriften die overgeleverd zijn van de eerste commentatoren, Baccheios en Erotianos (Jouanna, 1992: pp. 95-96).47 Het valt dus zeer te betwijfelen of alle werken van de hand van Hippokrates zelf zijn. Het belang van het hippokratische denken dat uit dit corpus door de eeuwen heen is gedistilleerd is van onschatbare waarde geweest voor de latere generaties. In een grove vereenvoudiging kan men stellen dat de artsen van enig belang uit de eerste eeuwen n.Ch. voornamelijk epigonen en commentatoren van zijn school waren.48 Pas toen technische evoluties hun weg vonden naar de medische wetenschap, werden de doctrines van Hippokrates gecorrigeerd.
47
Volgens Jouanna schrijft Baccheios 21 werken toe aan Hippokrates, maar voegt Erotianos nog 19 werken toe aan die lijst. Het betreffen vermoedelijk vooral werken van de Knidische school. 48 Creutz, 1966: p. 9 vermeldt Aulus Cornelius Celsus, Soranos van Efeze, Galenos van Pergamon, Aretaios van Kappadokië, Kassios Iatrosofista, Oreibasios van Buzantion, Aëtios van Amida, Alexandros van Tralleis en Paulos van Aigina als belangrijkste epigonen.
55
3.4.
Epilepsie in het Corpus Hippocraticum
In dit deel zal ik de vermeldingen van epilepsie in het Corpus Hippocraticum kort bespreken. Daartoe zal ik eerst de diagnostiek en prognostiek uit het Corpus behandelen om daarna op het schrift Περὶ ἱερὴς νούσου te focussen. Dat werk vat namelijk al deze elementen samen in één monografie. Het lijkt zich immers te baseren op verschillende contemporaine bronnen uit het Corpus.49 Alvorens een begin te maken aan de behandeling van de verscheidene meldingen van epilepsie, wil ik de lezer graag eerst waarschuwen:
de
hippokratische
onderscheid
tussen
auteurs50
epilepsie,
maken
spasmen,
geen
strikt
koorts-
en
gelegenheidsaanvallen. Dat is te merken aan het aantal keren dat epilepsie
en/of
spasmen
vernoemd
worden
in
het
Corpus
Hippocraticum (meer dan 100 maal51) en de verschillende namen die daarvoor gebruikt worden (bvb. οἱ βλητοί, τὸ παιδίον, ἡ ἱερὴ νοῦσος, ἡ ἐπιληψίη). Men moet zich dus steeds afvragen of het beschrevene wel degelijk epilepsie betreft. De bronnen waarop ik mij baseer, zijn dan ook zorgvuldig geselecteerd.52 De oorzaak van epilepsie en spasmen wordt in verschillende boeken besproken.53 Desalniettemin blijft de redenering min of meer standvastig: epilepsie wordt veroorzaakt door een afkoelen van het
49
Voor de datering van de werken heb ik mij gebaseerd op Jouanna, 1992: pp. 527-563. Omdat de oorsprong van de werken in het Corpus Hippocraticum zeer moeilijk te achterhalen zijn, heb ik ervoor gekozen om de auteur(s) als „hippokratisch‟ te benoemen in plaats van hen allen zonder onderscheid onder de noemer „Hippokrates‟ te plaatsen. 51 Epilepsie wordt ongeveer 140 maal genoemd in het Corpus Hippocraticum, waarvan bijna honderd koorts- of gelegenheidsaanvallen betreffen. 52 Deze bronnen zijn: Πεπὶ νούζων, boek 2.8, r. 4-19; Πεπὶ διαίηηρ ὀξέων, §5, r. 1-12; Πποππηηικόν, §§112-115; Πεπὶ νούζων, boek 3.3, r. 1-8; Πποππηηικόν, §9. 1-18; Ππογνwζηικόν, §24.47-52; Ἀθοπιζμοί, boek 2, §26; Γςναικειῶν, boek 2, §151.1-7; Ἐπιδημίων, boek 5, §15. 1-8. 53 Zie Appendix G voor bijhorend citaten en vertaling. 50
56
bloed, hetzij door flegma (i.e. slijm) (cf. Περὶ νούσων, boek 2, §8, r. 4-19), hetzij door zwarte gal (cf. Περὶ διαίτης ὀξέων, §5, r. 1-12). Hierdoor komt het bloed tot stilstand (‚στάσις‛) en kan de lucht zich niet meer langs natuurlijke wegen (‚τὰς κατὰ φύσιν ὁδοὺς‛) verplaatsen. Deze blokkering leidt tot de convulsies die kenmerkend zijn voor epileptische aanvallen. Het Corpus Hippocraticum heeft het echter niet alleen over oorzakelijke verbanden. Het is namelijk bedoeld om de lezer de middelen aan te reiken om zelf een diagnose te stellen (zoals ook mijn intentie is).54 Het is dan ook niet verwonderlijk dat doorheen het Corpus vele beschrijvingen te vinden zijn van epileptische aanvallen. Het is echter wel opmerkelijk dat de hippokratische arts niet alleen de aanval ‘an sich’ herkende, maar ook voortekenen of de zogenoemde prodromi.55,
56
Deze kunnen bestaan uit bvb. een onrustige slaap,
schuimachtige urine, moedeloosheid, pijn in de armen enz. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de aanval zelf minutieus wordt beschreven. Ze bevat de voorafgaande hoofdpijn, het wegdraaien van de ogen, de bewusteloosheid tijdens de aanval en de diepe slaap na de aanval.57 De hippokratische auteur schat de kansen van de patiënt niet hoog in: ‚Οὗτος ἀποθνήσκει τριταῖος ἢ πεμπταῖος· ἐς δὲ τὰς ἑπτὰ οὐκ ἀφικνέεται·‛ (Περὶ νούσων, boek 3.3, r. 6-7; ‚Hij zal de derde of de vijfde dag sterven. De zevende dag haalt hij niet.‛ *eigen vertaling+) Het is echter karakteristiek voor het hele Corpus dat hij zichzelf wel een foutmarge gunt: ‚ἢν δὲ ἄρα ἀφίκηται, ἐξάντης γίνεται.‛ (Περὶ νούσων, boek 3.3, r. 7-8; ‚Maar als hij de zevende dag haalt, wordt hij gezond.‛ *eigen vertaling+) Daarenboven is de hippokratische auteur in
54
Zie p. 52. Zie p. 16. 56 Zie Appendix H voor bijhorend citaat en vertaling. 57 Zie Appendix I voor bijhorend citaat en vertaling. 55
57
staat om een onderscheid te maken op basis van leeftijd van aanvang. Zo is het voor iemand die van jongsaf epilepsie heeft (‚ὁκόσοισιν ἂν ἀπὸ παιδὸς ξυμβήσηται καὶ συνανδρωθῇ τὸ νόσημα·‛ *Προρρητικόν, boek twee, §9, r. 2-3+; ‚bij hen waar de ziekte van jongsaf mee samenleeft en samen opgroeit‛ *eigen vertaling+) moeilijker te genezen dan voor een oudere persoon. Voor ouderlingen behoeft de ziekte geen behandeling van een arts omdat ze ofwel fataal is ofwel vanzelf overgaat.58 Naast de standaardbeschrijvingen van epilepsie vermeldt het Corpus ook nog enkele bijzondere gevallen, zoals juveniele epilepsie (Προγνwστικόν, §24.47-52), koortsstuipen (Ἀφορισμοί, boek 2, §26), hysterie (Γυναικειῶν, boek 2, §151.1-7) en gelegenheidsaanvallen (Ἐπιδημίων, boek vijf, §15, r. 1-8). Van dit laatste zou ik graag een voorbeeld geven, met het oog op het vervolg van deze thesis. Het volgende citaat beschrijft hoe een man, Skamandros, sterft ten gevolge van een epileptische aanval. Deze heeft hij ontwikkeld na een chirurgische ingreep ter hoogte van zijn heup. De aanval wordt gedetailleerd weergegeven: “Σκάμανδρος, ἐν Λαρίσσῃ, ἰσχίον ἐσφακέλισε, καὶ ὀστέον ἀφεστηκὸς χρόνιον· ὁ δὲ ἐτμήθη τομὴν μεγάλην καὶ πρὸς τοῦ ὀστέου, καὶ ἔπειτα ἐκάη. Τότε ἡμέρῃ δωδεκάτῃ ἤρξατο μετὰ τὴν τομὴν σπασμὸς, καὶ εἶχε μᾶλλον· ἐσπάσατο δὲ τὸ σκέλος τοῦτο μέχρι τῶν πλευρῶν· διεφοίτα δὲ καὶ ἐπὶ θάτερα ὁ σπασμός· συνεκάμπτετο δὲ τὸ σκέλος, καὶ ἐξετείνετο, καὶ τἄλλα μέλεα ἐκίνει, καὶ αἱ γνάθοι ἐπάγησαν· οὗτος ἔθανε σπώμενος ὀγδόῃ μετὰ τὴν τοῦ σπασμοῦ ἐπίληψιν.” (Ἐπιδημίων, boek 5, §15. 1-8)
58
Zie Appendix J voor bijhorend citaat en vertaling.
58
“In Larissa was Skamandros’ heup ontstoken, en zijn been hinderde hem al lang. Hij werd met een grote snede opengemaakt en tot op het been, en vervolgens geschroeid. Toen begon op de twaalfde dag na de insnijding een spasme, en dat werd erger. Dat been werd totaan de zijden samengetrokken. De spasme ging ook over op het andere been. Het been werd gebogen en uitgestrekt, en bewoog de andere delen, en de kaken klemden op elkaar. Hij stierf de achtste dag tijdens een aanval van een spasme.” (eigen vertaling)59 Hieruit is het dus mogelijk te concluderen dat het optreden van epilepsie na een ernstige wonde gekend was in de vijfde eeuw v.Ch. Als we er dan het schrift Περὶ ἱερῆς νούσου er op na slaan, merken we dat de redeneringen die voorop gesteld werden in de rest van het Corpus grotendeels overeenstemmen met wat dit traktaat weet te vertellen. Wat maakt dit werk dan zo belangrijk? Niet alleen is het, zoals al enkele malen vermeld werd, de eerste monografie over epilepsie, het bevat ook een invectief tegen magicoreligieuze opvattingen rondom epilepsie. Dit is opvallend, gezien de vroege datum van het werk (tweede helft van de 5de eeuw v.Ch. [Jouanna, 1992: p. 549]). De auteur maakt gebruik van de redenering van wat hij ‚μάγοι τε καὶ καθάρται καὶ ἀγύρται καὶ ἀλαζόνες, ὁκόσοι δὴ προσποιέονται σφόδρα θεοσεβέες εἶναι καὶ πλέον τι εἰδέναι.‛ (Περὶ ἱερῆς νούσου, §1, r. 23-25; ‚magiërs, zuiveraars, vagebonden, charlatans, zovele als er zich voordoen ten zeerste godsvruchtig te zijn en het ten volle te weten.‛ *eigen vertaling+) Hij is immers van mening dat, als epilepsie van goddelijke oorsprong is, geen mens verlichting kan brengen. Op die manier kan hij de magicoreligieuze geneesmethodes als goddeloos veroordelen. Het valt hier dus 59
Gebaseerd op Littré, 1962: band 5, p. 215.
59
op te merken dat de auteur de goden helemaal niet buiten spel zet, maar hen net opneemt in zijn verdediging tegen bedrieglijke praktijken. Hij zegt dan ook ‚ἐχρῆν τἀναντία τούτουσι ποιέειν, θύειν τε καὶ εὔχεσθαι καὶ ἐς τὰ ἱερὰ φέροντας ἱκετεύειν τοὺς θεούς·‛ (Περὶ ἱερῆς νούσου, §1, r. 97-99; ‚het zou nodig zijn het tegenovergestelde daarvan te doen, namelijk te offeren en te bidden en de goden te smeken, na de tempels binnen te gaan.‛ *eigen vertaling+)60 Hij besluit zijn betoog tegen dubieuze praktijken met de stelling dat epilepsie niet anders dan een natuurlijke oorzaak kan hebben. Eenmaal dat gesteld is, gaat de auteur over op wat dan precies die oorzaak is. Daarvoor gaat hij eerst op zoek naar de origine van de ziekte: ‚Ἀλλὰ γὰρ αἴτιος ὁ ἐγκέφαλος τούτου τοῦ πάθεος” (Περὶ ἱερῆς νούσου, §3, r. 1; ‚Maar de hersenen zijn de oorzaak van dat lijden‛ *eigen vertaling+). Deze stelling – dat de origine van epilepsie te vinden is in de hersenen – krijgt zijn volle lading in § 1761, waar de auteur stelt dat de hersenen de zetel van intelligentie vormt (‚Διὸ φημὶ τὸν ἐγκέφαλον εἶναι τὸν ἑρμηνεύοντα τὴν ξύνεσιν.‛ [Περὶ ἱερῆς νούσου, §17, r. 1+; ‚Daarom beweer ik dat de hersenen de expressie van de intelligentie zijn‛ *eigen vertaling+). Een dergelijke interpretatie van het menselijke wezen maakt duidelijk dat de fysieke en psychische problemen die gepaard gaan met epilepsie62 een logisch gevolg zijn van de plaats in het lichaam waar het fout gaat en is dus perfect in harmonie met de verdere interpretatie van de werking van de ziekte. Daar komt de auteur toe in § 7. Na uitgelegd te hebben hoe de flux van humoren in het lichaam werken, gaat de auteur over naar oorzaak van epilepsie: 60
Een vergelijkbare aanval op magico-religieuze noties is terug te vinden in Περὶ ἀέρων, ὑδάτων, τόπων. Deze twee geschriften worden dan ook vaak in één adem uitgesproken, omdat de these dat de twee geschriften van de hand van dezelfde auteur zijn niet uit te sluiten valt. (Jouanna, 2003: p. ix) 61 Voor een discussie omtrent de authenticiteit van paragrafen 14 t.e.m. 17, zie Jouanna, 2003: pp. xviii-xxii. 62 Zie 1.4.
60
een blokkeren van de natuurlijke flux in het lichaam. Hierdoor raakt de lucht immers vast in de aderen, zoals voorheen al aangegeven (zie p. 47). Het gevolg van de blokkering beschrijft de auteur als volgt: “ἄφωνός τε γίνεται καὶ πνίγεται, καὶ ἀφρὸς ἐκ τοῦ στόματος ἐκρέει, καὶ οἱ ὁδόντες συνηρείκασι, καὶ αἱ χεῖρες συσπῶνται, καὶ τὰ ὄμματα διαστρέφονται, καὶ οὐδὲν φρονέουσιν, ἐνίοισι δὲ καὶ ὑποχωρέει ἡ κόπρος κάτω· καὶ ταῦτα γίνεται ὁτὲ μὲν ἐς τὰ ἀριστερὰ, ὁτὲ δὲ ἐς τὰ δεξιὰ, ὁτὲ δὲ ἐς ἀμφότερα.” (Περὶ ἱερῆς νούσου, §7, r. 2-7) “de patiënt wordt stemloos en wordt verstikt; schuim stroomt uit zijn mond;
zijn
tanden
zijn
samengedrukt;
zijn
handen
worden
samengetrokken; zijn ogen draaien rond; hij is buiten bewustzijn; soms is er zelfs afscheiding van excrementen; dat gebeurt nu eens aan de linker kant, dan weer aan de rechterkant, nog een andere keer aan beide kanten.” (eigen vertaling) Deze beschrijving schetst het klassieke beeld van een tonisch-clonische aanval. Volgens de hippokratische auteur zijn deze manifestaties rechtstreeks te verklaren door de blokkering van de normale luchtstroom door de aderen en de hersenen, te wijten aan het ‘bevriezen’ van het bloed door het koude flegma.63 Na deze bespreking over de manifestatie van epilepsie en de achterliggende oorzaken gaat de auteur over naar het voorkomen en mortaliteit van de ziekte (Περὶ ἱερῆς νούσου, §9). Hij stelt dat kleine kinderen
doorgaans
sterven
door
de
aandoening,
als
deze
gegeneraliseerd is. Wanneer deze partieel is, overleeft het kind, maar kan het neurologische schade oplopen. Voor volwassenen is de ziekte niet zo dodelijk omdat de aderen meer warm bloed bevatten en aldus 63
Zie pp. 56-57.
61
minder makkelijk bevriezen. Dat ligt anders voor ouderlingen, volgens de auteur: hun bloed is ‚ὑδαρές‛ (Περὶ ἱερὴς νούσου, §9, r. 9), waterachtig waardoor het opnieuw makkelijker bevriest. Bij deze categorie veroorzaakt epilepsie dan ook gedeeltelijke verlamming of de dood. De tekst vervolgt met zaken die een rechtstreekse aanleiding kunnen vormen voor de abnormale flux van flegma of gal: een plotseling verschil in warmte - hetzij door uit een verwarmd huis meteen
in
de
koude
buitenlucht
te
lopen,
hetzij
door
weersomstandigheden – evenals schrik of ademloosheid tijdens het huilen (dit laatste vooral bij kleine kinderen). De auteur van Περὶ ἱερῆς νούσου is niet alleen een wetenschapper (hij onderbouwt zijn stellingen proefondervindelijk, bvb. door de dissectie van het brein van een epileptische geit [§ 11]), hij is ook sociaal bewust. Zo verklaart hij dat epileptici zich verschuilen net vóór een aanval uit schaamte, niet uit angst voor een of andere godheid (Περὶ ἱερὴς νούσου, § 12, r. 5-6). Hij concludeert dan ook door nogmaals te stellen dat epilepsie zeker niet meer goddelijk is dan eender welke andere ziekte en dat het de taak van de arts is om er alles aan te doen om de aandoening te bestrijden, ‚ἄνευ καθαρμῶν καὶ μαγευμάτων καὶ πάσης ἄλλης βαναυσίης τοιαύτης.‛ (Περὶ ἱερὴς νούσου, § 18, r. 19-20; ‚zonder zuiveringsrites en magische spreuken en alle andere dergelijke kwakzalverij.‛ *eigen vertaling])
62
3.5.
Conclusie
Zoals gebleken is uit
het voorgaande, bestonden er in het
Griekenland van de vijfde eeuw v.Ch. contradictorische visies op gezondheid. Hoewel ‘kwakzalvers’ nog succes bleken te kennen onder het lekenpubliek, waren er sommige verlichte geesten die de natuurlijke oorsprong van ziektes als epilepsie duidelijk onderkenden en zich hevig verzetten tegen hun magico-religieuze concurrenten. Περὶ ἱερὴς νούσου is hier een uitstekend voorbeeld van. Niet alleen bevat het een volledige en goed uitgewerkte invectief tegen wat het zelf charlatans noemt, het vat ook de verschillende elementen met betrekking tot de studie van epilepsie samen die ook elders in het Corpus Hippocraticum erkend worden. Het valt daarentegen wel op te merken dat dit vakliteratuur betreft en bijgevolg niet toegankelijk was voor de totale populatie. Hierdoor valt het te begrijpen dat de invloed van het Corpus Hippocraticum pas gevoeld kon worden, wanneer het bijgeloof werd opgegeven dat toch tot ver in de moderniteit stand gehouden heeft (Reynolds, 2005: p. 16). Zo wordt duidelijk voor de student van de geschiedenis van de ziekte hoe verschillend en uiteenlopend de meningen over epilepsie wel waren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze diversiteit weerspiegeld wordt in een literair genre zoals de tragedie dat rechtstreekse toegang tot de actualiteit zoekt.
63
4.
Filoktetes
The layman sees in [the effects of epilepsy and madness] the working of forces hitherto unsuspected in his fellow-men, but at the same time he is dimly aware of them in remote corners of his own being. (Freud, 1919: p. 243)
Filoktetes is een marginale figuur uit de Griekse mythologie in verschillende betekenissen van dat woord. Hij maakt deel uit van de verhalen rond Herakles, maar is er niet de held van (Jebb, 1962: p. ix; De Ley, Demoen, 2008: p. 45). Hij wordt ook vermeld in verbinding met de Trojaanse oorlog (Jebb, 1962: pp. ix-x), maar opnieuw is hij daar niet de figuur die eerst bij ons opkomt (i.t.t. Achilleus, Agamemnoon en Odusseus). Als men deze verhalen op hun geheel beschouwt, vormt Filoktetes slechts een kanttekening. Hij is echter nog op een andere manier ‘marginaal’: hij leeft buiten de maatschappij (Worman, 2000: p. 1). Door een verwonding opgelopen tijdens de overtocht naar Troje werd hij in alle eenzaamheid achtergelaten op het eiland Lemnos, voor de kust van Klein-Azië (Lloyd-Jones, 1994: p. 256, vv. 1-11). Zijn uitsluiting en de gevolgen daarvan zijn de kern van de tragedie van Sofokles rond deze figuur. In dit hoofdstuk zal ik dit toneelstuk bespreken en zijn functioneel gebruik van epilepsie. Daartoe schets ik eerst het verhaal van Filoktetes, steunende op het standaardwerk van Jebb (Jebb, 1962: pp. vii-xlii). Daarna ga ik dieper in op het stuk van Sofokles zelf en zijn verschillende implicaties en interpretaties. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van uiteenlopende bronnen, gaande van standaardwerken als
64
Knox’ The Heroic Temper (Knox, 1964: pp. 117-142) tot modernere interpretaties zoals gevonden in Wormans ‘Infection in the Sentence: The Discourse of Disease in Sophocles’ Philoctetes’ (Worman, 2000: pp. 1-36). Vertrekkend van deze basis zal ik vervolgens aantonen hoe Sofokles gebruik gemaakt heeft van het dagelijkse leven om enkele essentiële vragen aan zijn publiek voor te leggen en zodoende een katharsis teweeg te brengen.
4.1. Verhaallijn
4.1.1. Het Filoktetes-verhaal
Zoals net vermeld, duikt Filoktetes op in verschillende verhalen. Zo speelt hij een niet te verwaarlozen rol in de dood van Herakles. Na de verwoesting van de stad van Euruthus in Euboia, keert de held terug naar zijn echtgenote, Deianeira.64 Zij vermoedt evenwel dat zijn affectie voor haar vervaagt. Om zijn liefde opnieuw te winnen, maakt ze voor hem een kleed klaar dat doordrongen is van wat zij denkt een liefdesdrank te zijn. Dat werd haar immers verteld door een stervende centaur, Nessos. Deze werd echter gedood door Herakles’ boog. Als een soort uitgestelde wraak gaf hij Deianeira het kleed dat in werkelijkheid vergiftigd is. Wanneer Herakles het kleed dan ook nietsvermoedend aantrekt, wordt hij volledig geconsumeerd door het gif. Zijn enige uitweg blijkt de dood te zijn. Hij laat dan ook zijn zoon, Hullos, een brandstapel maken voor hem (Sofokles, Trachiniae, vv. 1252-1256). Hullos is echter niet in staat om de brandstapel aan te steken. Op het dringende verzoek van Herakles neemt Filoktetes uiteindelijk deze taak
64
De volgende informatie is gebaseerd op Musurillo, 1967: p. 61.
65
op zich. Uit dankbaarheid krijgt hij de beroemde boog en pijlen van Herakles (Jebb, 1962: p. ix). Op deze manier wint Filoktetes faam om zijn boogschutterkunst. Het is dan ook in deze hoedanigheid dat hij optreedt in de epische cyclus rond de oorlog tegen Troje. De Ilias zegt het volgende over hem: “Οἳ δ’ ἄρα Μηθώνην καὶ Θαυμακίην ἐνέμοντο Καὶ Μελίβοιαν ἔχον καὶ Ὀλιζῶνα τρηχεῖαν, Τῶν δὲ Φιλοκτήτης ἦρχεν τόξων ἐὺ εἰδὼς ἑπτὰ νεῶν· ἐρέται δ’ ἐν ἑκάστῃ πεντήκοντα ἐμβέβασαν, τόξων ἐὺ εἰδότες ἶφι μάχεσθαι.” (Ilias, zang 2, vv. 716-720) “En zij die in Methone en Thaumakië wonen, En die Meliboia en het ruwe Olizoon in hun bezit hadden, Deze leidde Filoktetes, welgeschoold in de boogschieterskunst, In zeven schepen. Op elk scheepten vijftig roeiers in, Welgeschoold in de boogschieterskunst om te vechten.” (eigen vertaling65) Een orakel had echter bevolen om op de doortocht naar Troje een offer te brengen aan de godin Chrusè, op het gelijknamige eiland. 66 Enkel Filoktetes kent dit eiland, omdat hij er in zijn jeugd met Herakles geweest was, toen deze zelf een offer bracht aan Chrusè. Wanneer hij echter de leiders van de Grieken naar het heiligdom brengt, wordt hij gebeten door een waterslang, die de tempel bewaakt. De wond die hij op deze manier heeft opgelopen, veroorzaakt erge pijn, maar ook een ondraaglijke stank. Daarom besluiten de leiders van het leger om Filoktetes achter te laten op het eiland Lemnos. De inleiding van de
65 66
Gebaseerd op Murray, 1999: p. 115. De volgende informatie is gebaseerd op Jebb, 1962: pp. X-XI.
66
tragedie van Sofokles rond deze figuur, uitgesproken door Odusseus, luidt dan ook: “Ἀκτὴ μὲν ἥδε τῆς περιρρύτου χθονὸς Λήμνου, βροτοῖς ἄστιπτος οὐδ’ οἰκουμένη, ἔνθ’, ὦ κρατίστου πατρὸς Ἑλλήνων τραφεὶς Ἀχιλλέως παῖ Νεοπτόλεμε, τὸν Μηλιᾶ Ποίαντος υἱὸν ἐξέθηκ’ ἐγώ ποτε – Ταχθεὶς τόδ’ ἔρδειν τῶν ἀνασσόντων ὕπο – Νόσῳ καταστάζοντα διαβόρῳ πόδα· ὅτ’ οὔτε λοιβῆς ἡμὶν οὔτε θυμάτων παρῆν ἑκήλοις προσθιγεῖν, ἀλλ’ ἀγρίαις κατεῖχ’ ἀεὶ πᾶν στρατόπεδον δυσφημίαις, βοῶν, ἰύζων.” (Sofokles, Filoktetes, vv. 1-11)67 “Dit is een kaap van het omspoelde land Van Lemons, door mensen niet betreden, niet bewoond, Hier, zoon van Achilleus, de sterkste vader van de Grieken, Jongen Neoptolemos, zette ik ooit de Meliër, de zoon van Poias van boord – dat werd mij bevolen te doen door de leiders – zijn voet druipend met een bijtende ziekte. Voor ons was het niet mogelijk toen om Te plengen of offers te brengen, maar met wilde Kreten vulde hij steeds weer het hele kamp, Roepend, steunend.” (eigen vertaling68)
67
Filoktetes formuleert het verder in het stuk (vv. 263-267) als volgt: ὁ τοῦ Ποίαντος παῖς Φιλοκτήτης, ὃν οἱ / δισσοὶ στρατηγοὶ χὠ Κεφαλλήνων ἄναξ / ἔρριψαν αἰσχρῶς ὧδ’ ἐρῆμον, ἀγρίᾳ / νόσῳ καταφθίνοντα, τῆς ἀνδροφθόρου / πληγέντ’ ἐχίδνης ἀγρίῳ χαράγματι· 68 Gebaseerd op Koolschijn, 1992: p. 95.
67
Ook de Ilias stelt iets soortgelijks: “ἀλλ’ ὁ μὲν ἐν νήσῳ κεῖτο κρατέρ’ ἄλγεα πάσχων, Λήμνῳ ἐν ἠγασθέῃ, ὅθι μιν λίπον υἷες Ἀχαιῶν ἕλκεï μοχθίζοντα κακῷ ὀλοόφρονος ὕδρου. ἔνθ’ ὅ γε κεῖτ’ αχέων·” (Ilias, zang 2, vv. 721-724) “Maar Filoktetes lag op een eiland machtige pijnen te lijden Op het heilige Lemnos, waar de zonen van de Achaiers hem achterlieten Met een kwalijke wonde van een mannenverslindende slang lijdend. Daar lag hij treurend.” (eigen vertaling69) Dat is echter niet het einde van het verhaal. Homeros vervolgt enigszins enigmatisch: “Τάχα δὲ μνήσεσθαι ἔμελλον Ἀργεῖοι παρὰ νηυσὶ Φιλοκτήταο ἄνακτος.” (Ilias, zang 3, vv. 724-725) “Maar snel zouden de Argiven bij hun schepen Zich de leider, Filoktetes, herinneren.” (eigen vertaling70) Inderdaad, na negen jaar strijd was Troje nog steeds niet gevallen. De Trojaanse ziener, Helenos, nadat hij gevangen genomen werd door Odusseus, orakelde echter dat de stad nooit zou vallen zonder de boog van Herakles, Filoktetes en de zoon van Achilleus, Neoptolemos (De Ley, Demoen, 2008: pp. 45-46)71: “ὈΔ. : αἱρεῖ τὰ τόξα ταῦτα τὴν Τροίαν μόνα. ΝΕ. : οὐκ ἆρ ὁ πέρσων, ὡς ἐφάσκετ’, εἴμ’ ἐγώ; 69
Gebaseerd op Murray, 1999: p. 115. Gebaseerd op Murray, 1999: p. 115. 71 De precieze toedracht van het orakel in Sofokles‟ tragedie is echter onduidelijk en hij geeft er dan ook verschillende versies van. De duidelijkste, maar onvolledige versie is te vinden op vv. 610-613: ὃς δὴ τά τ’ἄλλ’ αὐτοῖσι πάντ’ ἐθέσπισεν / καὶ τἀπὶ Τροίᾳ πέργαμ’ ὡς οὐ μή ποτε πέρσοιεν, εἰ μὴ τόνδε πείσαντες λόγῳ / ἄγοιντο νήσου τῆσδ’ ἐφ’ ἧς ναίει τὰ νῦν. 70
68
ὈΔ. : οὔτ’ ἅν σὺ κείνων χωρὶς οὔτ’ ἐκεῖνα σοῦ.” (Sofokles, Filoktetes, vv. 113-115) “Od.: Alleen die boog zal Troje doen vallen. Ne.: Ben ik het niet die ze ten val zal brengen, zoals jullie zeiden? Od.: Jij niet zonder de boog, de boog niet zonder jou.” (eigen vertaling72) Op dit punt in het verhaal verschilt de tragische behandeling 73 van het verhaal van de epische cyclus. Volgens de traditie wordt Filoktetes ‘opgehaald’ door Diomedes terwijl Neoptolemos naar Troje wordt gebracht door Odusseus (De Ley, Demoen, 2008: p. 46). Eenmaal in Troje wordt Filoktetes behandeld door de zonen van Asklepios. Helemaal genezen, trekt hij ten strijde en doodt uiteindelijk Paris Alexandros met zijn pijlen (Jebb, 1962: p. xii). Na de val van Troje, ten slotte, is Filoktetes een van de helden die veilig thuis komen (zie Odussea, boek 3, v. 190).
72 73
Gebaseerd op Koolschijn, 1992: p. 100. Voor de tragische behandeling van het verhaal, zie infra.
69
4.1.2. Tragische behandeling vóór Sofokles
Het verhaal van de terugkeer van Filoktetes is onderwerp geweest van op zijn minst drie tragedies. Dat kan men afleiden uit de 52 ste redevoering van Dioon Chrusostomos: “Σχεδὸν δὲ ἦσαν ἄκρων ἀνδρῶν, Αἰσχύλου Καὶ Σοφοκλέους καὶ Εὐριπίδου, πάντων περὶ τὴν αὐτὴν ὑπόθεσιν. ἦν γὰρ ἡ τῶν Φιλοκτήτου τόξων εἴτε κλοπὴ εἴτε ἁρπαγὴν δεῖ λέγειν.” (Dioon Chrusostomos, Oratio 52, r. 9-12) “Ze waren dichtbij de beste mannen, Aischulos En Sofokles en Euripides, allen over hetzelfde onderwerp. Ik heb het immers over de diefstal of roof van de boog van Filoktetes.” (eigen vertaling) Op enkele fragmenten na, zijn de tragedies van Aischulos en Euripides over dit onderwerp verloren gegaan. Die van Sofokles is wel bewaard gebleven.74 De redevoering van Dioon is dus uitermate belangrijk wat betreft de vergelijking van deze stukken. Aischulos is de eerste van de drie om een stuk over Filoktetes op te voeren. Hoewel de exacte datum onbekend is, moet het een relatief vroeg werk geweest zijn. Er zijn immers slechts twee acteurs (De Ley, Demoen, 2008: p. 46). Wat de inhoud van het stuk betreft, weten we dat Aischulos niet Diomedes naar Lemnos stuurt, maar Odusseus. ‚This change at once strikes the key-note of the theme‛, schrijft Jebb, omdat het tragische van het plot net gelegen is in het feit dat de mensen die Filoktetes negen jaar geleden hebben achtergelaten nu een acute nood voelen voor zijn aanwezigheid (Jebb, 1962: p. xiv). Door Odusseus op te voeren als gezant van het Griekse leger onderstreept Aischulos die gevoelens. ‚Immers, Odusseus was enerzijds de Griek die door 74
Voor een bespreking van de Filoktetes van Sofokles, zie 4.1.3.
70
Filoktetes nog het meest van al gehaat werd; anderzijds impliceerde zijn aanstelling dat het succes ervan moest afhangen van het gebruik van list en bedrog.‛ (De Ley, Demoen, 2008: p. 47; Jebb, 1962: p. xiv) Dioon weet te vertellen dat Aischulos Filoktetes en Odusseus rechtstreeks met elkaar confronteert.75 Filoktetes zou hem immers niet herkend hebben na negen jaar in afzondering te hebben geleefd. Het koor, dat bestaat uit Lemniërs, geeft geen verklaring voor hun afwezigheid gedurende de negen jaar dat Filoktetes op het eiland verbleef. Na een leugenachtig verhaal over de onfortuinlijke belevenissen van de Grieken, krijgt Odusseus uiteindelijk de boog in handen tijdens een aanval van Filoktetes’ mysterieuze ziekte. Hoe hij de man uiteindelijk kan overtuigen om naar Troje af te zeilen is niet duidelijk. Euripides brengt zijn Filoktetes ten tonele in het jaar 431 v.Ch., als het tweede deel van een trilogie.76 In zijn tragedie voert hij enkele correcties op Aischulos door. Ook combineert hij vrijelijk enkele elementen uit het traditionele epos en het stuk van zijn voorganger. Zo kiest hij ervoor om Odusseus samen met Diomedes naar het eiland te sturen. Het stuk opent met een ‚erg verontruste Odusseus‛ (De Ley, Demoen, 2008: p. 47). Dioon heeft de proloog omgezet in proza in zijn 59ste redevoering (Jebb, 1962: p. xvi, noot 1).77 Daaruit is het mogelijk op te maken wat Odusseus het publiek precies meldt. Hij is zich duidelijk bewust van de haat die Filoktetes koestert ten opzichte van het Griekse leger en Odusseus zelf in het bijzonder. Om die reden zou hij de missie om de man terug te halen nooit aanvaard hebben, ware het niet dat zijn schutsgodin, Athena, hem beloofd had hem onherkenbaar
75
De volgende informatie is gebasseerd op De Ley, Demoen, 2008: p. 47 en Jebb, 1962: p. XV. 76 Jebb, 1962: p. XV, noot 2: “The Medea, Philoctetes and Dictys formed a trilogy, with the Theristae as satiric drama.” 77 De volgende informatie is gebaseerd op De Ley, Demoen, 2008: p. 47 en Jebb, 1962: pp. XVI-XVIII.
71
te maken voor Filoktetes. Dit is een indirecte kritiek op Aischulos die ervan uitgaat dat zijn hoofdpersonage zijn aartsvijand niet zou herkennen. Daarnaast vertelt Odusseus dat er een Trojaans gezantschap onderweg is naar Lemnos om Filoktetes voor hun zaak te winnen. De twee partijen – Grieken versus Trojanen – zullen dus moeten discussiëren om de voorkeur van Filoktetes. Odusseus geeft zichzelf uit als een vluchteling voor het Griekse leger, wat hem de onmiddellijke sympathie van Filoktetes wint. Deze waardering speelt Odusseus uit tijdens het debat met de Trojanen. Ondanks het zogezegde onrecht dat hem werd aangedaan door het Griekse leger, vindt hij dat ‚ὑπέρ γε μέντοι παντὸς Ἑλλήνων στρατοῦ / αἰσχρὸν σιωπᾶν βαρβάρους δ’ ἐᾶν λέγειν.‛ (Jebb, 1962: p. xviii; ‚in naam van het hele leger van de Grieken / te zwijgen is schandelijk als barbaren spreken.‛ *eigen vertaling]) Door op deze manier beroep te doen op de patriottistische gevoelens van Filoktetes haalt hij het pleit op de Trojanen. Hoe hij dan de boog in handen krijgt of Filoktetes weet te overtuigen om met hem terug naar Troje te keren, is opnieuw onduidelijk. Wat wel vast staat, is dat ook in deze tragedie Filoktetes een aanval van zijn ziekte krijgt. Het koor bestond hier eveneens uit Lemniërs (die zich ditmaal wel excuseren voor hun afwezigheid). Een derde personage werd nog toegevoegd: Aktoor. Dit zou een Lemnische herder zijn die Filoktetes van tijd tot tijd bezocht. Dit maakt de isolatie van Filoktetes minder absoluut.
72
4.2.
Sofokles’ Filoktetes
Zoals vermeld, is Sofokles’ tragedie over Filoktetes wel degelijk overgeleverd. Het werd opgevoerd in 409 v.Ch. als een van zijn laatste stukken (De Ley, Demoen, 2008: p. 48). Het is echter een stuk dat flink wat stof doet opwaaien doorheen bibliotheken Klassiek Grieks door de verschillende interpretaties en bijgevolg appreciaties dat het ontvangen heeft.78 Ik zal eerst een korte samenvatting van het verhaal geven zoals we het terugvinden bij Sofokles. Daarna zal ik verschillende interpretaties verklaren van de innovaties van de toneelschrijver.
4.2.1. Het verhaal
De proloog (vv. 1-134) van het stuk wordt uitgesproken door Odusseus. Hij vertelt Neoptolemos, de zoon van Achilleus, hoe de Grieken ooit de held Filoktetes op de onbewoonde kust van Lemnos hebben achtergelaten. Na vastgesteld te hebben dat de man daadwerkelijk nog op dezelfde plaats verblijft, breidt Odusseus verder uit over de missie waarop ze zijn gezonden – hij als leider, Neoptolemos als ‚ὑπηρέτης‛ (Sofokles, Filoktetes, v. 53; ‚dienaar‛ [eigen vertaling]). De jongeman, die geen deel had aan de expeditie naar Troje tien jaar geleden, moet het vertrouwen van Filoktetes winnen, opdat hij de onoverwinbare boog van Herakles zou kunnen nemen. Om daarin te slagen, stelt Odusseus hem voor een leugenachtig verhaal van verraad en bedrog door de zonen van Atreus op te hangen. Neoptolemos is niet meteen gewonnen voor het plan: hij wil liever 78
Bijvoorbeeld Van Pesch, 1953: 306 pagina‟s; Jebb, 1962: 267 pagina‟s; Knox, 1964: 209 pagina‟s; Musurillo, 1967: 165 pagina‟s; Poe, 1974: 51 pagina‟s; Van der Eijk, 1994: pp. 7186; Worman, 2000: pp. 1-36; Budelmann, 2007: pp. 443-467; De Ley, Demoen, 2008: 62 pagina‟s.
73
eervol falen dan schandelijk overwinnen (vv. 94-95). De listige oudere man weet hem toch te overhalen door hem de dubbele glorie van wijsheid en dapperheid voor te houden als hij erin slaagt de boog naar Troje te krijgen. Immers, Troje valt niet zonder de aanwezigheid van zowel de boog als Neoptolemos zelf. De jongen stemt toe. Voor hij terug keert naar het schip, belooft Odusseus nog een verklede koopman te sturen, als het hem toeschijnt dat Neoptolemos te veel tijd verdoet. In de parodos (vv. 135-218) komt het koor op. Dit is gevormd uit zeelui van het schip van Neoptolemos. Hij raadt hen aan te zeggen wat bij het moment past of, met andere woorden, Filoktetes naar de mond te praten. Wanneer het koor medelijden uitdrukt voor de situatie waarin de zieke man zich bevindt, verklaart Neoptolemos dat deze ‚θεῖα‛ (v. 192), goddelijk van oorsprong zijn: Filoktetes werd immers gebeten door de slang van de godin Chrusè. Daarenboven werd hij zo lang alleen achtergelaten als de goden voorbestemd hadden. Dan echter legt het koor hun meester het zwijgen op: ze horen de man steunend af komen. Inderdaad, in het eerste epeisodion (vv. 219-675) komt Filoktetes daadwerkelijk op het toneel. Hij groet de vreemdelingen, blij en vol verwachting, maar deze lijken door stomheid geslagen. Ze antwoorden immers niet meteen. Wanneer Neoptolemos zijn stem terugvindt, antwoordt hij dat ze inderdaad Grieken zijn. Filoktetes is dolgelukkig met deze mededeling en vraagt verder: wie zijn de vreemdelingen dan precies en waarom leggen ze aan bij Lemnos? De jongeman antwoordt naar waarheid en vertelt hem dat hij de zoon van Achilleus is. Hij is op Lemnos verzeild geraakt terwijl hij wegvoer uit Troje. De schok van het zicht van de verwilderde man moet al wat afgenomen zijn, want hij begint in de rol die hem toebedeeld werd door Odusseus te groeien. Hij geeft immers toe dat hij Filoktetes niet herkent. Dit blijkt een zware slag 74
voor de arme man. Om de jongeman ‘up to speed’ te brengen, vertelt hij hem zijn verhaal. Het valt hier op te merken dat we een andere versie van het achterlaten op Lemnos krijgen dan Odusseus gaf in de proloog. Anders dan Odusseus haalt hij Neoptolemos veel meer aan en vraagt hem zich in te beelden hoe het moet geweest zijn. Verder informeert hij de jongeman ook over zijn situatie tot op heden toe (hoe hij overleefde, hoe andere vreemdelingen zijn smeekbeden in de wind sloegen, <). Het koor drukt dan ook zijn medeleven met de man uit. Neoptolemos echter houdt vast aan wat Odusseus hem had opgedragen en vertelt Filoktetes het leugenachtige verhaal dat hem werd voorgekauwd: Agamemnoon en Menelaus weigerden hem de wapens van zijn vader te geven nadat deze overleden was. Ze hadden ze immers aan Odusseus toegewezen. Toen die zich brutaal had opgesteld tegenover de jongen Neoptolemos, had deze besloten terug naar huis af te varen. De vermelding van Odusseus wekt meteen sympathie op bij Filoktetes. Hij vraag echter naar zijn vroegere vrienden – Aias, Antilochos, Patroklos – maar allen blijken dood te zijn. Beiden besluiten dat alleen de slechte mensen overleven. Filoktetes gaat zelfs zo ver om te stellen dat het wel lijkt alsof de goden de boosaardige beschermen. Hoe kan hij zoiets verklaren? Met deze bittere noot neemt Neoptolemos afscheid van Filoktetes. De wind is immers gunstig om af te varen. Daarop begint de man te smeken om hem mee naar huis te nemen. Ook het koor dringt aan om hem te redden. Neoptolemos gaat akkoord. Terwijl beide mannen zich echter klaarmaken voor vertrek, verschijnt de verklede koopman die Odusseus beloofd had te sturen in de proloog. Zich eerst tot Neoptolemos alleen wendend, deelt de koopman mee dat het Griekse leger Neoptolemos achtervolgt. Wanneer duidelijk gemaakt wordt dat de man die Neoptolemos vergezelt 75
Filoktetes is, lijkt de koopman minder geneigd om het verdere nieuws waarvan hij weet heeft kwijt te willen; Odusseus en Diomedes zijn immers onderweg naar de zieke man. Wanneer Neoptolemos zich luidop afvraagt waarom Atreus’ zonen zich nu plots bekommeren om een man die ze jaren geleden achtergelaten hebben, vertelt de koopman (voor het eerst in het stuk) over het orakel van Helenos: “ὃς δὴ τά τ’ ἄλλ’ αὐτοῖσι πάντ’ ἐθέσπισεν καὶ τἀπὶ Τροίᾳ πέργαμ’ ὡς οὐ μή ποτε πέρσοιεν, εἰ μὴ τόνδε πείσαντες λόγῳ ἄγοιντο νήσου τῆσδ’ ἐφ’ ἧς ναίει τὰ νῦν.” (Sofokles, Filoktetes, vv. 610-613) “Hij voorspelde hen ook veel andere zaken en dat ze nooit de torens van Troje zouden neerhalen, als ze, na deze met woord te overtuigen, niet zouden weghalen van dit eiland waar hij nu verblijft.” (eigen vertaling79) Toen Odusseus deze voorspelling hoorde, zwoor hij Filoktetes terug mee te brengen naar Troje, ‚ἑκούσιον < εἰ μὴ θέλοι δ’, ἄκοντα·‛ (vv. 617-618; ‚vrijwillig < maar als hij niet zou willen, tegen zijn wil.‛ [eigen vertaling]). Dit verhardt de gevoelens van Filoktetes tegenover het Griekse leger – en Odusseus in het bijzonder – waardoor hij zo snel mogelijk wil vertrekken. Neoptolemos meent dat de wind tegen zit (ook al beweerde hij enkele honderd regels eerder het tegenovergestelde), maar Filoktetes kan hem overreden. De twee verzamelen de schamele bezittingen van de arme man– een kruid dat zijn pijn kan verlichten en de machtige boog van Herakles. Neoptolemos maakt van deze gelegenheid gebruik om de trotse bezitter zo ver te krijgen hem het wapen te laten aanraken. 79
Gebaseerd op Koolschijn, 1992: pp. 93-172; Jebb, 1962: 267 pagina‟s.
76
Als de twee mannen de grot binnen gaan om Filoktetes’ spullen te zoeken, volgt het enige echte stasimon (vv. 676-729) van het stuk. Via een verwijzing naar Ixioon drukt het koor hun medeleven met het hoofdpersonage uit en bewondering voor hun leider, Neoptolemos. Het tweede epeisodion (vv. 730-826) vangt aan met een aanval van Filoktetes’ ziekte80. Omdat de man gelooft dat Odusseus hem op de hielen zit, geeft hij zijn boog aan Neoptolemos ter bewaring. Deze belooft dat niemand behalve zij twee de boog zullen hanteren (vv. 774775). Bovendien verzekert hij hem dat ze bij hem zullen blijven tot hij weer hersteld is van zijn aanval. Als Filoktetes na het paroxisme in slaap valt, stelt het koor in de kommos (vv. 826-864) voor om de benen te nemen, maar Neoptolemos weigert. In dactylische hexameters legt hij uit dat hij nu begrijpt dat ze met de boog alleen niets zijn; Filoktetes moet hem hanteren opdat Troje zou vallen. Wanneer deze opnieuw wakker wordt aan het begin van het derde epeisodion (vv. 865-1080), kan hij nauwelijks geloven dat Neoptolemos daadwerkelijk gebleven is. Hiermee heeft hij wat Filoktetes betreft zijn nobele aard bewezen (vv. 874-876). Dit compliment
leidt
Neoptolemos’
verwarring
naar
een
climax.
Uiteindelijk besluit hij de man de volledige waarheid te vertellen: Filoktetes moet naar Troje om daar, samen met Neoptolemos, de stad te doen vallen. Logischerwijs reageert de man op heftige wijze: na Neoptolemos te hebben verweten, eist hij zijn boog terug. De jongeman weet echter niets te antwoorden, waardoor Filoktetes zijn situatie verder bejammert. Net wanneer hij de jongen zo ver heeft gekregen om de boog terug te geven, verschijnt Odusseus uit het niets op scène. Hij kan de teruggave nog net op tijd verhinderen. Op deze manier wordt 80
Zie 4.3.
77
Filoktetes totaal onverwacht met zijn aartsvijand geconfronteerd. De man die hem zovele jaren geleden heeft achtergelaten op het onbewoonde eiland dreigt nu om hem met geweld mee te sleuren naar Troje. Het enige wat Filoktetes nog kan bedenken om dat te verhinderen is zelfmoord. Odusseus’ mannen kunnen hem echter net op tijd grijpen. Nadat de man zijn gevoelens een laatste maal passioneel verwoordt, kiest Odusseus voor een andere tactiek: in plaats van hem met geweld mee te sleuren naar het schip, laat hij hem los, zeggende dat hij zelf wel de boog zal hanteren als Filoktetes niet mee gaat. Hij vertrekt zonder nog aandacht te schenken aan de man, samen met Neoptolemos. Deze geeft het koor het bevel bij Filoktetes te blijven om nog een laatste poging te wagen hem te overtuigen. In de tweede kommos (vv. 1081-1217) beklaagt Filoktetes zijn lot, terwijl het koor hem op zijn eigen keuzes wijst: hij heeft de kans om van zijn ziekte te genezen in Troje, maar hij kiest er zelf voor om op Lemnos weg te kwijnen. Na nogmaals emfatisch geweigerd te hebben mee te varen naar Troje (v. 1197: ‚οὐδέποτ’ οὐδέποτ’, ἴσθι τόδ’ἔμπεδον‛; ‚nooit, nooit, weet dat zeker‛ *eigen vertaling+), vraagt hij het koor om één gunst: een wapen om zelfmoord mee te plegen. Maar dan, aan het begin van de exodos (vv. 1218-1471), verschijnen Neoptolemos en Odusseus opnieuw, ruziënd. Neoptolemos blijkt zijn eerdere fout te willen rechtzetten door de boog alsnog terug te geven aan zijn rechtmatige eigenaar. Odusseus’ dreigementen – nu en hier vechten om het wapen of later, met het hele Griekse leger, Skuros te bedreigen – hebben geen effect en hij verdwijnt opnieuw. Neoptolemos vraagt Filoktetes wat hij heeft besloten: gaat hij met hen mee naar Troje of blijft hij hier om weg te kwijnen? Wanneer blijkt dat Filoktetes nog steeds koppig weigert, geeft hij de boog terug. Als een ware ‘jack-in-the-box’ verschijnt Odusseus opnieuw met de intentie de 78
teruggave tegen te houden. Dit maal is hij echter te laat. Meteen richt Filoktetes een pijl op zijn vijand, maar Neoptolemos houdt hem tegen; dat zou niet eervol zijn voor eender van hen (v. 1304). Odusseus druipt opnieuw af. Op deze manier bewijst Neoptolemos opnieuw zijn eervolle aard. Wanneer Filoktetes hem daarvoor prijst, maakt hij van de gelegenheid gebruik om toch nog een laatste keer te proberen zijn wil om te buigen; hij zal immers niet alleen glorie vinden onder de muren van Troje, maar ook genezing. Hoewel even aan het twijfelen gebracht, weigert Filoktetes nog steeds en houdt Neoptolemos aan zijn woord om hem naar huis te brengen. De jongeman geeft toe. Wanneer hij zijn bezorgdheid uit om de veiligheid van zijn thuis, belooft Filoktetes hem bij te staan met de onfeilbare pijlen van Herakles. Deze woorden zijn nog niet koud of daar verschijnt de god als bij toverslag. Herakles is immers de enige die de wil van de goden in vervulling kan brengen zonder de trots van zijn oude vriend te krenken. Filoktetes gehoorzaamt dan ook. Samen met Neoptolemos vertrekt hij van Lemnos “ἔνθ’ ἡ μεγάλη Μοῖρα κομίζει, γνώμη τε φίλων χὠ πανδαμάτωρ δαίμων, ὃς ταῦτ’ ἐπέκρανεν.” (Sofokles, Filoktetes, vv. 1466-1468) “waar grote Moira me heen voert, mening van vrienden en alles-temmende god, die dat in vervulling bracht.” (eigen vertaling)
79
4.2.2. Sofokles’ innovaties
Sofokles’ Filoktetes verschilt aanzienlijk van de tragedies over deze figuur van Aischulos en Euripides; de dramaturg maakt zijn hoofdpersonages isolatie absoluut door van Lemnos een onbewoond eiland81 te maken en voert Neoptolemos, de zoon van Achilleus, op als Odusseus’ gezel. Deze keuzes kennen gevarieerde interpretaties. In wat volgt, zal ik de interpretatie voorstellen die naar mijn mening het meest waarschijnlijk is. Laten we beginnen bij het feit dat Lemnos onbewoond is. Dat is ook wat we het eerst te weten komen in de proloog: ‚Ἀκτὴ μὲν ἥδε τῆς περιρρύτου χθονὸς / Λήμνου, βροτοῖς ἄστιπτος οὐδ’ οἰκουμένη‛ (vv. 1-2; ‚Dit is de kust van het omspoelde land van Lemnos, onbetreden door mensen en onbewoond‛ *eigen vertaling+). Volgens Worman is het van primair belang dat Filoktetes helemaal alleen is. Zijn fysieke afzondering representeert immers zijn mentale isolering. 82 Ook Knox is deze mening toegedaan: ‚The island, like that home he begs Neoptolemus to take him to, is a form of death, from which he is to be invited to return to life.‛ (Knox, 1964: p. 129)83 Het verlaten eiland wordt dus tegenover de maatschappij, de gemeenschap van het Griekse leger en het leven zelf geplaatst. Dat is goed te merken wanneer blijkt dat het verhaal van Filoktetes niet bekend is in de bewoonde wereld. Op deze manier wordt zijn eenzaamheid onderstreept (Worman, 2000: p. 11).
81
Of althans dat deel van het eiland. Worman, 2000: p. 8: “Abjection offers a way to understand the close connection between the communal rejection of the diseased man and his own experience of internal conflict.” 83 Zie ook p. 135: “Philoctetes‟ stubbornness condemns him not just to a spiritual death of inactivity and isolation, …” en p. 140: “But Philoctetes‟ stubbornness condemns him to inaction, to ineffective suffering; he clings to the mood of vengeful self-pity, which has been his comfort for ten lonely years, and plays the role of victim rather than hero.” 82
80
Dit isolement wordt nog versterkt doordat het koor ditmaal niet bestaat uit Lemniërs, maar uit de matrozen die Neoptolemos vergezellen.84 Zij vormen een ‚emotional extension‛ van Neoptolemos en zijn dusdanig perfect gesitueerd om de situatie waarin hun leider zich bevindt te doorgronden.85 De keuze voor de jonge Neoptolemos is inderdaad zeer interessant. Als de zoon van zijn vader - ‚ὦ κρατίστου πατρὸς Ἑλλήνων τραφεὶς / Ἀχιλλέως παῖ Νεοπτόλεμε‛ (vv. 3-4; nakomeling van de sterkste vader onder de Hellenen, kind van Achilleus, Neoptolemos [eigen vertaling]) - komt hij tussen Odusseus en Filoktetes te staan. Zo creëert Sofokles drie archetypes op het podium. Neoptolemos representeert het ‚Achillean‛ type, dat een ideaal van ‚warlike generosity, of rigid standards of honor, of insistence on timê, the respect of the world – all this combined with the asceticism and physical beauty of the athlete and his all-too-frequent intellectual limitations‛ (Knox, 1964: p. 121) voor staat. Odusseus is logischerwijs van het ‚Odyssean‛ type dat ‚versatility, adaptability, diplomatic skill, and intellectual curiosity, insisting on success combined with glory rather than sacrificed for it‛ (Knox, 1964: p. 122) idealiseert. Tot slot zou men Filoktetes het type van de artiest (Musurillo, 1967: p. 109) kunnen noemen, doordat hij zich bewust buiten de maatschappij stelt op basis
84
Sofokles, Filoktetes, v. 45: “τὸν οὖν παρόντα πέμψον ἐς κατασκοπήν”; Musurillo, 1967: p. 118: “But, as for the chorus, the second hypothesis or prose argument of the play speaks of them as elderly fellow-sailors”. 85 Musurillo, 1967: pp. 118-119: “Rather as a crew of vigorous Greek sailors who are loyal to their hero, the Chorus is completely successful; and in their piety, charm, obedience, loyalty, and tact, they form a poetic and emotional extension of the character of Neoptolemus. They act as a sounding-board, an echo of his feelings, […] in expressing the tension between their loyalty to Neoptolemus and their compassion for Philoctetes, the Chorus is perfectly right.”
81
van eigen kwaliteiten.86 De spanning die tussen deze drie figuren ontstaat, is van cruciaal belang voor het stuk.87 Deze geladen relaties zijn op verschillende momenten in het stuk merkbaar. Gezien het feit dat Neoptolemos een jongeling is, die bovendien zijn vader verloren heeft, gedragen beide volwassen mannen zich als mentor ten opzichte van hem (Knox, 1964: p. 122). Zo is het te verklaren dat Neoptolemos in de proloog zijn eigen Achilleïsche natuur verlaat voor die van Odusseus.88 Eenmaal geconfronteerd met Filoktetes, echter, valt het de jongeling duidelijk moeilijker om zijn rol te behouden. Bij de eerste ontmoeting is hij immers met verstomming geslagen (Worman, 2000: p. 11). Bovendien haalt Filoktetes de jongen voortdurend aan en bespeelt hij zijn gemoed (vv. 276-277; vv. 628-632). Een reactie blijft dan ook niet uit: Neoptolemos twijfelt steeds meer en meer aan zijn manier van handelen. Deze wroeging kondigt zich al aan in de scène met de koopman.89 In de verzen 598-600 vraagt
86
Roisman, 2005: p. 60, p. 72, p. 87 stelt een andere onderverdeling voor. Volgens haar wordt het Achilleïsche ideaal vertegenwoordigd door Filoktetes en het Odusseïsche door Odusseus. Neoptolemos moet kiezen tussen de twee. 87 De Ley, Demoen, 2008: pp. 48-49: “Een belangrijk deel van de dramatische interesse die Sofokles‟ stuk ook nu nog te bieden heeft, is ongetwijfeld te danken aan de botsing of confrontatie tussen deze twee tegengestelde karakter(type)s. […] Sofokles‟ “vondst” [is] toch in de eerste plaats belangrijk voor de uitbeelding van Filoktetes.” 88 “when he [i.e. Neoptolemos] first speaks, his role also resembles that of Odysseus, since, at least initially, he deceives Philoctetes […] His sympathetic response to the mournful man is tempered in part by his use of an Odyssean persuasive technique, which centers on mirroring the self-image of one‟s interlocutor.” (Worman, 2000: p. 11) 89 Volgens Jebb heeft de komst van de koopman verschillende gevolgen: niet alleen wordt Filoktetes hierdoor nog ongeduldiger om te vertrekken, de band tussen hem en Neoptolemos wordt er ook door geïntensifieerd terwijl zijn haat voor Odusseus nog verhardt (Jebb, 1962: p. xxvii). Poe daarentegen stelt dat het zinloos is om na te gaan wat de functie van deze scène in de tragedie als geheel is omdat “the audience is interested not in what is going on in Odysseus‟ mind but in the depth of Philoctetes‟ emotion.” Hij is dan ook van mening dat het doel van de scène is Filoktetes eraan te herinneren dat Odysseus meer is dan “the perpetrator of an old wrong: he is a present threat.” (Poe, 1974: p. 19) Hij houdt dus nog enkel het laatste gevolg dat Jebb aanhaalt over. Musurillo vindt dan weer het feit dat de koopman voor het eerst het orakel van Helenos in zijn volledigheid aanhaalt het belangrijkste element van de scène. Bovendien wijst hij er ook op dat de koopman door de acteur gespeeld wordt die ook Odusseus speelde eerder in het stuk. Zo sluit hij niet uit dat het hier misschien om een verklede Odusseus gaat, in plaats van om een apart personage (Musurillo, 1967: pp. 115-116). De waarheid ligt er waarschijnlijk tussenin. Het is inderdaad zo dat de komst van de koopman geen onmiddellijk nut dient (Filoktetes was immers klaar om met Neoptolemos te vertrekken). De scène heeft desalniettemin een emotioneel en dramatisch effect (Musurillo, 1967: p. 115): niet alleen wordt
82
Neoptolemos zich luidop af waarom de Atreïden zich na zo lange tijd plots bekommeren om de man die ze zelf hebben achtergelaten. Na Filoktetes’ aanval kristalliseert deze twijfel zich, wanneer Neoptolemos in dactylische hexameters, het metrum van de heroïsche poëzie en orakelspreuken (Knox, 1964: p. 131; Gill, 1980: p. 141), zich distantieert van het orakel zoals het door Odusseus werd voorgesteld: het is niet alleen de boog die telt, ook Filoktetes is van belang. Het is dus slechts door de aanwezigheid van Neoptolemos dat de ‚mens Filoktetes, met zijn eigenwaarde en recht op sympathie en respect – na alles wat hem is aangedaan en wat hij die tien jaar lang geleden heeft –‚ (De Ley, Demoen, 2008: p. 49) aan bod kan komen.90 Deze spanningen kan Sofokles niet op menselijke wijze oplossen. Daarom ook eindigt het stuk, volgens sommigen, teleurstellend met een ‘deus ex machina’.91,
92
Desalniettemin is de keuze voor Herakles
doordacht; er is immers een diepe verbintenis tussen de god en de held (Van Der Eijk, 1994: p. 81), niet alleen op het fysieke vlak – beide hebben immers intense pijn geleden – maar ook op het metafysische vlak: wat is het doel van de boog (Musurillo, 1967: p. 117; Gill, 1980: pp. 138-139)? Het verschijnen van Herakles herinnert Filoktetes aan diens grote werken. Het is dus geen toeval dat de god daarop alludeert in zijn speech (vv. 1418-1420). Op deze manier wordt de functie van de boog – na vele inspanningen glorie te winnen (Gill, 1980: p. 143) – in Filoktetes’ Filoktetes met een brutale Odusseus geconfronteerd, Neoptolemos is eveneens getuige van de felle emoties die een terugkeer naar het Griekse leger en Troje oproept bij hem. 90 “The disclosure is possible only because Neoptolemus himself, a naturally frank and chivalrous spirit, is fitted to invite it.” (Jebb, 1962: pp. xxiv-xxv); “his [i.e. Odusseus‟] words show his inability to see Philoctetes as a person, not simply the instrument of his plans, and as the rightful owner, not simply the present holder, of the bow.” (Gill, 1980: p. 140) 91 Voor een duidelijke discussie over de oudere opvattingen omtrent dit punt, zie Van Pesch, 1953: pp. 143-146; een moderne discussie omtrent dit punt kan men vinden bij Pucci, 1994: pp. 37-39. 92 Hier is het belangrijk op te merken dat de acteur die Odusseus speelde ook Herakles moet gespeeld hebben. Er bestaat dan ook een lezing waar de figuur van Herakles helemaal geen god is, maar slechts een verklede Odusseus (Roisman, 2005: pp. 109-111), zoals Musurillo stelde met betrekking tot de koopman.
83
herinnering gebracht (Knox, 1964: p 141). Deze aanvaardt dan ook de raadgevingen van zijn oude vriend, de god Herakles.93
4.3. De aanval
In dit onderdeel zal ik de aanval van Filoktetes in het gelijknamige stuk van Sofokles onder de loep nemen. Het is mijn bedoeling na te gaan of de toneelschrijver daarvoor gebruik gemaakt heeft van een werkelijke aandoening als inspiratiebron. Ik stel namelijk dat hij zich hoofdzakelijk gebaseerd heeft op manifestaties van epileptogene aard in het stuk om enkele essentiële vragen te stellen. Eerst zal ik aantonen dat de belangrijkste inspiratiebron voor het beschrijven van Filoktetes’ aanval wel degelijk epilepsie is geweest aan de hand van de tekst zelf. Daarna zal ik enkele andere pathologieën bespreken, die voorgesteld zijn als ‘de ziekte van Filoktetes’. Hierbij zal ik proberen aan te tonen waarom deze geen bevredigende oplossing bieden voor het probleem. Tot slot onderzoek ik welke de effecten zouden kunnen geweest zijn als Sofokles inderdaad gebruik gemaakt heeft van een dergelijke inspiratiebron. Daarvoor maak ik logischerwijs gebruik van de tekst van de tragedie zelf (Lloyd-Jones, 2002) evenals verschillende medische teksten, waaronder antieke geschriften als Περὶ ἱερῆς νούσου (Littré, 1962: band 6) en Nikandros’ Θηριακά (Gow, Scholfield, 1953), maar ook 93
Gill gaat zover om het volgende te stellen: “he [i.e. Herakles] sums up the significance of the bow as we have seen it in this play: that heroic achievement depends on authentic friendship. […] He makes it plain that for Philoctetes, ἀπεηή, the heroic use of the bow, is inseparably linked with his two bonds of friendship, both to Heracles and to Neoptolemus (1423-40). […] The deus ex machina, then, has not the function of wrenching human will into conformity with an imporsonal divine plan (or of forcing the organic development of the plot into the alien mould of the myth). It is the final revelation of the underlying theme of the play, the truth finally recognized by Neoptolemus (though so long obscured by Odysseus) that the gods respect openness not manipulation, and the procedures of friendship (persuasion and consent) not of compulsion, and regard such procedures as a precondition of heroic achievement.” (Gill, 1980: pp. 139-144; mijn markering)
84
moderne theorieën (Grassi, Farina, Claudio, 1999). Daarnaast heb ik ook geput uit verscheidene interpretatieve teksten (Knox, 1964; Musurillo, 1967; Van Der Eijk, 1994; Worman, 2000; Roisman, 2005; De Ley, Demoen, 2008). Tot slot heb ik ook gebruik gemaakt van Freuds theorieën omtrent ‘das Unheimliche’ (Freud, 1919; Clack, 2008).
4.3.1. Een epileptische aanval?
Laten we dus eerst de aanval zelf van dichterbij bekijken. Na het vertrek van de koopman is Filoktetes, zoals gezegd, nog meer gebrand om te vertrekken dan voorheen: ‚ἴωμεν‛ (v. 637; ‚laten we gaan‛ [eigen vertaling]). Neoptolemos staat aanvankelijk weigerachtig tegenover deze aansporing, maar geeft al gauw toe: ‚ἀλλ’ εἰ δοκεῖ, χωρῶμεν‛ (v. 645; ‚maar als het je goed dunkt, laten we gaan‛ *eigen vertaling]). Alvorens te vertrekken wil Filoktetes echter nog enkele bezittingen verzamelen: “φύλλον τί μοι πάρεστιν, ᾧ μάλιστ’ ἀεὶ κοιμῶ τόδ’ ἕλκος, ὥστε πραυνειν πάνυ. [<] εἴ μοί τι τόξων τῶνδ’ ἀπημελημένον παρερρύηκεν, ὡς λίπω μή τῳ λαβεῖν.” (Sofokles, Filoktetes, vv. 649-650, vv. 652-653) “Ik heb een kruid, waarmee ik altijd deze wonde ten zeerste verzacht, zodat ze geheel verlicht. [<] als mij niet een van de pijlen achteloos is ontglipt, opdat ik ze niet achterlaat voor een ander te vinden.” (eigen vertaling) De vermelding van het machtige wapen zorgt ervoor dat Neoptolemos vraagt de goddelijke boog te mogen aanraken. Gezien het feit dat Filoktetes gelooft dat de jongeman hem terug naar huis zal brengen, 85
staat hij hem deze gunst toe, omdat hij hem zelf ontving na een weldaad. Daarna gaan de twee Filoktetes’ grot binnen om de genoemde bezittingen te verzamelen, ‚τὸ γὰρ / νοσοῦν ποθεῖ σε ξυμπαραστάτην λαβεῖν.‛ (vv. 674-675; ‚want de ziekte eist dat ik jou als hulp meeneem.‛ *eigen vertaling+). Wanneer Filoktetes en Neoptolemos echter terug verschijnen, geeft de tekst meteen aan dat er iets mis is. Neoptolemos
vraagt
immers
waarom
Filoktetes,
anders
zo
praatzuchtig, plots stilzwijgt (vv. 730-731). De man kan enkel antwoorden met een enkele klank: ‚ἆ ἆ ἆ ἆ.‛ (v. 732; mijn markering) Wanneer zijn gezel de vraag opnieuw stelt, antwoordt hij: ‚οὐδὲν δεινόν. ἀλλ’ ἴθ’, ὦ τέκνον.‛ (v. 733; ‚niets ergs. Maar kom, jongen.‛ [eigen vertaling; mijn markering]). Zijn aanvankelijk stamelen zou kunnen begrepen worden als afasie94. Dit gegeven komt echter duidelijker naar voren in wat volgt. Wanneer Filoktetes zijn ‚ἆ ἆ ἆ ἆ‛ herhaalt (v. 739; mijn markering) blijken zijn volgende woorden te starten met deze zelfde klank: ‚ἀπόλωλα‛ (v. 742; ‚ik ga ten onder‛ [eigen vertaling; mijn markering]). De dichter drukt het jammeren van de man echter niet alleen uit door middel van deze ene klank. Slechts een regel verder gebruikt hij ‚ἀτταταῖ‛ (mijn markering) om het schreeuwen van Filoktetes te ‘verwoorden’. De volgende woorden beginnen dan ook opnieuw met een dentaal: ‚διέρχεται, / διέρχεται. Δύστηνος, ὢ τάλας ἐγώ.‛ (v. 743; ‚het gaat door mij, het gaat door mij. Ongelukkige, arme ik!‛ *eigen vertaling; mijn markering+). De meest gestileerde uitdrukking van pijn en/of afgrijzen95 is echter te vinden in
94
“verzamelnaam voor alle door ziekte of beschadiging verworven en aangeboren (zelden) storingen van het centraal zenuwstelsel, welke tot gevolg hebben een vermindering of verlies van het vermogen zich uit te drukken door middel van spraak, schrift of tekens, dan wel de gesproken of geschreven taal te begrijpen.” (Kloosterhuis, 1989: p. 47) 95 Knox, 1964: pp. 130-131: “There is a pitch of physical suffering which words are inadequate to express, and when human beings reach it they make sounds, like animals, which convey nothing but the extremity of their pain. In Greek these sounds are formalized; there is something to scream – not words, but sounds that one has heard others make in agony and that
86
verzen 745-746: ‚παπαῖ, / ἀπαππαπαῖ, παπᾶ παπᾶ παπᾶ παπαῖ.‛ (mijn markering) Ook dit zou een geval van afasie kunnen zijn. Het is mogelijk dat Filoktetes hier probeert ‚παῖ‛ te zeggen, een aanspreking die in het stuk vaak gebruikt wordt voor Neoptolemos, maar het is evenzeer opvallend dat het volgende woord dat Filoktetes weet uit te brengen met dezelfde plosief begint: ‚πρὸς θεῶν, πρόχειρον εἴ τί σοι, τέκνον, πάρα / ξίφος χεροῖν, πάταξον εἰς ἄκρον πόδα·‛ (v. 747; ‚bij de goden, als je iets bij de hand hebt, kind, een zwaard in je handen, sla dan het uiteinde van mijn voet af!‛ *eigen vertaling; mijn markering+). Deze redenering gaat echter niet altijd op. In een lange jammerklacht worden deze gestileerde kreten niet altijd gevolgd door een woord of een uitdrukking die afasie doet vermoeden (v. 782; v. 790). Welke andere symptomen vertoont Filoktetes tijdens zijn plotse, onaangekondige aanval? Eenmaal het paroxisme zijn hoogtepunt bereikt (v. 814), begint Filoktetes te ijlen. Hij lijkt hallucinaties te hebben, wanneer hij naar ‚ἐκεῖσε νῦν μ’, ἐκεῖσε *<+ ἄνω‛ (v. 814), naar boven verwijst. Zijn gezel weet immers niet waar hij het over heeft: ‚ποῖ λέγεις; *<+ τί παραφρονεῖς αὖ; τί τὸν ἄνω λεύσσεις κύκλον;‛ (vv. 814-815; ‚Waar bedoel je? *<+ Waarom ben je opnieuw buiten zinnen? Waarom kijk je naar boven, naar het plafond?‛ *eigen vertaling]). Er valt dus blijkbaar niets te zien aan het plafond. Bovendien is het mogelijk af te leiden uit wat Neoptolemos zegt dat zijn ogen wegdraaien. Hij vraagt de ijlende man immers waarom hij zo naar boven kijkt. Filoktetes reageert echter niet op deze vragen. Hij raakt werkelijk buiten zinnen en lijkt volgens de tekst te willen weglopen (‚μέθες μέθες με.‛, v. 816; ‚laat me, laat me los‛ *eigen vertaling+). Neoptolemos houdt hem echter tegen. Wanneer de aanval voorbij is,
now offer, indeed impose, themselves as a formal pattern in which to express a suffering past human endurance.”
87
valt de zieke in een diepe slaap (vv. 821-822). Als hij opnieuw ontwaakt, een vijftigtal verzen verder, lijkt hij in eerste instantie de mannen rond hem niet te herkennen. Hij verwijst dan ook naar hen als ‚τό τ’ ἐλπίδων / ἄπιστον οἰκούρημα τῶνδε τῶν ξένων.‛ (vv. 867-868; ‚de verhoopte, ongelooflijke wacht van deze vreemdelingen.‛ *eigen vertaling; mijn markering]). Filoktetes herstelt echter snel van zijn retrograde amnesie96 en beseft dat het Neoptolemos en zijn mannen zijn die, ondanks de aanval, bij hem gebleven zijn. Blijkbaar ondervindt de man echter wel nog problemen om op te staan. Hij vraagt Neoptolemos dan ook om hulp (v. 879). Deze stelt echter voor dat, als Filoktetes dat verkiest, zijn mannen hem zullen dragen (vv. 886-887). De zieke staat echter alleen de hulp van de jongeman toe: ‚μ’ ἔπαιρ’‛ (v. 898; ‚richt mij op‛ *eigen vertaling+). Het kan dus vermoed worden dat het been van de man waar de wonde zich bevindt verlamd is. Als men al deze symptomen samen neemt – plotse aanvang, afasie, ijlen, hallucinaties, diepe slaap, retrograde amnesie en tijdelijke verlamming aan één zijde – komt men uit bij een type epilepsie dat Jacksoniaanse epilepsie genoemd wordt.
Deze vorm van epilepsie
wordt als volgt gedefinieerd: ‚een vorm van symptomatische epilepsie, waarbij de krampen meestal in één van de handen beginnen en zich uitbreiden over de gehele lichaamshelft, vaak met behoud van het bewustzijn.‛ (Kloosterhuis, 1989: p. 409) Bovendien treedt er na afloop vaak een tijdelijke verlamming op van de lichaamsdelen die aan de aanval hebben deelgenomen. Dat wordt toddse parese genoemd. (Robberecht, 2007: pp. 12-30). Nu gebleken is dat de moderne diagnostiek inderdaad epilepsie herkent in de symptomen van Filoktetes, is het even belangrijk om na te 96
“geheugenverlies voor gebeurtenissen die plaats hadden vóór de ziekte uitbrak; wordt veroorzaakt door infectieziekten, hersenschudding, epilepsie, hysterie, verwondingen, enz.” (Kloosterhuis, 1989: p. 29)
88
gaan of deze symptomen ook erkend waren ten tijde van Sofokles, of, met andere woorden, of deze terug te vinden zijn in het Corpus Hippocraticum. De belangrijkste kenmerken van epilepsie volgens het Corpus waren het wegdraaien van de ogen, bewusteloosheid en een diepe slaap volgend op de aanval. Zoals vermeld, voldeed deze beschrijving voornamelijk aan een descriptie van tonisch-clonische aanvallen. De inspiratie voor de aanval van Filoktetes komt echter uit een
partiële
aanval, de
Jacksoniaanse.
Dat
verklaart
waarom
bewustloosheid niet optreedt tijdens Filoktetes’ aanval. Daarnaast vermeldt Περὶ ἱερῆς νούσου dat patiënten stemloos worden. Dit kan men interpreteren als de afasie die ik zo-even heb aangetoond. Verder bespreekt deze monografie ook de mogelijke uitlokkende oorzaken van een epileptische aanval. Deze waren ofwel een verschil in warmte ofwel schrik. Beide blijken van toepassing te zijn op de situatie in de tragedie. Niet alleen heeft Filoktetes net Neoptolemos overtuigd om toch af te varen – ondanks een ongunstige wind – hij komt ook net uit de grot waar hij zo lange tijd in heeft vertoefd. In de proloog heeft Odusseus deze beschreven als koel in de zomer (vv. 18-19). In zijn laatste poging Filoktetes te overtuigen alsnog mee te komen naar Troje, stelt Neoptolemos dat Troje nog ‚παρεστῶτος θέρους‛ (v. 1340), deze zomer moet vallen. Het is dus aannemelijk dat de zieke man door de hitte wordt overvallen wanneer hij de koele grot verlaat. Een aanval van zijn ziekte kan dus niet helemaal onverwacht geweest zijn voor het publiek. Men zou zich de vraag kunnen stellen hoe het mogelijk was dat Sofokles een dergelijke epileptische aanval zo accuraat kon beschrijven. Nancy Worman stelt de volgende verklaringt voor: ‚As a priest of the healing deities Amynos and Aesclepius, Sophocles would likely have been well acquainted with contemporary medical thought.‛ (Worman, 89
2000: p. 13). Deze bewering vindt steun in Van Der Eijk. Hoewel hij toegeeft dat het niet kan bewezen worden dat Sofokles daadwerkelijk teksten uit het Corpus Hippocraticum heeft gelezen, oordeelt hij wel dat ‚zijn beschrijving medische kennis verraadt die blijkens de genoemde teksten in zijn tijd beschikbaar was en waaruit hij, op de eclectische wijze die bij een niet-vakman niet hoeft te verbazen, geput kan hebben.‛ (Van Der Eijk, 1994: p. 78) Beide auteurs laten echter na om te verklaren hoe het dan mogelijk zou zijn voor het publiek om deze vakkennis te herkennen. Het antwoord ligt immers voor de hand. De toeschouwers in het theater herkenden de tekenen van een epileptische aanval aan de hand van hun persoonlijke ervaring. Gezien het feit dat er
zo
vaak
geschreven
werd
over
epilepsie
in
het
Corpus
Hippocraticum, kan men aannemen dat de ziekte ook vaak voorkwam in het Griekenland van de vijfde eeuw v.Ch. Het is dus helemaal niet uit te sluiten dat zowel Sofokles als zijn publiek op een gegeven moment in hun leven getuige ware van een epileptische aanval in het straatbeeld van Athene. Naast de puur medische elementen zijn er echter nog andere, eerder socio-culturele zaken die wijzen op epilepsie. Zo valt het op dat de goden prominent aanwezig zijn doorheen het stuk, ook al komt er pas op het einde een echte godheid op het toneel. De verschillende personages halen de Olumpos voortdurend aan, nu eens op een positieve manier, dan weer eerder afkeurend. Er wordt een eerste maal op hen gealludeerd in de proloog, uitgesproken door Odusseus. Hij vertelt Neoptolemos immers dat het Griekse leger door het geschreeuw van Filoktetes niet meer kon offeren (vv. 8-11). De implicatie die men hierin zou kunnen lezen is dat het ter wille van de goden was dat Filoktetes werd achtergelaten op Lemnos. Deze implicatie wordt versterkt wanneer Odusseus twee goden, Hermes en Athena, aanroept 90
om hen te helpen bij hun bedrieglijke plan. In de parodos wordt de betrokkenheid van de goden door Neoptolemos verduidelijkt. Wanneer het koor in hun eerste optreden hun medeleven met Filoktetes uitdrukken, antwoordt hij immers: “θεῖα γάρ, εἴπερ κἀγώ τι φρονῶ, καὶ τὰ παθήματα κεῖνα πρὸς αὐτὸν τῆς ὠμόφρονος Χρύσης ἐπέβη, καὶ νῦν ἃ πονεῖ δίχα κηδεμόνων, οὐκ ἔσθ’ ὡς οὐ θεῶν του μελέτη” (Sofokles, Filoktetes, vv. 191-196) “Van goddelijke oorsprong immers, als ik het goed heb, Kwam dit lijden naar hem Van de wilde Chrusè, En wat hij nu lijdt zonder verzorgers, Is niet zonder de zorg van de goden” (eigen vertaling) De ziekte van Filoktetes wordt op deze manier duidelijk verklaard als een goddelijke verantwoordelijkheid. Zoals in hoofdstuk drie werd besproken, was het in het Griekenland van de vijfde eeuw v.Ch. inderdaad gebruikelijk om de oorsprong van ziektes bij de goden te zoeken (zie 3.1.). Dat was zeker het geval voor epilepsie, zoals het schrift Περὶ ἱερῆς νούσου aantoont. In deze tragedie dus blijken zowel Odusseus als Neoptolemos (deze laatste althans aanvankelijk) een goddelijke oorsprong aan te nemen voor het lijden van Filoktetes. Ook de getroffene zelf lijkt deze mening toegedaan te zijn. Wanneer hij immers verneemt dat Neoptolemos geen weet heeft van zijn lot, roept hij immers uit: ‚ὢ πικρὸς θεοῖς‛ (v. 254; ‚gehaat door de goden‛ *eigen vertaling]). Filoktetes zelf ervaart dus zijn lijden als afkomstig van de goden. Zijn houding ten opzichte van hen is evenwel ambivalent. Over 91
het algemeen zou men kunnen stellen dat hij zich eerder negatief uitlaat over hun gedrag. Zo vraagt hij zich luidop af ‚ποῦ χρὴ τίθεσθαι ταῦτα, ποῦ δ’ αἰνεῖν, ὅταν / τὰ θεῖ’ ἐπαθρῶν τοὺς θεοὺς εὕρω κακούς;‛ (vv. 451-452; ‚hoe moet dat verklaard worden, hoe goed te keuren, als, wanneer / ik het goddelijke gedrag bekijk, ik ondervind dat ze slecht zijn?‛ *eigen vertaling+). Bovendien veronderstelt hij dat de goden niet om hem geven (v. 1020). Desalniettemin neemt hij zes maal de traditionele opmerkingen over de goden in acht, dit telkens in een wens of een vloek.97 Daarnaast laat hij zich nog drie maal positief uit over
de
goden
als
beschermers
van
de
mensheid
en
de
rechtvaardigheid.98 Twee van deze uitlatingen zijn gericht tegen Odusseus, zijn aartsvijand. Deze profileert zich immers als het mondstuk van de goden: ‚Ζεύς ἐσθ’, ἵν’ εἰδῇς, Ζεύς, ὁ τῆσδε γῆς κρατῶν / Ζεύς, ᾧ δέδοκται ταῦθ’· ὑπηρετῶ δ’ἐγώ.‛ (vv. 989-990; ‚Zeus is het, opdat je het zou weten, Zeus, die over deze aarde heerst, Zeus, aan wie dit goed leek. Ik ben zijn dienaar.‛ *eigen vertaling+). Filoktetes’ vertrouwen in de goden is nog niet dermate geschonden dat hij kan geloven dat de goden zouden toestaan dat Odusseus hem op die manier tot schande brengt. Hij reageert dan ook fel: “< θεοῖσιν εἰ δίκης μέλει. ἔξοιδα δ’ ὡς μέλει γ’· ἐπεὶ οὔποτ’ ἅν στόλον ἐπλεύσατ’ ἅν τόνδ’ οὕνεκ’ ἀνδρὸς ἀθλίου – εἰ μή τι κέντρον θεῖον ἦγ’ ὑμᾶς - ἐμοῦ.” (Sofokles, Filoktetes, vv. 1036-1039) ‚< als gerechtigheid de goden ter harte gaat. Maar ik weet dat het hen ter harte gaat; omdat jullie nooit Uitgevaren zouden zijn om een meelijwekkende man – 97 98
Zie vv. 315-316, 336, 484, 933, 1031, 1382. Zie vv. 738, 991-992, 1036-1039.
92
Als een goddelijke aansporing jullie niet leidde – als ik.” (eigen vertaling) De andere aanroeping van de goden is echter eigenaardiger. Net aan het begin van de aanval van zijn ziekte roept Filoktetes immers de goden aan om te komen als beschermers (v. 738). Dit zou men kunnen interpreteren als Filoktetes die de goden vraagt zijn straf op te heffen. Op deze manier wordt de link tussen goden en ziekte opnieuw duidelijk naar voren gebracht. Bovendien is Filoktetes’ referentie ‚naar boven‛ op zijn minst eigenaardig te noemen. De Mesopotamiërs echter waren van mening dat epilepsie vooral door dakdemonen (Lugal-urra, Heer van het Dak [zie p. 28]) werd veroorzaakt. Deze opvattingen waren de Grieken uit de vijfde eeuw v.Ch. niet onbekend, zoals aangetoond in hoofdstuk twee. Het valt bijgevolg niet uit te sluiten dat Sofokles naar deze interpretatie van het wegdraaien van de ogen verwijst wanneer hij Filoktetes ‚ἄνω‛ laat uitroepen. Tot slot is het ook een god die genezing brengt voor de kwaal van Filoktetes. Aan het einde van het stuk belooft Herakles immers dat hij Asklepios naar Ilium zal zenden om hem te genezen (vv. 1437-1438). De connectie tussen Herakles en epilepsie (zie 3.1.) geeft de exodos van het stuk dus nog een extra dimensie: het is niet zomaar een god die genezing schenkt, het is Herakles, de vriend van Filoktetes, de oorspronkelijke eigenaar van de boog en de rechtstreekse aanleiding voor zowel ziekte99 (zie p. 57) als genezing van Filoktetes. Er is echter nog een ander element dat zou kunnen wijzen op epilepsie. Wanneer Filoktetes de aanval voelt opkomen, probeert hij te ontkennen dat er iets aan de hand is tegenover Neoptolemos. Als de
99
Sommige commentatoren beschuldigen Filoktetes bovendien van de zonde van ὕβρις, overmoed (Poe, 1974: p. 15). Deze overtreding zou dan de aanleiding kunnen vormen voor een straf als epilepsie. Het is mij echter niet duidelijk hoe Filoktetes zich overmoedig gedraagt vóórdat hij gebeten werd door de slang van Chrusè.
93
ziekte van Filoktetes effectief epilepsie zou betreffen, valt dit binnen de verwachtingen. Περὶ ἱερῆς νούσου vermeldt immers dat epileptici zich uit schaamte proberen te verbergen net voor een aanval (zie p. 53). Dat zou hier dan ook het geval kunnen zijn.
4.3.2. De ziekte van Filoktetes: verschillende pathologieën
De kwaal van Filoktetes heeft onderzoekers van verschillende disciplines geboeid. Niet alleen literatuurwetenschappers hebben zich over de vraag gebogen, maar ook artsen en geschiedkundigen. Ik zal mij echter beperken tot twee verschillende voorstellen om de ziekte van Filoktetes te benoemen die, naar mijn mening, de aandacht het meeste waard zijn. Volgens de artsen Walter Grassi, Antonella Farina en Claudio Cervini lijdt Filoktetes aan acute jichtige arthritis (Grassi, Farina, Cervini, 1999: p. 2156). Zij ondersteunen hun diagnose met de volgende symptomen: de plotse opkomst en de intensiteit van de pijn, de gelimiteerdheid van de aanval, het feit dat de episodes worden afgewisseld met periodes waar men geen symptomen ondervindt en de roodheid van het getroffen lichaamsdeel. De precisie van de beschrijving is volgens deze artsen te danken aan het feit dat Sofokles zelf leed aan jicht. Bovendien gaan de auteurs zelfs zo ver om te stellen dat zij niet geloven dat eender welk ander syndroom deze symptomen kan genereren, zelfs geen slangenbeet (Grassi, Farina, Claudio, 1999: pp. 2156-2157). Deze stelling verklaart echter niet waarom Filoktetes gedurende het paroxisme wartaal uitslaat, noch waarom hij na het paroxisme in slaap valt. Bovendien houden de auteurs geen rekening met het socio-
94
culturele kader waarin de tragedie werd opgevoerd of zelfs de rest van de tekst zelf. Deze diagnose is m.i. dan ook niet voldoende bewezen. Een tweede voorstel om de ziekte van Filoktetes te benoemen kan men vinden bij Musurillo evenals bij Van Der Eijk. Eerstgenoemde gaat in een lange voetnoot na of de beschrijving van de aanval zou kunnen geïnspireerd zijn op een werkelijke slangenbeet. Daarvoor verwijst hij naar Nikandros van Kolofoon (Musurillo, 1967: pp. 119-120, noot 1). Deze auteur leefde enkele eeuwen na Sofokles, in de tweede eeuw v.Ch.100, en schreef een werk over de aard van wilde (giftige) dieren en de wonden die ze konden toebrengen, genaamd Θηριακά (Gow, Scholfield, 1953: 247 pagina’s). Musurillo legt uit dat hij gelooft dat Sofokles twee verschillende beschrijvingen gecombineerd heeft. Daarvoor refereert hij naar Nikandros’ beschrijvingen van een adder en van een zeeslang. Over de vrouwelijke adder schrijft deze immers: “πλέονες δέ τοι αἰὲν ἐχίδνης, οὔλῳ γὰρ στομίῳ ἐμφύεται, ἀμφὶ δὲ σαρκί ῥεῖά κεν εὐρυνθέντας ἐπιφράσσαιο χαλινούς. τῆς καὶ ἀπὸ πληγῆς φέρεται λίπει εἴκελος ἰχώρ, ἄλλοτε δ’ αἱματόεις, τοτὲ δ’ ἄχροος· ἡ δ’ ἐπί οἱ σάρξ πολλάκι μὲν χλοάουσα βαρεῖ ἀναδέδρομεν οἴδει, ἄλλοτε φοινίσσουσα, τότ’ εἴδεται ἄντα πελιδνή· ἄλλοτε δ’ ὑδατόεν κυέει βάρος, αἱ δὲ χαμηλαί πομφόλυγες ὡς εἴ τε περὶ φλύκταιναι ἀραιαί οἷα πυρικμήτοιο χροὸς πλαδόωσιν ὕπερθεν. σηπεδόνες δέ οἱ ἀμφὶς ἐπίδρομοι, αἱ μὲν ἄτερθεν αἱ δὲ κατὰ πληγὴν ἰοειδέα λοιγὸν ἱεῖσαι. πᾶν δ’ ἐπί οἱ δριμεῖα δέμας καταβόσκεται ἄτη ὀξέα πυρπολέουσα· κατ’ ἀσφάραγον δέ τε λυγμοί κίονά τε ξυνιόντες ἐπασσύτεροι κλονέουσιν. ἀμφὶ καὶ εἰλίγγοις δέμας ἄχθεται· αἶψα δὲ γυίοις ἀδρανίη βαρύθουσα καὶ ἰξύι μέρμερος ἵζει, ἐν δὲ κάρῃ σκοτόεν βάρος ἵσταται· αὐτὰρ ὁ κάμνων ἄλλοτε μὲν δίψῃ φάρυγα 100
Van Der Eijk stelt dat zijn werk uit de derde eeuw v.Ch. stamt (Van Der Eijk, 1994: p. 77).
95
ξηραίνεται αὔῃ, πολλάκι δ’ ἐξ ὀνύχων ἴσχει κρύος, ἀμφὶ δὲ γυίοις χειμερίη ζαλόωσα πέριξ βέβριθε χάλαζα. πολλάκι δ’ αὖ χολόεντας ἀπήρυγε νηδύος ὄγκους ὠχραίνων δέμας ἀμφίς· ὁ δὲ νοτέων περὶ γυίοις ψυχρότερος νιφετοῖο βολῆς περιχεύεται ἱδρώς. χροιὴν δ’ ἄλλοτε μὲν μολίβου ζοφοειδέος ἴσχει, ἄλλοτε δ’ ἠερόεσσαν, ὅτ’ ἄνθεσιν εἴσατο χαλκοῦ.” (Nikandros, Θηριακά, vv. 232-257) “maar van de vrouwelijke adder zijn er altijd meer dan twee tanden. Men wordt immers door haar hele mond gebeten, en men kan makkelijk zien dat de tanden wijd gesperd worden om het vlees heen. En van de wonde stroomt er etter gelijkend op olie, nu eens bloederig, dan weer kleurloos. Het vlees daarrond zwelt op in een pijnlijke hoop, nu eens groen, dan weer rood, of nog aanzient men het als donker blauw. Een andere keer veroorzaakt zee en massa vloeistof, de kleine blaasjes als vervloekte blaren verschijnen van boven rond de huid als was ze verbrand. De huid rondom kent verrotting, blaren dichtbij de wonden, maar ook veraf, verspreiden een dodelijk gif. Via de luchtpijp jagen samenkomende opeenvolgende braakneigingen de keel voor zich uit. Het lichaam wordt ook tot duizeligheid gevoerd. Meteen zit in de ledematen en in de lenden een zware zwakte, maar in het hoofd zetelt zich een diepe duisternis. En dus is de ziek nu eens met droge dorst in de keel drooggelegd, vaak ook krijgt hij ijskoud vanuit zijn vingertoppen, maar rond zijn ledematen is hij bewaard terwijl een winterse hagel ijvert. Vaak opnieuw geeft hij de gal over, die zijn maag zwaar belaadt, zodat de man helemaal bleek wordt. Een vochtig zweet, kouder dan een vlok sneeuw, omhult zijn ledematen. Het is mogelijk dat hij lood van kleur wordt, of ook donker, of nog kan hij lijken op bloemen van koper.
96
(eigen vertaling101) Als men in gedachten houdt dat Filoktetes zelf verwijst naar de slang die hem gebeten heeft als ‚ἐχίδνα‛ (v. 267), adder, lijkt deze beschrijving zeker kans te maken om de ziekte van de man te verklaren. Sommige zaken komen inderdaad overeen met de beschrijving van de aanval van Filoktetes. Zo scheidt de wonde een bloederige vloeistof af die zou kunnen verklaren wat precies de kwalijke geur veroorzaakt waarover sprake is doorheen het hele stuk. Bovendien brengt de beet van deze slang ook slaperigheid teweeg. Desalniettemin is er niets te lezen over grote dorst bij Filoktetes of over een verkleuring van de huid. Ook van braken is geen sprake. Als men echter de passage over de zeeslang er op naslaat, kan men daar lezen: “Κῆρα δέ τοι δρυΐναο πιφαύσκεο, τόν τε χέλυδρον ἐξέτεροι καλέουσιν· ὁ δ’ ἐν δρυσὶν οἰκία τεύξας ἢ ὅγε που φηγοῖσιν ὀρεσκεύει περὶ βήσσας [ὕδρον μιν καλέουσι, μετεξέτεροι δὲ χέλυδρον]· ὅς τε βρύα προλιπὼν καὶ ἕλος καὶ ὁμήθεα λίμνην ἀγρώσσων λειμῶσι μολουρίδας ἢ βατραχῖδας σπέρχεται ἐκ μύωπος ἀήθεα δέγμενος ὁρμήν. ἔνθα κατὰ πρέμνον κοίλης ὑπεδύσατο φηγοῦ ὀξὺς ἀλείς, κοῖτον δὲ βαθεῖ ἐνεδείματο θάμνῳ. αἰθαλόεις μὲν νῶτα, κάρη γε μὲν ἁρπεδὲς αὔτως ὕδρῳ ἐισκόμενος· τὸ δ’ ἀπὸ χροὸς ἐχθρὸν ἄηται οἷον ὅτε πλαδόωντα περὶ σκύλα καὶ δέρε’ ἵππων γναπτόμενοι μυδόωσιν ὑπ’ ἀρβήλοισι λάθαργοι. ἤτοι ὅταν κώληπας ἢ ἐν ποδὸς ἴχνεϊ τύψῃ, χρωτὸς ἄπο πνιγόεσσα κεδαιομένη φέρετ’ ὀδμή· τοῦ δ’ ἤτοι περὶ τύμμα μέλαν κορθύεται οἶδος, ἐν δὲ νόον πεδόωσιν ἀλυσθαίνοντος ἀνῖαι ἐχθόμεναι, χροιὴ δὲ μόγῳ αὐαίνεται ἀνδρός. ῥινοὶ δὲ πλαδόωσιν ἐπὶ χροΐ, τοῖά μιν ἰός ὀξὺς ἀεὶ νεμέθων ἐπιβόσκεται· ἀμφὶ καὶ 101
Gebaseerd op Gow, Scholfield, 1953: pp. 42-45.
97
ἀχλύς ὄσσε κατακρύπτουσα κακοσταθέοντα δαμάζει· οἱ δέ τε μηκάζουσι περιπνιγέες τε πέλονται, οὖρα δ’ ἀπέστυπται· τοτὲ δ’ ἔμπαλιν ὑπνώοντες ῥέγκουσιν, λυγμοῖσι βαρυνόμενοι θαμέεσσιν, ἢ ἀπερευγόμενοι ἔμετον χολοειδέα δειρῆς, ἄλλοτε δ’ αἱματόεντα· κακὴ δ’ ἐπιδίψιος ἄτη ἐσχατίη μογέουσι τρόμον κατεχεύατο γυίοις.” (Nikandros, Θηριακά, vv. 411-437) “Leer nu over de kwelduivel, druïnas, die anderen ook cheludros noemen. Hij heeft zijn huis in bomen of ergens in eiken. Hij leeft in de bergen rondom dalen. [Ze noemen hem hudros, maar anderen noemen hem cheludros.] Nadat hij de tamarisk en het moerasland en de daarbijhorende poel heeft verlaten om op locusten en kleine kickers te jagen in de weiden, spoedt hij zich om de aanval met de bedoeling het sluiten van de ogen ongewoon af te wachten. Daar kruipt hij snel in een lege boomstronk van een eik. Hij bouwt zijn nest in de diepte van het hout. Wat zijn rug betreft, is hij donkerbruin, maar zijn hoofd lijkt wat betreft de platheid op dat van de hudros. Van zijn huid blaast iets vijandig, zoals wanneer stukjes leer over de vochtige huid en het lichaam van paarden worden gebogen druipend onder de kromme messen van een leerbewerker. Voorwaar, wanneer hij bijt in de knieholte of in de voet, wordt van het lichaam een verstikkende geur gedragen en verspreid. Voorwaar, rond de wonde van het slachtoffer groeit een zwarte zwelling. Hij is van slag, de vijandige plaag vloert hem in zijn geest, het licham van de man wordt opnieuw gekweld door het leed. Zijn huid hangt los rond zijn lichaam, op een dergelijke manier vreet het pijnlijke dat hem vasthoudt telkens weer aan hem. En een nevel overmeestert hem, terwijl die voor zijn ogen verbergt wat hem in een slechte conditie brengt. Sommige mensen schreeuwen angstig en zijn verstikt, en zijn gestopt. Wanneer ze daarentegen snurken in hun slaap, geven ze vaak zware dingen over in 98
hun keel, nu eens braaksel dat galachtig van aard is, dan weer bloederig. Tot slot wordt een vreselijke dorst als plaag over de zieke ledematen uitgegoten. (eigen vertaling102) Deze slang maakt qua uiterlijke beschrijving meer kans om effectief de slang te zijn die Filoktetes zou kunnen ontmoet hebben op het eiland van de godin Chrusè. Ook de symptomen zijn gelijklopend met wat Filoktetes overkomt: niet alleen is zijn wonde te vinden ter hoogte van zijn voet, de wonde verspreidt ook een kwalijke geur en doet de voet zwellen.
Bovendien
is
er
ook
melding
van
een
veranderd
bewustzijnsniveau evenals een aangetast gezichtsvermogen bij de getroffene. Ten slotte wordt ook de slaap, die Filoktetes na zijn aanval overmant, vermeld (Van Der Eijk, 1994: p. 77). Verre van willen te beweren dat de iologische of slangenkundige verklaring voor Filoktetes’ aanval kant noch wal raakt, zou ik willen opperen dat deze interpretatie de diagnose van epilepsie niet uitsluit. Het lijkt mij immers niet te ver gezocht om te stellen dat de beschrijvingen van de gevolgen van de verschillende slangenbeten kunnen overeenkomen met symptomatische epilepsie (zie 1.2.). Dat de Grieken in de vijfde eeuw v.Ch. zich bewust waren van de mogelijkheid van het ontwikkelen van epilepsie na een ernstige verwonding bleek immers uit de passage uit het Corpus Hippocraticum (Ἐπιδημίων, boek 5, §15. 1-8; zie pp. 49-50).
102
Gebaseerd op Gow, Scholfield, 1953: pp. 54-57.
99
4.3.3. Functioneel gebruik van epilepsie
Nu aangetoond is dat de voornaamste inspiratiebron voor de aanval van Filoktetes inderdaad epilepsie was, kan de vraag gesteld worden waarom Sofokles daarvoor zou gekozen hebben. Het is mijn mening dat de keuze voor epilepsie bijdraagt tot de katharsis die het stuk teweeg brengt bij de toeschouwer. Dat kan het best verduidelijkt worden aan de hand van de relatie tussen het koor en het publiek. Roisman stelt in haar algemene introductie tot de Filoktetes van Sofokles dat het koor ‚the play’s key emotional chord‛ aanhaalt in de parodos (Roisman, 2005: p. 15). Wanneer men er de tekst van de Filoktetes op naslaat, kan men daar inderdaad de twee belangrijkste ideeën van de tragedie in terugvinden: het koor uit hun medeleven met Filoktetes (v. 169), maar tegelijkertijd halen ze de verantwoordelijkheid van de goden voor dit lijden aan (vv. 177-179). Gezien het feit dat het koor ‚een beeld van de polisgemeenschap‛ (De Ley, Demoen, 2008: p. 28) weergeeft, kan men aannemen dat deze twee ideeën ook de belangrijkste moeten geweest zijn voor het publiek van de vijfde eeuw v.Ch. Deze visie – namelijk dat het koor als mondstuk van het publiek optreedt – moet echter genuanceerd worden (De Ley, Demoen, 2008: p. 30). Het koor stemt immers toe om Neoptolemos te helpen in het bedriegelijke plan dat hem werd opgedragen door Odusseus (vv. 150151). Elke uitdrukking van medelijden in het bijzijn van Filoktetes moet dus worden betwijfeld, terwijl het medeleven van het publiek waarschijnlijk oprecht is. Deze sympathie van de toeschouwer met het hoofdpersonage wordt echter op de proef gesteld wanneer Filoktetes een aanval van zijn ziekte krijgt. Het paroxisme maakt zijn lijden immers manifest aanwezig op het toneel, iets wat vrij onkarakteristiek is voor de Griekse tragedie (Roisman, 2005: p. 16). Aan de ene kant 100
vergroot de aanval de pathos en het daaruit volgende medelijden dat het publiek voelt voor Filoktetes, maar aan de andere kant brengt het ook de confronterende aspecten van zijn ziekte naar voren. Knox geeft uiting aan de blijvende geldigheid van dat gevoel wanneer hij schrijft dat ‚we live by forgetting that such pain exists, we shut it away in sound-proof rooms and dull it with drugs.‛ (Knox, 1964: p. 131) Doordat Sofokles de ziekte van Filoktetes bijna tastbaar aanwezig maakt op scène wordt de toeschouwer niet alleen met het lijden ‘an sich’ in rechtstreeks contact gebracht, maar ook met zichzelf geconfronteerd (De Ley, Demoen, 2008: p. 28). De emotie die daardoor opgeroepen wordt, is door Freud ‘das Unheimliche’ genoemd. In zijn essay over dit onderwerp definieert hij het gevoel (onder andere) als volgt: ‚this uncanny is in reality nothing new or alien, but something which is familiar and old-established in the mind and which has become alienated from it only through the process of repression.‛ (Freud, 1919: p. 241) De logische vraag die volgt, is dan ook: wat wordt door het publiek (dat van de vijfde eeuw v.Ch. evenals het publiek van de 20ste eeuw n.Ch.) onderdrukt en plots terug aan het licht gebracht door de aanval van Filoktetes? Freud antwoordt als volgt: ‚The layman sees in *the uncanny effect of epilepsy and of madness+ the working of forces hitherto unsuspected in his fellow-men, but at the same time he is dimly aware of them in remote corners of his own being.‛ (Freud, 1919: p. 243) Met andere woorden, wanneer de ziekte van Filoktetes zich manifesteert op het podium, wordt het publiek geconfronteerd met hun eigen sterfelijkheid, hulpeloosheid en broosheid103 en dus met het naakte ‘zelf’. Voor de aanval had de
103
“It is held that religious belief arises from a recognition that our very existence is constantly in the hands of great natural forces – the elements, disasters, and diseases: „With these forces nature rises up against us, majestic, cruel and inexorable; she brings to our mind once more our weakness and helplessness‟ (Freud, 1927, p. 16)” (Clack, 2008: p. 250)
101
toeschouwer wel een imaginair beeld van Filoktetes’ lijden, maar wanneer het denkbeeldige ingeruild wordt voor het reële kan het publiek niet ontsnappen aan het ‘Unheimliche’ effect dat het manifeste paroxisme evoceert (Freud, 1919: p. 243). Dit verklaart echter nog niet waarom Sofokles noodzakelijkerwijs epilepsie als primaire inspiratiebron zou gebruikt hebben in plaats van een effectieve slangenbeet of jicht, noch waarom Freud net deze ziekte opnam in zijn bespreking van het ‘Unheimliche’. Zoals aangetoond werd in de voorgaande hoofdstukken is de houding ten opzichte van epilepsie evenwel ambigu – in de vijfde eeuw v.Ch. evengoed als in de 20ste eeuw n.Ch. Hoewel een natuurlijk oorzaak van de ziekte aanvaard en verdedigd wordt door specialisten, kan de leek de associatie met het bovennatuurlijke maar met moeite uit zijn geest bannen. Dat is niet het geval voor een slangenbeet, dat duidelijk een natuurlijke oorzaak kent, noch voor jicht. Het ontkennen van een bovennatuurlijke oorsprong van epilepsie wordt des te moeilijker voor de toeschouwer wanneer hij rechtstreeks geconfronteerd wordt met een paroxisme van de ziekte. Ook hiervoor heeft Freud echter een verklaring. In zijn conclusie tot het essay over ‘das Unheimliche’ schrijft hij immers dat hoewel bijgeloof (waar ziekte als straf van de goden zeker bijhoort) overwonnen mag lijken, ‚we do not feel quite sure of our new beliefs, and the old ones still exist within us ready to seize upon any confirmation. As soon as something actually happens in our lives which seems to confirm the old, discarded beliefs we get a feeling of the uncanny‛ (Freud, 1919: pp. 247248). Hetzelfde idee werd verdedigd door Jentsch, een collega van Freud, wanneer hij stelt dat het ‘Unheimliche’ resulteert uit intellectuele onzekerheid (Jentsch, 1906: pp. 7-16, geciteerd in Clack, 2008: p. 252). Gezien het feit dat net tijdens de vijfde eeuw v.Ch. - de eeuw van de Griekse verlichting, van de sofisten en van algehele vernieuwingen 102
voor Athene – een rationalistische benadering van ziektes ontstaat die ingaat tegen de religieuze conceptualisatie, kan men m.i. zeker concluderen dat er sprake kan geweest zijn van intellectuele onzekerheid op het vlak van gezondheid wanneer Sofokles zijn Filoktetes opvoerde. Hiervan heeft de toneelschrijver dan ook handig gebruik gemaakt om met de actie op de scène de toeschouwer naar de keel te grijpen. Wanneer het koor dan Neoptolemos aanspoort Filoktetes achter te laten terwijl deze door slaap is overmand na zijn aanval, kan deze suggestie niet het gevoel van het publiek vertolken. Zoals Knox het stelt, doordat het publiek op een dergelijke wijze emotioneel geëngageerd is met het hoofdpersonage en de intrige, wil het dat Filoktetes wel degelijk gered wordt en ‚his intransigence, magnificent though it is, arouses our pity and the hope that another attempt to break it, made by a more honest advisor, will succeed.‛ (Knox, 1964: p. 135) Met andere woorden, op dat moment in het stuk identificeert het publiek zich niet langer met wat het koor zegt. De toeschouwer verlangt immers dat Filoktetes opnieuw geïntegreerd wordt in de maatschappij van het Griekse leger in Troje, zoals hij ook zou verlangen dat hijzelf opnieuw opgenomen wordt in de gemeenschap van de polis. Het publiek ziet zijn gevoelens echter wel weerspiegelt in de reactie van Neoptolemos. Wanneer Worman schrijft ‚he begins to see in this frighteningly pitiful figure his own beloved self-image *<+. Something in this recognition of self in other both repulses and compels Neoptolemos‛ (Worman, 2000: p. 24), vat ze het dramatische effect voor het publiek perfect samen. Een dergelijk effect werd ook erkend door Aristoteles in zijn Περὶ ποιητικῆς. Wanneer hij immers schrijft dat werken die ‚λυπηρῶς‛, pijnlijk zijn om te zien - zoals bijvoorbeeld afbeeldingen van wilde 103
beesten of lijken - toch een zeker genot teweeg brengen (1448b. 10-19), heeft hij het inderdaad over het spel van aantrekking en afstoting dat Worman beschrijft. Deze twee concepten kan men eveneens herkennen in wat Aristoteles ‚ἐλεός‛, medelijden, en ‚φόβος‛, angst noemt. Deze twee emoties leiden voor hem dan ook naar katharsis (1449b. 27-28).104 De logische conclusie is dan ook dat de aanval van Filoktetes, die zowel ‚ἐλεὸς‛ (omwille van het onverdiende lijden) als ‚φόβος‛ (omwille van de mogelijkheid in dezelfde situatie verzeild te raken) oproept, bijdraagt tot de katharsis van deze tragedie. Blijft nog de vraag waar de toeschouwer dan wel van gelouterd wordt door het aanschouwen van de aanval. Zoals zo-even vermeld, heeft het publiek afstand genomen van de morele code die het koor voorop stelt en associeert het zich nu met Neoptolemos. Deze herkent zichzelf in Filoktetes, zoals Worman het heeft. Dat geldt ook voor het publiek. Het verlangen naar restitutie voor de fictieve Filoktetes (en dus voor het ‘zelf’105) weerspiegelt dan ook een diepgeworteld hunkeren naar het aanvaarden van het ‘Unheimliche’ in zichzelf. Omwille van deze reden is het mogelijk te stellen dat de toeschouwer bevrijd wordt van onderdrukking van dat ‘Unheimliche’ in zichzelf door een positieve evaluatie van het anders-zijn van Filoktetes en door het verlangen naar erkenning voor deze figuur. Dit inzicht staat evenwel in schril contrast met de werkelijke sociale stigmatisering van de epilepticus in de vijfde eeuw v.Ch. Deze werd immers als de radicaal ‘andere’ beschouwd - op een gelijkaardige manier als Odusseus Filoktetes bestempelde als ‚δεινός‛ - en kon als
104
Voor een grondige, doch duidelijke uitleg omtrent de problematiek die samenhangt met Aristoteles‟ uitspraak over katharsis verwijs ik naar het essay van van der Ben, Bremer, 1988: pp. 177-186. 105 Hier moet opgemerkt worden dat de figuur van Filoktetes zowel noties van het „zelf‟ als van de „ander‟ omvat. Het integreren van de „ander‟ in het „zelf‟ resulteert in „heel zijn‟. Het is dan ook in deze optiek dat Kristeva opmerkt dat “foreignness is within us” (Kristeva, 1991: p. 181).
104
dusdanig geen deel hebben aan de maatschappij van het vijfde-eeuwse Griekenland. Deze ambiguïteit van gevoelens moet ook erkend en ervaren zijn door het vijfde-eeuwse publiek. Het is dus mogelijk te veronderstellen dat het ensceneren van de aanval van Filoktetes vragen omtrent
het
stigmatiseren
van
epileptici
veroorzaakte
bij
de
toeschouwer. Immers, hoe kan men het medeleven dat gevoeld wordt voor Filoktetes verbinden met het actief buitensluiten van mensen met een gelijkaardige aandoening? Omdat deze houdingen rechtstreeks tegenover elkaar staan – en dus een aporie vormen – moet katharsis wel logischerwijs uit de vraagstelling volgen. De toeschouwer wordt immers de mogelijkheid gegeven om zijn eigen gedrag te analyseren aan de hand van de onbuigbare, onmenselijke houding van Odusseus. Het is dus mogelijk om een dubbele katharsis af te leiden uit het ensceneren van de aanval van Filoktetes: niet alleen komt de toeschouwer met zichzelf in het reine, maar hij kan bovendien zijn eigen gedrag aanpassen aan deze nieuwgevonden zuiverheid of καθαριότης.
105
5.
Conclusie
Zoals het elk werk van literaire interpretatie van tragedies uit de vijfde eeuw v.Ch. betaamt, wil ook ik deze uiteenzetting besluiten door te stellen dat het interpretatieproces eigenlijk een paradox is. Literatuurwetenschappers over de eeuwen heen hebben getracht om de ware toedracht van hun gekozen onderwerp te onthullen, maar de waarheid omtrent de ideeën en intenties van auteurs uit de Oudheid is simpelweg niet te achterhalen. Het zou dan ook op zijn minst naïef zijn om te stellen dat wat in deze masterthesis over Sofokles’ Filoktetes naar voren wordt geschoven de enige waarheid is. Het is onmogelijk te bewijzen dat Sofokles effectief epilepsie in gedachten had toen hij aan zijn tragedie begon te werken. Dat wil echter niet zeggen dat er geen ruimte voor mogelijkheden is; het plaatje is immers eerder grijs dan zwart-wit. Bij de aanvang van deze thesis wordt gesteld dat het de bedoeling was aan te tonen dat de argumenten voor een interpretatie van Filoktetes’ ziekte als epilepsie sterker zijn dan de bewijzen voor een andere lezing. Dat wordt beweerd gestaafd te kunnen worden op basis van het culturele begrip van deze ziekte ten tijde van de opvoering van de tragedie van Sofokles. Uit de bespreking van de conceptualisatie van ziekte en gezondheid in het algemeen – en epilepsie in het bijzonder – in oudere beschavingen, met name het Vedische India en Mesopotamië, is gebleken dat deze ideeën nauw verbonden zijn met de heersende religieuze overtuiging (in de breedste zin van het woord ‘religieus’). De pseudo-wetenschappelijke kennis van Ayurveda en de overwegend godsdienstige benaderingen tot het probleem van epilepsie in Sakikku bleken ook hun indruk te hebben nagelaten op Griekenland. Waar voorheen slechts één
106
interpretatie en behandeling van ziektes bestond, leken beide opvattingen een sterke navolging te kennen in het Griekenland van de vijfde eeuw v.Ch. Het ontstaan van het wetenschappelijke denken zoals we dat vinden bij Hippokrates kon immers de tempelgeneeskunde niet verdringen noch het geloof van een goddelijke oorsprong van ziektes als epilepsie. Deze diversiteit van ideeën werd niet alleen weerspiegeld in de vakliteratuur van het Corpus Hippocraticum – met Περὶ ἱερῆς νούσου voorop – maar ook in een van de tragedies uit die tijd: de Filoktetes van Sofokles. Zoals in de inleiding wordt gesteld, is geprobeerd om medische kennis met literatuur te verbinden. Daartoe wordt aan de hand van tekstuele elementen een mogelijke diagnose voorgesteld voor de ziekte van Filoktetes die zich baseert op moderne epileptologie. Omdat deze kennis nog niet beschikbaar was ten tijde van de opvoering van de tragedie,
wordt
de tekst
ook
getoetst
aan
wat
het
Corpus
Hippocraticum over epilepsie weet te vertellen. Het is immers goed mogelijk dat zowel Sofokles als zijn publiek ooit getuige waren geweest van een aanval van een ziekte die toen nog niet makkelijk te behandelen was. Bovendien was hij een priester van twee populaire helende goden, waardoor niet uit te sluiten valt dat de tragedieschrijver wel degelijk op de hoogte was van nieuwe ontwikkelingen in de geneeskunde. De tekst van de Filoktetes biedt echter ook socio-culturele bewijzen om een diagnose van epilepsie te ondersteunen. De goden zijn immers alom tegenwoordig als bewerkstelligers van het leed van Filoktetes. Nu eens worden zij onrechtvaardig genoemd omwille van de onredelijke straf die ze hem opleggen, dan weer zijn zij de enigen die hem werkelijk kunnen redden en beschermen. De interpretatie van de ziekte van Filoktetes als epilepsie is uniek in zijn combinatie van argumenten uit de medische sfeer (zowel 107
hedendaags als historisch) en uit de socio-culturele wereld. Dat heb ik aangetoond aan de hand van andere diagnoses die werden geopperd om
de
aanval
die
Filoktetes
krijgt
te
verklaren.
Waar
de
rheumatologische uitleg zich weinig aantrok van de socio-culturele context van de tragedie, baseerde de iolologische uiteenzetting zich op een tekst die pas eeuwen na de opvoering ervan verschenen was (waarmee niet gezegd is dat de kennis van de Θηριακά al niet eerder in omloop was). Wat epilepsie echter tot de sterkste kandidaat maakt, is de extra dimensie die een manifestatie van het paroxisme van deze aandoening aan het stuk verleent: de effecten van de intellectuele onzekerheid van de vijfde eeuw v.Ch. worden namelijk aangewakkerd door de rechtstreekse confrontatie met een aanval van epilepsie. Dit brengt dan ook voor een groot deel de katharsis van het stuk teweeg. Immers, door het aanschouwen van een gekwelde Filoktetes wordt de toeschouwer zich bewust van de mogelijkheid in een gelijkaardige situatie verzeild te raken. Deze realisatie roept op zijn beurt vragen op voor de behandeling van epileptici in het dagelijkse leven van het publiek. De voorkeur voor epilepsie als mogelijke inspiratiebron voor Sofokles lijkt mij dan ook meer dan aannemelijk. Deze wordt als enige ondersteund door zowel tekstuele elementen van de tragedie (uit wat gezegd wordt, kan men een pathologie opstellen die deze van epilepsie benadert) als door de socio-culturele context waarin deze werd opgevoerd (de ziekte werd gezien als straf van de goden, maar tegelijk groeide het besef van een natuurlijke oorzaak). De belangrijkste reden is echter het feit dat de keuze voor epilepsie integraal deel uitmaakt van het stuk omwille van de louterende effecten die een manifestatie van deze aandoening bij de toeschouwer teweeg brengen. Men zou zich dan ook kunnen afvragen of de identificatie van de ziekte van Filoktetes een even bijzondere rol speelde in de tragedies van 108
Aischulos en Euripides over hetzelfde onderwerp. Een vergelijking tussen de drie stukken zou enerzijds een beter inzicht kunnen geven in de originaliteit van Sofokles, maar ook een beter begrip van wat het contemporaine publiek precies verwachtte van een toneelstuk over een onderwerp dat al eerder een tragische behandeling had gekend. Op deze manier zou men beter kunnen inschatten in welke mate de katharsis door middel van epilepsie effect had op het publiek. Immers, als de connectie tussen deze aandoening en Filoktetes’ ziekte niet gemaakt was door Aischulos of Euripides, lijkt het logisch te veronderstellen dat die indruk groter zal geweest zijn. Als het verband tussen deze twee wel gerealiseerd was door Sofokles’ voorgangers, zou het interessant zijn om de exacte behandeling van de toneelschrijver in detail te bestuderen. Jammer genoeg laat de geschiedenis een dergelijke vergelijking evenwel niet toe en kan men zich enkel verlaten op het stuk van Sofokles zelf. Daarnaast roept het belang van epilepsie in de Filoktetes nog een andere vraag op: hoe goed was de medische kennis van Sofokles eigenlijk? Ook hier blijft de overlevering ons het antwoord schuldig. Hoewel hij priester was van goden wiens domein gezondheid en ziekte betrof, is het niet bekend in welke mate hij daar werkelijk bij betrokken was. Zelfs als er van uitgegaan wordt (zoals ik gedaan heb) dat hij zich actief inzette voor de cultussen waarvan hij priester was, wil dat nog niet per se zeggen dat hij zijn (magico-religieuze) kennis ook toepaste in zijn toneelstukken. Bovendien zou dat niet verklaren hoe de dramaturg op de hoogte lijkt te zijn van de geschriften uit het Corpus Hippocraticum. Op de vragen of Sofokles zich inderdaad verdiept had in de medische wetenschap en in welke mate hij van deze kennis gebruik gemaakt heeft bij het schrijven van zijn toneelstukken kan
109
vooralsnog
niemand
met
zekerheid
antwoorden.
Toekomstig
onderzoek hierover is dan ook gewenst. Ik ben van mening dat deze scriptie kan bijdragen tot dergelijk onderzoek. Dat zou m.i. het begrip van Sofokles als toneelschrijver immers verdiepen. Daarnaast mag ik hopen dat ik erin geslaagd ben de lezer te overtuigen van het belang van de identificatie van de ziekte van Filoktetes en van de plausibiliteit van mijn lezing van die aandoening als epilepsie in het gelijknamige stuk van Sofokles. Tot slot vertrouw ik erop dat ik bij de huidige en toekomstige lezers de belangstelling voor de medische aspecten in de tragedies van Sofokles in het algemeen heb aangewakkerd door middel van mijn bespreking van de Filoktetes.
110
6.
Bibliografie
6.1. Primaire bronnen:
BURNET, J., Platonis opera, vol.2, Oxford, Clarendon Press, 1967, ongepagineerd.
BURNET, J., Platonis opera, vol. 3, Oxford, Clarendon Press, 1968, ongepagineerd.
GOW, A.S.F., SCHOLFIELD, A.F., Nicander: The Poems and Poetical Fragments, Cambridge, University Press, 1953, 247 pagina’s.
KASSEL, R., Aristotelis de arte poetica liber, Oxford, Clarendon Press, 1968, pp. 3-49.
KINNIER WILSON, J., REYNOLDS, E., ‘Translation and Analysis of A Cuneiform Text Forming Part of a Babylonian Treatise on Epilepsy’, Medical History, 34 (1990), pp. 185-198.
KOOLSCHIJN, G., Sofokles: Elektra, Filoktetes, Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1992, 172 pagina’s.
LITTRE, E., Hippocrate: Oeuvres Complètes, 10 banden, Amsterdam, Hakkert, 1961.
111
LLOYD-JONES, H., Sophocles. Antigone, Women of Trachis, Philoctetes, Oedipus at Colonus, Loeb Classical Library, Cambridge (MA), Londen, 1994, 599 pagina’s.
MURRAY, A.T., Homer: Iliad Books 1-12, Cambridge (MA), Londen, Loeb Classical Library, 1999, 591 pagina’s.
ROSS, W.D., Aristotelis politica, Oxford, Clarendon Press, 1964, 282 pagina’s.
VON ARMIN, J., Dionis Prusaensis quem vocant Chrysostomum quae exstant omnia, Berlijn, Weidmann, 1962, 306 pagina’s.
6.2.
Secundaire bronnen:
ARORA, U.P., Greeks on India: Skylax to Aristoteles, Bareilly, ISGARS, 1996, 226 pagina’s.
AVALOS, H., ‘Epilepsy in Mesopotamia Reconsidered’, in: HORSTMANSHOFF, H.F.J., STOL, M., Magic and Rationality in Ancient Near Eastern and Graeco-Roman Medicine, Leiden, Boston, Brill, 2004, pp. 131-136.
BAXENDALE, S., FISCHER, J., ‘Moonstruck? The Effect of the Lunar Cycle on Seizures’, Epilepsy & Behavior, 13 (2008), pp. 549-550.
BHARUCHA, N.E., „Epidemiology‟, in: PRILIPKO, L., (ed.), Atlas: Epilepsy Care in the World, Genève, WHO, 2005, pp. 22-23.
112
BENBADIS, S.R., CHANG, S., HUNTER, J., ‘The Influence of the Full Moon on Seizure Frequency: Myth or Reality?’, Epilepsy & Behavior, 4 (2004), pp. 596-597.
BLUM, D.E., BORTZ, J., ‘Neurobehavioral Aspects of Epilepsy’, Current Opinion in Psychiatry, 11 (1998), pp. 321-326.
BUDELMANN, F., ‘The Reception of Sophocles’ Representation of Physical Pain’, American Journal of Philology, 128 (2007), pp. 460-461.
CANCIK, H., SCHNEIDER, H. (edd.), Der Neue Pauly, band 5, Stuttgart, Weimar, Verlag J.B. Metzler, 1998, pp. 590-599.
CALDECOTT, T., Ayurveda: The Divine Science of Life, Mosby Elsevier, Edinbrugh, Londen, New York, Oxford, Philadelphia, St. Louis, Sydney, Toronto, 2006, 351 pagina’s.
CHANDRA, M., Trade and Trade Routes in Ancient India, New Delhi, Abhinav Publications, 1977, 259 pagina’s.
CLACK, B.R., ‘ ‚At Home in the Uncanny‛: Freud’s Account of das Unheimliche in the Context of His Theory of Religious Belief’, Religion, 38 (2008), pp. 250-258.
COHN, N., Cosmos, Chaos, and the World to Come: The Ancient Roots of Apocalyptic Faith, New Haven en Londen, Yale University Press, 1993, 271 pagina’s.
113
CREUTZ, W., Die Neurologie des 1.-7. Jahrhunderten n.Chr.: eine historischneurologische Studie, E.J. Bonset, Amsterdam, 1966, 106 pagina’s.
DE LEY, H., DEMOEN, K., Tragedie en Polis: Inleiding bij Sofokles’ Filoktetes, Gent, vakgroep Klassieke talen, 2008, 62 pagina’s.
DECREUS, F., Receptiegeschiedenis van het klassieke, Gent, Academia Press, 2008, 204 pagina’s.
DEMARIAUX, J.-C., How to Understand Hinduism, New Haven en Londen, SCM Press, 1995, 121 pagina’s.
DOGRA, V., PAL, S., SHARMA, M., CHOUDHARY, A., ‘Ayurvedic system of medicine and epilepsy in ancient India’, Epilepsia, 48 (2007), p. 85.
DUNCAN, J.S., SANDER, J.W., SISODIYA, S.M., WALKER, M.C., ‘Adult Epilepsy’, The Lancet, 367 (2006), pp. 1087-1100.
EADIE, M.J, ‘Epilepsy – From the Sakikku to Hughlings Jackson’, Clinical Neuroscience, 2 (1995), pp. 156-162.
ENGELSMAN, M, Alles over epilepsie, Utrecht, PlantijnCasparie, 1997, 105 pagina’s.
Epilepsie, een gids voor allen, Brussel, Vlaamse Liga tegen Epilepsie, 2003, 31 pagina’s.
114
FARBER, W., ‘Lamastu – Agent of a Specific Disease or a Generic Destroyer of Health?’, in: HORSTMANSHOFF, H.F.J., STOL, M., Magic and Rationality in Ancient Near Eastern and Graeco-Roman Medicine, Leiden, Boston, Brill, 2004, p. 137.
FISHER, R.S., BOAS, W., BLUME, W., ELGER, C., GENTON, P., LEE, P., ENGEL, J., ‘Epileptic Seizures and Epilepsy: Definitions Proposed by the International League Against Epilepsy (ILAE) and the International Bureau for Epilepsy (IBE)’, Epilepsia, 46 (2005), pp. 470-472.
FREUD, S., ‘The Uncanny’, in: STRACHEY, CIXOUS, DENNOMÉ, ‘Fiction and Its Phantoms: A Reading of Freud’s Das Unheimliche (The ‚Uncanny‛)’, New Literary History, 7 (1976), pp. 619-645.
GELLER, M., ‘A Babylonian Perspective on Greek Medicine’, Medical History, 50 (2006), pp. 392-395.
GELLER, M., ‘West Meets East: Early Greek and Babylonian Diagnosis’, in: HORSTMANSHOFF, H.F.J., STOL, M., Magic and Rationality in Ancient Near Eastern and Graeco-Roman Medicine, Leiden, Boston, Brill, 2004, pp. 10-61.
GILL, C., ‘Bow, Oracle, and Epiphany in Sophocles ‘Philoctetes’’, Greece & Rome, 27 (1980), pp. 137-146.
GRAF, F., Apollo, New York, Routledge, 2009, 190 pagina’s.
GRASSI, FARINA, CERVINI, ‘The Foot of Philoctetes’, The Lancet, 354 (1999), pp. 2156-2157. 115
JEBB, R.C., The Philoctetes of Sophocles. With Critical Notes, Commentary, and Translation in English Prose, Amsterdam, Servio, 1962, pp. I-LXV.
JILEK-AALL, L., ‘Morbus Sacer in Africa: Some Religious Aspects of Epilepsy in Traditional Cultures’, Epilepsia, 40 (1999), pp. 382-386.
JONES, J.E., AUSTIN, J.K., CAPLAN, R., DUNN, D., PLIOPLYS, S., SALPEKAR, J.A., ‘Psychiatric Disorders in Children and Adolescents Who Have Epilepsy’, Pediatrics in Review, 29 (2008), pp. 9 -14.
JOUANNA, J., Hippocrate, Parijs, Fayard, 1992, 648 pagina’s.
JOUANNA, J., La Maladie Sacrée, Parijs, Belles Lettres, 2003, pp. 1-33.
KINNIER WILSON, J.V., REYNOLDS, E.H., ‘Psychoses of Epilepsy in Babylon: The Oldest Account of the Disorder’, Epilepsia, 49 (2008), pp. 1488-1490.
KLOOSTERHUIS, G., Zakwoordenboek der geneeskunde, Den Haag, Elsevier, 1989, 887 pagina’s.
KNOX, B.M.W., The Heroic Temper: Studies in Sophoclean Tragedy, Berkeley, Los Angeles, University of California Press, 1964, pp. 117-142.
KRUG, A., Heilkunst und Heilkult: Medizin in der Antike, München, Verlag C.H. Beck, 1985, 244 pagina’s.
116
KWASMAN, T., ‘The Demon of the Roof’, in: HORSTMANSHOFF, H.F.J., STOL, M., Magic and Rationality in Ancient Near Eastern and Graeco-Roman Medicine, Leiden, Boston, Brill, 2004, pp. 160-172.
LAURAND, L., Manuel des etudes grecques et latines: Littérature grecque, Parijs, Editions A. et J. Picard, 1953, 260 pagina’s.
MACDONELL, A.A., Vedic Mythology, Delhi, Motilal Banarsidass, 1981, 189 pagina’s.
MANYAM, B.V, ‘Epilepsy in Ancient India’, Epilepsia, 33 (1992), pp. 473-475.
MARTINY, M.,POULET, J., SOURNIA, J.-C., TOELLNER, R., Illustrierte Geschichte der Medizin, Salzburg, Andreas und Andreas, 1980-1984, pp. 189-190.
MUSURILLO, H., The Light and the Darkness: Studies in the Dramatic Poetry of Sophocles, Leiden, Brill, 1967, 165 pagina’s.
POE, J.P., Heroism and Divine Justice in Sophocles’ Philoctetes, Leiden, Brill, 1974, 51 pagina’s.
POMME, B., SCOURAS, Ph., ‘L’epilepsie dans Euripide’, Aesculape, 1932, pp. 146-151.
PRILIPKO, L., (ed.), Atlas: Epilepsy Care in the World, Thonex, WHO, 2005, 96 pagina’s.
117
REYNOLDS, E., ‘Milestones in the History of Epilepsy’, in: PRILIPKO, L., (ed.), Atlas: Epilepsy Care in the World, Genève, WHO, 2005, pp. 16-19.
ROBBERECHTS, W., Neurologie, Leuven, Medica, 2008, pp. 12-30.
SANDER, J.W., ‘Aetiology and Risk Factors’, in: PRILIPKO, L., (ed.), Atlas: Epilepsy Care in the World, Genève, WHO, 2005, pp. 26-27.
SCHMIDT, V., ‘Dorismen im Corpus Hippocraticum’, in: JOLY, R., Corpus Hippocratum. Actes du colloque hippocratique de Mons, Bergen, Universiteit van Bergen, 1977, p. 49.
SCHWARTZ, J.M, MARSH, L., ‘The Psychiatric Perspectives of Epilepsy’, Psychosomatics, 41 (2000), pp. 31-38.
SINEUX, P., Amphiaraos: guerrier, dévin et guerisseur, Parijs, Belles Lettres, 2003, p. 217, 276 pagina’s.
SMITH, W.D., The Hippocratic Tradition, Cornell University Press, Ithaca and London, 1979, 264 pagina’s.
STOL, M., Epilepsy in Babylonia, Groningen, Styx, 1993, 155 pagina’s.
TANRET, M., Geschiedenis van het Oude Nabije Oosten, Gent, Vakgroep Oosterse Talen en Culturen, 2008, pp. 1-92.
TEMKIN, O., The Falling Sickness: A History of Epilepsy from the Greeks to the Beginnings of Modern Neurology, Baltimore, John Hopkins Press, 1994, 467 pagina’s. 118
TERRA-BUSTAMANTE, V.C., SCORZA, C.A., DE ALBUQUERQUE, M., SAKAMOTO, A.C., MACHADO, H.R., ARIDA, R.M., CAVALHEIRO, E.A., SCORZA, F.A., ‘Does the Lunar Phase Have an Effect on Sudden Unexpected Death in Epilepsy?’, Epilepsy & Behavior, 14 (2009), pp. 404-406.
THOMAS, R., ‘Greek Medicine and Babylonian Wisdom: Circulation of Knowledge and Channels of Transmission in the Archaic and Classical Period’, in: HORSTMANSHOFF, H.F.J., STOL, M., Magic and Rationality in Ancient Near Eastern and Graeco-Roman Medicine, Leiden, Boston, Brill, 2004, pp. 95-105.
TOONE, B.K., ‘The Psychoses of Epilepsy’, Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 69 (2000), pp. 1-3.
VAN DER EIJK, Ph. J., ‘Pijn en doodsstrijd in de Griekse tragedie: Sophocles’ Philoctetes’, in: HORSTMANSHOFF, H.F.J. (ed.), Pijn en balsam, troost en smart: Pijnbeleving en pijnbestrijding in de Oudheid, Amsterdam, Erasmus, 1994, pp. 71-86.
VAN PESCH, H.W., De idee van de menselijke beperktheid bij Sophocles, Wageningen, Veenman & Zonen, 1953, 306 pagina’s. VERDIN, H., Griekse stemmen over geschiedenis, Leuven, Aulos, 2001, p. 150.
vzw Wegcode, Bijlage 6: Minimum normen en attesten inzake de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig, internet, geconsulteerd op 17-02-2009 (http://www.wegcode.be/wet.php?wet=9&node=bijl6). 119
WATTS, S., ‘Health and Disease on the Indian Subcontinent before 1869’, in: Disease and Medicine in World History, New York, Routledge, 2003, 166 pagina’s.
WORMAN, N., ‘Infection in the Sentence: Discourse of Disease in Philoctetes’, Arethusa, 33 (2000), pp. 1-36.
6.3.
Afbeeldingen:
Omslagillustratie: Corrosya, ‘Epilepsy’, internet, geconsulteerd op 14 mei 2009, (http://corrosya.deviantart.com/art/Epilepsy-69309489).
Figuur 1: Univeristeit van Leicester, „Brain cells tied to consciousness reported found‟, internet, geconsulteerd op 20 april 2009 (http://www.worldscience.net/othernews/080219_conscious.htm).
Figuur 2: Natural Health School, „The Nervus System‟, internet, geconsulteerd op 20 april 2009, (http://www.naturalhealthschool.com/img/nervecell.gif).
Figuur 3: Univeristy Hospital, ‘Anatomy of the brain’, interent, geconsulteerd op 20 april 2009, (http://www.theuniversityhospital.com/stroke/images/aboutstroke/anatomy.jpg) .
Figuur 4: MARKAND, O.N., ‘Pearls, Perils, and Pitfalls in the Use of the Electroencephalogram’, Seminars in Neurology, 23 (2003), internet, geconsulteerd op 20 april 2009, (http://www.medscape.com/viewarticle/458594_5).
120
Figuur 5: Medisch Spectrum Twente, ‘Multidisciplinaire werkgroep Nervus Vagus Stimulatie bij epilepsie’, internet, geconsulteerd op 20 april 2009, (http://www.mstwente.nl/neurochirurgie/md_werkgroepen/epilepsie/md_vns_e pilepsie.doc/md_vns_epilepsie-1.jpg).
121