toolkit ➜➜➜ Convenant
Melden van Kindermishandeling/ uitwisseling van gegevens Inleiding In september 2009 hebben de Amsterdamse GGZ-instellingen, BJAA, HVO-Querido, Spirit, Altra, MOC Kabouterhuis, de Bascule en de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam het convenant Melden van Kindermishandeling/ uitwisseling van gegevens getekend. Hierbij is geregeld dat GGZ-instellingen informatie kunnen uitwisselen met de jeugdzorg en vice versa. Echter, de ondertekening van het convenant is een startpunt voor de verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen GGZ-volwassenenzorg en jeugdzorg. Deze toolkit is gemaakt om de samenwerking tussen jeugdzorg en GGZ volwassenenzorg verder te verbeteren. De toolkit is bedoeld voor alle medewerkers in de jeugdzorg of GGZ volwassenenzorg, die in de dagelijkse praktijk werken met kinderen of hun ouders.
In de toolkit vind je: ➜ Het convenant Melden van kindermishandeling/uitwisseling van gegegevens In 2009 hebben de Amsterdamse GGZ-instellingen, BJAA, HVO-Querido, Spirit, Altra, MOC Kabouterhuis, de Bascule en de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam dit convenant getekend.
➜ LIRIK
Het risicotaxatie-instrument wat BJAA gebruikt om een taxatie te maken van de opvoedinsgsituatie van een kind.
➜ De Pedagogische Visie BJAA BJAA werkt toe naar een opvoedingssituatie waarin een minimum veiligheidsnorm is bereikt. De minimumnorm wordt beoordeeld aan de hand van de 8 elementen van de Pedagogische Visie.
➜ Cases en modelantwoorden De instellingen hebben gezamenlijk cases verzameld. Deze cases zijn oefenmateriaal voor de praktijk.
1
2
GGZ-volwassenenzorg & jeugdzorg
Melden van Kindermishandeling Kinderen van ouders met psychiatrische problemen zijn kwetsbaar en kunnen eerder slachtoffer worden van mishandeling en verwaarlozing. Ook lopen zij een verhoogd risico om zelf psychische problemen te krijgen. Om dit risico te verkleinen is het belangrijk dat u altijd aan uw cliënt vraagt hoe de thuissituatie is en hoe het met de kinderen gaat. Maak het een vast gespreksonderwerp. Als u, als hulpverlener, signalen krijgt van kindermishandeling, verwaarlozing of psychische problemen van kinderen, dan kunt u met dit stappenplan nagaan hoe u kunt handelen.
Kindermishandeling is elke vorm van geweldpleging of verwaarlozing op fysiek en/of psychisch gebied, door toedoen of nalaten van personen tot wie het kind in een afhankelijkheidsrelatie staat, waardoor schade voor het kind ontstaat of in de toekomst zou kunnen ontstaan. Bij kindermishandeling hoeft het dus niet om opzet te gaan. Ook getuige zijn van huiselijk geweld en het nalaten van zorgen is een vorm van kindermishandeling. Bron: meldcode kindermishandeling KNMG
Als u kindermishandeling vermoedt… ➜ Ernstige zorgen met betrekking tot kindermishandeling. Er is (mogelijk) acuut gevaar voor het kind van uw cliënt. Ga verder met A.
Z orgen om de ontwikkeling van of psychische gevolgen ➜ voor het kind, geen direct gevaar. Ga verder met B.
➜
➜
Preventieve zorg is wellicht nodig. Ga verder met C.
➜
A
Ernstige zorgen met betrekking tot kindermishandeling A Acute situatie: directe actie is nodig. • Onderkennen ouders de problemen, dan meldt u meteen bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). • Onderkennen de ouders de problemen niet, dan meldt u, ook zonder toestemming, bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van Bureau Jeugdzorg. B Niet acute situatie: 1 Overleg. Bespreek het vermoeden binnen uw instelling (en zo nodig extern, bijv. met BJAA/AMK). U stelt een Plan van Aanpak op, in samenspraak met anderen (intern en/of extern). Bij twijfel kan advies worden gevraagd aan BJAA/AMK. 2 Signalen bespreken. Bespreek (het ontstaan van) de vermoedens van de verwaarlozing en/of mishandeling met de cliënt en betrek daarbij de signalen van de thuissituatie. Noteer de signalen en de strekking van het gesprek in het dossier. 3 Hulp inzetten. Worden de ernstige vermoedens door de ouders erkend, dan wordt in samenspraak met de cliënt hulp ingezet. Dit kan in overleg met BJAA, ook als er aanwijzingen zijn dat hulp in een vrijwillig kader niet toereikend zou zijn. 4 Doorzetten. Worden de vermoedens ontkend, dan meldt u bij het AMK. Het doen van de melding wordt aan de cliënt medegedeeld. a Vermeld het contact en de verstrekte informatie in het dossier en motiveer daarbij de afwegingen. b BJAA/AMK pakt de melding op en koppelt de resultaten aan u terug. 5 Blijvende aandacht. Blijf in het contact met de cliënt waar mogelijk aandacht besteden aan de situatie van het kind. 3
B
Zorgen om de ontwikkeling van of psychische gevolgen voor het kind Staat de psychiatrische problematiek van de ouder een gezonde ontwikkeling van het kind in de weg en/of heeft het kind zelf ontwikkelingsproblemen? Ook dan is het belangrijk dat u actie onderneemt. Lukt dit niet op vrijwillige basis, dan wordt melding gedaan bij BJAA/AMK (zie andere zijde).
➜
1 Signalen bespreken. Bespreek de zorgen die u heeft met de cliënt. 2 Hulp inzetten. Staat de cliënt open voor hulp, dan kan de gewenste hulp worden ingezet, bijv. via BJAA of de j-GGZ. 3 Doorzetten. Erkent de cliënt de zorgen rondom het kind niet en/of staat de cliënt niet open voor hulp, dan doet u een melding bij BJAA/AMK. a U deelt aan de cliënt mee dat een melding bij BJAA/AMK is gedaan. b U vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het dossier en motiveert daarbij uw afwegingen. c B JAA/AMK pakt de melding op en koppelt de resultaten aan u terug. 4 Blijvende aandacht. Houdt in het contact met de cliënt waar mogelijk aandacht voor de situatie van het kind.
C
Preventieve zorg is wellicht nodig Kinderen van ouders met GGZproblem at iek lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van eigen psychische problematiek. Daarom is het vanuit preventief oogpunt van belang altijd navraag te doen naar de thuissituatie en het welzijn van de kinderen. In al deze situaties kunnen hulp verleners van de GGZ • e ventuele dilemma’s in een consult met BJAA/AMK bespreken of • e en collega van de jeugd-GGZ vragen om een gesprek met ouder en/of kind aan te gaan. • H ulp kan worden ingezet via de KOPP-groep, eigen oudercursussen, BJAA of bijvoorbeeld Centra voor Jeugd en Gezin.
➜
Privacy en het delen van cliëntinformatie is uitgewerkt in de meldcode KNMG en het convenant Kindermishandeling (zie intranet). Een arts die vermoedt dat een kind het slachtoffer is van kindermishandeling, dient daarover bij twijfel een ter zake kundige collega te consulteren (bij voorkeur een kinderarts of een vertrouwensarts van het AMK). Schending van het beroepsgeheim is gerechtvaardigd indien dit noodzakelijk is om kindermishandeling te doen stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te doen onderzoeken. Bron: meldcode kindermishandeling KNMG
Contact Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam | T 0900 2003 004 | www.bjaa.nl Advies- en Meldpunt Kindermishandeling | T 020 314 17 14 | www.amk-amsterdam.nl Raad voor de Kinderbescherming | T 020 889 34 00 | www.kinderbescherming.nl
4
GGZ-volwassenenzorg & jeugdzorg Delen van informatie met Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming Ieder kind heeft recht op een veilige opvoedsituatie. Deze vormt de basis voor een evenwichtige ontwikkeling tot volwassene. De GGZ-volwassenenzorg en de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid als de veiligheid van kinderen in het geding is:
➜ GGZ-informatie over de ouders kan van belang zijn voor de jeugdzorg. Met deze informatie kan zij een goede inschatting maken van de (veiligheid in de) thuissituatie. Vastgelegd is dat de GGZ-volwassenenzorg op verzoek van de jeugdzorg informatie kan delen. ➜ Medewerkers in de GGZ-volwassenenzorg zijn alert op (signalen van) kindermishandeling (zie ook de instructiekaart ‘Melden van Kindermishandeling’).
1 Welke jeugdzorginstellingen mogen informatie opvragen? ➜ Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) en haar Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) ➜ Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam (de Raad) Andere jeugdzorginstellingen kunnen niet zelfstandig informatie opvragen, maar alleen via BJAA of de Raad. U ontvangt dus alleen van BJAA of de Raad een verzoek tot informatie.
2 Om welke informatie gaat het? Bovengenoemde instellingen kunnen – als zij weten dat een ouder onder behandeling is bij een GGZ-instelling – behoefte hebben aan informatie. Bijvoorbeeld om in te schatten welke invloed het ziektebeeld van de ouder op de opvoedingsvaardigheden heeft. Op basis hiervan kan een betere inschatting worden gemaakt van de thuissituatie en welke ondersteuning nodig is. Hiervoor is genuanceerde informatie van de GGZ-volwassenenzorg nodig. Het gaat dan – afhankelijk van de casus – om onder meer: ➜ de diagnose ➜ het verloop van de behandeling ➜ de behandelingsprognose ➜ het ziektebesef en –inzicht van de ouder ➜ de positieve aspecten van het leven van de ouder (eigen netwerk, etc.) ➜ hoe de cliënt omgaat met stress en ➜ de mogelijke gevolgen van het ziektebeeld voor de sensitiviteit en emotionele beschikbaarheid voor het kind. Het volledige Convenant Melden van Kindermishandeling/uitwisseling van gegevens kunt u nalezen op het intranet. Elke betrokken instelling heeft een contactpersoon (zie intranet) bij wie u te rade kunt gaan, mocht u vragen hebben over de interpretatie van de afspraken of voor casuïstiekoverleg. 5
De GGZ-cliënt geeft wel toestemming voor verstrekken van zijn/haar informatie
De GGZ-cliënt geeft geen toestemming voor verstrekken van zijn/haar informatie
De GGZ-cliënt is niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar kind
➜
➜
➜
Algemene voorwaarden bij een informatieverzoek van de jeugdzorg 1 De aanvraag gebeurt altijd schriftelijk (per fax bij spoed) 2 De aanvraag wordt ingediend bij één centraal punt per GGZ-instelling (zie intranet voor de contactpersonen) 3 Bij de aanvraag wordt altijd de ernst en reden van het informatieverzoek vermeld, waaraan (een redelijk vermoeden van) kindermishandeling ten grondslag moet liggen 4 De aanvrager geeft bij het verzoek aan of er toestemming is gevraagd en verkregen van cliënt. Zo ja, dan wordt de schriftelijke toestemmingsverklaring bijgevoegd.
➜
➜
➜
Algemene handelingsrichtlijnen na een informatieverzoek • D e GGZ-medewerker verstrekt altijd feitelijke informatie, geen eigen interpretaties • Wordt de verstrekte informatie gebruikt in een Raadsrapport, dan wordt dat deel van het rapport altijd vóór verzending aan de kinderrechter aan de GGZ-medewerker voorgelegd.
1 Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt gegeven Aanvullende voorwaarden • De jeugdzorgmedewerker geeft in eerstvolgende contact met de ouder aan dat er contact met de GGZ is geweest. Aanvullende handelingsrichtlijn • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het cliëntdossier.
2 Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt niet gegeven Aanvullende voorwaarden • D e jeugdzorgmedewerker vermeldt bij het verzoek dat er geen toestemming is verleend door de ouder. De jeugdzorgmedewerker geeft aan waarom het toch noodzakelijk is overleg te voeren. De jeugdzorgmedewerker meldt in het eerstvolgende cliëntcontact dat er contact met de GGZ is geweest. Aanvullende handelingsrichtlijn • De GGZ-medewerker overlegt met de cliënt en geeft wel of geen gevolg aan het informatieverzoek. A Cliënt staat wel open voor hulp: de informatie wordt verstrekt. B Cliënt staat niet open voor hulp: afhankelijk van de motieven van de aanvrager wordt – na intern overleg – tegen de opvatting van de cliënt in, wel informatie verstrekt. C Cliënt staat niet open voor hulp: ondanks de motivering van de aanvrager kan de GGZ-medewerker na intern overleg besluiten de gevraagde informatie niet te verstrekken. Bij twijfel kan worden afgestemd met de directeur zorg, de geneesheer-directeur of juridisch adviseur. De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het cliëntdossier, met motivatie voor het wel/niet verstrekken van informatie.
3 Ouder wordt niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar voor het kind Dit zijn situaties waarin BJAA/AMK of de Raad meent dat er grote risico’s voor het kind ontstaan als de ouder(s) om toestemming wordt gevraagd. Deze werkwijze wordt alleen toegepast in geval van een zeer ernstige situatie of een zeer ernstig vermoeden van kindermishandeling. Aanvullende voorwaarden • De jeugdzorgmedewerker geeft bij het informatieverzoek aan dat er geen toestemming is gevraagd. • De jeugdzorgmedewerker geeft aan waarom het noodzakelijk is om zonder toestemming te overleggen. Aanvullende handelingsrichtlijn • De GGZ-medewerker geeft zonder overleg met de cliënt gevolg aan het verzoek van de aanvrager (feitelijke informatie). • De cliënt wordt in dit stadium niet van het contact op de hoogte gesteld. • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het cliëntdossier en vermeldt daarbij dat dit nog niet is besproken met cliënt. • De GGZ-medewerker informeert de cliënt, na overleg met de aanvrager, als ingeschat is dat dit geen risico’s meer met zich meebrengt. • De GGZ-medewerker krijgt terugkoppeling van de jeugdzorgmedewerker over het vervolg en wat met de informatie is gedaan. 6
GGZ-volwassenenzorg & jeugdzorg Opvragen van informatie bij de GGZ-volwassenenzorg Ieder kind heeft recht op een veilige opvoedsituatie. Deze vormt de basis voor een evenwichtige ontwikkeling tot volwassene. De GGZ-volwassenenzorg en de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid als de veiligheid van kinderen in het geding is:
➜ GGZ-informatie over de ouders kan van belang zijn voor de jeugdzorg. Met deze informatie kan zij een goede inschatting maken van de (veiligheid in de) thuissituatie. Vastgelegd is dat de GGZ-volwassenenzorg op verzoek van de jeugdzorg informatie kan delen. ➜ Medewerkers in de GGZ-volwassenenzorg zijn alert op (signalen van) kindermishandeling.
Welke jeugdzorginstellingen mogen informatie opvragen? ➜ Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) en haar Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) ➜ Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam (de Raad) Andere jeugdzorginstellingen kunnen niet zelfstandig informatie opvragen, maar alleen via BJAA.
Welke informatie kan worden opgevraagd? Instellingen voor de jeugdzorg kunnen – als zij weten dat een ouder onder behandeling is bij een GGZ-instelling – behoefte hebben aan informatie. Bijvoorbeeld om in te schatten welke invloed het ziektebeeld van de ouder op de opvoedingsvaardig heden heeft. Op basis hiervan kan een betere inschatting worden gemaakt van de thuissituatie en welke ondersteuning nodig is. Het gaat dan – afhankelijk van de casus – om onder meer: ➜ de diagnose ➜ het verloop van de behandeling ➜ de behandelingsprognose ➜ het ziektebesef en –inzicht ➜ de positieve aspecten van het leven van de ouder (eigen netwerk, etc.) ➜ De GGZ-medewerker verstrekt altijd ➜ hoe de ouder omgaat met stress en feitelijke informatie, geen eigen ➜ de mogelijke gevolgen van het ziektebeeld voor de sensitiviteit en emotionele interpretaties beschikbaarheid voor het kind. ➜ Wordt de verstrekte informatie Het volledige Convenant Melden van Kindermishandeling/Uitwisseling van gegevens staat op intranet. Elke betrokken instelling heeft een contactpersoon (zie intranet) bij wie u te rade kunt gaan, mocht u vragen hebben over de interpretatie van de afspraken of voor casuïstiekoverleg. 7
gebruikt in een Raadsrapport, dan wordt dat deel van het rapport altijd vóór verzending aan de kinderrechter aan de GGZ-medewerker voorgelegd.
Hoe kan informatie worden opgevraagd? 1 Dien de aanvraag altijd schriftelijk in (per fax bij spoed) 2 Per GGZ-instelling is er één centraal punt voor het indienen van informatieverzoeken, zie intranet voor de contactgegevens. 3 Bij de aanvraag moet altijd de ernst en reden van het informatieverzoek worden vermeld. 4 Geef bij het verzoek aan of er toestemming is gevraagd en verkregen van de desbetreffende ouder. Zo ja, dan moet een schriftelijke toestemmingsverklaring worden bijgevoegd.
Ouder is gevraagd om toestemming en deze is gegeven
Ouder is gevraagd om toestemming en deze is niet gegeven
Ouder is niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar kind
➜ 1 Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt gegeven Aanvullende voorwaarden • Geef in eerstvolgend contact met de ouder aan dat er contact met de GGZ is geweest. • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het cliëntdossier.
➜ 2 Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt niet gegeven Aanvullende voorwaarden • Vermeld bij het verzoek dat er geen toestemming is verleend door de ouder. • Geef aan waarom het toch noodzakelijk is overleg te voeren. • Meld in het eerstvolgende oudercontact dat er contact met de GGZ is geweest. Vervolg • De GGZ-medewerker overlegt met de ouder en geeft wel of geen gevolg aan het informatieverzoek: A De ouder staat wel open voor hulp: de informatie wordt verstrekt. B De ouder staat niet open voor hulp: afhankelijk van de motieven van de aanvrager wordt – na intern overleg – tegen de opvatting van de ouder in, wel informatie verstrekt. C De ouder staat niet open voor hulp: ondanks de motivering van de aanvrager kan de GGZ-medewerker na intern overleg besluiten de gevraagde informatie niet te verstrekken. • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het cliëntdossier, met motivatie voor het wel/niet verstrekken van informatie.
➜ 3 Ouder wordt niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar voor het kind Dit zijn situaties waarin BJAA/AMK of de Raad meent dat er grote risico’s voor het kind ontstaan als de ouder(s) om toestemming wordt gevraagd. Deze werkwijze wordt alleen toegepast in geval van een zeer ernstige situatie of een zeer ernstig vermoeden van kindermishandeling. Aanvullende voorwaarden • Geef bij het informatieverzoek aan dat er geen toestemming is gevraagd. • Geef aan waarom het noodzakelijk is zonder toestemming te overleggen. Vervolg • De GGZ-medewerker geeft zonder overleg met de ouder gevolg aan het verzoek van de aanvrager (feitelijke informatie). • De ouder wordt in dit stadium niet van het contact op de hoogte gesteld. • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het cliëntdossier en vermeldt daarbij dat dit nog niet is besproken met de ouder. • De GGZ-medewerker informeert de ouder, na overleg met de aanvrager, als ingeschat is dat dit geen risico’s meer met zich meebrengt. • Koppel terug aan de GGZ-medewerker wat met de informatie is gedaan en wat het vervolg is. 8
GGZ-volwassenenzorg & jeugdzorg Opvragen van informatie van de GGZ-volwassenenzorg Ieder kind heeft recht op een veilige opvoedsituatie. Deze vormt de basis voor een evenwichtige ontwikkeling tot volwassene. De GGZ-volwassenenzorg en de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid als de veiligheid van kinderen in het geding is:
➜ GGZ-informatie over de ouders kan van belang zijn voor de jeugdzorg. Met deze informatie kan zij een goede inschatting maken van de (veiligheid in de) thuissituatie. Ook kan deze informatie noodzakelijk zijn voor het bepalen van het zorgaanbod. Vastgelegd is dat de GGZ-volwassenenzorg op verzoek van de jeugdzorg informatie kan delen. ➜ Medewerkers in de GGZ-volwassenenzorg zijn alert op (signalen van) kindermishandeling.
GGZ-informatie opvragen? Via Bureau Jeugdzorg ➜ Medewerkers Jeugd- en Opvoedhulp kunnen niet rechtstreeks informatie opvragen bij de GGZ-volwassenenzorg. Dit kan alleen via de casemanager van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). ➜ Ook de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam (de Raad) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Amsterdam (AMK) mogen informatie opvragen bij de GGZ.
Welke informatie kan worden opgevraagd? De jeugdzorg kan – als zij weet dat een ouder onder behandeling is bij een GGZ-instelling – behoefte hebben aan informatie. Bijvoorbeeld om in te schatten welke invloed het ziektebeeld van de ouder op de opvoedingsvaardigheden heeft. Op basis hiervan kan een betere inschatting worden gemaakt van de thuissituatie en welke ondersteuning nodig is. Het gaat dan – afhankelijk van de casus – om onder meer: ➜ de diagnose ➜ het verloop van de behandeling ➜ Via de medewerker van Bureau ➜ de behandelingsprognose Jeugzorg verstrekt de GGZ➜ het ziektebesef en –inzicht medewerker alleen feitelijke ➜ de positieve aspecten van het leven van de ouder (eigen netwerk, etc.) informatie, geen eigen interpretaties ➜ Wordt de verstrekte informatie ➜ hoe de ouder omgaat met stress en gebruikt in een Raadsrapport, dan ➜ de mogelijke gevolgen van het ziektebeeld voor de sensitiviteit en emotionele wordt dat deel van het rapport altijd beschikbaarheid voor het kind. Het volledige Convenant Melden van Kindermishandeling/Uitwisseling van gegevens staat op intranet. 9
vóór verzending aan de kinderrechter aan de GGZ-medewerker voorgelegd.
Hoe kan informatie worden opgevraagd? 1 Dien de aanvraag altijd schriftelijk in (per fax bij spoed), bij de desbetreffende BJAA-casemanager 2 Bij de aanvraag moet altijd de ernst en reden van het informatieverzoek worden vermeld. 3 Geef bij het verzoek aan of er toestemming is gevraagd en verkregen van de desbetreffende ouder. Zo ja, dan wordt de schriftelijke toestemmingsverklaring bijgevoegd.
Ouder is gevraagd om toestemming en deze is gegeven
Ouder is gevraagd om toestemming en deze is niet gegeven
Ouder is niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar kind
➜ 1 Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt gegeven Aanvullende voorwaarden • Geef in het eerstvolgende contact met de ouder aan dat er contact met de GGZ is geweest. • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in hun cliëntdossier.
➜ 2 Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt niet gegeven Aanvullende voorwaarden • Vermeld bij het verzoek dat er geen toestemming is verleend door de ouder. • Geef aan waarom het toch noodzakelijk is overleg te voeren. • Meld in het eerstvolgende oudercontact dat er contact met de GGZ is geweest. Vervolg • De GGZ-medewerker overlegt met de ouder en geeft wel of geen gevolg aan het informatieverzoek: A De ouder staat wel open voor hulp: de informatie wordt verstrekt. B De ouder staat niet open voor hulp: afhankelijk van de motieven van de aanvrager wordt – na intern overleg – tegen de opvatting van de ouder in, wel informatie verstrekt. C De ouder staat niet open voor hulp: ondanks de motivering van de aanvrager kan de GGZ-medewerker na intern overleg besluiten de gevraagde informatie niet te verstrekken. • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in hun cliëntdossier, met motivatie voor het wel/niet verstrekken van informatie.
➜ 3 Ouder wordt niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar kind Dit zijn situaties waarin door de betrokken jeugdzorginstellingen wordt ingeschat dat er grote risico’s voor het kind ontstaan als de ouder(s) om toestemming wordt gevraagd. Deze werkwijze wordt alleen toegepast in geval van een zeer ernstige situatie of een zeer ernstig vermoeden van kindermishandeling. Aanvullende voorwaarden • Geef bij het informatieverzoek aan de BJAA-casemanager aan dat er geen toestemming is gevraagd. • Geef aan waarom het noodzakelijk is zonder toestemming met de GGZ te overleggen. Vervolg • De GGZ-medewerker geeft zonder overleg met de ouder gevolg aan het verzoek van de aanvrager (feitelijke informatie). • De ouder wordt in dit stadium niet van het contact op de hoogte gesteld. • De GGZ-medewerker vermeldt het contact en de verstrekte informatie in hun cliëntdossier en vermeldt daarbij dat dit nog niet is besproken met de ouder. • De GGZ-medewerker informeert de ouder, na overleg met de aanvrager, als ingeschat is dat dit geen risico’s meer met zich meebrengt. • De BJAA-medewerker koppelt terug aan de GGZ-medewerker wat met de informatie is gedaan en wat het vervolg is. 10
toolkit
➜➜➜
Convenant
Melden van Kindermishandeling/ uitwisseling van gegevens1 Afstemming met GGZ Volwassenenzorg en Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg Amsterdam/AMK/Zorgaanbieders2 Samenwerking tussen de Amsterdamse GGZ-instellingen, Bureau Jeugdzorg Amsterdam, incl. Bureau Jeugdzorg Amsterdam / Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, HVO-Querido, Spirit, Altra, MOC Kabouterhuis, Bascule en de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam
11
Aanleiding Kinderen van ouders met psychiatrische problematiek bevinden zich in een kwetsbare positie en lopen risico’s. Door meer aandacht te hebben voor de situatie van deze kinderen dient de kans op kindermishandeling teruggedrongen te worden. Goede samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de Amsterdamse Geestelijke Gezondheidszorginstellingen (GGZ), afdeling Volwassenen, Bureau Jeugdzorg Amsterdam (BJAA)3 / Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Amsterdam (AMK) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvK) is van groot belang en kan onnodige schade bij deze kinderen voorkomen. Het gaat om kinderen tot 18 jaar. De instellingen hebben hierin gezamenlijk een maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Informatie-uitwisseling Voor een goede samenwerking is informatie-uitwisseling tussen partijen belangrijk. Het blijkt onvoldoende bekend dat het bij wet is toegestaan dat medewerkers van de GGZ bij een redelijk vermoeden van kindermishandeling, ook zonder toestemming van hun cliënt, bij BJAA / AMK mogen melden. Tevens is door de bureaus Jeugdzorg / AMK’s geconstateerd dat als derden een kind van een GGZ- cliënt bij het Bureau Jeugdzorg en/of AMK melden, de betrokken GGZ-behandelaar regelmatig terughoudend reageert op een verzoek tot informatie-uitwisseling. Behandelaren beroepen zich op privacy wetgeving en de vertrouwensrelatie met de cliënt. Dit convenant Melden van Kindermishandeling bevat regels dat tot toename en verbetering van deze informatie-uitwisseling moet leiden. Onder informatie-uitwisseling tussen partijen wordt verstaan:
➜ GGZ meldt gegevens aan BJAA / AMK ➜ BJAA / AMK of RvK vraagt gegevens aan een GGZ-hulpverlener Als eerste wordt in dit convenant aandacht besteed aan het uitgangspunt, doel, reikwijdte e.d. in de algemene Inleiding. Vervolgens komt aan de hand van een stappenplan, de wijze van informatie-uitwisseling aan de orde. Verder bevat dit convenant bijlagen. Een ervan bevat de uitwerking van het wettelijk kader, waarin de mogelijkheden van informatie- uitwisseling worden weergegeven. De andere bijlage bevat een hulpmiddel voor gespreksvoering.
Algemene inleiding Wat is kindermishandeling? De aanpak van kindermishandeling begint bij het herkennen van kindermishandeling. Hiervoor is het belangrijk om te weten wat er onder kindermishandeling wordt verstaan. Per 1 januari 2005 is de Wet op de Jeugdzorg (WJz) in werking getreden. Deze wet hanteert de volgende definitie van kindermishandeling: Onder kindermishandeling wordt verstaan: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.
1) 2) 3)
Dit convenant is grotendeels ontleend aan het Protocol dat onderdeel uitmaakt van de Gelderse Aanpak Kindermishandeling (2007). De zorgaanbieders HVO-Querido, Spirit, Altra, Bascule en MOC Kabouterhuis vallen onder dezelfde regelgeving als BJAA De taken van BJAA ten aanzien van meldingen van kindermishandeling en voor vragen over de noodzaak om beschermend optreden zijn bij het AMK belegd. Het AMK is onderdeel van BJAA.
12
In de meldcode kindermishandeling van het KNMG (De Koninklijke Nederlandsche maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) staat de volgende definitie: Kindermishandeling is elke vorm van geweldpleging of verwaarlozing op fysiek en/of psychisch gebied door toedoen of nalaten van personen tot wie het kind in een afhankelijkheidsrelatie staat, waardoor schade voor het kind ontstaat of in de toekomst zou kunnen ontstaan.
Bij kindermishandeling hoeft het dus niet om opzet te gaan. Ook getuige zijn van huiselijk geweld, verwaarlozing en het nalaten van zorgen met als gevolg (mogelijke) schade voor het kind is een vorm van kindermishandeling.
Doel Het doel van het convenant is enerzijds te komen tot een eenduidige werkwijze, afstemming en communicatie binnen en tussen de Amsterdamse GGz-instellingen, BJAA en soms de RvK ten aanzien van signalering en het handelen bij (een vermoeden van) kindermishandeling. Anderzijds is het doel het vergroten van de bereidheid en handelingsbekwaamheid van behandelaars binnen deze organisaties in het signaleren en hanteren van vermoedelijke situaties van kindermishandeling. Het convenant heeft tot doel een helder overzicht te geven van te nemen stappen in gevallen van (mogelijke) kindermishandeling.
Reikwijdte van dit convenant ➜ Volwassenen Afdelingen GGz-partijen: GGZ inGeest, Stichting Arkin. ➜ Jeugd GGz –afdelingen die met jonge ouders te maken hebben ➜ BJAA en BJAA / AMK ➜ Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam
Dit convenant is tot stand gekomen met gebruikmaking van de volgende producties ➜ Gelderse Aanpak Kindermishandeling (2007) ➜ Amsterdams Protocol Kindermishandeling (2005), incl. Intentieverklaring Kindspoor (2006) ➜ Handreiking Gegevensuitwisseling bij Bemoeizorg (2007) ➜ Standpunt rondetafel / brief aan Rouvoet (mei 2007) ➜ Code voor het melden van kindermishandeling voor de GGz (GGzNederland – 2008) ➜ Meldcode KNMG (2008)
Wet en regelgeving De wetgeving biedt rechten en plichten met betrekking tot het beëindigen van kindermishandeling of redelijk vermoeden van kindermishandeling. Er is voldoende ruimte om in gevallen van vermoeden van kindermishandeling adequaat te handelen. In het belang van het kind dient deze ruimte ook maximaal te worden benut. Onder voorwaardelijke omstandig heden kan informatie ook worden gedeeld met andere afdelingen van BJAA en kan op verzoek ook relevante informatie worden gegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming. Meer informatie over de mogelijkheden van informatie- uitwisseling binnen het wettelijk kader is te vinden in bijlage 1.
Om welke informatie gaat het? BJAA / AMK en RvK hebben behoefte aan informatie over onder meer de diagnose, het verloop van de behandeling, de behandelingsprognose, het ziektebesef en –inzicht van de ouder. Ook is belangrijk hoe de cliënt omgaat met stress en wat mogelijke gevolgen van het ziektebeeld zijn voor de sensitiviteit en de emotionele beschikbaarheid voor anderen. Wanneer de omstandigheden het toelaten, kan het kind bij de ouder wonen. Om dit te bepalen is echter genuanceerde informatie van de GGZ nodig, ook over de positieve aspecten van het leven van de ouder. Zo is het belangrijk om informatie te krijgen over het netwerk van de ouder, over de zorgmogelijkheden van de partner, grootouders etc. 13
Bureau Jeugdzorg Amsterdam BJAA heeft verschillende afdelingen en GGz hulpverleners kunnen met alle afdelingen te maken krijgen. ➜ de vrijwillige hulpverlening (Toegang/crisisteam) ➜ het AMK ➜ de jeugdbescherming ➜ jeugdreclassering Route 1: Als je je cliënt wilt aanmelden met toestemming van cliënt, bij BJAA i.v.m. de veiligheid van het kind, dan kan dat bij: ➜ de Toegang4, - voor advies en consult - voor het melden van een vermoeden van kindermishandeling - de toegang informeert of er sprake is van crisis (dreigt er gevaar wanneer er geen acute interventie plaatsvindt). Melden van (vermoeden van) een bedreigende situatie van een jeugdige, terwijl ouders of kinderen zichzelf niet kunnen of willen aanmelden, doe je door een zorgmelding. Een zorgmelding is een melding / een signaal over een zorgwekkende opvoedsituatie. De melder heeft de ouders en/of het kind zelf op de hoogte gebracht van de zorgmelding en ingeschat dat ouders - om welke reden dan ook - niet zelf in staat zijn zich aan te melden bij de Jeugdhulpverlening (de medewerkers aan de Toegang zijn verplicht een gezin te vertellen van wie ze informatie hebben ontvangen). Een zorgmelding over een zorgwekkende opvoedsituatie kan bij: - Het ontbreken of onvoldoende aanwezig zijn van materiële basiszorg, eten, drinken, kleding, redelijke huisvesting, periodieke controles consultatiebureau en/of - het ontbreken of onvoldoende aanwezig zijn van immateriële zorg, affectieve en pedagogische aandacht en een regelmatig leefpatroon en/ of - ernstige conflictsituaties tussen ouders/ verzorgers onderling of tussen ouders en kind en/ of - een (tijdelijk) onvermogen van ouders/verzorgers om hun opvoedingstaken uit te voeren en ook niet instaat zijn dit in hun netwerk te regelen en/ of - situaties waarin niet in het gezag is voorzien (b.v. ouders in het buitenland in detentie) en/ of - situaties waarin kinderen, om welke reden dan ook, dreigen te ontsporen.
➜ het AMK5:
4) 5
- A ls zonder toestemming van de ouders informatie over de jeugdige moet worden ingewonnen bij bijvoorbeeld school en huisarts om de ernst van de bedreiging te kunnen onderzoeken? - Als het noodzakelijk is dat de melder anoniem blijft t.o.v. jeugdige en ouders Afwegingscriteria voor het vragen van toestemming versus het anoniem melden zijn b.v.: - Vormt het vragen van toestemming een bedreiging voor kind of andere kinderen in het gezin? - Vormt het vragen van toestemming een bedreiging voor de melder of collega’s? - Raakt de vertrouwensrelatie met het gezin ernstig verstoord (is er b.v. een vermoeden dat ouders, zodra met hen de melding besproken is, de volgende dag niet meer bereikbaar zijn)? - Als er sprake is van melding met medisch karakter, bijvoorbeeld bij lichamelijke mishandeling, lichamelijke en medische verwaarlozing, seksueel misbruik, meisjesbesnijdenis, Shaken Baby Syndroom of Syndroom van Münchhausen by Proxy. Bij het AMK is nl. een (vertrouwens-)arts aanwezig die het kind kan onderzoeken. - Als er medische deskundigheid nodig is om de veiligheid van een kind te kunnen inschatten? Let vooral op bij baby’s, jonge kinderen en gehandicapte kinderen.
Zowel met de Toegang als het AMK kan contact worden opgenomen over de beste route. Tussen Toegang en AMK zijn afstemmingsafspraken. Zowel met de Toegang als het AMK kan contact worden opgenomen over de beste route. Tussen Toegang en AMK zijn afstemmingsafspraken.
14
Route 2: Alle afdelingen van BJAA kunnen informatie inwinnen bij de GGz hulpverlener Zorginstellingen, die vanwege een vermoeden van kindermishandeling, behoefte hebben aan meer informatie, kunnen daarom vragen aan BJAA. BJAA kan zonodig nadere informatie vragen aan GGZ-instellingen.
Het verschil tussen BJAA en Rvk ➜ BJAA altijd als eerste benaderen voor informatie, vragen/consult, en melden van (vermoeden) van kindermishandeling. Als alle mogelijkheden zijn uitgeput kunnen zij bij een voldoende onderbouwing nog dezelfde dag voor doorgeleiding zorgen naar de RvK. ➜ Bij spoed kunnen beide benaderd worden. Rol huisarts In dit convenant wordt de rol van de huisarts niet specifiek besproken. Het spreekt vanzelf dat deze geïnformeerd wordt.
Werkwijze Wijze van informatie-uitwisseling Er zijn twee routes te onderscheiden: Route I: Zorgen om een kind vanuit de GGZ, afdeling Volwassenen of afdeling Jeugd Route II: De GGZ, afdelingen Jeugd en Volwassenen ontvangt het verzoek om informatie van BJAA / AMK, zorgaanbieders (HVO-Querdio, Spirit, Altra, MOC-kabouterhuis, Bascule) of Raad voor de Kinderbescherming.
Route I: Zorgen om een kind vanuit de GGZ Route I kent, afhankelijk van de medewerking van de ouders en de aard van de problematiek, drie sporen. Een overzicht is opgenomen in onderstaand schema. Schema: Route I met de drie sporen Zorg om kinderen vanuit GGZ
Spoor 1 Ernstige zorgen met betrekking tot kindermishandeling
Spoor 2 Er zijn zorgen om ontwikkeling van kind of psychische gevolgen voor kind
Spoor 3 Preventieve zorg
Melding bij Toegang als cliënt toestemt of is ingelicht of bij het AMK zonder inlichting van cliënt
Verwijzing van het kind naar Toegang met instemming cliënt anders een melding bij toegang of AMK (zie spoor 1)
Opvoedingsondersteuning of Preventief aanbod GGZ of nulde lijn alleen in overeenstemming met cliënt
15
1 Ernstige zorgen met betrekking tot kindermishandeling In het geval van daadwerkelijk of redelijk vermoeden van verwaarlozing of mishandeling van een kind: A Bij een situatie van verwaarlozing of mishandeling met mogelijk acute gevolgen wordt direct actie ondernomen. Indien ouders de problemen onderkennen wordt melding gedaan bij de Toegang van BJAA (deze kunnen zorgdragen voor de indicatie van de benodigde zorg) Indien ouders de problemen niet onderkennen, wordt zonder hun toestemming melding gedaan bij AMK. B A ls er sprake is van een vermoeden van kindermishandeling of verwaarlozing, maar de situatie is niet acuut, worden de volgende stappen gevolgd: Stap 1 Overleg: het vermoeden wordt besproken met collega’s binnen de instelling (en zo nodig geanonimiseerd extern, bijvoorbeeld met Toegang of AMK). Er wordt door de hulpverlener een plan van aanpak gemaakt in samenspraak met anderen (intern en/of extern). Bij twijfel kan advies of consult gevraagd worden bij Toegang of AMK. Stap 2a O ntstaan vermoeden: de GGZ-hulpverlener bespreekt de signalen waarop het vermoeden is gebaseerd met de cliënt (de ouders) en noteert de signalen en de strekking van het gesprek in het dossier. OF Stap 2b D e hulpverlener bespreekt ernstige vermoedens van de verwaarlozing en/of mishandeling met de cliënt en betrekt daarbij de signalen van de thuissituatie. Stap 3
In het geval ernstige vermoedens van de mishandeling/verwaarlozing door de ouders cq. cliënt worden erkend, wordt in samenspraak met de cliënt hulp ingezet met als doel de mishandeling/verwaarlozing te stoppen. Dit kan in overleg met de Toegang, ook als er aanwijzingen zijn dat hulp in een vrijwillig kader niet toereikend zou zijn.
Stap 4
In het geval van ontkenning wordt er gemeld bij AMK en wordt dit aan de cliënt meegedeeld.
Stap 4a GGZ-hulpverlener vermeldt het contact met Toegang of AMK en de verstrekte informatie in het dossier en motiveert daarbij zijn afwegingen. Stap 4b Toegang / AMK pakt de melding op en koppelt de resultaten terug aan de melder. Stap 5
et traject wordt door betrokkenen ( Toegang / AMK / GGZ) geëvalueerd en zo nodig worden afspraken H bijgesteld.
Stap 6
De GGZ-hulpverlener houdt in het contact met de cliënt waar mogelijk aandacht voor de situatie van het kind.
Deze stappen zijn ontleend aan de meldcode van de KNMG 2008 die is ontwikkeld in opdracht van het ministerie van VWS.
16
2 Er zijn zorgen om ontwikkeling van kind of psychische gevolgen voor kind In verband met de psychiatrische problematiek van de ouder zijn er zorgen over de ontwikkeling van het kind of is er sprake van psychische problemen van het kind: Staat de psychiatrische problematiek van de ouder een gezonde ontwikkeling van het kind in de weg, dan worden deze zorgen besproken met de ouder, zeker wanneer wordt geconstateerd dat het kind zelf ontwikkelingsproblemen heeft. Erkent de ouder de problematiek en wil meewerken aan een oplossing, dan zal gezamenlijk worden bekeken welke hulp het beste kan worden ingezet. De ouder is hier zelf verantwoordelijk voor, de hulpverlener van de GGZ houdt de vinger aan de pols. Als de ouder niet openstaat voor hulp is het aan de hulpverlener ouders te motiveren hulp te zoeken voor hun kind. Lukt het niet op vrijwillige basis, dan wordt melding gedaan bij de Toegang / AMK (onderscheid zie boven). Bovenstaande is weergegeven is hieronder stapsgewijs weergegeven: Stap 1
Hulpverlener bespreekt met de cliënt de zorgen over het kind.
Stap 2
Indien de cliënt open staat voor hulp wordt de gewenste en noodzakelijk geachte hulp ingezet via onder andere de Toegang .
Stap 3 Indien de cliënt de zorgen rondom het kind niet deelt en niet open staat voor hulp aan het kind, dan wordt een melding bij de toegang of het AMK gedaan. Stap 3a Hulpverlener deelt mee aan de cliënt dat een melding bij de Toegang / AMK is gedaan. Stap 3b H ulpverlener vermeldt het contact met Toegang /AMK en de verstrekte informatie in het dossier en motiveert daarbij zijn afwegingen. Stap 3c Toegang / AMK pakt de melding op en koppelt de resultaten terug aan de melder. Stap 4
Het traject wordt door betrokkenen geëvalueerd en zo nodig worden afspraken bijgesteld.
Stap 5
De GGZ-hulpverlener houdt in het contact met de cliënt waar mogelijk aandacht voor de situatie van het kind.
3 Preventieve zorg Kinderen die gezien de problematiek van de ouder (cliënt GGZ) een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van psychische problematiek: Hulpverleners van de GGZ dienen zich ervan bewust te zijn dat alle kinderen van ouders met psychiatrische problematiek een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van psychische problematiek. Uit preventief oogpunt is het van belang altijd navraag te doen naar de thuissituatie en het welzijn van de kinderen, als een standaard/regulier gespreks onderwerp. Naast de hulpverlening aan de cliënt zelf kan ook worden doorverwezen naar bijvoorbeeld de ‘’Kinderen van Ouders met Psychiatrische Problemen-groep’’ (KOPP-groep) en/of de oudercursussen, die de meeste GGZ-instellingen organiseren. Daarnaast is er het centrum Jeugd en Gezin (Ouderkind-centrale). Dit is een nuldelijns instelling en biedt ondersteuning bij de lichtere opvoedingsproblemen. In al deze situaties is er de mogelijkheid voor hulpverleners van de GGZ: ➜ Eventuele dilemma’s in consultatieve zin met BJAA / AMK te bespreken. ➜ Een collega van de Jeugd-GGZ te vragen om vanuit hun expertise een gesprek met ouder en/of kind aan te gaan. Hiermee wordt rolverwisseling voorkomen en kan er mogelijk toch hulp worden ingezet via de Jeugd-GGZ.
17
Route II: De GGZ ontvangt verzoek om informatie van Bureau Jeugdzorg / AMK, Bureau Jeugdzorg (BJAA), zorgaanbieders of Raad voor de Kinderbescherming Route II kent, afhankelijk van de medewerking van de ouders en een inschatting van de problematiek, 3 sporen. Een overzicht is opgenomen in onderstaand schema. Deze werkwijze wordt alleen toegepast in geval van een ernstige situatie of bij (een redelijk vermoeden van) kindermishandeling. Schema: Route II met de 3 sporen Verzoek om informatie van BJAA, AMK, zorgaanbieders of RvK
Spoor 1 Verzoek om GGz- informatie. Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt gegeven
Spoor 2 Verzoek om GGz- informatie. Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt niet gegeven
Spoor 3 Verzoek om GGz- informatie. Ouder wordt niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar kind
Verzoek GGZ, afdeling Volwassenen
Verzoek GGZ, afdeling Volwassenen
Verzoek GGZ, afdeling Volwassenen
1 Verzoek om GGz-informatie. Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt gegeven BJAA / AMK, BJAA of Raad voor de Kinderbescherming vragen gegevens van de GGz na toestemming van de ouder c.q. GGz-cliënt. NB De GGZmedewerker verschaft feitelijke gegevens en doet relevante mededelingen over klachten, diagnose, behandeling en effecten van de behandeling vanuit diens professie en vanuit eigen wetenschap. De GGZ medewerker geeft geen oordelen over onderwerpen waarop hij niet deskundig is. Het is aan het BJAA/AMK of Raad voor de Kinderbescherming om conclusies te trekken. Voorwaarden: ➜ Aanvrager geeft bij zijn informatieverzoek aan GGz altijd de ernst en reden van het overleg aan, waarbij kinder mishandeling of een redelijk vermoeden van kindermishandeling ten grondslag aan het verzoek ligt. ➜ Aanvrager geeft bij het verzoek aan dat er toestemming is gevraagd en verkregen van cliënt. ➜ Aanvrager geeft in eerstvolgend contact met de cliënt aan dat er contact met de GGZ is geweest. Gedragslijn hulpverlener van de GGz:
➜ De GGz hulpverlener verstrekt altijd feitelijke informatie, geen eigen interpretaties. ➜ Hulpverlener geeft na overleg met de cliënt gevolg aan het verzoek van aanvrager of de aanvrager stuurt per fax de schriftelijke toestemmingsverklaring aan de GGz hulpverlener (m.n. bij spoed). ➜ Hulpverlener vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het dossier van de cliënt. ➜ Als er een raadsrapport door de RvK wordt gemaakt, krijgt de informatieverstrekker altijd dat deel van het rapport te lezen wat aan informatie is verstrekt (“de GGz heeft gezegd ….”), voordat het naar de kinderrechter gaat.
18
2 Verzoek om GGz- informatie. Ouder wordt gevraagd om toestemming en deze wordt niet gegeven BJAA / AMK, BJAA of Raad voor de Kinderbescherming vragen een inschatting van de GGz waarbij door de ouders c.q. GGz-cliënt geen toestemming is gegeven GGz-informatie op te vragen. Voorwaarden: ➜ Aanvrager geeft bij informatieverzoek GGz altijd de ernst en reden van het overleg aan, waarbij kindermishandeling of een redelijk vermoeden van kindermishandeling ten grondslag aan het verzoek ligt. ➜ Aanvrager geeft bij het verzoek aan dat er contact met cliënt is geweest, maar dat er geen toestemming is verleend door cliënt. ➜ Aanvrager geeft aan waarom het noodzakelijk is om tegen de wil van de cliënt in overleg te voeren. ➜ Aanvrager geeft in eerstvolgend contact met de cliënt aan dat er contact met de GGz, Jeugd en Volwassenen is geweest. Gedragslijn hulpverlener van de GGz: Hulpverlener geeft na overleg met de cliënt wel of geen gevolg aan het verzoek van aanvrager. Hier kunnen zich drie situaties voordoen. A Cliënt staat wel open voor hulp: dan kan gevolg worden gegeven aan verzoek van aanvrager en de hulpverlener beziet in overleg met betrokken partijen de mogelijkheden te werken volgens spoor 2 van route I. B Cliënt staat niet open voor hulp: gezien de overtuigende motieven van de aanvrager zal de GGz-hulpverlener na intern overleg met collega’s, tegen de opvatting van de cliënt in, wel informatie aan de aanvrager geven. C Cliënt staat niet open voor hulp: ondanks de motivering van de aanvrager kan de hulpverlener na intern overleg met collega’s besluiten de gevraagde informatie niet te verstrekken en meldt dit aan de aanvrager. Bij ernstige twijfel of informatie verstrekt moet worden, kan de behandelaar overleggen met of advies vragen aan de directeur zorg, de (plv) geneesheer-directeur of de juridisch adviseur. Deze laatste is ook contactpersoon voor de deel nemende partners en moet altijd contact opnemen met een van de andere contactpersonen. In geval er besloten wordt geen informatie te verstrekken wordt er bestuurlijk overleg gevoerd. Hulpverlener vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het dossier van de cliënt. Motiveer daarbij waarom je wel of geen informatie hebt verstrekt. Als er een raadsrapport door de RvK wordt gemaakt, krijgt de informatieverstrekker altijd dat deel van het rapport te lezen wat aan informatie is verstrekt (“de GGz heeft gezegd ….”), voordat het naar de kinderrechter gaat. Hulpverlener vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het dossier van de cliënt. Motiveer daarbij waarom je wel of geen informatie hebt verstrekt.
3 Verzoek om GGz-informatie. Ouder wordt niet gevraagd om toestemming i.v.m. ernstig gevaar kind BJAA / AMK, BJAA en Raad voor de Kinderbescherming vragen gegevens van de GGz waarbij in verband met het gevaar voor het kind geen toestemming van de ouders c.q. GGz-cliënt is gevraagd. Het betreft hier situaties waar BJAA / AMK, BJAA of de Raad van de Kinderbescherming grote risico’s voor het kind inschatten in het geval aan de ouder vooraf toestemming wordt gevraagd om GGz-informatie op te mogen vragen. Hier is de veiligheid van het kind in het geding. Deze werkwijze wordt alleen toegepast in geval van een zeer ernstige situatie of een zeer ernstig vermoeden van kindermishandeling, waarin de mededeling over de melding ernstige risico’s voor het kind, de ouder (cliënt) of de directe omgeving van het kind met zich mee kan brengen. Voorwaarden: ➜ Aanvrager geeft bij informatieverzoek GGz altijd de ernst en reden van het overleg aan, waarbij kindermishandeling of een redelijk vermoeden van kindermishandeling ten grondslag aan het verzoek ligt.
19
➜ Aanvrager geeft bij het verzoek aan dat er nog geen contact met cliënt is geweest en dat er ook geen toestemming is gevraagd aan cliënt. ➜ Aanvrager geeft aan waarom het noodzakelijk is zonder kennis en toestemming van de cliënt overleg te voeren. Gedragslijn hulpverlener van de GGz: ➜ Hulpverlener geeft zonder overleg met de cliënt gevolg aan het verzoek van de aanvrager (feitelijke informatie). ➜ Cliënt wordt in dit stadium niet van het contact op de hoogte gesteld. ➜ Hulpverlener informeert, na overleg met de aanvrager, de cliënt als ingeschat is dat dit geen risico’s met zich mee brengt. ➜ Hulpverlener vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het dossier van de cliënt en vermeldt daarbij dat dit nog niet is besproken met cliënt. Cliënt wordt op een daartoe geschikt moment op de hoogte gesteld. ➜ Hulpverlener verzoekt terugkoppeling. ➜ Als er een raadsrapport door de RvK wordt gemaakt, krijgt de informatieverstrekker altijd dat deel van het rapport te lezen wat aan informatie is verstrekt (“de GGz heeft gezegd ….”), voordat het naar de kinderrechter gaat.
20
Bijlage 1 Informatie-uitwisseling en juridische aspecten Achtergrond Artsen, psychotherapeuten, verpleegkundigen en andere medewerkers binnen de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) met een beroepscode hebben een geheimhoudingsplicht. Deze staat in algemene zin genoemd in artikel 457 van de WGBO (Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst). Een verbijzondering, alleen geldend voor bepaalde beroepsgroepen, is te vinden in artikel 88 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). De geheimhouding impliceert dat er geen informatie over de patiënt/cliënt wordt verstrekt zonder toestemming van de patiënt/cliënt. Er is echter een uitzondering, namelijk wanneer er sprake is van kindermishandeling of een redelijk vermoeden van kindermishandeling. Artikel 53 lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg (WJz) zegt: Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft aan een stichting inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.
Dit betekent dat de geheimhoudingsplicht uit de Wet BIG en de WGBO opzij wordt gezet door de Wet op de Jeugdzorg. Wanneer een hulpverlener die onder deze wetgeving valt kennis heeft van kindermishandeling of op grond van zijn contacten een redelijk vermoeden van kindermishandeling heeft, kan hij of zij melden bij Bureau Jeugdzorg (BJAA) / Adviesen Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Het AMK maakt deel uit de van genoemde stichting BJAA in artikel 53 lid 3. Ook staat het de hulpverlener vrij om informatie te geven aan BJAA / AMK om een vermoeden van kindermishandeling te kunnen onderzoeken. Onverlet blijft dat patiënt/cliënt altijd een klacht in kan dienen over het vermeende schenden van de geheimhoudingsplicht. Dit heeft vooral te maken met de mogelijkheden die patiënten/cliënten wordt geboden ten aanzien van het ver stevigen van hun rechtspositie. Een klacht met betrekking tot het schenden van de geheimhoudingsplicht ten behoeve van het belang van het kind dat (vermoedelijk) slachtoffer is van kindermishandeling, zal op basis van artikel 53 lid 3 WJz ongegrond worden verklaard. Ook als de kindermishandeling niet wordt bevestigd na een redelijk vermoeden. Voor artsen geldt de meldcode van het KNMG (2008) die stelt dat: Een arts die vermoedt dat een kind het slachtoffer is van kindermishandeling, dient daarover bij twijfel een ter zake kundig collega te consulteren (bij voorkeur een kinderarts of een vertrouwensarts van het AMK). Schending van het beroepsgeheim is gerechtvaardigd indien dit noodzakelijk is om kindermishandeling te doen stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te doen onderzoeken.
Uitwerking wettelijk kader De medisch hulpverleners van de GGZ hebben op grond van de WGBO en de Wet BIG een beroepsgeheim. Zij mogen niet zonder toestemming van de cliënt informatie aan een ander verstrekken over de cliënt. Het beroepsgeheim kan slechts in de volgende gevallen worden doorbroken: 1) als er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling (artikel 53 lid 3 WJZ); 2) in situaties van overmacht (artikel 255 Sr); 3) als er een andere wettelijke plicht is om dit te doen (artikel 457 WGBO). 4) indien nodig voor uitoefening van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming (artikel 240 BW, boek 1).
21
In ieder concreet geval zal overigens wel de medewerker met het beroepsgeheim de afweging moeten maken of het belang dat met het doorbreken van het beroepsgeheim wordt gediend, zwaarder weegt dan het belang dat gemoeid is met het handhaven daarvan. Ad 1) Artikel 53 lid 3 WJz stelt: “degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan een stichting (BJAA) inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.” De vraag is of medisch hulpverleners op basis van dit artikel slechts aan BJAA / AMK informatie mogen verstrekken zonder toestemming van hun cliënt of dat zij dit ook aan andere afdelingen van BJAA kunnen. Hoewel sommige rechtsgeleerden menen dat met stichting slechts het AMK wordt bedoeld6, menen wij op grond van de volgende argumenten dat stichting ruim moet worden opgevat: - in artikel 53 lid 3 WJZ staat “stichting” en wordt dit niet gespecificeerd; - artikel 53 lid 1 noemt niet alleen de taakuitoefening van het AMK, maar noemt ook de uitoefening in het kader van voogdij, onder toezichtstelling (OTS) en reclassering; - bijzonder hoogleraar Jeugdrecht M. Bruning stelt in haar proefschrift7 het volgende: “ Professionals met een medisch beroepsgeheim kunnen op grond van het meldrecht uit de WJz op verzoek niet alleen het AMK, maar ook aan andere sectoren van BJAA vertrouwelijke informatie verstrekken bij vermoedens van kindermishandeling en als aan het noodzakelijkheidscriterium is voldaan. Het is nog maar de vraag of dit onder deze doelgroep bekend is.”
et begrip “kindermishandeling” in de WJz is zeer ruim omschreven. Dit biedt derhalve de GGZ de mogelijkheid om H ruimhartig te melden. Overigens wordt het standpunt van Bruning onderschreven door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)8. Terhorst stelt dat veel artsen terughoudend zijn bij het voldoen aan een verzoek om informatie door andere afdelingen van BJAA, omdat de mogelijkheid van het verstrekken van informatie aan andere afdelingen van BJAA niet is opgenomen in de meldcode van het KNMG. Terhorst adviseert overleg tussen BJAA en artsen over de reikwijdte van het meldrecht.
Ad 2) De overmachtsituatie wordt ook wel “conflict van plichten” genoemd. Het gaat dan om een situatie waarin de beroepskracht in gewetensnood komt doordat hij niet zonder toestemming over de cliënt mag spreken maar dit wel in het belang van de cliënt is. In de Meldcode voor medici inzake kindermishandeling van de KNMG9 staan 6 toetsingscriteria genoemd die bij de inschatting van een dergelijke situatie dienen te worden gehanteerd: a) Het is niet mogelijk om toestemming te vragen dan wel te verkrijgen; b) De arts is in gewetensnood door zijn beroepsgeheim te handhaven; c) Het niet doorbreken van beroepsgeheim kan voor het kind (verdere) ernstige schade opleveren; d) Het doorbreken van beroepsgeheim kan (verdere) ernstige schade aan het kind voorkomen; e) Het geheim wordt zo min mogelijk geschonden; f) De arts ziet geen andere weg dan doorbreking van het beroepsgeheim om het probleem op te lossen. Ad 3) Een voorbeeld van een wettelijke plicht is het doorgeven van informatie aan een ziektekostenverzekeraar. Deze grond biedt verder geen extra mogelijkheden voor de informatieverstrekking van de GGZ naar BJAA. Ad 4) Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad (artikel 240 BW, boek 1).
6) 7) 8) 9)
Zie hiervoor Tekst en Commentaar, toelichting op artikel 53 WJZ M. Bruning, Over sommige kinderen moet je praten, pagina 41, voetnoot 127 Reactie mr. Drs. A.G.I. Terhorst, FJR, nr 6, juni 2006, pagina 159/160 KNMG, 2008, Meldcode voor medici inzake kindermishandeling, pagina 2
22
Conclusie Het is mogelijk dat de GGZ niet alleen aan BJAA / AMK, maar ook aan andere afdelingen van BJAA en de Raad voor de Kinderbescherming informatie verstrekt, ook zonder toestemming van de cliënt. Dit is mogelijk in een situatie van (een redelijk vermoeden van) kindermishandeling, een overmachtsituatie en - zodra de nieuwe wetgeving dit mogelijk maakt - wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling. Als door de GGZ informatie wordt verstrekt moet dit worden vastgelegd en zal de cliënt hierover wel geïnformeerd moeten worden. In het kader van deze Amsterdamse Aanpak Kindermishandeling wordt voorgesteld conform te handelen.
23
24
Bijlage 2 Gespreksvoering (overgenomen uit Amsterdamse Protocol Kindermishandeling - 2005) Aandachtspunten voor een gesprek met ouders Het contact of een gesprek met ouders is altijd gekoppeld aan een doel. Bijvoorbeeld informatie verzamelen, delen van zorg over het kind, of ouders motiveren voor hulp. Bepaal voor aanvang van het contact wat je doel is. Belangstellende vragen Bij zorg over een kind, kun je een aantal zaken in het gewone contact met ouders navragen. Bijvoorbeeld: Is het kind al naar de dokter geweest? Wat is er gebeurd? Hoe gaat het thuis? Hoe beleeft het kind de geboorte van het broertje? Etc. Dit zijn gewone belangstellende vragen, maar ze kunnen wel extra informatie geven waardoor je zorg blijft, groter wordt of verdwijnt. Let ook op de andere gezinsleden. Welk beeld heb je van de andere kinderen in het gezin, de andere ouder? Zorgen delen Als je zorg hebt over een kind, bespreek dat dan zo snel mogelijk met ouders. Heb je direct contact met ouders, benoem dan wat je ziet. Voorkom dat er een lijst ‘onbesproken zorgen’ ligt, waardoor ouders zich afvragen waarom zij niet eerder op de hoogte zijn gesteld. Ouders zijn immers de belangrijkste gesprekspartners en informatiebron. Wanneer je een vermoeden hebt van kindermishandeling kan het heel lastig lijken om met ouders in gesprek te gaan. Toch zal een dergelijk gesprek nodig zijn voor een juiste beeldvorming. In zo’n gesprek kan bijvoorbeeld blijken dat er iets anders aan de hand is. Het kan ook net het duwtje zijn dat ouders nodig hebben om hulp te gaan zoeken. En in situaties waarin ouders terughoudend, defensief of agressief reageren, heb je een reden te meer om je ernstige zorgen te maken. Daarnaast is het goed om jezelf de vraag te stellen: welke ouder vindt het nu vervelend dat iemand oog heeft voor zijn of haar kind? En houd rekening met het feit dat het kind ook door iemand anders dan de ouders mishandeld kan worden. Probeer in het gesprek met ouders de zorgen die je hebt te delen door naast de ouder te gaan staan in plaats van tegenover de ouder. Wanneer niet gelijk in gesprek gaan met ouders Wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, wanneer je een ernstige vorm van mishandeling vermoedt, bij dreiging of agressie van ouders, wanneer ouders eerder een gesprek geweigerd hebben, wanneer ouders weigeren de nodige hulp te zoeken of dreigen hun kind van de instelling weg te halen of dreigen het contact te beëindigen, overleg dan de situatie eerst met het AMK. Afhankelijk van de gegeven informatie of omstandigheden kan met het AMK nagegaan worden of gespecialiseerde hulpverlening of de politie benaderd dient te worden om een veilige situatie voor een gesprek te creëren. Voorbereiding van gesprek met ouders De zorg over het kind kan van dien aard zijn dat een apart oudergesprek nodig is. Bedenk, voordat je hierover een afspraak maakt, samen met de aandachtsfunctionaris kindermishandeling wat het doel is van het gesprek, wie het gesprek met de ouders gaat voeren en wat je aan ouders vertelt als reden voor het gesprek. Bedenk ook of je het wenselijk of noodzakelijk vindt het gesprek samen met een collega te voeren en of het voor je eigen veiligheid nodig is dat een collega op de hoogte is van het gesprek en in de buurt is. Overweeg van te voren ook waar je het gesprek wilt houden, hoe laat, en of er opvang is voor het kind en eventuele andere kinderen. En beslis of je met beide ouders afspreekt of met één ouder? In sommige organisaties kan het, afhankelijk van je professionele verantwoordelijkheid, wenselijk, of afhankelijk van de leeftijd noodzakelijk, zijn om ook het kind voor (een gedeelte van) het gesprek uit te nodigen. Wanneer het om ernstige zorgen gaat, die met ouders besproken moeten worden, is het van belang dat de persoon die het gesprek aangaat daarvoor opgeleid is. Bijvoorbeeld een maatschappelijk werker of een beroepskracht die aanvullende training op het gebied van gespreksvaardigheden heeft gevolgd. Voor vragen of meedenken over de voorbereiding of uitvoering van het gesprek, kun je een ervaren collega raadplegen of advies of consult vragen bij het AMK.
25
In gesprek met ouders Bespreek in het gesprek met ouders in ieder geval de zorg die je hebt over het kind. Vertel feitelijk wat de zorgen zijn en vraag na of ouders deze zorg herkennen. Vertel ook wat goed gaat met het kind. Houd bij het delen van de zorg rekening met mogelijke reacties van schrik, boosheid of verdriet en wees je ervan bewust dat dit doorgaans normale reacties zijn op een vervelende boodschap. Het is niet makkelijk voor ouders om te horen dat het op sommige gebieden niet goed gaat met hun kind. Voor sommige ouders is het gesprek een opluchting, omdat ze zich erkend voelen in de eigen zorg over hun kind. Kijk tijdens het gesprek wat het verhaal bij ouders losmaakt, hoe ze reageren, of ouders al hulp krijgen en wat er kan gebeuren om de zorg te verminderen. Ga na wat de eigen mogelijkheden voor hulp zijn binnen het sociale netwerk van het gezin, bijvoorbeeld om het gezin te ontlasten. Ouders hebben vaak tijd nodig om over de geuite zorgen na te denken. Het kan zijn dat één gesprek niet voldoende is en dat het belangrijk is met ouders een vervolgafspraak te maken, om te bespreken of de zorgelijke situatie inderdaad verandert. Wanneer ouders weigeren de nodige hulp te zoeken voor hun kind of wanneer ze dreigen hun kind van de instelling weg te halen of bij de instelling weg te gaan, overleg dan de situatie met het AMK. Zie volgende hoofdstuk over hoe je ouders vertelt dat je jouw vermoeden van kindermishandeling bij het AMK meldt. In sommige situaties zijn ouders wel bereid tot hulp maar kan toch in overleg met het AMK gekozen worden voor een melding bij het AMK, omdat de aard van de problematiek daarnaar vraagt. Bijvoorbeeld bij duidelijke vormen van kindermishandeling, of, omdat onderzoek naar de oorzaken en risicofactoren nodig is.
Tips voor het gesprek met ouders
➜ Maak het doel van het gesprek duidelijk ➜ Omschrijf bij het delen van zorgen concreet wat je zorg is zonder het woord Kindermishandeling te gebruiken. ➜ Vertel de ouders wat er feitelijk is opgevallen aan het kind ➜ Geef ook aan wat wel goed gaat met het kind ➜ Vraag of ouders de genoemde concrete waarnemingen herkennen en hoe ze deze verklaren ➜ Vraag hoe ouders het kind thuis beleven ➜ Respecteer de (ervarings-)deskundigheid van ouders m.b.t. hun kind ➜ Spreek de ouders aan op hun verantwoordelijkheid als opvoeder ➜ Nodig de ouders uit om te praten door open vragen te stellen (wie, wat, waar, hoe, wanneer..) ➜ Praat vanuit jezelf (ik zie dat..) ➜ Wees eerlijk en open, pas op voor vrijblijvendheid ➜ Vraag hoe ouders de geuite zorgen beleven ➜ Leg afspraken en besluiten na afloop van het gesprek kort en zakelijk vast en geef de ouders een kopie ➜ Kies in het gesprek die invalshoek die aansluit bij de specifieke cultuur en gewoonten van een gezin ➜ Laat een kind niet tolken voor zijn ouders ➜ Doe geen toezeggingen die je niet waar kunt maken ➜ Ga na of er al hulp in het gezin is ➜ Als ouders zich dreigend uitlaten (wat uitzonderlijk is), benoem dat de ouder dreigt en stop het gesprek ➜ Wanneer de ouders helemaal opgaan in hun eigen emoties, haal de ouder dan terug naar het hier en nu, bijvoorbeeld door te vragen of er nog geld in de parkeermeter moet, of suiker of melk in de koffie. Wanneer je met ouders jouw zorg over hun kind wilt bespreken, kun je gebruik maken van “hulpzinnen”. Hieronder volgen enkele voorbeelden. Inleidende zinnen:
➜ Ik wil met u praten over de verandering in het gedrag van uw kind ➜ Ik maak me zorgen over uw kind, omdat..... ➜ Er is een verandering ontstaan in de groep, sindsdien is uw kind.....
26
De werkelijke boodschap: Vanuit het benoemen van feiten, kan die als volgt luiden: ➜ Mij valt op.... , het lijkt of..... ➜ Ik merk, ik hoor, ik zie, ik denk......., ➜ Uw kind is de laatste tijd wat stiller (ongeconcentreerder, rumoeriger, drukker, afweziger, verdrietiger, boos, geheimzinniger) en daar maak ik me zorgen over ➜ Uw kind heeft de laatste tijd wat moeite met andere kinderen, mij valt op... ➜ Uw kind is de laatste tijd zo aanhankelijk en vraagt veel aandacht (heeft moeite met de regels). Hoe ervaart u dat zelf? ... Weet u misschien wat de oorzaak hiervan kan zijn? ➜ Hoe gaat het bij u thuis? ➜ Is er iets gaande in de omgeving van uw kind (vriendjes, op straat, familie) ➜ Het lijkt of uw kind gepest wordt (of uitgescholden/ bang/ straf krijgt/ klem zit/ gedwongen wordt/niet gelukkig is) en daar last van heeft, wat merkt u daarvan? Het vervolg ➜ Ik wil graag nog eens met u praten om te kijken of er verandering in het gedrag van uw kind heeft plaatsgevonden. Tot slot ➜ Vraag het AMK om advies of ondersteuning voor gespreksvoering met ouders
➜ Kijk of een collega met jou het gesprek wil oefenen
Hoe vertel je ouders dat je jouw vermoeden van kindermishandeling bij het AMK meldt? In sommige situaties is een melding bij het AMK nodig. Bij een open melding, waarin ouders op de hoogte worden gesteld dat u de melder bent, horen de meeste ouders dat liever van u dan van het AMK. Hierdoor komt het contact vanuit het AMK minder onverwachts, en hebben ouders niet het gevoel dat je achter hun rug om te werk bent gegaan. De mededeling aan ouders, dat je gaat melden, kan moeilijk zijn. Vaak gaat hier al een proces aan vooraf, zijn er één of meerdere gesprekken geweest en blijken ouders niet of onvoldoende ontvankelijk voor jouw bezorgdheid. Hieronder volgen enkele tips. Ter voorbereiding ➜ Overleg met het AMK of jouw zorg over het kind over (vermoedelijke) kindermishandeling als melding kan worden aangenomen. ➜ Overleg met het AMK of het in die specifieke situatie verstandig en veilig is om ouders zelf te informeren over de melding. ➜ Overleg met het AMK hoe je ouders kunt informeren over de melding, wie dat gaat doen, wie daarvan binnen de instelling op de hoogte moeten zijn en maak indien gewenst een vervolgafspraak met het AMK. Het gesprek met de ouder(s) over de melding bij het AMK
➜ Neem de tijd voor het gesprek, wees serieus en laat merken dat je bezorgd bent over hun kind ➜ Vat jouw zorg waarbij je denkt aan (vermoedelijke) kindermishandeling zo concreet mogelijk samen voor de ouders ➜ Noem ook, indien van toepassing, kort de gesprekken en stappen die je reeds met ouders doorlopen hebt ➜ Stel ouders op de hoogte dat je jouw zorg over hun kind waarbij je het vermoeden hebt van kindermishandeling gaat melden bij het AMK, vraag geen toestemming ➜ Leg duidelijk uit dat je merkt dat ouders niet dezelfde zorg of oplossing delen als jij (je organisatie) of dat je het nodig vindt dat gespecialiseerde mensen de zorgwekkende situatie onderzoeken ➜ Vertel ouders dat je je zodanig (ernstig) zorgen maakt, dat het jouw verantwoordelijkheid is om daarbij de hulp van het AMK in te schakelen ➜ Beschrijf het AMK als een instelling waar iedereen die zich zorgen maakt over kinderen en denkt aan (vermoedelijke) kindermishandeling terecht kan ➜ Vertel dat je het aan het AMK overlaat om verder in gesprek te gaan over de zorgen ➜ Voer het gesprek samen met een andere collega van jouw organisatie
27
In het gesprek over de melding bij het AMK kun je gebruik maken van één van de volgende hulpzinnen. Kies een zin die past bij de situatie. Let op, het zijn voorbeeldzinnen. Elke situatie is anders. Vraag advies aan het AMK voor de specifieke situatie die jij meldt bij het AMK. Hulpzinnen ➜ Ik denk dat het goed is wanneer u met het AMK verder gaat praten over de zorg die u en ik hebben over uw kind. Het AMK is gespecialiseerd in het onderzoeken van (vermoedelijke) situaties van kindermishandeling. ➜ In mijn werk als .... (vul je beroep in) is het mijn taak te letten op het welzijn van de kinderen. Ik (of vul organisatie in) maak me zodanig zorgen om uw kind, dat ik dit ga melden bij het AMK. Omdat ik me kan voorstellen dat dit geen prettige boodschap voor u is, vertel ik het zelf aan u, in plaats van dat u het van een medewerker van het AMK hoort. ➜ Ik (evt. ..en mijn collega’s) maak me zorgen over uw kind en heb daarbij een vermoeden van ... (vul in: mishandeling, verwaarlozing, seksueel misbruik). Vandaar dat ik (wij) onze zorg over uw kind ga(an) melden bij het AMK zodat zij vanuit hun specifieke deskundigheid en bevoegdheden de zorgwekkende situatie kunnen onderzoeken. ➜ Ik begrijp dat deze mededeling naar voor u is, maar het is mijn verantwoordelijkheid vanuit mijn werk om (ernstige) zorgen met ouders te delen. Wanneer (vul in....deze zorg niet gedeeld wordt; ...geen passende hulp gevonden wordt; ... specifiek onderzoek nodig is), is het mijn taak de hulp van het AMK in te schakelen. Ik doorloop deze stappen volgens een protocol, dat wij als (vul in: naam organisatie) in werking stellen wanneer we (vul in ...zorg hebben over een kind; ...... (vermoedelijke) situaties van kindermishandeling signaleren. Na het benoemen van signalen, gesprekken en stappen: De signalen zijn nog steeds aanwezig, helaas zien wij deze ook vaak bij kinderen die mishandeld zijn of worden. Vandaar dat we melden bij het AMK.
28
toolkit
➜➜➜
LIRIK
Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling Betreft (naam jeugdige) ......................................................................................................................................................... Datum ................................................................................................................................................................................... Ingevuld door .......................................................................................................................................................................
1
Huidige veiligheidssituatie
A Directe veiligheid ● Bedreiging door ouder(s)/primaire opvoeder(s): ● ernstige kindermishandeling ● onvoldoende bescherming ● onvoldoende basiszorg ● opvoeder niet beschikbaar ● ouder(s) belemmeren zicht op / toegang tot jeugdige ● Bedreiging door jeugdige zelf ● Bedreiging door ander gezinslid / derde, namelijk .......................................................................................................... Zijn er vermoedens of aanwijzingen dat jeugdige op dit moment fysiek in gevaar is? ● ja ● nee ● onbekend Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................
B Omgang ouder(s)-jeugdige Zijn er concrete aanwijzingen voor: - lichamelijk of psychisch geweld - verwaarlozing - seksueel misbruik - huiselijk geweld
29
● ja ● ja ● ja ● ja
● nee ● nee ● nee ● nee
● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend
Zorgen over opvoeding en verzorging: - bescherming en veiligheid - basale verzorging - emotionele warmte (ondersteuning) - regels en grenzen - stimulering - stabiliteit - anders (licht toe):
● zorgen ● zorgen ● zorgen ● zorgen ● zorgen ● zorgen ● zorgen
● geen zorgen ● geen zorgen ● geen zorgen ● geen zorgen ● geen zorgen ● geen zorgen ● geen zorgen
● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend
Als bij één of meer ‘onbekend’: ● ouder geeft geen inzicht in eigen handelen ● onvoldoende informatie beschikbaar Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ Zijn er aanwijzingen voor bedreigend handelen of nalaten van de ouder(s)? ● ja ● nee ● onbekend Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................
C Jeugdige - psychosociaal functioneren - lichamelijke gezondheid - ontwikkeling - anders (licht toe) ................................................................
● zorgen ● zorgen ● zorgen ● zorgen
● geen zorgen ● geen zorgen ● geen zorgen ● geen zorgen
● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend
Zijn er kindsignalen die wijzen op een onveilige opvoedingssituatie of kindermishandeling? ● ja ● nee ● onbekend Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................
D Risicofactoren Risicofactoren bij de ouder(s) Functioneren als opvoeder eerder een kind mishandeld, verwaarloosd, misbruikt
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
30
ontoereikende pedagogische kennis/vaardigheden problemen in de ouder-kind interactie
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij .............................................................................. ● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
minimaliseren/ontkennen aangetoonde kindermishandeling ● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij .............................................................................. negatieve houding t.o.v. jeugdige
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
Persoonlijk functioneren psychiatrische problematiek
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
verslavingsproblematiek
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
verstandelijke beperking
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
Beschikbaarheid voor de jeugdige fysiek
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
emotioneel
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
Voorgeschiedenis op jonge leeftijd (<18 jaar) ouder geworden
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
zelf slachtoffer van kindermishandeling
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
eerder geweld gebruikt tegen personen
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
31
Problematische partnerrelatie
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
Anders (licht toe)
● ja, bij ............................................................................. ● nee, bij .......................................................................... ● ?, bij ..............................................................................
Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................
Risicofactoren bij jeugdige, gezin en/of omgeving Jeugdige jong kind (< 5 jaar) belaste voorgeschiedenis (bijv. prematuur) (ernstige) ziekte of handicap gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen moeilijk temperament ongewenst anders (licht toe) .................................................................
● ja ● ja ● ja ● ja ● ja ● ja ● ja
● nee ● nee ● nee ● nee ● nee ● nee ● nee
● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend
Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ Gezin en omgeving éénoudergezin, stiefgezin, groot gezin veel conflicten, huiselijk geweld instabiel, ongeregeld leven materiële/financiële problemen (werkloosheid, huisvesting) ingrijpende levensgebeurtenissen sociaal isolement, sociaal conflict anders (licht toe) .................................................................
● ja ● ja ● ja ● ja ● ja ● ja ● ja ● ja
● nee ● nee ● nee ● nee ● nee ● nee ● nee ● nee
● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend ● onbekend
Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................
Conclusie huidige veiligheidssituatie ● Er is sprake van een levensbedreigende situatie of direct fysiek gevaar ● Er is sprake van feitelijk aangetoonde kindermishandeling ● op dit moment ● in het verleden (nu gestopt)
32
● Er is mogelijk sprake van kindermishandeling (meer opties mogelijk): ● er is sprake van bedreigend handelen of nalaten van de ouder(s) ● er zijn kindsignalen die wijzen op een bedreigde ontwikkeling ● er zijn risicofactoren bij de ouder(s) ● er zijn risicofactoren bij jeugdige, gezin en/of omgeving ● ouder geeft geen informatie of inzicht in eigen handelen ● Er zijn geen aanwijzingen voor kindermishandeling ● Onvoldoende informatie om een oordeel te vormen Toelichting ........................................................................................................................................................................... ........................................................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................................................
2
Risicotaxatie
Aanvullende risicofactoren bij vermoedelijke of aangetoonde kindermishandeling: ● (vermoedelijke) pleger heeft direct toegang tot het kind ● derden hebben geen zicht op het kind Wat kan er gebeuren? Aard van de mogelijke risico’s voor het kind: - levensbedreigende situatie of direct gevaar - ontstaan van kindermishandeling - herhaling van kindermishandeling - anders (licht toe)
● groot ● groot ● groot ● groot
● reëel ● reëel ● reëel ● reëel
● klein ● klein ● klein ● klein
Verwachte gevolgen voor de jeugdige
● zeer ernstig ● ernstig
● matig ernstig
Beschermende factoren die de risico’s kunnen verminderen
● veel
● geen
Beschermende factoren ouder(s):
● gevoel van competentie, draagkracht ● positief zelfbeeld ● ondersteunende partner ● kan eigen jeugdervaringen hanteren ● positieve jeugdervaringen ● kan steun vragen/profiteren van ● emotionele beschikbaarheid ● flexibiliteit ● bereid en in staat om te veranderen
33
● enkele
● gering
● onbekend
Beschermende factoren jeugdige: ● sociaal vaardig ● positief zelfbeeld ● bovengemiddelde intelligentie ● aantrekkelijk uiterlijk ● goede relatie belangrijke volwassene(n) ● ego-veerkracht (stressresistentie) ● bereid en in staat om te veranderen Beschermende factoren gezin en omgeving: ● steun uit het informele netwerk: ● steun formeel netwerk:
Conclusie risico’s voor de jeugdige Op dit moment:
● zeer groot
● groot
● reëel
● klein
Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ Bij voorziene veranderingen in de nabije toekomst:
● zeer groot
● groot
● reëel
● klein
Toelichting ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................................................
34
toolkit
➜➜➜
Basisnormen
Pedagogische visie BJAA
➜ E en leeftijdsadequate ontwikkeling, met de bijbehorende ontwikkelingstaken, -uitkomsten en -mijlpalen
➜ A dequate verzorging, gericht op een goede gezondheid ➜ E en veilige fysieke omgeving ➜ C ontinuïteit en stabiliteit in levens-omstandigheden, verzorging, aandacht en relaties
➜ E en respectvolle leefomgeving waarin de wensen & behoeften van het kind serieus genomen worden
➜ G eborgenheid, steun en begrip van tenminste één volwassene ➜ S tructuur die ondersteunt, met aanmoediging, realistische grenzen (balans in belonen & straffen), toezicht en ruimte voor initiatief & plezier
➜ E ducatie: mogelijkheden om talenten te ontplooien. ➜ P sychische problematiek van opvoeder(s) is niet overheersend en bepalend binnen het gezin.
35
36
toolkit
➜➜➜
Convenant
Casussen en modelantwoorden Hoe werkt het convenant nu in de praktijk? Met deze drie cases kan je hiermee oefenen. Gebruik bij voorkeur cases uit je eigen praktijk, maar als je geen geschikte case bij de hand hebt, kan je deze cases gebruiken.
Casus I
Melden van Kindermishandeling
Een vrouw, 15 jaar geleden naar Nederland geïmmigreerd en redelijk geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, komt voor een intake bij het aanmeldteam. Ze krijgt daar twee gesprekken aangeboden, wat de normale procedure is. Eerst bij een spv, daarna bij een psychiater. In het gesprek met de spv wordt duidelijk dat mevrouw kortgeleden haar tweede kind gekregen heeft. Haar oudste is 9 jaar. Deze heeft een andere vader. Mevrouw is indertijd gescheiden en later hertrouwd. Na de geboorte van haar eerste kind heeft ze een postnatale depressie gehad. Sinds de geboorte van het tweede kind is ze bang weer depressief te worden. Daarnaast geeft ze aan dat haar huidige man, sinds de geboorte van het jongste kind voortdurend agressief reageert op de oudste. Mevrouw zegt dat ze controle heeft over de agressie van haar man, maar maakt zich wel zorgen over het oudste kind. Het gaat de laatste tijd ook op school niet goed. Haar man weet dat mw. problemen besproken heeft bij de GGz. Hij is volgens mw. bereid mee te werken om de situatie in het gezin te verbeteren. De spv plant na dit gesprek met mevrouw een afspraak bij de psychiater voor binnen 2 weken. Deze afspraak vindt 6 weken later plaats. Als mevrouw bij de psychiater komt vertelt ze dat ze ondertussen geregeld heeft dat het oudste kind tijdelijk elders woont. De psychiater bevestigt mevrouw in haar zorg om de situatie en regelt voor het oudste kind een verwijzing naar GGZ Jeugd (mw. wil geen verwijzing naar de Jeugdzorg). Voor mevrouw wordt een eigen hulpverleningstraject gestart. Tevens meldt hij het echtpaar aan voor relatietherapie. Mevrouw is gemotiveerd voor al deze vormen van behandeling. Haar man weet dat ze de problemen besproken heeft bij de GGZ.
Vragen: ➜ Heeft de spv zorgvuldig genoeg gehandeld? Zou de spv ook zo gehandeld hebben als het protocol was gevolgd? ➜ Heeft de psychiater gehandeld volgens het protocol? ➜ In het protocol staat dat er binnen de instelling overlegd moet worden. Wanneer en met wie? ➜ Zou je een advies hebben betreffende de procedure: in welke fase moet er gemeld worden bij het AMK? Voorziet het protocol hierin? ➜ Kan de behandeling in vrijwillig kader gebeuren? ➜ Hoe weeg je de belangen af van enerzijds het volgen van een strikt protocol en anderzijds het belang voor cliënt en gezin in behandeling te komen?
37
Casus I
Modelantwoorden
1 Heeft de spv zorgvuldig genoeg gehandeld? Zou de spv ook zo gehandeld hebben als het protocol was gevolgd? Belangrijk is om het verhaal van de moeder serieus te nemen en rekening te houden met een mogelijk ernstiger situatie. Bij (vermoeden van) kindermishandeling moet er altijd actie ondernomen worden (vergelijkbaar met suïcidedreiging). Hoewel moeder open lijkt te spreken over de problematiek, is het niet duidelijk of de situatie veilig is. De spv had moeten overleggen met de achterwacht (zie kaart Melden van Kindermishandeling: vak A, situatie B - Niet acute situatie). Na overleg kunnen de signalen besproken worden en hulp ingezet worden (punt 2 en 3). Bij twijfel over de situatie kan advies gevraagd worden aan BJAA/AMK. Binnen GGZinGeest is het ook mogelijk om hiertoe de KOPP-consulenten te raadplegen en eventueel in te schakelen bij het gesprek met de ouder(s).
In dit geval zou het gesprek met de psychiater met spoed ingepland kunnen worden. Als blijkt dat er acuut gevaar is, dan melden bij BJAA.
2 Heeft de psychiater gehandeld volgens het protocol? Het kind is op dat moment weg uit de gevaarlijke situatie. Er is geen acuut gevaar. Wel hoort er overleg plaats te vinden, intern en mogelijk met AMK. Er is wel een plan gemaakt voor hulpverlening aan ouders en kind, maar dit is niet overlegd met collega’s binnen de instelling of daarbuiten. Volgens het protocol zou dat wel moeten gebeuren. Advies is ook om een warme overdracht te realiseren naar hulp. 3 In het protocol staat dat er binnen de instelling overlegd moet worden. Wanneer en met wie? Na het eerste contact zou contact met de achterwacht nodig zijn. Zo nodig ook met AMK. Na het tweede contact contact met degene die de hulpverlening gaat starten (warme overdracht). 4 Zou je een advies hebben betreffende de procedure: in welke fase moet er gemeld worden bij het AMK? Voorziet het protocol hierin? Er moet gemeld worden bij AMK als er acuut gevaar dreigt of als de ouders de signalen ontkennen of als ze zich niet aan gemaakte afspraken houden. 5 Kan de behandeling in vrijwillig kader gebeuren? Ja, maar wel de ouders wijzend op de gevolgen als ze zich niet aan de afspraken kunnen of willen houden. 6 Hoe weeg je de belangen af van enerzijds het volgen van een strikt protocol en anderzijds het belang voor cliënt en gezin in behandeling te komen? In eerste instantie kan men de casus anoniem bespreken om te vragen of het plan dat je voor ogen hebt ook in de ogen van mensen met veel ervaring betreffende kindermishandeling geschikt is. De vraag is dan: is dit voldoende of moet er meer? Als een melding wel noodzakelijk is, is het belangrijk de tijd te nemen om dit met de ouders te bespreken, hen aan te spreken in hun ouderrol en hierbij zonodig ondersteuning te vragen. (bijvoorbeeld door de koppconsulent)
38
Casus II Opvragen van informatie bij de GGZ-volwassenenzorg Moeder heeft 3 kinderen. Moeder kampt al jaren met psychiatrische problemen en heeft hiervoor behandeling gehad. Omdat moeder vanwege psychische problemen, haar moederrol niet goed kon vervullen, was er een OTS uitgesproken over de kinderen. De OTS is 2 jaar geleden afgesloten, omdat de opvoedingssituatie stabiel was: moeder accepteerde behandeling en medicatie. Sinds een jaar heeft moeder zich onttrokken aan de behandeling. De jongste dochter verzuimde veel van school. De leerplichtambtenaar heeft na een proces verbaal, moeder een cursus aangeboden. Moeder werkt niet mee aan de cursus. De leerplichtambtenaar maakt zich ernstige zorgen: moeder lijkt te kampen met waanideeën (zij zegt arts en rechter te zijn) en toont zich grenzenloos naar anderen. De jongste dochter gaat mee in de gekte van moeder en lijkt geparentificeerd. De leerplichtambtenaar doet een melding bij het AMK. Het AMK start een onderzoek met de volgende vraagstelling: Is er sprake van ernstige problematiek bij moeder, waardoor de kinderen niet meer veilig zijn? In het kader van het AMK onderzoek is contact gezocht met de vroegere behandelaar. De vroegere behandelaar is bereid gevonden om een aantal malen op huisbezoek te gaan. De situatie is zorgelijk, maar niet acuut. De behandelaar geeft aan dat het mogelijk is dat moeder zich gaat verschansen en de jeugdzorg toegang tot de woning ontzegd. Er is dan mogelijkerwijs sprake van decompensatie van moeder ivm haar psychisch functioneren. Men adviseert een vrijwillige opname, maar moeder weigert die. Die weigering is voor het AMK aanleiding om een verzoek tot onderzoek te doen bij de Raad voor de Kinderbescherming, zodat via een uithuisplaatsing de veiligheid van kinderen kan worden gewaarborgd. Als AMK en Raad voor de Kinderbescherming op huisbezoek gaan reageert moeder dermate agressief dat een gevaarlijke situatie ontstaat en acuut een VOTS met UHP wordt gevraagd en gekregen. Vervolgens keert de rust nog tijdens hetzelfde huisbezoek terug: de oudere kinderen van moeder komen helpen, moeder blijkt akkkoord met een VOTS en de bijbehorende gezinsvoogd en moeder stelt zich per direct onder behandeling.
Vragen: ➜ Op welke momenten en op welke wijze kan BJAA informatie opvragen bij GGZ? ➜ Hoe is de kwaliteit van de informatie die de behandelaar verstrekt? Was er voldoende informatie over de opvoedkundige gevolgen?
➜ Is het protcol gevolgd? Was dat nuttig geweest? ➜ Welke mogelijkheden heeft BJAA nog meer?
39
Casus II Modelantwoorden 1 Op welke momenten en op welke wijze kan BJAA informatie opvragen bij GGZ? B JAA kan informatie opvragen over de beschrijvende diagnose, het verloop van de behandeling, de behandelings prognose, het ziektebesef en-inzicht bij de ouder. Ook is belangrijk hoe de cliënt omgaat met stress en wat mogelijke gevolgen van het ziektebeeld zijn voor de sensitiviteit en emotionele beschikbaarheid voor zijn/ haar kinderen. BJAA kan informatie opvragen bij: ➜ voornemen om OTS te beëindigen ➜ start AMK-onderzoek ➜ start VOTS. 2 Hoe is de kwaliteit van de informatie die de behandelaar verstrekt? Was er voldoende informatie over de opvoedkundige gevolgen? De informatie van de behandelaar is onvoldoende gericht op het concrete gedrag van moeder. De opvrager kan hieraan bijdragen door open vragen te stellen aan de behandelaar over het gedrag van moeder. Voorbeelden: ➜ Wat is de beschrijvende diagnose? ➜ Hoe kan je deze mevrouw als moeder beschrijven? ➜ Wat betekent het feit dat zij waanideeën heeft in de dagelijkse opvoeding?
➜ Hoe merkt haar dochter dat? ➜ Is de veiligheid van haar dochter in het geding als gevolg van haar waanideeën?
3
Is het protcol gevolgd? Had dat nuttig geweest? In de beschreven casus is niet duidelijk of het protocol is gevolgd. De route is als volgt: ➜ de aanvrager vraagt toestemming aan de ouder ➜ de aanvrager vraagt informatie op. Afhankelijk van de vraag of er toestemming van de ouder is verkregen, moet de aanvraag aan bepaalde zorgvuldigheidseisen voldoen, zie onderstaande tabel.
Toestemming gekregen - ernst en de reden van het overleg - toestemming gevraagd en gekregen - in eerst volgende contact met de cliënt aangeven dat er contact met GGZ is geweest
Geen Toestemming - ernst en reden van het overleg - toestemming gevraagd, niet gekregen - noodzaak van overleg zonder toestemming - in eerst volgende contact met de cliënt aangeven dat er contact met GGZ is geweest
Geen toestemming gevraagd - e rnst en reden van het overleg - g een toestemming gevraagd - noodzaak tot overleg zonder kennis en toestemming van de ouder
4 Welke mogelijkheden heeft BJAA nog meer? Bij de afsluiting van de OTS kan BJAA overleg voeren met de GGZ en hun zienswijze en inschattingen meenemen in de overwegingen om een OTS aldan niet af te sluiten.
ls moeder dermate agressief reageert op BJAA dat de veiligheid van haar dochter in het geding komt, dan kan BJAA A overwegen om zonder toestemming overleg te voeren met de GGZ.
40
Casus III Opvragen van informatie bij de GGZ-volwassenenzorg Naar aanleiding van een melding van Bureau Jeugdzorg start de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek. Een paar maanden geleden uitte de school zorgen over Klaas (8). Zijn vader woont sinds een jaar ergens anders. Zijn moeder is haar baan verloren en zit thuis. Ze lijkt niet meer goed voor Klaas te kunnen zorgen, Klaas moet boodschappen doen en koken. In de klas trekt hij zich steeds meer terug. Hij heeft vaak vieze kleren aan. Vrijwillige hulpverlening komt niet van de grond omdat moeder niemand binnenlaat. Tijdens het raadsonderzoek vertelt de school dat ze vermoeden dat de moeder van Klaas niet helemaal in orde is. De juf zegt dat moeder een psychiater ziet. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van Klaas, maar krijgt weinig hoogte van de moeder. Ze wil nauwelijks praten. Het is moeilijk om in te schatten hoe instabiel de moeder van Klaas is. Moeder zegt dat het klopt dat ze een psychiater ziet, maar wil hier niets over kwijt, dit zijn haar eigen zaken. Ze geeft geen toestemming geven om informatie op te vragen bij de psychiater. Tijdens het raadsonderzoek meldt de school dat Klaas op school is gekomen met stevige blauwe plekken. De Raad maakt zich zorgen en legt contact met de psychiater. De Raad laat weten dat moeder geen toestemming geeft, maar dat zij wel graag antwoord zou willen op de volgende vraag: vindt de psychiater het verantwoord dat deze moeder voor een kind zorgt? De psychiater antwoordt dat hij helaas niet in kan gaan op de vragen. Hij heeft een behandelrelatie met moeder, die moeilijk op te bouwen was. Hij kan deze niet op het spel zetten door in gesprek te gaan met de Raad voor de Kinder bescherming. Moeder is nu zeven keer geweest. De relatie met haar kind is nog niet echt besproken, het gaat vooral over moeders problemen met zichzelf. Daarnaast vertrouwt hij nooit zo wat er gebeurt met de informatie die hij aan andere instanties geeft.
Vragen: ➜ Wat vindt u van de reactie van de psychiater? ➜ Stelt de Raad de juiste vraag? ➜ Als de psychiater toch toestemming zou vragen aan moeder en ze geeft die niet, kan hij dan informatie geven? ➜ Is zijn zorg ten aanzien van de correctheid van het omgaan met de informatie terecht?
41
Casus III Modelantwoorden 1 Wat vindt u van de reactie van de psychiater? Het is begrijpelijk dat de psychiater de behandelrelatie met moeder niet zomaar op het spel wil zetten. Hier heeft hij veel moeite voor gedaan, in haar belang. Maar er is nog een belang, dat van Klaas. Uit de reactie van de psychiater is niet op te maken dat hij zich betrokken voelt bij dat belang. De psychiater zou op zijn minst meer vragen kunnen stellen, of kunnen overleggen met collega’s. En hij zou kunnen nadenken op welke manier hij dit het beste met moeder zou kunnen bespreken. Misschien zou ze hem namelijk toch toestemming geven om informatie te geven. 2 Stelt de Raad de juiste vraag? De vraag ‘Vindt de psychiater het verantwoord dat deze moeder voor een kind zorgt?’ is lastig voor de psychiater. Hij houdt zich bezig met het welzijn van de moeder en heeft het kind nooit gezien. Daarnaast is hij niet gespecialiseerd in het inschatten van de situatie van kinderen. Deze vraag kan hem afschrikken. Een goede vraag aan de psychiater zou zijn wat de invloed van de stoornis is op het dagelijks leven van de moeder. Vervolgens is het aan de Raad om deze informatie te beoordelen voor het kind. 3 Als de psychiater toch toestemming zou vragen aan moeder en ze geeft die niet, kan hij dan informatie geven? De psychiater heeft kennisgenomen van de motieven van de Raad om informatie te vragen. Als deze nog niet geheel duidelijk waren, kan de psychiater hier op doorvragen. Als moeder in een gesprek aangeeft geen toestemming te geven voor uitwisseling, kan de psychiater overleggen met collega’s. In dit overleg wordt de beslissing genomen of de instelling informatie aan de Raad zal geven of niet. Beide is namelijk mogelijk, ook zonder toestemming van de moeder.
ij ernstige twijfel of informatie verstrekt moet worden, kan de behandelaar overleggen met of advies vragen aan de B contactpersonen (elke instelling heeft een contactpersoon inzake dit convenant), de directeur zorg, de (plv) geneesheer-directeur of de juridisch adviseur. Deze laatste is ook contactpersoon voor de deelnemende partners en moet altijd contact opnemen met een van de andere contactpersonen. In geval er besloten wordt geen informatie te verstrekken wordt er bestuurlijk overleg gevoerd.
e hulpverlener vermeldt het contact en de verstrekte informatie in het dossier van de cliënt. Ook wordt vermeld D waarom wel of geen informatie is verstrekt.
4 Is zijn zorg ten aanzien van de correctheid van het omgaan met de informatie terecht? De raadsonderzoeker vermeldt in het rapport dat de psychiater is gesproken. Als er schriftelijke informatie in het rapport komt, wordt deze eerst aan de psychiater voorgelegd. De informatie moet worden geaccordeerd, anders kan hij niet in het rapport blijven staan. Pas als het akkoord er is kan het rapport naar de kinderrechter.
42