Uitwisseling België-Nederland m.b.t. kinderen met niet-aangeboren hersenletsel op 30-09-2011 Verslag van de middagdiscussies Thema: begeleidingsmethodieken (1) Aangebracht en ingeleid door: Dries Cautreels Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: ‘Methodiek versus individu-, belevings- en verwerkingsgericht begeleiden’. Anders verwoord: pluspunten (veiligheid voor begeleiding?) van een methodiek versus risico op het (daardoor) onderkennen van eigen perspectief en zorgvragen. Bespreking:
Methodiek moet men beschouwen als een houvast. Maar kan het ook een valkuil zijn? Over welke methodiek gaat het hier concreet? Het is afhankelijk van de methodiek zelf. Niet alle methodieken zijn vergelijkbaar. “Eigen weg” (inkijkexemplaar aanwezig op de ontmoetingsdag) is een voorbeeld van een goede methodiek. Geen enkele methodiek is af. Veel hangt af van hoe men een methodiek toepast. Je moet een methodiek ook als een kapstok blijven zien. Hoe vaker men met (verschillende) methodieken werkt, hoe ervarener men wordt bij het juist toepassen van de methodieken. Bij iedere methodiek blijft de vertrekbasis de persoon zelf, en de individuele vraag / wens / mogelijkheden van de persoon. Wat het gebruik van methodieken betreft, onderscheidt NAH zich van andere domeinen doordat het om een langdurigere toepassing van de methodieken vraagt. Bij het gebruik van een methodiek die voor een ruimere doelgroep ontwikkeld is, moet aandacht zijn voor de specifieke doelgroep waarvoor het wordt ingezet. Wij stellen het individu op de eerste plaats en dan bekijken wij welke methodiek of methodieken hier als een hulpmiddel kunnen gebruikt worden. Een gedeelde visie (binnen gezinscontext) is ook belangrijk en bepalend voor het welslagen van een methodiek. De percepties en verwachtingen van de kinderen / jongeren enerzijds en de ouders anderzijds zijn vaak verschillend. Ze hebben een verschillende kijk op het gegeven. Het is heel belangrijk dat er voldoende afstemming is tussen de kinderen en hun ouders over deze aspecten. Soms zit je vast in methodieken die je al langer gebruikt. Het is goed om ook wel eens andere methodieken die andere voorzieningen gebruiken te leren kennen en eventueel uit te proberen. Eén zaligmakende methodiek bestaat niet. Niet de methodiek maar de beleving van de cliënt (kindgericht of gezinsgericht) moet centraal worden gesteld. Je moet creatief blijven denken en handelen. Er bestaan verschillende basismethodieken en behandelmethodieken. Methodieken moeten ook in teamverband op regelmatige basis besproken worden. Toolkit (Vilans, Nederland) is ook een nuttig instrument.
Thema: begeleidingsmethodieken (2) Aangebracht en ingeleid door Marie-Claire Rooryck Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Om tot een zorgvraag en zorgplan te komen hanteren wij in Dominique Savio – Gits (onderwijs en MPI – Medisch Pedagogisch Instituut, Vlaanderen) een model waarin volgende gebieden aan bod komen: 1.
De context
2.
De jongere vroeger
3.
Hoe de toestand nu is? Neuropsychologische letsels de informatie van verschillende paramedische diensten, de observaties in klas en leefgroep worden bij elkaar gelegd.
4.
Toekomst: hoe kan voor deze jongere, met deze mogelijkheden terug aan een perspectief gewerkt worden?
Toelichting en bespreking: Vroeger:
Over-Hoop is een lotgenotenvereniging (in Vlaanderen). Het uitwisselen van ervaringen in zulke verenigingen is een methodiek om met de context te werken.
De context betrekken: op dag 1 van de opname of start van de begeleiding de tijd nemen voor een uitgebreid gesprek met de ouders.
Hoe was het kind vroeger? Ouders bevragen (methode Hooi op je vork); NAH versterkt vaak gedrag of kenmerken die vroeger ook al aanwezig waren.
Ouderbegeleiding is ook belangrijk in de chronische fase; NAH krijg je niet alleen. Het gezinssysteem raakt uit evenwicht, er is een rouw- en emotioneel verwerkingsproces. Verschillende kinderen in een gezin vragen om verschillende opvoedingsstijlen. Je kan een kind niet begeleiden zonder de ondersteuning van de ouders.
We beschikken over veel ziekenhuis- en revalidatie-informatie.
We moeten ook eigen informatie verzamelen; hiervoor gebruiken we een checklist gebaseerd op het boek “Kopzorgen na hersentrauma” van Carla Michiels en Kurt Beeckman. In Nederland heeft Vilans een gelijkaardige checklist ontwikkeld.
Nu:
De checklist wordt verspreid bij de medewerkers die met de jongeren werken. Zo krijgen we een veelheid aan informatie over het hele dag-gebeuren van verschillende informanten. Later:
Mensen weten nog zo vaak niet waar ze terecht kunnen voor hulp en ondersteuning, en voor welke ondersteuningsmaatregelen ze in aanmerking komen. Ouders moeten vanaf het begin geïnformeerd worden over ondersteuningsmogelijkheden naar de toekomst toe.
Thema: Screening en diagnostiek (1) Aangebracht en ingeleid door: Erik Hermans Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Vanwege het ontwikkelingsperspectief moet screening en diagnostiek bij kinderen niet eenmalig zijn maar een continue. Hoe geven we daar vorm aan? Bespreking:
Is het zinvol om met het oog op het ontwikkelingsperspectief opnieuw screening en diagnostiek te doen? Indien ja, hoe moeten wij dat dat doen?
In Canada bestaan er „clinics‟ om het hele netwerk te informeren over NAH. De kinderen (en hun gezinnen) worden dan 4 jaar gevolgd. In Nederland bestaan er teams („casemanagers‟) die dit opvolgen. Ze hanteren wel een aantal criteria: Ziekenhuis of poliklinische opname, plus ingeschat als risicovol. De opvolgingsperiode varieert tussen 6, 12 en 52 weken. Daarna enkel bij de cruciale momenten in de ontwikkeling. De bedoeling is dat iedereen die met een hersenletsel op een SEH (Spoedeisende hulp, Nederland) binnenkomt, automatisch aangemeld wordt bij „Brein Support‟ en ook een informatiefolder (voor ouders) meekrijgt. Patiënt wordt dan 1 jaar opgevolgd en als na een jaar blijkt dat alles in orde is, wordt het opvolgingsprogramma stopgezet. In Pulderbos (Vlaanderen) voorzien ze een screeningsweek (EEG, gedrag, soc…). Bedoeling is dat er op het einde van de week een gefundeerd advies per kind geformuleerd wordt zodat het kind gepaste hulp kan krijgen in de eigen omgeving.
Zowel in België als in Nederland zijn er ook initiatieven die proberen de relevante netwerken rond de tafel te krijgen om informatie uit te wisselen.
In veel gevallen zoeken de mensen pas hulp als de situatie ontploft en niet meer onder controle is. Daarom is het belangrijk om werk te maken van de preventie.
In Gent heeft men de ervaring dat dit probleem (uit de hand gelopen situaties) zich vooral bij mensen met licht hersenletsel voordoet, minder bij mensen met matig tot ernstig hersenletsel.
Mensen met licht hersenletsel worden na 24 uur ontslagen uit het ziekenhuis, als er later problemen opduiken, vinden ze dan de weg niet meer terug. Is het dan nuttig om een folder mee te geven aan deze mensen (ouders)? In zo‟n situatie zijn de ouders zo blij dat hun kind al naar huis mag (want „de arts heeft het gezegd‟) dat ze op dat moment niet stil kunnen / willen staan bij de mogelijke lange termijngevolgen.
Het zou een goed idee zijn als de artsen de ouders zouden informeren over mogelijke problemen bij transitiemomenten in het leven van het kind, maar niet alle artsen vinden dit blijkbaar nuttig.
Er is nood aan hulp en doorverwijzing naar de juiste circuits.
Wat is de leeftijdsondergrens voor een kind met NAH om alsnog als een kind met aangeboren hersenletsel erkend te worden? In België is dat vanaf 2 jaar, in Nederland is dat vanaf 1 jaar.
Pulderbos: Het is belangrijk om patiënten (hun ouders) op weg te helpen want eens ze de weg gevonden hebben, zetten ze zelf de eerste stap wanneer er nieuwe problemen opduiken.
Thema: screening en diagnostiek (2) Aangebracht en ingeleid door: Marjan Hurkmans Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Hoe kan de signalering van lichte hersenletsels binnen de ziekenhuizen verbeterd worden? Dit vraagt samenwerking tussen kinderartsen en neurologen en allereerst moet het probleem (h)erkend worden door deze specialisten. "Je kan het pas hebben over screening en diagnostiek als neurologen en kinderartsen hierin samenwerken" Bespreking
Je kunt pas screenen en diagnosticeren als neurologen en kinderartsen samenwerken. Je hebt de kinderarts nodig om zicht te krijgen op de „totaliteit‟ van het kind en zijn context. Je hebt een (kinder-)neuroloog nodig om zicht te krijgen op „het hoofdje‟.
In Vlaanderen zijn er bovendien niet voldoende kinderneurologen.
Kinderneurologen moet je intensief en continu sensibiliseren. Dit doe je best op casusniveau en door heel concreet te werken. Je gaat als het ware met het kind in de hand naar de kinderneuroloog.
Een mild hersenletsel waar niet direct revalidatie nodig is, blijft een moeilijk gegeven. Kan de huisarts hier een rol in opnemen? Kan een pediater casemanager zijn om het traject op te volgen? In Nederland bestaan er opvolgprogramma‟s. In Vlaanderen wordt het trauma geregistreerd bij opname via spoed.
De organisatiestructuren in Nederland maken dat de huisartsen moeilijk collectief te bereiken zijn; dit bemoeilijkt de sensibilisering van de huisartsen. In Vlaanderen kunnen huisartsen gemakkelijker collectief bereikt worden voor de sensibiliseringsacties.
In Nederland zijn er meldpunten voor NAH.
In Vlaanderen is er een trajectboekje maar dit is niet altijd even gemakkelijk om te hanteren.
Thema: gezinsproblematiek (1) Aangebracht en ingeleid door: Erik Hermans Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Als een thuiswonend kind NAH heeft, loopt het hele gezin risico op morbiditeit en moet zonodig deskundige hulp worden geboden Bespreking:
Doorstroming van kinderen met NAH naar thuisbegeleiding loopt moeilijk. Vaak is er wel een eerste kennismaking met gezinnen in revalidatiecentrum, maar daarna valt het contact stil. Pas wanneer de boel ontploft, komen ze opnieuw aankloppen.
Thuisbegeleiding HANAH (Vlaanderen): na het ontslag van het revalidatiecentrum nemen wij 1 keer per maand contact op met het gezin, maar zelfs dat wordt door de gezinnen als zwaar ervaren.
Het al dan niet kennen van de sector speelt ook een rol. De ouders die de sector kennen, durven sneller contact op te nemen.
Elk gezin vraagt een andere manier van ondersteuning: de wijze / manier waarop contact wordt gelegd, de frequentie van contact… -
Wanneer stopt de nood aan ondersteuning? - 1ste fase: ondersteuning bij eerste contact van alle relevante diensten (verzekeraars…) - Bij chronische fases: nood aan ondersteuning duikt opnieuw op
Methodieken:
Nederland: heeft 2 documenten (methodieken) te bieden. Vlaanderen: heeft geen uniform document. Elke sector heeft zijn eigen methodiek. Men werkt heel vraaggericht, er wordt eerst gekeken naar het individu / gezin en pas dan wordt gezocht naar de best passende methodiek.
Een belangrijke kwestie / vraag bij verkeersslachtoffers is het omgaan met journalisten / media. Hoe moeten ze daar best mee omgaan? Hoe leer je ze dat?
± 17 jarigen vormen de belangrijkste groep.
Thema: gezinsproblematiek (2) Aangebracht en ingeleid door: Joke Schepers Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: De impact van NAH op alle gezinsleden en de verschuiving in de gezinsrelaties. De meeste aandacht en energie gaan naar het kind met NAH. De andere kinderen verzwijgen problemen omdat de ouders al veel zorgen hebben. Andere kinderen voelen zich verantwoordelijk voor hun zus / broer met NAH. Ze passen de eigen toekomstplannen aan. Bespreking
In Nederland worden gezins- en systeemtherapeuten ingeschakeld.
Het is belangrijk om „onpartijdig‟ [contextuele therapie] te zijn en niet enkel aandacht te hebben voor het kind met NAH.
Wat kan en wil het gezin zelf (draagkracht en draaglast)?
De begeleiding van het „systeem‟ [systeemtherapie] vraagt om een heel open houding van alle partijen in hun interacties.
Tip: het - Je - Je - Er
Het is ook belangrijk dat niet alles „geproblematiseerd‟ wordt. Een genuanceerde blik op deze systemen is noodzakelijk. Wel is het belangrijk dat hulpverleners in staat zijn om alarmsignalen van het „systeem‟ op te vangen.
Begeleiden van zulke systemen is een heel lang proces. Het vraagt veel tijd, geduld en wederzijds vertrouwen.
opmaken van een genogram: krijgt zicht op rollen en posities. krijgt zicht op de belasting op elk lid van het „systeem‟. is een zekere handelingsmacht nodig die moet passen bij het kind-zijn.
Thema: onderwijs (1) Aangebracht en ingeleid door: Gery Smans Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Reflecties op volgende discussievragen aan de hand van een zeer korte casus van een kind met specifieke geheugenproblemen (casus Katrijn): 1. Hoever moet of kan een school gaan in de aanpassingen of tegemoetkomingen voor een leerling met NAH? 2. Op welke manier kunnen we inschatten wat de draagkracht kan zijn voor een school? 3. Hoe kunnen we op elk moment van het traject in kaart brengen welke ondersteuning de leerkrachten nodig hebben? 4. Kan, en onder welke voorwaarden / op welke manier, inclusie een optie zijn voor leerlingen met NAH, of hebben zij sowieso nood aan een eigen traject? Casus Katrijn Op 12 jarige leeftijd verkeersongeval waarna gedurende 1.5 jaar residentiële revalidatie met (aangepast) onderwijs in de school verbonden aan het revalidatiecentrum. Restletsels: Op lichamelijk vlak: - Minder functioneel linkerbeen - Kan wel stappen; coördinatie moeilijker - Had nog verschillende chirurgische ingrepen nodig na ontslag + kiné Op cognitief vlak: - Randnormaal begaafd maar met ernstige problemen - Deze problemen beperken haar in het dagelijks leven (onthouden van namen, afspraken, plaatsen…) - Met specifieke gevolgen in verband met „leren‟ (leerstof, opdrachten…) Op sociaal-emotioneel vlak: - Primair: ontremd, tics - Secundair: verwerkingsproblemen, vanwege o.a. gedwongen andere schoolrichting Ondersteunende maatregelen - Leren werken met hulpmiddelen: - Klapper met wegbeschrijvingen - Voor praktijkvakken: stappenplannen, werkvolgordes - Naamkaartjes op kasten, bij personeel - Werken met een agenda Schoolloopbaan - Vóór NAH, 1ste jaar ASO [Algemeen Secundair Onderwijs, Vlaanderen] (algemeen vormend onderwijs) - Na NAH beroepsvoorbereidend jaar (verzorging) Huidige situatie Ondanks hoge verwachtingen, vrij snel misgelopen (na 1 jaar). De geheugenproblemen waren onderschat. Bespreking Het hanteren van een lange termijnvisie is essentieel. Het schoolteam en alle leerkrachten moeten hier achter staan, dit is echter niet evident. In het „lager onderwijs‟ hebben de kinderen één leerkracht, dit maakt het iets eenvoudiger. Maar in het middelbaar / secundair onderwijs staan er meerdere leerkrachten voor de klas wat de onderlinge afstemming moeilijker maakt. De visie van de school is ook heel belangrijk. Wat zijn de waarden en de normen van een school / van de leerkrachten? Beschouwen ze hersenletsel van een kind als een beperking waarbij hulpmiddelen nodig zijn om het te verhelpen, zoals een kind dat een (lees)bril nodig heeft? Of kijken ze naar een kind met NAH als een kind met privileges? Kans op slagen wordt grotendeels beïnvloed door de kennis van de leerkrachten over NAH en hun inzichten. Als er geen voorkennis over de individuele leerling beschikbaar is, maakt het moeilijk om een juiste beslissing te nemen over de keuze voor het volgen van een bepaalde opleiding / richting. Als men rekening houdt met vele aanpassingen in het programma en met de uitzonderingen die voor een kind met NAH gemaakt worden, doet zich de vraag voor of een diploma dat zo‟n leerling behaalt evenwaardig is aan het diploma van een andere leerlingen zonder NAH? Deze kwestie kan tevens voor onenigheid binnen het lerarenkorps zorgen. School kan dit niet alleen aan, er zijn partners zoals CLB (Centra voor Leerlingen Begeleiding, Vlaanderen) nodig om de school hierin te ondersteunen.
-
Hoe verloopt het contact met de leeftijdsgenoten / klasgenoten? Hoe staan zij er tegenover? In Nederland organiseren ze hiervoor motivatieklassen.
Thema: onderwijs (2) Aangebracht en ingeleid door: Leo Brederveld Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: De beste plek voor een kind met hersenletsel is het reguliere onderwijs. In Nederland wijzigt het beleid zich op dit vlak regelmatig. Eerst was er het speciaal onderwijs, toen kwam het rugzakje en nu wordt weer bezuinigd op het rugzakje en ontstaat de beweging terug naar het speciaal onderwijs. Maar wat is nou de meerwaarde van enerzijds het participeren in het normale onderwijs (zo nodig met ondersteuning) of anderzijds het opvangen van kinderen met NAH in het speciaal onderwijs. Bespreking
Er is op dit vlak een parallel tussen Vlaanderen en Nederland. Er is een spanningsveld tussen het regulier onderwijs en het bijzonder onderwijs.
In Nederland zijn er rugzakjes voor onderwijs en welzijn. Maar deze worden nu afgeschaft. In Vlaanderen bestaat het Persoonsgebonden budget (PGB). Het PGB is niet bedoeld voor onderwijs maar wel om extra zorg in te kopen.
In Vlaanderen is er een toename van het aantal leerlingen in het bijzonder onderwijs. Het accent ligt nu meer op participatie. Er is een rugzakje via Geïntegreerd Onderwijs (GON). Dit houdt in dat men een individuele begeleiding kan starten en dat de leerkrachten kunnen ondersteund worden.
Een vaststelling in zowel Nederland als in Vlaanderen is dat het aantal diagnoses ADHD en ASS enorm stijgt.
In het reguliere onderwijs in Vlaanderen vertrekt men vanuit de vraagstelling wat de kinderen nodig hebben om te kunnen leren. M.a.w. je krijgt een probleemgestuurde invalshoek in plaats van een marktgestuurde insteek waarbij het accent op de competenties van de leerkrachten ligt.
In Nederland mogen sommige scholen zorgkinderen weigeren.
In Nederland heeft men een tussenvorm in het onderwijssysteem, namelijk het „speciaal basisonderwijs‟.
Er zijn twee ontwikkelingslijnen na te streven die zowel voor Nederland als voor Vlaanderen gelden: - De expertise rond NAH moet verder ontwikkeld worden. - De zorg moet meer gespreid worden zodat er meer aanbod komt dichter bij huis en in de eigen netwerken.
Thema: onderzoekthema’s (1) Aangebracht en ingeleid door: Heidi Wouters Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Toelichting van een lopend onderzoek: - Opstellen van een inventarisatie en een volledige update van literatuur en onderzoek op nationaal en internationaal vlak aangaande de gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) bij kinderen en jongeren, enerzijds en - Situering en maatschappelijke duiding van de gevolgen van NAH bij kinderen en jongeren in Vlaanderen anderzijds. Bespreking: Bij de meeste bestaande onderzoeken gaat het om kleine onderzoeksgroepen. In de opvolgingsfase(s) (follow-up) is er bovendien nog meer verlies van de deelnemers. Voor een degelijk en betrouwbaar onderzoek rond NAH en minderjarigen moet men een voldoende grote groep kinderen kunnen betrekken in het onderzoek (onderzoeksgroep). Dit is echter geen evidente zaak. Hoe betrek je de kinderen (en hun ouders)? Vanaf welke fase doe je dat (retrospectief en / of prospectief)? Prospectief Het is heel belangrijk om de lange termijngevolgen van NAH in kaart te brengen om een beter zicht te krijgen op de ontwikkelingsperspectieven (beeldvorming) van deze kinderen. Maar hoe en wanneer selecteer je je onderzoeksgroep? Vanaf opname in spoedgevallen (SEH in Nederland)? Opname in het ziekenhuis? Betrekken van de kinderen vanaf opname in spoedgevallen of ziekenhuis houdt wel het risico in dat je de groep met mild hoofdtrauma uitsluit. Dit is echter ook een belangrijke groep om zicht te krijgen op de eventuele lange termijngevolgen van op het eerste zicht mineure trauma‟s? Retrospectief Ook heel belangrijk in het onderzoek naar NAH en kinderen is rekening houden met het premorbide functioneren. Veel kinderen met NAH werden echter nooit vóór het oplopen van een trauma onderzocht. Hoe kan je informatie verzamelen over de periode van vóór het trauma? Informatie over het premorbide niveau van functioneren helpt ons om te achterhalen of er een oorzakelijk verband bestaat tussen bepaalde groepen van kinderen en het risico op het oplopen van een NAH. Loopt een kind met ADHD b.v. meer risico op ongevallen die kunnen leiden tot een hersenletsel? Het is belangrijk dat wij onze vermoedens hieromtrent met wetenschappelijk onderzoek gestaafd zien om te kunnen overgaan naar een preventiebeleid. De ouders van deze kinderen zouden dan goed geïnformeerd moeten zijn over de risico‟s die hun kinderen lopen en over hoe ze daarin best preventief optreden. De selectie van een adequate controlegroep is ook geen evidente zaak. Welke groep van kinderen kan als een adequate controlegroep beschouwd worden: gezonde controlekinderen, gehospitaliseerde kinderen, andere? Alle deelnemers aan het gesprek onderschrijven het belang van onderzoek m.b.t. NAH en minderjarigen. Ze vinden wel dat zulke onderzoeken grondig dienen te gebeuren met de nodige omkadering. De financiering van zulke onderzoeksopdrachten is echter wel een probleem. De losse kleinschalige onderzoeksopdrachten die wel eens hier en daar uitgevoerd worden, worden dan meestal met eigen gewone werkings- en personeelsmiddelen gefinancierd. Dit is niet voldoende voor een grondig onderzoek. Er zijn meer middelen voor onderzoek nodig, zowel in Nederland als in Vlaanderen. De deelnemers willen zeker de mogelijkheden tot samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op het vlak van onderzoek nog verder bekijken. Dit kan ook in de vorm van het uitschrijven van een
gezamenlijk onderzoeksproject. Wij moeten wel de mogelijke financieringskanalen hiervoor onderzoeken. Zouden wij beroep kunnen doen op de Europese subsidies?
Thema: onderzoeksthema’s (2) Aangebracht en ingeleid door Leo Brederveld Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Het is belangrijk dat ieder kind dat door de eerste hulp en door de huisarts met een vermoeden van hersenschade wordt bekeken, over een aantal jaren gevolgd wordt. Toelichting: Niet ieder kind hoeft gevolgen over te houden aan een mild hersenletsel. Wij willen ook de privacy van mensen niet schenden. Toch is het zo dat nu sommige van deze kinderen die een mogelijke vorm van hersenschade hebben opgelopen weer uit beeld van de hulpverlening verdwijnen. Hoe krijgen we desondanks toch een beter zicht op de gevolgen (op lange- en middellange termijn) en hoe kunnen we vervolgens diegenen eruit filteren die restverschijnselen hebben overgehouden? Bespreking:
Probleem is dat niet elk kind gescreend hoeft te worden. De screening moet ook niet te vroeg gebeuren, maar ook niet te laat.
De screening moet noodzakelijkerwijs aan de mensen in het concrete werkveld (artsen, ziekenhuizen,…) overgelaten worden maar je hebt niet overal een onderzoeksgroep die zich hiermee kan bezig houden. In Arnhe m loopt in dit verband een project. Uit dat project kunnen we wel veel leren, o.a. hoe we de zeef kunnen verfijnen, dan wel groffer kunnen maken.
Belangrijk is hoe we professionals bewust kunnen maken van het risico op NAH.
Via infodagen e.d. bereik je vooral mensen die er al mee bezig zijn. Vooral huisartsen en kinderartsen zouden bereikt moeten worden, maar vanuit die hoek komt weinig respons op het sensibiliseringsaanbod. Zij spelen nochtans een cruciale rol bij „vage klachten‟ en symptomen op lange termijn.
Is er een ander traject nodig voor kinderen / jongeren. De huisarts is voor kinderen niet het goede kanaal. Misschien moeten we eerder via GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg, Vlaanderen) en CLB (Centrum voor Leerlingenbegeleiding, Vlaanderen) werken. Psychologen, schoolbegeleiders moeten alert zijn voor plotse signalen (hoofdpijn, niet kunnen volgen in de les, gedragsproblemen,…).
In Vlaanderen liggen nog onbenutte kansen bij het kanaal van het CLB; er is ook nog de medische opvolging via het medisch schooltoezicht die goede screeningsmogelijkheden biedt. In de anamneselijst moeten dan wel gerichte vragen worden gesteld. In Vlaanderen wordt binnenkort een studiedag georganiseerd om CLB‟s voor deze problematiek te sensibiliseren. In Nederland is het nodig om de „zorgteams‟ die aan scholen verbonden zijn te sensibiliseren.
“Elk kind is wel eens op zijn hoofd gevallen.” Hoe kunnen we deze groep gaan uitzuiveren?
Men blijft vaak hangen aan de symptomen en kijkt niet naar mogelijke andere oorzaken dan de voor de hand liggende (pubergedrag, adhd,…). Plotse gedragsproblemen zonder contextveranderingen b.v. kunnen ook een signaal zijn voor NAH.
Thema: overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt (1) Aangebracht en ingeleid door: Joke Schepers Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Opleiding kiezen in functie van de mogelijkheden in de toekomst of een diploma halen waarin de persoon met NAH geen jobmogelijkheden heeft? Toelichting Joke Schepers is werkzaam bij „Rondpunt‟ (Vlaanderen) als trajectbegeleidster. Rondpunt is een organisatie ter ondersteuning van verkeersslachtoffers. Sinds kort is Rondpunt ook met aangepaste trajectbegeleiding voor minderjarigen gestart. Bespreking Scholen stellen soms geen stageplaatsen vrij voor jongeren met NAH, dit maakt hun kansen op de doorstroming naar de arbeidsmarkt nog kleiner. Scholen zijn vaak niet overtuigd van de meerwaarde van de reguliere stageplaatsen voor jongeren met NAH. Daarom is het misschien belangrijk om aangepaste stages uit te werken voor deze jongeren.
Ondersteunen van de jongeren bij het maken van de juiste / realistische keuze van studie is heel belangrijk want bij een verkeerde keuze en het scheppen van valse verwachtingen is de teleurstelling achteraf heel groot.
Onderwijs zelf is ook een belangrijke revalidatiepartner. De verhouding tussen de school en de ouders verloopt ook vaak in een gespannen sfeer. De confrontatie voor de ouders is groot. Wij vinden als school dat wij hierin eerlijk moeten zijn t.a.v. de ouders en jongeren. Als het kind de eindtermen niet kan halen, moeten wij dit tijdig communiceren.
Je mag uiteraard geen valse verwachtingen scheppen maar tegelijk moet men erover waken dat dit niet leidt tot een onmiddellijke breuk met de (sociale) omgeving waar het kind aan gewend is. Al die sociale netwerken die tegelijk wegvallen, maakt het verwerkingsproces voor de kinderen (en hun ouders) er niet eenvoudiger op. Hier de nodige tijd voor nemen.
Dat klopt uiteraard dat de breuk met het verleden een van de moeilijkste aspecten is om te verwerken. Zowel de ouders als hun kinderen hebben de drang om terug te keren naar het verleden, naar hoe het was voor het hersenletsel. Dit is in veel gevallen wat hen „drijft‟.
Wanneer een kind „inclusie‟ gevolgd heeft in het lager onderwijs, willen de ouders dat die ook in het secundair onderwijs „inclusie‟ volgt, zelfs als die daartoe niet in staat is.
Vrees voor onderschatting van de mogelijkheden van het kind is anderzijds ook een factor die bij de keuze van de scholen een rol kan spelen. Hierdoor is men wellicht geneigd om eerder te overschatten dan vermoedelijk te onderschatten.
„Ketenzorg‟ speelt ook een belangrijke rol bij de begeleiding en toeleiding.
In Nederland bestaat geen opleiding op maat van kinderen met NAH. In Vlaanderen is dit gedeeltelijk mogelijk omdat men in het secundair onderwijs een jaar kan verspreiden over twee jaren.
Thema: overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt (2) Aangebracht en ingeleid door Leo Brederveld Stelling, vraagstelling, voorstelling, probleemstelling, discussiepunt…..: Een jobcoach, gekoppeld aan een school, die door zijn persoonlijke netwerk midden in het bedrijfsleven staat, biedt de beste garanties om werkplekken voor jongeren met hersenletsel te vinden. Een informeel contact maakt de drempel om een jongere op voorspraak van deze jobcoach aan te nemen lager. Bespreking:
Het is bijzonder moeilijk om jongeren met een beperking aan een job te helpen. Wat werkt om dit te bevorderen?
België In Brussel wordt vandaag het “support@work”-project voorgesteld; het gaat hier om een soort van buddy-systeem voor jongeren bij hun zoektocht naar een gepaste job. Bij arbeidstrajectbegeleiding waar de jongere de cliënt is, worden vaak veel problemen ervaren. Een buddy (iemand uit het netwerk van de jongere) kan de jongere hierbij ondersteunen, en ook de arbeidstrajectbegeleider helpen met het verschaffen van relevante informatie. Jongeren leggen de lat vaak erg hoog voor zichzelf, overschatten hun mogelijkheden en onderschatten de invloed van hun beperkingen. Een buddy kan dit wat mee sturen. Dit zou ook al mogelijk moeten zijn bij de opleiding (keuzes die gemaakt moeten worden, zoals keuzes voor de stages…). Zo‟n buddy-systeem kan een goede aanvulling zijn op de ondersteuning van een jobcoach op de werkvloer. Het is belangrijk dat jongeren bij de overgang van school naar arbeidsmarkt ondersteund worden. Mislukken moet ook kunnen; de jongere moet leren wat die kan en wat die niet kan. Een buddy kan specifieker aangeven wat een jongere interesseert, waar hij goed in is… Nederland In Nederland is er Brains4U. In dit project worden bedrijfsmanagers aangesproken en warm gemaakt om gedurende 6 maanden de personal coach van een jongere te zijn. Het is niet de bedoeling dat hij de jongere in zijn eigen bedrijf een plaats geeft, maar wel dat hij zijn netwerken aanspreekt en benut in de zoektocht naar een baan voor deze jongere. Het voordeel is dat hij weet hoe het er in een bedrijf aan toegaat, directer is in de communicatie… Men verwacht dat hij hierbij vooral zijn gezond verstand gebruikt (geen vorming vooraf, want dat maakt de drempel hoger voor managers – tijd!!!). Hij krijgt wel wat info over de jongere, en moet uitzoeken hoe de sterke kanten van de betrokken jongere op de werkvloer naar boven kunnen komen. Dit project loopt tot eind 2011; er wordt met 10 jongeren zonder werkervaring gewerkt. Doelstelling is hiervan 7 jongeren aan een tewerkstelling met duurzaam karakter te helpen.
Bij de overgang van school naar een job is het belangrijk dat ook de samenleving zijn verantwoordelijkheid blijft opnemen. Het is niet enkel de betrokken werkgever die inspanningen moet leveren om de tewerkstelling goed te laten verlopen maar ook de houding van collega‟s is hier bepalend. Spanningen met collega‟s leiden op termijn vaak tot problemen. Ook andere betrokkenen zoals de Revalidatiecentra hebben hierbij een verantwoordelijkheid om dit op te volgen en mee te ondersteunen.