Uitwerkingsnotitie pilot vervangingsbekostiging in het Primair Onderwijs
1. Inleiding - Uitgangspunten van beleid Voor de regering zijn de kwaliteit van het onderwijs en een goed personeelsbeleid belangrijk. Verhoging van de onderwijskwaliteit en vermindering van de werkdruk staan hoog in het vaandel. De vakmensen in het onderwijs krijgen meer ruimte. Als leraren niet op school zijn omdat zij ziek zijn, of om andere redenen, bijvoorbeeld omdat zij met zwangerschapsverlof zijn, is er een vervanger nodig. Scholen kunnen nu de kosten van een vervanger declareren bij een hiervoor ingericht fonds (het Vervangingsfonds, hierna VF). Scholen zijn hiervoor verplicht aangesloten bij het VF en dragen een verplichte bijdrage VF af. De kwaliteit van het onderwijs, vermindering van werkdruk en meer ruimte voor vakmensen zijn ook de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een toekomstscenario voor een nieuw stelsel voor bekostiging van vervanging in het primair onderwijs. Leerlingen hebben, ook wanneer een vervanger lesgeeft, recht op gekwalificeerd personeel dat in staat is om op ieder moment “het stokje” over te nemen. Van opvang, in plaats van vervanging, mag geen sprake zijn. Verzuim mag niet leiden tot een verhoogde werkdruk. Besturen moeten een adequate vervanger kunnen inzetten. Daarvoor hebben besturen financiële middelen nodig. Dit kabinet heeft ook gekozen voor verbetering van de positie van de leraren. Er komen maatregelen voor de vermindering van de werkdruk en voor de bestrijding van het dreigende kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekort. Onderdeel daarvan is dat mensen met een lesbevoegdheid die nu niet of weinig werken, meer worden ingeschakeld. Dat zijn vaak de mensen die nu beschikbaar zijn voor de vervanging van ziek personeel. Daardoor wordt het in de toekomst moeilijker om vervangers te vinden. In de afgelopen jaren is een forse terugdringing van het ziekteverzuim gerealiseerd in het primair onderwijs. Verdere terugdringing van het ziekteverzuim levert een directe bijdrage aan het verminderen van het dreigende lerarentekort. Het zorgt voor minder beslag op vervangers, waardoor deze meer beschikbaar zijn om in de toekomst structureel te worden ingezet. Daarom worden de maatregelen gericht op de verminderen van het ziekteverzuim geïntensiveerd. Een laag ziekteverzuim is in ieders belang en een juist bedrijfsgezondheidszorg (hierna: BGZ) beleid draagt daar aan bij. Bij een goed personeelsbeleid past een goede BGZ. Adequate vervanging en BGZ verbeteren de werkomstandigheden en verminderen de werkdruk. Besturen hebben hiervoor meer ruimte nodig. Een veelheid van richtlijnen die van nature pasten bij een declaratiestelsel kan een belemmering zijn voor een passende BGZ en voor passende oplossingen bij afwezigheid van personeel. De inzet is om in deze kabinetsperiode te kiezen voor een vervangingsstelsel met minder regels en meer ruimte voor de scholen om zelf oplossingen te vinden. Het opheffen van de verplichte aansluiting bij het VF heeft als voorwaarde dat besturen wel de mogelijkheid moeten hebben om de verzuimrisico’s al dan niet vrijwillig te verzekeren. Dit is een voor de hand liggende nader te onderzoeken koersdoel. In het Voortgezet Onderwijs waren scholen tot 1 januari 2006 ook verplicht aangesloten bij het VF. Vanaf 1 januari 2006 is dit opgeheven en kunnen scholen zelfstandig invulling geven aan een oplossing C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
1
voor vervanging van afwezig personeel. Vraagstelling is nu of het PO-veld ook zover is om, in navolging op het VO, zelfstandig invulling te geven aan het oplossen van vervanging dan wel dat het verstandiger is om het huidige stelsel van declaratie te blijven hanteren. Om bovengenoemde vraagstelling te kunnen beantwoorden is met de besturenorganisaties en de werknemersorganisaties overeengekomen om dit te onderzoeken door middel van een pilot. Deze organisaties zijn de Besturenraad, de Bond KBO, de VOS/ABB, de VBS, CNV Onderwijsbond, de AOb, CMHF en de AVS. In deze notitie onderbouw ik mijn voorstel om 15 á 20 % van de schoolbesturen gedurende twee jaar te werken met een andere vorm van bekostiging van de vervanging. Dit in de vorm van een pilot. Het doel van de pilot is te bezien of voor de schoolbesturen in het primair onderwijs de verplichte aansluiting bij het VF op een verantwoorde wijze kan worden gestopt. Met de bijdrage die schoolbesturen anders aan het VF moeten afdragen kunnen schoolbesturen zelf bepalen of zij zich vrijwillig willen verzekeren dan wel de vervangingsuitgaven hieruit te bekostigen. Bij deze verandering van de bekostiging mogen scholen en besturen echter geen onbeheersbare risico’s lopen. Een pilot met 15 á 20% van de schoolbesturen is een omvangrijke pilot. Dat is nodig om na te gaan of het PO-veld in zijn geheel op verantwoorde wijze de stap kan zetten naar een andere bekostiging van de vervanging. In de uitwerkingsnotitie wordt precies aangegeven waar de pilot om gaat, hoe deze vorm krijgt, hoe deelnemers worden geselecteerd, hoe de regelgeving tot stand komt, hoe wordt geëvalueerd en wat het financieel kader is. De uitwerkingsnotitie is nogal technisch van aard. Dat is helaas niet te vermijden om de diepgang te geven die nodig om een gefundeerde beslissing te nemen.
1.1 Draagvlak voor de pilot nieuw vervangingsstelsel Er heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met de founding fathers van het Vervangingsfonds (de organisaties die aan de wieg van het VF hebben gestaan). Deelnemers aan het founding fathersoverleg zijn de eerder genoemde organisaties van werkgevers en werknemers. Deze organisaties denken verschillend over de toekomst van de vervangingsbekostiging. De werkgeversorganisaties willen op termijn de verplichte aansluiting bij het VF opheffen. Van de werkgeversorganisaties zijn de Bond KBO, de Besturenraad en de VOS/ABB voor forse stappen. De VBS is voor meer behoedzaamheid en geleidelijkheid. De schoolleidersorganisatie AVS is voor een duidelijk koersdoel te weten opheffing van de verplichte aansluiting bij het VF, maar ook voor behoedzaamheid en geleidelijkheid. De werknemersorganisaties CNV Onderwijs, de AOb en de CMHF vinden het huidige stelsel goed. Wel zijn zij bereid mee te denken over verandering. Een verandering moet dan wel een verbetering zijn. Er is met de afzonderlijke organisaties gesproken om de wensen en uitgangspunten in kaart te brengen. Een extern onderzoeksbureau heeft onderzoek gedaan naar de financiële effecten van een eventuele opheffing van de verplichte aansluiting bij het VF. Verschillende scenario’s zijn door de betrokken partijen uitgebreid besproken en gewogen. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat de organisaties van werkgevers en werknemers en de schoolleiderorganisatie gezamenlijk hebben gekozen voor de voorgestelde pilot. De betrokken partijen hebben elkaar gevonden in een eerste behoedzame en omkeerbare stap, de bovengenoemde pilot. Gezien de ver uit elkaar liggende standpunten is dit compromis een mijlpaal in de herziening van het vervangingsstelsel te noemen.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
2
2. Naar een andere bekostiging van vervanging In dit deel van de notitie wordt een korte schets gegeven van de huidige bekostiging van vervanging. Vervolgens wordt ingegaan op de overwegingen om de bekostiging te veranderen en onder welke randvoorwaarden dat kan. De verschillen in opvattingen van betrokken partijen komen aan de orde, evenals de uitkomsten van een onderzoek. Op basis van de opvattingen en de uitkomsten van het onderzoek, concludeer ik dat een pilot het meest voor de hand ligt.
2.1 Huidige bekostiging vervanging Schoolbesturen met daarbinnen scholen in het primair onderwijs zijn voor deze scholen nu verplicht aangesloten bij een door de minister aangewezen rechtspersoon die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van vervanging (art. 183 WPO en art. 169 WEC). Die rechtspersoon is het VF. Het VF bestaat sinds 1992. Het VF is een vereveningsfonds voor de sector primair onderwijs (verevening van de kosten van vervanging over alle instellingen). Het bestuur van het VF wordt gevormd door de organisaties van werkgevers en werknemers in het onderwijs. De schoolbesturen betalen een bijdrage aan het fonds waarvoor ze bekostiging ontvangen van het Rijk. Per jaar betalen de scholen in het primair onderwijs ongeveer € 300 miljoen bijdrage aan het VF. Hierbij gaat het zowel om een bijdrage voor de verplichte aansluiting als om een bijdrage voor de vrijwillige aansluiting. Wat dit laatste betreft gaat het om personeel dat niet onder de verplichte aansluiting valt. Schoolbesturen kunnen er voor kiezen om zich vrijwillig aan te sluiten bij het VF voor de kosten van vervanging van personeel dat niet onder de verplichte aansluiting valt. Als schoolbesturen te maken krijgen met verzuim (afwezigheid) van leerkrachten, bijvoorbeeld door ziekte of verlof, zetten zij een gekwalificeerde invaller (vervanger) in, die de afwezige leerkracht vervangt. De continuïteit van het onderwijs is een belangrijke zaak. Als leraren ziek zijn of om andere redenen afwezig zijn mag het onderwijs daar niet onder lijden. Daarvoor is nodig dat een goede vervanger de taken van de afwezige leraar kan waarnemen. Voor de kosten van de vervanger zijn de schoolbesturen verplicht aangesloten bij het VF. Schoolbesturen betalen een bijdrage aan het VF en kunnen onder voorwaarden de kosten van de vervanger declareren bij het VF. Zo keert het VF de ontvangen bijdragen weer uit in de vorm van loonkostenvergoedingen. Het VF heeft daarnaast een taak op het gebied van terugdringing van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en het verbeteren van de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden. Als instrumenten hanteert het VF onder andere subsidies, scholing en advies op maat. Er zijn schoolbesturen die graag van de verplichte aansluiting afwillen. De Besturenraad, de Bond KBO, de VOS/ABB, de VBS, CNV Onderwijs, de AOb, de CMHF en de AVS hebben in de afgelopen periode samen met OCW onderzocht of er andere mogelijkheden zijn om de bekostiging van de vervanging te regelen. Eén mogelijkheid is om de verplichte aansluiting bij het VF op te heffen. Besturen kunnen dan zelf bepalen of zij het risico van verzuim willen verzekeren. De meningen over de wenselijkheid om de verplichte aansluiting op te heffen lopen uiteen. Ook na onderzoek naar de financiële gevolgen blijven de standpunten verschillen. Partijen hebben elkaar gevonden in het voornemen een pilot uit te voeren. De pilot is een omkeerbare en behoedzame stap. Het doel van de pilot is na te gaan of het voor de besturen met scholen in het primair onderwijs verantwoord is de verplichte aansluiting bij het VF op te heffen.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
3
2.2 Overwegingen voor een andere bekostiging van vervanging Verschillende overwegingen hebben ertoe geleid dat de organisaties die betrokken waren bij de oprichting van het VF (werkgevers en werknemers) en OCW hebben onderzocht of er andere mogelijkheden zijn om vervanging in het primair onderwijs te bekostigen. Deze overwegingen zijn de volgende. Sedert 1 augustus 2006 kent ook het PO lumpsumfinanciering. Schoolbesturen en scholen in het primair onderwijs beschikken hiermee over middelen en mogelijkheden om de beleidskeuzes te maken die het meest passend zijn bij de lokale omstandigheden (maatwerk). De vraag is of de huidige vormgeving en inrichting van het VF (verplichte aansluiting, declaratiebekostiging en de daarmee samengaande uitgebreide regelgeving) nog passen bij die andere verantwoordelijkheidsverdeling en ook of deze constructie niet leidt tot onnodig veel administratieve lasten. De vergoeding van vervangers door het VF is de laatste bekostiging volgens declaratiesystematiek. Alleen voor het VF worden administratie en systemen voor declaratie nog onderhouden. Het voordeel van het declaratiestelsel is dat scholen alleen geld krijgen als er ook echt wordt vervangen. Ook zorgt de systematiek van declaratie ervoor dat de school niet meer en niet minder dan de gemaakte kosten vergoed krijgt. Een declaratiestelsel brengt altijd regels met zich mee. Regels die bepalen onder welke voorwaarden mag worden gedeclareerd, bij welk verzuim, wie mag vervangen en welke kosten precies voor declaratie in aanmerking komen. Daarvoor kent het fonds een reglement. De naleving van de regels moet natuurlijk ook worden gecontroleerd. Dat het VF alleen uitkeert als er ook werkelijk vervangen is, staat alternatieve oplossingen in de weg. Soms kan men niet vervangen omdat er geen gekwalificeerde vervangers beschikbaar zijn en soms vervangt men met personeel dat niet voor declaratie bij het VF in aanmerking komt. Dan betaalt men wel een bijdrage aan het VF, maar krijgt men geen uitkering. Ook het in (tijd) compenseren van een leerkracht die gedurende korte tijd een afwezige collega vervangt behoort nu niet tot de mogelijkheden. Het past binnen de toenemende eigen verantwoordelijkheid van scholen, ook voor het voeren van een modern personeelsbeleid, dat scholen meer mogelijkheden krijgen om passende oplossingen te vinden voor de vervanging van afwezig personeel. Een groeiend aantal schoolbesturen wil graag een alternatief voor de verplichte aansluiting. De afgelopen periode is met de organisaties van werkgevers, werknemers en schoolleiders onderzocht of er andere mogelijkheden zijn om vervanging in het PO te bekostigen.
2.3 De randvoorwaarden voor een andere bekostiging van vervanging Een herziening van het huidige vervangingsstelsel dient verantwoord plaats te vinden en dient daarom aan een aantal randvoorwaarden te voldoen. De meeste van deze randvoorwaarden hebben betrekking op de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs en op de positie van het personeel in de scholen. Aan deze randvoorwaarden kunnen het beleid en de implementatie van het beleid worden getoetst. De randvoorwaarden zijn zowel vooraf bij de beleidsontwikkeling als achteraf bij de evaluatie van belang. Deze randvoorwaarden zijn de volgende: 1. een nieuw stelsel mag niet leiden tot vermindering van vervanging, m.a.w. de vervangingsgraad (omvang vervanging ten opzichte van het verzuim en de kwaliteit van de vervanging) moet hoog blijven; 2. de werkdruk mag als gevolg van de verandering in de bekostiging van de vervanging niet toenemen; 3. de verandering in de bekostiging van de vervanging mag niet leiden tot uitval van lessen, of tot opvang in plaats van les;
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
4
4. de financiële gevolgen voor scholen en schoolbesturen moeten beheersbaar zijn, m.a.w. schoolbesturen moeten de herverdeeleffecten kunnen opvangen; 5. een nieuw stelsel houdt voldoende rekening met de positie van kleine schoolbesturen, voor in elk geval de kleine schoolbesturen moet de mogelijkheid bestaan de risico’s betaalbaar te verzekeren; 6. een nieuw stelsel mag geen prikkel zijn tot verdere schaalvergroting; 7. een nieuw stelsel moet voldoende draagvlak hebben bij zowel kleine, middelgrote als grote besturen; 8. de totale bekostiging van de vervanging blijft gelijk m.a.w. stijgt niet, afgezien van overgangskosten. Een eventuele herziening van de vervangingsbekostiging kan ook gevolgen hebben voor het zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat de vervangingsbekostiging uitvoert. Het VF is een ZBO met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Het is een stichting die wordt bestuurd door vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en schoolleiders. De stichting heeft eigen werknemers en heeft uitvoeringswerkzaamheden uitbesteed. De eventuele gevolgen voor de organisatie van het VF moeten op een verantwoorde wijze opgevangen worden. Het gaat dan om de werknemers van het VF en de werknemers bij andere organisaties die uitvoeringswerk voor het VF verrichten.
2.4 Onderzoek naar financieel effect Een mogelijkheid tot wijziging van het vervangingsstelsel zou zijn om de wettelijke verplichte aansluiting van schoolbesturen in het PO bij het VF op te heffen. Schoolbesturen ontvangen dan een gemiddelde bekostiging voor vervanging en kunnen zelf bepalen of zij zich al dan niet voor deze kosten willen verzekeren. Besloten is om deze stap nu niet te doen gezien de uitkomsten van een onderzoek naar de financiële effecten en risico’s die kunnen optreden als schoolbesturen niet langer verplicht aangesloten zouden zijn bij het VF. Dit onderzoek is uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau van de rijksuniversiteit Tilburg (IVA) in opdracht van OCW en de organisaties van werkgevers, werknemers en schoolleiders. Uit dit onderzoek bleek dat er financiële herverdeeleffecten kunnen optreden die in omvang vergelijkbaar zijn met de herverdeeleffecten als gevolg van de invoering lumpsumbekostiging in het PO. Ongeveer 90% van de besturen heeft een herverdeeleffect dat zich bevindt tussen de 4% negatief en 4% positief, gerelateerd aan de totale personele bekostiging. Er zijn schoolbesturen die in financiële zin achteruit gaan als zij zelf het risico dragen, schoolbesturen die er op vooruitgaan en er is een middengroep van besturen die geen of weinig financieel effect merken. Voor dit onderzoek naar de herverdeeleffecten van een mogelijk nieuw vervangingsstelsel voor schoolbesturen is het huidige stelsel vergeleken met een referentiestelsel. In het referentiestelsel wordt ervan uitgegaan dat scholen een vervangingsbudget krijgen, zelf verantwoordelijk zijn voor vervanging en geen verzekering afsluiten om de risico’s te verminderen. Door uit te gaan van dit referentiestelsel wordt zicht gekregen op de maximale effecten en risico’s van een eventueel nieuw stelsel waarbij geen verplichte aansluiting meer geldt.
2.5 Versnellingskamer Naast het eerder vermeldde onderzoek heeft het aan de universiteit van Tilburg verbonden onderzoeksbureau IVA, door middel van een versnellingskamer, gekeken wat een tiental schoolbesturen vindt van de vervangingsbekostiging en van mogelijke toekomstige veranderingen. Een C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
5
versnellingskamer is een goed geoutilleerde vergaderruimte, voorzien van hulpmiddelen om te zorgen dat iedere deelnemer in gelijke mate aan bod komt. Er zijn verschillende sessies. Deelnemers kunnen hun meningen en ideeën inbrengen en daarna ingaan op elkaars ideeën. Vervolgens worden prioriteiten in ideeën en standpunten aangebracht. Iedere deelnemer vindt zijn of haar inbreng letterlijk terug, er gaat geen informatie verloren. Er is ook ruimte voor discussie. Een procesbegeleider zorgt voor een goed evenwicht tussen onafhankelijke inbreng van individuele deelnemers en groepsgesprekken. De aanwezigen, over het algemeen schoolleiders, vonden onderlinge solidariteit, vooral bij niet verwijtbaar langdurig verzuim belangrijk. De deelnemers aan de versnellingskamer ervaren het huidige stelsel als bureaucratisch en menen dat het hoge administratieve lasten met zich meebrengt. Zij zouden meer maatwerk willen. De meningen over een nieuw stelsel waarin besturen zelf risico’s dragen zijn verdeeld. Men zoekt eerder naar onderscheid in de vergoeding op basis van verwijtbaarheid (is er genoeg aan preventie gedaan). De ondersteunende rol van het fonds bij de opzet van een preventief personeelsbeleid (voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid) wordt waardevol gevonden.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
6
3. De pilot Op basis van de randvoorwaarden, de onderzoeken en verkennende gesprekken en met de vertegenwoordigers van de betrokken organisaties, zijn verschillende scenario’s overwogen. Zoals gezegd hebben de organisaties van werkgevers en werknemers en de organisatie van schoolleiders elkaar gevonden in het voorstel om een pilot uit te voeren met opheffing van de verplichte aansluiting bij het VF. In dit deel van de notitie komen het doel, de omvang en de duur van de pilot aan de orde. Er wordt uitgebreid ingegaan op de selectie van deelnemers, om te komen tot een voldoende representatieve groep. Met name paragraaf 3.3 Deelnemers aan pilot is uitgebreid en erg technisch. Toch is er voor gekozen dit onderdeel zo uitgebreid weer te geven. De representativiteit is belangrijk om conclusies te kunnen verbinden aan de pilot. Zo wil ik zeker weten dat kleine besturen en besturen met één school voldoende zijn vertegenwoordigd. Ook wil ik dat er niet alleen besturen meedoen die financieel voordeel kunnen verwachten van de pilot. De selectie van deelnemers ligt gevoelig: waarom het ene bestuur wel en het andere niet. Onzorgvuldigheid op dit punt kan ook tot juridische complicaties leiden. Daarom wil ik mij op voorhand goed verantwoorden over de aanpak om tot de groep experimenterende besturen te komen. Aan het slot van dit deel van de notitie ga ik in op de mogelijkheden die de deelnemers aan de pilot hebben om een ander vervangingsbeleid te voeren.
3.1 Behoedzame aanpak Vanwege de grote diversiteit in schaal, bestuurskracht en het vermogen om risico’s te hanteren stel ik voor om een eventueel nieuw vervangingsstelsel in het PO in geleidelijke en behoedzame stappen in te voeren. Een geleidelijke (stapsgewijze) overgang van verplichte aansluiting naar de vrijheid van besturen om zelf te bepalen of en zo ja hoe zij zich verzekeren, past het best bij de gestelde randvoorwaarden en doet recht aan de uitkomsten van het onderzoek en de opvattingen in het veld. Om zeker te weten dat ieder schoolbestuur op verantwoorde wijze de stap naar meer vrijheid bij de besteding van vervangingsbekostiging kan maken, is een pilot op zijn plaats. Daarom is de eerste stap een pilot waarvan de uitkomsten worden getoetst aan de randvoorwaarden, die van heldere toetsbare criteria zijn voorzien. Het uiteindelijke koersdoel dat leidend is voor de vormgeving van de pilot, is een stelsel zonder verplichte aansluiting bij het VF, een stelsel waarin scholen eigen risicodrager zijn. Zo’n stelsel beoogt meer vrijheid, is eenvoudiger, dereguleert en geeft minder administratieve rompslomp. Er moet wel een mogelijkheid tot vrijwillige verzekering zijn en de kwaliteit en kwantiteit van de vervanging mogen er niet onder lijden. Of dit koersdoel realiseerbaar is, wordt met de eerste stap in de vorm van een duidelijk ingekaderde omkeerbare pilot gedurende twee jaar vastgesteld.
3.2 Het doel van de pilot Een geleidelijk proces geeft de mogelijkheid te leren en geeft ook de mogelijkheid te kijken naar de wijze waarop met name de kleine schoolbesturen omgaan met meer vrijheid bij de besteding van vervangingsbekostiging. Daarnaast is er de mogelijkheid om tijdig in te spelen op signalen en/of knelpunten. De ervaringen van besturen die de stap maken, kunnen worden gebruikt door andere C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
7
besturen (niet-deelnemers) bij een eventuele structurele invoering van een nieuw systeem. Na afloop van de twee jaar kan op basis van monitorgegevens van deze eerste stap gefundeerd een beslissing worden genomen over de vervolgstappen. De resultaten van de eerste stap geven namelijk een realistisch beeld hoe het nieuwe vervangingsstelsel voor zowel grote, middelgrote als kleine schoolbesturen uitpakt. Het gaat bovendien om een omkeerbare stap. De pilot kan namelijk ook uitwijzen dat de sector PO nog niet toe is aan het loslaten van de verplichte aansluiting bij het VF. De pilot dient als onderzoek naar de werking van een systeem van eigen risicodragerschap van vervangingskosten, op basis waarvan kan worden besloten over de toekomst van de vervangingsbekostiging. Een mogelijke uitkomst is dat de verplichte aansluiting voor alle besturen wordt opgeheven. Een mogelijke uitkomst kan ook zijn dat er een vervolgstap wordt gezet op weg naar opheffing van de verplichte aansluiting bij het VF door de pilotgroep uit te breiden met een volgende tranche schoolbesturen. Een andere mogelijke uitkomst is dat de verplichte aansluiting voor alle besturen blijft gelden. Tot slot kan de uitkomst zijn dat de verplichte aansluiting voor een bepaalde categorie besturen blijft bestaan, bijvoorbeeld voor besturen tot een bepaalde omvang.
3.3 Deelnemers aan de pilot Hier wordt ingegaan op de omvang en de duur van de pilot. De manier waarop invulling wordt gegeven aan representativiteit komt aan de orde. De schaal en het risicoprofiel zijn de leidende punten. Vervolgens wordt beschreven hoe de selectie plaatsvindt binnen het spanningsveld van vrijwillige deelname en voldoende representativiteit. Met name dit onderdeel is erg technisch.
3.3.1 Omvang en duur van de pilot Er moet sprake zijn van een representatieve groep deelnemende schoolbesturen aan de pilot. Het primair onderwijs kent schoolbesturen met één school, met enkele scholen, middelgrote en grote besturen en besturen met daarbinnen scholen in het voortgezet onderwijs. Al deze besturen moeten zoveel mogelijk naar evenredigheid vertegenwoordigd zijn in de pilot. Het is van belang om een groep van voldoende omvang te selecteren vanwege de noodzakelijke meting van effecten op stelselniveau. De schoolbesturen hebben tijd nodig om een eigen beleid te ontwikkelen. Schoolbesturen die willen samenwerken (bijvoorbeeld vervangingspools inrichten) moeten andere deelnemende besturen in voldoende mate kunnen vinden. De omvang moet voldoende zijn om verzekeraars te interesseren een verzekering voor scholen in het primair onderwijs aan te bieden. Daartegenover staat dat er voldoende schoolbesturen in de verplichte verzekering moeten blijven om de financiën van het vervangingsfonds gezond te houden. Om conclusies aan de pilot te kunnen verbinden is een omvang van 15 á 20 % en een looptijd van 2 jaar nodig. Dat is de gezamenlijke slotsom waartoe alle betrokken partijen zijn gekomen.
3.3.2 Representatieve groep Het voorstel is om voor een representatieve groep van 15 à 20 % van de schoolbesturen gedurende een periode van twee jaar de verplichte aansluiting bij het VF op te heffen. Om tot deze 15 á 20% te komen zal een mix van grote, middelgrote en kleine schoolbesturen worden gemaakt. Er zijn schoolbesturen die er in financiële zin op achteruitgaan als zij zelf het risico van vervanging dragen, schoolbesturen die er op vooruit gaan en er is een middengroep van schoolbesturen die geen of weinig financieel effect merken. Een goede indicator hiervoor is de omvang van de vervanging. Zo kunnen de schoolbesturen C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
8
worden ingedeeld in drie risicoprofielen. Het is de bedoeling dat er ook sprake van een evenredige verdeling van de aan de pilot deelnemende schoolbesturen over de drie genoemde risicoprofielen. Er zijn dan twee parameters voor de representativiteit: de schaal en het risicoprofiel. Kruising van de twee parameters levert 9 cellen op die gevuld moeten worden om een representatieve groep schoolbesturen te krijgen. Binnen de cellen met kleine schoolbesturen wordt nog gezorgd voor een representatieve vertegenwoordiging van éénpitters en besturen met minder dan vijf scholen. Om een goede monitor op de resultaten mogelijk te maken wordt er een controlegroep samengesteld. Deze controlegroep is een groep schoolbesturen die in omvang en samenstelling vergelijkbaar is met de groep pilotbesturen. De controlegroep blijft verplicht verzekerd. Op punten waar dat toegevoegde waarde heeft, zoals o.a. het ziekteverzuimpercentage en de vervangingsuitgaven, zal ook deze controlegroep net zo worden gevolgd als de groep pilotbesturen.
3.3.3 Vrijwillige deelname met instemming medezeggenschapsraad Deelnemers kunnen besturen zijn met daarbinnen basisscholen, speciale basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De pilot is niet bedoeld voor Samenwerkingsverbanden en Regionale Expertise Centra. Deelname aan de pilot is op basis van vrijwilligheid en de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad moet instemming aan deelname aan de pilot verlenen. De instemming van de medezeggenschapsraad is volgens artikel 10 van de wet op de medezeggenschap een voorwaarde voor deelname.
3.3.4 Twee criteria verdere selectie door loting Voorop staat dat de groep deelnemers een goede representatie van het veld moet zijn. Daarvoor zijn twee criteria leidend: schaal en risicoprofiel. Natuurlijk zijn er meer criteria denkbaar, zoals bijvoorbeeld denominatie, regio, stedelijke gebieden, gemiddelde leeftijd van het personeel, of het aantal achterstandsleerlingen. De twee criteria school en risicoprofiel leiden al tot negen te vullen cellen. Bij elk criterium dat wordt toegevoegd, stijgt het aantal cellen exponentieel. Daarmee komt de vrijwillige deelname onder druk te staan. Immers er moet dan een bestuur worden gevonden dat aan de criteria voldoet. Met meer criteria wordt de vulling van de cellen op vrijwillige basis onuitvoerbaar. Daarom is er voor gekozen twee criteria te hanteren. Bij teveel belangstelling (overtekening) wordt geloot. De loting en de vaststelling van de deelnemende besturen geschiedt onafhankelijk van denominatie. Bij te weinig deelname worden besturen actief benaderd. De werkgevers-, werknemersorganisaties en OCW selecteren gezamenlijk de besturen die aan de eerste stap deelnemen, op grond van afgestemde criteria Een randvoorwaarde bij de selectie is dat de groep deelnemende besturen niet buiten de gestelde grenzen van 15 á 20% van het veld mogen komen. Dat wordt gemeten aan de hand van het aantal bekostigde fte’s.
3.3.5 De drie schaalgroepen Er zijn in totaal ruim 1.300 besturen die één of meerdere scholen hebben in het primair onderwijs, met in totaal ruim 107.000 fte’s (fte’s, of fulltime equivalenten). De besturen worden in drie groepen verdeeld, met elk ruim 35.000 banen. De besturen zijn op basis van het aantal scholen verdeeld in drie C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
9
schaalgroepen, klein, middelgroot en groot. Voor de scholen met een kleine schaal wordt nog een onderverdeling gemaakt in subgroepen. Voor elke subgroep wordt gestreefd naar een minimum aantal deelnemers. Dit is bij de schoolbesturen met kleine schaal gedaan, om er zeker van te zijn dat er voldoende vertegenwoordiging is van schoolbesturen met één school en van schoolbesturen van twee tot en met vier scholen. De wijze waarop de indeling in schaalgroepen en subgroepen tot stand komt is beschreven in Bijlage A. Uitwerking schaalgroepen.
3.3.6 De drie risicoprofielen De besturen worden per schaalgroep ingedeeld in drie risicoprofielen. Een groep met een verlaagd risico, een groep met een gemiddeld risico en een groep met een verhoogd risico. Voor de indeling in de risicoprofielen is bepalend, de omvang van de bekostigde vervanging gerelateerd aan de totale omvang van de bekostigde fte’s.
3.3.7 De schaalrisicogroepen Nu is voor elk bestuur bekend in welke schaalgroep het valt en in welke risicogroep het valt. Het resultaat is een verdeling van alle besturen met scholen in het primair onderwijs in negen schaalrisicogroepen. Hieronder wordt aangegeven naar hoeveel deelnemers per schaalrisicogroep wordt gestreefd en wat het maximale aantal deelnemers is per schaalrisicogroep. De eerste schaalrisicogroep is de groep met kleine schaal en een verlaagd risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 66 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met één school is 30 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met 2,3 of 4 scholen is 10 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met 5 of meer scholen is 10 besturen. De tweede schaalrisicogroep is de groep met kleine schaal en een gemiddeld risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 67 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met één school is 30 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met 2,3 of 4 scholen is 10 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met 5 of meer scholen is 10 besturen. De derde schaalrisicogroep is de groep met kleine schaal en een verhoogd risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 67 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met één school is 30 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met 2,3 of 4 scholen is 10 besturen. Het streefminimum voor de subgroep van besturen met 5 of meer scholen is 10 besturen. De vierde schaalrisicogroep is de groep met een middelgrote schaal en een verlaagd risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 13 besturen. Het streefminimum voor deze groep is 10. De vijfde schaalrisicogroep is de groep met een middelgrote schaal en een gemiddeld risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 13 besturen. Het streefminimum voor deze groep is 10. C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
10
De zesde schaalrisicogroep is de groep met een middelgrote schaal en een verhoogd risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 14 besturen. Het streefminimum voor deze groep is 10. De zevende schaalrisicogroep is de groep met een grote schaal en een verlaagd risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 5 besturen. Het streefminimum voor deze groep is 4. De achtste schaalrisicogroep is de groep met een grote schaal en een gemiddeld risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 5 besturen. Het streefminimum voor deze groep is 4. De negende schaalrisicogroep is de groep met een grote schaal en een verhoogd risico. Het maximum voor deze schaalrisicogroep is 6 besturen. Het streefminimum voor deze groep is 4. Tot slot geldt nog een maximum aan het totaal van bekostigde banen van alle deelnemende besturen. Dit totaal mag niet meer zijn dan 21.000 fte’s. Dit is ongeveer 20% van het totale aantal bekostigde fte’s in het primair onderwijs. Een laatste opmerking: het kan zijn dat de aantallen per schaalrisicogroep nog schuiven in verband met later beschikbare meer recente gegevens.
3.3.8 De loting Als in de schaalrisicogroep het vastgestelde maximum wordt overschreden, vindt in die groep loting plaats om tot het toegestane aantal te komen. Er wordt gewerkt met uitloting. Een bestuur dat zich heeft aangemeld om deel te nemen en dat wordt getrokken, mag niet deelnemen aan de pilot. Er zijn schaalrisicogroepen die subgroepen kennen. Wanneer het maximum wordt overschreden in deze schaalrisicogroep vindt alleen loting plaats in de subgroep waar het maximum wordt overschreden. De loting wordt beëindigd wanneer het maximum van het toegestane aantal deelnemende besturen in de schaalrisicogroep wordt bereikt. Er wordt niet getrokken uit schoolbesturen in subgroepen waar het aantal deelnemers op of onder het streefminimum ligt. Als er geen sprake meer is van overschrijding van de maximum aantallen deelnemende besturen per schaalrisicogroep of per subgroep, maar het totale aantal bekostigde fte’s wordt wel overschreden, vindt loting plaats. Het aantal bekostigde fte’s van alle deelnemende besturen mag niet boven 21.000 fte’s komen (ongeveer 20% van het totale bekostigde fte’s in het primair onderwijs). Er zijn drie schaalgroepen van gelijke omvang. Het maximum per schaalgroep is dus 7.000 fte’s bekostigde banen. Er wordt getrokken uit de alle schoolbesturen die zich hebben opgegeven voor deelname, in de schaalgroep of de schaalgroepen waarin het aantal bekostigde fte’s boven de 7.000 ligt, behalve als een schoolbestuur deel uitmaakt van een schaalrisicogroep of subgroep waarvan het aantal deelnemers op of onder de minimum streefwaarde ligt. Zo wordt voorkomen dat de maxima worden overschreden en wordt ook voorkomen dat door loting in een bepaalde groep het aantal onder de streefwaarde zakt. C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
11
De loting wordt gecontroleerd en transparant uitgevoerd door een notaris. De procedure is als volgt: o Alle schoolbesturen kunnen zich melden voor deelname aan de pilot. o Als het streefminimum van de schaalrisicogroep of subgroep wordt bereikt, worden voor die groep of subgroep geen besturen speciaal benaderd om zich alsnog aan te melden. o Als in een groep of subgroep het streefminimum niet wordt bereikt, dan worden besturen die zich niet hebben aangemeld, met een passende schaal en een passend risicoprofiel speciaal uitgenodigd om zich alsnog te melden. o Als in een schaalrisicogroep het maximum wordt overschreden, worden in die schaalrisicogroep scholen getrokken totdat het maximum niet langer is overschreden. Die schoolbesturen zijn uitgeloot. In de eerste drie schaalrisicogroepen worden geen schoolbesturen getrokken uit subgroepen waarvan het totale aantal deelnemende schoolbesturen op of onder het streefminimum ligt. o Als het totaal van de bekostigde banen van alle deelnemende schoolbesturen onder de 21.000 fte’s blijft en de maxima van de schaalrisicogroepen worden niet overschreden (of na loting niet meer), wordt niet (meer) geloot. o Als het totaal van het aantal bekostigde banen van alle deelnemende besturen boven de 21.000 fte’s komt, ook na loting vanwege de overschrijding van het aantal deelnemers in de schaalrisicogroepen, wordt getrokken uit de besturen in die groep of groepen waar het totaal van het aantal bekostigde banen boven de 7.000 fte’s komt. Zodra een groep of subgroep op het streefminimum komt, loten de schoolbesturen in die groep of subgroep niet meer mee. De trekking gaat door tot het aantal fte’s niet langer is overschreden.
3.4 Opties deelnemende schoolbesturen Voor de deelnemende schoolbesturen staat een aantal opties open. Een schoolbestuur kan er voor kiezen om zich niet te verzekeren. Het bestuur gaat dan zelf het risico dragen van alle vormen van verzuim. Er vindt geen afdracht van een bijdrage aan het VF meer plaats en er wordt niet gedeclareerd. Een andere mogelijkheid is dat het schoolbestuur kiest voor verzekering van het verzuim bij bijvoorbeeld het Risicofonds. Dit is afhankelijk van het aanbod van het Risicofonds en andere verzekeraars. Hierbij is variatie mogelijk in het verzekeringspakket bijvoorbeeld alleen verzekering van langdurig verzuim, of alleen van onderwijsgevend personeel. In dat geval is sprake van premie aan het Risicofonds en vergoeding bij verzuim. In verband met de uitvoerbaarheid kan alleen een volledige categorie personeel van een bestuur vrijwillig worden verzekerd, er kunnen geen personen binnen een categorie personeel worden uitgezonderd. De deelnemende schoolbesturen hebben belang bij een laag verzuim. De besturen die zich niet verzekeren merken direct het voordeel van een laag verzuim. De besturen die zich alleen verzekeren tegen langdurig verzuim, merken ook direct het positieve financiële effect. De schoolbesturen die zich volledig verzekeren, zullen het effect op termijn indirect merken, door een verlaging van de premie aan het Risicofonds. Om dit mogelijke voordeel te realiseren, zullen besturen nog meer aandacht schenken aan preventief beleid om het verzuim tegen te gaan. Om de besturen hierin te steunen, blijft het BGZ aanbod van het VF voor de deelnemende besturen beschikbaar. Dit zal naar rato van het beschikbaar gestelde budget zijn. C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
12
Besturen die zich niet verzekeren kunnen de middelen die zij anders zouden inzetten om de bijdrage aan het VF te betalen, geheel of gedeeltelijk gebruiken om vaste vervangers in dienst te nemen. De omvang kunnen zij afstemmen op het gemiddeld verzuim, rekening houdend met pieken en dalen in het verzuim. Het is dus mogelijk dat anders wordt omgegaan met de formatieomvang dan onder de verplichte aansluiting bij het VF. Besturen kunnen het formatiebeleid ook samen met andere besturen vormgeven. Bijvoorbeeld in de vorm van een regionale vervangingspool.
3.5 Verzekeringsaanbod Een van de voorwaarden is dat besturen die niet langer onder de verplichte aansluiting bij het VF vallen wel de mogelijkheid moeten hebben om zich vrijwillig te verzekeren tegen het risico van verzuim. Er zal dus een verzekeringsaanbod moeten zijn.
3.5.1 Geen vervangingsverzekering Een vervangingsverzekering, dus een verzekering die de kosten van een vervangers alleen vergoedt als er ook sprake is van vervanging, is er naast het vervangingsfonds niet. Als de verplichte aansluiting bij het VF zou worden opgeheven, valt de bestaansgrond van het fonds weg. Hooguit blijft een organisatie die faciliteiten biedt op het terrein van de bedrijfsgezondheidszorg. Er zou dus geen sprake zijn van een reële pilot als het VF de pilotbesturen een vervangingsverzekering op vrijwillige basis aanbiedt. Een vervangingsverzekering zal dus niet beschikbaar zijn.
3.5.2 Wel verzuimverzekering Wel gangbaar zijn verzekeringen die uitkeren wanneer er sprake is van verzuim wegens (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid. Dit soort verzekeringen wordt aangeboden door diverse organisaties, al dan niet op commerciële basis. Het Risicofonds dat is opgericht en wordt bestuurd door enkele organisaties voor bestuur en management biedt nu al in het PO en het VO verzekeringen aan. In het PO kan een bestuur het personeel bij het Risicofonds verzekeren dat niet onder de verplichte aansluiting bij het VF valt. Het Risicofonds heeft besloten ook een aanbod te doen aan de besturen die deelnemen aan de pilot. Er is contact geweest met een verzekeraar en er zal nog contact worden opgenomen met een aantal andere verzekeraars om na te gaan of zij de pilotbesturen een aanbod willen doen.
3.5.3 Bestaande uitkeringen en verhoogde risico’s De deelnemers aan de pilot kunnen te maken hebben met bestaande arbeidsongeschiktheid of met personeel dat een verhoogd risico heeft op arbeidsongeschiktheid. Er zal met het VF en het Risicofonds worden besproken hoe hiermee om te gaan. Besturen zullen dit willen meewegen wanneer zij beslissen over deelname aan de pilot. Daarom moet hier een half jaar voor de start van de pilot helderheid over zijn.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
13
3.6 Fusies en overdracht van scholen van deelnemende besturen gedurende de pilot Uit een analyse naar de uitvoerbaarheid van de pilot door administratiekantoren, beheerders van salarissystemen en besturenorganisaties (zie ook hoofdstuk 7) is naar voren gekomen dat het wenselijk is dat een bestuur altijd in zijn geheel deelneemt aan de pilot, of in het geheel niet deelneemt. Dat roept de vraag op wat er gebeurt bij fusies en overdracht van scholen van het ene bestuur aan het andere, waarbij één van de betrokken besturen deelnemer is. Als een deelnemend bestuur fuseert met een niet deelnemend bestuur, wordt het nieuwe bestuur volledig deelnemer als de grootste fusiepartner deelnemer was en wordt het nieuwe bestuur geen deelnemer als het grootste bestuur geen deelnemer was. De omvang wordt gemeten naar de totale omvang personele bekostiging (formatiebekostiging) van het bestuur. Voor de beoordeling van de omvang van de bekostiging wordt de meest recente aprilbeschikking gehanteerd. Ook als één school of meer scholen overgaan van een niet deelnemend bestuur naar een deelnemend bestuur is de omvang van de personele bekostiging bepalend. Als de omvang van de personele bekostiging van het ontvangende bestuur groter is dan de omvang van de bekostiging van de gedurende de pilotperiode inclusief de uitlooptermijn overgaande school of scholen, blijft het ontvangende bestuur deelnemer aan de pilot. Als de omvang van de personele bekostiging van het ontvangende bestuur kleiner is dan de omvang van de bekostiging van de gedurende de pilotperiode inclusief de uitlooptermijn overgaande school of scholen, is het ontvangende bestuur niet langer deelnemer aan de pilot. Voor alle fusies geldt dat alleen wordt gekeken naar het personeel binnen het primair onderwijs.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
14
4. Monitor en evaluatie Gedurende twee jaren (bijvoorbeeld 2009 en 2010, of de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010) worden de deelnemende schoolbesturen intensief gevolgd. Aan de hand van een halfjaarlijkse monitor wordt bekeken of het nieuw beoogde stelsel werkt (wat gaat goed en wat gaat fout). Hiervoor zijn vooraf heldere criteria geformuleerd. Er moet immers een objectief beeld ontstaan. De deelnemende schoolbesturen rapporteren over afwezigheid en vervanging en zullen consequenties van de nieuwe systematiek op hun financiële huishouding op een transparante manier in beeld brengen, zodat andere scholen daarvan kunnen leren. Daarbij wordt zo veel mogelijk aangesloten op bestaande gegevensleveringen en registraties bij scholen, schoolbesturen, administratiekantoren, salarissystemen, de bekostigingsorganisatie van het ministerie CFI en het VF, zodat de administratieve last beperkt blijft. Voor de monitor worden nulmetingen verricht. Er zal onder andere gemeten worden op indicatoren als werkdruk, uitval van lesuren, bekwaamheid van vervangers, omvang van verzuim en vervanging. Speciale aandacht gaat uit naar de ervaringen van kleine scholen en schoolbesturen in het nieuwe stelsel. Ook wordt gevolgd of en zo ja hoe schoolbesturen het risico van vervanging of verzuim verzekeren. Tenslotte zal worden nagegaan of besturen meer werken aan verzuimpreventie en of besturen al dan niet in samenwerking met andere besturen hun formatiebeleid veranderen.
4.1 Criteria voor vervolgstappen in de opheffing van de verplichte verzekering De voorwaarden voor vervolgstappen zijn: geen daling van de vervangingsgraad, geen toename van de werkdruk, geen toename van les- leeruitval, beheersbare financiën voor de schoolbesturen, voldoende draagvlak bij de besturen. Deze voorwaarden worden door een extern bureau geoperationaliseerd, zodat zij meetbaar worden. De operationalisering van de voorwaarden is afgestemd met vertegenwoordigers van schoolbesturen, administratiekantoren, beheerders van salarissystemen, CFI en het VF. Ook wordt gekeken naar de ontwikkeling van het preventiebeleid en het personeelsbeleid, zoals een andere omgang met de omvang van de formatie en mogelijke samenwerking met andere besturen. Om deze punten te kunnen meten wordt elk van deze punten nader geoperationaliseerd. Nagegaan wordt welke gegevens daarvoor nodig zijn en hoe deze gegevens kunnen worden verkregen. De kwantitatieve metingen die goed aansluiten op bestaande registraties kunnen bij alle deelnemers worden gedaan. Als er inspanning nodig is bij de besturen kan er voor worden gekozen de metingen over kleinere groepen van besturen te verdelen. Dat geldt zeker voor de meer kwalitatieve metingen waar enquêtes of interviews aan te pas komen. Zo kan de last worden gespreid. De maatstaven voor een beslissing tot vervolgstappen of voor de keuze om terug te keren tot verplichte verzekering voor alle besturen worden zo mogelijk vooraf vastgesteld. De te meten gegevens worden daarom ten behoeve van een objectieve evaluatie zoveel mogelijk vooraf van normwaarden voorzien. De normwaarden worden afgestemd met besturenorganisaties, werknemersorganisaties en OCW. Naast de groep besturen die deelneemt aan de pilot, wordt een controlegroep ingericht. Ook deze controlegroep wordt gevolgd door middel van de monitor. Zo kan beter worden vastgesteld of de uitkomsten het gevolg zijn van het wegvallen van de verplichte aansluiting bij het VF, of eerder te maken hebben met exogene factoren. Deze exogene factoren (bijvoorbeeld wijzigingen in de arbeidsmarkt) gelden immers ook voor de controlegroep. Zo kan gekeken worden naar ontwikkelingen die zich voordoen bij de aan de pilot deelnemende schoolbesturen, in relatie tot ontwikkeling bij de controlegroep. De controlegroep is in omvang en samenstelling vergelijkbaar met de groep C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
15
deelnemers. De controlegroep wordt alleen gevolgd op punten waar dat toegevoegde waarde heeft zoals o.a. het ziekteverzuimpercentage en de vervangingsuitgaven. Er moet worden voorkomen dat de besturen uit de controlegroep overmatige administratieve last ondervinden, terwijl zij verder niet deelnemen aan het experiment. Het doel van de monitor is het in kaart brengen van ontwikkelingen, in de eerste plaats ten behoeve van de evaluatie en de besluitvorming. De ontwikkelingen kunnen ook aanleiding zijn tot extra informatievoorziening aan de schoolbesturen of tot begeleiding.
4.2 Metingen en evaluatie Er wordt een nulmeting gehouden over een schooljaar of kalender jaar voorafgaand aan de pilot. Stel dat voor de nulmeting het schooljaar 2007-2008 wordt gekozen, dan zijn de gegevens voor de nulmeting voor een deel niet eerder dan in september 2008 beschikbaar. Het rapport nulmeting is daarom in oktober 2008 beschikbaar. Vervolgens wordt er elk halfjaar gemeten. De rapporten van de halfjaarlijkse meting zijn klaar in april 2009, oktober 2009, april 2010 en tot slot oktober 2010. Er vindt twee keer een evaluatie plaats, een tussenevaluatie en een slotevaluatie. Het rapport van de tussenevaluatie is gepland in december 2009 en het rapport van de slotevaluatie is klaar in december 2010. Het doel van de tussenevaluatie is te beslissen of er bijsturing nodig is in de pilot. De eindevaluatie dient ter ondersteuning van besluitvorming over de toekomst van de vervangingsbekostiging.
4.3 Vervolgstappen Zoals hiervoor aangegeven zijn de monitorgegevens en de daarop gebaseerde evaluatie belangrijk voor de besluitvorming over het tempo en de omvang van de verdere stappen op weg naar het uiteindelijke koersdoel. Het koersdoel, dat leidend is voor de vormgeving van de pilot, is een nieuw vervangingsstelsel waarin alle schoolbesturen in het PO meer zelfstandig invulling kunnen geven aan het beleid rondom vervanging door zelf keuzes te maken hoe zij de middelen voor vervanging het best kunnen inzetten. Daarbij hoort de vrijheid te bepalen of zij wel of niet verzekerd zijn. Dit betekent dat de huidige verplichte aansluiting bij het VF wordt afgeschaft en het VF in zijn huidige vorm wordt opgeheven. Solidariteit is dan een keuze van de sector zelf. Als op basis van de vooraf geformuleerde criteria blijkt dat het opheffen van de verplichte aansluiting niet verantwoord is, komt er geen vervolgstap. Er zal dan besloten worden of de aan de pilot deelnemende groep schoolbesturen opnieuw verplicht wordt zich aan te sluiten bij het VF. Uitgangspunt bij een eventuele vervolgstap is dat voor een volgende groep van schoolbesturen de verplichte aansluiting alleen wordt opgeheven als uit de monitor en de daarop gebaseerde evaluatie naar voren komt dat een dergelijke stap verantwoord kan worden genomen. Als er een vervolgstap wordt gezet, gaat de eerste groep pilotbesturen niet terug naar het VF. Op basis van de uitkomsten worden besloten opnieuw voor een deel van de besturen de verplichte aansluiting bij het VF op te heffen. Dat gebeurt als niet alle besturen de stap verantwoord kunnen maken. Daarbij moet wel worden gelet op de blijvende levensvatbaarheid van het VF in afgeslankte vorm. Als uit de evaluatie naar voren komt dat voor het hele primair onderwijsveld op een verantwoorde verplichte aansluiting C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
16
kan worden opgeheven, kan de overgang van alle besturen naar het nieuwe stelsel worden voorbereid en uitgevoerd. Samenvattend kan de beslissing op basis van de slotevaluatie vier zaken omvatten: 1. Opheffen van de verplichte aansluiting bij het VF is niet verantwoord, alle besturen zijn opnieuw verplicht aangesloten; 2. Opheffen van de verplichte aansluiting bij het VF kan beheersbaar en verantwoord voor alle besturen in het Primair Onderwijs, de verplichte aansluiting wordt opgeheven; 3. Er wordt een vervolgstap gezet in de geleidelijk overgang naar een ander stelsel. De groep pilotbesturen wordt uitgebreid met een volgende tranche waarvoor de verplichte aansluiting bij het VF niet langer geldt; 4. De verplichte aansluiting voor een bepaalde categorie besturen blijft bestaan, bijvoorbeeld voor besturen tot een bepaalde omvang.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
17
5. Juridische uitwerking: voorstel tot wijziging van de WPO en WEC De verplichte aansluiting van de schoolbesturen in het primair en ( voortgezet) speciaal onderwijs bij het VF is geregeld in de WPO (art. 183) en de WEC (art. 169). Voor de opheffing van de verplichte aansluiting voor de groep schoolbesturen die deelnemen aan de pilot waarbij de verplichte aansluiting niet geldt, is daarom wetswijziging nodig. Er is een voorstel van wet in voorbereiding.
5.1 Tijdelijk opheffen verplichte verzekering Ik heb het voornemen om in het voorstel van wet op te nemen dat besturen die willen deelnemen aan de pilot kunnen worden ontheven van de verplichting tot aansluiting bij het VF. De pilot heeft een looptijd van twee jaar. Na die twee jaar vindt besluitvorming plaats over de toekomst van de verplichte aansluiting. Als de uitkomst is dat de verplichte aansluiting blijft, dan wordt ook voor de besturen die aan de pilot hebben deelgenomen de verplichte aansluiting opnieuw van kracht. Als de beslissing is dat voor een aanvullend deel van de besturen of voor alle besturen de verplichte aansluiting stopt dan is het niet de bedoeling dat de pilotbesturen na twee jaar in afwachting van de evaluatie en de beslissing tijdelijk opnieuw in de verplichte aansluiting komen. Dat leidt tot veel overbodige en regeltechnische rompslomp waar niemand baat bij heeft. Ook als de uitkomst zou zijn dat de verplichte aansluiting blijft, zal de beslissing daarover pas na de afloop van de pilot kunnen worden genomen. Er is dus altijd een periode van onzekerheid na de pilot waarin het niet redelijk is de experimenterende besturen terug te brengen onder de verplichte aansluiting. Daarom wordt in de wet de duur van de pilot bepaald op twee jaar, met een uitloop van één jaar om de besluitvorming en implementatie van het besluit te regelen. Daarna nog een uitloop van twee jaar voor een eventuele uitbreiding van de pilot. De termijn is bewust lang gekozen. Niet om lang over het besluit of de implementatie te doen, maar om bij complicaties in het besluitvormingsproces te voorkomen dat de aan de pilot deelnemende besturen tussen wal en schip vallen. Daarnaast is er ruimte gemaakt om de pilot als dat nodig is te verlengen eventueel met meer besturen.
5.2 Na de uitkomst van de pilot Er wordt in het wetsvoorstel rekening gehouden met drie mogelijke uitkomsten van de pilot: 1. De verplichte aansluiting eindigt. 2. Voor een volgende tranche besturen wordt de verplichte aansluiting opgeheven. 3. De verplichte aansluiting blijft. Op de mogelijke uitkomsten wordt in het wetsvoorstel geanticipeerd. Het resultaat is dat er in het wetsvoorstel artikelen staan die een basis bieden voor een Koninklijk Besluit dat mogelijk nooit wordt geslagen. De reden is de volgende. Het wetsvoorstel regelt een pilot met een looptijd van twee jaar. De uitkomst van de pilot kan worden vastgesteld nadat de slotevaluatie heeft plaatsgevonden. Als de pilot bijvoorbeeld in januari 2009 van start gaat, eindigt de pilot dus in december 2010. Omdat de gegevens over de laatste periode van de pilot niet eerder dan enkele maanden na afloop van de pilot beschikbaar zijn, ontvangt uw Kamer de slotevaluatie met mijn beslissing naar aanleiding van de uitkomst van de pilot niet eerder dan juni 2011. Als de uitkomst van de pilot opnieuw zou moeten leiden tot wetgeving, zou de uitloopperiode van twee jaar waarin het wetsvoorstel nu voorziet (zie ook paragraaf 5.1) mogelijk niet voldoende zijn. Daarom heb ik ervoor gekozen in het voorstel van wet te anticiperen op de uitkomsten van de pilot. Daarbij zorg ik wel voor dat uw Kamer haar controlerende taak ten aanzien
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
18
van de beslissing over de toekomst van het stelsel volledig kan waarmaken. Hieronder geef ik aan hoe op de mogelijke uitkomsten van de pilot wordt geanticipeerd. Ad 1. De verplichte aansluiting bij het VF eindigt. De uitkomst kan zijn dat de verplichte aansluiting wordt opgeheven voor alle schoolbesturen. Dat kan worden uitgevoerd op basis van het voorstel van wet. In het wetsvoorstel wordt daartoe een artikel opgenomen dat bepaalt dat de artikelen die de verplichte aansluiting bij het VF regelen, vervallen op een bij Koninklijk Besluit te bepalen datum. Of het bedoelde KB ooit geslagen wordt (en dus de artikelen komen te vervallen) hangt af van de uitkomsten van de monitor en de besluitvorming hierover. Een en ander voorkomt dat voor een vervolgstap opnieuw een wetgevingstraject moet worden doorlopen. Ad 2. Voor een volgende tranche besturen wordt de verplichte aansluiting bij het VF opgeheven. De uitkomst kan zijn dat de verplichte aansluiting wordt opgeheven voor een volgende tranche van besturen. Daarin voorziet het wetsvoorstel door een wijzigingsartikel dat bij Koninklijk Besluit van kracht wordt en waarin de artikelen die de verplichte aansluiting regelen zo worden gewijzigd, dat deze artikelen van toepassing zijn op schoolbesturen die aan bepaalde criteria voldoen. De criteria worden vervolgens in het Besluit bekostiging WPO (WEC) geregeld. Ad 3. De verplichte aansluiting bij het VF blijft. De uitkomst kan zijn dat na de pilot de verplichte aansluiting blijft voor alle besturen in het primair onderwijs. Daarin voorziet het wetsvoorstel eveneens. Het wetsvoorstel regelt namelijk de duur van de pilot en de mogelijkheid van een (maximale) verlenging. Als de pilot is afgelopen gelden de huidige bepalingen opnieuw. Daarmee zijn de artikelen die de verplichte aansluiting regelen weer op alle schoolbesturen van toepassing. De uitloopperiode van maximaal drie jaar komt daarmee ten einde en het Koninklijk Besluit dat zorgt voor het laten vervallen van die de verplichte aansluiting, wordt nooit geslagen. Het wetsvoorstel biedt ook een basis om het wijzigingsartikel dat de verplichte aansluiting beperkt tot een bepaalde omvang op een bij KB vast te stellen tijdstip te laten vervallen. NB: Het voorstel van wet voorziet hiermee in de meest waarschijnlijke voorzienbare uitkomsten van de pilot. Het is denkbaar dat de uitkomsten van de pilot niet tot één van de drie genoemde conclusies leidt. Dan is het nodig opnieuw met een voorstel tot wetswijziging te komen.
5.3 Het wetsvoorstel regelt de deelname De criteria (schaal en risicoprofiel) voor deelname worden in de wet opgenomen. De deelname wordt gelimiteerd per schaalrisicogroep. De lotingsystematiek wordt in de wet opgenomen. De negen schaalrisicogroepen worden beschreven met maxima en streefminima. De subgroepen in de schaalrisicogroep met kleine schaal worden beschreven en de streefminima voor deze subgroepen worden in de wet opgenomen (zie ook paragraaf 3.3.6). De lotingprocedure wordt in de wet opgenomen (zie ook paragraaf 3.3.7).
5.4 De deelnamevoorwaarden De wet regelt de voorwaarden die aan deelname aan de pilot worden gesteld: • Een deelnemend bestuur doet met alle scholen “per onderwijswet” onder het bevoegd gezag mee; C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
19
• • • • •
Als een bestuur vrijwillig een verzekering, anders dan bij het VF, sluit voor een bepaalde categorie personeel, dan doet het bestuur dat voor die hele categorie; Het bestuur werkt actief mee aan de monitor en zal daarvoor de nodige administratie voeren en meewerken aan enquêtes; Een deelnemend bestuur gaat akkoord met de publicatie van uitkomsten van de pilot ten behoeve van besluitvorming en ten behoeve van andere schoolbesturen; Nadere voorwaarden kunnen bij beschikking worden opgelegd. De nadere voorwaarden worden bekend gemaakt bij de oproep aan schoolbesturen om zich aan te melden. Een bestuur dat start met de pilot doet voor de volle periode van de pilot mee.
5.5 Nadere regelgeving Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel de basis zal bieden om zonodig een aantal zaken nader in te vullen door middel van een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de voorwaarden worden ingevuld die zijn verbonden aan de eventuele uitbreiding van pilot na de eerste twee jaar van de pliot. Verder gaat hier om zaken die niet zijn voorzien. Bij voorkeur wordt geen gebruik gemaakt van het regelen van onvoorziene zaken in lagere regelgeving.
5.6 Starten met de pilot in afwachting van wet Een wetswijziging kan naar verwachting nog niet voor de start van de piot ingaan. Schoolbesturen willen echter graag snel starten. Er wordt door een aantal schoolbesturen al jaren aangedrongen op een wijziging van de vervangingsbekostiging. Er is voor gekozen eerst de lumpsumbekostiging in te voeren en die invoering niet samen te laten vallen met een wijziging in de vervangingsbekostiging. Daarom worden de Tweede en Eerste Kamer verzocht, mocht de wetgeving die de pilot mogelijk maakt nog niet in werking zijn getreden, akkoord te gaan met het vooruitlopen op de voorgenomen regelgeving. Dit door toe te staan dat de betreffende schoolbesturen zich gedragen alsof ze niet meer verplicht verzekerd zijn.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
20
6. Het bevriezingsmodel De verplichte aansluiting bij het VF heeft in het primair onderwijs alleen gegolden voor personeel dat bij het rijk werd gedeclareerd. Personeel dat een schoolbestuur niet declareerde viel niet onder de verplichte aansluiting. Sinds 1 augustus 2006 is in het primair onderwijs lumpsumbekostiging ingevoerd. Sindsdien kan het onderscheid tussen gedeclareerd en niet gedeclareerd personeel niet meer worden gemaakt. In dit deel van de notitie wordt aangegeven hoe dit is opgelost en wat daarvan de consequenties zijn. Ook dit deel is technisch van aard. Het is opgenomen omdat het bevriezingsmodel bepalend is voor de toekomst van de verplichte aansluiting bij het VF.
6.1 Verplichte verzekering voor lumpsum Tot de invoering van de lumpsumbekostiging in het primair onderwijs konden schoolbesturen personeel declareren bij OCW. Dit mocht alleen voor zover schoolbesturen formatieruimte hadden ontvangen van OCW. Als schoolbesturen daarnaast nog personeel aannamen, mochten besturen dat personeel niet declareren bij OCW. Dat personeel was voor eigen rekening van het bestuur. Het gedeclareerde personeel van een bestuur viel onder de verplichte aansluiting bij het VF, het personeel voor eigen rekening niet. Schoolbesturen konden het personeel voor eigen rekening wel op vrijwillige basis laten aansluiten bij het Vervangingsfonds. Ook konden schoolbesturen ervoor kiezen het personeel voor eigen rekening te verzekeren bij het Risicofonds. Het Risicofonds is opgericht en wordt bestuurd door een aantal besturenorganisaties. Het Risicofonds keert uit bij ziekteverzuim, ook als er geen sprake is van vervanging. Het Vervangingsfonds keert alleen uit als er echt een vervanger is. Ook kunnen schoolbesturen er voor kiezen het personeel voor eigen rekening niet te verzekeren.
6.2 Verplichte aansluiting bij het VF na invoering lumpsum Met de invoering van lumpsumbekostiging per 1 augustus 2006 krijgen schoolbesturen geen formatieruimte meer, maar geld. Er is dan geen onderscheid meer mogelijk tussen gedeclareerd personeel en personeel voor eigen rekening. Er moest daarom een keuze worden gemaakt. Als de keuze zou zijn om al het personeel van een bestuur voortaan onder de verplichte aansluiting bij het VF te laten vallen, zou de keuzevrijheid van de besturen afnemen. Het Risicofonds zou dan geen verzekerden binnen het primair onderwijs meer kennen. Het voortbestaan van het Risicofonds zou daardoor in gevaar kunnen komen, terwijl het Risicofonds een belangrijke verzekeraar was voor scholen in het Voortgezet Onderwijs die het risico van verzuim niet zelf wilden dragen. Daarom is gezocht naar een mogelijkheid om toch een deel van het personeel van besturen in het Primair Onderwijs buiten de verplichte aansluiting te houden. Het bestuur van het Vervangingsfonds heeft besloten om alleen de personeelsleden die in juli 2006 bij een bestuur onder de verplichte aansluiting vielen ook in de toekomst tot de verplichte aansluiting te rekenen. Bepalend is de relatie personeelslid – bestuur. Nieuw personeel dat bij een bestuur in dienst treedt valt niet onder de verplichte aansluiting. Daarom daalt de omvang van het aantal verplichte aangesloten personeelsleden met het natuurlijk verloop. Dit natuurlijk verloop was over de afgelopen jaren gemiddeld 7%. In de periode 1 augustus 2006 tot en met juni 2007 blijkt de daling van het aantal verplicht verzekerden ruim 6% te zijn. In 2007 blijkt de daling ongeveer 9% te zijn. De verwachting is dat het aantal personeelsleden dat verplicht aangesloten is zal blijven dalen.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
21
6.3 Bijdrage aan het VF en opslag In het verleden is er steeds voor gezorgd dat de bijdrage aan het VF die schoolbesturen aan het Vervangingsfonds moesten betalen ook als opslag in de bekostiging aan de schoolbesturen werd opgenomen. Als nu het volume van de verplichte aansluiting daalt, dan dalen ook de bijdragen die schoolbesturen aan het Vervangingsfond betalen. De opslag mag echter niet meedalen, want dan krijgen de schoolbesturen geen geld meer om de vervanging van het personeel te betalen dat niet onder de verplichte aansluiting valt. Daarom kan de koppeling tussen opslag en de bijdrage van de besturen aan het VF niet langer worden gehandhaafd. Een complicatie is nog dat de kosten van de vervanging niet evenredig met het volume van het aantal verplicht aangesloten personeelsleden dalen. Dit kent een aantal oorzaken. Ouder personeel en chronisch ziek personeel zal niet snel van werkgever veranderen en blijft dus onder de verplichte verzekering vallen. Jong, nieuw instromend personeel kan nooit meer in de verplichte aansluiting komen. Bovendien is jong personeel vaak mobieler en maakt dus een grotere kans uit de verplichte aansluiting te vallen. Als een schoolbestuur met meer verzuimgevallen te maken heeft en slechts de beschikking heeft over een beperkt aantal vervangers, zal het bestuur ervoor kiezen de vervanger in te zetten op het verzuim van een verplicht aangesloten personeelslid. In 2007 blijkt ook dat het volume van de verplichte aangesloten personeelsleden wel is afgenomen, maar de kosten niet. Het probleem is nu dat niet goed na te gaan is in welke mate de oorzaak ligt in een verschuiving van personeel met meer verzuim en vervanging naar de verplichte aansluiting, of in andere factoren, zoals meer beschikbare vervangers en hoger ziekteverzuim. Daarom is ook niet goed meer vast te stellen of de opslag toereikend is.
6.4 Opslag vast deel van de lumpsum Omdat in de toekomst niet goed meer is vast te stellen wat een toereikende opslag is, is het nodig de opslag voor de toekomst op te nemen als een vast aandeel in de lumpsum van alle schoolbesturen in het primair onderwijs. De vraag is nu hoe hoog die opslag moet worden. Het uitgangspunt daarbij is dat de opslag toereikend moet zijn voor de dekking van de vervangingskosten naar het volume van het aantal verplicht aangesloten personeelsleden in juli 2006.
6.5 Analyse kosten en bepaling opslag Er is een analyse gemaakt van de uitgaven en ontvangsten over de periode 2000 tot en met 2006. De vervangingsuitgaven worden gerelateerd aan het ziekteverzuim, het nulverzuim, de vervangingsgraad en het aantal verzekerden. Er wordt een goede schatting gemaakt van de uitkomsten in 2007. Op basis van de analyses over het verleden en op basis van een schatting van de bepalende parameters voor de toekomst, wordt een meerjarenraming opgesteld. Op basis van deze meerjarenraming wordt een vaste opslag vastgesteld, die vervolgens als onderdeel van de Gemiddelde Personele Last wordt geïndexeerd. De opslag volgt dus de bijstellingen in de personele bekostiging, maar wordt niet meer aangepast op basis van fluctuaties in de bijdragen aan het VF. Uit de analyses van de afgelopen jaren komt naar voren dat er sprake is van een gestage daling van het ziekteverzuim. Er zijn aanwijzingen dat in het laatste kwartaal van 2006 en in de eerste periode van 2007 deze daling stagneert. Niemand heeft baat bij een trendbreuk. Het is in het belang van alle partijen dat de geboekte winst over de afgelopen jaren behouden blijft. Zeker nu de verwachting is dat er een tekort komt aan schooldirecteuren en leraren, waardoor het in de komende jaren steeds moeilijker zal worden om vervangers te vinden, is een laag verzuim belangrijk. Daarom zal alles in het C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
22
werk moeten worden gesteld om de daling voor te zetten. Investeren in vermindering van werkdruk, verbetering van arbeidsomstandigheden en voorwaarden en verbetering van de reputatie van het beroep, horen daarbij. Uiteraard zijn de schoolbesturen bij het terugdringen van het verzuim de belangrijkste spelers. Een vervangingsvergoeding die uitstijgt boven de kosten die voor de komende jaren zijn te verwachten zou naar de schoolbesturen toe een verkeerd signaal zijn. Als het verzuim daalt, zal bij de te verwachten situatie op de arbeidsmarkt de omvang van de vervanging zeker ook dalen. Bij het vaststellen van de hoogte van de opslag wordt wel rekening gehouden met de ontwikkeling van het ziekteverzuim.
6.6 Heroverweging bevriezingsmodel Het bevriezingsmodel leidt tot een daling van het aantal personen dat onder de verplichte aansluiting bij het VF valt. Als dat wordt gecombineerd met een pilot met 15 á 20% van het veld die van start gaat op 1 januari 2009, dan is het totale aantal personen dat onder de verplichte aansluiting valt al gedaald met ca. 30 á 35%. Dat is geen behoedzame omkeerbare stap meer. Het bestuur van het VF heeft besloten om het bevriezingsmodel te beëindigen wanneer de 2e kamer akkoord gaat met de voorgestelde pilot. Het nieuw aangesteld personeel zal weer onder verplichte verzekering vallen.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
23
7. Uitvoerbaarheid pilot en verbeteringen huidig stelsel Naast de hiervoor beschreven pilot is het van belang te bezien in hoeverre een aantal problemen van het huidige stelsel kan worden opgelost. Deze problemen zijn onder meer de complexe regelgeving en daardoor een hoge administratieve last bij schoolbesturen, administratiekantoren en het fonds. Voor de analyse naar de uitvoerbaarheid van de pilot en van eventuele stappen tot vereenvoudiging is een technische werkgroep samengesteld waarin administratiekantoren, systeembeheerders van salarissystemen, besturenorganisaties, OCW en het bestuursbureau VF zitting hebben, onder voorzitterschap van de VOS/ABB.
7.1 Mogelijke vereenvoudigingen aan het huidige stelsel Er is gezocht naar mogelijkheden om voor de schoolbesturen die niet aan de pilot deelnemen en nog wel verplicht zijn aangesloten bij het VF het stelsel te vereenvoudigen. In dat kader is onderzocht of het haalbaar is een vergoeding te verstrekken voor vervanging op basis van een normbedrag per uur. Deze normuitkering komt in de plaats van de declaratie van de kosten van de vervanger. De belangrijkste doelstelling van dit voorstel is het verminderen van administratieve lasten voor schoolbesturen. Een vereenvoudiging in de relatie tussen het VF en het rijk is de loskoppeling van de bijdrage van de besturen aan het VF en de opslag. Nu is het zo dat het bestuur van het VF vrij is de bijdrage aan het VF vast te stellen, als de bijdrage maar niet meer dan één procentpunt afwijkt van de opslag die de besturen bekostigd krijgen om de bijdrage aan het VF te betalen. Loskoppelen van de bijdrage en de opslag, vergroot de begrotingsflexibiliteit van het fonds. In de huidige omstandigheden is aanpassing van de bijdrage aan het VF afhankelijk van de begrotingsprocedures bij het rijk. Daardoor kan het fonds niet altijd tijdig reageren op de verandering in kosten en opbrengsten van het fonds, waardoor de overschotten of tekorten hoger oplopen dan nodig is. Zoals in hoofdstuk 6 is beschreven, is het niet goed meer mogelijk de oorzaken van veranderingen in de kosten te splitsen in factoren als fluctuaties op de arbeidsmarkt en het ziekteverzuim enerzijds en verschuivingen in de kosten tussen niet verzekerde, vrijwillig aangesloten en verplicht aangesloten werknemers. Dat is een belangrijk argument om de bijdrage aan het VF en de opslag los te koppelen.
7.2 Beoordeling van de voorgestelde wijzingen in het huidige vervangingstelsel De werkgroep met administratiekantoren, beheerders van salarissystemen en besturenorganisaties, is tot de volgende conclusies/aanbevelingen gekomen. 1. De werkgroep ziet geen overwegende uitvoeringsproblemen bij de pilot waarbij 15 á 20 % van de schoolbesturen gedurende een periode van twee jaar de verplichting tot aansluiting bij het VF voor de vervangingskosten wordt opgeheven. Wel signaleert de werkgroep een aantal aandachtspunten en randvoorwaarden: a. Als schoolbesturen zelf het risico van verzuim en vervanging dragen, zullen zij informatie willen over de redenen van verzuim en de kosten van de vervanging. De leden hebben geen inzicht in de gevolgen voor de Human Resource Managementsystemen van de scholen. Misschien zijn er aanpassingen nodig om de managementinformatie te kunnen leveren voor de beheersing van de vervangingskosten. b. In de pilotfase neemt een bestuur in zijn geheel deel aan de pilot. In dit verband merkt de werkgroep nog het volgende op. Er is vooraf duidelijkheid nodig over de handelwijze bij wijziging in C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
24
de samenstelling van het bestuur. Wat gebeurt er als een deelnemend bestuur fuseert met een niet deelnemend bestuur? Wat gebeurt er als een school van een deelnemend bestuur overgaat naar een niet deelnemend bestuur, of andersom? In het eerste geval lijkt het continueren van het niet langer onder de verplichte aansluiting bij het VF vallen logisch en is het denkbaar dat de betreffende personeelsleden niet onder de verplichte aansluiting vallen, in het tweede geval ligt verdere deelname aan de pilot van ook de betreffende school niet voor de hand. c. Voor alle personeelsleden van een deelnemend bestuur geldt een vrijwillige aansluiting/verzekering (VF, RF, of commerciële verzekeraar) of er zijn in het geheel geen personeelsleden verzekerd. Tussenvormen acht men onuitvoerbaar. In dat kader ziet men nog wel mogelijkheden om een onderscheid te maken tussen aanmelding van OP en OOP. Voor de categorie directie moet er ook duidelijkheid komen. d. Vooraf moet duidelijk zijn op welke wijze er een monitoring plaats gaat vinden en welke gegevens hiervoor aan de besturen worden gevraagd. Een extern bureau heeft een opzet gemaakt voor een monitor en heeft een leveringsprotocol opgesteld. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij gegevens die toch al worden geregistreerd. Het externe bureau heeft de monitor opgezet rekening houdend met de registraties. Het bureau kan ook de noodzakelijke nulmeting uitvoeren. De nulmeting is dan gelijktijdig de toets op de administratieve last van de monitor. e. Uiterlijk een half jaar voor de start van de pilots dient duidelijk te zijn welke informatie geleverd moet worden voor het monitoren. Dit in verband met het eventuele wijzigingen in de systemen. Dit zelfde zal ook gelden voor de verschillende HRM-systemen. 2. Een stelsel waarbij de vervanging wordt vergoed op basis van een normvergoeding zal zeker niet leiden tot een vermindering van de administratieve last maar eerder tot een verzwaring. Een stelsel op basis van de normvergoeding leidt tot een verplaatsing van registratielasten. Maar daar staat dan een verzwaring van lasten tegenover bij de administratiekantoren of bij de besturen. De normvergoeding moet immers wel worden aangevraagd. Voor de uitvoering van deze aanvraag is een afzonderlijke registratie nodig, terwijl de huidige aanvraag nu in het salarissysteem zit. De werkgroep maakt van deze gelegenheid gebuik om aandacht te vragen voor de problematiek van salarisberekeningen bij kortlopende aanstelling. Afhankelijk van de duur van aanstelling zijn hiervoor verschillende berekeningen voorgeschreven in de arbeidsvoorwaarden. Vervangers werken vaak op basis van kortlopende aanstellingen. De complexiteit in de berekening van kortlopende aanstellingen, werkt door in de voorgestelde normvergoeding. Mede daarom leidt de normvergoeding niet tot vereenvoudiging. Een vereenvoudiging (uniformering) van de berekening van de werktijdfactoren bij kortlopende aanstellingen zal zeker leiden tot een vermindering van de administratieve last in het algemeen en zeker bij vervangingen. Al met al komt de werkgroep tot de conclusie dat de normvergoeding structureel niets of niet veel oplevert, maar wel er toe leidt dat ombouwkosten in diverse systemen aan de orde zijn. De werkgroep adviseert unaniem niet over te gaan op de normvergoeding. 3. De werkgroep geeft de sociale partners in overweging in elk geval de regelingen rond de kortlopende aanstellingen te vereenvoudigen en verder te bezien of de bepaling van de werktijdfactor als zodanig niet aanmerkelijk eenvoudiger kan. 4. Hoewel dit niet tot de voorgelegde voorstellen behoort, constateert de werkgroep dat een nieuw stelsel op basis van verzuim (zoals het Risicofonds) wellicht zal leiden tot een vermindering van administratieve lasten. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol. De ‘matching’ tussen verzekerd verzuim en voor vergoeding in aanmerking komende vervanging is niet langer nodig. Er is geen controle nodig op de vervanging en de kosten van de vervanging. Als C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
25
dan wordt gekozen voor een normvergoeding per uur verzuim, resteert alleen de registratie van verzekerd verzuim, de opgave van de te ontvangen vergoeding door het bestuur en de controle daarop. Opgave door het bestuur leidt tot een snellere uitbetaling dan wanneer het VF eerst de berekening moet maken. De normvergoeding vereist de eenmalige vaststelling van een systeem waarin rekening gehouden wordt met het salarisniveau van een functie. De werkgroep is dan ook van mening dat hiermee een reële vermindering van administratieve last en controlelast wordt gerealiseerd. 5. De ontkoppeling van de bijdrage aan het VF en de opslag, is om meerdere redenen gewenst. Niet in de laatste plaats door de complexe wijze waarop de bijdrage aan het VF en de opslag zich tot elkaar zijn gaan verhouden door de beëindiging van de verplichte verzekering bij wijziging van werkgever na 5 juli 2006. Voor het maken van een deugdelijke meerjarenbegroting door een bestuur is een vaste opslag ook gewenst. Dit vereist wel dat de opslag vastgesteld wordt op basis van een zorgvuldige onderbouwing waarbij rekening gehouden wordt met het niveau van de vervanging.
7.3 Uitvoeringsanalyse CFI De uitvoeringsorganisatie CFI is gevraagd een uitvoeringsanalyse te doen op de voorgenomen plannen. CFI ziet nu geen onoplosbare bezwaren. Wel signaleert CFI consequenties op twee bekostigingstechnische punten. 6. Als voor iemand die onder de verplichte aansluiting bij het VF valt naast een mogelijk beroep op het vervangingsfonds ook recht bestaat op een uitkering van een andere instantie, dan wordt die uitkering op de bekostiging gekort. Zo wordt voorkomen dat een schoolbestuur twee keer geld ontvangt voor het verzuim. Deze korting is niet goed meer uit te voeren omdat niet duidelijk is voor welke werknemers dat moet als er geen sprake meer van verplichte aansluiting, terwijl er wel sprake blijft van bekostiging van vervanging via de opslag. 7. Vervangers die gedeclareerd worden bij het vervangingsfonds en die in dienst zijn op 1 oktober tellen nu niet mee bij de vaststelling van de Gewogen Gemiddelde Leeftijd (GGL). Een hoger GGL leidt tot een hogere bekostiging, omdat ouder personeel meestal duurder is dan jonger. Vervangers zijn tijdelijk op een school, daarom is er bij de invoering van lumpsumbekostiging voor gekozen deze vervangers niet te laten meetellen voor de GGL. Het voorstel van wet dat in voorbereiding is en dat de basis biedt voor de pilot, zal voor een uitvoeringstoets aan CFI worden voorgelegd. In de memorie van toelichting zal worden aangegeven hoe de bevindingen van CFI zijn verwerkt.
7.4
Analyse administratieve last door ACTAL
ACTAL analyseert het effect op de administratieve last op basis van wijzigingen in de kosten van de informatiestromen tussen instellingen en overheid. Daarvoor hebben zij de opzet van de monitor nodig. De resultaten van de analyse worden betrokken bij de uitvoering van de pilot. In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet dat een basis biedt aan de pilot wordt op de uitkomsten van de analyse ingegaan.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
26
7.5 Opvolgingen van de aanbevelingen 1.a
In de deelnamevoorwaarden wordt aangegeven wat de consequenties zijn van fusie en overdracht van scholen gedurende de pilot. (zie ook paragraaf 3.5). 1.b De mogelijke informatiebehoefte van deelnemende schoolbesturen en de dekking van die informatiebehoefte vanuit de HRM systemen zal bij de opzet van de monitor worden onderzocht. 1.c In de deelnamevoorwaarden wordt opgenomen dat een eventuele vrijwillige verzekering altijd voor een hele categorie personeel (o.p, o.o.p. en directie) moet gelden. 1.d Er is opdracht verstrekt aan een onderzoeksbureau om de monitor volledig uit te werken. De administratiekantoren, de beheerders van salarissystemen en de besturenorganisaties worden bij de uitwerking betrokken. Het is de bedoeling bij de monitor zoveel mogelijk aan te sluiten op bestaande registraties, om daarmee de administratieve last van de monitor zoveel mogelijk te beperken. 1.e De volledige uitwerking van de monitor is inmiddels opgeleverd. 2. 3. 4.
5.
Er vindt geen overstap plaats naar normvergoeding voor de besturen die niet deelnemen aan de pilot. Het levert geen vermindering op van administratieve last. De overweging om de kortlopende aanstelling te vereenvoudigen wordt besproken met de sociale partners. Dit punt is bekend, maar onder de organisaties van werkgevers en werknemers is er geen draagvlak voor de overgang van een vergoeding van de vervanging naar een vergoeding op basis van verzuim. De organisaties van werknemers vinden het belangrijk dat alleen wordt uitgekeerd als er ook werkelijk wordt vervangen. Bij vergoeding op basis van verzuim wordt er ook uitgekeerd als er niet wordt vervangen. De werkgevers vinden dat de besturen de vrijheid moeten hebben om zelf te bepalen of zich verzekeren en hoe zij zich verzekeren. Het Risicofonds (opgericht door enkele besturenorganisaties) biedt al een vrijwillige verzuimverzekering voor personeel dat niet onder de verplichte verzekering valt. De organisaties van werkgevers zijn dus geen voorstander van een verplichte verzuim verzekering. Paragraaf 6.6 van deze notitie bevat een voorstel voor de opslag.
6 en 7. Samen met CFI worden deze technische punten opgelost.
7.6 Uitvoeringstoets door Vervangingsfonds Er is in november 2007 een uitvoeringstoets gevraagd aan het VF. Het VF heeft meegewerkt aan de eerste uitvoeringsanalyse die is beschreven in paragraaf 7.2. Voor een uitvoeringstoets was de uitwerking toen nog niet genoeg concreet. Nu de plannen meer in detail zijn uitgewerkt heeft het VF een uitvoeringstoets verricht. Het experiment wordt door het Fonds in beginsel uitvoerbaar geacht indien en voor zover rekening wordt gehouden met de in deze uitvoeringstoets geformuleerde voorwaarden. De voorwaarden zijn als volgt: 1. Als de pilots starten vooruitlopend op een wettelijke regeling van de pilots, heeft dat gevolgen voor de mogelijke aanspraken van de besturen die aan de pilot deelnemen op vergoedingen vanuit het VF. Het VF kan weliswaar in het reglement opnemen dat deelnemers geen aanspraak kunnen maken op vergoeding vanuit het fonds, maar dat kan worden aangevochten omdat een rechtsgrond
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
27
2.
3. 4. 5.
6.
7.
8.
9.
voor die bepaling ontbreekt. Het fonds vraagt of OCW wil instaan voor eventuele financiële gevolgen van dergelijke aanspraken. Het fonds merkt op dat het nu niet van plan is om de besturen die aan de pilot deelnemen de mogelijkheid aan te bieden om zich vrijwillig aan te sluiten bij het VF. Het fonds vindt dat dit de zuiverheid van de pilot ten goede komt. Wel is het fonds bereid desgewenst een aanbod te doen als de keuzevrijheid van schoolbesturen zonder aanbod van het vervangingsfonds onvoldoende is. Het vervangingsfonds gaat er vanuit dat de communicatie over de pilots en met de besturen die aan de pilots deelnemen wordt geregeld door OCW en de organisaties die de pilot dragen. Het vervangingsfonds adviseert een organisatie te belasten met de monitoring van de pilot. In verband met mogelijke financiële risico’s, moet de representatieve deelname aan de pilot zo worden geregeld dat de deelname binnen de gestelde randvoorwaarden van 15 á 20% van het veld blijft. Een te grote deelname kan leiden tot een te grote omzetderving bij het fonds. Deelname aan de pilot kan niet worden gecombineerd met deelname aan een door het vervangingsfonds bekostigde vervangingspool. Dat moet duidelijk zijn voor de deelnemende besturen. Het vervangingsfonds zal per ingangsdatum van de pilot de inspanningen en de middelen in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg naar rato verdelen over de pilotbesturen en de nietpilotbesturen. Het is immers mogelijk dat de pilotbesturen een meer dan evenredig beroep doen op de bedrijfsgezondheidszorg omdat zij zelf het risico van verzuim en vervanging dragen. Het is noodzakelijk dat CFI een actuele registratie bijhoudt van de besturen en daaronder ressorterende scholen die deelnemen aan het experiment en deze gegevens maandelijks ter beschikking stelt aan het Vervangingsfonds. Het vervangingsfonds stelt zich op het standpunt dat de vervangingskosten vanaf de invoeringsdatum van de pilot niet meer zullen worden vergoed aan pilotbesturen, ook niet als de afwezigheid (en de vervanging) voor de start van de pilot is begonnen en na die datum voortduurt. Ook andere verplichtingen die voorvloeien uit vervanging maar waarvan de kosten na de start van de pilot vallen (zoals eindejaarsuitkering en vakantiegeld), komen volgens het standpunt van het vervangingsfonds niet voor rekening van het fonds. De reden is dat het fonds werkt met een omslagstelsel.
Met de genoemde voorwaarden wordt als volgt omgegaan: 1. In de deelnamevoorwaarden voor de pilot zal worden opgenomen dat schoolbesturen gedurende pilot geen aanspraak mogen doen op vergoedingen vanuit het vervangingsfonds. Er wordt uitgezocht of dit voldoende zekerheid biedt. Eventueel volgen aanvullende maatregelen. OCW is bereid het fonds te vrijwaren voor aanspraken op vergoedingen door deelnemers aan de pilot voortkomend uit verzuim en vervangingskosten die deelnemende schoolbesturen hebben gedurende de looptijd van de pilot. 2. Het uitgangspunt is inderdaad dat het vervangingsfonds geen aanbod doet aan de deelnemers aan de pilot. Met de pilot wordt beoogd de effecten te meten van de opheffing van de verplichte aansluiting. De opheffing van de verplichte aansluiting kan betekenen dat er geen vervangingsfonds meer is. Daarom is het inderdaad zuiver om vanuit het vervangingsfonds geen aanbod te doen. 3. De communicatie over de pilot en naar de deelnemers van de pilot wordt inderdaad verzorgd door OCW en de organisaties die de pilot dragen en niet door het vervangingsfonds. 4. Er wordt een aparte organisatie belast met de monitoring van de pilot.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
28
5. Er zal in de regelgeving ruimte worden opgenomen om de omvang van de pilot te borgen, zodat er geen onbedoelde financiële risico’s worden gelopen door het vervangingsfonds. 6. Deelname aan de pilot sluit deelname aan een door het vervangingsfonds bekostigde vervangingspool uit. Dit zal duidelijk in de voorlichting worden gemeld en worden opgenomen in de deelnamevoorwaarden. 7. De verdeling naar rato van de inspanningen en middelen in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg is terecht. 8. Er zal worden gezorgd voor blijvende duidelijkheid over de deelnemende besturen en hun scholen, ook bij fusies, splitsingen overdracht van scholen, oprichting van nieuwe scholen etc. 9. De kwestie van de doorlopende verplichtingen na de startdatum van de pilot, wordt later opgelost. Het is van belang dat het aanbod van nieuwe verzekeraars aansluit op de beëindiging van de oude verzekering bij het vervangingsfonds. Daarom is hierover breder overleg nodig, waar het vervangingsfonds en mogelijke nieuwe verzekeraars bij zijn betrokken.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
29
8. Communicatie, planning en projectinrichting De pilot kent een groot aantal deelnemers. Er wordt gestreefd naar een minimum aantal van 202 deelnemende besturen. Het maximale aantal deelnemende besturen is 270. De deelnemende besturen hebben samen maximaal 21.000 bekostigde fte’s. Het aantal betrokken scholen loopt maximaal tegen de 1500. Het is de bedoeling om op 1 januari 2009 met de pilot van start te gaan. Gezien het grote aantal betrokken besturen en scholen en even zovele medezeggenschapsraden is een goede planning en een goede communicatie van groot belang.
8.1 De planning In grote lijnen zal de planning voor 2008, 2009,2010 en 2011 er al volgt uitzien. 2008 • Besturen melden zich aan als deelnemer waarna een selectie plaats zal vinden. • Start voorlichting aan deelnemers over mogelijke beleidskeuzes (al dan niet verzekeren, personeelsbeleid en preventiebeleid) en over de van hen verwachte actie ter voorbereiding op de monitor. Meerdere voorlichtingssessies, per regio georganiseerd. 2009 • • •
2010 • • • 2011 • • • • •
Start van de pilot. Eerst kwalitatieve meting eerste halfjaarlijkse monitor. Voorlichting aan de deelnemende schoolbesturen over het verloop en de uitkomsten van de eerste monitor.
Tweede kwantitatieve monitor over de peilperioden juli 2009 tot en met december 2009. Toezending tussenevaluatie aan deelnemende schoolbesturen, Eerste en Tweede Kamer. Derde kwalitatieve monitormeting
Vierde kwalitatieve monitormeting Slotevaluatie op basis van de nulmeting en vier halfjaarlijkse monitormetingen. Bespreken resultaten slotevaluatie met deelnemende schoolbesturen in meerdere regionale sessies. Toesturen slotevaluatie met beslissing van de staatssecretaris aan de Eerste Kamer en Tweede Kamer en het bespreken hiervan. Uitgebreide voorlichting over de beslissing aan het veld.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
30
8.2 Communicatie De pilot kent een viertal fases die in de tijd door elkaar heen lopen. Elk van die fases heeft zijn eigen dynamiek en vraagt ook om een eigen aanpak in de communicatie. Onderscheiden worden de voorbereiding op de besluitvorming, de voorbereiding op de pilot, de besluitvorming over het voorstel van wet en tot slot de uitvoering van de pilot.
8.2.1 Fase Besluitvorming voorbereiding De pilot heeft een wettelijke basis nodig. Om de schoolbesturen te interesseren voor deelname aan de pilot is er een voldoende mate van zekerheid nodig dat de pilot ook doorgaat. De oproep aan de schoolbesturen om deel te nemen aan de pilot staat gepland in april 2008. Dat is nodig om de scholen de gelegenheid te bieden zorgvuldig over de deelname te besluiten en daarbij ook de medezeggenschapsraad om instemming te vragen. Daarom wordt in deze Uitwerkingsnotitie pilot vervangingsbekostiging primair onderwijs, het voorstel tot een pilot voorgelegd aan de Eerste en de Tweede Kamer vooruitlopend op de indiening van een wetsvoorstel. De wet zal niet voor de beoogde start van de pilot van kracht zijn. Daarom is de instemming van de Eerste en de Tweede Kamer met de pilot nodig om te kunnen starten op 1 januari 2009. Alleen met de instemming van de Eerste en de Tweede Kamer kan de pilot vooruitlopend op een wettelijke basis van start gaan. Besluitvorming vooruitlopend op wetgeving is goed mogelijk. Het gaat immers om een behoedzame stap. Er is sprake van een goed doordachte, goed ingekaderde, omkeerbare en beheersbare pilot. Het doel van de pilot is helder: nagaan of opheffing van de verplichte verzekering verantwoord is in het primair onderwijs. Het is goed geregeld hoe de deelnemers worden geselecteerd. De monitor en de evaluatie zijn goed geregeld. De evaluatiecriteria zijn helder. Bij de evaluatie wordt gelet op kleine scholen en besturen. Er zijn geen onbeheersbare risico’s verbonden aan de pilot. Besturen doen vrijwillig mee. Deze pilot kent een breed draagvlak: dit is wat de organisaties willen. De deelnemende en de niet deelnemende besturen krijgen een toereikende vervangingsbekostiging. In deze fase wordt steeds overlegd met de organisaties voor bestuur en management, de werknemersorganisaties en de schoolleiderorganisatie. De organisaties zien het belang om vast te houden aan het gesloten compromis: een omkeerbaar experiment. Het is nu niet opportuun om vooruit te lopen op de uitkomsten van de pilot. Of de verplichte aansluiting bij het VF blijft of verdwijnt is juist afhankelijk van die uitkomsten. De uitwerkingsnotitie is tot stand gekomen na afstemming met de organisaties. Zij staan achter de conclusies en zijn het op de hoofdlijnen eens met de inhoud. In deze fase kunnen de schoolbesturen en het personeel op de scholen worden geïnteresseerd voor deelname aan de pilot. Dan wordt ook duidelijk welke reacties het voorstel losmaakt bij personeel van de scholen en ouders. De schoolbesturen worden geïnformeerd door middel van de Nieuwsbrief PO, web-sites OCW en VF, web- sites besturenorganisaties, vakbonden en door artikelen in organen van de verschillende organisaties. NB: het personeel van het VF en de organisaties die werken in opdracht van het VF worden geïnformeerd over de voorgenomen pilot en over de gevolgen die de pilot heeft voor de inhoud en de
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
31
omvang van het werk. Ook wordt het personeel geïnformeerd over de wijze waarop met deze gevolgen wordt omgegaan door de werkgever. De beheerders van de salarissystemen en administratiekantoren) worden geïnformeerd om er zorg voor te dragen dat de stappen die worden voorbereid ook uitvoerbaar zijn en om er voor zorgen dat de uitvoerders zich voorbereiden op de pilot, zodat zij tijdig klaar zijn. Er is met de uitvoerders afgestemd en zij hebben aangegeven dat de pilot vanuit het oogpunt van uitvoering verantwoord is. De communicatie met de uitvoerders verloopt door: overleg met de uitvoerders in een technische groep of via WVPO, websites (OCW, VF, organisaties), onderzoek naar de opzet van de monitor en verspreiding van het rapport onder de uitvoerders.
8.2.2 Fase Voorbereiding op de pilot De voorbereiding van de pilot is al gestart, zonder dat sprake is van onomkeerbare stappen. Als de Eerste en Tweede Kamer akkoord gaan met de start van een pilot op 1 januari 2009, wordt de voorbereiding openlijk voortgezet. De selectie wordt voorbereid. Eventuele regelingen om schoolbesturen te selecteren worden gemaakt. Geïnteresseerde besturen verzorgen besluitvorming (met instemming MR) over deelname aan de pilot. De voorwaarden worden uitgewerkt in regelingen of beschikkingen. De eventuele loting wordt voorbereid. De monitoropzet wordt klaargemaakt, metingen worden voorbereid en de evaluatiecriteria worden uitgewerkt. Brieven aan besturen vooruitlopend op de deelbeschikkingen worden verstuurd. De informatieleveringen voor de monitor worden bij schoolbesturen en uitvoeringsorganisatie voorbereid. Schoolbesturen zorgen voor besluitvorming over eventuele verzekering en voor personeelsbeleid op het terrein van de vervanging. De Eerste en Tweede Kamer zullen in oktober – november 2008 worden geïnformeerd over vorderingen in de voorbereidingen van de pilot. Het is uiteraard de bedoeling dat de voorbereidingen volledig in lijn met de uitwerkingsnotitie ter hand worden genomen. Mochten er in verband met onvoorziene situaties toch afwijkingen nodig zijn, dan worden de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop afspraken toezeggingen uit eerder overleg over de Uitwerkingsnotitie pilot vervangingsbekostiging primair onderwijs in de voorbereiding en uitvoering van de pilot zijn verwerkt. De organisaties voor bestuur en management, de vakbonden en de schoolleiderorganisatie werken actief mee aan de uitvoering conform de uitwerkingsnotitie. Zij begeleiden schoolbesturen bij de voorbereiding. Het is belangrijk een representatieve groep schoolbesturen te selecteren voor de pilot. De organisaties zetten zich daarvoor in en voeren de selectie uit. Het is belangrijk samen te komen tot een goede opzet van de evaluatie. De criteria moeten goed worden uitgewerkt en van normwaarden worden voorzien. De inhoud van de brief stand van zaken Voorbereiding pilot aan de Eerste en Tweede Kamer wordt met de genoemde organisaties afgestemd. Er vindt periodiek overleg plaats met de organisaties over de voorbereiding van de pilot. Schoolbesturen worden aangespoord tot deelname aan de pilot. Het personeel op de scholen wordt geïnformeerd over de mogelijkheid dat schoolbesturen aan de pilot deel gaan nemen. Schoolbesturen, scholen en personeel horen definitief of op 1 januari 2009 een pilot start met afschaffing van de verplichte aansluiting bij het VF, waaraan zij kunnen meedoen. Daarmee krijgen zij meer vrijheid om de vervanging naar eigen inzicht te regelen. Zij worden daarbij geholpen door professionele organisaties. Hun ervaringen dragen bij aan de besluitvorming over de toekomstige C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
32
vervangingsbekostiging. De communicatiemiddelen met de schoolbesturen zijn: website CFI met deelnamevoorwaarden en inschrijfprocedure, Nieuwsbrief PO,web-site OCW en VF, website besturenorganisaties, vakbonden. Besturen die onvoldoende zijn vertegenwoordigd in het experiment worden actief benaderd. NB: het personeel van het VF en de organisaties die werken in opdracht van het VF worden geïnformeerd over de voorbereiding op de pilot en over de gevolgen die de pilot heeft voor de inhoud en de omvang van het werk. Ook wordt het personeel geïnformeerd over de wijze waarop met deze gevolgen wordt omgegaan door de werkgever. De communicatie met de uitvoerders is er op gericht dat zij de nodige administratieve aanpassingen doen voor de deelnemers aan de pilot. Voor zover dat bij de uitvoerders ligt, zorgen zij dat de monitor kan worden uitgevoerd bij de deelnemers. De pilot gaat door. Van de uitvoerders wordt actie verwacht indien één of meer bij hen aangesloten besturen deelneemt. Een overzicht van de acties is te vinden op diverse websites. Met OCW en de besturenorganisaties en de werknemersorganisaties kan altijd gecommuniceerd worden over de inhoud van de acties. De communicatiemiddelen met de belanghebbenden zijn: Overleg met de uitvoerders in een technische groep of via WVPO, websites (OCW, VF, organisaties).
8.2.3 Fase Besluitvorming wetgeving Parallel aan de voorbereiding op de pilot vindt de besluitvormingsprocedure over de wetgeving plaats. Zoals gezegd maakt een verzoek om de pilot te gedogen in afwachting van de wetgeving deel uit van de procedure. Het voornemen is om in het wetsvoorstel ook de vervolgstap na de pilot te regelen: opheffen verplichte aansluiting, verplichte aansluiting blijft voor een bepaalde groep besturen, de pilotgroep uit te breiden met een volgende tranche schoolbesturen. of iedereen terug naar de verplichte verzekering, afhankelijk van de evaluatie. Het in te dienen wetsvoorstel zal in lijn zijn met de Uitwerkingsnotitie pilot vervangingsbekostiging. De afspraken, toezeggingen en randvoorwaarden zullen in het voorstel van wet zijn verwerkt. Over de voorbereiding op de pilot worden de Eerste en Tweede Kamer in oktober – november 2008 geïnformeerd. De voorbereidingen zullen verlopen conform de Uitwerkingsnotitie. De inhoud van het wetsvoorstel en de MvT zal worden afgestemd met vertegenwoordigers van de organisaties die samen het bestuur van het vervangingsfonds vormen. De deelnemende schoolbesturen worden geïnformeerd over het in te dienen wetsvoorstel en over de behandeling daarvan in de Eerste en Tweede Kamer. De communicatiemiddelen met de schoolbesturen zijn: Internet platform deelnemers pilot vervangingsbekostiging, website CFI met deelnamevoorwaarden en inschrijfprocedure, Nieuwsbrief PO, website OCW en VF, website besturenorganisaties, vakbonden, Eventueel begeleiding. NB: het personeel van het VF en de organisaties die werken in opdracht van het VF worden geïnformeerd over de inhoud van de wet, over de gevolgen die de pilot heeft voor de inhoud en de omvang van het werk. Ook wordt het personeel geïnformeerd over de wijze waarop met deze gevolgen wordt omgegaan door de werkgever.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
33
Ook de beheerders van salarissystemen en administratiekantoren worden geïnformeerd over de inhoud van de wet en over de behandeling daarvan in de Eerste en Tweede Kamer.
8.2.4 Fase Uitvoering pilot De schoolbesturen die deelnemen aan de pilot zijn vanaf 1 januari 2009 niet langer verplicht aangesloten bij het VF. Zij beslissen zelf of zij het risico van verzuim verzekeren en zo ja, hoe en waar. De schoolbesturen zorgen ervoor dat de gemaakte keuze past binnen hun vervangingsbeleid (onderdeel van het personeelsbeleid). Zij kunnen hierbij ondersteuning ontvangen. Ook zullen mogelijke keuzes uitgebreid worden gepresenteerd door de organisaties. De schoolbesturen zorgen voor vastlegging van de monitorinformatie en leveren tijdig de gegevens. Conform het schema worden nulmeting, monitor en evaluatie uitgevoerd. De Eerste en Tweede Kamer worden geïnformeerd over het verloop van de pilot. De Eerste en Tweede Kamer worden tussentijds op de hoogte gesteld van de uitkomsten. De Eerste en Tweede Kamer worden betrokken in de beslissing naar aanleiding van de eindevaluatie. Een overzicht van informatiemomenten aan de Eerste en Tweede Kamer: • In oktober – november 2009 worden de Eerset Kamer en de Tweede Kamer geïnformeerd over de vorderingen met de voorbereiding van de pilot die start op 1 januari 2009. • In december 2008 – januari 2009 kan de behandeling van het voorstel van wet plaatsvinden. • In september – oktober 2009 ontvangen de Eerste Kamer en de Tweede Kamer de meest recente monitorgegevens (tot en met juni 2009). • In mei – juni 2010 ontvangen de Eerste kamer en de Tweede Kamer de tussenevaluatie. • In september – oktober 2010 ontvangen de Eerste Kamer en de Tweede Kamer de meest recente monitorgegevens (tot en met juni 2010). • In juni 2011 ontvangen de Eerste Kamer en de Tweede Kamer de slotevaluatie. De besturenorganisaties en de werknemersorganisaties volgen de pilot actief en begeleiden als dat nodig is schoolbesturen bij de invulling en uitvoering van het vervangingsbeleid. De organisaties analyseren monitorresultaten. Zij stemmen de informatievoorziening en eventuele begeleiding af op de ontwikkelingen die uit de monitorresultaten blijken. Zij leggen de leerpunten goed vast en delen de ervaringen met elkaar en met OCW. Zij evalueren en bereiden met OCW de besluitvorming op basis van de evaluatie voor. De communicatie met de organisaties voor bestuur en management, de vakbonden en de schoolleiderorganisatie geschiedt door: Periodiek overleg in de begeleidingsgroep. Bespreken monitorresultaten in de begeleidingsgroep. Tussenevaluatie en eindevaluatie met de founding fathers. De deelnemende schoolbesturen maken en implementeren een vervangingsbeleid en doen actief mee aan de monitor. De overige schoolbesturen nemen kennis van de uitkomsten van de tussenevaluatie en de eindevaluatie. De communicatiemiddelen met de belanghebbenden zijn: Periodieke regionale bijeenkomsten, Internet platform deelnemers pilot vervangingsbekostiging, website CFI met deelnamevoorwaarden en inschrijfprocedure, Nieuwsbrief PO, website OCW en VF, website besturenorganisaties, vakbonden, Eventueel begeleiding.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
34
NB: het personeel van het VF en de organisaties die werken in opdracht van het VF worden geïnformeerd over de voortgang van de pilot (monitor, tussenevaluatie en eindevaluatie)en de daarop gebaseerde beslissing. Het personeel wordt geïnformeerd over de gevolgen voor de inhoud en de omvang van het werk. Ook wordt het personeel geïnformeerd over de wijze waarop met deze gevolgen wordt omgegaan door de werkgever. De uitvoerders werken mee aan de monitor en voorzien de deelnemende besturen van informatie om aan het vervangingsbeleid invulling te geven. De uitvoerders worden geïnformeerd over de resultaten van de pilot en betrokken bij de technische invulling en uitvoering van de beslissing, om de administratieve last te beperken. Besturen nemen deel aan een pilot die bepalend is voor de toekomst van de vervangingsbekostiging. Het is daarom belangrijk dat de uitvoerders zorgen voor goede monitorgegevens want de beslissing over de toekomst van het stelsel wordt daarop gebaseerd. Uiteindelijk zal aan de uitvoerders worden gevraagd mee te werken aan de invulling van het besluit dat op de evaluatie is gebaseerd, zodat de invulling praktisch en uitvoerbaar wordt, met weinig administratieve last. De communicatie met de uitvoerders verloopt door: Overleg met de uitvoerders in een technische groep of via WVPO, websites (OCW, VF, organisaties).
8.3 Inrichting project herziening VF De vergadering van de ‘founding fathers’ (de partijen die aan de wieg van het VF hebben gestaan, de Bond KBO, de Besturenraad, de VOS/ABB, de VBS, de AVS, CNV Onderwijs, de CMHF en de AOB) vormen onder leiding van de directeur Primair Onderwijs de stuurgroep. In de stuurgroep wordt voorbereiding op de politieke besluitvorming voorbereid. In de stuurgroep wordt de nadere invulling en uitwerking van te nemen stappen in het proces naar de eventuele herziening van de vervangingsbekostiging afgestemd. De stuurgroep heeft voor de begeleiding van de technische uitwerking en de voorbereiding van beslisdocumenten een begeleidingsgroep ingesteld, die maandelijks vergadert over de vorderingen. De begeleidingsgroep is samengesteld uit de organisaties die in de stuurgroep zijn vertegenwoordigd, aangevuld met een vertegenwoordiger van het bureau van het Vervangingsfonds. OCW is verantwoordelijk voor de uitwerking en het opstellen van de beslisdocumenten. Binnen OCW is het project in de lijnorganisatie ondergebracht bij de directie Primair Onderwijs. Voor onderzoeken en technische uitwerkingen schakelt OCW externe deskundigen in. Opdrachten worden afgestemd met de begeleidingsgroep. Bij de voorbereidingen en gedurende de pilot worden contacten onderhouden met het bureau van het VF, administratiekantoren en beheerders van salarissystemen. Deze instanties zullen naar behoefte in een technische werkgroep samenkomen om analyses uit te voeren, waarbij de aandacht specifiek uitgaat naar de uitvoerbaarheid, administratieve last, financiële beheersbaarheid en controlelast die samenhangt met de plannen. De werkgroep wordt voorgezeten door een lid van de begeleidingsgroep. De besturen worden vertegenwoordigd door de organisaties voor bestuur en management. De communicatie met de besturen loopt langs de bestaande communicatielijnen. De in gebruik zijnde C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
35
communicatiemiddelen van VF, organisaties van bestuur en management, vakbonden, OCW en CFI zijn beschikbaar om met de besturen, de scholen en het personeel te communiceren.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
36
Bijlage A: Uitwerking Schaalgroepen Besturen worden als volgt ingedeeld in schaalgroepen Voor elke schaalgroep wordt een maximum aantal deelnemende schoolbesturen vastgesteld. Dit maximum is telkens ongeveer 20% van het aantal besturen in de schaalgroep. Ook wordt voor elke groep een streefminimum vastgesteld. Dit streefminimum is telkens ongeveer 15%. Als het streefminimum niet wordt gehaald, worden activiteiten ondernomen om schoolbesturen alsnog voor deelname te interesseren. De maxima mogen per groep niet worden overschreden. Op basis van gegevens over aantallen en omvang worden de besturen verdeeld in drie schaalgroepen. Het kan zijn dat de begrenzingen van de groepen op basis van later beschikbare meer recente gegevens nog verschuiven.
1. Kleine besturen De groep kleinste besturen bevat ruim 1.000 fte’s, waarvan ruim 600 één school heeft. Ruim 200 van deze kleine besturen heeft 2-4 scholen. Zie de grafiek van de groep kleine besturen. De kleinste besturen hebben 2 tot 3 bekostigde fte’s, de grootste besturen binnen deze groep hebben bijna 120 bekostigde banen. Binnen de groep kleine besturen zal ervoor worden gezorgd dat de besturen met één school en de besturen met twee tot vier scholen voldoende zijn vertegenwoordigd.
Groep kleine besturen 700 Aantal besturen
600 500 400 300 200 100 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Aantal scholen
Van deze groep worden maximaal 200 besturen toegelaten tot de pilot. Deze eerste groep wordt verdeeld in subgroepen. De streefminima worden in deze schaalgroep per subgroep vastgesteld. Dit om te voorkomen dat er een ondervertegenwoordiging van kleine besturen is. Ook als het maximum voor de totale groep is overschreden, wordt toch eerst gestreefd naar vulling van de subgroep tot het streefminimum. De eerste subgroep van besturen is de subgroep met één school. Het streefminimum voor deze subgroep is 90 besturen. De tweede subgroep bevat besturen met 2, 3 of 4 scholen. Het streefminimum voor deze subgroep is 30 besturen. De derde subgroep bevat de overige besturen. Het streefminimum voor de derde subgroep is ook 30 besturen.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
37
2. Middelgrote besturen Er zijn ruim 200 middelgrote besturen. De groep middelgrote besturen kent nog vijf besturen met één school. Dit zijn alle vijf scholen die speciaal onderwijs verzorgen.
Groep middelgrote besturen 25
besturen
20 15 10 5 0 1
3
5
7
9
11 13 15 17 19 21 23 25 27 scholen
Zij hebben veel personeel in verhouding tot het aantal leerlingen. De grootste groep heeft 8 tot 17 scholen. Zie ook de grafiek middelgrote besturen. In de tweede schaalgroep zitten de besturen met 120 tot 255 bekostigde fte’s. Van deze groep worden maximaal 40 besturen toegelaten tot de pilot. Het streefminimum voor deze schaalgroep is 30 besturen.
3.
Grote besturen
Er zijn ruim 80 grote besturen. Het kleinste bestuur heeft ruim 250 bekostigde fte’s, het grootste bestuur ruim 1800. Er zijn geen besturen met één school. Er is wel een bestuur met twee scholen. De grootste groep heeft dertien tot eenendertig besturen. Er zijn negen besturen met meer dan vijfendertig scholen. Zie de grafiek grote besturen.
Groep grote besturen
aantal besturen
6 5 4 3 2 1 0 1
6 11 16 21 26 31 36 41 46 51 56 61 66 71 76 aantal scholen
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
38
De laatste schaalgroep betreft de besturen met 255 en meer bekostigde fte’s. Van deze groep worden maximaal 16 besturen toegelaten tot de pilot. Het streefminimum voor deze schaalgroep is 12 scholen.
C:\Documents and Settings\o031sch\Local Settings\Temporary Internet Files\OLK16\6029a.doc
39