UITWERKINGENBOEK
Ruud Kraaijeveld, Mariëlle Bakker, Jan van de Pol, Marjan van Verseveld, Karen Wentzel
3 2 havo | vwo
Ono_2hv_UWB-Voorwerk.indd 1
06-08-2008 12:13:49
2
Methodeoverzicht Op niveau onderbouw is op de volgende manier opgebouwd:
Vormgeving Ontwerpbureau Neo, Arnhem
Opmaak GrafiData Deventer BV
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs. Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl
Eerste release
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2008 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind2 2
29-07-2008 16:25:50
3
Inhoud Aan de gebruiker
4
Antwoorden Basisboek Blok Blok Blok Blok Blok Blok
1 2 3 4 5 6
5 18 30 41 55 67
Antwoorden Zelftoetsen Blok Blok Blok Blok Blok Blok
1 2 3 4 5 6
74 76 78 80 82 84
Antwoorden Herhaling Blok Blok Blok Blok Blok Blok
1 2 3 4 5 6
86 89 93 96 99 102
Antwoorden Verdieping Blok Blok Blok Blok Blok Blok
1 2 3 4 5 6
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind3 3
105 106 107 108 111 112
29-07-2008 16:25:50
4
Aan de gebruiker In dit uitwerkingenboek vind je de antwoorden op de vragen die in het basisboek en differentiatiewerkboek zijn gesteld. Je kunt je eigen antwoorden controleren. Het controleren van je antwoorden is een nauwkeurig werkje, waar je voldoende tijd aan moet besteden. Als je een fout antwoord alleen maar vervangt door het goede antwoord, leer je niet veel. Je moet ook begrijpen waarom jouw antwoord niet goed is en het antwoord in het uitwerkingenboek wel. Als jouw antwoorden fout zijn, is het verstandig om de theorie in het basisboek nog eens door te nemen. Daarna bekijk je de vraag en het antwoord nog een keer. Soms staat er een uitleg bij het antwoord in het uitwerkingenboek. Veel succes met het nakijken van je gemaakte werk.
De schrijvers
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind4 4
29-07-2008 16:25:50
BLOK
1
5
B ASIS B OE K
1 Lekker lezen 1.1 Over het verhaal Opdracht 1 Lees- en discussievragen Ja, de mensen leden honger en de rijken liet het volk creperen. 2 Nee, het enorme verschil tussen arm en rijk bestaat in deze tijd niet meer in Frankrijk en ook niet in de meeste Europese landen. 3 In een bos, op het kasteel van de baron, in de boerderij van Nicolas’ vader. 4 Nicolas heeft konijnen gestroopt. Daarop staat de doodstraf door ophanging. Vandaar de titel ‘Een halsmisdaad’. Sandrine zegt ook tegen Nicolas dat hij een halsmisdaad heeft gepleegd. 5 Arm en rijk. De rijken onderdrukken de armen, buiten ze uit, hebben alle macht in handen en laten ze letterlijk sterven van de honger. 6 Sandrine, de hoofdpersoon, komt in gevaarlijke situaties terecht. Eerst is er een stevige confrontatie met Nicolas en aan het eind lijkt het er zelfs op dat ze vermoord gaat worden door de vader van Nicolas. 7 Nee. Het spannende moment is net voorbij als Sandrine wordt gered. 8 Hij vindt het heel gewoon dat ze arm zijn en honger hebben en hij als machthebber in overvloed leeft. Dat kun je afleiden uit wat hij tijdens het diner zegt. 9 a Nee, zij vindt dat hij de mensen moet helpen. Zij brengt ook eten naar de boerderij van Nicolas. b Je eigen antwoord en uitleg daarbij. 10 Sandrine en Nicolas. Van Sandrine kom je de gedachten en gevoelens te weten. Ook van Nicolas kom je te weten wat hij denkt en voelt, al blijkt dit uitsluitend uit wat hij zegt. 11 Sandrine – verrassend, want zij neemt het op voor de armen vader, moeder en zus van Sandrine – voorspelbaar, want zij hebben ideeën die ze altijd al hebben gehad en staan niet open voor de nieuwe omstandigheden Nicolas – verrassend, want hij reageert heel brutaal in plaats van onderdanig, zoals het in die tijd hoorde tegenover de rijken vader van Nicolas – voorspelbaar, want hij zit na de dood van zijn vrouw vol haat tegenover de machthebbers 12 Je eigen antwoord. Uit het vervolg van het verhaal blijkt dat ze door Nicolas wordt gered. 1
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind5 5
13 Ja, het is een realistisch verhaal dat deels gebaseerd is op de werkelijkheid. Het is geloofwaardig en waarschijnlijk dat de rijken geen oog hebben voor de beroerde leefomstandigheden van het volk. Even geloofwaardig is het dat de armen in verzet komen, omdat ze dreigen te verhongeren. Je kunt je echter wel afvragen of Sandrine niet erg modern denkt. Als kind van een rijke machthebber zal ze opgegroeid zijn met dezelfde ideeën als haar vader. Haar behoorlijk felle verzet daarentegen is wat minder waarschijnlijk. 14 Je eigen antwoord en uitleg daarbij.
h Opdracht 2 Opdrachten voor het fictiedossier Je hebt een van de opdrachten gekozen. Lees je werk goed door en controleer of je alle punten die in de opdracht staan, hebt verwerkt. Heb je ook ongeveer driehonderd woorden gebruikt?
2 Over lezen 2.1 Over Simone van der Vlugt
g Opdracht 3 1 2
Je eigen antwoord en uitleg daarbij. De site www.leesplein.nl. Dit is de site van de Nederlandse bibliotheken. Van daaruit kun je doorklikken naar andere sites over de schrijver in kwestie. 3-4 Je eigen antwoorden en toelichting daarbij. 5 De volgende sites: www.leesplein.nl, www. simonevandervlugt.nl, www.lemniscaat.nl, www. kjoek.nl, www.leesfeest.nl. De beste site is www. simonevandervlugt.nl. Die geeft de meeste en de uitvoerigste informatie. 6 In Lexicon van de jeugdliteratuur, Drie op een rij, Lezen over Simone van der Vlugt. Die bronnen worden bijvoorbeeld gegeven op de site www.leesplein.nl. Ook te vinden via de digitale catalogus van de bibliotheek of mediatheek.
29-07-2008 16:25:50
6
1
BLOK
Basisboek B ASIS B OE K
7
a
Prijzen:
2
De amulet (1995)
-- Eervolle Vermelding van de Kinderjury -- Eervolle Vermelding van de Jonge Jury
Bloedgeld (1996)
-- Eervolle Vermelding van de Jonge Jury
De guillotine (1999)
- Eervolle Vermelding van de Jonge Jury - Eervolle Vermelding van de Zoenjury
Zwarte sneeuw (2000) -- Eervolle Vermelding van de Gouden Uil -- De Kleine Cervantes Prijs van de stad Gent Jehanne (2001)
- Eervolle Vermelding van de Jonge Jury
Schijndood (2002)
- Eervolle Vermelding van de Jonge Jury
De slavenring (2003)
- Eervolle Vermelding van de Jonge Jury
Victorie! (2004)
-- Nominatie voor de Thea Beckman-prijs
De reünie (2004)
- Nominatie voor de NS Publieksprijs
Prijs voor alle boeken
-- Alkmaarse literatuurprijs 2006
4
5 6 7
8
2.4 Fictiedossier: lees- en kijkverslag
h
3.1 Zinsontleding – Herhaling
1 2
3 4
2.2 Mening en beoordelingswoorden Opdracht 4 1-2 Je eigen antwoord, uitleg en argumenten.
2.3 Fictie en non-fictie 1 1
Opdracht 5 Waar, want sommige gebeurtenissen zijn wel echt gebeurd (opstand van het volk tegen de rijken), maar de schrijfster heeft er van alles bij verzonnen.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind6 6
Opdracht 6 Je eigen verslag van een boek of een film.
3 Grammatica
b 8
Deze informatie staat op www.simonevandervlugt.nl. Op www.scholieren.com/boekverslagen, http://scholieren.samenvattingen.com en http://studenten.samenvattingen.com. Deze verslagen zijn niet betrouwbaar omdat ze door scholieren zijn gemaakt en dit werk is door niemand gecontroleerd. Er staan bijvoorbeeld fouten in. Op sommige van deze sites wordt wel aangegeven wat de kwaliteit van een verslag is, maar zelfs bij een positieve beoordeling mankeert er vaak nog heel wat aan het verslag.
3
Niet waar, want de schrijfster verzint er van alles bij en geeft ook de gedachten van Sandrine weer. Niet waar, want de gebeurtenissen maken een waarschijnlijke en geloofwaardige indruk en de personages zijn levensecht neergezet. Wat er verteld is, zou echt gebeurd kunnen zijn. Niet waar, want het is geen verhaal, omdat ze precies vertelt hoe het boek is ontstaan en hoe ze zich heeft voorbereid. Het is een non-fictie tekst. Waar, want het gaat over haar eigen belevenissen en daar heeft ze het nodige aan veranderd. Waar, want het gaat over de werkelijkheid waar niets aan veranderd of toegevoegd is. Niet waar, want ze heeft aan de werkelijke feiten verzonnen elementen als gedachten en gesprekken toegevoegd. Niet waar, want het is geen verhaal, omdat ze de werkelijkheid beschrijft. De tekst is non-fictie.
2 3 4 5
Opdracht 7 De persoonsvorm, de infinitief, het voltooid deelwoord. De persoonsvorm is de werkwoordsvorm die je in een andere tijd kunt zetten. De infinitief is de werkwoordsvorm die wordt geschreven zoals de vorm in het woordenboek voorkomt. Het voltooid deelwoord is de werkwoordsvorm die altijd een hulpwerkwoord van de werkwoorden hebben, zijn of worden bij zich heeft. Onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. Het werkwoordelijk gezegde van de zin wordt gevormd door alle werkwoorden uit de zin. Het onderwerp van de zin vind je door het stellen van de volgende vraag: wie/wat + gezegde? Het lijdend voorwerp van de zin vind je door het stellen van de volgende vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp? Opdracht 8 Let op: als er maar één werkwoordsvorm in de zin staat, is dit altijd de persoonsvorm. Hebben = persoonsvorm meegemaakt = voltooid deelwoord misten = persoonsvorm zitten = persoonsvorm broeden = heel werkwoord Valt uit = persoonsvorm Maak = persoonsvorm
29-07-2008 16:25:51
7
Antwoorden blok 1
1
2
3
4
5
Opdracht 9 Hebben | jullie | tijdens de vakantie | veel avonturen | meegemaakt? wwg = Hebben meegemaakt ond = jullie Uitleg: Voor het onderwerp stel je de vraag: wie hebben meegemaakt? Het antwoord is: jullie lv = veel avonturen Uitleg: Voor het lijdend voorwerp stel je de vraag: wat hebben jullie meegemaakt? Het antwoord is: veel avonturen Door de vertraging van de trein | misten | zeventien reizigers | hun vliegtuig. wwg = misten ond = zeventien reizigers Uitleg: Voor het onderwerp stel je de vraag: wie misten? Het antwoord is: zeventien reizigers. lv = hun vliegtuig Uitleg: Voor het lijdend voorwerp stel je de vraag: wat misten zeventien reizigers? Het antwoord is: hun vliegtuig In de maand mei | zitten | veel vogels | op hun nesten | te broeden. wwg = zitten te broeden ond = veel vogels lv = – Uitleg: Voor het lijdend voorwerp stel je de vraag: wie/wat zitten veel vogels te broeden? Deze vraag kun je niet beantwoorden. De zin heeft geen lijdend voorwerp. Valt | morgen | het eerste lesuur | uit? wwg = Valt uit ond = het eerste lesuur lv = – Uitleg: Voor het lijdend voorwerp stel je de vraag: wie/wat valt het eerste lesuur uit? Deze vraag kun je niet beantwoorden. De zin heeft geen lijdend voorwerp. Maak | deze opdrachten | morgen | tijdens het vierde uur | op de computer. wwg = Maak ond = – Uitleg: Deze zin staat in de gebiedende wijs en heeft dus geen onderwerp. lv = deze opdrachten Uitleg: Als je de vraag voor het lijdend voorwerp wilt stellen, bedenk je een tijdelijk onderwerp. Je stelt bijvoorbeeld de vraag: wie/wat maak je? Het antwoord op deze vraag is: deze opdrachten.
3.2 Zinsontleding – Het meewerkend voorwerp
1 2
Opdracht 10 Je eigen zinnen. Voorbeeld: Het verliefde meisje heeft gisteren een foto aan haar vriendje gegeven. Voorbeeld: Voor haar kleinkinderen heeft oma op de zolder een mooie speelplaats gemaakt.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind7 7
1 2
3
4
Opdracht 11 Je eigen antwoord. Bijvoorbeeld werkwoorden als: geven, mailen, zenden, sturen, vragen. Je eigen antwoord. Bijvoorbeeld werkwoorden als: zwemmen, lopen, spelen, wandelen, fietsen, staren. De werkwoorden die je bij vraag 1 hebt opgeschreven zijn werkwoorden waarvan de handeling aangeeft dat iets aan iemand wordt gegeven of verteld. Dat is bij de werkwoorden die je bij vraag 2 hebt opgeschreven niet zo. Je eigen werk.
Opdracht 12 1-4 Je eigen werk.
1
2
3
Opdracht 13 wwg = heeft gegeven ond = De conciërge lv = de gevonden gymkleren Uitleg: Voor het lijdend voorwerp stel je de vraag: wie/wat heeft de conciërge gegeven? Het antwoord op deze vraag is: de gevonden gymkleren. mv = aan een medewerker van het Leger des Heils Uitleg: Voor het meewerkend voorwerp stel je de vraag: aan wie heeft de conciërge de gevonden gymkleren gegeven? Het antwoord is: aan een medewerker van het Leger des Heils. Je kunt je antwoord controleren door het voorzetsel aan weg te laten. De zin klopt dan nog steeds. Bovendien geeft het werkwoord geven aan dat een voorwerp van de een naar de ander gaat. wwg = vergat in te schenken ond = De ober lv = een drankje mv = voor mij Uitleg: Voor het meewerkend stel je de vraag: aan wie/voor wie vergat de ober een drankje in te schenken? Het antwoord is: voor mij. Je kunt je antwoord controleren door het voorzetsel voor weg te laten. De zin wordt dan: De ober vergat mij een drankje in te schenken. De zin klopt nog steeds. Bovendien geeft het werkwoord inschenken aan dat iets voor iemand bestemd is. wwg = heb zitten leren ond = ik lv = – Uitleg: Voor het lijdend voorwerp stel je de vraag: wie/wat heb zitten leren? Deze vraag kun je nu niet beantwoorden. De zin heeft dus geen lijdend voorwerp. mv = – Uitleg: Voor het meewerkend voorwerp stel je de vraag: aan wie/voor wie heb ik zitten leren? Deze vraag kun je nu niet beantwoorden. De zin heeft dus geen meewerkend voorwerp.
29-07-2008 16:25:51
8
BLOK
1
Basisboek B ASIS B OE K
4
5
6
7
8
wwg = schenkt in ond = Ruben lv = een glas cola mv = voor zichzelf Uitleg: Voor het meewerkend voorwerp stel je de vraag: aan wie/voor wie schenkt Ruben een glas cola in? Het antwoord is: voor zichzelf. Je kunt jezelf controleren door het voorzetsel voor weg te laten. Je houdt dan een goede zin over. Bovendien geeft het werkwoord inschenken aan dat iets voor iemand bestemd is. wwg = bleef staan ond = De weervrouw lv = – Uitleg: De vraag voor het lijdend voorwerp (wie/ wat bleef de weervrouw staan?) kun je niet beantwoorden. mv = – Uitleg: Voor het meewerkend voorwerp stel je de vraag: aan wie/voor wie bleef de weervrouw staan? Deze vraag kun je niet beantwoorden. Het zinsdeel voor de kaart van Europa geeft een plaats aan. Je kunt het voorzetsel voor ook niet weglaten. wwg = moeten geven ond = reizigers lv = hun flesje water mv = de beveiligingsbeambten Uitleg: Voor het meewerkend voorwerp stel je de vraag: aan wie/voor wie moeten reizigers hun flesje water geven? Het antwoord is: de beveiligingsbeambten. Je kunt jezelf controleren door het voorzetsel aan er voor te plaatsen. Bovendien geeft het werkwoord geven aan dat een voorwerp van de een naar de ander gaat. wwg = mogen verlaten ond = de leerlingen lv = het lokaal mv = – Uitleg: Voor het meewerkend voorwerp stel je de vraag: aan wie/voor wie mogen de leerlingen het lokaal verlaten? Deze vraag kun je niet beantwoorden. Het zinsdeel Voor het einde van de les geeft een tijd aan. Je kunt het voorzetsel Voor ook niet weglaten. wwg = wilde verkopen ond = Het internetbedrijf lv = een verouderd beveiligingsprogramma mv = de argeloze klanten Uitleg: Voor het meewerkend voorwerp stel je de vraag: aan wie/voor wie wilde het internetbedrijf een verouderd beveiligingsprogramma verkopen? Het antwoord is: de argeloze klanten. Je kunt jezelf controleren door het voorzetsel aan er voor te plaatsen. Bovendien geeft het werkwoord verkopen aan dat een voorwerp van de een naar de ander gaat.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind8 8
29-07-2008 16:25:51
9
Antwoorden blok 1
3.3 Zinsontleding – De bijwoordelijke bepaling
1
2
3
1
2
3
Opdracht 14 Je eigen antwoord. Bijvoorbeeld: Sandra
hielp
vandaag
tussen twaalf en twee uur
in de bakkerij
enthousiast
de klanten
wie?
handeling
wanneer?
wanneer?
waar?
hoe?
wie?
wwg = hielp ond = Sandra lv = de klanten mv = – Waarschijnlijk kun je de zinsdelen vandaag, tussen twaalf en twee uur, in de bakkerij en enthousiast nog niet benoemen. bwb = vandaag, tussen twaalf en twee uur, in de bakkerij, enthousiast Opdracht 15 wwg = Mail ond = – Uitleg: De zin heeft geen onderwerp, omdat hij in de gebiedende wijs staat. lv = de deelnemerslijst mv = hem Uitleg: Als je de vraag voor het meewerkend voorwerp wilt stellen, bedenk je een tijdelijk onderwerp, bijvoorbeeld je. Je stelt dan de vraag: aan wie/voor wie mail je de deelnemerslijst? Het antwoord is: hem. Je kunt jezelf controleren door het voorzetsel aan toe te voegen. Bovendien geeft het werkwoord mailen aan dat een boodschap van de ene naar de andere persoon gaat. bwb = morgen, niet Uitleg: Morgen is het antwoord op de vraag wanneer? en niet is een zinsdeel dat je makkelijk weg kunt laten. Het zijn beide bijwoordelijke bepalingen. wwg = zal bekendmaken ond = De mentor lv = de goede datum mv = de klas Uitleg: Je stelt de vraag: aan wie zal de mentor de goede datum bekendmaken? Bovendien geeft het werkwoord bekendmaken aan dat een boodschap van de ene naar de nadere persoon gaat. bwb = zo snel mogelijk Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag wanneer? Het is dus een bijwoordelijke bepaling. wwg = Probeer te zetten ond = – Uitleg: Deze zin staat in de gebiedende wijs. Het onderwerp ontbreekt dan. lv = het glas mv = –
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind9 9
4
5
6
7
8
Uitleg: Als je de vraag voor het meewerkend voorwerp wilt stellen, bedenk je eerst een tijdelijk onderwerp, bijvoorbeeld je. Je stelt dan de vraag: aan wie/voor wie probeer je het glas te zetten? Deze vraag kun je niet beantwoorden. Bovendien geeft het werkwoord zetten niet aan dat een boodschap of een voorwerp van de ene naar de andere persoon gaat en betekent het ook niet dat iets voor iemand bestemd is. bwb = op de bovenste plank van de kast wwg = Leg uit ond = jij lv = de route naar het station mv = Bonny bwb = nog eens wwg = is gevallen ond = de instructeur lv = – mv = – bwb = Waar, tijdens de demonstratie, van zijn fiets wwg = moest wachten ond = je lv = – mv = – bwb = Voor welke brug, gisterochtend, zo lang wwg = moeten sturen ond = we lv = een uitnodiging voor ons optreden mv = Welke vrienden en vriendinnen bwb = nog wwg = stonden te imiteren ond = De bezoekers lv = de apen mv = – bwb = voor de ruiten van het verblijf
3.4 Woordsoortbenoeming – Herhaling
g Opdracht 16 1
2 3
Dierlijke = bnw Uitleg: Dierlijke noemt een eigenschap van uitvinders. Het is dus een bijvoeglijk naamwoord. de = lw vernieuwen = zww Uitleg: vernieuwen is het enige werkwoord in de zin. Het is dus een zelfstandig werkwoord.
29-07-2008 16:25:51
10
BLOK
1
Basisboek B ASIS B OE K
4
kunnen = hww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: kunnen en imiteren. Imiteren is het zelfstandige werkwoord en kunnen het hulpwerkwoord. 5 Japanse = bnw 6 stond = hww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: stond en wassen. Wassen is het zelfstandige werkwoord en stond het hulpwerkwoord. 7 van = vz 8 bij = vz 9 makaken = znw 10 begonnen = hww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: begonnen en nadoen. Nadoen is het zelfstandige werkwoord en begonnen het hulpwerkwoord.
3.5 Woordsoortbenoeming – Het bijwoord
1
2
3 4
Opdracht 17 bijv.nw = nieuwe, leuke bijw = bijzonder Uitleg: bijzonder geeft aan hoe leuk de voorkant is. Daarom is het een bijwoord. bijv.nw = grootste bijw = Wanneer, gezellig Uitleg: Wanneer geeft een tijd aan en gezellig geeft aan hoe we gaan. bijv.nw = smerige bijw = snel bijv.nw = nauwe bijw = ontzettend, erg, langzaam Uitleg: ontzettend geeft aan hoe nauw de straten zijn en erg geeft aan hoe langzaam de bus moest rijden.
Opdracht 18 1-2 Je eigen zinnen.
4 5
Deze staan in het woordenboek als: geloven en kosten. Het is de gebiedende wijs.
Opdracht 21 noteert – pv misten – inf wordt – pv Uitleg: Dit je is geen onderwerp (jij) maar meewerkend voorwerp (aan jou). 4 proefde – pv Uitleg: Het hele werkwoord is proeven. De stam is proev. De laatste letter van de stam is geen letter uit ‘t kofschip. Je schrijft dus ik-vorm + de. 5 wendde – pv Uitleg: De ik-vorm van het werkwoord eindigt al op een d. In de verleden tijd schrijf je er de achter. Je schrijft dus dubbel -d. 6 kostte – pv Uitleg: De ik-vorm van het werkwoord eindigt al op een t. In de verleden tijd schrijf je er te achter. Je schrijft dus dubbel -t. 7 vertelt – pv 8 brandden – pv Uitleg: De ik-vorm van het werkwoord eindigt al op een d. In de verleden tijd schrijf je er den achter. Je schrijft dus dubbel -d. 9 beledigt – pv 10 beroofde – pv Uitleg: De stam van beroven eindigt op een v. Deze letter komt niet in ‘t kofschip voor. Je schrijft in de verleden tijd dus: aangepaste stam (beroof) + de. 11 verzanden – inf 12 landen – pv Uitleg: landen is de persoonsvorm meervoud in de tegenwoordige tijd. 1 2 3
4.2 De persoonsvorm tegenwoordige tijd
4 Spelling 1
4.1 Persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief?
1 2 3 4 5 6
1 2 3
Opdracht 19 Fout; het is een pv (tegenwoordige tijd meervoud) Goed Fout; het is een pv (verleden tijd) + vdw Goed Fout; het is een pv (tegenwoordige tijd) + inf Goed Opdracht 20 Omdat je bij (het onderwerp) jij stam + t schrijft en de stam is hier vertel. Dus schrijf je: vertelt. In de verleden tijd schrijf en hoor je -te(n): miste. In de verleden tijd schrijf en hoor je -de(n): vertaalde.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind10 10
2 3 4 5 6
Opdracht 22 Bind Uitleg: jij (je) staat achter de persoonsvorm. Je schrijft dus alleen de stam. word luchten reist levert verbindt
4.3 De persoonsvorm verleden tijd
1 2
Opdracht 23 repareerde erfden Uitleg: De kinderen zijn meervoud. De stam van het werkwoord eindigt op een v (erv). Deze letter komt niet voor in ‘t kofschip. Je schrijft dus aangepaste stam (erf) + den.
29-07-2008 16:25:52
11
Antwoorden blok 1
3
4
5 6
Roestten Uitleg: die gietijzeren tuinmeubels zijn meervoud. De ik-vorm eindigt al op een t. Je schrijft dus: ikvorm + ten. klapten Uitleg: De supporters zijn meervoud. Je schrijft dus stam + ten. schreeuwde vergisten Uitleg: de chauffeurs zijn meervoud. Je schrijft dus stam + ten.
Opdracht 24 Niet juist. Richten is een infinitief. Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: moesten en richten. Moesten is de persoonsvorm en richten een infinitief. 2 Niet juist. Ik-vorm + te = zwicht + te ➞ zwichtte. 3 Niet juist. Je schrijft dan ik-vorm + t ➞ verveelt. 4 Niet juist. De v van kleven staat niet in ‘t kofschip ➞ kleefde. 5 Niet juist. Ik-vorm + t = herken + t ➞ herkent. 6 Niet juist. Dit je is geen onderwerp, maar meewerkend voorwerp. Je kunt het niet vervangen door jij (maar wél door aan jou). Het onderwerp is Het vliegticket (het). Daarom schrijf je ik-vorm + t: wordt. 7 Niet juist. Dit je kun je niet vervangen door jij: Het onderwerp is: je (jouw) verjaardag. Daarom schrijf je ik-vorm + t: wordt. 8 Niet juist. Je schrijft bij de persoonsvorm enkelvoud bij hij of zij ik-vorm + t. Het moet zijn: verwaarloost. 9 Juist. 10 Niet juist. Ik-vorm + t = las + te ➞ laste. 1
3
bureau dat spelers zoekt voor een film, reclamespot, enz. iemand die een zwijgende of onbetekenende rol heeft 4 reeks van ‘handelingen’ (controles) 5 tussenoplossing, schikking waarbij iedere partij iets toegeeft 6 levensgemeenschap met alle levende en nietlevende factoren in een bepaald gebied typerend, waaraan je het meteen herkent 7 stroming die zich richt tegen de wereldwijde invloed van de rijke landen totaal, wezenlijk 8 waanvoorstelling 9 keuzemogelijkheid 10 verminderen dringend 11 ordinair, onbeschaafd
5.3 Het woordenboek gebruiken; spreekwoorden en uitdrukkingen
1 2
3 4 5 6 7
5 Taalschat 5.1 Schoolwoorden
1 2 3 4 5 6 7 8
Opdracht 25 B bekendgemaakt A helemaal niet B het zou wel eens kunnen zijn B wijzen op B echte A met uitsluiting van anderen A niet gekozen volgens een regel B optreden
1
2 3
5.2 Woorden rond de teksten 4 1 2
Opdracht 26 voelen zich niet aangetrokken tot, hebben geen binding met afkeer van
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind11 11
1 2 3
Opdracht 27 Het is een (mannelijk) de-woord. (Je verwijst ernaar met: hij, hem en zijn.) Als er niets staat, heeft het woord een meervoud op -en. Dat kun je lezen in de Aanwijzingen voor het gebruik. Nee, daar heb je waarschijnlijk niets aan. (Het is de wetenschappelijke Latijnse naam.) Bijvoorbeeld: dat een hond kan blaffen, kwispelen en janken. Dat het verschillende betekenissen heeft. elektrische kar Bijvoorbeeld: hondenbaan = slechte baan hondenkop = treinstel met op een hondenkop lijkende voorkant; scheldwoord hondenleven = ellendig leven hondenlul = grof scheldwoord dat minachting uitdrukt Opdracht 28 Vier spreekwoorden: Wie een hond wil slaan, heeft licht een stok gevonden. = Voor iets kwaads vindt men gemakkelijk een voorwendsel. Blaffende honden bijten niet. = Wie dreigt, is ongevaarlijk. Komt men over de hond, dan komt men ook over de staart. = Als de grootste moeilijkheden maar overwonnen zijn, volgt de rest ook wel. Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen. = Met tegenwerkende mensen bereik je niets. Opdracht 29 vindt gemakkelijk een stok smoes, schijnreden kwaad = slecht
29-07-2008 16:25:52
12
BLOK
1
Basisboek B ASIS B OE K
6 Lees vaardig
b
6.1 Titel, onderwerp, deelonderwerp, alinea, kopje Opdracht 30 A Kleinere hoofden Uitleg: Antwoord B is fout, omdat dit een mogelijke verklaring is voor het kleinere hoofd. Antwoord C is fout, want dit is een gevolg van het kleinere hoofd. Antwoord D is fout, want dit is een twee mogelijke verklaring voor het kleinere hoofd. Antwoord A is goed, want de hele tekst gaat over het kleinere hoofd. 2 Nee, want het is onduidelijk dat ‘kleiner’ slaat op de schedel van de mens. 3 a Ja, want anders begrijp je niet bij welke gelegenheid die ontdekking bekend is gemaakt. b Je eigen antwoord. In Naslag staat een stappenplan dat in het kort hierop neerkomt: 1 Je kent de betekenis al; 2 Je leidt de betekenis af uit het zinsverband of de context; 3 Je leidt de betekenis af van een woord dat erop lijkt en dat je al kent; 4 Je vraagt aan iemand de betekenis of zoekt die op in een woordenboek. c Betekenis: bijeenkomst van wetenschappers ter bespreking van vraagstukken. Verder: je eigen werk. 4 De eerste zin: ‘Het lijkt erop dat eten de oorzaak is voor die gezichtsverkleining.’ (r.14) Uitleg: Deze zin is de belangrijkste mededeling van de alinea. 5 Deel van de toelichting. De kernzin is de eerste zin van die alinea. Uitleg: Ze in deze zin verwijst naar verstandskiezen. Het is dus een zin die bij de uitleg hoort. 6 De eerste zin: ‘Sommige wetenschappers zijn het fundamenteel oneens met deze theorie.’ (r.24) Uitleg: Deze zin noemt de belangrijkste mededeling van de alinea. In de rest van de alinea wordt uitgelegd waarom de wetenschappers het oneens zijn met de eerder genoemde theorie. 7 B Ander menu 8 Verstandskiezen. Of: Minder tanden en kiezen. Uitleg: Het woord ‘verstandskiezen’ komt een aantal keer voor in de alinea. In de kernzin staat ‘minder tanden’: Minder tanden en kiezen is dus ook goed. 9 Dat de schedel kleiner is geworden door een verandering in het eten. 10 Kleinere schedel was altijd al populair. 11 a Voor de schedel, want die gebruik je niet bij kauwen. Kaken en tanden wel.
Dat de theorie over verandering van eten twijfelachtig is en dat de theorie over de aantrekkelijkheid van kleinere schedels uit alinea 5 wat logischer is.
6.2 Tekstopbouw en hoofdgedachte
1
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind12 12
1
2
3
4
5
6 7
8
9
Opdracht 31 D Alinea 1 en 2 Uitleg: In deze twee alinea’s maak je kennis met het onderwerp. In alinea 3 begint het eerste deelonderwerp. ‘Een wetenschapper uit Wales geeft de schuld aan vreemde bacteriën.’ (r.6-8) In alinea 3, 4 en 5 gaat het over mogelijke verklaringen. Een geloofwaardige verklaring is die van de bacteriën. a Betekenis: iets zien wat niet bestaat. Gevonden manier: je eigen antwoord. b Je eigen antwoord. Heb je de volgende zaken genoteerd: het moeilijke woord, de betekenis en de manier waarop je de betekenis hebt gevonden? a Er komen in dat gebied speciale bacteriën voor die methaan produceren. Hierdoor kunnen enorme luchtbellen van gas ontstaan. Hierin kunnen schepen verdwijnen. Uitleg: In regel 27 staat het woord ‘recente’. Recent betekent kort geleden. Dit wil zeggen dat recente bevindingen ontdekkingen zijn die kort geleden bekend zijn geworden. b In alinea 4. a Een afwijkend magnetisch veld, sterke zeestromingen en onverwachte onweersbuien en stormen. Uitleg: In regel 33-34 staat: ‘Al langer is bekend …’. b In alinea 5. Alinea 6. Een conclusie. Uitleg: In regel 37 staat het woord ‘dus’. Dit woord geeft aan dat er een conclusie volgt. a Boven alinea 4. Uitleg: Zie regel 29. b Boven alinea 5. Uitleg: In deze alinea worden vreemde verschijnselen besproken: het magnetisch veld is niet stabiel, waardoor kompassen in de war raken en er is een extreem sterke stroming, waardoor er plotselinge onweersbuien zijn. a bijzaak Uitleg: Dit is een voorbeeld. b bijzaak Uitleg: Dit is een voorbeeld van een mogelijke verklaring voor de geheimzinnige gebeurtenissen. c hoofdzaak Uitleg: Deze informatie staat in de kernzin van alinea 4.
29-07-2008 16:25:52
13
Antwoorden blok 1
d
hoofdzaak Uitleg: Deze zin hoort bij de eerste zin van alinea 5 en is belangrijke informatie bij ‘niet het enige vreemde’.
8
10 B Uitleg: Antwoord A staat niet in de tekst. Antwoord C staat niet in de tekst. Antwoord D staat niet in de tekst. Antwoord B vat het belangrijkste van de hele tekst samen.
6.3 Meer over de kernzin
1
2
3
4
Opdracht 32 D bevat twee kernzinnen die midden in de alinea staan. Uitleg: De kernzinnen zijn: ‘Mobielverslaving komt tegenwoordig steeds meer voor.’ ‘Mobiel bellen is tegenwoordig zelfs de belangrijkste oorzaak van geldproblemen en schulden bij jongeren.’ C bevat helemaal geen kernzin. Uitleg: De tekst is een uitleg. In deze uitleg staat geen kernzin. C bevat een kernzin die meteen na de inleidende zin staat. Uitleg: De kernzin is: ‘Dat hoeft tegenwoordig niet meer, want je kunt bij pech de fietsenwegenwacht bellen.’ A opent met een kernzin. Uitleg: De rest van de alinea is een uitleg bij deze zin. Deze zin geeft aan waar de alinea over gaat.
9 10
11 12
6.4 Eindopdrachten 13 Opdracht 33 1-4 Je eigen werk.
1 2 3 4
5 6
7
Opdracht 34 Je hebt de woorden die jij moeilijk vindt opgeschreven en de betekenis ervan opgezocht. Nee, daarvoor is de titel te onduidelijk. Preciezer aangeven waarover de tekst gaat. C Toenemende discussie over de doodstraf. Uitleg: Als je de eerste zinnen van de alinea’s 2 tot en met 6 leest, kom je tot de ontdekking dat er verschillende gedachtes zijn over de doodstraf. Hierbij past antwoord C. Alinea 2 tot en met 6. B Weinig bewijzen Uitleg: In alinea 2 staat dat er niet veel bewijzen waren, dat er geen vingerafdrukken op het wapen waren gevonden en dat het bewijsmateriaal was vernietigd. In alinea 3 staat dat Lovitt geen eerlijke kans had om zijn onschuld te bewijzen. ‘Heel simpel gezegd is hun mentaliteit: als jij iemand vermoordt, dan heeft de staat ook het recht om jou te vermoorden.’ (r.33-34)
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind13 13
14 15
B Twijfels over de doodstraf. Uitleg: In allebei de alinea’s gaat het over twijfelen aan de doodstraf. In alinea 5 staat duidelijk dat de Amerikanen aan het twijfelen gebracht waren en in alinea 6 staat dat de protesten tegen de doodstraf toenamen en dat er een wijziging van het systeem kwam. Dit verwijst ook naar twijfelen aan het systeem. Antwoord A is fout, want door de fouten gingen de Amerikanen twijfelen. Antwoord C is fout, want door het ten onrechte veroordelen gingen de Amerikanen twijfelen. Antwoord D is fout, want door het twijfelen kwam er een verbod. A Die opent met een kernzin. Boven alinea 4. Uitleg: Zie regel 32-34. In deze zinnen staat dat vergelding in de Amerikaanse cultuur zit. Daarna staat dat de staat het recht heeft jou te vermoorden als jij iemand vermoordt. Ja, want pas sinds 2005 bestaat daarop een verbod. B Uitleg: Antwoord A is fout, want het voorbeeld van Lovitt wordt genoemd om aan te geven dat onschuldige mensen veroordeeld kunnen worden. Antwoord C is fout, want sinds 2005 is er een verbod op executies van jongeren. Antwoord D is fout, want dat staat niet in de tekst. In de laatste alinea staat dat Amnesty International hoopt dat de doodstraf helemaal verdwijnt. Antwoord B is goed, want dat is een toelichting bij de kernzin van alinea 5. C Uitleg: Antwoord A is fout, want dat is slechts een deel van de tekst. Antwoord B is fout, want dat staat niet in de tekst. Antwoord D is fout, want dat is een bijzaak uit alinea 4. Antwoord C is goed, want dit antwoord vat de belangrijkste informatie uit de hele tekst samen in een zin. D Je eigen antwoorden.
Opdracht 35 Terugkijken 1-3 Je eigen antwoorden en toelichting daarbij.
29-07-2008 16:25:53
14
BLOK
1
Basisboek B ASIS B OE K
7 Schrijf vaardig 7.1 Schrijven op niveau
g Opdracht 36 1 2 3
4
–– –– De fouten staan in de volgorde van de tekst. vacantiebelevenis = vakantiebelevenis vacantie = vakantie m’n = mijn dat = Dat genoeg want = genoeg, want Dat gaat = Die gaat romeinen = Romeinen gereconstrueert = gereconstrueerd verzamelen is = verzamelen, is de vraag dat = de vraag die dit tentoonstelling = deze tentoonstelling word = wordt egyptische = Egyptische mummie’s = mummies musea’s = musea of museums hem = ze meest kleine = kleinste gekoppelt = gekoppeld het gedicht die = het gedicht dat maken maar = maken, maar geprobeert = geprobeerd weggegooit = weggegooid leiden = Leiden Marco, ik geef je hierbij aan wat je allemaal moet veranderen. Ik zal het per zin voor je opschrijven. Titel: het woord vacantiebelevenis is fout gespeld. Zin 1: De woorden vacantie en m’n zijn fout gespeld. Zin 2: Een zin begint met een hoofdletter. Zin 3: Pas regel 4 toe. Zin 7: Je hebt een verkeerd verwijswoord gebruikt. Lees regel 7a nog eens goed door. Zin 9: Je bent een hoofdletter vergeten. De woorden gereconstrueert en authentieke kun je beter vervangen. Bovendien heb je het woord gereconstrueert fout geschreven. Je kunt beter nagebouwd en origineel gebruiken. Zin 10: Pas in deze zin regel 5 toe. Zin 11: Je bent vergeten een woord met een hoofdletter te schrijven. Je hebt ook een verkeerde meervoudsvorm gebruikt. Zin 12: Ook in deze zin heb je een verkeerde meervoudsvorm gebruikt. Zin 14: Je hebt een verkeerd verwijswoord gebruikt. Lees regel 7a goed door. Zin 16: Je hebt meest kleine gebruikt. Voor de overtreffende trap gebruiken we in het Nederlands een ander woord. Je hebt het voltooid deelwoord verkeerd geschreven.
Zin 17: Je hebt een verkeerd verwijswoord gebruikt. Lees regel 7a goed door. Zin 18: Je moet regel 4 nog toepassen. Zin 19: Je hebt het voltooid deelwoord verkeerd geschreven. Zin 21: Je hebt het voltooid deelwoord verkeerd geschreven. Zin 22: Je moet nog een hoofdletter toevoegen. 5 Voorstel alineaverdeling: Alinea 1: ‘In de vakantie ...’ t/m ‘... wat vertellen.’ Alinea 2: ‘Een tentoonstelling ...’ t/m ‘... te zien.’ Alinea 3: ‘Wat mag ...’ t/m ‘... interactieve tentoonstelling.’ Alinea 4: ‘Bij de ...’ t/m ‘... Leiden gaan.’ Je kunt boven alinea 2 het tussenkopje ‘Hoe leefden de Romeinen?’ zetten. Je kunt boven alinea 3 het tussenkopje ‘Kies zelf je museumstukken’ zetten. Je kunt boven alinea 4 het tussenkopje ‘Voorwerpen en gedichten’ zetten. 6-7 Je eigen werk.
7.2 Het voorbereiden en schrijven van een tekst
g Opdracht 37 1-4 Je eigen werk.
g h Opdracht 38 Het schrijven van de tekst 1-6 Je eigen werk. Lees je tekst nog eens goed door en bepaal of je de volgende vragen met ‘ja’ kunt beantwoorden. • Bestaat je tekst uit de delen inleiding, middenstuk en slot? • Heb je in de inleiding het onderwerp van de tekst geschreven? • Heb je nog een paar leuke zinnen aan je inleiding toegevoegd? • Heb je in het middenstuk drie alinea’s geschreven? • Heb je de informatie uit je schrijfschema voor de alinea’s gebruikt? • Heb je in elke alinea een kernzin (de hoofdzaak) geschreven? • Heb je de kernzin niet elke keer op dezelfde plaats geschreven? • Heb je in elke alinea een toelichting bij de kernzin (de bijzaken) geschreven? • Heb je boven elke alinea van het middenstuk een passend tussenkopje geschreven? • Heb je in het slot de tekst op een leuke manier afgerond? • Heb je een leuke titel boven de tekst geschreven? • Heb je je aan de regels en afspraken voor Schrijven op niveau gehouden? • Heb je de woorden goed gespeld?
gh
Opdracht 39 1-7 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind14 14
29-07-2008 16:25:53
15
Antwoorden blok 1
8 Spreken, kijken en luisteren
9 Over taal
8.1 Spreken in verschillende situaties
9.1 Spreken zonder woorden
Opdracht 40 1-2 een nieuwsbericht presenteren: journaalpresentator (monoloog) een fictiefragment voordragen: auteur (monoloog) vragen stellen en beantwoorden: interviewer (dialoog) een informatieve presentatie houden: presentator van een documentaire (monoloog) een formeel gesprek voeren: patiënt bij de dokter (dialoog) solliciteren: sollicitant (dialoog) een reclametekst overtuigend brengen: reclamemaker (monoloog) opbouwende kritiek geven: jurylid (monoloog of dialoog) een betoog houden: politicus (monoloog) een discussie voeren: mensen met verschillende meningen (dialoog) een mondelinge recensie houden: recensent (monoloog) 3-4 Je eigen antwoord.
1 2 3 4 5 6
Opdracht 41 Je eigen antwoorden. Bijvoorbeeld: ‘Laat ze de restjes uit de keuken brengen’, zegt de baron tegen Eduard. ‘O nee? Wie dan wel?’ (dit zegt Nicolas tegen Sandrine) Met een peinzend gezicht laat hij de donkerrode wijn walsen in het glas. ‘Bonjour, monsieur Bailly’, zegt ze, flinker en opgewekter dan ze zich voelt. ‘Wist u dat Jeannette Bailly dood is, papa?’ ‘Gestorven door de kou én verhongerd’, herhaalt de baron sceptisch. ‘Dat lijkt me overdreven.’ ‘Ze is dood’, zegt Sandrine scherp. ‘Dat is waar, papa’, bemoeit Michelle, de zus van Sandrine, zich ermee. ‘Ik hoorde dat er afgelopen winter veel mensen gestorven zijn. Ook veel kinderen.’
h
Opdracht 42 1-6 Je eigen presentatie.
g Opdracht 43 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind15 15
1 2 3 4 5
1 2 3 4 5 6
7
8
Opdracht 43 [Dit hoort eigenlijk opdracht 44 te zijn. Nu staat er 2 keer opdracht 43 in je boek.] Het zit me tot hier. (Voorbeeld.) Alsjeblieft. Toe nou. Pas op, hoor! Geen idee. Wat erg! of Wat heb ik nou toch gezegd? Opdracht 44 Iemand tikt op zijn horloge en kijkt waarschuwend. (Voorbeeld.) Iemand kijkt woedend, houdt zijn arm omhoog terwijl hij met zijn vuist heen en weer schudt. Iemand houdt zijn hand omhoog met de palm van zich af en beweegt zijn vingers heen en weer. Iemand kijkt somber en tikt een paar keer met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. Iemand houdt zijn hand boven zijn neus, knijpt die dicht en steekt zijn tong uit. Iemand kijkt je vragend aan en maakt met zijn pols (een) draaiende beweging(en) voor zijn mond alsof hij een glas naar zijn mond brengt. Iemand houdt zijn hand achter zijn oor, drukt met zijn wijs- en middelvinger de oorschelp naar voren en kijkt vragend. Iemand slaat breed glimlachend zijn handpalm tegen die van een ander aan (en roept ‘yes!’). Of iemand steekt zijn duim omhoog. Opdracht 45 Bijvoorbeeld: Ik ben blut. – Iemand trekt de binnenkant van zijn zakken naar buiten. Toppie! of Tof! – Iemand steekt zijn duim op.
1
2
Opdracht 46 Kapitein Haddock is achtereenvolgens: goedgehumeurd, kijkt plagerig, schrikt, kijkt zeer vriendelijk, is onaangenaam verrast, is boos. Het dier kijkt verwaand – volgens Bobbie.
9.2 Woordvorming
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Opdracht 47 gevaarlijk actieve dorpse experimenteel geharnast (ge- is een voorvoegsel) magnetische massale noodlottig provinciale reglementaire schurkachtig tiranniek
29-07-2008 16:25:53
16
BLOK
1
Basisboek B ASIS B OE K
10 Gedicht
c
10.1 Rijm Opdracht 48 herleest (r.1) – gewéést (r.4), verslonden (r.2) – gevonden (r.3), kast (r.5) – verrast (r.8), zinnen (r.6) – binnen (r.7), wist (r.9) – gemist (r.10). 2 herleest – gewéést: mannelijk of staand verslonden – gevonden: vrouwelijk of slepend kast – verrast: mannelijk of staand zinnen – binnen: vrouwelijk of slepend wist – gemist: mannelijk of staand 3 abba cddc ee. De eerste twee strofen hebben omarmend rijm, de laatste strofe gepaard rijm. 4 Nee. 5 De oude vriend is een boek dat je uit de kast hebt gepakt en met veel plezier herleest. Het boek ontroert en verrast je. Je hebt als het ware een oude vriend teruggevonden. 6 In de eerste strofe staat dat oude boeken bij herlezen vaak tegenvallen. In strofe twee en drie staat dat het toch wel eens gebeurt dat je bij herlezing van een boek verrast en ontroerd raakt. Het blijkt dan helemaal niet tegen te vallen, integendeel. 7 Door te gaan lezen kom je terecht in de wereld van het prachtige verhaal dat je vergeten was. 8 Ja. in regel 2: ‘hebt verslonden’. Dat is een beeld voor: met veel enthousiasme hebt gelezen. In regel 7: ‘wandel je langvergeten paradijzen binnen’. Dat is een beeld voor: weer kennismaken met de wereld van het verhaal. En regel 9-10: ‘Een vriend van wiens bestaan je amper nog iets wist / maar die je al die jaren pijnlijk hebt gemist’. Dat is een beeld voor het boek dat je vergeten was, maar dat je nu, bij herlezing, erg gemist blijkt te hebben. 9 Je eigen antwoord. 10 Je eigen mening en beoordelingswoorden hierbij.
3
1
11 Miniproject: Onderweg naar gisteren 11.1 Personages
1 2
Opdracht 49 Uit De guillotine van Simone van der Vlugt. a Fictie, sommige gebeurtenissen zijn wel echt gebeurd (opstand van het volk tegen de rijken), maar de schrijfster heeft er van alles bij verzonnen. b Realistisch, want de gebeurtenissen maken een waarschijnlijke en geloofwaardige indruk en de personages zijn levensecht neergezet. Wat er verteld is, zou echt gebeurd kunnen zijn.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind16 16
4
5
6
Nee, want de schrijfster verzint van alles over Sandrine en geeft ook haar gedachten weer. d Nee, want het verhaal is geen levensbeschrijving van Simone van der Vlugt. Het verhaal speelt zich af in 1789, net voor de Franse revolutie. Bijvoorbeeld: –– Sandrines vader heeft pachtboeren. –– Het stropen van konijnen is een halsmisdaad. –– Er zijn in de winter veel Fransen gestorven aan honger en kou. Bijvoorbeeld: ‘Kan dat je niets schelen? Terwijl je ervoor opgehangen kunt worden?’ ‘Er staat een groep mensen voor de poort, monsieur. Ze eisen brood.’ Je eigen werk. Controleer of je in de recensie minimaal acht beoordelingswoorden hebt gebruikt en argumenten geeft bij je mening. Opdracht 50 –– Sandrine (hoofdrol, puber) Zij is sociaal, dapper, volwassen, besluitvaardig en gaat haar eigen weg. Ze maakt een zekere indruk, maar is dat innerlijk niet steeds. –– De baron (bijrol, middelbare leeftijd) Hij is de vader van Sandrine. De baron is zelfverzekerd, bazig, arrogant, eigenwijs en gevoelloos. Hij draagt dure/luxe kleding. –– Nicolas Bailly (hoofdrol, puber) Hij is de zoon van een pachtboer, hij ziet de baron en zijn familie als de vijand. Nicolas is brutaal, zelfverzekerd, vijandig, volwassen, somber, zelfbewust en gaat ook zijn eigen weg. Hij zal armoedige kleding dragen (met een riem) en mager zijn. –– Léon Bailly (bijrol, middelbare leeftijd) Hij is pachter van een boerderij van de baron en de vader van Nicolas. Léon is agressief, somber en vijandig. Zijn kleding is armoedig. Zijn haar is grijs, slordig geknipt en zijn baard zit vol klitten. Hij is mager en lang en heeft grote werkmanshanden. –– Figuranten die nauwelijks tot geen spreektekst hebben: • Michelle, de zus van Sandrine (puber, medelevend). • De moeder van Sandrine (middelbare leeftijd, gevoelloos, onverschillig). • Eduard de huisknecht (kan wat ouder zijn, onderdanig, beleefd). • De mensen aan de poort (vijandig, dapper).
gh
Opdracht 51 1-4 Je eigen werk.
29-07-2008 16:25:53
17
Antwoorden blok 1
11.2 Cliffhanger
h
Opdracht 52 Scène 1 Je hebt de scène geschreven. Heb je je aan de eisen van de producent gehouden? Lees je tekst nog een keer door en bepaal of je je aan de volgende eisen hebt gehouden. • Speelt het verhaal zich in de tijd van het door jou gekozen historische jeugdboek af? • Speelt het verhaal zich op de plaats van het door jou gekozen historische jeugdboek af? • Gebeurt er halverwege de scène iets onverwachts? • Eindigt de scène met een spannende cliffhanger? • Komen er veel dialogen in de scène voor? • Duurt de scène ongeveer een halve minuut?
h Opdracht 53 Overige scènes Je hebt een of meer scènes geschreven.
h Opdracht 55 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind17 17
29-07-2008 16:25:54
18
BLOK
2
B ASIS B OE K
1 Lekker lezen 1.1 Over het verhaal
1
2
3
4
5
6
7
8
Opdracht 1 Lees- en discussievragen Ja, want doordat Casper het kaartje van het ziekenhuis in de tas van zijn moeder vindt, ontdekt hij wat er aan de hand is. a Alleen van Casper kom je zijn gedachten en gevoelens te weten. Hij wordt van binnenuit beschreven. Je kruipt in zijn huid. b Hij is vrolijk, zorgzaam, serieus, bezorgd, sociaal, volwassen. Na de ontdekking van zijn moeders ziekte: somber, zenuwachtig, in paniek, angstig, tobberig. c Zij worden van buitenaf beschreven. Je komt alleen te weten wat zij denken en voelen uit wat zij zeggen en hoe ze zich gedragen. d Zij is hard voor zichzelf, kalm, vasthoudend, zelfverzekerd, bazig, zelfbewust, moedig, dapper en strijdlustig. Zij verandert wel even (in het ziekenhuis moet ze huilen), maar ze herpakt zich snel en is vast van plan zich niet uit het veld te laten slaan. Ze is een vechter en haar strijdlust keert terug. Hij vindt het kaartje van een in kanker gespecialiseerd ziekenhuis in de tas van zijn moeder als hij haar agenda zoekt om er een afspraak in te schrijven. Ze wil hem waarschijnlijk niet onnodig ongerust maken en is in het begin nog overtuigd van de goede afloop. Dit past precies bij het beeld van haar. a Het bericht dat de tumor niet te opereren is. b Hij hoort in de recreatiezaal mensen met elkaar praten over de toestand van zijn moeder. c Uit het gesprek met Anouk, dat hij kort hierna heeft, blijkt dat de vader van Anouk genezen is van een tumor door een arts voor alternatieve geneeswijzen. Casper hoopt dat die arts ook zijn moeder zal kunnen genezen. Ze is er eerst van overtuigd dat het goed zal aflopen, dat ze haar ziekte zal overwinnen. Na het bericht dat de doktoren niets meer voor haar kunnen doen, stort ze even in, maar al snel besluit ze moedig en dapper verder te gaan en te vechten tegen haar ziekte. Spannende situaties: ten eerste het moment waarop Casper ontdekt dat zijn moeder ziek is en hoe hij daar verder mee moet omgaan. Ten tweede de spanning rond de uitslag van het onderzoek. Ten derde de spanning na de uitslag van het onderzoek: hoe moet het nu verder? Is moeder ten dode opgeschreven of kan een arts voor alternatieve geneeswijzen haar helpen? a Je weet als lezer alleen wat de hoofdpersoon Casper weet.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind18 18
b
Je leeft intens met Casper mee, doet samen met hem de vreselijke ontdekkingen over zijn moeders ziekte en hoopt net als Casper dat alles goed afloopt. 9 De gebeurtenissen en personages maken een waarschijnlijke, geloofwaardige en overtuigende indruk. Wat verteld wordt zou echt kunnen gebeuren en de reacties van de personages zouden in werkelijkheid ook zo kunnen zijn. 10 Je eigen mening. Heb je minstens vier beoordelingswoorden uit de lijst van paragraaf 2.2 van blok 1 gebruikt? Heb je je keuze ook met goede argumenten toegelicht?
h
Opdracht 2 Opdrachten voor het fictiedossier 1-5 Je hebt een van de opdrachten gekozen. Lees je opdracht nog een keer goed door en bepaal of je alle genoemde punten in je opdracht hebt verwerkt. Heb je ook ongeveer driehonderd woorden gebruikt?
2 Over lezen 2.1 Over Carry Slee
g Opdracht 3 1-2 Je eigen antwoord en een goede toelichting daarbij. 3 De volgende sites geven op dit moment goede informatie: www.carryslee.nl, www.leesplein.nl, www.kjoek.nl. Je eigen toelichting. 4-6 Je eigen antwoorden.
2.2 Personages in verhalen
1 2 3 4
5 6 7
Opdracht 4 Casper. Hij is sociaal, angstig, bescheiden, onzeker, ongelukkig, zenuwachtig, in paniek. Ja, hij verandert sterk nadat bij zijn moeder kanker is geconstateerd. De moeder van Casper. Zij is kalm, strijdlustig, besluitvaardig, standvastig en betrouwbaar. Casper en zijn moeder kunnen prima met elkaar opschieten. De relatie verandert niet: door de ziekte komen zij nog dichter bij elkaar. Casper maakt zich nog meer zorgen om haar. Anouk. Zij is sociaal, hulpvaardig, warm. De mensen in het ziekenhuis. a Door wat hij denkt, voelt, doet en zegt. b Door wat zij doet en zegt en door wat Casper over haar denkt en zegt. c Door wat zij doet en zegt.
2.3 Spanning
1
Opdracht 5 Op het moment dat Casper het pasje van het ziekenhuis in de tas van zijn moeder ontdekt.
29-07-2008 16:25:54
19
Antwoorden blok 2
2 3
De truc van de onverwachte wending. Op het moment dat Casper en zijn moeder er aan tafel over praten. 4 Op het moment dat Casper in het ziekenhuis hoort dat zijn moeder niet meer geopereerd kan worden. 5 Op het moment dat Anouk vertelt dat haar vader genezen is met behulp van alternatieve geneeswijzen. 6 Nadat Anouk haar verhaal heeft verteld, vermoed (hoop) je als lezer dat de moeder van Casper misschien ook nog gered kan worden. 7 Ten eerste: nadat Casper het ziekenhuispasje heeft ontdekt, duurt het een tijdje voor die spanning verdwijnt. Ten tweede: het duurt een tijdje voordat de uitslag van het ziekenhuisonderzoek bekend wordt. Ten derde: nadat Casper in het ziekenhuis gehoord heeft dat zijn moeder niet meer geopereerd kan worden, duurt het een tijdje voor hij dit uit haar mond hoort. 8 Nee, want je weet als lezer niet meer dan Casper, met wie je meekijkt. 9 Ja, net als Casper kom je er pas na een tijdje achter wat er met moeder aan de hand is. Dat ze ernstig ziek is, wordt verzwegen. 10 Dit verhaal bevat vooral psychologische spanning. Vanaf het moment dat Casper het ziekenhuiskaartje ontdekt, is er de voortdurende angst en dreiging voor wat er met zijn moeder aan de hand is. Die angst en dreiging blijven het hele verhaal door bestaan. 11 Ja, er blijft veel spanning bestaan, want het is de vraag hoe het verder zal gaan met de moeder van Casper, of een alternatieve aanpak zal helpen of niet, of ze zal overleven of doodgaan.
3
4
3.2 De werkwoordstijden Opdracht 8 ott = Jari nodigt zijn vrienden nooit uit. ovt = Jari nodigde zijn vrienden vorig jaar nooit uit. vtt = Jari heeft zijn vrienden vorig jaar nooit uitgenodigd. vvt = Jari had zijn vrienden vorig jaar nooit uitgenodigd. ott = De supporters moedigen de spelers van hun favoriete club aan. ovt = De supporters moedigden de spelers van hun favoriete club aan. vtt = De supporters hebben de spelers van hun favoriete club aangemoedigd. vvt = De supporters hadden de spelers van hun favoriete club aangemoedigd. 2-3 Je eigen werk. 1
1
Opdracht 6 1-4 Je hebt een eigen boek of film gekozen en de opdrachten daarvoor gemaakt.
2
3 Grammatica
3
3.1 Zinsontleding – Weet je het nog?
1
2
Opdracht 7 de huurders = mv Uitleg: Je kunt de volgende vraag stellen: aan wie legde de huiseigenaar een rekening voor extra kosten voor? Het antwoord op deze vraag is: de huurders. Je kunt het antwoord ook sneller ontdekken door het voorzetsel aan voor de huurders te plaatsen. De zin is dan goed en je weet dan dat het zinsdeel een meewerkend voorwerp is. voor 1 oktober = bwb Uitleg: Dit zinsdeel geeft een tijd aan. Je weet dan dat het een bijwoordelijke bepaling is.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind19 19
jou = mv Uitleg: Het werkwoord dat de handeling aangeeft, is gevraagd. Je weet dat iemand iets aan iemand vraagt. De persoon die vraagt, is Sara. Zet het voorzetsel aan voor jou en je ontdekt dat het een meewerkend voorwerp is. Je kunt ook de volgende vraag stellen: aan wie had Sara het bedrag voor het gezamenlijke cadeau gevraagd? Voor het eind van de maand = bwb Uitleg: Dit zinsdeel geeft een tijd aan. Je weet dan dat het een bijwoordelijke bepaling is.
4
Opdracht 9 ovt Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin. De persoonsvorm staat in de verleden tijd. ott Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. vvt Uitleg: Er staat een vorm van het hulpwerkwoord hebben in de zin en er staat een voltooid deelwoord in de zin. De persoonsvorm staat in de verleden tijd. ott Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd.
3.3 De bedrijvende en de lijdende vorm
1
Opdracht 10 bedrijvende vorm Uitleg: Het onderwerp van de zin is: De favoriete wielrenner. Hij doet zelf iets. De zin staat dus in de bedrijvende vorm.
29-07-2008 16:25:54
20
BLOK
2
Basisboek B ASIS B OE K
2
3 4
5 6
lijdende vorm Uitleg: Het onderwerp van de zin is: de toeristen. Zij doen zelf niets; de agenten doen iets. De zin staat dus in de lijdende vorm. bedrijvende vorm Uitleg: Het onderwerp van de zin, Timo, doet iets. lijdende vorm Uitleg: Het onderwerp van de zin, dat huiswerk, doet niets. Er wordt iets met het onderwerp gedaan, namelijk opgegeven. bedrijvende vorm Uitleg: Het onderwerp van de zin, je, doet iets. lijdende vorm Uitleg: Het onderwerp van de zin, De boom achter ons huis, doet niets. Er wordt iets mee gedaan, namelijk omgezaagd.
Opdracht 11 Ontlede zinnen: Zin 1 wwg = won ond = De favoriete wielrenner lv = de eerste prijs mv = – bwb = afgelopen zondag, weer Zin 2 wwg = werden geholpen ond = de toeristen lv = – mv = – bwb = Na de beroving, door de agenten Zin 3 wwg = beklom ond = Timo lv = verschillende bergen mv = – bwb = Tijdens de vakantie Zin 4 wwg = is opgegeven ond = Dat huiswerk lv = – mv = – bwb = door de vervanger van meneer De Groot Zin 5 wwg = Zet ond = je lv = alle e-mailadressen van je vrienden mv = – bwb = in je adresbestand Zin 6 wwg = werd omgezaagd ond = De boom achter ons huis lv = – mv = – bwb = plotseling, door de hovenier 2 –– 3 –– 4 Zin 2: De agenten hielpen de toeristen na de beroving. Zin 4: De vervanger van meneer De Groot gaf dat huiswerk op. Zin 6: De hovenier zaagde de boom achter ons huis plotseling om. 5 Je eigen antwoord. 6-7 –
1
1
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind20 20
2
3
4
Opdracht 12 a bedrijvende vorm Uitleg: Het onderwerp, De medewerker uit de mediatheek, doet iets. b Werkwoordstijd = ovt Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin en de persoonsvorm staat in de verleden tijd. c Lijdende vorm: De werkbladen werden door de medewerker uit de mediatheek te laat gekopieerd. Uitleg: Je verandert het lijdend voorwerp, de werkbladen, in een onderwerp, je gebruikt het hulpwerkwoord worden en je maakt van het onderwerp een bijwoordelijke bepaling die met door begint. Zorg er wel voor dat de persoonsvorm in de verleden tijd staat om de werkwoordstijd hetzelfde te laten. d Werkwoordstijd = ovt a lijdende vorm Uitleg: Het onderwerp, de voordeur, doet zelf niets; er wordt iets mee gedaan. b Werkwoordstijd = vtt Uitleg: Er staat een vorm van het hulpwerkwoord zijn in de zin en er staat een voltooid deelwoord in de zin. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. c Bedrijvende vorm: Mijn vader heeft de voordeur blauw geverfd. Uitleg: Je maakt van de bijwoordelijke bepaling met door een onderwerp, je verandert het hulpwerkwoord is in heeft en je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp. d Werkwoordstijd = vtt a lijdende vorm Uitleg: Het onderwerp van de zin doet zelf niets. Er wordt als het ware iets met de bewoners gedaan. b Werkwoordstijd = ovt Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden zijn of hebben in de zin. De persoonsvorm staat in de verleden tijd. c Bedrijvende vorm: Het noodweer overviel veel bewoners van kleine dorpjes in Spanje. Uitleg: Je maakt van de bijwoordelijke bepaling met door een onderwerp, je verandert de infinitief in een persoonsvorm en je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp. d Werkwoordstijd = ovt a bedrijvende vorm Uitleg: Het onderwerp doet iets. b Werkwoordstijd = vvt Uitleg: Er staat een vorm van het hulpwerkwoord hebben in de zin en er staat een voltooid deelwoord in de zin. De persoonsvorm staat in de verleden tijd.
29-07-2008 16:25:54
21
Antwoorden blok 2
c
5
d a
b
c
d
Lijdende vorm: De parachute was door de onervaren parachutist na zijn eerste sprong verkeerd opgevouwen. Uitleg: Je maakt van het lijdend voorwerp een onderwerp, van het onderwerp een bijwoordelijke bepaling die met door begint en je verandert de persoonsvorm in was. Werkwoordstijd = vvt lijdende vorm Uitleg: Het onderwerp doet niets, er gebeurt iets mee. Werkwoordstijd = ott Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. Bedrijvende vorm: De ober schenkt snel het glas cola voor de onvriendelijke klant in. Uitleg: Je maakt van de bijwoordelijke bepaling met door een onderwerp, je verandert het onderwerp in een lijdend voorwerp en je verandert ingeschonken in schenkt in. Werkwoordstijd = ott
3.4 Woordsoortbenoeming – Het koppelwerkwoord
1 2 3 4 5
1
2
3
4
5
Opdracht 13 kww = is, het koppelt een bruisende stad aan Barcelona. kww = lijkt, het koppelt erg lang aan De vakantie. kww = blijkt, het koppelt eenvoudig aan Deze leerstof. kww = blijft, het koppelt lekker aan Een heerlijk Italiaans ijsje. kww = wordt, het koppelt veel te lang aan Mijn boekverslag over Jonkvrouw. Opdracht 14 blijkt = hww verdwenen = zww Uitleg: Het voltooid deelwoord verdwenen geeft de handeling van de zin aan. Het is dus een zelfstandig werkwoord. Heeft = zww Uitleg: Heeft is het enige werkwoord van de zin, het is dus een zelfstandig werkwoord. wordt = hww gehouden = zww Uitleg: Het voltooid deelwoord gehouden geeft de handeling van de zin aan. Het is dus een zelfstandig werkwoord. was = hww gebleven = zww Uitleg: Het voltooid deelwoord gebleven geeft de handeling van de zin aan. Het is dus een zelfstandig werkwoord. is = hww gebleven = kww
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind21 21
6
7
Uitleg: Het voltooid deelwoord gebleven koppelt het woord kreupel aan onze hond: onze kreupele hond. Het is dus een koppelwerkwoord. Dan is is automatisch een hulpwerkwoord. blijkt = hww geworden = kww Uitleg: Het voltooid deelwoord geworden koppelt erg kleurrijk aan Het schilderij van Madelon: het erg kleurrijke schilderij van Madelon. Blijkt is dan automatisch een hulpwerkwoord. schijnen = hww zijn = zww Uitleg: De infinitief zijn betekent in deze zin dat veel Romeinse overblijfselen aanwezig zijn. Het is in deze zin dus een zelfstandig werkwoord. Schijnen is dan automatisch een hulpwerkwoord.
4 Spelling 4.1 De spelling van het voltooid deelwoord en de infinitief
1 2
3 4
5
6
7 8
9 10 11 12 13
14
15 16
Opdracht 15 (Voorbeeld) plant aan, plantte aan – aangeplant Uitleg: Let op, de ik-vorm eindigt al op de letter t. In de verleden tijd schrijf je dus dubbel -t. bewerkt, bewerkte – bewerkt besteedt, besteedde – besteed Uitleg: Let op, de ik-vorm eindigt al op de letter d. In de verleden tijd schrijf je dus dubbel -d. prent in, prentte in – ingeprent Uitleg: Let op, de ik-vorm eindigt al op de letter t. In de verleden tijd schrijf je dus dubbel -t. loost, loosde – geloosd Uitleg: De stam van het werkwoord lozen eindigt op de letter z. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus -de achter de aangepaste stam. lust, lustte – gelust Uitleg: De ik-vorm eindigt al op de letter t. mist, miste – gemist Uitleg: Het hele werkwoord is missen. Je schrijft dus één t. ontploft, ontplofte – ontploft peutert, peuterde – gepeuterd pocht, pochte – gepocht schaatst, schaatste – geschaatst schaaft, schaafde – geschaafd Uitleg: De stam van het werkwoord schaven eindigt op de letter v. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus schaaf + de. sport, sportte – gesport Uitleg: De ik-vorm van dit werkwoord eindigt al op de letter t. Je schrijft in de verleden tijd dubbel -t. verdampt, verdampte – verdampt besteedt uit, besteedde uit – uitbesteed Uitleg: De ik-vorm van dit werkwoord eindigt al op de letter d. Je schrijft in de verleden tijd dubbel -d.
29-07-2008 16:25:54
22
BLOK
2
Basisboek B ASIS B OE K
17 trapt uit, trapte uit – uitgetrapt 18 vergroot uit, vergrootte uit – uitvergroot Uitleg: Let goed op de schrijfwijze van de persoonsvorm verleden tijd. Je schrijf ik-vorm (vergroot) + te. 19 verdeelt, verdeelde – verdeeld 20 vergoedt, vergoedde – vergoed Uitleg: De ik-vorm van dit werkwoord eindigt al op de letter d. Je schrijft in de verleden tijd dubbel -d. 21 vermoordt, vermoordde – vermoord Uitleg: De ik-vorm van dit werkwoord eindigt al op de letter d. Je schrijft in de verleden tijd dus dubbel -d. 22 verwacht, verwachtte – verwacht Uitleg: De ik-vorm van dit werkwoord eindigt al op de letter t. Je schrijft in de verleden tijd dus dubbel -t. 23 verwent, verwende – verwend 24 verwondt, verwondde – verwond Uitleg: De ik-vorm van dit werkwoord eindigt al op de letter d. Je schrijft in de verleden tijd dus dubbel -d. 25 zucht, zuchtte – gezucht Uitleg: De ik-vorm van dit werkwoord eindigt al op de letter t. Je schrijft in de verleden tijd dus dubbel -t.
1
2 3
4 5
Opdracht 16 rondden (af) – pv Uitleg: De ik-vorm van het werkwoord eindigt op de letter d. Je schrijft in de verleden tijd dus dubbel -d. afronden – inf Uitleg: De persoonsvorm van deze zin is wilde. lichten op – pv Uitleg: Je schrijft één t, omdat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat. opluchten – inf Uitleg: De persoonsvorm van deze zin is zou. hoesten – inf Uitleg: De persoonsvorm van deze zin is moest.
3
4
5
6
7
8
4.3 Werkwoorden uit het Engels
1 2
4.2 Zinnen met twee onderwerpen en gezegdes
1
2
Opdracht 17 verbaast (pv), verwijderd (vdw) Uitleg: Als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat verbaast en zijn de persoonsvormen zijn. Het onderwerp bij verbaast is het, je schrijft ikvorm + t. Verwijderd is dus een voltooid deelwoord, als je het woord langer maakt, hoor je een d. uitdeelt (pv), houd (pv) Uitleg: Als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat uitdeelt en houd de persoonsvormen zijn. Het onderwerp je hoort bij uitdeelt, je schrijft dus ik-vorm + t. Het onderwerp je staat achter houd. Je schrijft dus alleen de ik-vorm.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind22 22
bebouwd (vdw), bepaalt (pv) Uitleg: Als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat wordt en bepaalt de persoonsvormen zijn. Als je bebouwd langer maakt, hoor je dat je een d moet schrijven. De gemeenteraad is het onderwerp bij bepaalt. Je schrijft dus ik-vorm + t. verstoord (vdw), nadert (pv) Als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat zal en nadert de persoonsvormen zijn. Als je verstoord langer maakt, hoor je dat je een d moet schrijven. Een lagedrukgebied is het onderwerp bij nadert. Je schrijft dus ik-vorm + t. gebeurt (pv), gehoorzaamt (pv) Uitleg: Als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat gebeurt en gehoorzaamt allebei persoonsvorm zijn. verrekend (vdw), betaald (vdw) Uitleg: Als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat wordt en moet de persoonsvormen zijn. Als je de werkwoorden die je moet invullen langer maakt, hoor je dat je ze allebei met een d moet schrijven. vertelt (pv), beleefd (vdw) Uitleg: als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat vertelt en heeft de persoonsvormen zijn. De schrijfster is het onderwerp bij vertelt. Je schrijft dus ik-vorm + t. Het hele werkwoord van beleefd is beleven. De stam eindigt op de letter v. Deze staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus een d. losgeschroefd (vdw), gestopt (vdw) Uitleg: Als je de zin in een andere tijd zet, ontdek je dat had en had de persoonsvormen zijn. Het hele werkwoord van losgeschroefd is losschroeven. De stam eindigt op de letter v. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus een d.
3
4
5
Opdracht 18 (Voorbeeld) bingoot, bingode – gebingood Uitleg: De stam van bingoën is bingo. Ook de ikvorm is bingo. Je schrijft een extra o, omdat de klank lang moet blijven. Als je dat niet doet, wordt de klank kort. In de verleden tijd hoef je geen extra letter o te schrijven, omdat de klank lang blijft. Als je het voltooid deelwoord schrijft, schrijf je wel weer een extra o. De klank moet immers weer lang zijn. bruncht, brunchte – gebruncht Uitleg: Je hoort de sisklank s op het eind van de stam. Je schrijft dus -te en -t. crasht, crashte – gecrasht (neerstorten) Uitleg: Je hoort de sisklank s op het eind van de stam. Je schrijft dus -te en -t. flirt, flirtte – geflirt (verliefd doen zonder serieuze bedoelingen)
29-07-2008 16:25:55
23
Antwoorden blok 2
Uitleg: De ik-vorm eindigt al op de letter t. Je schrijft in de verleden tijd dus dubbel -t. Let goed op de schrijfwijze van het voltooid deelwoord. De stam eindigt op de letter t. 6 pusht, pushte – gepusht Uitleg: Je hoort de sisklank s op het eind van de stam. Je schrijft dus -te en -t. 7 relaxt, relaxte – gerelaxt Uitleg: Je hoort de sisklank s op het eind van de stam. Je schrijft dus -te en -t. 8 rugbyt, rugbyde – gerugbyd Uitleg: De stam van rugbyen is rugby. Je past de regels voor de werkwoordspelling gewoon toe. 9 scratcht, scratchte – gescratcht (met de naald over een grammofoonplaats schuiven) Uitleg: Je hoort de sisklank s op het eind van de stam. Je schrijft dus -te en -t. 10 shopt, shopte – geshopt Uitleg: De stam eindigt op de letter p. Deze letter staat in ‘t kofschip. Je schrijft dus -te en -t. 11 checkt uit, checkte uit – uitgecheckt Uitleg: De stam eindigt op de letter k. Deze letter staat in ‘t kofschip. Je schrijft dus -te en -t. 12 volleybalt, volleybalde – gevolleybald Uitleg: De stam is volleybal. Je schrijft een enkele l. De letter l staat niet in ‘t kofschip, je schrijft dus de en -d.
1
2
3
4
5
6
Opdracht 19 tapet in, tapete in – ingetapet Uitleg: De stam van het werkwoord intapen is intap. De aangepaste stam en de ik-vorm zijn: intape. Je past de regels voor de werkwoordspelling verder toe. paintballt, paintballde – gepaintballd (Dubbel -l vanwege de Engelse uitspraak: paintbol; bij volleybal heb je een Nederlandse uitspraak; je schrijft daarom gevolleybald.) strest, streste – gestrest Uitleg: De stam van stressen is stress. De aangepaste stam en de ik-vorm zijn stres. Je past de regels voor de werkwoordspelling verder toe. racet, racete – geracet Uitleg: De stam van het werkwoord racen is rac. De aangepaste stam en de ik-vorm zijn race. Je past de regels voor de werkwoordspelling verder toe. recyclet, recyclede – gerecycled Uitleg: De stam van het werkwoord recyclen is recycl. De aangepaste stam en de ik-vorm zijn recycle. Je past de regels voor de werkwoordspelling verder toe. timet, timede – getimed Uitleg: De stam van het werkwoord timen is tim. De aangepaste stam en de ik-vorm zijn time. Je past de regels voor de werkwoordspelling verder toe.
4.4 Hoofdletters en kleine letters
1 2 5 7 8 11 12 15 16 17 18 21
4.5 Lastige gevallen: woorden met lastige klinkers
1 2 3 4 5
Opdracht 21 Nonchalant, caravan Temperaturen, catastrofe whirlpool, stiekem aerobics, gourmetten zaniken, sinaasappels Opdracht 22 Je hebt vijf zinnen gemaakt. In elke zin heb je drie van de woorden gebruikt. Vergelijk jouw spelling van de woorden met de woorden hierna. aspirientje – bijzonder – cameraman – carnavalsoptocht – categorie – catastrofe – eredivisie – euthanasie – experiment – ideaal – katapult – mandarijn – mobilofoon – nervositeit – papegaai – souvenir
5 Taalschat 5.1 Woordveld
1 2 3 4 5 6 7 8
Opdracht 23 (Voorbeeld) bekoren verzamelen uitstallen verbeteren uitvoeren weer in elkaar zetten, weer laten plaatsvinden inenten
5.2 Schoolwoorden
1 2
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind23 23
Opdracht 20 (In het basisboek staat dat er elf woorden verkeerd gespeld zijn, maar het zijn er twaalf.) Annelies Vegter-van den Broek een bevrijdingsdagconcert de Dom van Utrecht een fles Rivella de gedichtenbundel De geur van natte meisjesharen mevrouw De Zwart Monica van der Ven 95 procent was voor een rookverbod. het Rijksmuseum in Amsterdam de Sint-Petrusschool de steentijd Zuid-Engeland
Opdracht 24 B in het begin A aandeel
29-07-2008 16:25:55
24
BLOK
2
Basisboek B ASIS B OE K
3 4 5 6 7 8 9
A bijzonderheden A doeltreffend B zekerheid A langzamerhand voortgaand B blijkbaar B is minder belangrijk dan A sluit aan bij
2
5.3 Woorden rond de teksten
3
Opdracht 25 ambitieus = eerzuchtig autonoom = zelfstandig columnist = iemand die regelmatig een stukje schrijft voor een krant of weekblad magazine = tijdschrift 4 complex = ingewikkeld 5 huidige = tegenwoordige compact = klein van omvang 6 debuut = eerste optreden 7 flexibel = soepel cliënt = klant 8 millennium = periode van duizend jaar 9 mondiaal = wereldwijd 10 een scala van = heel veel verschillende 11 Wellicht = Misschien technologie = toepassing van de wetenschap in de techniek (= kennis en hulpmiddelen om machines, voertuigen enz. te ontwerpen en te repareren) termijn = tijdruimte dicteren = oplezen wat moet worden opgeschreven
4
6 Lees vaardig
3
1 2 3
6.1 Tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
1
Opdracht 26 Tekst 1: a tekstdoel: mening vertellen Uitleg: De schrijver geeft aan dat het een spannend verhaal was en ook leuk. Hij geeft dus zijn mening. b tekstsoort: betogende tekst c tekstvorm: boekbespreking Tekst 2: a tekstdoel: tot handelen aansporen, overhalen Uitleg: De schrijver wil je aansporen de tentoonstelling te gaan bekijken. b tekstsoort: aansporende of activerende tekst c tekstvorm: reclametekst Tekst 3: a tekstdoel: mening vertellen b tekstsoort: betogende tekst c tekstvorm: ingezonden brief Tekst 4: a tekstdoel: tot handelen aansporen, overhalen
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind24 24
5
b tekstsoort: aansporende of activerende tekst c tekstvorm: reclametekst Tekst 5: a tekstdoel: informeren b tekstsoort: informatieve tekst c tekstvorm: nieuwsbericht Tekstsoort: amuserende tekst. Tekstvorm: verhaal(fragment). Tekstsoort: informatieve tekst. Tekstvorm: nieuwsbericht. Tekstsoort: informatieve tekst. Tekstvorm: artikel. Uitleg: De tekst is een artikel, want er wordt achtergrondinformatie gegeven. Je eigen werk.
6.2 Publiek
1
2
Opdracht 27 Tekst 6: de lezer aansporen een abonnement op het blad Young te nemen en de vertaalcomputer voor € 29,95 aan te schaffen. Tekst 7: de lezer informeren over beroemde gadgets. Tekst 8: een mening vertellen over wat er allemaal niet klopt. Tekst 9: de lezer waarschuwen voor jongerenvakanties (en eventueel: adviseren). Tekst 10: de lezer adviseren over interesse- en beroepsoriëntatietests. Tekst 6: reclametekst Tekst 7: nieuwsbericht Tekst 8: ingezonden brief Tekst 9: kranten-/tijdschriftartikel Tekst 10: kranten-/tijdschriftartikel Tekst 6: jongeren die een vertaalcomputer zouden willen hebben en een abonnement op een jongerentijdschrift willen nemen. Tekst 7: jongeren in het algemeen; ook: volwassenen. Tekst 8: jongeren in het algemeen. Tekst 9: ouders van jongeren die hun kind op jeugdkamp willen laten gaan. Tekst 10: jongeren die willen nadenken over hun toekomst.
Opdracht 28 1-2 Eigen invulling van de leerling.
6.3 Verwijswoorden Opdracht 29 ze – vieze, schadelijke stoffen (r.1) Uitleg: Om er achter te komen waar een verwijswoord naar verwijst, kun je als hulpmiddel een vraag formuleren. Bijvoorbeeld: wie zijn onzichtbaar? Het antwoord is: vieze, schadelijke stoffen.
29-07-2008 16:25:55
25
Antwoorden blok 2
Ze – onderzoekers (r.3) Uitleg: Als je je antwoord wilt weten, kun je de volgende vraag stellen: wie zeggen... ? Het antwoord is: onderzoekers er … tegen – (tegen) afvalstoffen in de lucht (r.2-3) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: waartegen wordt in Nederland niet genoeg gedaan? Het antwoord is: tegen afvalstoffen in de lucht. Dat – dat er in Nederland niet genoeg tegen afvalstoffen in de lucht wordt gedaan (r.4) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: wat blijkt uit een nieuw rapport? Daarin – (in) een nieuw rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid (r.5) ervan – (van) allerlei maatregelen (r.6) ervoor – dat de uitstoot van hun schadelijke stoffen met de helft vermindert (r.7-8) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: waarvoor moeten fabrieken zorgen? Het antwoord staat verderop in de zin. hun – fabrieken (r.7) Dat – ervoor zorgen dat de uitstoot van hun schadelijke stoffen met de helft vermindert (r.7-8) ze – fabrieken (r.7) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: wie krijgen boetes? zij – dieselauto’s (r.10) daaraan – (aan) de uitstoot van roetdeeltjes (r.1011) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: waaraan kan met een roetfilter veel worden gedaan? Dit – het verplicht stellen van zulke filters (door de regering) (r.13) Daaruit – (uit) proeven (r.16) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: waaruit blijkt dat de uitstoot verminderd kan worden? Hiermee – (met) het verminderen van de uitstoot van schadelijke stoffen met vijf procent (r.16-17) Het – dat over vijf jaar zulke schone benzinemotoren op de markt komen (r.18-19) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: wat is vrijwel zeker? Dan – over vijf jaar (r.18) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, kun je de volgende vraag stellen: wanneer zullen fabrikanten schone benzinemotoren in hun modellen laten inbouwen? ze – zulke schone benzinemotoren (r.18) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de volgende vraag: wat zullen fabrikanten laten inbouwen? hun – fabrikanten (r.19) ze – fabrikanten (r.19)
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind25 25
Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de vraag: wie hebben het beloofd? Daarmee – (met) het meteen inbouwen van schone benzinemotoren in hun modellen (r.19) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de volgende vraag: waarmee willen ze laten zien dat ze bezorgd zijn? ze – fabrikanten (r.19) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de volgende vraag: wie willen laten zien? dit – het krijgen van korting op de wegenbelasting (r.21-22) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de vraag: wat werkt heel goed? Het – dat al deze maatregelen ervoor zorgen dat de lucht die wij inademen een stuk schoner wordt (r.23-24) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de vraag: wat is te hopen? ervoor – dat de lucht die wij inademen een stuk schoner wordt (r.23-24) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de vraag: waarvoor zorgen deze maatregelen? dat – dat de lucht een stuk schoner wordt (r.23-24) Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de vraag: wat is hard nodig?
6.4 Inleidingen van teksten
1
2
3
4
Opdracht 30 A Het onderwerp van de tekst aankondigen. Uitleg: De antwoorden C en D zijn helemaal fout. Er wordt geen opbouw uitgelegd en de uitkomst van een onderzoek wordt ook niet genoemd. Antwoord B is ook fout, want er wordt geen gebeurtenis of voorval als aanleiding genoemd. C Vooraf de uitkomst van een onderzoek noemen. Uitleg: In de inleiding staat dat mensen tien centimeter langer zijn geworden en dat de schedel kleiner is geworden. Dit is duidelijk een uitkomst van een onderzoek. B Vooraf een samenvatting geven. Uitleg: Antwoord A is fout, want de hoofdgedachte gaat over de discussie over de doodstraf. Antwoord C is fout, want er wordt geen voorbeeld gegeven. Antwoord D is fout, want er wordt geen anekdote beschreven. Je eigen werk.
6.5 Eindopdrachten Opdracht 31 1-3 Je eigen antwoorden.
1
Opdracht 32 Je hebt de moeilijke woorden uit de tekst, de betekenis ervan en de manier waarop de betekenis is gevonden opgeschreven.
29-07-2008 16:25:56
26
BLOK
2
Basisboek B ASIS B OE K
2
3
4
5 6
7
8
9 10 11
12 13 14
15
Nee, het lijkt over een extreem dure hobby te gaan, niet over een bedrijfje dat miljoenen waard is. er … over (r.1-2) – (over) op zijn veertiende een vliegende start als internetondernemer maken. Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de volgende vraag: waarover schreef hij een boek? Die (r.29) – mensen van de telefoonmaatschappijen Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de volgende vraag: wie wilden op mijn site adverteren? Dat (r.41) – er nuchter onder blijven Uitleg: Om achter het antwoord te komen, stel je de volgende vraag: wat is iets Gronings? C Vooraf een samenvatting van de inhoud geven. Uitleg: Antwoord A is fout, want er wordt geen gebeurtenis of iets dergelijks genoemd die de aanleiding voor de tekst is. Antwoord B is fout, want er wordt geen anekdote verteld. Antwoord D is fout, want de schrijver geeft niet aan hoe de tekst is opgebouwd. Bij alinea 2. D Tarieven vergelijken Uitleg: Dit antwoord is goed, omdat het het onderwerp van Ben is geworden en in deze alinea staat beschreven hoe Ben op zijn idee is gekomen. De hele alinea gaat hierover. De andere antwoorden worden allemaal een keer in de alinea genoemd, maar er wordt verder niet op doorgegaan. Boven alinea 5. Uitleg: In deze alinea staat dat de website als een soort hobby is begonnen. Alinea 6 en 7. Uitleg: In deze alinea’s gaat het over de ondernemer Ben die alles zelf wil blijven doen. Hij vindt dat je als ondernemer vooral eigenwijs moet zijn. Een opdracht van school om een website te maken. Uit advertentie-/reclame-inkomsten. Uitleg: Dit antwoord vind je in regel 29-30. C ‘Het duurde niet lang of zijn website was miljoenen waard.’ Uitleg: Aan het begin van de alinea wordt aangegeven hoe het bedrijf liep. De belangrijkste zin volgt daarna. De laatste zinnen van de alinea zijn een toelichting van Ben daarop (een citaat). A De lezer informeren. C Een artikel Uitleg: De tekst geeft achtergrondinformatie. C Voor jongeren die erover denken een internetbedrijfje te beginnen. Uitleg: De tekst komt uit een krant voor jongeren. B Als je een goed idee hebt, kun je succes hebben met een eigen internetbedrijfje.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind26 26
Uitleg: Dit antwoord geeft kort aan waar de hele tekst over gaat. De antwoorden A, C en D geven niet aan waar de tekst over gaat. De antwoorden kloppen niet met de gegevens uit de tekst. 16 a-d Je eigen antwoorden. Opdracht 33 Terugkijken 1-4 Je eigen antwoorden.
7 Schrijf vaardig 7.1 Schrijven op niveau
g Opdracht 34 1-2 – 3 Verkeerd gespelde werkwoordsvormen: beantwoordden (r.2), opschrijfen (r.10), noteerd (r.15) Verkeerd gespelde woorden: informati (r.3), encyclopedi (r.5), selekteren (r.7), mei (r.9), onthauden (r.15), selekteren (r.18), regtermuisknop (r.18, r.19-20), informati (r.21) Verkeerde meervoudsvormen: alineas (r.11), Fotoos (r.22), plaatje’s (r.22, r.23) Verkeerd gebruikte verwijswoorden: Op dit (r.5), dat (r.6), waarmee (r.8), Hun (r.9), hen (r.10), Dat (r.13), op wat (r.15), die (r.17), het menu die (r.19), de tekst dat (r.22) Regel 5 niet toegepast: tussen maakt en weten (r.8), tussen gebruiken en kun (r.17), tussen gevonden en herhaal (r.21). 4-5 -6 Je weet dat je bij een deelonderwerp een vraag moet maken en beantwoorden? Als je de vraag niet kan beantwoorden, moet je informatie zoeken. Je zoekt die bijvoorbeeld in een boek, een encyclopedie of op het Internet. Hierop staan veel bronnen die je kan gebruiken. Je kunt informatie selecteren, bewaren en samenvoegen. Sabine en een meisje met wie zij een werkstuk maakt, weten niet hoe dat moet. Zij hebben mij gevraagd of ik alle stappen wilde opschrijven. Je leest ze in de volgende alinea’s. Stel je voor dat je na lang zoeken op het Internet een site hebt gevonden die je goed kunt gebruiken. Je hebt geen tijd om de site door te lezen. Wat doe je dan? Je zet de site bij je favorieten of je noteert de naam van de site. Je moet dan wel onthouden waar het papier is waarop je de naam hebt geschreven.
29-07-2008 16:25:56
27
Antwoorden blok 2
Als je alleen een stukje tekst wilt gebruiken, kun je dat overzetten naar je tekstverwerkingsprogramma. Je moet op de site de tekst selecteren, op je rechtermuisknop klikken en dan in het menu dat je ziet op kopiëren klikken. Open een nieuw wordbestand, klik op je rechtermuisknop en kies voor plakken. Als je op een andere site ook informatie hebt gevonden, herhaal je de handelingen. Je zet de tekst dan onder de tekst die er al staat. Ook plaatjes kun je zo kopiëren en plakken. Foto’s of papieren tekeningen, of plaatjes uit een boek kun je met behulp van een scanner in je computer opslaan en daarna gebruiken voor een werkstuk. Natuurlijk maak je er je eigen tekst van. Vergeet de naam van de bron niet.
7.2 Publiek, handleiding schrijven Opdracht 35 1-5 Je eigen antwoorden.
g Opdracht 36 1 2
3
4
Voor jongeren van ongeveer 14 jaar oud. Het publiek weet al aardig wat over het onderwerp. Het publiek kent ook woorden die bij het onderwerp horen. Het publiek kent niet al te veel moeilijke woorden, maar wel een aantal. Het publiek heeft een havo/vwo-opleiding. a Je gebruikt voor dit publiek informele taal. b Je gebruikt niet overdreven moeilijke woorden, maar ook niet te makkelijke woorden. c Waarschijnlijk ga je geen woorden uitleggen of extra informatie geven. Je weet dat je bij een deelonderwerp een vraag moet maken en beantwoorden? Als je de vraag niet kan beantwoorden, moet je informatie zoeken. Je zoekt die bijvoorbeeld in een boek, een encyclopedie of op het internet. Je hebt op het internet eindelijk een site gevonden die je goed kunt gebruiken. Als je geen tijd hebt om de site door te lezen, doe je het volgende: • zet de site bij je favorieten, of • noteer de naam van de site. Als je alleen een stukje tekst wilt gebruiken, volg je de volgende stappen om het stukje tekst over te zetten. • Selecteer op de site het stuk tekst. • Klik op je rechtermuisknop. • Klik daarna op ‘kopiëren’. • Open een wordbestand. • Klik op je rechtermuisknop. • Kies voor ‘plakken’. • Herhaal de handelingen als je op een andere site ook informatie hebt gevonden. • Zet de tekst dan onder de tekst die er al staat. • Kopieer en plak de plaatjes ook op deze manier.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind27 27
•
Sla foto’s, papieren tekeningen of plaatjes uit een boek met behulp van een scanner in je computer op. • Maak je eigen tekst van de gekopieerde bestanden. • Vermeld altijd de naam van de bron. Hopelijk kun je nu gemakkelijk tekst, plaatjes en foto’s selecteren, kopiëren en plakken.
g h Opdracht 37 1
De leeftijd van je publiek is 60+. Het publiek is niet zo goed op de hoogte van het versturen van berichten via de mobiele telefoon. Het taalgebruik van het publiek is gewoon. Waarschijnlijk kent het publiek niet alle woorden die te maken hebben met het versturen van berichtjes. Ook de afkortingen die jongeren gebruiken zijn niet bekend bij het publiek. 2-3 Mogelijk voorbeeld van stappen. Kies ‘menu’ op uw telefoon. Ga met de pijltjestoets naar ‘berichten’. Klik op ‘ok’ of ‘selecteren’. Selecteer ‘tekstberichten’. Klik op ‘ok’ of ‘selecteren’. Selecteer ‘nieuw’. Klik op ‘ok’ of ‘selecteren’. Selecteer het juiste lettertype, meestal is dit ‘A’ of ‘Ab’. Typ het tekstbericht in. Kies daarna ‘opties’. Kies of alleen ‘verzenden’ of ‘opslaan en verzenden’. Klik op ‘ok’ of selecteren’. Klik op ‘telefoonlijst’. Selecteer de juiste naam en het juiste telefoonnummer. Klik op ‘ok’ of ‘selecteren’. Klik nogmaals op ‘ok’ of ‘selecteren’. Uw berichtje wordt nu verzonden. 4 a Je gebruikt formele taal. Het publiek is immers ouder dan jij. b Nee, je gebruikt gewone woorden. c Waarschijnlijk ga je geen woorden uitleggen, omdat je de woorden gebruikt die op de mobiele telefoon staan. 5 Je hebt de tekst geschreven. Controleer de tekst aan de hand van de volgende punten. • Heb je in de inleiding de aanleiding voor de tekst geschreven? • Heb je in de inleiding een voorbeeld over 60+’ers die een berichtje versturen geschreven? • Heb je de aandacht van je publiek getrokken? • Heb je in het middenstuk alle stappen voor het maken en versturen van berichtjes geschreven? • Heb je de tekst op een passende manier afgesloten? • Heb je met je woordkeus rekening gehouden met je publiek?
29-07-2008 16:25:56
28
BLOK
2
Basisboek B ASIS B OE K
• • 6-8 –
Heb je je aan de regels en afspraken van Schrijven op niveau gehouden? Heb je de woorden goed gespeld?
6 7 8
8 Spreken, kijken en luisteren 8.1 Communiceren
1
2
3
Opdracht 38 Bijvoorbeeld: ‘... ze ziet spierwit.’ ‘Zijn moeder legt haar hand op haar buik.’ ‘Zijn moeders gezicht verkrampt.’ ‘... ze ziet er wel erg moe uit en haar ogen staan zo glazig.’ ‘Casper … begint te huilen.’ ‘De krachtige houding van zijn moeder geeft Casper troost.’ ‘Zodra hij de zaal inkwam, begon ze te huilen. Toen kon Casper zich ook niet goed houden. Moeder trok hem naar zich toe en hield hem dicht tegen zich aan ...’ ‘Snikkend vertelde ze hem dat het ziekenhuis niets meer voor haar kon doen.’ ‘Langzaam wordt Caspers moeder kalmer. Met een geruststellende stem vertelt ze ...’ ‘Haar strijdlustige houding geeft hem troost en vertrouwen.’ ‘Moeder streelt Caspers wang.’ Het verhaal gaat over kanker. Bij de communicatie tussen mensen die met deze ziekte te maken krijgen, spelen emoties een grote rol. Emoties druk je vaak sterker uit via non-verbale communicatie. Bijvoorbeeld: peinzen, zuchten, brullen, huilen, grommen, knikken, schouderophalen, lachen, knipogen, aarzelen, haperen, bibberen, dreigen, jengelen, zeuren, knarsetanden, hikken, grinniken, proesten, hoesten, snuiven, blazen, puffen, wuiven, wenken, waggelen, fronzen, geruststellen, troosten.
8.2 Lichaamstaal Opdracht 39 1-5 Je eigen antwoorden.
8.3 Presentatiedoelen en publiek
1 2 3 4 5
Opdracht 40 Bijvoorbeeld: Het instrument haal je uit je tas of zak en rolt het zo uit op tafel. Ik ben er bijzonder trots op dat mijn uitvinding eindelijk op de markt is. Het is niet alleen de kleinste piano die je ooit gezien hebt, maar ook de leukste. Omdat de piano zo klein is, bent u een minimum aan transportkosten kwijt. Ga niet bij de pakken neerzitten, maar schaf nu zo’n pianootje aan. Het helpt tegen de verveling en als je veel oefent, kun je later misschien in een band spelen.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind28 28
Maak de toetsen schoon met een nat doekje en een scheutje azijn. Tokkel niet keihard op de toetsen, want dan gaan ze snel stuk. Wat leuk dat jullie mijn concert bijwonen! Ik ben de nieuwe Wibi en ik ga nu Vader Jacob voor jullie spelen.
h
Opdracht 41 1-4 Je eigen werk.
g Opdracht 42 Je eigen antwoorden.
9 Over taal 9.1 Herhalingswoorden
1
2
Opdracht 43 a hoelahoela b tuktuk c blabla d tseetsee e gadogado f tutu g jammiejammie h piripiri i samsam j win-winsituatie k goenagoena l balletje-balletje m bobo n fiftyfifty Bijvoorbeeld: pingping, klokklok, blubblub, koppiekoppie, drukdruk(druk), via via, tumtum, jojo. Opdracht 44 Bijvoorbeeld: Hèhè, dat is af. (opluchting) Héhé, wat moet dat! (verontwaardiging) Neenee, dat wil ik niet. (geen sprake van) Of: Neenee, er is niets aan de hand. (geruststelling) Nounou, dat is me wat moois. (afkeuring) Welwel, wie hebben we daar? (soort verrassing, lichte spot) Shouf shouf (kijk kijk – Arabisch/Berbers)
9.2 Klanknabootsende woorden Opdracht 45 Bijvoorbeeld: piepende remmen – iii of üüü ziekenwagen – tatutatu iets lekkers – mmm klok – tik tak vreugde – haha slapen – zzz
29-07-2008 16:25:56
29
Antwoorden blok 2
h Opdracht 46 Het verschil tussen de imitaties van dierengeluiden in verschillende talen komt zowel door ons onvermogen om met onze spraak een dierengeluid perfect na te doen, als door het verschil aan spraakklanken tussen de talen.
10 Gedicht 10.1 Stijlfiguren (1) 10.2 Versregels en zinnen Opdracht 47 1 Mensen die op verre plaatsen en soms onder gruwelijke omstandigheden zijn omgekomen, zelfs als het om veel mensen tegelijk gaat, maken heel wat minder indruk dan het dode lichaam waar de ik-persoon nu naast zit, iemand met wie de ikpersoon een sterke band had. Die band maakt nu juist het verschil. 2 Voorbeelden: een lichaam (r.1), verre doden (r.12). 3 Voorbeelden: ‘verre doden kan ik tegen’ (r.12). 4 Tussen regel 4 en 9 hebben de voorbeelden allemaal een gelijk zinsverloop: dan een vliegtuig …, (dan) een dorp ..., (dan) een zee …, (dan) een stad … 5 Het gedicht bestaat tussen regel 4 en 11 uit een opsomming van rampen waarbij doden vallen. Er is overigens geen sprake van een climax. 6 Bij de opsomming van de rampen is steeds het woord ‘dan’ weggelaten. Ook in regel 12 komt een ellips voor: ‘verre doden (daar) kan ik tegen’. Ook in regel 13: ‘(hun) stemmen (heb ik) niet gehoord’ en in regel 14: ‘en (wij hebben) samen nooit gezwegen’. Ook de laatste regel ‘maar jij’ bevat een ellips, als is het niet gemakkelijk vast te stellen wat er nu precies is weggelaten. Waarschijnlijk: maar jij (hier levenloos dichtbij). 7 Voorbeelden van enjambementen: r.1-2, r.2-3, r.34, r.4-5, r.8-9. 8 a Met regel 12 (‘verre doden kan ik tegen’). Regel 13 en 14 geven een verklaring voor het feit dat de ik-persoon wel tegen verre doden kan. b Van de dode die bij hem ligt heeft hij de stem wel (vaak) gehoord en ze hebben samen (vaak?) gezwegen. 9 Van de voorbeelden van rampen waarbij mensen om het leven zijn gekomen, beschreven in de regels 4 tot en met 11. 10 Alliteratie: lichaam – levenloos; niet – nooit. Eindrijm: dichtbij – jij; opgestuwd – opzij geduwd; regen – tegen – gezwegen.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind29 29
11 In regel 8: ‘aardbevend’. De formulering: ‘een stad aardbevend / machteloos opzij geduwd’ is een vorm van zeer apart en ongebruikelijk taalgebruik. 12 Dit gedicht gaat over de dood van iemand die je zeer na staat (in dit geval gaat het om de vader van de dichter) en het verhaal aan het begin ook, al gaat het bij het verhaal meer om de dreiging van de dood. 13 Je eigen mening. Heb je daarbij beoordelingswoorden gebruikt?
11 Miniproject: Vrienden voor vrienden Opdracht 48 Je eigen werk. Opdracht 49 Je eigen antwoord. Bijvoorbeeld: • lach niet, wees serieus. • vraag aan je vriend wat er met hem/haar aan de hand is. • pak iemands hand of leg je arm over zijn/ haar schouder. • vraag door naar wat er precies aan de hand is. • laat iemand rustig zijn verhaal doen. • (uit)huilen mag. • zoek samen een oplossing, als die er is.
g h Opdracht 50 Tekst voor veertien-, vijftienjarigen Je eigen handleiding. Lees je handleiding nog een keer door en bepaal of je je aan de volgende punten hebt gehouden. • Is de handleiding voor jongeren van veertien, vijftien jaar bedoeld? • Telt je handleiding ongeveer driehonderd woorden? • Heb je de tips in je handleiding geschreven? • Heb je de tips geschreven volgens de regels voor een handleiding? • Heb je je aan alle schrijfregels gehouden?
h Opdracht 51 Podcast voor brugklassers Je eigen werk.
h Opdracht 52 Video voor acht- tot tienjarigen Je eigen werk.
g Opdracht 53 Je eigen werk.
29-07-2008 16:25:57
30
BLOK
3
B ASIS B OE K
1 Lekker lezen 1.1 Over het verhaal
1 2
3
4 5
6
7
8
9
Opdracht 1 Lees- en discussievragen a Je eigen antwoord en uitleg daarbij. b Je eigen titels. Bijvoorbeeld: gehandicapt, omgaan met een handicap, een ongeluk kan vreselijke gevolgen hebben, overleven. a Ze zit in een rolstoel, omdat haar onderlichaam verlamd is. b Ze heeft een ongeluk gehad met een scooter. a Bij ‘Het was bijna zomervakantie.’ (r.35) b Om te verwerken wat haar is overkomen. a Je wilt weten hoe het komt dat Marit in een rolstoel verzeild is geraakt. b Ja, want het duurt een tijdje voordat je erachter komt wat er met Marit is gebeurd. Al in het begin is duidelijk dat ze niet meer kan lopen. Hoe dat is gekomen, wordt pas later verteld. c Behoorlijk realistisch. De gebeurtenissen maken een geloofwaardige indruk en de personages zijn levensecht neergezet. Hun gevoelens zijn geloofwaardig en begrijpelijk. Verder: je eigen invulling. a Humoristisch, positief en optimistisch, nuchter, vasthoudend, dapper en sterk, kalm, vrolijk, sociaal, spontaan. b Ze lijkt niet veel veranderd. Ze is eerst natuurlijk wel verdrietig en somber, maar dat schuift ze toch al snel terzijde. Vooral dat haar humor niet is verdwenen, valt op. Uit het begin blijkt echter ook dat ze goed kwaad kan worden om de manier waarop ze als gehandicapte behandeld wordt en dat ze dus wel wat moeite met haar situatie heeft. Niet voor niets zegt haar vader dat ze alles van zich af moet schrijven. a Medespelers: vader Figuranten: Nathan, moeder, de dokter. b Marit leer je kennen door wat ze voelt, denkt, zegt en doet. Je leert haar van binnenuit kennen. De andere personages leer je alleen kennen door wat ze zeggen en doen. Je leert deze personages alleen van buitenaf kennen. a Verdriet, verbittering, uit het veld geslagen, somber. b Direct na het ongeluk voelt ze zich verschrikkelijk, verdrietig en somber, maar als ze haar vader ziet huilen, denkt ze vooral aan zijn verdriet. Ze wil hem troosten, ze moet sterk zijn. Achteraf denkt ze dat die wens en gedachte haar er vooral doorheen hebben geholpen. Je eigen antwoord.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind30 30
10 a
Ze praten over haar hoofd heen en/of fluisteren achter haar rug om. b Je eigen antwoord. 11 Zij hebben een ontzettend innige band. Ze houden veel van elkaar. Haar vader heeft veel verdriet om wat er met Marit is gebeurd en haar eerste reactie is er niet een van verdriet of zelfmedelijden, maar haar vader troosten. 12 a Je eigen antwoord en toelichting daarbij. b Je eigen antwoord en uitleg daarbij. 13 Je eigen mening. Heb je beoordelingswoorden gebruikt en uitgelegd waarom je juist die woorden hebt gekozen?
h Opdracht 2 Opdrachten voor het fictiedossier Je hebt een van de opdrachten gekozen. Heb je je aan de punten voor die opdracht gehouden? Heb je ook ongeveer driehonderd woorden gebruikt?
2 Over lezen 2.1 Over Mirjam Mous
g Opdracht 3 1-5 Je eigen antwoorden. Op dit moment geven de volgende websites goede informatie over de schrijfster: www.leesplein.nl, www.mirjammous.nl, www.unieboek.nl, www.kjoek.nl. In 2006 is Doorgeschoten getipt door de Jonge Jury. Dit boek heeft geen prijs gewonnen.
2.2 Thema Opdracht 4 Je eigen antwoord. Bijvoorbeeld: gehandicapt, leven met een handicap, het verwerken van een ongeluk. 2 Je eigen antwoord. Bijvoorbeeld: ziekte, angst voor de dood, moeder-zoon-relatie. 3 Je eigen antwoord. Bijvoorbeeld: de opstand van het volk, tegenstelling arm-rijk, bedreigd met de dood. 4-5 Je eigen antwoorden en uitleg daarbij. 1
2.3 Tijd in verhalen (1)
1 2
Opdracht 5 In deze tijd. Het begint als Marit in een rolstoel zit. Het is onduidelijk hoe lang het geleden is dat ze een ongeluk heeft gehad. Het stukje waarin ze beschrijft hoe het ongeluk is gebeurd en na een tijdje weer bijkomt, duurt waarschijnlijk niet langer dan een of twee dagen, maar ook dat is niet zeker, want er wordt niet verteld hoe lang ze bewusteloos is geweest.
29-07-2008 16:25:57
31
Antwoorden blok 3
3
4
5 6
In het begin is de vertelde tijd groter dan de verteltijd: Marit beschrijft in grote lijnen haar nieuwe situatie. Daarna vallen vertelde tijd en verteltijd bijna samen: Marit beschrijft heel precies en gedetailleerd wat haar is overkomen. Het verhaal staat in niet-chronologische volgorde, want na het begin springen we naar het verleden. Hierdoor wordt het verhaal onderbroken. Ja, na het begin is de rest van het verhaal één grote terugblik (flashback). Ja, het verhaal begint met zinnen die allemaal terugwijzen naar de afgelopen tijd. (r.35-117)
3 Grammatica 3.1 Zinsontleding – Weet je het nog?
1
2
3 4
Opdracht 6 Als er een vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin voorkomt en de persoonsvorm in de verleden tijd staat. a Nee, voor de school geeft een plaats aan. Je kunt het voorzetsel voor ook niet weglaten. b Wie kan een meewerkend voorwerp zijn. Willem stelde een vraag aan ... Je kunt er aan voor zetten, kijk maar: Aan wie stelde Willem een vraag over de aanleg van de nieuwe weg? Wie kan ook een onderwerp zijn. Dan is de wie degene die de vraag aan Willem stelt. Op vragen als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe. Ik heb in deze zin drie bijwoordelijke bepalingen geschreven.
3.2 Zinsontleding – Het naamwoordelijk gezegde
1
2 3
Opdracht 7 Je eigen zinnen. Voorbeelden van zinnen: zijn a Onze leraar geschiedenis is ziek. b Onze leraar geschiedenis is ziek geweest. worden a Het schilderij wordt erg mooi. b Het schilderij is erg mooi geworden. blijven a De komende veertien dagen blijft de temperatuur hoog. b De komende veertien dagen zal de temperatuur hoog blijven. –– Het naamwoordelijk gezegde en het onderwerp van de voorbeeldzinnen is: zijn a nwg = is ziek ww.deel = is
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind31 31
nw.deel = ziek ond = Onze leraar geschiedenis b nwg = is ziek geweest ww.deel = is geweest nw.deel = ziek ond = Onze leraar geschiedenis worden a nwg = wordt erg mooi ww.deel = wordt nw.deel = erg mooi ond = Het schilderij b nwg = is erg mooi geworden ww.deel = is geworden nw.deel = erg mooi ond = Het schilderij blijven a nwg = blijft hoog ww.deel = blijft nw.deel = hoog ond = de temperatuur b nwg = zal hoog blijven ww.deel = zal blijven nw.deel = hoog ond = de temperatuur 4-6 –
1
2
3
4
5
6
7
8
Opdracht 8 nwg = blijft erg onduidelijk werkwoordelijk deel = blijft naamwoordelijk del = erg onduidelijk wwg = kan worden geopend Uitleg: geopend is het belangrijkste werkwoord. Het is geen koppelwerkwoord, het koppelt niets. Het is een zelfstandig werkwoord. nwg = lijkt vreselijk saai werkwoordelijk deel = lijkt naamwoordelijk deel = vreselijk saai wwg = Zal schijnen Uitleg: schijnen wordt in deze zin letterlijk gebruikt. Het werkwoord koppelt niets. wwg = zullen blijven Uitleg: blijven betekent in deze zin dat opa en oma op een plaats verblijven. Het werkwoord blijven koppelt niets. wwg = Probeer te voorkomen Uitleg: voorkomen koppelt in deze zin niets. Het werkwoord wordt in deze zin in de letterlijke betekenis gebruikt. nwg = schijnt zeer succesvol te zijn werkwoordelijk deel = schijnt te zijn naamwoordelijk deel = zeer succesvol nwg = Zullen vriendinnen blijven werkwoordelijk deel = Zullen blijven naamwoordelijk deel = vriendinnen
29-07-2008 16:25:57
32
BLOK
3
Basisboek B ASIS B OE K
g Opdracht 9 1
2
3
4
5
6
nwg = – wwg = Brengen ond = jullie lv = je hond mv = – bwb = tijdens de zomervakantie, naar een hondenhotel nwg = was erg verdrietig ww.deel = was nw.deel = erg verdrietig Uitleg: Het koppelwerkwoord was koppelt erg verdrietig aan het onderwerp Jacky: de erg verdrietige Jacky wwg = – ond = Jacky lv = – mv = – bwb = na het overlijden van haar hond Uitleg: Dit zinsdeel geeft antwoord op de vraag: wanneer? nwg = – wwg = Kunnen brengen ond = reclameboodschappen lv = jou mv = – bwb = wel eens, op andere gedachten nwg = – wwg = is geweest Uitleg: geweest betekent in deze zin dat Glenn op een bepaalde plaats aanwezig was. Het is dan geen koppelwerkwoord, maar een zelfstandig werkwoord. ond: Glenn lv = – mv = – bwb = zaterdag, voor het eerst, naar de disco nwg = is erg vitaal gebleven ww.deel = is gebleven nw.deel = erg vitaal Uitleg: gebleven koppelt in deze zin erg vitaal aan mijn oma: mijn erg vitale oma. wwg = – ond = Mijn oma lv = – mv = – bwb = tot haar negentigste nwg = – wwg = Heeft gevraagd ond = de regisseur lv = jou mv = – bwb = voor de rol in die tragedie
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind32 32
7
nwg = – wwg = moesten sturen ond = we lv = een mailtje mv = de heer De Vlieger bwb = Voor het aanvragen van een busabonnement 8 nwg = – wwg = blijft schijnen Uitleg: In deze zin is het werkwoord schijnen in de letterlijke betekenis gebruikt. Het koppelt niets, het is dan een zelfstandig werkwoord. ond = De zon lv = – mv = – bwb = de hele dag 9 nwg = schijnt een groot succes te zijn ww.deel = schijnt te zijn nw.deel = een groot succes wwg = – ond = Dit leesboek over de Tweede Wereldoorlog lv = – mv = – bwb = volgens de uitgever 10 nwg = – wwg = moet meedelen ond = Je lv = de reden voor het verlof in maart mv = de teamleider bwb = nog
3.3 Woordsoortbenoeming – Het bijvoeglijk naamwoord (2) Opdracht 10 Je eigen zinnen. Voorbeelden van zinnen: a De lijst voor het schilderij | is | lelijk. b Erg kwaad | kan | de buurman | van het lawaai | worden. Zorg ervoor dat op de plaats van het kww een vorm van zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken of voorkomen staat. Op de plaats van het bnw moet een woord staan dat aan het onderwerp kan worden gekoppeld. 2-3 Je eigen werk. 1
29-07-2008 16:25:57
33
Antwoorden blok 3
4
a lw – znw – vz – lw – znw
kww
bnw
Ond
nwg (ww.deel)
nwg (nw.deel)
b
5
6
bw – bnw
hww
lw – znw
vz – lw – znw
kww
nwg (nw.deel)
nwg (ww.deel)
ond
bwb
nwg (ww.deel)
Het gezegde van zin a bestaat uit: kww + bnw Het gezegde van zin b bestaat uit: hww + kww + bw + bnw ––
3.4 Woordsoortbenoeming – Voornaamwoorden (1) Opdracht 11 Je eigen zinnen. Voorbeelden van zinnen: 1 a Waarom geef je hem geen antwoord? b Heb je hem goed vastgepakt? c Jij moet het haar vertellen. 2-3 –
1 2
3
4
1
2
3
Opdracht 12 Onze = bez.vnw; eerste persoon meervoud ons = pers.vnw; eerste persoon meervoud ik = pers.vnw; eerste persoon enkelvoud jou = pers.vnw; tweede persoon enkelvoud je = bez.vnw; tweede persoon enkelvoud Jullie = bez.vnw; tweede persoon meervoud zij = pers.vnw; derde persoon enkelvoud mijne = bez.vnw; eerste persoon enkelvoud Het = pers.vnw; derde persoon enkelvoud mij = pers.vnw; eerste persoon enkelvoud u = pers.vnw; tweede persoon enkelvoud uw = bez.vnw; tweede persoon enkelvoud Opdracht 13 ons = mv Uitleg: Het onderwerp van deze zin is Onze nieuwe spelcomputer. De zin heeft geen lijdend voorwerp, want je kunt de vraag wie/wat bevalt onze nieuwe spelcomputer? niet beantwoorden. Het zinsdeel ons is het antwoord op de vraag: aan wie bevalt onze nieuwe spelcomputer? Het is dus een meewerkend voorwerp. jou = mv Uitleg: In deze zin is ik het onderwerp, je huiswerk is het lijdend voorwerp. Aan wie overhoor je het huiswerk? is de vraag voor het meewerkend voorwerp. zij = ond Uitleg: Wie vindt? is de vraag voor het onderwerp.
Opdracht 14 1-3 Je eigen zinnen. Voorbeelden van zinnen: 1 Hij | heeft | de nieuwe fiets | aan jou | geleend. 2 Die politieagent | is | mijn oom. 3 Deze vaas | is | lelijk. Opdracht 15 1-4 Je eigen werk.
1 2 3
1 2 3
1
2
3
4
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind33 33
Opdracht 16 –– Nee, want de zinnen zijn fout geformuleerd. a De jongen verbaast zich over je snelle beslissing. b Ik erger me aan jou. c Jullie vervelen je de hele dag. Opdracht 17 zich herinneren, zich kleden, zich bemoeien met, zich verspreken, zich vergissen, zich bukken –– –– Opdracht 18 pers.vnw = je (1e) bez.vnw = – wederkerend vnw = je (2e) Uitleg: Je kunt als controle van je ook jezelf maken. Je weet dan zeker dat het een wederkerend vnw. is. wederkerig vnw = – pers.vnw = jullie bez.vnw = – wederkerend vnw = je Uitleg: Je kunt als controle van je ook jezelf maken. Je weet dan zeker dat het een wederkerend vnw. is. wederkerig vnw = elkaar pers.vnw = wij bez.vnw = jullie Uitleg: In deze zin is jullie geen apart zinsdeel, het vormt met aan en regels een zinsdeel, het kan dan geen persoonlijk vnw. zijn. wederkerend vnw = ons wederkerig vnw = – pers.vnw = je, haar bez.vnw = – wederkerend vnw = – wederkerig vnw = –
29-07-2008 16:25:58
34
BLOK
3
Basisboek B ASIS B OE K
5
6
pers.vnw = jullie bez.vnw = mijn wederkerend vnw = je Uitleg: Je kunt je vervangen door jezelf. Je weet dan zeker dat het een wederkerend voornaamwoord is. wederkerig vnw = – pers.vnw = – bez.vnw = – wederkerend vnw = zich wederkerig vnw = –
21 bureaus Uitleg: Je schrijft de s aan bureau vast, omdat er geen uitspraakprobleem ontstaat.
4.2 Verkleinwoorden
1
2
4 Spelling 3
4.1 Het meervoud van zelfstandige naamwoorden; woordenboek gebruiken
1
2
3 4
5 6 7
8
9 10 11
12 13 14 15 16 17 18 19 20
Opdracht 19 babes Uitleg: Je schrijft de s aan het woord babe vast, omdat er geen uitspraakprobleem ontstaat. baboes Uitleg: Je schrijft de s aan het woord baboe vast, omdat er geen uitspraakprobleem ontstaat. back-ups bacteriën Uitleg: De klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep, je voegt alleen een trema en een n toe. bibliografen bidons bielzen Uitleg: Bij een zelfstandig naamwoord dat in het enkelvoud op een s eindigt, schrijf je in het meervoud een z. bloteriken Uitleg: De klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep, je verdubbelt de letter k niet. bobsleeën (Toelichting: Kijk bij slee voor de meervoudsvorm(en)) botssimulatoren, botssimulators (Toelichting: Kijk bij simulator voor de meervoudsvorm(en)) braderieën Uitleg: De klemtoon ligt op de laatste lettergreep, dus je voegt en toe. brancards branies breedtes, breedten brevetten geen meervoud bruidegoms brunches budgets, budgetten buggy’s Uitleg: Na de y schrijf je ’s, omdat je het woord anders verkeerd uitspreekt.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind34 34
4 5 6
7
8 9 10 11 12 13 14 15 16
17 18
Opdracht 20 accuutje Uitleg: Het woord accu eindigt op een heldere klinker. Je verdubbelt de klinker als je het verkleinwoord ervan opschrijft. aspirientje Uitleg: Dit is een bijzonder geval. Je moet de schrijfwijze leren. baby’tje Uitleg: Na de letter y schrijf je ’tje. bruggetje bv’tje Uitleg: Na een letterwoord schrijf je ’tje. cafeetje Uitleg: Het woord café eindigt op een heldere klinker. Je verdubbelt de klinker als je het verkleinwoord ervan opschrijft. chocolaatje Uitleg: Dit is een bijzonder geval. Je moet de schrijfwijze leren. dinertje dingetje diplomaatje karbonaadje karweitje leuninkje s’je sleetje tostietje Uitleg: Het verkleinwoord van woorden die op een i eindigen, schrijf je met ie. traytje videootje Uitleg: Het woord video eindigt op een heldere klinker. Je verdubbelt de klinker als je het verkleinwoord ervan opschrijft.
4.3 Tussenletter(s) in samenstellingen
1
4
6
Opdracht 21 apenstreek Uitleg: Het eerste deel van deze samenstelling heeft een meervoud op -en: apen. Je schrijft dus en in de samenstelling. beklaagdenbank Uitleg: Het eerste deel van deze samenstelling heeft een meervoud op -en: beklaagden. Je schrijft dus en in de samenstelling. berenjong Uitleg: Het eerste deel van deze samenstelling heeft een meervoud op -en: beren. Je schrijft dus en in de samenstelling.
29-07-2008 16:25:58
35
Antwoorden blok 3
7
8
12
15
20 21
22
23
24
bonenstaak Uitleg: Het eerste deel van deze samenstelling heeft een meervoud op -en: bonen. Je schrijft dus en in de samenstelling. dekenkist Uitleg: Het eerste deel van deze samenstelling heeft een meervoud op -en: deken. Je schrijft dus en in de samenstelling. koninginnensoep Uitleg: Het eerste deel van deze samenstelling heeft een meervoud op -en: koninginnen. Je schrijft dus en in de samenstelling. Alleen als een persoon waarvan er maar één is wordt bedoeld, schrijf je alleen een e. spinnenweb Uitleg: Het eerste deel van deze samenstelling heeft een meervoud op -en: spinnen. Je schrijft dus en in de samenstelling. Hier wordt niet het werkwoord spinnen bedoeld. beroepsziekte bevoorradingsschip Uitleg: Je hoort niet dat er dubbel -s moet staan. Als je er een andere samenstelling van maakt, bijvoorbeeld bevoorradingspersoneel, dan ontdek je dat je een s moet toevoegen. juwelierszaak Uitleg: Je hoort niet dat er een s moet worden toegevoegd. Als je er een andere samenstelling van maakt, bijvoorbeeld juweliershandel, dan ontdek je dat je een s moet toevoegen. publieksjury Uitleg: Je hoort niet dat er een s moet worden toegevoegd. Als je er een andere samenstelling van maakt, bijvoorbeeld publieksprijs, dan ontdek je dat je een s moet toevoegen. verkeerssignaal Uitleg: Je hoort niet dat er dubbel -s moet staan. Als je er een andere samenstelling van maakt, bijvoorbeeld verkeersopstopping, dan ontdek je dat je een s moet toevoegen.
4.4 Lastige gevallen: de m- en de n-klank
1 2 3 4 5
Opdracht 22 amanuensis, immuun Ananas, mayonaise tennisster, spionagefilm accordeonist, portemonnee claxonneerde, dromedaris Opdracht 23 Je hebt vijf eigen zinnen gemaakt. Heb je in elke zin drie van de woorden die hierna staan gebruikt? Controleer jouw spelling van deze woorden met de spelling hierna. comité – anoniem – abonnement – annuleringsverzekering – commissaris – fanatiek – flaneren – gerenommeerd – herinneren – kannibaal – mannequin – omelet – pony – sportaccommodatie – summier
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind35 35
5 Taalschat 5.1 Woorden rond de teksten Opdracht 24 attribuut = vast kenmerk (onderscheidingsteken) chronisch = voortdurend Diverse = verschillende hilariteit = vrolijkheid, gelach hiërarchische = met een opeenvolging van rangen isolatiemateriaal = materiaal dat geluid, warmte enz. tegenhoudt of vasthoudt 7 junkfood = goedkoop gemaksvoedsel zonder voedingswaarde 8 karikaturen = spotprenten 9 markeren = (de grenzen) aangeven 10 offensief = aanval, hard optreden 11 passiviteit = gelatenheid, (het) niet handelen 12 sociaalpsycholoog = iemand die sociale problemen bestudeert vanuit de psychologie interactie = wisselwerking, contact factoren = omstandigheden die invloed op de uitslag van iets uitoefenen 1 2 3 4 5 6
5.2 Schoolwoorden Opdracht 25 1-5 Je eigen werk.
5.3 Woorden uit de media Opdracht 26 verdachtmaking, ongegronde beschuldiging opslorpingsvermogen met algemene goedkeuring aannemen passende rampzalige de kiezers recht om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen (o.a. CO2) uit te stoten 8 zich tekort gedaan voelend 9 levendig 10 rouwcentrum 11 kopie 12 niet bedoeld om voorgoed te blijven staan 1 2 3 4 5 6 7
5.4 Het woordenboek gebruiken; spreekwoorden en uitdrukkingen
1 2
3
4
Opdracht 27 Het is een het-woord. (Je verwijst ernaar met het en zijn.) Als er niets staat, heeft het woord een meervoud op -en. Dat kun je lezen in de Aanwijzingen voor het gebruik. Bijvoorbeeld: bovenste deel v.h. het lichaam boven de hals waarin je ogen, oren, mond, neus en hersens zitten. Omdat het meer dan één betekenis heeft.
29-07-2008 16:25:58
36
BLOK
3
Basisboek B ASIS B OE K
5 6
a b a b c
verstand, inzicht voornaamste slingerde naar het hoofd over het hoofd gezien liet het hoofd hangen
–– Voordelen worden merkbaar. / De ex-rokers krijgen veel terug. Voorbeeldsamenvatting Stoppen is lastig Stoppen met roken is goed: je spaart geld en tijd en het is goed voor je imago en lichaam. Het lukt vaak niet om met roken te stoppen doordat de roker langzaamaan wil stoppen, allerlei hulpmiddeltjes uitprobeert, zichzelf wijsmaakt dat roken niet zo ongezond is, het slachtoffer denkt te zijn van een verslaving of over de gevolgen piekert. Volgens onderzoekers Frenk en Dar is het niet bewezen dat nicotine een verslavende stof is. Roken is een slechte gewoonte en kan worden afgeleerd. De belangrijkste voorwaarde om te kunnen stoppen met roken is vastberadenheid. Het optreden van lichamelijke en geestelijke ontwenningsverschijnselen maakt het moeilijk om vol te houden als de roker is gestopt. Als de voordelen merkbaar worden, is de ex-roker gestimuleerd om door te zetten.
Opdracht 28 1-5 Je eigen werk. Je hebt bijvoorbeeld uitdrukkingen als: –– het paard achter de wagen spannen –– schoon schip maken –– zich voor iemands karretje laten spannen –– buiten de boot vallen
6 Lees vaardig 6.1 Samenvatten
g Opdracht 29 In een goede samenvatting moeten de volgende informatie-elementen (of een omschrijving die er op lijkt) zijn opgenomen. • Waarom het goed is om met roken te stoppen. Vier keuzes uit de volgende mogelijkheden: –– spaart geld –– spaart tijd –– is goed voor het imago –– is goed voor je lichaam –– bespaart je het verblijf in benauwde rookhokjes, op balkons en in portieken –– bespaart je het uitgestoten worden door anderen. • Hoe het komt dat het vaak niet lukt om met roken te stoppen. –– Men wil langzaamaan stoppen. –– Men probeert allerlei hulpmiddeltjes uit. –– Men maakt zichzelf wijs dat roken niet zo ongezond is. –– Men denkt slachtoffer te zijn van een verslaving. –– Men piekert over de gevolgen. • De opvatting van Frenk en Dar over roken en de verslaving daaraan. Twee van de volgende drie elementen: –– rokers zijn niet afhankelijk van een verslavende stof. / het is niet bewezen dat nicotine een verslavende stof is. –– roken is een slechte gewoonte. –– roken kan worden afgeleerd. • De belangrijkste voorwaarde om te kunnen stoppen met roken. –– Vastberadenheid. • Wat het moeilijk maakt om vol te houden als men met roken is gestopt. –– Het optreden van (lichamelijke en geestelijke) ontwenningsverschijnselen. • De factor die de ex-roker stimuleert om door te zetten.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind36 36
6.2 Zins- en alineaverbanden en signaalwoorden: voorbeeld, opsomming, tegenstelling, middeldoel
1 2
3
4
5
6
7
8
9
Opdracht 30 waar niet waar Uitleg: In de eerste zin van alinea 3 staat het signaalwoord verder. Dit geeft geen tegenstelling aan. waar Uitleg: In de alinea staat een opsomming van redenen waardoor het niet lukt te stoppen met roken. waar Uitleg: In de eerste zin van alinea 4 staat het signaalwoord maar. Dit geeft een tegenstelling aan. niet waar Uitleg: Er wordt niets opgesomd. In alinea 5 gaat het over een ander deelonderwerp. niet waar Uitleg: Er is helemaal geen sprake van middeldoel. niet waar Uitleg: Er is geen sprake van een tegenstelling. De eerste zin wordt in de rest van de alinea toegelicht. waar Uitleg: De voorbeelden van lichamelijke en geestelijke ontwenningsverschijnselen worden genoemd. waar Uitleg: Het middel is vastberadenheid.
29-07-2008 16:25:59
37
Antwoorden blok 3
10 waar Uitleg: Na de uitspraak dat iemand na een paar weken in rustiger vaarwater terechtkomt, volgen voorbeelden. 11 waar Uitleg: De eerste zin van alinea 8 begint met het signaalwoord Toch. Dit is een signaalwoord dat een tegenstelling aangeeft. 12 niet waar Uitleg: Er is geen sprake van een tegenstelling. Dat wat in alinea 9 is beweerd, wordt bevestigd door de uitspraak van Arie Dijkstra.
1
2
3
6.3 Alineaverbanden: verbindingsmanieren
1
2
3
4 5
Opdracht 31 A Uitleg: Het verwijswoord aan het begin van alinea 2 is dat. C Uitleg: Stoppen met roken wordt in de eerste zin van alinea 3 herhaald en het signaalwoord voor opsomming verder staat in de eerste zin. D Uitleg: In de eerste zin wordt verslaving aan nicotine herhaald en het signaalwoord echter wordt genoemd. A Uitleg: Het signaalwoord is toch. B Uitleg: In alinea 8 staat dat de stopper steeds positiever over zijn besluit wordt en in de eerste zin van alinea 9 staat dat de positieve instelling belangrijk is. Dit is een herhaling. In de eerste zin van alinea 9 staat het verwijswoord het. Dat woord verwijst naar het vol te houden om te stoppen.
4
6.4 Eindopdrachten Opdracht 32 1-4 Je eigen antwoorden. Bij vraag 4 kun je de volgende elementen hebben genoemd. –– Het zal in de toekomst misschien mogelijk zijn de eigenschappen van kinderen te beïnvloeden en een kind met bepaalde eigenschappen te ‘bestellen’. –– In China verzet de regering zich tegen het beïnvloeden van het geslacht van kinderen, maar door het gebruik van slimme apparaten omzeilen de mensen dat verbod. –– Er zijn wetenschappers die niet geloven in het leveren van kinderen op ‘bestelling’, want knutselen aan het DNA is razend moeilijk en het is de vraag of we dit wel mogen doen.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind37 37
5
6
Opdracht 33 Je hebt de woorden genoteerd die jij moeilijk vindt. Controleer of je het volgende hebt genoteerd: moeilijk woord – betekenis – manier van vinden. A Een anekdote vertellen. Uitleg: Het verhaaltje dat in de inleiding wordt verteld, is geen aanleiding en geen opvallend detail uit de tekst. Ook wordt niet uitgelegd hoe de tekst is opgebouwd. Het is duidelijk een anekdote. A Ze: Veel mensen op het platteland Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de volgende vraag: wie krijgen het liefst een jongetje? B daar … aan: (aan) het uitvoeren van een abortus als de baby een meisje blijkt te zijn Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de volgende vraag: waaraan wil de regering een eind maken? C dit: van tevoren het geslacht van de baby bepalen Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de volgende vraag: wat markeert volgens wetenschappers nog maar het begin? Het antwoord op deze vraag vind je in de regels 16 en 17. D Dat: het uiterlijk, de intelligentie, de aanleg en zelfs de erfelijke eigenschappen van baby’s kunnen bepalen Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de volgende vraag: wat kan door te knutselen met DNA? E het: knutselen met DNA Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de volgende vraag: wat is in potentie mogelijk? A Dat is waar. Uitleg: De eerste zin van alinea 3 begint met het signaalwoord Maar. Dit signaalwoord geeft een tegenstelling aan. A Dat is waar. Uitleg: In alinea 2 is de echo het middel om het doel van de ouders te halen, namelijk het geslacht van hun kind weten. In alinea 3 is het apparaat waarmee het geslacht van de baby van te voren kan worden bepaald het middel om het doel, een jongensbaby krijgen, te halen. B Door een zin met een verwijswoord aan het begin van alinea 4. Uitleg: Er wordt niets herhaald in de zin, er staat wel een verwijswoord, namelijk dit. Het woord dit is geen signaalwoord. Er wordt ook niets aangekondigd.
29-07-2008 16:25:59
38
BLOK
3
Basisboek B ASIS B OE K
7
8
9
10
11 12
13
D Eigen ontwerp Uitleg: In allebei de alinea’s gaat het om het zelf bepalen hoe de baby is, dus een eigen ontwerp. De andere antwoorden noemen een deeltje waarmee je rekening kunt houden als je een baby ontwerpt. De een-na-laatste zin: ‘Als wetenschappers die genen ooit kunnen veranderen, zouden mensen met genoeg geld dus hun ideale baby kunnen later ‘ontwerpen’. (r.27-28) Uitleg: Deze zin is de conclusie van de alinea. Dit kun je ook zien aan het woordje dus. D Tegenstellend Uitleg: Alinea 6 begint met het signaalwoord Echter. Dit is een signaalwoord voor een tegenstellend verband. D Door een zin met een signaalwoord en een verwijzing aan het begin van alinea 6. Uitleg: Het signaalwoord is Echter. De verwijzing is die ontwikkeling. B De lezer informeren. B Het is in de toekomst misschien mogelijk een baby naar eigen ontwerp te bestellen. Uitleg: Antwoord A komt alleen in alinea 2 aan de orde. Antwoord C staat niet in de tekst. Antwoord D komt alleen in alinea 3 aan de orde. Antwoord B vat de inhoud van de hele tekst samen in een zin. Je eigen antwoord.
5
Opdracht 34 Terugkijken Je eigen werk.
7 Schrijf vaardig 7.1 Schrijven op niveau
g Opdracht 35 ––
g Opdracht 36 1 2
3 4
–– Foute verwijswoorden: dat verkoop je, Over dit, deze (slecht karakter), Hun, hem. Verkeerd gespelde werkwoordsvormen: gecontroleert, controleerd, is, moet, gevoedt. Verkeerd gespelde meervoudsvormen: puppys (3x), profiels. Regel 4 niet toegepast: tussen doet en verdien, tussen controleerd en kunnen. Regel 5 niet toegepast: tussen kiezen en want, tussen opgevoed en want, tussen is en want. In de laatste zin is nog een woord vergeten, namelijk me. Je eigen werk. Zie de herschreven tekst.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind38 38
6
Honden fokken blijkt niet zo eenvoudig te zijn. Ik dacht dat het genoeg was om een willekeurige mannetjes- en vrouwtjeshond van hetzelfde ras bij elkaar te zetten. Het vrouwtje krijgt puppy’s en die verkoop je. Als je dat een paar keer doet, verdien je snel een leuk centje. Bij het fokken van een nestje pups komt veel meer kijken. De fokker moet letten op zaken zoals: erfelijke aandoeningen, karakters van de ouders en opvoeding van de pup. Hierover vertel ik iets in mijn tekst. De honden mogen geen erfelijke ziektes of afwijkingen hebben. Het is belangrijk dat de fokker het dna-profiel van de ouders weet. Die profielen moeten gecontroleerd worden. De fokker moet weten of de ouders geen erfelijke gebreken hebben. Alleen als je de afstamming goed controleert, kunnen de honden worden gebruikt om een zuiver nest te fokken. Alle gegevens van de honden en hun voorouders zijn opgeslagen in een databank. Als de gegevens van een hond niet in de databank zijn opgeslagen dan kun je beter een andere hond kiezen, want de kopers van de pup willen misschien een bewijs van de dna-bank over het ras. Het bewijs van de dna-bank is nodig om de koper te overtuigen. Verder zijn de karakters van de ouders belangrijk. Als een ouder een slecht karakter heeft dan kan de pup dit ook hebben. De fokker moet goede informatie over de hond hebben: of hij een goed baasje heeft gehad en of hij gezond is. Misschien kan hij agressief gedrag ook in het dna-profiel terugvinden. Ook is de fokker de eerste weken intensief met de puppy’s bezig. Ze moeten goed worden verzorgd, gevoed en opgevoed, want de koper wil een lief, gehoorzaam dier. Ze vragen echt veel tijd en aandacht. Een fokker heeft bijna geen tijd voor andere dingen. Nu realiseer ik me dat honden fokken niet eenvoudig is, want een fokker moet een vrouwtjesen een mannetjeshond hebben met een goed dnaprofiel en hij moet veel tijd aan de puppy’s besteden. ––
7.2 De zakelijke brief
g h Opdracht 37 1 2
–– De vragen van Sybe zijn: • Welke eisen stelt u aan een gezin dat pleeggezin voor een puppy wordt? • Is het een probleem dat we nog nooit een hond hebben gehad? • Komt er iemand bij ons op bezoek om te kijken of we aan de eisen voldoen? • Hoe lang duurt het voordat we een puppy krijgen als we er een op mogen voeden?
29-07-2008 16:25:59
39
Antwoorden blok 3
•
Hoe vaak bezoeken uw medewerkers ons gezin als er een pup is? • Waar wordt op gelet als uw medewerkers ons gezin bezoeken? • Vergoedt u veel kosten? 3-5 Je eigen werk. 6-7 Je hebt de brief geschreven. Lees de brief goed door en bepaal of je de volgende vragen met ‘ja’ kunt beantwoorden. • Heb je bovenaan de brief de naam en het adres van het KNGF vermeld? • Heb je de plaatsnaam en de datum op de juiste manier en op de juiste plaats geschreven? • Heb je de naam en het adres van Sybe op de juiste manier en plaats geschreven? • Heb je de juiste aanhef (Beste Sybe,) opgeschreven? • Heb je de aanleiding voor de brief (de brief van Sybe) genoemd? • Heb je de reden voor de brief (het beantwoorden van de vragen van Sybe) genoemd? • Heb je alle vragen van Sybe beantwoord? • Heb je de vragen in goede zinnen beantwoord? • Heb je in de inleiding een keer een signaalwoord voor middel-doel genoemd (namelijk om aan te geven dat je de brief schrijft om de vragen van Sybe te beantwoorden)? • Heb je de alinea’s van het middenstuk met passende signaalwoorden verbonden? • Heb je binnen de alinea’s passende signaalwoorden gebruikt? • Heb je je aan de regels voor het schrijven van een zakelijke brief gehouden? • Heb je je aan alle regels en afspraken voor Schrijven op niveau gehouden? • Heb je de woorden goed gespeld? • Heb je de zinnen goed opgebouwd?
h Opdracht 38 Terugkijken Je eigen werk.
8 Spreken, kijken en luisteren 8.1 Communiceer vaardig
1
Opdracht 39 Je eigen werk. Bijvoorbeeld: 1 Oogcontact 2 Concentratie 3 Stel je bescheiden op (was: Zelfvertrouwen) 4 Lichaamshouding 5 Afstand 6 Toon medeleven (was: Complimenten) 7 Herhaling
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind39 39
8
2
Belangstelling en doorvragen (was: Enthousiasme) 9 Na-apen 10 Serieuze gezichtsuitdrukking, lach iemand zeker niet uit (was: Glimlachen) Je eigen werk.
8.2 Adviseren
g h Opdracht 40 1-6 Je eigen werk.
g h Opdracht 41 1 2
–– Bijvoorbeeld: Reisbureau ’t Zonnetje Doorgaandeweg 12 7000 AA VENLO Venlo, 10 januari 2008 Familie K. Genoot Arubalaan 12 8000 ZZ AMERICA Geachte familie Genoot, Naar aanleiding van het gesprek op ons reisbureau waarin u vroeg naar een avontuurlijke vakantie voor uzelf en uw partner, sturen wij u het volgende reisadvies. soort vakantie: rondreis Zuid-Amerika (met groep) periode: september/oktober (duur 25 dagen) bestemming: Uruguay; Brazilië; Argentinië; Chili accommodatie: diverse hotels omgeving: Zuid-Amerikaanse steden en natuurgebieden vervoer: per vliegtuig en touringcar prijs: ongeveer € 2.399,- per persoon Wij hopen dat wij een passend advies voor u gevonden hebben en regelen graag uw reis. Binnenkort nemen wij contact met u op. Met vriendelijke groet,
Javier Rogas Reisadviseur
h Opdracht 42 Je eigen werk.
g Opdracht 43 Je eigen werk.
29-07-2008 16:25:59
40
BLOK
3
Basisboek B ASIS B OE K
9 Over taal
10 Gedicht
9.1 Limerick
10.1 Beeldspraak (1)
g Opdracht 44 1
2 3
4
Vijfregelig speels, grappig versje waarvan de regels 1/2/5 en 3/4 onderling rijmen en de eerste regel eindigt met een plaatsnaam. Alle kenmerken zijn aanwezig. Bijvoorbeeld: Verbitterd hart Een verbitterde, oude scepticus in Zundert is ervan overtuigd dat Moeder Natuur heeft geblunderd. In de ogen van deze boze man is de halve wereld niet goed wijs en de rest is hartstikke knetter. ‘Lyrical Laria’ betekent: lyrische onzin. (Lyriek = dichtsoort waarin gevoelens worden uitgedrukt.) ‘In Dutch and double Dutch’ betekent: in het Nederlands en gebrekkige taal (brabbeltaal).
9.2 Steenkolenengels
1 2 3 4 5 6 7 8
Opdracht 45 Neem me niet in de maling. Je moet een (gegeven) paard niet in de bek kijken. Ga je gang. Ah, nu komt de aap uit de mouw! Ik heet u allen welkom. Ik weet van de hoed en de rand. Vergeet het maar. Ik ben politicus en zit in de Tweede Kamer. Opdracht 46 Je eigen voorbeelden.
9.3 De computer en geschreven taal Opdracht 47 Kriq? Is dat een ziekte? Welnee, het is een geinige site die ik bij toeval tegenkwam. Elke werkdag (of schooldag, hoe je het ook wilt noemen) wordt er een woord uit een recent stuk uit de media geplukt en besproken. Er wordt een grappig feitje over het woord gegeven en de etymologie van het woord wordt gegeven. Neem gauw eens een kijkje op de site, en kom erachter wat ketelmuziek, makke en spervuur nou eigenlijk zijn! Opdracht 48 Je eigen werk.
Opdracht 49 ‘Zoals jij daar zit’. Vergeleken wordt: de manier van zitten met de zwijgzaamheid. 2 ‘Armen over ... opgehaalde slotbrug’. Vergeleken wordt: ‘Armen over opgetrokken knieën’ met ‘Burchtje met opgehaalde slotbrug’. 3 Figuurlijk. De zwijgzame figuur is niet echt verdwenen. 4 Deze persoon is helemaal in zichzelf gekeerd, is niet te bereiken. 5 Deze persoon heeft zich verschanst, laat niemand tot zich toe. 6 Je eigen antwoord. 7 De personen houden wel van elkaar, maar ze hebben grote moeite dat aan elkaar duidelijk te maken. 8 Ja, in de eerste strofe wordt een persoon in een bepaalde houding beschreven en dan volgt daar een beeld voor. (Helemaal in je zwijgen verdwenen.) In de tweede strofe gebeurt precies hetzelfde. 9 De nadruk komt op de woorden ‘goed’ en ‘niet’ te liggen en dat is precies de bedoeling. 10 Je eigen antwoord. Geslaagde enjambementen zijn: ‘Burchtje / met opgehaalde slotbrug’ en ‘Maar goed / zijn we er niet in’. 11 Je eigen mening. 1
11 Miniproject: Dichten is to close 1 2
1
2 3
4
Opdracht 50 ‘Als een spin weef je me in’ ‘… begin je als een boze kat te blazen’ De eerste vergelijking: dat je me helemaal probeert in te palmen of in te kapselen, zodat ik niet van je kan loskomen. De tweede vergelijking: dat je heel erg boos wordt (als ik iets zeg wat je niet wilt horen). Opdracht 51 Vijfregelig speels, grappig versje waarvan de regels 1/2/5 en 3/4 onderling rijmen en de eerste regel eindigt met een plaatsnaam. John O’Mill. Hij werkte als leraar Engels op een middelbare school en stelde zijn versjes samen uit de blunders van zijn leerlingen. Bijvoorbeeld www.freetranslation.com.
h Opdracht 52 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind40 40
29-07-2008 16:26:00
BLOK
4
41
B ASIS B OE K
1 Lekker lezen. 1.1 Over het verhaal Opdracht 1 Lees- en discussievragen Eerst nemen Jeroen en zijn vrienden wraak op Ramon door zijn fiets te vernielen, omdat hij Jeroen in de klas heeft vernederd. Daarna neemt Ramon wraak op Jeroen door zijn tas in de fik te steken. 2 Bijvoorbeeld: wraak, pesten, agressie. 3 Hij is rustig, betrouwbaar, bescheiden, aardig. 4 Ramon is agressief, gemeen, zelfverzekerd, brutaal, koel, gevoelloos. 5 Marco, want van hem kom je zijn innerlijk te weten. Van Ramon niet. 6 Eerst vertrouwt Marco Ramon, maar nadat Ramon een mes heeft getrokken, begint Marco te twijfelen en belt hij Kevin op om wat meer over Ramon te weten te komen. 7 Medespeler: Jeroen. Hij is de tegenstander van Marco en Ramon. Figuranten: de vrienden van Jeroen, de leraar Lauterdok, de leraar Schoen, Kevin. 8 Alleen van Marco kom je iets van zijn innerlijk te weten. Bij de anderen kijk je alleen tegen de buitenkant aan. Het gevolg is dat je met Marco kunt meeleven. Wat de andere personages denken, blijft onduidelijk en daarom is hun gedrag soms verrassend. 9 De gebruikte trucs: – er wordt informatie voor de lezer verzwegen: je weet niet wat Ramon werkelijk voor iemand is; pas na een tijdje kom je daar achter. – het wekken van verwachtingen en het oproepen van vermoedens: langzamerhand begin je te vermoeden wat voor iemand Ramon is. – de onverwachte wending: Ramon doet verrassende dingen, zoals Jeroen vernederen, zijn tas in brand steken en een mes te voorschijn halen. 10 De eerste spanningsboog: Ramon komt Marco in de klas te hulp. De spanningsboog begint als Ramon tegen Jeroen zegt dat hij Marco moet loslaten. De spanningsboog eindigt op het moment dat leraar Lauterdok de klas in komt. De tweede spanningsboog: de gebeurtenissen in de kleedkamer van het gymlokaal. De spanningsboog begint als Ramon de tas van Jeroen in de brand steekt, stijgt nog meer als Ramon Jeroen met een mes bedreigt en eindigt als ze de kleedkamer verlaten. 11 Vooral actiespanning. Het gaat om de actie die Ramon onderneemt tegen Jeroen. Er zit ook psychologische spanning in aan het eind als Marco begint te twijfelen aan Ramon en Kevin opbelt.
1
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind41 41
12 In de chronologische volgorde: er zijn geen terugblikken die het verhaal onderbreken. 13 Flashbacks zijn er niet. Terugwijzingen zijn er wel, bijvoorbeeld: – als Marco en Ramon in de kleedkamer zitten wordt verteld dat Ramons fiets de dag ervoor is vernield. – als Ramon na afloop van de situatie in de kleedkamer denkt aan een opmerking van Kevin over een mes. – als Kevin vertelt over wat Ramon op zijn vorige school heeft uitgehaald. 14 Alles bij elkaar hooguit een uur. Eerst een kwartier in de klas als Ramon Marco bevrijdt. Dan tien minuten in de kleedkamer voor het begin van de gymles. Daarna in enkele zinnen een beschrijving van de gymles. Vervolgens ongeveer een kwartier na afloop van de gymles. Tot slot enkele minuten wanneer Marco met Kevin belt. 15 De verteltijd en de vertelde tijd lopen vrijwel gelijk. Alleen de beschrijving van de gymles wordt in enkele zinnen kort afgedaan. Het gevolg is dat je als lezer gedetailleerd en precies meemaakt wat er gebeurt. Op die manier raak je direct betrokken bij de gebeurtenissen. 16 Eigen invulling van de leerling. De gebeurtenissen en de personages maken een behoorlijk overtuigende en geloofwaardige indruk. Dit zou – op sommige scholen – in werkelijkheid kunnen gebeuren. 17 Je eigen antwoord en uitleg daarbij. 18 Je eigen mening en je beoordelingswoorden daarbij.
h
Opdracht 2 Opdrachten voor het fictiedossier 1-5 Je hebt een van de opdrachten gekozen. Heb je alle elementen die in je opdracht aanwezig moeten zijn beschreven? Telt je opdracht ongeveer 300 woorden?
2 Over lezen 2.1 Over Klaas Bond
g Opdracht 3 1-3 Je eigen antwoorden. Op dit moment geven de volgende websites informatie over Klaas Bond: www.leesplein.nl, www.unieboek.nl en www.kjoek.nl.
2.2 Tijd in verhalen (2)
1 2
Opdracht 4 Erik heeft een week geleden ‘iets geregeld’, maar het is onduidelijk wat. Omdat niet duidelijk is wat Erik heeft geregeld, word je nieuwsgierig naar het vervolg. Er ontstaat spanning.
29-07-2008 16:26:00
42
BLOK
4
Basisboek B ASIS B OE K
3
4 5 6
7 8 9
10 11 12 13
14 15 16
Ja, in de zin: ‘Voortdurend zat ik te piekeren over wat me te wachten stond.’(r.18-19). Het begint eigenlijk al bij de uitnodiging van de leraar voor de afspraak later die dag. Ook aan het eind is er sprake van een (dreigende) vooruitwijzing: ‘Ik hoop dat je begrijpt wat voor consequenties dit voor je zal hebben.’ (r.68-69) Ook de laatste zin is een vooruitwijzing naar wat mogelijk gaat gebeuren. Ja, eentje. Bij de witregel. Enkele uren. De eerste zin bevat een tijdverdichting. Ook de laatste vijf zinnen boven de witregel bevatten tijdverdichtingen en versnellingen. Ze vertellen heel in het kort de tijd tussen tien uur ’s ochtends en ’s middags kwart over drie. Er gebeurt in die tijd niets wat interessant is voor het verhaal. Op het moment dat Erik bij het lokaal van zijn klassenleraar Bijsterveld aanklopt. Je denkt als lezer: nu gaat er iets belangrijks gebeuren. Doordat niet direct duidelijk wordt wat Bijsterveld te zeggen heeft, loopt de spanning tijdens het gesprek steeds verder op. Je wilt als lezer namelijk wel weten waarmee Bijsterveld Erik confronteert. Ja. Het verhaal wordt nergens onderbroken voor een terugblik. Nee. Het verhaal wordt nergens onderbroken. a Ongeveer vijf uur. b Hoogstens 10 minuten. a Wat Erik heeft ‘geregeld’. b Meteen in de eerste twee zinnen van het verhaal. c Nee. Erik zou de boel bedrogen hebben, maar hoe dat is gebeurd kom je uit dit fragment niet te weten. a-b Je eigen antwoorden. Psychologische spanning. Het verhaal bevat één spanningsboog. Die begint bij de zin: ‘Ik deed alsof ik verbaasd was, maar in mijn hoofd gingen alle alarmbellen rinkelen.’ Daarna zakt de spanning iets in, om verder langzaam te stijgen bij het gesprek met de leraar. Aan het eind van het verhaal is de spanningsboog nog niet geëindigd: de spanning over de afloop blijft bestaan.
3 Grammatica 3.1 Zinsontleding – Weet je het nog?
1 2 3 4 5
3.2 Zinsontleding – Het voorzetselvoorwerp
1
2 3
1
2.3 Dagboek
g Opdracht 5 1-4 Je eigen antwoorden.
2
3 4
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind42 42
Opdracht 6 Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde als er een koppelwerkwoord in de zin voorkomt. Uit een werkwoordelijk en een naamwoordelijk deel. Wat en wie. Als er een vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin voorkomt. Het onderwerp wordt het lijdend voorwerp, de bepaling met door wordt het onderwerp, het werkwoord worden is geen persoonsvorm. De persoonsvorm wordt een vorm van hebben of zijn of het voltooid deelwoord wordt een persoonsvorm.
Opdracht 7 a snakken naar b zorgen voor c vertrouwen op d klagen over e aanhikken tegen f verlangen naar g houden van h hopen op – Je eigen antwoord. Opdracht 8 Je eigen keuze en zinnen. Voorbeelden van zinnen: a De kinderen | snakken | erg | naar een lekker ijsje. b De ouders | zorgen | voor lekkere hapjes. c Wij | vertrouwen | op je hulp. d De klanten | klagen | soms | over de service van het bedrijf. e Je | moet | niet | aanhikken | tegen de toets van morgen. f De inwoners van warme landen | verlangen | soms | erg | naar regen. g Mijn vrienden | houden | van een potje voetbal. h De spelers van mijn team | hopen | natuurlijk | op de overwinning. Als je de zinnen goed in zinsdelen hebt verdeeld, begint een van de zinsdelen met het voorzetsel dat het vaste voorzetsel bij het werkwoord is. Zie de voorbeeldzinnen. Nee, je eigen uitleg. –
29-07-2008 16:26:00
43
Antwoorden blok 4
1
2
3
4
5
6
7
Opdracht 9 nwg = – wwg = verwijzen Uitleg: Het werkwoord verwijzen heeft een vast voorzetsel, dit is naar. Dit voorzetsel hoort bij het zinsdeel voorzetselvoorwerp. ond = De gele bordjes vzv = naar de nooduitgang van de bioscoop nwg: Is bestand Uitleg: In de zin staat één werkwoordsvorm, dit is Is. Deze werkwoordsvorm is een koppelwerkwoord. Bestand is geen werkwoord. Bestand zijn tegen betekent dat je ergens tegen kunt. Het voorzetsel tegen hoort bij het zinsdeel voorzetselvoorwerp. wwg = – ond = Dennis vzv = tegen de spanning van het leven van een topvoetballer Uitleg: Dit hele deel hoort bij elkaar. Je kunt van het leven of van een topvoetballer niet als zinsdeel voor de persoonsvorm plaatsen. nwg = – wwg = probeert te profiteren Uitleg: Het voorzetsel van is het vaste voorzetsel bij profiteren. Dit voorzetsel hoort bij het zinsdeel voorzetselvoorwerp. ond = Noud vzv = van de onwetendheid van zijn ouders nwg = – wwg = liep uit Uitleg: Het voorzetsel op is het vaste voorzetsel bij uitlopen. Dit voorzetsel hoort bij het zinsdeel voorzetselvoorwerp. ond = De feestelijke huldiging vzv = op een vechtpartij tussen supporters en politie nwg = is verantwoordelijk Uitleg: In deze zin staat één werkwoordsvorm, dit is een koppelwerkwoord. Het voorzetsel voor is het vaste voorzetsel bij verantwoordelijk zijn. wwg = – ond = De burgemeester vzv = voor de veiligheid in de binnenstad nwg = – wwg = Wil bemiddelen ond = jij vzv = tussen de groep jongeren en leden van de dorpsraad nwg = zal dol blijven wwg = – ond = Jacqueline vzv = op drop en hagelslag
3.3 Zinsontleding – De bijvoeglijke bepaling Opdracht 10 1-2 a Een hockeyclub | heeft | de speler | een contract | aangeboden. b Een bekende hockeyclub | heeft | de talentvolle speler | een speciaal contract | aangeboden. c Een bekende hockeyclub uit Amstelveen | heeft | de talentvolle speler uit het jeugdteam | een speciaal contract voor een jaar | aangeboden. 3 De woorden zeggen iets over de hockeyclub, over de speler en over het contract. 4 Nee, de toegevoegde woorden behoren tot de zinsdelen die in zin a al zijn aangegeven. 5 De basisinformatie in de zinnen is hetzelfde. In de zinnen b en c krijg je meer informatie over de afzonderlijke delen van de zin. 6 a wwg = heeft aangeboden ond = Een hockeyclub lv = een contract mv = de speler b wwg = heeft aangeboden ond = Een bekende hockeyclub lv = een speciaal contract mv = de talentvolle speler c wwg = heeft aangeboden ond = Een bekende hockeyclub uit Amstelveen lv = een speciaal contract van een jaar mv = de talentvolle speler uit het jeugdteam
1
2
1
2
3
4
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind43 43
Opdracht 11 Je eigen aanvullingen. Voorbeelden zijn: De ingewikkelde reparatie van de kopieermachine | wordt uitgevoerd | door een vakkundige monteur van het hoofdkantoor. De behaalde cijfers voor wiskunde | vind | je | op de nieuwe website van de school. Opdracht 12 nieuwe = bvb bij eigenaar van de supermarkt = bvb bij eigenaar regionale = bvb bij krant voor caissières = bvb bij advertentie gedownloade = bvb bij programma handig = bvb bij hulpmiddel voor het bewerken van foto’s = bvb bij hulpmiddel van foto’s = bvb bij bewerken eindeloze = bvb bij repetities voor de uitvoering = bvb bij repetities gezellig = bvb bij borreluurtje aangepaste = bvb bij rooster voor maandag en dinsdag = bvb bij rooster creatieve = bvb bij vakken
29-07-2008 16:26:00
44
BLOK
4
Basisboek B ASIS B OE K
3.4 Zinsontleding – Het verschil tussen de bijvoeglijke en de bijwoordelijke bepaling
1
2 3 4
1
2
3
4
5
Opdracht 13 a In de vuilnisbak bij de deur | vond | ik | een lange lijst met boektitels. b Bij de deur | vond | ik | in de vuilnisbak | een lange lijst met boektitels. Bij de deur is een bvb bij vuilnisbak. Bij de deur is een bwb. In de a-zin is het duidelijk dat het gaat om de vuilnisbak die bij de deur staat en niet om een andere. In de b-zin kan de persoon bij de deur staan en de vuilnisbak in zijn hand hebben (om hem te legen bijvoorbeeld). De vuilnisbak kan overal hebben gestaan. Opdracht 14 In ontwikkelingslanden = bwb Uitleg: Dit zinsdeel geeft de plaats aan. Het is een apart zinsdeel. van de zwemkampioene = bvb Uitleg: Voor de persoonsvorm staat altijd maar één zinsdeel. Het deel van de zwemkampioene geeft extra informatie bij fans. bij de juwelier = bwb Uitleg: Dit deel kun je voor de persoonsvorm zetten en een goede zin behouden. Het deel geeft een plaats aan. van het stationsplein = bwb Uitleg: Dit deel kun je voor de persoonsvorm zetten en een goede zin behouden. Het deel geeft een plaats aan. van dat onbekende merk = bvb Uitleg: Voor de persoonsvorm staat altijd maar één zinsdeel. Het deel van dat onbekende merk geeft extra informatie bij cola.
2
3
4
5
g Opdracht 15 1
nwg = – wwg = keken uit Uitleg: Het hele werkwoord is uitkijken. ond = de toeschouwers lv = – mv = – vzv = naar de sterren van de nieuwste film Uitleg: Het vaste voorzetsel bij uitkijken is naar. Het zinsdeel dat met dit voorzetsel begint, is dus een voorzetselvoorwerp. bwb = Voor de bioscoop in Amsterdam, belangstellend Uitleg: Voor de bioscoop in Amsterdam is het antwoord op de vraag: waar? Belangstellend is het antwoord op de vraag: hoe? bvb = in Amsterdam bij bioscoop, van de nieuwste film bij sterren, nieuwste bij film
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind44 44
6
nwg = – wwg = rekent ond = De regisseur van het toneelstuk lv = – mv = – vzv = op de inzet van de medewerkers Uitleg: De betekenis van rekenen is in deze zin niet letterlijk. Het vaste voorzetsel van het figuurlijk gebruikte werkwoord rekenen is op. Het zinsdeel dat met dit voorzetsel begint, is dus een voorzetselvoorwerp. bwb = tijdens de voorbereiding bvb = van het toneelstuk bij regisseur, van de medewerkers bij inzet nwg = zijn erg gelukkig Uitleg: In deze zin staat één werkwoord, dit is een koppelwerkwoord. Het koppelt erg gelukkig aan het onderwerp. wwg = – ond = Mijn grootouders lv = – mv = – vzv = met elkaar Uitleg: Het voorzetsel met is het vaste voorzetsel bij gelukkig zijn. bwb = na vijfentwintig jaar, nog steeds bvb = Mijn bij grootouders, vijfentwintig bij jaar nwg = – wwg = was afgezet ond = De weg tussen Breda en Rotterdam lv = – mv = – vzv = – bwb = afgelopen maandag, vanwege wegwerkzaamheden, tijdelijk bvb = tussen Breda en Rotterdam bij weg, afgelopen bij maandag nwg = – wwg = vertrouwt ond = De leraar lv = – mv = – vzv = op de zelfwerkzaamheid van zijn leerlingen Uitleg: Het voorzetsel op is het vaste voorzetsel bij vertrouwen. bwb = tijdens de lessen in het computerlokaal bvb = van zijn leerlingen bij zelfwerkzaamheid, zijn bij leerlingen, in het computerlokaal bij lessen nwg = – wwg = schijnt te zijn gemaakt Uitleg: In deze zin staan drie werkwoordsvormen. Het voltooid deelwoord is het belangrijkste werkwoord, dit is een zelfstandig werkwoord. De andere twee werkwoorden zijn hulpwerkwoorden. ond = Deze foto lv = – mv = – vzv = – bwb = in de dierentuin in Emmen
29-07-2008 16:26:01
45
Antwoorden blok 4
bvb = Deze bij foto, in Emmen bij dierentuin nwg = – wwg = werd omgezaagd ond = De hoge boom achter ons huis lv = – mv = – vzv = – bwb = zonder voorafgaand bericht, door de hovenier bvb = hoge bij boom, achter ons huis bij boom, ons bij huis, voorafgaand bij bericht 8 nwg = – wwg = probeerde te koppelen ond: Marit lv = haar beste vriendin mv = – vzv = aan haar broer Uitleg: Het voorzetsel aan is het vaste voorzetsel bij koppelen. bwb = – bvb = haar beste bij vriendin, haar bij broer 9 nwg = – wwg = Heeft gegeven ond = de stagiaire lv = de etensbakken met brokken en vitamines mv = de honden in de buitenkennel vzv = – bwb = vanmiddag, tijdens mijn pauze bvb = mijn bij pauze, in de buitenkennel bij honden, met brokken en vitamines bij etensbakken 10 nwg = Zijn op de hoogte wwg = – ond = de deelnemers aan het spel lv = – mv = – vzv = van de nieuwste spelregels Uitleg: Het voorzetsel van is het vaste voorzetsel bij op de hoogte zijn. bwb = – bvb = aan het spel bij deelnemers, nieuwste bij spelregels 7
3 4
5
die = aanw.vnw wat voor = vr.vnw dit = aanw.vnw Uitleg: Het woord dit staat zelfstandig in de zin. Je kunt er een zelfstandig naamwoord achterdenken, bijvoorbeeld dit (model). wat = vr.vnw die = aanw.vnw welke = vr.vnw dat = aanw.vnw Uitleg: Het woord dat staat zelfstandig in de zin. Je kunt er een zelfstandig naamwoord achterdenken, bijvoorbeeld dat (rijtje).
3.5 Woordsoortbenoeming – Voornaamwoorden (2)
1
2
Opdracht 16 wie = vr.vnw Uitleg: Je kunt er een vraag van maken: wie heeft mij deze vrijkaartjes voor de film gegeven? deze = aanw.vnw Uitleg: Het woord staat voor het zelfstandig naamwoord vrijkaartjes en verwijst ernaar. Die = aanw.vnw dat = aanw.vnw Uitleg: Het woord die staat voor het zelfstandig naamwoord gebouwen en verwijst ernaar. Het woord dat staat zelfstandig in de zin en verwijst naar een zelfstandigheid. Je kunt er een zelfstandig naamwoord achter denken, bijvoorbeeld dat (verhaal).
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind45 45
29-07-2008 16:26:01
46
4
BLOK
Basisboek B ASIS B OE K
Opdracht 17 1-2 Je eigen zinnen. Bijvoorbeeld: a Die erg oude stoel
moet
ik
morgen
echt
opknappen.
aanw.vnw – bw – bnw – znw
hww
pers.vnw
bw
bw
zww
lv of ond
wwg
ond of lv
bwb
bwb
wwg
b Welke verpleegster van deze zaal
is
erg leuk?
vr.vnw – znw – vz – aanw.vnw – znw
kww
bw – bnw
ond
nwg
nwg
c Die jas met mijn mp3-speler
hing
gisteren
aan de rode haak.
aanw.vnw – znw – vz – bez.vnw – znw
zww
bw
vz – lw – bnw – znw
ond
wwg
bwb
vzv of bwb
3-5 –
4 Spelling 4.1 Weet je het nog?
1 2 3 4
5
6 7
8 9
10 11 12
13 14 15
Opdracht 18 (Voorbeeld) zondert af, zonderde af – afgezonderd carpoolt, carpoolde – gecarpoold gonst, gonsde – gegonsd Uitleg: Het hele werkwoord is gonzen. De stam eindigt op de letter z. Deze letter komt niet in ‘t kofschip voor. Daarom schrijf je ik-vorm + de. brandt in, brandde in – ingebrand Uitleg: De stam en de ik-vorm eindigen al op een d. Je schrijft in de verleden tijd dus dubbel -d. luncht, lunchte – geluncht mixt, mixte – gemixt Uitleg: De stam eindigt op een sisklank. Je schrijf in de verleden tijd stam + te. neuriet, neuriede – geneuried smasht, smashte – gesmasht Uitleg: De stam eindigt op een sisklank. Je schrijf in de verleden tijd stam + te. snoeit, snoeide – gesnoeid stampt, stampte – gestampt strest, streste – gestrest Uitleg: De stam van stressen is: stress. De aangepaste stam en de ik-vorm is: stres. switcht, switchte – geswitcht print uit, printte uit – uitgeprint verantwoordt, verantwoordde – verantwoord Uitleg: De stam en de ik-vorm eindigen al op een d. In de verleden tijd schrijf je dan dubbel -d.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind46 46
16 17 18 19
verricht, verrichtte – verricht verslikt, verslikte – verslikt vertraagt, vertraagde – vertraagd waterpoloot, waterpolode – gewaterpolood Uitleg: Het hele werkwoord is waterpoloën. De stam en de ik-vorm is waterpolo. Als je de jij of hij/zij-vorm schrijft, moet je een o toevoegen, omdat je het woord anders verkeerd uitspreekt. 20 krabt weg, krabde weg – weggekrabd Uitleg: De stam eindigt op de letter b. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus ik-vorm + de. 21 haalt weg, haalde weg – weggehaald 22 zoomt uit, zoomde uit – uitgezoomd
4.2 Het liggend streepje (koppelteken)
1
2
3
4
5 6
Opdracht 19 achttiende-eeuws Uitleg: Als je geen streepje zet, spreek je het woord door de letterverwarring verkeerd uit. antigifmiddel Uitleg: Samenstellingen met het anti schrijf je aan elkaar. diploma-uitreiking Uitleg: Omdat de laatste letter van het eerste woord een a is en het tweede woord met de letter u begint, ontstaat letterverwarring. Daarom zet je een streepje. drive-inrestaurant Uitleg: Omdat de laatste letter van het eerste woord een e is en het tweede woord met de letter i begint, ontstaat letterverwarring. Daarom zet je een streepje. 50 euro biljet ex-waterpoloër
29-07-2008 16:26:01
47
Antwoorden blok 4
7
8
9
10 11
12
13 14
15 16
17 18
19 20
21 22
23 24 25
26
27
FNV-lidmaatschap Uitleg: In een samenstelling met letters zet je een liggend streepje. giro-overschrijving Uitleg: Omdat de laatste letter van het eerste woord een o is en het tweede woord met de letter o begint, ontstaat letterverwarring. Daarom zet je een streepje. ham-kaasbroodje Uitleg: Je zet tussen ham en kaas een liggend streepje, omdat de delen gelijkwaardig zijn. ik-tijdperk leerling-verpleegkundige Uitleg: Je zet tussen de delen een liggend streepje, omdat de delen gelijkwaardig zijn. mede-eigenaar Uitleg: Omdat de laatste letter van het eerste woord een e is en het tweede woord met de letter e begint, ontstaat letterverwarring. Daarom zet je een streepje. mevrouw Van der Meer-Bouazza mini-jurk Uitleg: Omdat de laatste letter van het eerste woord een i is en de eerste letter van het tweede woord met een j begint, ontstaat letterverwarring. nek-aan-nekrace Uitleg: Deze samenstelling moet je leren. niet-rokenafdeling Uitleg: Na niet schrijf je altijd een liggend streepje. openhuisdag opinieonderzoek Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het laatste woord geven geen letterverwarring. paard-en-wagen Uitleg: Deze samenstelling moet je leren. pistache-ijs Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het laatste woord zorgen voor letterverwarring. pro-Russisch Uitleg: Na pro volgt altijd een liggend streepje. radioactief Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het laatste woord geven geen letterverwarring. Sint-Hubertus skiles ski-instructeur Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het laatste woord zorgen voor letterverwarring. solo-instrument De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het laatste woord zorgen voor letterverwarring. station Naarden-Bussum
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind47 47
28 taxionderneming Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het laatste woord geven geen letterverwarring. 29 Tweede Kamerzitting 30 V-hals
4.3 Het trema (deelteken)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Opdracht 20 archaïsme beïnvloeding bingoën cafeïne coördinator elektricien gerecreëerd gevarieerd hygiënisch intuïtie lawaaiig officieel tweeëntwintig vacuüm verfraaiing
4.4 De apostrof
1 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Opdracht 21 65+’er hobby’s ijslolly’s Je schrijft ‘Aalsmeer’ met twee a’s. Max’ familie pc’s piano’s ’s avonds ’s-Hertogenbosch sms’je
4.5 Lastige gevallen: de l-klank
1 2 3 4 5
Opdracht 22 milieu-inspecteur, onmiddellijk alinea, sollicitatiebrief aluminium, balustrade adellijke, Middellandse gedesillusioneerde, elektrische grill Opdracht 23 Je hebt vijf goede zinnen gemaakt, waarin je per zin drie van de woorden goed gespeld hebt gebruikt. De juist spelwijze van de woorden vind je hierna. alimentatie – allriskverzekering – balanceerde – bulldozer – calorie – galopperen – illuminatie – illustratie – installeren – invalidenparkeerplaats – kolossaal – millennium – millimeter – parallelweg – salamander – satellietfoto – weliswaar
29-07-2008 16:26:01
48
BLOK
4
Basisboek B ASIS B OE K
5 Taalschat
Opdracht 27 Je eigen samenstellingen. Bijvoorbeeld: snotaap (snotjongen, lummel), angsthaas (bangerik), proefkonijn (iemand op wie iets nieuws wordt uitgeprobeerd), kroegtijger, straatkat.
5.1 Woordveld
1 2 3 4 5 6 7 8
Opdracht 24 (Voorbeeld) muziek maken van gegevens of bewijzen voorzien vervormen doorboren eerbied en waardering hebben overplanten verdrijven
5.2 Woorden rond de teksten
6 Lees vaardig 6.1 Zins- en alineaverbanden: oorzaakgevolg, vergelijking, overeenkomstverschil, reden Opdracht 28 waar Uitleg: Zowel in Nederland als in Engeland probeert de regering de overlast van hangjongeren en asociale types te voorkomen. 2 waar Uitleg: De reden is ‘Omdat de … te verhalen’. 3 niet waar Uitleg: De derde alinea begint met het signaalwoord Ten tweede. Dit geeft een opsommend verband aan en geen tegenstellend verband. 4 waar Uitleg: In alinea 2 wordt het middel van de supernanny in Engeland en De Opvoedpolitie in Nederland genoemd. In alinea 3 wordt het middel ASBO uit Engeland genoemd. 5 waar Uitleg: In alinea 4 staat dat de ASBO een succes lijkt en dat is een gevolg van wat er in alinea 3 is verteld. 6 waar Uitleg: De overeenkomst is het beter aanpakken van de probleemjeugd in Nederland. Het verschil is het feit dat de Nederlandse regering het invoeren van supernanny’s niet als oplossing ziet. 7 waar Uitleg: Het middel is het preventief fouilleren, beter begeleiden, extra toezicht in probleemwijken en in grote steden en projecten van Halt-bureaus. Het doel is het beter aanpakken van de probleemjeugd. 8 waar Uitleg: De vergelijking is de Nederlandse en de Engelse versie van ASBO. De overeenkomst is het contract dat jongeren moeten tekenen. 9 niet waar Uitleg: In alinea 6 wordt geen oorzaak genoemd. 10 waar Uitleg: Ja, in alinea 5 wordt het preventief fouilleren genoemd, in alinea 6 wordt de Nederlandse versie van de Engelse ASBO genoemd en in alinea 7 wordt de avondklok genoemd. 1
Opdracht 25 artotheek = kunstuitleencentrum grafische kunst = tekenkunst beeldende kunst = kunstvorm die werkt met beelden (o.a. beeldhouwkunst, schilderkunst) 2 celebrity’s = beroemdheden 3 charter = vlucht met een afgehuurd vliegtuig (geen lijnvlucht) 4 coulissen = beweegbare zijstukken van een toneeldecor (toneelinrichting) 5 elitair = van een bevoorrechte groep, niet voor iedereen 6 fuseren = samengaan stadium = fase in een ontwikkeling 7 homogene = van gelijk samenstelling heterogene = van ongelijke samenstelling 8 irreële = onwerkelijke 9 materiële schade = stoffelijke schade, schade aan bezittingen polis = schriftelijk bewijs dat je verzekerd bent 10 recente = van de laatste tijd 1
5.3 Gevoelswaarde Opdracht 26 knuffeldier – positief eendagsvlieg – negatief waterrat – neutraal (beetje positief) huismus – negatief driftkikker – negatief beunhaas – negatief melkkoe – negatief feestbeest – positief stresskip – negatief vechthaan – negatief belhamel (= mannelijk schaap dat de bel draagt en door de kudde wordt gevolgd) – neutraal (beetje negatief) 12 geldwolf – negatief 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind48 48
29-07-2008 16:26:02
49
Antwoorden blok 4
11 niet waar Uitleg: In regel 43 staat het woord Maar. Dit woord geeft in deze alinea aan dat er van een tegenstelling sprake is.
Opdracht 31 Je eigen werk.
6.3 Tekstvormen: reclametekst
g Opdracht 29 1
a
Ja, je moet de betekenis weten om de tekst te kunnen begrijpen. b Ja, de betekenis is af te leiden uit de context. In alinea 2 wordt namelijk zo’n voorbeeld van een concreet beroep gegeven en dit voorbeeld is door middel van de eerste zin van alinea 2 direct verbonden met de laatste zin van de vorige alinea. 2 Met de leerlingen over hun toekomst praten en een interessetest afnemen. Uitleg: Het antwoord op deze vraag vind je in alinea 3. 3 Ze hebben er nog niet over nagedacht, het duurt nog lang voordat ze hun opleiding hebben afgemaakt, ze zijn nog niet toe aan het maken van een beroepskeuze. Uitleg: Het antwoord op deze vraag vind je in alinea 1. 4 Er zal volgend jaar een snuffelstage worden georganiseerd en de leerlingen moeten volgend jaar een profielkeuze maken. Uitleg: In alinea 3 wordt de snuffelstage genoemd en in alinea 4 de profielkeuze. 5 Doel: de leerlingen laten nadenken over hun toekomst. Middel: interessetest afnemen en er daarna over praten. 6 Zij weten al precies wat zij willen worden, de rest van de klas nog niet. 7-11 Je eigen antwoorden en toelichting daarbij.
1
2 3
4 5
6
g Opdracht 33 1-3 Je eigen antwoorden bij de ideële reclames die je hebt gevonden.
6.4 Tekstvormen: verslag
g Opdracht 34 1 2
6.2 Tekst en beeld 3 1
2
3
4 5 6
Opdracht 30 a Hij verspreidt geuren door de zaal. Uitleg: Vanaf regel 8 tot en met 22 wordt duidelijk wat een aromajockey is. b Een ander woord voor geur is aroma. Nee. Uitleg: In regel 8 staat dat een diskjockey platen draait en nergens in de tekst staat dat de aromajockey dit doet. Dat de mensen zich beter voelen. Hij probeert ook de stemming van het publiek te beïnvloeden met de keuze van de geuren. Uitleg: In regel 25/26 staat: zodat mensen zich beter voelen. Het beïnvloeden van de stemming wordt in de regels 28 tot en met 31 genoemd. Van niemand, want in de tekst staat dat hij geen leermeesters heeft. De afbeelding trekt alleen de aandacht van de lezer en voegt niets nieuws toe aan de tekst. B
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind49 49
Opdracht 32 Een commerciële reclame. Uitleg: Het is de bedoeling dat de lezer het product gaat kopen. D De lezer tot handelen aansporen. C Voor mensen die mooie afdrukken willen maken. Uitleg: Antwoord A is fout, want de skater staat op de goed afgedrukte foto. Skaters zijn niet het publiek, zij zullen ook niet zo’n printer kopen. Antwoord B is fout, want jongeren kopen meestal niet zelf een printer. Antwoord D is fout, want de foto is in Berlijn gemaakt, dat zegt niets over het publiek van de advertentie. Voor de Canonprinter Pixma iP4300. A De foto ondersteunt de tekst, zodat je die beter begrijpt. Uitleg: De foto laat zien hoe mooi de afdrukken van de printer zijn. Je eigen antwoord met een toelichting daarbij.
4
5
Van een wereldbekerwedstrijd voor ruiters. Subjectief, want er staan allerlei persoonlijke meningen en observaties in. Bijvoorbeeld: Imke Schellekens haalde een zilveren medaille bij de dressuur. De springruiters wonnen geen medaille. Leopold van Asten begon heel goed. Daniel Tops reed een foutloze eerste manche, waardoor hij vierde werd in de eindstand. ‘... daar moest de Nederlandse afvaardiging het mee doen ...’; ‘... flitsende start ...’; ‘... royaal buiten de prijzen ...’; ‘... het sportieve leed ...’; ‘... indrukwekkende optreden van Daniel Tops’. Je eigen verslag. Alle subjectieve elementen die bij vraag 4 zijn genoemd, moeten er in ieder geval uit. Voorbeeld verslag Dressuuramazone Imke Schellekens behaalde tijdens de finales van de wereldbeker in Las Vegas een zilveren medaille. Zij was de enige van de Nederlandse afvaardiging die een medaille behaalde. De springruiters vielen buiten de prijzen. Leopold van Asten begon heel goed. Daniel Tops reed een foutloze eerste manche, waardoor hij vierde werd in de eindstand.
29-07-2008 16:26:02
50
BLOK
4
Basisboek B ASIS B OE K
6
Je eigen werk.
6.5 Eindopdrachten Opdracht 35 1-4 Eigen invulling van de leerling. Opdracht 36 Je hebt die woorden genoteerd waarvan je de betekenis niet kent. Je hebt de betekenis opgezocht en erachter gezet. Ook heb je genoteerd hoe je de betekenis hebt gevonden. 2 Ja, want Egypte is het oudste reisdoel ter wereld. Tweeduizend jaar geleden reisden de Grieken en Romeinen er al naar toe. 3 Door vragen te stellen. 4 a waar Uitleg: De uitspraak is: ‘En jij … laat betoveren’ (r.11-12). De reden is: ‘want een …en Romeinen’ (r.12-13). b waar Uitleg: De uitspraak is: ‘Daar is genoeg te beleven en te zien’ (r.18-19). De voorbeelden zijn: ‘bijvoorbeeld het … de koningsgraven’ (r.19-20). c niet waar Uitleg: In alinea 4 wordt geen oorzaak genoemd. Het chronologisch overzicht van de vakantie wordt voortgezet. d waar Uitleg: In elke alinea wordt verteld wat de ‘ik’ en zijn vader achter elkaar hebben gedaan. Die belevenissen worden opgesomd. 5 De lezer aansporen. Uitleg: Met name uit de laatste alinea van beide teksten kun je opmaken dat het doel aansporen is. 6 A Uitleg: De tekst is zeker geen schoolboektekst. De tekst is ook geen verslag, want in een verslag beschrijf je wat je hebt gedaan en gezien. De tekst is ook geen nieuwsbericht, want in een nieuwsbericht staat wie wat gedaan heeft, wanneer dat was, hoe dat was, enz. 7 Een reclametekst, vermomd als verslag. 8 a Hij lijkt objectief, maar is subjectief. De schrijver geeft zijn persoonlijke, positief gekleurde mening over de reis naar Egypte met het doel die reis te verkopen. b Subjectief. De schrijver geeft zijn persoonlijke, positief gekleurde mening over de reis naar Egypte. 9 B De lezer overhalen 10 C Voor jongeren die belangstelling hebben voor Egypte. Uitleg: De teksten komen uit een blad voor jongeren en omdat de tekst over Egypte gaat, past antwoord C. 11 A Ze trekken alleen de aandacht van de lezer en voegen niets nieuws toe aan de tekst. 1
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind50 50
12 B Boek een vakantiereis naar Egypte. Uitleg: In de antwoorden A, C en D ontbreekt het overhalende doel. Verder staat antwoord A niet in de teksten, antwoord C staat alleen in alinea 3 van tekst 1 en antwoord D in alinea 2 van tekst 2. 13 Je eigen antwoord en toelichting daarbij.
g Opdracht 37 In een goede samenvatting moet de onderstaande informatie-elementen (of een parafrase daarvan) zijn opgenomen. • Wat conditie is – Kracht, snelheid en (vooral) uithoudingsvermogen. • Wat spieren nodig hebben – Koolhydraten en vetten, die ze omzetten in ATP. – Zuurstof. • Twee systemen – Verbranding zonder zuurstof: anaerobe verbranding. – Verbranding met zuurstof: aerobe verbranding. • Verschil tussen de twee systemen – Bij verbranding zonder zuurstof kun je heel kort een grote prestatie leveren, zoals een sprint. – Bij verbranding met zuurstof kun je een langdurige prestatie leveren, zoals een marathon lopen. • Conditie verbeteren en het gevolg hiervan – Verbeteren: trainen zodat hart, bloedvaten en longen zich aanpassen aan de grotere vraag naar zuurstof van je spieren. – Gevolg: betere prestaties. • Conditie op peil houden – Conditie gaat razendsnel achteruit als je stopt met trainen. Voorbeeldsamenvatting: Conditie is kracht, snelheid en uithoudingsvermogen. Om te kunnen functioneren, hebben spieren verschillende zaken nodig, zoals koolhydraten en vetten die ze omzetten in ATP en zuurstof. Om nieuw ATP te vormen kunnen de spieren twee systemen gebruiken: anaerobe verbranding oftewel verbranding zonder zuurstof en aerobe verbranding oftewel verbranding met zuurstof. Bij verbranding zonder zuurstof kun je heel kort een grote prestatie leveren, zoals een sprint. Bij verbranding met zuurstof kun je een langdurige prestatie leveren, zoals een marathon lopen. Je kunt je conditie verbeteren door trainen, zodat hart, bloedvaten en longen zich aanpassen aan de grotere vraag naar zuurstof van je spieren. Het gevolg hiervan is een betere prestatie. Je conditie gaat razendsnel achteruit als je stopt met trainen.
29-07-2008 16:26:02
51
Antwoorden blok 4
Opdracht 38 Terugkijken Je eigen antwoorden.
7 Schrijf vaardig 7.1 Schrijven op niveau
g Opdracht 39 1-2 – 3 a
4 5
6
7
Oorzaak: Ruben heeft te vaak naar keiharde muziek geluisterd. Gevolg: Hij is nu slechthorend en moet leren liplezen. Uitspraak: Liplezen is moeilijk en vermoeiend. Reden: Je moet veel tegelijk volgen, je moet de mondbewegingen volgen, je moet gebaren volgen, je moet gezichtsuitdrukkingen in de gaten houden. In de reden staat een opsomming. b Je eigen signaalwoorden. Bijvoorbeeld bij oorzaak-gevolg: daardoor, daarom. Bijvoorbeeld bij uitspraak-reden: want, omdat. Tussen de delen van de opsomming kun je komma’s plaatsen en voor het laatste deel ook gebruiken. Het is een beetje overdreven om tussen de delen signaalwoorden te plaatsen. Zie de voorbeeldtekst. a-b Je eigen signaalwoorden. Voor opsomming kun je bijvoorbeeld eerst, ook, daarna, verder, vervolgens en daarnaast gebruiken. Alinea 2: Het volgen van mondbewegingen is om verschillende redenen moeilijk. (Dit is een overgangszin met een herhaling). Alinea 3: Om het volgen van mondbewegingen voor een slechthorende makkelijker te maken, is het aan te bevelen dat de spreker rekening houdt met een aantal punten. (Dit is een overgangszin met een herhaling). Voorbeeldtekst. Ruben heeft te vaak naar keiharde muziek geluisterd, daarom is hij nu erg slechthorend en hij moet leren liplezen. Liplezen is moeilijk en vermoeiend. Bij liplezen moet je veel zaken tegelijk volgen. Je moet de mondbewegingen en de gebaren goed volgen. Ook moet je de gezichtsuitdrukkingen in de gaten houden. In deze tekst kun je lezen hoe moeilijk het volgen van mondbewegingen is. Ook krijg je wat tips om als spreker een liplezer te helpen. Het goed volgen van mondbewegingen is om verschillende redenen moeilijk. De eerste reden hiervoor is dat een spreker die Nederlands spreekt ongeveer 50 verschillende klanken gebruikt. Op het gehoor zijn die klanken goed van elkaar te onderscheiden, maar je kunt uit de beweging van de mond slechts een kwart goed aflezen. Tussen de uitspraak van ‘groen’ en ‘rood’ zit bijvoorbeeld weinig verschil.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind51 51
Verder kun je aan lipbewegingen de overgang tussen woorden in een zin niet goed zien. Ten slotte heeft elke spreker een andere mondvorm en een andere manier van praten. Om het volgen van mondbewegingen voor een slechthorende makkelijker te maken, is het aan te bevelen dat je als spreker rekening houdt met een aantal punten. Je moet rustig praten, maar niet te overdreven rustig. Verder moet je goed te zien zijn en over één onderwerp tegelijk praten. Je moet ook niet te lange zinnen maken. Als laatste moet je controleren of de liplezer je volgt. Liplezen is dus moeilijk, want de liplezer moet geduld hebben en ook de persoon die tegen de liplezer praat moet geduld hebben. 8-9 –
7.2 Een uiteenzetting schrijven
g h Opdracht 40 Voorbeeldtekst urbanisatie: Urbanisatie of verstedelijking is de uitbreiding van intensief bewoonde gebieden, als gevolg van bevolkingsgroei en veranderingen in het levenspatroon van de bevolking. Er zijn verschillende oorzaken van verstedelijking. De eerste oorzaak is de trek van het platteland naar de stad. Tijdens de opkomst van de industrie is deze trek heel groot geweest. De tweede oorzaak is de natuurlijke bevolkingsgroei. Doordat er veel mensen in een stad wonen, worden er ook veel kinderen geboren. Suburbanisatie is de verstedelijking van het platteland rond een grote of centrale stad. Die centrale stad ligt midden tussen een aantal kleinere plaatsen. Deze plaatsen zijn door suburbanisatie erg gegroeid. Ze zijn zelfs zo gegroeid dat ze voorsteden zijn geworden. Dit komt doordat bewoners van de centrale stad verhuizen naar kleinere plaatsen, omdat daar grotere en betere huizen zijn. Een andere oorzaak van suburbanisatie is de natuurlijke bevolkingsgroei. Meestal trekken jonge mensen naar de plaatsen rond een grote stad. De geboortecijfers zijn daar dan hoger. Als er in een stad steeds nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen bijkomen, groeit een stad vast aan andere plaatsen die in de buurt liggen. Daardoor ontstaat een agglomeratie. Dit is een stad met daaraan vastgegroeide voorsteden en/of dorpen. Suburbanisatie heeft grote gevolgen. Door de suburbanisatie neemt het inwonertal van grote steden af. Een ander gevolg is dat de samenstelling van de bevolking verandert. De plaatsen van de mensen die naar de voorsteden of dorpen vertrekken, worden ingenomen door nieuwe bewoners. Deze nieuwe bewoners verschillen veel van de vertrekkende bewoners. Meestal trekken gezinnen met jonge kinderen en
29-07-2008 16:26:02
52
BLOK
4
Basisboek B ASIS B OE K
ouders met goedbetaalde banen weg. Ouderen, alleenstaande jongeren en studenten blijven in de stad wonen of komen er wonen. Ook de allochtonen behoren tot deze groep.
• • •
Voorbeeldtekst Franse revolutie: De Franse revolutie begon in 1789 met de bestorming van de Bastille in Parijs. Dit is het begin van politieke en sociale veranderingen. Voor de Franse revolutie waren er drie standen, namelijk: de eerste stand waartoe de geestelijken behoorden, de tweede stand waartoe de adel behoorde en de derde stand waartoe de rest (boeren, burgers, enz.) behoorde. De adel was ontevreden, want zij wilde dezelfde rechten als de koning. Burgers die het goed hadden, werden zich bewust van de ongelijke verhoudingen op het gebied van de politiek. Ze wilden wat te zeggen hebben. De boeren en de stedelijke onderlaag hadden te maken met werkloosheid, hongersnood, armoede en te hoge belastingen. Veel mensen vonden dat de standen moesten verdwijnen. Er was dus veel onvrede en een ongelijkheid in rechten en plichten. Daardoor ontstond het idee van een revolutie. De directe aanleiding was het mislukken van een bijeenkomst van de standen. Koning Lodewijk XVI had afvaardigingen van de standen bijeen geroepen om tot een soort grondwet te komen. Dit mislukte en het lagere volk bestormde de Bastille. De leus die tijdens de revolutie werd gebruikt was: Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Deze leus past er goed bij, want de burgers vonden dat alle mensen gelijk moesten zijn. De boeren wilden niet langer gratis voor de edelen werken. Ze wilden vrij zijn. De gevolgen van de Franse revolutie waren groot. Alhoewel de lagere bevolkingsgroepen nog steeds honger hadden, kwam er toch steeds meer aandacht voor gelijkheid en eerlijkheid. Zo werd in een grondwet vastgelegd dat iedereen gelijk is voor de wet en recht heeft op een eerlijk proces. Deze grondbeginselen zijn in veel landen uitgangspunten geworden.
• • • • •
8 Spreken, kijken en luisteren 8.1 Spreekwoorden spreken en gezegden zeggen
1 2
7.3 Verslag van beroepskeuzeonderzoek
g h Opdracht 41 1-6 –
g h Opdracht 42 1 2 3
– Je eigen antwoord en een toelichting daarbij. Lees je verslag nog een keer goed door en controleer of de volgende punten aanwezig zijn. • Een korte inleiding waarin staat wat je hebt onderzocht. • In de inleiding heb je vermeld waarom je het onderzoek hebt gedaan.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind52 52
In de inleiding heb je vermeld waar je hebt gezocht. Het middenstuk van je verslag is in alinea’s verdeeld. Alle aantekeningen van opdracht 41 zijn verwerkt. De informatie staat in een logische volgorde. In het slot staat welke beroepsgroep jou het meest aanspreekt. In het slot staat ook welk beroep jou het meest aanspreekt. In het slot staat ook waarom dat beroep jou het meest aanspreekt. Je hebt je aan de spellingsregels en de regels en afspraken voor Schrijven op niveau gehouden.
3
Opdracht 43 Spreek/acteeropdracht. Bijvoorbeeld: Fatima: ‘Nou, jij ziet er vandaag apart uit, zeg!’ Froukje: ‘Hoezo?’ Fatima: ‘Ik bedoel die gekke broek van je met al die versieringen aan de pijpen.’ Froukje: ‘Weet je, ik vind ’m mooi! En jij moet even wat aardiger doen, want anders ga ik wel met iemand anders optreden. Denk je dat het lukt om wat vriendelijker te zijn?’ Fatima: ‘Sorry hoor, ik wist niet dat je er gevoelig voor was. Je trekt je anders nooit wat van mijn opmerkingen aan. Had je al gehoord dat Jim met de mentor heeft gesproken?’ Froukje: ‘Maar er was toch uiteindelijk niets aan de hand met die gitaar?’ Fatima: ‘Toch wel hoor, je hebt blijkbaar niet het hele verhaal gehoord. Jim’s gitaar blijkt licht beschadigd. Hij maakt zich behoorlijk ongerust want zijn ouders weten van niets.’ Froukje: ‘Ik zou het ook niet aan iedereen vertellen als ik hem was. Verwacht jij vrijdag eigenlijk veel publiek?’ Fatima: ‘Voornamelijk familie, maar die willen allemaal zo min mogelijk betalen. Laten we trouwens maar eens beginnen met onze stemoefeningen.’ Spreek/acteeropdracht.
8.2 Motiveren Opdracht 44 1-3 Je eigen werk.
29-07-2008 16:26:03
53
Antwoorden blok 4
8.3 Mondelinge presentatie: uiteenzetting
2
h Opdracht 45
3
Je eigen werk.
g Opdracht 46 Je eigen werk.
9 Over taal 9.1 Beroepsnamen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Opdracht 47 landbouwer iemand die vaarbomen maakt (lange stok met haak om een schip voort te duwen) geweermaker landarbeider die per dag betaald wordt vakman die voorwerpen maakt op de draaibank hovenier kruidenier soldaat met een hellebaard (lans met een strijdbijl) iemand die honden de kerk uit jaagt (rondreizend) iemand die ketels repareert vaten- of kuipenmaker baggeraar werkman die tinnen schotels, schalen enz. giet en bewerkt iemand die tolgelden int iemand die het vlees van minderwaardige, gestorven of zieke dieren verkoopt
4
5
6 7
9.2 Familienamen 8 1 2 3
Opdracht 48 Bijvoorbeeld: Bakker, Bussemaker, Groenteman, Schilder, Schrijver, Tuinder. Bijvoorbeeld: aannemer Brouwer, dokter Visser, kapper Bakker, slager De Boer. Bijvoorbeeld: Bart Apeldoorn, Nick van Amsterdam, Sjack van Rijsbergen, Rosan Limburg, Stephanie Bunschoten.
‘trok ik haar de kleren van het lijf’. Dit is een beeld voor: het behang van de muur af trekken. Voorbeelden: ‘haar muren moesten huilen’ (de muren werden nat), ‘Ze schaamde zich om naakt te zijn, onopgemaakt’ (ze vond het erg om geen behang meer op haar muren te hebben), ‘haar maten bleek te hebben’ (goed bij haar bleken te passen), ‘ook nog haar make-up verrassend goed vond staan’ (ook de nieuwe verf haar goed stond), ‘paste ze haar stemming aan’ (veranderde ze van humeur), ‘alsof ze me de uitslag gaf van een gevecht’ (ze gaf zich over), ‘Wil je met me trouwen?’ (wil je in deze kamer blijven wonen?). Voorbeelden: ‘ik mijn nieuwe kamer voor het eerst ontmoette’ (je kunt alleen mensen ontmoeten, geen voorwerpen of zaken), ‘trok ik haar de kleren van het lijf’ (kan alleen bij mensen), ‘ze schrok’, ‘haar muren moesten huilen’, ‘ze schaamde zich’, ‘ze ... haar make-up verrassend goed vond staan’, ‘paste ze haar stemming aan’, ‘vanmorgen vroeg ze plechtig’, ‘Wil je met me trouwen?’ Schrik, verdriet en schaamte tegenover een vrolijk en tevreden humeur. Of: een kamer met oud behang en verfwerk tegenover een kamer met nieuw behang en een nieuwe, frisse verflaag. grond – stond (r.6-9), staan – aan (r.15-16), gevecht – gezegd (r.18-20). In regel 20 is ‘Natuurlijk’ een vooropplaatsing en in regel 18 staat een omkering (inversie). Het effect van de vooropplaatsing: het vooropgeplaatste woord krijgt sterk de nadruk. In regel 17 zit ook een vooropplaatsing (En vanmorgen) en een inversie, maar het effect daarvan is veel minder sterk. Je eigen mening.
11 Miniproject: Kwartletteren
h Opdracht 50 Set 1 Je eigen werk.
h Opdracht 51 Set 2 Je eigen werk.
10 Gedicht
h Opdracht 52 Set 3 Je eigen werk.
10.1 Beeldspraak (2)
1
Opdracht 49 a ‘de nieuwe jurk van frisse verf’. De omgebouwde vergelijking: de frisse verf is als een nieuwe jurk. b ‘stijf gedragen rokken oud behang’ kun je veranderen in ‘stijf gedragen rokken van oud behang’. Dit is een van-vergelijking, want je kunt hem ombouwen tot: het oude behang is als stijf gedragen rokken.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind53 53
Opdracht 53 Betekenis van de woorden uit de eerste set: arrangeren = regelen componeren = muziek maken documenteren = van gegevens of bewijzen voorzien deformeren = vervormen perforeren = doorboren respecteren = eerbied en waardering hebben transplanteren = overplanten verbannen = verdrijven
29-07-2008 16:26:03
54
BLOK
4
Basisboek B ASIS B OE K
Tweede set artotheek = kunstuitleencentrum grafische kunst = tekenkunst beeldende kunst = kunstvorm die werkt met afbeeldingen celebrity = beroemdheid charter = vlucht met een afgehuurd vliegtuig (geen lijnvlucht) coulissen = beweegbare zijstukken van een toneeldecor (toneelinrichting) elitair = van een bevoorrechte groep, niet voor iedereen fuseren = samengaan homogeen = van gelijke samenstelling heterogeen = van ongelijke samenstelling irreëel = onwerkelijk materiële schade = stoffelijke schade, schade aan bezittingen polis = schriftelijk bewijs dat je verzekerd bent recent = van de laatste tijd Derde set geluksvogel = iemand die in alles geluk heeft knuffeldier = iemand die graag knuffelt en geknuffeld wordt eendagsvlieg = een artiest die maar kort populair is waterrat = iemand die graag en veel zwemt. huismus = iemand die altijd thuiszit driftkikker = iemand die gauw kwaad wordt beunhaas = iemand die zijn vak niet goed verstaat en onder de prijs werkt melkkoe = iemand van wie je voortdurend voordeel trekt feestbeest = iemand die helemaal kan opgaan in een feest stresskip = iemand die niet goed met stress kan omgaan vechthaan = iemand die goed kan vechten en van vechten houdt belhamel = iemand die kattenkwaad uithaalt (een belhamel was vroeger een gecastreerde ram die met een bel voor de kudde uitliep) geldwolf = iemand die gierig is
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind54 54
29-07-2008 16:26:03
BLOK
5
55
B ASIS B OE K
1 Lekker lezen 1.1 Over het verhaal Opdracht 1 Lees- en discussievragen Hij is aan het dementeren. Hij begint in het verleden te leven. De beelden van vroeger worden steeds sterker. 2 Over het feit dat hij in een concentratiekamp heeft gezeten en wat hij daar heeft meegemaakt. 3 Hij zat in het verzet en was betrokken bij de moord op enkele NSB’ers. Hij heeft in het kamp voor straf met een kruiwagen moeten rondrijden waarin een dode jood lag. 4 Dat leest ze in zijn dagboek, dat ze in een kistje in de schuur vindt. Later vertelt haar opa er ook over. 5 a Iemand die in de Tweede Wereldoorlog samenwerkte met de Duitse bezetters. Een landverrader. b Door de mensen van het verzet. 6 Duitsers schoten vaak uit wraak voor het doden van NSB’ers onschuldige mensen dood. 7 a Hij wordt steeds verwarder. In het begin gaat het nog wel redelijk met hem, maar aan het eind zijn de beelden uit de oorlog werkelijkheid voor hem. Het is of hij in een andere tijd is terechtgekomen. b Eerst gelooft ze niet wat Karen zegt. Ze denkt dat haar vader in de war is en dingen vertelt die niet echt gebeurd zijn. Later, als Karen met het schrift aankomt, schrikt ze enorm en vindt ze het vreselijk wat haar vader heeft meegemaakt. Ze beseft dat ze hem nooit echt gekend heeft. 8 a-c Hij wilde de verschrikkelijke dingen vergeten. Door er niet over te praten, door ze weg te stoppen, probeerde hij ze te vergeten. Nu hij begint te dementeren, komen de beelden in alle hevigheid naar boven. Dat kan hij niet tegenhouden, dat gaat vanzelf. Zijn geest wordt de baas over hem. Het is tragisch dat alles wat hij zijn hele leven heeft proberen weg te stoppen, nu in alle hevigheid terugkeert, alsof hij het weer allemaal meemaakt. 9 Karen herinnert zich dat ze zich verstopt had in de schuur bij verstoppertje spelen. Toen heeft ze gezien dat haar opa het kistje tevoorschijn haalde en in het schrift begon te lezen. 10 De volgende trucs: –– er is een geheim dat voor de lezer wordt verzwegen (het oorlogsverleden van opa). –– de onthulling wordt uitgesteld, vertraagd (pas langzamerhand kom je er precies achter wat opa voor vreselijke dingen heeft meegemaakt). –– er is een onverwachte wending (opa blijkt onverwacht veel ellendige dingen te hebben meegemaakt). 1
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind55 55
11 Eerste spanningsboog: begin: opa vertelt dat hij in een concentratiekamp heeft gezeten; eind: Karen ontdekt het kistje met het dagboek en leest het. Tweede spanningsboog: begin: Karen leest in het dagboek over het hoofd van een joodse man; eind: opa vertelt waarom hij dat hoofd niet kan vergeten en Karen zorgt ervoor dat hem dit wel lukt. 12 Om psychologische spanning: Karen vraagt zich af wat er vroeger gebeurd is en als ze daarachter komt, wat die gebeurtenissen in de loop van zijn leven met haar opa hebben gedaan. 13 a De zware bankschroef die hij helemaal uit Frankrijk meegezeuld heeft naar Nederland. b De dood van twee onschuldige mensen en het hoofd van de dode joodse man. 14 Wat onbelangrijk is, wordt weggelaten. Je leest alleen waar het werkelijk om draait en leeft op deze manier heel direct mee met Karen en haar opa. 15 Je eigen antwoord. De gebeurtenissen en de personages maken een geloofwaardige en waarschijnlijke indruk. Toch is er één element dat wat minder waarschijnlijk is: de opa van Karen wil het verleden vergeten en wegstoppen, maar hij leest toch in zijn oorlogsdagboek. 16 Bijvoorbeeld: de invloed van dramatische gebeurtenissen op iemands verdere leven; de ontdekking van iemands dramatische geheim; het dramatische verleden proberen te vergeten.
h
Opdracht 2 Opdrachten voor het fictiedossier 1-5 Je eigen werk. Je hebt een van de vijf opdrachten gekozen. Controleer of alle punten die in je tekst moeten staan er ook in staan. Heb je ongeveer driehonderd woorden gebruikt? Dit laatste geldt niet voor opdracht 5.
2 Over lezen 2.1 Over Anton van der Kolk
g Opdracht 3 1-4 Je eigen werk. Op dit moment is goede informatie over de schrijver te vinden op de volgende websites: www.antonvanderkolk.nl, www.leesplein.nl, www.vangoor.nl en www.kjoek.nl. De eigen website van de schrijver geeft de meeste informatie, maar is ook het meest eenzijdig, hoewel de schrijver ook kritische opmerkingen over zijn werk in recensies citeert. Schriftelijke bronnen: Encyclopedie van de jeugdliteratuur en Lexicon van de jeugdliteratuur.
29-07-2008 16:26:03
56
BLOK
5
Basisboek B ASIS B OE K
2.2 Opbouw van verhalen
1
2
Opdracht 4 a Het verhaal is gedeeltelijk opgebouwd volgens het algemene opbouwschema. De volgende stappen zijn aanwezig: –– beginsituatie: Karens opa praat over de oorlog. –– ontstaan van het probleem: opa lijkt een geheim te hebben dat met de oorlog te maken heeft; Karen herinnert zich het kistje en probeert het te vinden. –– steeds meer moeilijkheden: Karen vindt het kistje en komt erachter wat voor verschrikkelijke dingen haar opa heeft meegemaakt. –– dieptepunt: de opa van Karen raakt steeds meer in de war. b Nee, het verhaal bevat een terugblik waarin Karen zich herinnert dat zij haar opa in de schuur in een schrift heeft zien lezen. Deze terugblik onderbreekt het verhaal. Het verhaal staat dus in de niet-chronologische volgorde. Verder zijn er heel veel terugwijzingen, maar die doorbreken de gewone tijdvolgorde niet. c Karens opa begint steeds meer in het verleden te leven. De beelden van vroeger worden gewone realiteit voor hem. Hij gaat als het ware terug in de tijd. d Het begint met een korte inleiding. e Een open einde. Je leest niet hoe het met Karens opa afloopt, maar je kunt wel verwachten dat het droevig afloopt. In het begin van het verhaal staat immers al: ‘Opa was nu een oude man, die langzaam bezig was dood te gaan’. Je ziet hem ook geestelijk snel en sterk achteruit gaan. a Het verhaal is gedeeltelijk opgebouwd volgens het algemene opbouwschema. De volgende stappen zijn aanwezig: –– beginsituatie: Jeroen krijgt ruzie met Marco; Ramon bevrijdt Marco en vecht met Jeroen. –– ontstaan van het probleem: Jeroen voelt zich door Ramon vernederd. –– steeds meer moeilijkheden: Jeroen en zijn vrienden vernielen de fiets van Ramon. –– dieptepunt: Ramon steekt de tas van Jeroen in de brand en bedreigt hem met een mes. b Middenin de gebeurtenissen (in medias res), bij het ontstaan van het probleem.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind56 56
c
3
4
Een open einde. Het is onduidelijk hoe het verdergaat met de strijd tussen Ramon en Jeroen. Het is ook onduidelijk hoe de vriendschap tussen Ramon en Marco verder verloopt. Marco begint zijn twijfels over Ramon te krijgen na het trekken van het mes en die twijfels worden groter als hij van Kevin hoort wat Ramon op zijn vorige school heeft uitgehaald. a Ja, het begint namelijk bij het dieptepunt: Marit zit in een rolstoel en zal nooit meer kunnen lopen. Daarna kom je via terugblikken te weten wat er eerder is gebeurd en wordt de beginsituatie en het ontstaan van het probleem verteld. b Middenin de gebeurtenissen (in medias res), bij het dieptepunt. Het probleem bestaat dan al een tijdje. c Een droevig slot: Marit zal nooit meer kunnen lopen. Hiermee zal ze moeten leren leven. a-d Je eigen werk en verklaring bij vraag d.
2.3 Verhaallijnen
1
2
3
Opdracht 5 Het verhaal heeft maar één verhaallijn, want je bekijkt de gebeurtenissen uitsluitend door de ogen van Karen. Wat Karens opa heeft meegemaakt kom je te weten door wat hij hierover vertelt en door wat Karen in zijn dagboek hierover leest. De belevenissen van Karens opa worden niet in een aparte verhaallijn verteld waarin hij de hoofdpersoon is. Het verhaal heeft maar één verhaallijn, want je bekijkt de gebeurtenissen alleen maar door de ogen van Marco. Wat Ramon denkt, voelt en los van Marco meemaakt, kom je niet te weten. a-c Je eigen antwoorden.
2.4 Boeken- en televisieseries
g Opdracht 6 1-6 Je eigen antwoorden. 7 a Rom Molemaker: De ruiters van Glaas, Sterre van de zee en De toppen van Ravijn. Verbonden verhalen. Eindig: drie delen. Thea Beckman: Geef me de ruimte!, Triomf van de verschroeide aarde en Het rad van fortuin. Verbonden verhalen. Eindig; drie delen. Thea Beckman: Kinderen van Moeder Aarde, Het helse paradijs en Het Gulden Vlies van Thule. Verbonden verhalen. Eindig, drie delen. Caja Cazemier: Vliegende start, Kussen en krullen, Geen bericht goed bericht, Wie durft?!, Kies voor mij. Verbonden verhalen. Oneindig.
29-07-2008 16:26:04
57
Antwoorden blok 5
8
b a
b
Nanda Roep: Ch@tgrlz & -boyz, Vriendinnen voor Isa, Isa vraag verkering. Verbonden verhalen. Oneindig. Francine Oomen: de Hoe overleef ik-serie. Losse verhalen. Oneindig. Paul van Loon: de Griezelbus-serie. Losse verhalen. Oneindig. Carry Slee: de Timboektoe-serie. Verbonden verhalen. Oneindig. Ton van Reen: de Bende van de bokkenrijdersserie. Verbonden verhalen. Eindig, drie delen. Theo Hoogstraaten: de Fiofen-serie. Losse verhalen. Oneindig. Theo Hoogstraaten: de Blind date-serie (Blind date, Hot spot en Loverboy). Verbonden verhalen. Eindig, drie delen. Je eigen antwoorden. De delen van deze series worden door verschillende auteurs geschreven. Vlindersserie: Nanda Roep, Daan Remmerts de Vries, Lydia Rood en Hans Kuyper. Wel schrijft iedere auteur over zijn ‘eigen’ personage. 4ever-serie: Hans Kuyper, Anneke Scholtens, Judith Eiselin en Lydia Rood. Je eigen antwoorden.
2
3
4
3 Grammatica 3.1 Zinsontleding – Weet je het nog?
1
Opdracht 7 Het werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden uit de zin. Het naamwoordelijk gezegde: je kijkt of er een koppelwerkwoord in de zin voorkomt. Als dat zo is, weet je dat de zin een naamwoordelijk gezegde heeft. Je zoekt het andere werkwoord (als dat er is). Je hebt dan een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord of alleen een koppelwerkwoord. Dit is het werkwoordelijke deel van het naamwoordelijk gezegde. Nu ga je op zoek naar het naamwoordelijke deel van het gezegde. Je zoekt het zelfstandig naamwoord of een zinsdeel met een zelfstandig naamwoord of het bijvoeglijk naamwoord dat iets over het onderwerp ‘zegt’. Het onderwerp: Je stelt de vraag: wie/wat + gezegde? Het lijdend voorwerp: Je stelt de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Let op! Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel en een lijdend voorwerp geeft geen hoeveelheden aan. Het meewerkend voorwerp: Je stelt de vraag: aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind57 57
Het voorzetselvoorwerp: Je kijkt of het belangrijkste werkwoord van het gezegde een vast voorzetsel heeft. Als dat zo is, dan is het zinsdeel dat met dit voorzetsel begint het voorzetselvoorwerp. De bijwoordelijke bepaling: Je stelt vragen als: waar?, wanneer?, waarom?, waardoor?, waarmee?, waarnaar?, hoe? en hoeveel? Ook komt het voor dat je vragen als van wie? of naar wie? moet stellen. Een bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel, omdat het extra informatie geeft over het zelfstandig naamwoord in een zinsdeel. Ja. In elk zinsdeel waarin een zelfstandig naamwoord voorkomt, kan een bijvoeglijk naamwoord voorkomen. Ook kunnen er twee bijvoeglijke bepalingen in een zinsdeel voorkomen. Er kan een bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord staan en een achter het zelfstandig naamwoord. Ook kunnen er in een zinsdeel twee zelfstandige naamwoorden voorkomen. Bij elk zelfstandig naamwoord kan een bijvoeglijke bepaling horen. Een bijvoeglijk naamwoord is een woordsoort. Het betreft altijd één woord. Een bijvoeglijk naamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord. In een zin met een koppelwerkwoord kan het bijvoeglijk naamwoord apart in een zin voorkomen. Een bijvoeglijke bepaling is een deel van een zinsdeel. Het kan één woord zijn, maar het kunnen ook meer woorden zijn. Een bijvoeglijke bepaling kan voor en na een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel voorkomen.
3.2 Zinsontleding – De bijstelling Opdracht 8 Voorbeelden van zinnen. a De heer Bakker, de nieuwe programmeur b Martijn, de spits van het A-team c In Barcelona, een van de gezelligste steden van Spanje 2-4 Je eigen werk. 1
g Opdracht 9 1
nwg = – wwg = moet worden afgebroken Uitleg: In deze zin staan drie werkwoorden. Afgebroken is het werkwoord dat de handeling aangeeft. Het is het zelfstandig werkwoord. Moet en worden zijn hulpwerkwoorden. De zin heeft dus een werkwoordelijk gezegde. ond = Het schuurtje, de hobbyruimte van mijn vader Uitleg: De bijstelling hoort bij het zinsdeel.
29-07-2008 16:26:04
58
BLOK
5
Basisboek B ASIS B OE K
2
3
4
lv = – Uitleg: De vraag: wie moet het schuurtje, de hobbyruimte van mijn vader worden afgebroken? kun je niet beantwoorden. mv = – Uitleg: De vraag: aan wie/voor wie moet het schuurtje, de hobbyruimte van mijn vader worden afgebroken? kun je niet beantwoorden. vzv = – Uitleg: Het werkwoord afgebroken heeft geen vast voorzetsel. bwb = van de gemeente Uitleg: Dit zinsdeel is geen lijdend voorwerp, want een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Je moet hier vragen: van wie? Dit is een vraag die je soms voor de bijwoordelijke bepaling stelt. bvb = van mijn vader bij hobbyruimte, mijn bij vader Uitleg: Let op! De bezittelijke voornaamwoorden benoem je bij zinsontleding als bijvoeglijke bepalingen. bijst = de hobbyruimte van mijn vader nwg = – wwg = Vergoedt ond = de verzekeringsmaatschappij lv = de schade aan haar kleren mv = je zus vzv = – bwb = – bvb = aan haar kleren bij schade, haar bij kleren, je bij zus Uitleg: Let op! De bezittelijke voornaamwoorden benoem je bij zinsontleding als bijvoeglijke bepalingen. bijst = – nwg = – wwg = heeft omgetoverd ond = De goochelaar lv = het sjaaltje mv = – vzv = tot een konijn Uitleg: Het werkwoord omtoveren heeft een vast voorzetsel: tot bwb = – bvb = – bijst = – nwg = is ziek geweest Uitleg: Het belangrijkste werkwoord van deze zin is geweest. Het is in deze zin een koppelwerkwoord. Het koppelt ziek aan Daniël, de beste vriend van Jens wwg = – ond = Daniël, de beste vriend van Jens Uitleg: De bijstelling hoort bij het zinsdeel. lv = – mv = – vzv = – bwb = drie maanden
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind58 58
5
6
7
8
bvb = beste bij vriend, van Jens bij vriend, drie bij maanden Uitleg: Let op! Als een telwoord in een zinsdeel voor een zelfstandig naamwoord staat, noem je het bij zinsontleding een bijvoeglijke bepaling. bijst = de beste vriend van Jens nwg = – wwg = kun waarnemen ond = je lv = de plaats van de regenbuien mv = – vzv = – bwb = Op www.buienradar.nl, de actuele weersite, goed bvb = van de regenbuien bij plaats, actuele bij weersite bijst = de actuele weersite nwg = is behoorlijk laag Uitleg: In deze zin is is het enige werkwoord. Het is hier een koppelwerkwoord, want het koppelt behoorlijk laag aan het onderwerp. Kijk maar: De behoorlijk lage prijs voor een nieuwe dvd-speler. wwg = – ond = De prijs voor een nieuwe dvd-speler lv = – mv = – vzv = – bwb = tegenwoordig bvb = voor een nieuwe dvd-speler bij prijs, nieuwe bij dvd-speler bijst = – nwg = is de favoriete sport van Robert, de bekende presentator van veel programma’s Uitleg: In deze zin is is het enige werkwoord. Het is hier een koppelwerkwoord, want het koppelt de favoriete sport van Robert, de bekende presentator van veel programma’s aan Golfen. De bijstelling hoort bij het naamwoordelijk deel van het gezegde, omdat het eerste deel van het naamwoordelijk deel met andere woorden herhaald wordt. wwg = – ond = Golfen lv = – mv = – vzv = – bwb = – bvb = favoriete bij sport, van Robbert bij sport, bekende bij presentator, van veel programma’s bij presentator, veel bij programma’s bijst = – nwg = – wwg = heb geleerd ond = ik lv = – mv = – vzv = – bwb = Voor de repetitie voor Frans, de moeilijkste repetitie uit de repetitieweek, heel lang
29-07-2008 16:26:04
59
Antwoorden blok 5
Opdracht 13 Zin 1: Jullie = pers.vnw hem= pers.vnw dat = betr.vnw Uitleg: Het woord staat achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het terugverwijst. Zin 2: Wat voor = vr.vnw het = pers.vnw Uitleg: Als het zelfstandig in de zin voorkomt en je kunt het vervangen door dat, dan is het een persoonlijk voornaamwoord. Zin 3: dat = aanw.vnw Uitleg: Het woord komt zelfstandig in de zin voor. Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord. Je kunt er bijvoorbeeld verhaal achter denken. ik = pers.vnw niemand = onb.vnw Zin 4: Je = pers.vnw. mij = pers.vnw. alles = onb.vnw niets = onb.vnw Zin 5: Ik = pers.vnw die = aanw.vnw Uitleg: Het woord staat voor het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. die = betr.vnw Uitleg: Het woord staat achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. dat = aanw.vnw Uitleg: Het woord komt zelfstandig in de zin voor. Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord. Je kunt er bijvoorbeeld verhaal achter denken.
Uitleg: Het zinsdeel voor de repetitie voor Frans is het antwoord op de vraag: waarvoor? Ook kun je het voorzetsel voor niet weglaten. Het is dus geen meewerkend voorwerp maar een bijwoordelijke bepaling. bvb = voor Frans bij repetitie, moeilijkste bij repetitie, uit de repetitieweek bij repetitie bijst = de moeilijkste repetitie uit de repetitieweek
3.3 Woordsoortbenoeming – Voornaamwoorden (3)
1 2 3 4 5
1 2
3
4
1 2 3
Opdracht 10 Voorbeeld van een zin: Het liedje dat ik net op de radio hoorde, is mijn lievelingslied. Voorbeeld van een zin: Wil je die blauwe doos die in het magazijn staat voor mij meenemen? Voorbeeld van een zin: Wie jou het verhaal vertelde, heeft het verkeerd begrepen. Weet jij wat er is gebeurd? Je eigen werk. Opdracht 11 Wie = betr.vnw. m.i.a. Uitleg: Je kunt Wie vervangen door degene die. dat = betr.vnw Uitleg: Het woord dat verwijst terug naar het zelfstandig naamwoord voetbalveld. wat = betr.vnw Uitleg: Het woord wat verwijst terug naar de hele zin ervoor. wat = vr.vnw Uitleg: Je kunt vragen: wat is de prijs ...? die = aanw.vnw Uitleg: Het woord staat voor het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. die = betr.vnw Uitleg: Het woord staat achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het terugverwijst. deze = aanw.vnw Wat = betr.vnw. m.i.a. Uitleg: Je kunt Wat vervangen door Dat wat. wat = betr.vnw Uitleg: Het woord verwijst terug naar alles. Opdracht 12 onb.vnw: men, iets, alles, iedereen, niets Je eigen antwoord. Je weet niet precies waarover het gaat. Nee, je eigen toelichting. Onbepaalde voornaamwoorden zorgen ervoor dat een boodschap niet duidelijk is. Degene die de boodschap ontvangt weet dan niet precies hoeveel hij krijgt, enz. Als iemand tegen jou zegt: Voor dit werk krijg je wel iets. Dan weet je niet wat je precies krijgt. Het kan zo zijn dat je het werk niet wil doen, terwijl je er misschien wel veel voor krijgt. Iemand kan zeggen: Je krijgt alles. Je weet dan niet hoeveel je krijgt.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind59 59
Opdracht 14 1-5 Je eigen werk.
3.4 Woordsoortbenoeming – Het telwoord
1
2
3
Opdracht 15 hoeveelste = onb.rangtelw. Uitleg: Het woord geeft een onnauwkeurige plaats in een rij aan. achtste = bep.rangtelw. Uitleg: Het woord geeft een bepaalde plaats in een rij aan. tweederde = bep.hoofdtelw. Uitleg: Breuken behoren tot de bepaalde hoofdtelwoorden. enkele = onbep.hoofdtelw. Uitleg: Je weet niet exact hoeveel het er zijn. Er is geen sprake van een plaats in een rij. Veel = onb.hoofdtelw. Uitleg: Je weet niet exact hoeveel het er zijn. Er is geen sprake van een plaats in een rij. vierde = bep.rangtelw. Uitleg: Je weet welke plaats in een rij wordt bedoeld.
29-07-2008 16:26:04
60
BLOK
5
Basisboek B ASIS B OE K
4
Weinig = onb.hoofdtelw. Uitleg: Het woord geeft een onbekende hoeveelheid aan. Er is geen sprake van een plaats in een rij. twee = bep.hoofdtelw.
17 cementen Uitleg: Het is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord. 18 polyester
4.2 Alle of allen, beide of beiden?
4 Spelling
1
4.1 De spelling van bijvoeglijke naamwoorden
2
1
2
3
4
5
6 7 8
9 10
11
12 13 14 15
16
Opdracht 16 afgesloten Uitleg: Het bijvoeglijk naamwoord is afgeleid van een klankveranderend werkwoord (afsluiten – afsloten – afgesloten). Je schrijft dan en. gehate Uitleg: Het bijvoeglijk naamwoord is afgeleid van een klankvast werkwoord. Je schrijft dan het voltooid deelwoord + e. Omdat er dan staat gehaate, laat je volgens de spellingregel een a weg. Je schrijft het werkwoord dus zo kort mogelijk. katoenen Uitleg: Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt vaak op (e)n opgezette Uitleg: Het is afgeleid van een klankvast werkwoord. Je schrijft hier dubbel -t, omdat dat nodig is voor de uitspraak. vergruisde Uitleg: Let op! De stam eindigt op de letter z. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord schrijf je de of d. gestrande verrichten Uitleg: Na te schrijf je en. verzonden Uitleg: Het is afgeleid van een klankveranderend werkwoord. Je schrijft dan en. gesuste verlichten Uitleg: Een bijvoeglijk naamwoord na te schrijf je met en. afgebrande Uitleg: Het is afgeleid van een klankvast werkwoord. Je schrijft het zo kort mogelijk. aluminium zijden Uitleg: Het is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord. bekladde uitgeloofde Uitleg: Let op! De stam eindigt op de letter v. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord schrijf je de of d. betonnen Uitleg: Het is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind60 60
3
4
5
6
7
Opdracht 17 meeste; enkele Uitleg: enkele is bijvoeglijk gebruikt, want je kunt er gasten achter zetten. sommigen; anderen Uitleg: sommigen en anderen zijn zelfstandig gebruikt en hebben betrekking op personen. sommige Uitleg: sommige is bijvoeglijk gebruikt, want je kunt er examenkandidaten achter zetten. Velen Uitleg: Velen is zelfstandig gebruikt en het heeft betrekking op personen. sommigen Uitleg: sommigen is zelfstandig gebruikt en het heeft betrekking op personen. Allen Uitleg: Allen is zelfstandig gebruikt en heeft betrekking op personen. alle Uitleg: alle is zelfstandig gebruikt en verwijst naar gereedschappen. Het woord heeft dus geen betrekking op personen. Daarom schrijf je geen n.
4.3 Afkortingen; het woordenboek gebruiken Opdracht 18 papierformaat 210 x 297 mm hyperactiviteit en concentratieproblemen bij kinderen (attention deficit hyperactivity disorder) 3 samentrekking van camera + recorder 4 doctorandus 5 mensen die werken bij een hotel, restaurant of café 6 informatief amusement op radio en tv (information + entertainment) 7 nota bene (let goed op de hierna volgende mededeling) 8 milieuvriendelijke fles voor frisdrank (pet = polyethyleentereftalaat) 9 code met persoonlijk informatienummer 10 post meridiem (na de middag) 11 fase in de slaap waarin de rem plaatsvindt (rapid eye movement = snelle beweging van de oogbollen, wat erop wijst dat de slaper droomt) 12 kinderfonds van de Verenigde Naties (United Nations International Children’s Emergency Fund) 1 2
Opdracht 19 Je eigen werk.
29-07-2008 16:26:04
61
Antwoorden blok 5
4.4 Het weglatingsstreepje
1
2
3
4
5
6
7
8
Opdracht 20 in binnen- en buitenland Uitleg: Het woorddeel land komt twee keer voor. Je mag het de eerste keer door een weglatingsstreepje vervangen. hoge en lage gebouwen Uitleg: De woorden hoge en lage zijn losse woorden. Ze vormen met gebouwen geen samenstelling. Je zet dan geen weglatingsstreepje, want je laat geen deel van een woord weg. dames- en herenkapsalon Uitleg: dameskapsalon en herenkapsalon zijn samenstellingen. Het woorddeel kapsalon komt twee keer voor. Je vervangt het de eerste keer door een weglatingsstreepje. op- en afritten Uitleg: opritten en afritten zijn samenstellingen. Het woorddeel ritten komt twee keer voor. Je vervangt het de eerste keer door een weglatingsstreepje. mond-en-klauwzeer Uitleg: Dit is een woord met meer dan één streepje. Je moet dit soort woorden uit je hoofd leren. keel-, neus- en oorarts Uitleg: Keelarts, neusarts en oorarts zijn allemaal samenstellingen waarin het woord arts voorkomt. Je mag het de eerste twee keer vervangen door een weglatingsstreepje. winst-en-verliesrekening Uitleg: De delen van deze samenstelling horen bij elkaar. Het is een woord met meer dan één streepje. Je moet dit woord ook gewoon leren. kamer- en tuinplantengids Uitleg: kamerplantengids en tuinplantengids zijn samenstellingen waarin het deel plantengids dubbel voorkomt. Je mag het deel de eerste keer vervangen door een weglatingsstreepje.
4.5 Lastige gevallen: p, pp, r of rr
1
2 3 4 5
Opdracht 21 Geïrriteerd, achterruitverwarming Uitleg: Let op! Je schrijft dubbel -r, want dit deel bestaat uit twee woorden: achter en ruit. Sieraden, verroesten terrasstoelen, marechaussees verrukkelijk, aperitiefje verrassing, suppoost, guerrilla’s
applaudisseren – appartement – arrangement – barometer – barricade – capaciteit – carrière – carrosserie – geapprecieerd – herinnering – interrumperen – karikatuur – stoomcarrousel – supplement – terreurdaad
5 Taalschat 5.1 Woorden rond de teksten Opdracht 23 budget = begroting, bedrag om te besteden cybercriminaliteit = criminaliteit op internet defensief = verdedigend 3 conversatie = gesprekken voeren gerenommeerd = gunstig bekend staand 4 identiek = gelijk 5 instinctief = instinctmatig, onbewust roedel = troep, kudde 6 latent = verborgen 7 professionals = beroepskrachten lobbywerk = vertrouwelijke gesprekken voeren om belangrijke beslissingen te beïnvloeden 8 mutaties = wijzigingen 9 metropolen = wereldsteden 10 Maritiem = (voor de) scheepvaart 1 2
5.2 Woorden uit de media Opdracht 24 (Voorbeeld) instemming stommiteit, blunder voortzetten grafkelder land in een gesplitste riviermonding (in de vorm van een driehoek) 7 test die vaststelt (door middel van o.a. bloedonderzoek) of iemand een ziekte heeft. De term wordt in het onderwijs ook gebruikt om vast te stellen of een leerling voldoende kennis heeft voor de echte toets of schriftelijke overhoring. 8 overdreven 9 ongeschikt 10 indrukwekkend 11 iemand zonder principes die bij elke gelegenheid zijn eigen voordeel zoekt 12 doordringend, scherp 1 2 3 4 5 6
Opdracht 22 Je hebt vijf zinnen gemaakt en in elke zin heb je drie van de volgende woorden gebruikt. Controleer de spelling van deze woorden met behulp van de goed gespelde woorden hierna.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind61 61
29-07-2008 16:26:05
62
BLOK
5
Basisboek B ASIS B OE K
6 Lees vaardig
6.3 Tekstvormen: interview
6.1 Feit, mening, argument en tegenargument
1
1 2
3
4
5
6
Opdracht 25 C B Uitleg: De mening van anderen kun je ook controleren. Het zijn dus ook feiten. Ten eerste: chattaal is slecht voor de ontwikkeling van het Nederlands. Uitleg: Het antwoord vind je in de regels 5-6. Ten tweede: door het gebruik van chattaal gaan leerlingen elkaar pesten. Uitleg: Het antwoord staat in de regels 7-9. Aan het woord ‘Bovendien’ zie je dat het een volgend argument is. Het eerste argument. Haar argument: door het gebruik van chattaal word je creatiever in je gewone Nederlandse taalgebruik. Uitleg: Het antwoord staat in regel 30. Het tweede argument. Zijn argument: door het gebruik van chattaal word je niet plotseling een pestkop. Pesten gebeurt ook in gewoon Nederlands. Uitleg: Zie de regels 34-35. Je eigen antwoord.
6.2 Zins- en alineaverbanden: uitleg en toelichting, verklaring, argument, conclusie, samenvatting Opdracht 26 1 A Dat is waar. 2 A Dat is waar. Uitleg: De verklaring is dat je dan meewerkt aan illegale handel en dat mag niet. 3 C Opsommend. 4 ‘Niet alleen …’ ‘Ook ...’ 5 B Dat is niet waar. Uitleg: De uitspraak wordt wel toegelicht. De uitleg is vanaf regel 28. 6 B Dat is niet waar. Uitleg: In alinea 5 staat geen doel. 7 B Dat is niet waar. Uitleg: Een van de argumenten is dat de grote bedrijven van populaire merken door de neppers veel geld mislopen. Dit is dus wel een argument. 8 A Dat is waar. Uitleg: Het argument is dat er soms stoffen of verfsoorten in zitten die helemaal niet mogen worden gebruikt. 9 C Opsommend. 10 ‘verder (nog)’ 11 D Concluderend Uitleg: De conclusie is: ‘Koop op vakantie geen merkartikelen bij straat- of marktverkopers’.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind62 62
2
3
4
5
6 7 8 9 10 11 12 13
Opdracht 27 waar Uitleg: Een kort antwoord op deze vraag is erg logisch. waar Uitleg: De interviewer haakt in op het antwoord op de vorige vraag. niet waar Uitleg: De interviewer haakt in op het antwoord op de vorige vraag. Het is dus wel een inhaakvraag. waar Uitleg: Het argument is dat je ontzettend veel leert van de trucjes van andere spelers. niet waar Uitleg: Er wordt gevraagd naar een gevoel, ervaring. niet waar waar niet waar Uitleg: Nee, hij geeft feiten. waar waar waar Uitleg: Je kunt alle gegevens nagaan. waar waar
6.4 Eindopdrachten Opdracht 28 1-3 Je eigen antwoorden.
1
2
Opdracht 29 Je hebt de woorden die jij moeilijk vindt genoteerd. Je hebt ook de betekenis van deze woorden genoteerd. Ten slotte heb je opgeschreven welke manier je hebt gebruikt om de betekenis te achterhalen. a rapporteren dat onze groene, vruchtbare planeet met milde winters onleefbaar is Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de vraag: wat doen we wel? b het binnenlandse toerisme brengt enorm veel geld in het laatje Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de vraag: wat is goed voor onze economie? c dat meer kooldioxide in de lucht desastreuze gevolgen heeft voor de mensheid Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de vraag: wat is het halve verhaal? d (door) de stijging (van het zeewaterpeil) in de afgelopen eeuw van 17 centimeter Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de vraag: waardoor zijn gebieden in gevaar gekomen?
29-07-2008 16:26:05
63
Antwoorden blok 5
e
3
4 5
6
7
8
9
10 11
12 13
14 15 16
(op) de (geleidelijke) stijging (van het zeewaterpeil) Uitleg: Je kunt het antwoord vinden door het stellen van de vraag: waarop kunnen we ons voorbereiden? Ten eerste door vragen te stellen en ten tweede door het onderwerp (voordelen van de opwarming) aan te kondigen. Alinea 2 tot en met 8. C Uitleg: Aan het begin van alinea 3 staat het signaalwoord ‘Daarnaast’, aan het begin van alinea 4 staat het signaalwoord ‘Verder’. Dit zijn allebei signaalwoorden voor opsomming. Ten eerste: reizen naar het buitenland om van zonnig weer verzekerd te zijn, is niet meer nodig. Ten tweede: vakantie houden in het binnenland scheelt geld, stress en is goed voor de economie. B Uitleg: Halverwege alinea 5 staat het signaalwoord ‘Maar’ dat een tegenstelling aangeeft. Na de tweede zin van alinea 6 staat het signaalwoord ‘Toch’ dat ook een tegenstelling aangeeft. Ten eerste: de winst in de noordelijke gebieden is veel groter dan het verlies in zuidelijker sterken (50 om 9 procent). Ten tweede: de negatieve gevolgen in zuidelijker streken vallen mee, omdat de temperatuurstijging rond de evenaar het geringst zal zijn en daar het regenseizoen samenvalt met de (hete) zomer. Tegenstellend. Uitleg: Alinea 8 begint met het signaalwoord ‘Maar’. Dit is een signaalwoord dat een tegenstelling aangeeft. Een zin met een signaalwoord (‘Maar’) én een verwijzing (‘dit scenario’). Ten eerste: de afgelopen eeuw is de zeespiegel al behoorlijk gestegen (17 centimeter) en dat heeft niet tot grote problemen geleid. Waarom zou de verwachte stijging van 18 centimeter of meer dat dan wel doen? Ten tweede: het is de vraag of veel gebieden bij voortgaande stijging onder water zullen lopen, want zoveel extreem laaggelegen gebieden zijn er niet. Ten derde: we hebben alle tijd om ons tegen de stijging te beschermen, want die gaat geleidelijk en we hebben dus de tijd om hogere dijken te bouwen, net als in het verleden. Dit zijn ervaringsgestuurde argumenten. B We moeten niet bang zijn of in paniek raken. Aan de opwarming van de aarde zijn veel voordelen verbonden. C B D
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind63 63
17 C Uitleg: Dit antwoord vat de belangrijkste informatie van de hele tekst samen in een zin. Antwoord A wordt alleen in alinea 3 genoemd. Antwoord B wordt alleen in alinea 2 genoemd. Antwoord D staat niet in de tekst. 18 Kritisch (eventueel: en grondig). 19 a Je eigen antwoord en toelichting daarbij. b Je eigen antwoord en verklaring daarvoor. Opdracht 30 Terugkijken Je eigen werk.
7 Schrijf vaardig 7.1 Schrijven op niveau
1 2
Opdracht 31 –– Je eigen antwoord en toelichting daarbij. Als je de regels voor Schrijven op niveau en de spellingregels kent, zou je de tekst niet zo publiceren.
g Opdracht 32 Opmerking: De fout gebruikte woorden zijn doorgestreept in plaats van omcirkeld. De foute zinnen zijn vet gedrukt in plaats van dat er een golf onder staat. ‘Je hebt bij aardrijkskunde aandacht besteedt aan de klimaatverandering. Wat heb je allemaal gedaan?’ De lessen gingen over de klimaatverandering (V) door de hoge CO2 uitstoot van de rijke westerse landen (V). De oorzaken zijn de vele auto’s en energiecentrales dat op steenkool werken. De gevolgen van die hoge CO2 uitstoot zijn dat de zeespiegel stijgt. We hebben ook gesproken over duurzame oplossingen. Verder onderzochten we hoe duurzaam de school met energie omgaat. We hebben in groepjes besproken wat wij als school er aan kunnen doen om eraan te helpen dat het opwarmen van de aarde afremt. Het beste idee werd beloond voor honderd euro om hun idee uit te voeren. ‘Wat had jou groepje bedacht?’ Mijn groepje heeft het onderwerp overal betaalt parkeren bedacht. Op deze manier hoopte we dat mensen sneller met de fiets naar (V) werk of (V) winkel ging doordat er minder CO2 uitstoot zou zijn. ‘Je hebt ook een film over klimaatverandering gezien. Vertel iets over deze film.’ ‘In de film word door een mooie presentatie vertelt dat de gevolgen heel erg zijn als we er nu niets aan doen. Je ziet ook dat de gemiddelde temperatuur per jaar steeds hoger wordt in zijn
29-07-2008 16:26:05
64
BLOK
5
Basisboek B ASIS B OE K
presentatie. Ik denk dat de film een realistisch beeld geeft op de klimaatverandering. De inhoud van de film is in overeenkomst met alle klimaatscenario van het KNMI. De film laat goed zien hoe we in deze positie zijn gekomen.’ ‘Wat vond je van die film’? ‘Ik vindt het een goede film. De maker van de film weet de mensen die de film zien attent te maken dat ze goed voor het milieu moeten zorgen. Ik ben het in (V) lijnen met hem eens. Zelf kunnen we (V) natuurlijk (V) zorgen dat we op een schonere manier gaan leven.’ ‘Wat heb je van de les en de film geleerd?’ ‘De les en de film maakten me bewust (V) hoe erg we de aarde verpesten door te veel energie en uitlaatgassen te gebruiken en dat we iets met het broeikaseffect moeten doen.’ 1
De woorden zijn niet als fout herkend, omdat het vaak gaat om bestaande woorden. Het controleprogramma kent niet de grammaticale toepassingen. Als je bijvoorbeeld jou als bezittelijk voornaamwoord gebruikt, zal het programma dat niet als fout herkennen, omdat jou een bestaand woord is en het programma kent niet de regel van het bezittelijk voornaamwoord. Ook de regels voor de vervoegingen van de werkwoorden kent het programma niet. 2-3 Je eigen werk. 4 Herschreven tekst ‘Je hebt bij aardrijkskunde aandacht besteed aan de klimaatverandering. Wat heb je allemaal gedaan?’ De lessen gingen over de klimaatverandering die door de hoge CO2-uitstoot van de rijke westerse landen wordt veroorzaakt. De oorzaken zijn de vele auto’s en energiecentrales die op steenkool werken. Door die hoge CO2-uitstoot stijgt de zeespiegel. We hebben ook gesproken over duurzame oplossingen. Verder onderzochten we hoe de school met duurzame energie omgaat. We hebben in groepjes besproken wat wij als school kunnen doen om eraan mee te helpen dat het opwarmen van de aarde stopt/minder snel gaat. Het beste idee werd beloond met honderd euro waarmee de leden van die groep hun idee kunnen uitvoeren. ‘Wat had jouw groepje bedacht?’ Mijn groepje heeft het onderwerp overal betaald parkeren bedacht. Met dit plan hoopten we dat mensen sneller met de fiets naar hun werk of de winkel zouden gaan, zodat er minder CO2-uitstoot zou zijn. ‘Je hebt ook een film over klimaatverandering gezien. Vertel iets over deze film.’
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind64 64
‘In de film vertelt een presentator aan de hand van een mooie presentatie dat de gevolgen heel erg zijn als we er nu niets aan doen. Op de beelden van zijn presentatie zie je ook dat de gemiddelde temperatuur per jaar steeds hoger wordt. Ik denk dat de film een realistisch beeld geeft van de klimaatverandering. De inhoud van de film is in overeenstemming met alle klimaatscenario’s van het KNMI. De film laat goed zien hoe we in deze situatie zijn gekomen.’ ‘Wat vond je van die film’? ‘Ik vind het een goede film. De maker van de film weet de mensen die de film zien te attenderen op het feit dat ze goed voor het milieu moeten zorgen. Ik ben het in grote lijnen met hem eens. Zelf kunnen we er natuurlijk voor zorgen dat we op een milieuvriendelijker manier gaan leven.’ ‘Wat heb je van de les en de film geleerd?’ ‘De les en de film maakten me er bewust van hoe erg we de aarde verpesten door te veel energie en uitlaatgassen te gebruiken en dat we iets tegen het broeikaseffect moeten doen.’
7.2 Een interviewtekst
g h Opdracht 33 1-2 Je eigen werk. Heb je bij vraag 1 inderdaad eerst het doel, publiek en de deelonderwerpen en vragen genoteerd?
g h Opdracht 34 1-2 Je hebt een tekst geschreven over het onderwerp dat je hebt gekozen. Lees je tekst nog eens goed door en beoordeel je tekst aan de hand van de vragen hierna. Als je alle vragen met ‘ja’ kunt beantwoorden, heb je een goede tekst geschreven. • Heb je in de inleiding het onderwerp van de tekst genoemd? • Maakt de inleiding nieuwsgierig? • Bestaat het middenstuk uit verschillende alinea’s? • Gaat elke alinea over een eigen deelonderwerp? • Heb je de mening en de argumenten van de geïnterviewde in de alinea’s van het middenstuk verwerkt? • Heb je als dat nodig was je tegenargument verwerkt? • Heb je in het slot een korte samenvatting geschreven? • Heb je in het slot een conclusie geschreven? • Heb je je aan de regels voor Schrijven op niveau gehouden? • Heb je alle woorden goed gespeld? • Heb je de alinea’s goed opgebouwd (een kernzin met toelichting, voorbeelden daarbij)? 3 Je eigen werk.
29-07-2008 16:26:06
65
Antwoorden blok 5
8 Spreken, kijken en luisteren
4
8.1 Rappen Opdracht 35 Je eigen werk.
5
8.2 Debat
h
Opdracht 36 1-3 Je eigen werk.
g Opdracht 37 Je eigen werk.
9 Over taal 9.1 Nieuwe vormen van taalgebruik
6
Nee, het geldt voor alle landen waar de invloed van de Engelse taal sterk is toegenomen, zoals in Frankrijk en Nederland. In deze landen wonen ook veel ouderen en allochtonen die nooit Engels hebben geleerd. ‘Het is geen kwestie van of-of, maar van en-en.’ De herhalingswoorden ‘of-of’ en ‘en-en’ geven aan dat het allebei moet kunnen: sommige Engelse woorden blijven gebruiken, sommige (storende, vreemde) woorden vervangen door Duitse woorden. Je eigen antwoord en een toelichting daarbij.
10 Gedicht 10.1 Stijlfiguren (2) Opdracht 41 ‘hartsvriendinnen / voor het leven’, zowel aan het begin van de eerste als van de tweede strofe. Effect: die woorden krijgen sterk de nadruk. 2 ‘voor het leven’ en ‘jonge god’. 3 Vooropgeplaatst zijn: hartsvriendinnen, hecht verbonden, heel ver. Effect: deze woorden krijgen sterk de nadruk. 4 Het begin van de eerste en van de tweede strofe hebben een gelijk zinsverloop. 5 Hecht verbonden hartsvriendinnen (strofe 1 en 2) tegenover heel ver uit elkaar gedreven mensen (strofe 3). 6 Weggelaten is: ‘waren we’, na regel 11 en na regel 16. 7 Je eigen antwoord. 8 ‘om het even’: het maakt niet uit; ‘fair play’: een eerlijk spel spelen. 9 ‘die éne jonge god’. Dit is een beeld voor een zeer aantrekkelijke jongen. 10 De jongen heeft de meisjes allebei afgewezen (‘zijn dubbel nee’). Het is niet zonder meer begrijpelijk dat die dubbele afwijzing tot het einde van de meidenvriendschap heeft geleid; het zou ze zelfs dichter bij elkaar hebben kunnen brengen. 11 Uit vijf zinnen. Eerste zin: ‘hartsvriendinnen ... waren we’. Tweede zin: ‘heel even ... jonge god’. Derde zin: ‘hartsvriendinnen voor het leven’. Vierde zin: ‘om het even ... fair play’. Vijfde zin: ‘heel ver ... dubbel nee’. 12 leven – even (r.2-4), lot – god (r.6-9), leven – even (r.11-12), play – nee (r.14-17). 1
Opdracht 38 Bijvoorbeeld: –– iedereen praat door elkaar heen. –– het is spreektaal. –– er worden geen of nauwelijks hoofdletters en leestekens gebruikt. –– er worden veel tekens van het toetsenbord gebruikt. –– er zitten vergeleken met formele taal veel fouten in. –– je kunt spelen met taal. –– of je wel of niet foutloos spelt, is onbelangrijk. –– er worden vaak ‘emoticons’ gebruikt om de toon van het bericht aan te geven.
1 2 3
Opdracht 39 Nederlands, Engels, Turks, Marokkaans Arabisch, Berber, Surinaams, Papiaments. Je eigen invulling. rondhangen, grapje, aansteker, dronken, vriend/ maat, huis, schoenen, pistool, meisje, Nederlander, auto
9.2 Engelse leenwoorden
g Opdracht 40 1 2
3
a voor iedereen toegankelijke plaats b ondergeschikte taal, tweederangstaal De DDR (Duitse Democratische Republiek, ofwel Oost-Duitsland) was een door de Sovjet-Unie overheerste communistische staat. In 1990 werden West- en Oost-Duitsland herenigd. Het is de zin met de hoofdgedachte van het artikel. [Het gaat om de zin: ‘De overheid moet het goede voorbeeld geven door te communiceren in begrijpelijk Duits.’ De zin staat niet cursief gedrukt.]
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind65 65
29-07-2008 16:26:06
66
BLOK
5
Basisboek B ASIS B OE K
11 Miniproject: Dissen Opdracht 42 Voorbereiding 1-3 Je eigen werk.
1 2
Opdracht 43 De woningnood, het tekort aan koop- en huurhuizen. Mari B. vindt dat er meer woningen moeten komen. Anders hebben de huidige jongeren straks geen woning meer en belanden ze op straat of blijven ze lang thuis bij hun ouders wonen. Haasje Rapje vindt juist dat er geen woningen bij moeten komen, omdat het ten koste gaat van de natuur. Dat jongeren geen woning kunnen krijgen is de schuld van hun ouders die kinderen nemen terwijl er een woningtekort is.
h
Opdracht 44 1-5 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind66 66
29-07-2008 16:26:06
BLOK
6
67
B ASIS B OE K
1 Lekker lezen 1.1 Over het verhaal
1 2
3
4
5
6
7
8
Opdracht 1 Lees- en discussievragen Van het beramen van een bomaanslag in een bus. a Ten eerste: hij heeft in de bus geroepen dat hij een bom heeft. Hij bedoelde dat hij die gekregen had, maar dat werd zo niet begrepen. Ten tweede: hij heeft een Marokkaanse achtergrond en is moslim. Door het optreden van de Nederlands-Marokkaanse terroristen Mohammed B. en Samir A. is Jamal met zijn achtergrond automatisch ook verdacht. b Je eigen mening. a De truc van de informatievoorsprong. b Het blijft spannend omdat je je afvraagt of Jamal de politieagenten er uiteindelijk van kan overtuigen dat hij niets met de bom te maken heeft. Misschien geloven ze hem niet en gaan ze een rechtszaak tegen hem voorbereiden. a Het verzwijgen van informatie. b Vier dagen. Het is nu zaterdag en hij is dinsdag gearresteerd. c Hij is eerst rustig, zachtaardig, gemoedelijk en gemakkelijk in de omgang. Daarna, als hij merkt dat hij niet wordt geloofd, wordt hij venijnig, agressief, brutaal, strijdlustig, driftig. a Middenin de actie (in medias res). Het verhaal begint bij het dieptepunt: het probleem van de hoofdpersoon bestaat al even. b De stappen ‘het ontstaan van het probleem’ en ‘steeds meer moeilijkheden’. c Een open einde. De eerste spanningsboog: waarom is Jamal gearresteerd? Deze boog begint direct bij het begin van het verhaal en eindigt op het moment dat hij in de bus de bom ontdekt. De tweede spanningsboog: wat moet Jamal doen als hij ontdekt dat hij een bom in handen heeft? Deze boog begint als hij het boek openslaat en eindigt als hij in de bus tegen de grond wordt gewerkt. De derde spanningsboog: waarom geloven de politieagenten Jamal niet? Deze boog begint als hij wordt verhoord door de agenten. Deze boog eindigt niet in dit fragment. De spanning blijft bestaan. Twee. In de ene lijn is Jamal de hoofdpersoon, in de andere Sanne. Je kijkt in iedere lijn met een andere hoofdpersoon mee. a Tussen begin en eind van het verhaal verlopen vier dagen. Maar door tijdsprongen en het weglaten van gebeurtenissen beschrijft het verhaal uit die vier dagen slechts ongeveer een half uur. Op het politiebureau in het begin: 10 minuten; in de bus: 10 minuten; het verhoor van Sanne: 5 minuten; het verhoor van Jamal: 10 minuten.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind67 67
9
10
11
12 13
De verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd: –– op het politiebureau: 10 minuten – 41 regels –– in de bus: 10 minuten – 118 regels –– het verhoor van Sanne: 5 minuten – 35 regels –– het verhoor van Jamal: 10 minuten – 157 regels. Je ziet dat voor de scènes in de bus en het verhoor van Jamal veel regels worden gebruikt. Die scènes krijgen wat verteltijd betreft veel aandacht. b Het gevolg hiervan is dat je van heel erg dichtbij en direct meemaakt wat er gebeurt. Hierdoor kun je goed met de hoofdpersonen meeleven. a Nee, het verhaal begint op het moment dat er al veel is gebeurd. Daarna lees je in een terugblik wat er zich heeft afgespeeld in de bus. b Nee, dat is niet vast te stellen. Het kan allebei. Allebei zijn even belangrijk. Wat in de bus gebeurt, is een voorbeeld van actiespanning. De andere gebeurtenissen zijn voorbeelden van psychologische spanning. Je eigen antwoord. Dat Marokkaanse Nederlanders soms snel in de terroristische hoek worden geduwd, is wel geloofwaardig, maar dat een Marokkaanse jongen in een bus een bom in zijn handen krijgt geduwd, is wat minder waarschijnlijk. Je eigen antwoord en toelichting daarbij. Je eigen mening. Heb je beoordelingswoorden gebruikt om je mening mee toe te lichten?
h
Opdracht 2 Opdrachten voor het fictiedossier 1-5 Je hebt een van de opdrachten gemaakt. Lees je werk nog een keer goed door en controleer of je alle onderdelen in je tekst hebt verwerkt. Heb je ook ongeveer driehonderd woorden gebruikt?
2 Over lezen 2.1 Over Joyce Pool
g Opdracht 3 1-3 Je eigen werk. Op dit moment geven de volgende websites goede informatie over de schrijfster: www.leesplein.nl, www.joycepool.nl, www.lemniscaat.nl, www.kjoek.nl.
2.2 Strips Opdracht 4 1-7 Je eigen werk.
2.3 Herhaling Opdracht 5 1-8 Je eigen werk.
29-07-2008 16:26:06
68
BLOK
6
Basisboek B ASIS B OE K
3 Grammatica
3
3.1 Zinsontleding – Herhaling
4
1 2
3
4
5
Opdracht 6 –– a Dat = ond hoort = wwg bij de ontwikkeling van taal = bwb Uitleg: Je stelt de vraag: waarbij hoort dat? van taal = bvb bij ontwikkeling b Ik = ond vind = wwg Uitleg: vinden is geen koppelwerkwoord. zijn taalgebruik = lv schitterend = bwb Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: hoe vind ik zijn taalgebruik? zijn = bvb bij taalgebruik c is prachtig = nwg Uitleg: In deze zin staat één werkwoord. Dit werkwoord is een koppelwerkwoord. Het koppelt prachtig aan zijn creatieve taalgebruik, kijk maar: zijn prachtige creatieve taalgebruik. zijn creatieve taalgebruik = ond a bvb Uitleg: Voor de persoonsvorm staat maximaal één zinsdeel. Dat zinsdeel is in deze zin: Een taaldocent van de universiteit. Van de universiteit is dus een deel van een zinsdeel en het geeft extra informatie bij taaldocent. b mv Uitleg: Je kunt er snel achterkomen dat het zinsdeel een meewerkend voorwerp is, door aan voor het zinsdeel te plaatsen. Je kunt ook de vraag voor het meewerkend voorwerp stellen: aan wie vertelde iemand dat? c bwb Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: waarover praten ze altijd? vtt Uitleg: Er komt een vorm van het hulpwerkwoord zijn in de zin voor. De zin staat dus in de voltooide tijd. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. lijdende vorm Uitleg: De zin heeft de kenmerken van een lijdende zin, want er is een persoonsvorm van het werkwoord worden, er staat een bepaling met door in de zin.
3.2 Woordsoortbenoeming – Herhaling
1 2
Opdracht 7 Eén = bep.hoofdtelw. vind = zww [In de tekst staat nummer 3, dit moet 2 zijn.]
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind68 68
5 6 7 8
9 10
11
12
13
14 15 16 17 18 19
20
21 22
schitterend = bw [In de tekst staat nummer 2, dit moet 3 zijn.] Prachtig = bnw Uitleg: Er staat een koppelwerkwoord in deze zin. Dit koppelwerkwoord koppelt Prachtig aan het onderwerp. Prachtig is een bnw. is = kww construeert = zww hij = pers.vnw Dat = aanw.vnw Uitleg: Dat komt zelfstandig in deze zin voor. Je kunt er een zelfstandig naamwoord achter denken, bijvoorbeeld construeren (van nieuwe taalconstructies). taal = znw erg = bw Uitleg: Erg ‘zegt iets’ van het bijvoeglijk naamwoord leuke. heeft = zww Uitleg: heeft is het enige werkwoord in deze zin (Hij heeft een bepaalde logica). Hebben is geen koppelwerkwoord. zijn = bez.vnw Uitleg: zijn woorden is een zinsdeel. Zijn geeft aan van wie de woorden zijn. ooit = bw Uitleg: Dit woord geeft een tijd aan. Dan is het een bijwoord. iemand = onb.vnw hem = pers.vnw gatenkaas = znw ze = pers.vnw over = vz geweest = kww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen. Geweest is het belangrijkste werkwoord, het is een koppelwerkwoord, want het koppelt geen flauwe smoes aan Dat. wordt = hww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen. Gegeten is het belangrijkste werkwoord, wordt is dus een hulpwerkwoord. die = aanw.vnw Dat = aanw.vnw
4 Spelling 4.1 Lastige gevallen
1 2 3 4 5 6 7 8
Opdracht 8 caissière dichtstbijzijnd drinkyoghurt elektricien hartstikke litteken reizigersdiarree ritssluiting
29-07-2008 16:26:06
69
Antwoorden blok 6
9 10 11 12
seksualiteit sperzieboon trucje welkomstdrankje
4.2 Letter eraf, letter erbij of letters verwisselen – Letterspel Opdracht 9 Je eigen werk.
6 Lees vaardig 6.1 Herhaling tekst en beeld
1
2
Opdracht 12 C Uitleg: Het is een advertentie voor werken bij het Rijk. B Uitleg: Zie met name de laatste zin van de tekst. D C A
5 Taalschat
3 4 5
5.1 Woorden rond de teksten
6.2 Herhaling tekst met vragen
Opdracht 10 display = leesvenster, beeldscherm statisch(e) = vast, onveranderlijk dynamisch proces = voortdurende ontwikkeling 3 gewaarborgd = gegarandeerd (zodat er zekerheid over bestaat) 4 lucratief = winstgevend 5 preventief fouilleren = iemand betasten om te kijken of hij wapens bij zich heeft om te voorkomen dat hij daarmee een geweldsmisdrijf pleegt 6 recycling = (het) opnieuw gebruiken van afvalstoffen of onderdelen 7 terdege = (zeer) goed 8 trendy = eigentijds, modieus 9 uitheemse = buitenlandse illegale = verboden 10 verloedering = (het) in moreel opzicht achteruitgaan realityprogramma’s = uitzending met het leven van alledag, zoals rampen en ongelukken, als onderwerp 1 2
5.2 Uitdrukkingen uit de sportwereld
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Opdracht 11 (Voorbeeld) een balletje kan raar rollen een balletje opgooien over iets een balletje slaan iemand buitenspel zetten de handdoek in de ring werpen de lat te hoog leggen op de lange latten staan op de man spelen een race tegen de klok een scheve schaats rijden in de startblokken staan
1
2 3 4 5 6 7 8 9
10
11 12
13 14 15 16
17
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind69 69
Opdracht 13 Je hebt de woorden die jij moeilijk vindt opgeschreven. Heb je de betekenis er ook achter gezet en heb je genoteerd op welke manier je de betekenis hebt gevonden? B Opsommend. Uitleg: Dit zie je aan ‘En er is meer’. B Uitleg: De eerste zin van alinea 3 is de conclusie. C Uitleg: Het signaalwoord is ‘Daartoe’. B A C a Een commercieel bedrijf. b ‘De mobieltjes vormen een lucratieve handel.’ (r.14-15) ‘Een greppel, sloot of op zijn best een slecht ingerichte stortplaats is vermoedelijk de eindbestemming.’ (r.41-43) D Uitleg: Alinea 9 begint met het signaalwoord ‘En’. Ten eerste Recell: ‘Wij hebben geen grip op het afvalstadium van de telefoons in exportlanden.’ (r.57-58) Ten tweede het ministerie van Milieubeheer: Wij kunnen niets voorschrijven ten aanzien van de afdankertjes. ‘Het is namelijk geen afvalstroom, maar een goederenstroom’. (r.63). Ten derde de directeur van de Hersenstichting: ‘(Wij zijn ons daar terdege van bewust,) maar we hebben er geen oplossing voor.’ (r.68-69). B Uitleg: De tekst geeft achtergrondinformatie. B D C Uitleg: Denk eraan dat de hoofdgedachte de belangrijkste mededeling van de hele tekst moet zijn. Antwoord C is dit. Grondig en zoekend lezen
29-07-2008 16:26:07
70
BLOK
6
Basisboek B ASIS B OE K
6.3 Herhaling samenvatten
g Opdracht 14 In een goede samenvatting moeten de onderstaande informatie-elementen (of een parafrase daarvan) zijn opgenomen: 1
2
3
4
5
De groep leerlingen –– De jongste kinderen van de basisschool of de kleuters. De reden om vroeg met Engels te beginnen –– Jonge kinderen hebben het vermogen spelenderwijs een taal op te pikken / een tweede taal te leren. Vier bezwaren tegen de invoering –– Het Engels gaat ten koste van het aantal lessen Nederlands. / Er wordt minder les gegeven in het Nederlands. –– Het gebruik van het Engels is extra werk voor de scholen en leerkrachten. –– De zwakste leerlingen zijn de dupe van de verzwaring van het lesprogramma. –– De taal verloedert. / Er sluipt steeds meer Engels in het Nederlands. Vier tegenargumenten –– De scholen geven geen Engels in plaats van Nederlands. / Er is geen aanwijzing dat het Engels ten koste gaat van het Nederlands. / Kinderen maakten zelfs vorderingen in het Nederlands. –– De onderwijsvernieuwing mag niet tegengehouden worden. –– Kinderen die het aankunnen, moeten de kans krijgen om Engels te leren. –– Het is de vraag of de taalverloedering erg is. / De taalverloedering wordt niet tegengehouden door geen Engels te geven. De twee standpunten van de minister –– De minister heeft geen bezwaar tegen Engels op de basisschool (voor jonge kinderen). –– De minister wil het Engels niet verplicht stellen (voor jonge kinderen). Voorbeeldsamenvatting Kleuters moeten Engels leren, omdat jonge kinderen spelenderwijs een taal kunnen oppikken. Niet iedereen is het hiermee eens. Er wordt dan namelijk minder les in het Nederlands gegeven. Daarnaast geeft het gebruik van het Engels extra werk voor de scholen en leerkrachten. Ook zijn de zwakste leerlingen de dupe van de verzwaring van het lesprogramma. Tenslotte verloedert onze taal. Voorstanders van de invoering van het Engels reageren hierop met de volgende argumenten: Er is geen aanwijzing dat het Engels ten koste gaat van het Nederlands, de onderwijsvernieuwing mag niet worden tegengehouden, kinderen die het aankunnen moeten de kans krijgen om Engels te leren en taalverloedering wordt niet gestopt door
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind70 70
geen Engels te geven. De minister heeft geen bezwaar tegen Engels voor kleuters, maar wil het niet verplicht stellen. Opdracht 15 Terugkijken 1-4 Je eigen antwoorden en toelichtingen daarbij.
7 Schrijf vaardig 7.1 Schrijven op niveau
g Opdracht 16 1 –– 2/4 Hoe zou jij het vinden als je twee weken tot geen televisie, spelcomputer en computer zou beschikken? Dat overkwam een groep engelse kinderen. Een engels televisie programma verwijderde alle televisies, spelcomputers en computers van het huis van de kinderen. Normaal gesproken keken die kinderen vaak televisie en computerde hun heel veel. Sommige keken iedere vrije minuut naar de televisie. De ouders vonden het gedrag van hen kinderen niet erg, want zonder televisie en computers zou ze veel beter op hen kinderen moeten letten. Ze moeten dan elke keer controleren of hun niks gevaarlijks uithalen. Ouders zouden dan ook de hele tijd met hun moeten spelen. Hoe gedragen ouders en kinderen zonder al die apparaten? Voor dit expertise had nog nooit iemand onderzocht hoe ouders en kinderen dan gaan gedragen. Om te kijken wat de gezinnen doen zonder games en televisie kreeg ze een camera met wat ze moesten filmen wat iedereen deed. Ook in het klaslokaal op school werden camera s door de medewerkers van het programma geplaatst. Een juf waaraan de presentator wat vragen had gesteld vertelde: “paula was altijd een dromer, had haar werk nooit af en kon slecht concerteren. Nu is ze veel meer actief en ze haalt ook hogere cijfers.” In de gezinnen ging het ook goed. De kinderen konden veel beter op elkaar opschieten. Ze hoefde geen ruzie te maken over de televisieprogramma s en de computerspelen. De ouders werden in het begin wel erg moe van hen kinderen. Een ouder verteld voor de camera: “kinderen die dingen uithalen, willen eigenlijk aandacht. Als je hen die aandacht geeft, is er daarna niks meer aan de hand.” Toen de apparaten terug kwamen, bleken de kinderen nog maar half zoveel te kijken en te gamen als vroeger. 3 In kolommen heb je de volgende soorten fouten en de fouten uit de tekst geschreven. Verkeerd voorzetsel: tot (r.1), van (r.3), op (r.16) Geen hoofdletter: engelse en engels (r.2), paula (r.14), kinderen (r.18-19)
29-07-2008 16:26:07
71
Antwoorden blok 6
Fout gespeld woord: televisie programma (r.2), televisieprogramma s en computerspelen (r.17), terug kwamen (r.20) Fout gespeld werkwoord: computerde (r.4), zou (r.6), kreeg (r.11), hoefde (r.17), verteld (r.18) Fout verwijswoord: hun (r.4), sommige (r.5), hen (r.5), hen (r.6), hun (r.7), hun (r.8), met wat (r.1112), waaraan (r.13), hen (r.18), hen (r.19) Woord vergeten: In r.8-9, r.10 en r.14 is het woord zich vergeten. Fout woord gebruikt: expertise (r.10), kijken (r.11), concerteren (r.15), veel meer actief (r.15), als (r.19) 5-6 Je eigen werk. 7 Herschreven tekst. Hoe zou jij het vinden als je twee weken over geen televisie, spelcomputer en computer zou beschikken? Dat overkwam een groep Engelse kinderen. Een Engels televisieprogramma verwijderde alle televisies, spelcomputers en computers uit het huis van de kinderen. Normaal gesproken keken die kinderen vaak televisie en computerden ze heel veel. Sommigen keken iedere vrije minuut naar de televisie. De ouders vonden het gedrag van hun kinderen niet erg, want zonder televisie en computers zouden ze veel beter op hun kinderen moeten letten. Ze moeten dan elke keer controleren of ze niks gevaarlijks uithalen. Ouders zouden dan ook de hele tijd met hen moeten spelen. Hoe gedragen ouders en kinderen zich zonder al die apparaten? Voor dit experiment had nog nooit iemand onderzocht hoe ouders en kinderen zich dan gaan gedragen. Om te ontdekken wat de gezinnen doen zonder games en televisie kregen ze een camera waarmee ze moesten filmen wat de ouders en kinderen deden. Ook in het klaslokaal plaatsten medewerkers van het programma camera’s. Een juf aan wie de presentator wat vragen had gesteld vertelde: “Paula was altijd een dromer, had haar werk nooit af en kon zich slecht concentreren. Nu is ze actiever en ze haalt ook hogere cijfers.” In de gezinnen ging het ook goed. De kinderen konden veel beter met elkaar opschieten. Ze hoefden geen ruzie te maken over de televisieprogramma’s en de computerspellen. De ouders werden in het begin wel erg moe van hun kinderen. Een ouder vertelt voor de camera: “Kinderen die streken/kattenkwaad uithalen, willen eigenlijk aandacht. Als je hun die aandacht geeft, is er daarna niks meer aan de hand.” Toen de apparaten terugkwamen, bleken de kinderen nog maar half zoveel te kijken en te gamen dan vroeger.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind71 71
7.2 Een verhaal of een tekst
g h Opdracht 17A Je hebt een verhaal geschreven waarin je schetst hoe het gezinsleven er in de twee weken zonder televisie en computers uitzag. Lees je verhaal nog een keer goed door en controleer of de volgende punten in je verhaal voorkomen. • Het verhaal is in alinea’s verdeeld. • De naam, het uiterlijk en de eigenschappen van de hoofdpersoon staan in het verhaal. • De naam, het uiterlijk en de eigenschappen van de bijpersonen staan in het verhaal. • De plaats waar het verhaal zich afspeelt is bekend. • Er is een duidelijke verhaallijn in het verhaal aanwezig. • Er zijn een paar verhaalsituaties in het verhaal verwerkt. • Er zijn verschillende spanningsmomenten in het verhaal. • Er staat een aantal tips voor het omgaan met kwaadheid en agressie in het verhaal. • De afspraken en regels voor Schrijven op niveau zijn toegepast. • De spellingregels zijn toegepast.
g h Opdracht 17B Je hebt een tekst met tips voor het vullen van de vrije tijd die ontstaat als de ouders en kinderen geen televisie of computer in huis hebben. Lees je tekst nog een keer goed door en controleer of de volgende punten in je tekst voorkomen. • De tekst bestaat uit de drie delen: inleiding, middenstuk en slot. • In de inleiding komt een situatie die zich voordoet als er geen televisie en computer in huis aanwezig zijn. • In de inleiding is het onderwerp van de tekst genoemd. • Het middenstuk bestaat uit drie alinea’s. • In elke alinea van het middenstuk is een andere tip beschreven. • De alinea’s van het middenstuk zijn goed opgebouwd. Elke alinea heeft een kernzin en een toelichting bij die kernzin. • In het slot staat een conclusie. • In het slot staat een advies. • De afspraken en regels voor Schrijven op niveau zijn toegepast. • De spellingregels zijn toegepast.
29-07-2008 16:26:07
72
BLOK
6
Basisboek B ASIS B OE K
8 Spreken, kijken en luisteren
10 Gedicht
8.1 Voorlichting 1 Opdracht 18 Je eigen antwoord. Acties van de overheid om ons gezonder te laten leven zijn bijvoorbeeld: • sportlessen op school. • geen verkoop van alcohol onder een bepaalde leeftijd. • accijns op rookwaren. • rijksvoorlichting op radio en televisie. • verplichte informatie op de etiketten van etenswaren over het aantal calorieën. • gezonder eten in schoolkantines. • afslankprogramma’s op de televisie.
2
h Opdracht 19 Je eigen werk.
g Opdracht 20
3
Je eigen werk.
9 Over taal
4
9.1 Vergelijkingen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Opdracht 21 (Voorbeeld) bezemwagen bliksembezoek kettingroker schapenwolkjes sinaasappelhuid sneeuwbaleffect stokbrood trapgevel wespentaille
9.2 Woordverband in samenstellingen Opdracht 22 Groep 1: bergetappe, eilandbewoner, landmijn, ruimtevaart, weidevogel Groep 2: meiregen, ochtendblad, voorjaarsmode, weekenddienst, weekmarkt Groep 3: hongersnood, liefdesverdriet, sneeuwblindheid, vreugdekreet, wanhoopsdaad Groep 4: autoband, cd-rek, goederentrein, hondenriem, kindertehuis
5
6
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind72 72
Opdracht 23 Hier verloopt wel tijd: het beschrijft stukjes uit een schooljaar van september tot juli. a Ze heeft weinig zin in school en doet er niet veel aan. Dat blijkt uit elke strofe. De eerste strofe: ‘Ik heb geen zin, wil blijven dromen’. (r.6-7) In de tweede strofe staat dat ze voor nogal wat vakken onvoldoende staat. In de derde strofe vertelt ze dat ze allerlei andere dingen belangrijker vindt dan school; ze wil weinig leren. In de laatste strofe wordt verteld dat op haar rapport staat dat ze meer kan dan ze doet en dat haar cijfers pover zijn. b In het begin heeft ze geen zin in school en dat blijft eigenlijk het hele jaar zo. Ze is dromerig en moe, wil niet leren en werken voor school. Maar helemaal aan het eind is ze toch erg blij dat ze het weer gehaald heeft. Het beschrijft gebeurtenissen én gevoelens. De ikpersoon beschrijft haar gevoelens over school. Daarnaast vertelt het gedicht enkele gebeurtenissen uit het schooljaar. a zand – zomer (r.3) – alliteratie in – begin – zin (r.4, 5, 6) – eindrijm (mannelijk/staand) blanco – begin (r.5) – alliteratie tussen – kussen (r.11 en 13) – eindrijm (vrouwelijk/slepend) moe – mistletoe (r.13 en 14) – eindrijm (mannelijk/staand) april – wil (r.15 en 17) – eindrijm (mannelijk/ staand) disco – dansen (r.18) – alliteratie trainen – tennissen (r.19) – alliteratie dansen – sjansen (r.18 en 20) – eindrijm (vrouwelijk/slepend) Rob – kop (r.19 en 21) – eindrijm (mannelijk/ staand) vakantie – vrij (r.23) – alliteratie over – pover – lover (r.23, 25, 27) – eindrijm (vrouwelijk/slepend) blij – voorbij (r.26 en 28) – eindrijm (mannelijk/staand) b Nee, de eindrijmen zijn niet verdeeld volgens een schema, maar maken een vrij willekeurige indruk. Voorbeelden van enjambementen: met de geur van / zand en zomer (r.2-3) twee dikke vijven en / één vier hang ik met / gespeeld plezier tussen / de bellen in de boom (r.9-12) zet ik / mijn tent tussen het lover (r.26-27). Iedere strofe begint met een vooropplaatsing en een inversie. Dan volgt een beschrijving van een gebeurtenis en de strofe eindigt met het beschrijven van een gevoel.
29-07-2008 16:26:07
73
Antwoorden blok 6
7
Vooropplaatsing en inversie komt voor aan het begin van iedere strofe (de eerste twee of drie regels van iedere strofe). Het effect daarvan is dat die eerste regels van elke strofe sterk de nadruk krijgen. 8 Ja, want de geur van zand en zomer is niet meer letterlijk aanwezig. Hiermee wordt bedoeld dat de ik-persoon nog denkt aan de afgelopen zomer op het moment dat ze haar agenda invult. Deze beeldspraak is een metafoor, want alleen het beeld is over. 9 De tegenstelling geen zin hebben in school en er toch iets voor moeten doen om over te gaan. 10 In de derde strofe staat een opsomming: nieuwe kleren, disco, dansen, trainen, tennissen met Rob, weinig leren, lekker sjansen. 11 Je eigen antwoord en een uitleg daarbij. 12 Je eigen antwoord
11 Miniproject: Krimi 11.1 Schrijvers van krimi’s
1 2
3
Opdracht 24 Er wordt geen moord op een mens gepleegd, maar op een hond. De situatie is eng en luguber (het is middernacht en er ligt een dode hond waar een spitvork uitsteekt) en er is sprake van een raadsel (wie vermoordde de hond met de spitvork?). Je eigen zin. Bijvoorbeeld: ‘Opeens klonk achter me een sissend geluid.’
h Opdracht 25 Je eigen werk.
11.2 Voorleesverhaal
h Opdracht 26 Je eigen werk.
11.3 Televisiekrimi
h Opdracht 27 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind73 73
29-07-2008 16:26:08
74
BLOK
1
ZE LF T OE T S E N
1 Over lezen 1
a b c d e f g
waar waar niet waar niet waar niet waar waar waar
Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: zitten en kletsen. Kletsen geeft de handeling aan, het is het belangrijkste werkwoord. Zitten is het hulpwerkwoord.
3 Spelling 5
2 Grammatica 2
a
b
3
a
b
c
d
e
f
4
a
b
infinitief / inf Uitleg: De werkwoordsvorm kun is de persoonsvorm. persoonsvorm / pv Uitleg: In deze zin staat maar één werkwoordsvorm. Dit is de persoonsvorm. A meewerkend voorwerp Uitleg: Het zinsdeel geeft antwoord op de vraag: aan wie moet je het aanmeldingsformulier geven? Je kunt het voorzetsel aan ook weglaten. B bijwoordelijke bepaling Uitleg: Dit zinsdeel geeft een plaats aan. Het is het antwoord op de vraag: waar …? B bijwoordelijke bepaling Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: waarvoor maken jullie die beelden? A meewerkend voorwerp Uitleg: Henk schenkt ten behoeve van mij een drankje in. Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: voor wie schenkt Henk een drankje in? C ander zinsdeel Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: wie wil Anita meenemen? B bijwoordelijke bepaling Uitleg: Dit zinsdeel geeft een plaats aan. Het is het antwoord op de vraag: waar staat de gereedschapskist? groeien = zww soms = bw Uitleg: Het woord geeft een tijd aan. heel = bw Uitleg: Het woord zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord grote. vorige = bnw Uitleg: Het woord zegt iets over het zelfstandig naamwoord week. gezellig = bw Uitleg: Het woord geeft aan hoe jullie hebben zitten kletsen. met = vz zitten = hww
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind74 74
a b
c d
e f
g
6
a
b c
d e f
juist niet juist Uitleg: Het moet zijn richtte. De ik-vorm eindigt al op een t. In de verleden tijd schrijf je dubbel -t. niet juist Uitleg: Er staat je broer, dit is een hij, achter. niet juist Uitleg: De stam van beroven eindigt op een v. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. De regel voor ‘t kofschip geldt voor de laatste letter van de stam. juist niet juist Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: moesten en wachten. Wachten is de infinitief. niet juist Uitleg: De infinitief is verbeteren. De ik-vorm is verbeter. Je schrijft ik-vorm + t. vreest / vreesde Uitleg: Je schrijft -de, omdat de stam op een z eindigt. beslist / besliste schroeft / schroefde Uitleg: Je schrijft -de, omdat de stam op een v eindigt. besteedt / besteedde verprutst / verprutste krabt / krabde Uitleg: De letter b staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus -de.
4 Taalschat 7
a b c d e
B B A B A
helemaal niet met uitsluiting van anderen luchtspiegeling dringend iemand die een zwijgende rol heeft
8
a b c d
mannelijk zes / 6 koffer afsluitbare bak
9
a b
niet juist slecht
29-07-2008 16:26:08
75
Antwoorden blok 1
5 Lees vaardig 10 a b c d
e f g
h i j k
l
B A C Uitleg: Alle alinea’s gaan over dit onderwerp. B Uitleg: 1 Zelf bewijs leveren; 2 Experiment hartziekte; 3 Experimenten diëten B Uitleg: Het middenstuk begint bij alinea 2. A D Uitleg: Dit is het deelonderwerp waar de hele alinea over gaat. De andere onderwerpen hebben allemaal wel met het deelonderwerp te maken, maar ze noemen niet het belangrijkste van de alinea. B Uitleg: De eerste zin is de kernzin. B A B Uitleg: Dit antwoord vat het belangrijkste van de tekst in een zin samen. Antwoord A is fout, want een deel van de tekst gaat hierover. De antwoorden C en D zijn fout, want deze zinnen staan niet zo in de tekst. C
6 Schrijf vaardig 11 a b c d e f
A B B A A B
Dit Dit Dit Dit Dit Dit
is is is is is is
juist. niet juist. niet juist. juist. juist. niet juist.
12 Inleiding, middenstuk en slot.
7 Over taal 13 a b c
B niet juist A juist B niet juist
14 a b
experimenteel tiranniek
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind75 75
29-07-2008 16:26:08
76
BLOK
2
ZE LF T OE T S E N
1 Over lezen
3 Spelling
1
7
a b c d e f g
waar waar niet waar niet waar niet waar waar niet waar
a
b c
d
2 Grammatica 2
a
b
c
3
B
4
A
5
a b c
6
a
b c
vtt Uitleg: Er staat een vorm van het hulpwerkwoord hebben in de zin. De zin staat dus in de voltooide tijd. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. ott Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben en zijn in de zin. De zin staat dus in de onvoltooide tijd. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. ovt Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben en zijn in de zin. De persoonsvorm had is in deze zin een zelfstandig naamwoord.
A werkwoordstijd: vvt B werkwoordstijd: ott A werkwoordstijd: vtt worden = kww Uitleg: Het werkwoord koppelt een groot succes aan De musical over Ciske de Rat, kijk maar: De musical over Ciske de Rat = een groot succes. heb = zww Uitleg: Dit is het enige werkwoord van de zin. is = hww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: is en geopereerd. Geopereerd is het werkwoord dat de handeling aangeeft, het is een zelfstandig werkwoord.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind76 76
e
f g h
streefde – gestreefd Uitleg: De stam van het werkwoord eindigt op een v: streev. Je schrijft dus ik-vorm + de. pochte – gepocht vergrijsde – vergrijsd Uitleg: De stam van het werkwoord eindigt op een z: vergrijz. Je schrijft dus ik-vorm + de. lootte – geloot Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een t. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -t. verzachtte – verzacht Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een t. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -t. verjaarde – verjaard blufte – gebluft verkleedde – verkleed Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een d. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -d.
8
a b c d e
niet juist (deelt) juist juist niet juist (geldt) niet juist (verbaasd)
9
a
scratcht – scratchte Uitleg: De stam eindigt op ch. Deze letters staan in ‘t kofschip. Je schrijft dus ik-vorm + te. relaxt – relaxte Uitleg: De stam eindigt op een sisklank. Je schrijft dan ik-vorm + te. finisht – finishte Uitleg: De stam eindigt op een h. Deze letter staat in ‘t kofschip. Je schrijft dus ik-vorm + te. baseballt – baseballde snowboardt – snowboardde Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een d. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -d.
b
c
d e
10 A B D H J
Bevrijdingsdag een Citroën de ijzertijd het pinksterweekend in Madurodam Uitleg: C is fout, want het is clubsandwich. E is fout, want het is meneer Van Nistelrooy. F is fout, want het is Een brug te ver. G is fout, want het is de Franse taal I is fout, want het is de Sint-Petrusschool
11 B D
stiekem mandarijn Uitleg: a = whirlpool c = euthanasie
29-07-2008 16:26:08
77
Antwoorden blok 2
4 Taalschat
7 Over taal
12 a b c d e f
A A C B B C
17 a b c d
jammie(jammie) piripiri goenagoena blabla
13 a b
collectioneren etaleren
18 a b c
juist juist niet juist (alleen in het Nederlands)
klein van omvang beïnvloeden bekoren doeltreffend blijkbaar eerste optreden
5 Lees vaardig 14 a
b c d e f
g
h i j
D Uitleg: De aanleiding is dat het binnenkort dierendag is. A A B B 1 waar 2 waar 3 niet waar Uitleg: Het verwijst naar het beter maken van mensen. C Uitleg: Dit antwoord vat de belangrijkste mededeling over het onderwerp in een zin samen. De formulering van de andere antwoorden passen niet bij de tekst. B B A
6 Schrijf vaardig 15 a
b c
16 a b c d
B Verbeterde zin: Het meisje naast wie ik zat, is mijn zusje. A Verbeterde zin: – B Verbeterde zin: Heeft de leraar hun toch nog de goede opdracht gegeven? of: Heeft de leraar aan hen toch nog de goede opdracht gegeven? B A B A
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind77 77
29-07-2008 16:26:09
78
BLOK
3
ZE LF T OE T S E N
1 Over lezen 5 1
a b c d e
f
g h
niet waar waar niet waar Uitleg: Nee, dit is de vertelde tijd. waar niet waar Uitleg: In een flashback ga je terug in de tijd. De chronologie wordt onderbroken. niet waar Uitleg: Een terugwijzing verwijst terug naar iets dat eerder is gebeurd, zonder dat de chronologie wordt onderbroeken. Bij een terugwijzing ga je niet naar een andere (eerdere) tijd. Bij een terugblik wel. waar waar
2 Grammatica 2
a
b 3
a
b
c
d
b
c
d
6
B D E
buggy’s fotografen poriën Uitleg: De klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep. Je verdubbelt de laatste letter dus niet. G bangeriken Uitleg: De klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep. Je verdubbelt de laatste letter dus niet. H cadeaus
7
a b c d
coupeetje minietje karbonaadje dvd’tje
8
a
beresterk Uitleg: De samenstelling betekent: zo sterk als een beer. Het eerste deel is een versterkend deel, je schrijft dan geen n. berenmuts Uitleg: De samenstelling betekent: de muts van het berenvel. Het meervoud van beer is beren. Je schrijft en. getuigenverklaring Uitleg: Het meervoud van getuige is getuigen. Je schrijft en. zonnebank Uitleg: Van de zon is er maar één. Je schrijft dan geen n. personeelsstop Uitleg: Als je met personeel een andere samenstelling maakt, schrijf je de s ook, kijk maar: personeelsadvertentie.
b
c
d
e 4
oude, kapot Uitleg: kapot is een bijvoeglijk naamwoord, want het geeft een eigenschap van Het achterlicht van deze oude fiets. Het koppelwerkwoord is koppelt het woord aan het onderwerp, kijk maar: Het kapotte achterlicht van deze oude fiets.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind78 78
pers.vnw = jullie bez.vnw = mijn wederkerend vnw = – wederkerig vnw = elkaar pers.vnw = – bez.vnw = hun wederkerend vnw = zich wederkerig vnw = – pers.vnw = mij, je bez.vnw = – wederkerend vnw = – wederkerig vnw = – pers.vnw = Wij bez.vnw = je wederkerend vnw = ons wederkerig vnw = –
3 Spelling
B Dit is niet juist. Uitleg: Alleen als er een koppelwerkwoord in de zin staat, heeft de zin een naamwoordelijk gezegde. A Dit is juist. A gezegde = zal voorspelbaar zijn Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: zal en zijn. Zijn is het belangrijkste werkwoord, het is een koppelwerkwoord. Het koppelt voorspelbaar aan het onderwerp: De voorspelbare uitkomst van de enquête. B gezegde = moeten blijven Uitleg: Het werkwoord blijven is in deze zin het belangrijkste werkwoord. Het betekent hier: op een plaats verblijven. Het is dan geen koppelwerkwoord, maar een zelfstandig werkwoord. De zin heeft dan dus een werkwoordelijk gezegde. A gezegde = blijkt verzonnen te zijn Uitleg: Zijn is het belangrijkste werkwoord. Het is een koppelwerkwoord, want het koppelt verzonnen aan het onderwerp: Het verzonnen verhaal over de bankoverval. B gezegde = werd aangehouden
a
29-07-2008 16:26:09
79
Antwoorden blok 3
9
f
geboortegolf Uitleg: Het woord geboorte heeft twee meervouden: geboorten en geboortes. Je schrijft dan geen n.
j
a b c d
accordeonist dromedaris comité sportaccommodatie
k
l m
4 Taalschat 10 a b c d e f 11 a b c d
A vrolijkheid C spotprent B passend B goedkoop gemaksvoedsel zonder voedingswaarde A opslorping B niet opmerken juist juist niet juist (pijnlijke scheuten) niet juist (hatelijkheid)
5 Lees vaardig 12 a
b
c
d
e f
g
h
i
waar Uitleg: Dit kun je zien aan ‘Daar staat tegenover ...’. waar Uitleg: Dit kun je zien aan ‘Door middel van ...’. waar Uitleg: De laatste zin van de alinea bevat een opsomming. waar Uitleg: Het middel is de camera handmatig instellen. Het doel is de camera scherpstellen. waar Uitleg: Ja, het geeft hier een tegenstelling aan. niet waar Uitleg: Nee, er staat ook geen signaalwoord voor tegenstelling in. waar Uitleg: Dit kun je zien aan het signaalwoord ‘Verder ...’ dat in de eerste zin van alinea 5 staat. niet waar Uitleg: Er wordt niets aangekondigd in alinea 4. waar Uitleg: De eerste zin is de uitspraak, daarna volgt het voorbeeld.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind79 79
waar Zo is een van de signaalwoorden die een voorbeeld kan aankondigen. Na het woord Zo volgen hier twee voorbeelden bij de uitspraak in de voorafgaande zin. waar Uitleg: Dit kun je zien aan het signaalwoord ‘Maar ...’. niet waar 1 waar 2 waar 3 waar
6 Schrijf vaardig 13 In het tijdschrift Quest staan artikelen over de volgende onderwerpen: geschiedenis, natuur, technologie, wetenschap en mens en lichaam. 14 a b c
d e
A B B Uitleg: In een zakelijke brief gebruik je ‘Geachte ...’. A B Uitleg: ‘Hoogachtend, ...’ of ‘Met vriendelijke groet, ...’ schrijf je in de slotformule.
7 Over taal 15 a b
juist (het rijm klopt niet) Drie: rozijnen moet worden krenten, tel moet worden trek, kwartjes moet worden centen.
16 a b
Ga je gang. Ik heet u alle welkom.
17 a b c
niet juist juist juist
29-07-2008 16:26:09
80
BLOK
4
ZE LF T OE T S E N
1 Over lezen 1
a b c d
e f g
waar waar niet waar niet waar Uitleg: Door een vooruitwijzing kan het verhaal juist spannender worden, omdat de lezer al iets weet van wat er komen gaat. niet waar Uitleg: Ze staan los van elkaar. waar niet waar Uitleg: De hoofdpersoon is een verzonnen persoon. Zijn/haar dagboekfragmenten zijn ook verzonnen.
2 Grammatica 2
a b
c
7
A C D F I J
cadeauactie 50 eurobiljet drive-inwoning milieuorganisatie minirokje kop-staartbotsing
8
A C F
paella elektricien vacuüm
9
A B
z’je Frits’ ouders
10 a b c d
parallelweg kolossaal aluminium millimeter
A Dit is juist. B Dit is niet juist. Uitleg: Ook naamwoordelijke gezegdes kunnen voorkomen met een vast voorzetsel, bijvoorbeeld: op de hoogte zijn van, dol zijn op. B Dit is niet juist. Uitleg: Een bijvoeglijke bepaling noemt een kenmerk van het/een zelfstandig naamwoord in het zinsdeel.
4 Taalschat 11 a b
documenteren deformeren
12 a b c d e
B van ongelijke samenstelling B verdrijving C van de laatste tijd A van een bevoorrechte groep B doorboring driftkikker eendagsvlieg
3
a b
nieuwe, van Arnhem van het toilet, van jongens en meisjes
13 a b
4
a b
A juist B niet juist Uitleg: Je kunt in het dierenasiel als zelfstandig zinsdeel voor de persoonsvorm zetten.
14 A negatief
vr.vnw = Welke aanw.vnw = deze vr.vnw = wat voor Uitleg: Je kunt er een vraag mee maken: wat voor kunstje heeft die dolfijn laten zien? aanw.vnw = die vr.vnw = – aanw.vnw = deze, die
15 a b
5
a b
c
3 Spelling 6
a b
c d
e
gewaterpolood vergrijsd Uitleg: De stam eindigt op een z. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus een d. gestrest gekrabd Uitleg: De stam eindigt op een b. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft dus een d. gesmasht
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind80 80
5 Lees vaardig
c d
e
f g
waar niet waar Uitleg: In de bronvermelding staat: www.wnf.nl. Dit betekent dat de tekst van de site van het WNF komt. waar waar Uitleg: Dat zie je aan het signaalwoord voor opsomming ‘Bovendien’. waar Uitleg: Alinea 1: ‘... en zijn daarom een geliefd vakantiedoel’. Alinea 2: De redenering gaat in de tweede alinea verder. waar Uitleg: In de eerste zin staat het gevolg. waar Uitleg: De dieren sterven uit en toeristen moeten op de luchthaven spullen inleveren.
29-07-2008 16:26:09
81
Antwoorden blok 4
h
i
j
k l m n
niet waar Uitleg: In de eerste zin van alinea 5 staat ‘Niet alleen …, maar ook ...’. Dit zijn signaalwoorden voor opsomming. waar Uitleg: De vergelijking tussen het westen en Aziatische landen. waar Uitleg: In het westen houden we ons aan strikte regels en in Aziatische landen knijpen ze nog wel eens een oogje dicht. waar A D niet waar
6 Schrijf vaardig 16 a b
17 a b c
d
De zwarte inktcartridge was leeg, daardoor kon ik mijn verslag niet printen. Je kunt nu niet op de fiets naar school, want je buitenband is gescheurd. A Dit is juist. A Dit is juist. B Dit is niet juist. Uitleg: Je mag de tekst gebruiken, maar het is verstandig de inhoud van de bron te vergelijken met de inhoud van een nieteenzijdige bron. A Dit is juist.
7 Over taal 18 a b c d
gaardenier busse(n)maker modderman akkerman
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind81 81
29-07-2008 16:26:09
82
BLOK
5
ZE LF T OE T S E N
1 Over lezen 1
a
b c
d e f g h
niet waar Uitleg: Het zijn er zes, namelijk: beginsituatie – ontstaan van het probleem – steeds meer moeilijkheden – dieptepunt – langzame verbetering – oplossing. waar niet waar Uitleg: Als het verhaal midden in de gebeurtenis begint, kan het beginnen voor, bij of na het ontstaan van het probleem van de hoofdpersoon. waar waar waar niet waar niet waar
c
d
5
b c
2 Grammatica 2
a
b
c
d e
B Dit is niet juist. Uitleg: Het deel is een bijvoeglijke bepaling bij kostuums. A Dit is juist. Uitleg: Het zinsdeel is een bijvoeglijke bepaling bij schoolmusical. B Dit is niet juist. Uitleg: mooi is geen zelfstandig naamwoord, dus heel erg kan geen bijvoeglijke bepaling zijn. A Dit is juist. B Dit is niet juist. Uitleg: Het onderwerp van deze zin is alles wat voor de persoonsvorm staat: De kostuums voor ‘De gelaarsde kat’, de schoolmusical van dit jaar.
a
a
b
c
d
4
a
6
B D F
het te verwachten aantal bezoekers de onbespoten groente een zilveren armband Uitleg: A = omgestoten; C = verrichte; E = vergrijsde; G = verlote
7
a
beiden Uitleg: Het woord verwijst naar personen. enkele Uitleg: Het woord is bijvoeglijk gebruikt. Je kunt er het eerder genoemde zelfstandige naamwoord aanwezigen achter plaatsen: enkele aanwezigen. andere Uitleg: Het woord is bijvoeglijk gebruikt. Je kunt er het eerder genoemde zelfstandige naamwoord eieren achter plaatsen: andere eieren. enkele Uitleg: Het woord is zelfstandig gebruikt, maar het verwijst niet naar personen. Het woord eindigt dus niet op een n. allen Uitleg: Het woord is zelfstandig gebruikt en het verwijst naar personen.
b
b
B niet juist Uitleg: Het kan geen aanwijzend voornaamwoord zijn. B niet juist Uitleg: Het kan ook naar dingen verwijzen, zoals alles, niets. B niet juist Uitleg: Waarom is geen vragend voornaamwoord. B niet juist Uitleg: Een breuk is een bepaald hoofdtelwoord. Wie = betr.vnw. m.i.a. Uitleg: Je kunt het vervangen door Degene die. wat = betr.vnw. Uitleg: wat verwijst naar de hele voorgaande zin.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind82 82
B niet juist Uitleg: laatste is een onbepaald rangtelwoord, want het geeft een onnauwkeurige plaats in een rij aan. A juist A juist
3 Spelling
c 3
wat = onb.vnw. Uitleg: Je kunt wat vervangen door iets. die = aanw.vnw. die = betr.vnw. Uitleg: die staat achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. Wie = betr.vnw. m.i.a. Uitleg: Je kunt het vervangen door Degene die, waarin die het betrekkelijk voornaamwoord is en degene het antecedent. wat = betr.vnw. m.i.a. Uitleg: Je kunt het vervangen door dat wat, waarin wat het betrekkelijk voornaamwoord is en dat het antecedent.
d
e
8
a b
drs. NB
9
a
niet juist Uitleg: De juiste spelwijze is: bloeddrukverhogend en -verlagend. juist juist
b c
29-07-2008 16:26:09
83
Antwoorden blok 5
10 a b c d
sieraden guerrilla’s carrosserie applaudisseren
6 Schrijf vaardig 13 a b
4 Taalschat 14 a 11 a b c d e
maritiem blamage gechargeerd latent adhesie
b
5 Lees vaardig 12 a b c
d e f g
h
i
j
k
l m n
waar waar niet waar Uitleg: want de schrijver betoogt alleen maar dat een kroket niet zo slecht is als vaak wordt gedacht. waar niet waar Uitleg: want er worden ook feiten beschreven. waar niet waar Uitleg: want alinea 2 gaat over ongezond frituurvet dat vroeger werd gebruikt. waar Uitleg: Er wordt verklaard waarom de slechte naam van kroketten terecht was. niet waar Uitleg: Er worden geen argumenten gegeven voor de mening ‘Een kroket is slecht voor je.’ niet waar Uitleg: Er staat maar een argument, namelijk dat paardenvlees goedkoop is. waar Uitleg: Het vlees van paarden en herten bevat minder vet. waar Uitleg: In de alinea’s 4 en 5. waar Uitleg: Dat zie je aan het signaalwoord ‘dus’. waar Uitleg: Dat zie je aan het signaalwoord ‘Kortom’.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind83 83
c d e f
De leraar wijst mij erop dat ik mijn naam op het blaadje moet zetten. De schrijver geeft in dit artikel een realistisch beeld van het parkeerprobleem. B Dit is niet juist. Uitleg: Je moet de spelling wel controleren, want de spellingcontrole haalt niet alle fouten uit de tekst. B Dit is niet juist. Uitleg: Je mag het woord natuurlijk wel gebruiken, het is wel verstandig de betekenis van het woord op te zoeken en te bepalen of het woord met die betekenis in de zin/tekst past. B Dit is niet juist. B Dit is niet juist. A Dit is juist. A Dit is juist.
7 Over taal 15 a b c
niet juist (Surinaams ontbreekt) niet juist (grapje) juist
16 a b
Russisch purisme
29-07-2008 16:26:10
84
BLOK
6
ZE LF T OE T S E N
1 Over lezen
3 Spelling
1
3
a b c d e f
waar niet waar niet waar waar niet waar niet waar
Achter elke letter staat het goed gespelde woord. A aartsvijand B caissière D geenszins F litteken H welkomstdrankje
2 Grammatica
4 Taalschat
2
4
a b c d e
gewaarborgd statische lucratief verloedering terdege
5
a b
B A
a
b
c
d e
f
g h
i
j
k
B Dit is niet juist. Uitleg: Een zinsdeel dat met aan begint, kan ook een plaats aangeven en dus een bijwoordelijke bepaling zijn. B Dit is niet juist. Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden hebben of zijn in de zin. B Dit is niet juist. Uitleg: Nee, dat zijn juist de vragen waarop een bijwoordelijke bepaling geen antwoord geeft. Het kan wel voorkomen dat een bijwoordelijke bepaling het antwoord is op vragen als: naar wie? A Dit is juist. B Dit is niet juist. Uitleg: Als het werkwoord zijn betekent dat iemand of iets zich op een plaats bevindt, dan is het een zelfstandig werkwoord. B Dit is niet juist. Uitleg: Een meewerkend voorwerp kan ook met de voorzetsels aan en voor beginnen. Een bijwoordelijke bepaling begint ook vaak met een voorzetsel. A Dit is juist. B Dit is niet juist. Uitleg: Het zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden. B Dit is niet juist. Uitleg: Nee, want mijn moeder en me zijn niet dezelfde personen. Dat moet wel zo zijn bij een wederkerend voornaamwoord. Het herhaalt altijd het onderwerp. B Dit is niet juist. Uitleg: Het is een aanwijzend voornaamwoord. Het woord komt zelfstandig in de zin voor en je kunt er een zelfstandig naamwoord achter denken, bijvoorbeeld plan. A Dit is juist.
5 Lees vaardig 6
a
b c d
e
f
g
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind84 84
B Uitleg: In de eerste zin van alinea 3 wordt de titel heel duidelijk uitgelegd. niet waar niet waar C Uitleg: De alinea’s 3 en 4 gaan over de eerste indruk, alinea 8 is de samenvatting van eerdere informatie. In de eerste zin van alinea 7 staat dat de eerste indruk belangrijk is, want het blijkt dat mensen zelden of nooit bereid zijn hun eerste indruk te nuanceren, laat staan te corrigeren. Dit betekent dat mensen niet snel hun mening over de ander veranderen. waar gezichtsuitdrukking – lichaamshouding – toon waarop iemand iets zegt – wat iemand zegt Uitleg: gezichtsuitdrukking en lichaamshouding staan in regel 24, de toon waarop iemand iets zegt staat in regel 32-33, wat iemand zegt staat in regel 34-35. D Uitleg: In alinea 3 worden vier elementen genoemd die de eerste indruk bepalen. In alinea 4 wordt ook de omgeving waarin we de nieuwkomer plaatsen genoemd. Dit is ook een element dat de eerste indruk bepaalt. A Uitleg: De eerste woorden van alinea 6 (‘Die vooringenomenheid’) verwijzen terug naar de laatste zin van alinea 5. In alinea 6 gaat de schrijver dus verder met iets wat hij in alinea 5 heeft geschreven.
29-07-2008 16:26:10
85
Antwoorden blok 6
h
i
j k
l m n
A Uitleg: In alinea 3 worden de eerste vier elementen die een rol spelen bij de eerste indruk genoemd. In alinea 4 volgt er nog een: de omgeving. In alinea 5 volgt er nog een: herkenningen en mening van derden. Antwoord A past boven deze alinea’s, omdat dit antwoord de belangrijkste informatie van deze twee alinea’s weergeeft. A Uitleg: In alinea 7 staat dat de eerste indruk meestal niet meer wordt veranderd. Het gevolg van de eerste indruk is dus belangrijk. De andere antwoorden zijn fout, want hierover gaat het helemaal niet. C D Uitleg: Antwoord C is fout, want dit staat niet in de tekst. Antwoord A en B noemen slechts een klein deel van de tekst. Antwoord D geeft aan wat de belangrijkste mededeling over het onderwerp is, waarover alle alinea’s van de tekst gaan. D B niet waar
6 Schrijf vaardig 7
a b
c d e 8
Voordat ik mijn huiswerk ga maken, luister ik altijd even naar mijn favoriete muziek. Onder mijn bed ligt van alles: een geschiedenisschrift, tien cd’s, sokken en een spijkerbroek. De wind is te hard, daarom strijk ik de zeilen. De vriend met wie ik naar huis fietste, wil mij surfles geven. Zij zullen mijn idee wel niet goed vinden.
A
7 Over taal 9
a b c
wespentaille sinaasappelhuid bezemwagen
10 a b c d
plaats oorzaak tijd (voor) wie of wat
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind85 85
29-07-2008 16:26:10
86
BLOK
1
H E R H ALING
1 Over lezen 1 2
3 4
5
6
Opdracht 1 Je gebruikt beoordelingswoorden die je toelicht met argumenten. Onder fictie verstaan we verzonnen verhalen. Non-fictie gaat over de werkelijkheid, over waargebeurde zaken en over mensen die echt bestaan. Als de gebeurtenissen waarschijnlijk zijn en de personages geloofwaardig, levensecht. Een biografie is een levensbeschrijving van een ander. Bij een autobiografie beschrijf je je eigen leven. In een autobiografie is opgeschreven wat er precies is gebeurd. In een autobiografisch verhaal verzint de schrijver er dingen bij of hij verandert zaken. In de samenvatting.
3
4
2 Grammatica 1
2 3
1
2
Opdracht 2 kopen = inf Uitleg: In de zin staan twee werkwoordsvormen. Wil is de persoonsvorm en kopen de infinitief. Heb = pv Uitleg: Dit is de enige werkwoordsvorm. meegedaan = vdw Opdracht 3 De tandartsassistente | heeft | ons | informatie over verstandskiezen | gegeven. wwg = heeft gegeven ond = De tandartsassistente lv = informatie over verstandskiezen Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: wat heeft de tandartsassistente gegeven? mv = ons Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: aan wie heeft de tandartsassistente informatie gegeven? bwb = – De hovenier | wilde | de pruimenbomen | aan de verkeerde kant van de tuin | poten. wwg = wilde poten ond = De hovenier lv = de pruimenbomen mv = – bwb = aan de verkeerde kant van de tuin Uitleg: Dit zinsdeel geeft antwoord op de vraag: waar wilde de hovenier de pruimenbomen poten? Je kunt het voorzetsel aan niet weglaten.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind86 86
5
1
2
3
Van onze docent | moeten | we | de informatie voor het werkstuk | uit verschillende bronnen | halen. wwg = moeten halen ond = we lv = de informatie voor het werkstuk Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: wat moeten we halen? mv = – bwb = Van onze docent, uit verschillende bronnen Uitleg: Voor het eerste zinsdeel stel je de vraag: van wie? Voor het tweede zinsdeel stel je de vraag: waaruit? Waarom | gaven | Mick en Jamie | de klanten | expres | te weinig wisselgeld | terug? wwg = gaven terug ond = Mick en Jamie lv = te weinig wisselgeld mv = de klanten Uitleg: Dit zinsdeel is het antwoord op de vraag: aan wie gaven Mick en Jamie te weinig wisselgeld terug? bwb = Waarom, expres Schep | voor mij | mijn bord | nog maar eens | vol. wwg = Schep vol ond = – lv = mijn bord mv = voor mij Uitleg: Dit zinsdeel geeft aan ten behoeve van wie mijn bord vol geschept moet worden bwb = nog maar eens Opdracht 4 Van = vz moet = hww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen. Toelichten geeft de handeling aan en is het belangrijkste werkwoord. Moet is het hulpwerkwoord. alinea = znw beter = bw Uitleg: Dit woord geeft aan hoe ik de kernzin moet toelichten. Na = vz regenbui = znw gisteravond = bw Uitleg: Dit woord geeft een tijd aan. helemaal = bw Uitleg: Dit woord geeft aan hoe vol de regenton is. paar = znw soorten = znw worden = hww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen. Gerecycled geeft de handeling aan en is het belangrijkste werkwoord. Worden is het hulpwerkwoord.
29-07-2008 16:26:10
87
Antwoorden blok 1
3 Spelling 1 2 3 4 5 6 7
8
Opdracht 5 vdw pv, wordt vdw pv inf vdw pv, kostten Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een t. In de verleden tijd schrijf je dubbel -t. pv, beproefde Uitleg: De stam van beproeven eindigt op de letter v. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft stam + de.
Opdracht 6 duikt – dook scheert – schoor beheert – beheerde vergruist – vergruisde Uitleg: Het hele werkwoord is vergruizen. De stam eindigt op een z. Deze letter staat niet in ‘t kofschip, je schrijft dus ik-vorm + de. 5 bevriest – bevroor 6 stuift – stoof 7 geldt – gold 8 prijst af – prijsde af 9 verstuikt – verstuikte 10 vermijdt – vermeed
4 Taalschat 1 2 3 4 5 6
Opdracht 8 aversie aankondigen essentiële wijzen karakteristiek affiniteit hebben met
1 2 3 4 5
Opdracht 9 zes / 6 lang smal tapijt (alleen schuin te verplaatsen) schaakstuk poten loper Opdracht 10 a Als de grootste moeilijkheden maar overwonnen zijn, volgt de rest ook wel. b Wie dreigt, is ongevaarlijk. c Merken dat al het eten op is.
1 2 3 4
1 2
3
4
5
Opdracht 7 verwijdert / verwijderde verricht / verrichtte Uitleg: In de verleden tijd schrijf je dubbel -t, omdat de ik-vorm al op een t eindigt. kleven / kleefden Uitleg: De stam van dit werkwoord eindigt op een v. Deze letter staat niet in ‘t kofschip, je schrijft dus ik-vorm + den. prijst / prijsde Uitleg: Het hele werkwoord is prijzen. De stam eindigt op de letter z. Deze letter staat niet in ‘t kofschip, je schrijft dus ik-vorm + de. rondt af / rondde af Uitleg: In de verleden tijd schrijf je dubbel -d, omdat de ik-vorm al op een d eindigt.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind87 87
5 Lees vaardig Opdracht 11 A A A C Uitleg: De alinea noemt de gevolgen van de elektriciteit. Meer kinderen kunnen naar school. 5 B Uitleg: Dit is het goede antwoord, want in de alinea wordt meegedeeld dat zonnepaneeltjes de oplossing voor dure energie zijn. 6 B 7 A Uitleg: De eerste zin van de laatste alinea is de conclusie. Een conclusie kun je herkennen aan het woord dus. 8 a hoofdzaak b hoofdzaak c bijzaak 9 D 10 C 1 2 3 4
29-07-2008 16:26:10
88
BLOK
1
Basisboek H E R H ALING
6 Schrijf vaardig
g Opdracht 12 Deelvragen
Antwoorden op de vragen. (= hoofdzaken)
Toelichting bij de antwoorden. (= bijzaken)
Hoe komt het dat kinderen in dorpjes in ontwikkelingslanden ’s avonds kunnen leren en naar school kunnen?
Bedrijven hebben elektriciteit aangelegd en verkopen goedkope zonnepaneeltjes.
Wereldbank ondersteunt bedrijven. Nederlands bedrijf zonnepaneeltjes bedacht. Veel zonlicht, energie opslaan.
Is de oplossing voor de elektriciteit een goede oplossing?
Je eigen antwoord.
Je eigen toelichting.
Waarom gaan kinderen in dorpjes in ontwikkelingslanden ’s avonds ook naar school?
Kinderen moeten veel leren om naar de middelbare school te kunnen.
Zwaar toelatingsexamen middelbare school. Hiervoor veel naar school om te leren.
Je hebt de tekst geschreven. Lees de tekst goed door en let op de volgende punten. • Heb je in twee alinea’s de kernzin aan het begin van de alinea geschreven? • Heb je in een alinea de kernzin aan het eind van de alinea geschreven? • Zijn de kernzinnen de antwoorden uit je schrijfschema? • Heb je in elke alinea de kernzinnen toegelicht met de woorden uit je schrijfschema? • Heb je boven elke alinea een tussenkopje gezet? • Heb je je aan de regels en afspraken voor Schrijven op niveau gehouden? • Heb je de woorden goed gespeld?
7 Over taal 1
2 3 4
1 2 3 4
Opdracht 13 Iemand houdt zijn hoofd recht, brengt zijn hand plat onder zijn kin of ter hoogte van zijn wenkbrauwen en kijkt strak en ernstig voor zich uit. Iemand slaat breed glimlachend zijn handpalm tegen die van een ander aan (en roept yes!). Iemand kijkt somber en tikt een paar keer met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd. Iemand kijkt vragend en houdt zijn handen een eindje van zich af met de palmen naar voren en met de vingers gespreid. Opdracht 14 schurkachtig dorpse reglementaire magnetische
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind88 88
29-07-2008 16:26:11
BLOK
2
89
H E R H ALING
1 Over lezen 1 1
2 3 4
5
6
7
8
9
Opdracht 1 Van hoofdpersonen kom je het innerlijk (gedachten en gevoelens) te weten, van bijfiguren meestal niet. Hoofdpersonen hebben veel verschillende eigenschappen, bijfiguren niet (meestal één of twee kenmerkende). Medespelers: belangrijk voor de gebeurtenissen. Figuranten: alleen maar vulling voor het verhaal. Als zij steeds op dezelfde, voorspelbare manier reageren. Meestal niet, alleen bij actieverhalen zoals avonturenboeken of detectives of strips kan dat het geval zijn. – door wat zij denken en voelen – door wat zij zeggen en doen – door wat anderen over hen zeggen of denken Door wat zij zeggen en doen en door wat anderen over hen zeggen of denken, niet door wat zij zelf denken en voelen. Bijvoorbeeld: onverwachte wending, wekken van verwachtingen en oproepen van vermoedens, informatievoorsprong, gevaarlijke situatie, griezelige omgeving. Actiespanning: spanning door wat er aan handelingen gebeurt. Psychologische spanning: spanning in het hoofd van de hoofdpersoon. De tijd tussen het begin en eind van een spannende situatie (die zich ook in het hoofd van de hoofdpersoon kan afspelen).
2
3
4
5
1
2 Grammatica 1
2 3
4
Opdracht 2 ott Uitleg: hebben is het enige werkwoord, het is een zelfstandig werkwoord. Er staat dus geen vorm van de hulpwerkwoorden zijn en hebben in de zin. De zin staat in de onvoltooide tijd. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. ott vvt Uitleg: waren is een vorm van het hulpwerkwoord zijn. De zin staat in de voltooide tijd. De persoonsvorm staat in de verleden tijd. ovt Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden zijn en hebben in de zin. De zin staat in de onvoltooide tijd. De persoonsvorm staat in de verleden tijd.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind89 89
2
3 4
Opdracht 3 bedrijvende vorm Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden worden of zijn in de zin. Er staat geen bijwoordelijke bepaling met door in de zin. De fotograaf voert de handeling uit. lijdende vorm Uitleg: Er staat een vorm van het hulpwerkwoord worden in de zin. Er staat een bijwoordelijke bepaling met door in de zin. Het onderwerp, Een leuk cadeau, voert de handeling niet uit. lijdende vorm Uitleg: Er staat een vorm van het hulpwerkwoord worden in de zin. Er staat een bijwoordelijke bepaling met door in de zin. Het onderwerp, de spijkerbroeken, voert de handeling niet uit. bedrijvende vorm Uitleg: Er staat wel een vorm van het werkwoord worden in de zin, maar dit is geen hulpwerkwoord. Er staat geen bijwoordelijke bepaling met door in de zin. Je kunt dit zinsdeel er ook niet bij denken. Het onderwerp, Jasmine, is degene met wie iets gebeurt. bedrijvende vorm Uitleg: Er staat geen vorm van de hulpwerkwoorden worden of zijn in de zin. Er staat geen bijwoordelijke bepaling met door in de zin. Onze bedrijfsleider voert de handeling uit. Opdracht 4 De verkeerde foto’s waren Sam gisteren door de fotograaf gestuurd. Tijd = vvt Uitleg: Je gebruikt een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn. In dit geval kun je alleen voor zijn kiezen, omdat er gisteren in de zin staat. Je maakt van het lijdend voorwerp een onderwerp. Je maakt van het onderwerp een werkwoordelijke bepaling met door. Mijn baas gaf mij op mijn laatste werkdag een leuk cadeau. Tijd = ovt Uitleg: Je laat het hulpwerkwoord werd weg. Je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp en van de bijwoordelijke bepaling met door een onderwerp. Kinderen maken in sommige landen de spijkerbroeken. Tijd = ott Onze bedrijfsleider telt het fooiengeld de laatste dag van de maand. Tijd = ott Opdracht 5 a Zin 1: wwg = had gestuurd ond = De fotograaf lv = de verkeerde foto’s mv = Sam Uitleg: Het zinsdeel is het antwoord op de vraag: aan wie had de fotograaf de verkeerde foto’s gestuurd? bwb = gisteren
29-07-2008 16:26:11
90
BLOK
2
Basisboek H E R H ALING
b
1
2
3
4
Zin 2: wwg = werd gegeven ond = Een leuk cadeau lv = – Uitleg: De vraag voor het lijdend voorwerp: wie/wat werd een leuk cadeau gegeven? kun je niet beantwoorden. Het zinsdeel mij is een meewerkend voorwerp. Je kunt er aan voorzetten. mv = mij Uitleg: De vraag voor het meewerkend voorwerp is: aan wie werd een leuk cadeau gegeven? Het antwoord is mij. bwb = op mijn laatste werkdag, door mijn baas Zin 1 = wwg: waren gestuurd ond = De verkeerde foto’s lv = – mv = Sam bwb = door de fotograaf, gisteren Zin 2: wwg = gaf ond = Mijn baas lv = een leuk cadeau mv = mij bwb = op mijn laatste werkdag
Opdracht 6 Ben = kww Uitleg: Ben is de enige werkwoordsvorm in de zin. Het is een koppelwerkwoord, want het koppelt nerveus aan het onderwerp jij. geworden = kww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: is en geworden. Geworden is het belangrijkste werkwoord. Het is een koppelwerkwoord, omdat het veel te groot aan De surprise koppelt. Kijk maar: De veel te grote surprise. zijn = hww geweest = zww Uitleg: geweest is in deze zin geen koppelwerkwoord, want het werkwoord heeft de betekenis: op een plaats zijn. schijnt = hww zijn = kww Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: schijnt en zijn. Zijn is het belangrijkste werkwoord. Het is een koppelwerkwoord, want het koppelt heel moeilijk aan De repetitie voor geschiedenis. Kijk maar: De heel moeilijke repetitie voor geschiedenis.
3
besteedde uit – uitbesteed Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een d. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -d. 4 verantwoordde – verantwoord Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een d. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -d. 5 blafte – geblaft 6 veinsde – geveinsd Uitleg: De stam van het werkwoord is veinz. De letter z komt niet in ‘t kofschip voor. Je schrijft dus ik-vorm + de. 7 biljartte – gebiljart Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een t. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -t. 8 bluste – geblust 9 verachtte – veracht Uitleg: De ik-vorm eindigt al op een t. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dus met dubbel -t. 10 juichte toe – toegejuicht
7
Opdracht 8 aquajogt – pv Uitleg: De stam eindigt op een g. Deze letter komt niet in ‘t kofschip voor. Je schrijft dus ik-vorm + t. bridget – pv Uitleg: als je de letter t direct achter de g schrijft, staan er op het eind van het woord drie medeklinkers achter elkaar. In het Nederlands is dat niet gebruikelijk. Je voegt een e toe. gebruncht – vdw, gebingood – vdw gebasketbald – vdw flirtte – pv Uitleg: De ik-vorm van flirten eindigt al op een t. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je met dubbel -t. printen – inf
1 2 4 5 7 10 11 12
Opdracht 9 de coopertest de Martinitoren in Groningen een moslima een Opel Vectra het Paleis op de Dam kerstverhaal mevrouw Van Kesteren stripverhaal Het geheim van de klokkenmaker
1 2 3 4 5
Opdracht 10 aerobics aspirientje eredivisie papegaai sinaasappel
1
2
4 5 6
3 Spelling 1 2
Opdracht 7 lunchte – geluncht kleefde – gekleefd Uitleg: De stam van het werkwoord is kleev. De letter v komt niet voor in ‘t kofschip. Je schrijf dus ik-vorm + de.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind90 90
29-07-2008 16:26:11
91
Antwoorden blok 2
4 Taalschat 1 2 3
Opdracht 11 charme, charmeur – gecharmeerd realisatie – realiseerbaar, gerealiseerd vaccin, vaccinatie – gevaccineerd
1 2 3 4 5 6
Opdracht 12 inspelen op kennelijk ambitieus mondiaal garantie autonoom
5 Lees vaardig 1
2 3 4
5
6
7 8
9
Opdracht 13 Nee, want er wordt niet verteld wat de beste bijbaan is. Er worden wel voorbeelden van bijbanen gegeven, maar je moet zelf uitmaken wat het beste bij je past. Alinea 2 tot en met 7. C Alinea 2 tot en met 5. Uitleg: In alinea 2 wordt het baantje oppassen genoemd. In alinea 3 gaat het over het bezorgen van kranten of tijdschriften. Alinea 4 gaat over werken in de supermarkt. Alinea 5 gaat over werken in de horeca. In zes deelonderwerpen: oppassen (alinea 2), kranten/folders bezorgen (alinea 3), supermarktwerk (alinea 4), werken in de horeca (alinea 5), wat je op welke leeftijd voor werk mag doen (alinea 6) en wat je ermee verdient (alinea 7). D Uitleg: De antwoorden A, B en C zijn niet goed, omdat elk antwoord een onderdeel van het werken in de supermarkt noemt. Met een tussenkopje geef je het deelonderwerp weer en dat is ‘werken in de supermarkt’. Daarover gaat de hele alinea. A Wat je verdient met je bijbaan. Uitleg: Een antwoord als ‘het salaris van een bijbaan’ is ook goed. Als je wilt weten waar een woord naar verwijst, maak je een vraag met de zin waarin het verwijswoord staat. Het antwoord op de vraag is waar het verwijswoord naar verwijst. Je moet alleen het woord of het gedeelte opschrijven dat in de tekst staat. daar … mee = (met) oppassen, (met) een oppasbaantje
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind91 91
10 11 12
13 14
15
Uitleg: Je kunt de vraag stellen: waarmee verdient ze 10 euro? het = een krantenwijk of het bezorgen van tijdschriften en folders Uitleg: Je kunt de vraag stellen: wat kan nog wel eens tegenvallen? er … van = (van) alcoholische drank Uitleg: Je kunt de vraag stellen: waarvan drink jij niks? dat = minimumloon Uitleg: Je kunt vragen: wat is voor vijftienjarigen 2,50 euro per uur? Het = geld dat verdiend is met een bijbaantje Uitleg: Je kunt de vraag stellen: wat is een welkome aanvulling op het zakgeld? A D C Uitleg: In een artikel geeft de schrijver achtergrondinformatie over een onderwerp. Antwoord A is fout, want er wordt geen nieuwsfeit beschreven. Antwoord B is fout, want de tekst is geen verhaal. Antwoord D is fout, want de schrijver geeft zijn eigen mening niet en wil de lezer niet ergens van overtuigen. C a waar, want in de regels 6-11 worden voordelen van oppassen gegeven en daarna volgt een nadeel van oppassen. b waar, want in de alinea staat niet vermeld hoeveel je kunt verdienen. Er staat wel een voorbeeld van Rebecca in de alinea, maar dat wil niet zeggen dat dat het bedrag is dat iedereen met folderen kan verdienen. c waar, de voordelen zijn: het loon, de arbeidsvoorwaarden, vaste tijden, afgesproken aantal uren per week. De nadelen zijn: de drukte, je moet altijd beleefd en vriendelijk zijn. d niet waar, want in alinea 7 staat dat het minimumloon voor vijftienjarigen 2,50 euro per uur is. In alinea 5 lees je dat Dasha vier euro per uur verdient. Dat is dus meer dan het minimumloon. e waar, want in alinea 6 staat dat jongeren van dertien of veertien jaar volgens de wet altijd onder toezicht van een volwassene moeten werken en dat fabriekswerk of achter de kassa nog niet mag. f niet waar, want in alinea 7 staat dat voor dertien- en veertienjarigen geen minimumloon is vastgesteld. Kritisch.
29-07-2008 16:26:11
92
BLOK
2
Basisboek H E R H ALING
6 Schrijf vaardig
Start de TomTom nu op. Druk hiervoor de aan-/ uitknop in. Beantwoord de vragen op het beeldscherm. Raak hiervoor het beeldscherm aan. Een route plannen met een TomTom is niet ingewikkeld. U volgt hiervoor de volgende stappen. Raak het beeldscherm aan om in het hoofdmenu te komen. Kies in het hoofdmenu voor ‘Navigeer naar…’ Kies hierna ‘Adres’. Vul de plaats van de bestemming in. Raak hiervoor de eerste letters van de plaatsnaam aan. U ziet bovenaan het beeldscherm mogelijke plaatsen verschijnen. Kies de naam van de juiste plaats door die naam aan te raken. Kies op dezelfde manier de straatnaam. Kies vervolgens het huisnummer. Als u de postcode van uw bestemming weet, kunt u in plaats van de plaats- en straatnaam ook de postcode kiezen. U hoeft dan de plaats- en straatnaam niet te zoeken. Kies voor ‘ok’ als de gegevens goed zijn ingevuld. De stem van de TomTom vertelt u nu hoe u moet rijden. Op het scherm kunt u zien waar u bent en wat u moet doen. Het is wel van belang dat u op het verkeer let.
g Opdracht 14 1 2
1 2 3 4 5
–– Verkeerd gespeld werkwoord: beantwoordden. De foute verwijswoorden zijn genummerd. Foute verwijswoorden: dat – Dit moet die zijn, want installatieposter is een de-woord. het – Dit moet hij zijn, want de TomTom is een dewoord. dat – Dit moet die zijn, want de stappen is meervoud. dat – Dit moet die zijn, want plaatsnamen is meervoud. dat – Dit moet die zijn, want de naam is een dewoord. De TomTom moet u natuurlijk eerst in de auto installeren. Op de installatieposter staat hoe dat moet. Neem dat (1) er bij. Als je dat hebt gedaan, stop je de geheugenkaart in de sleuf. Je moet de TomTom nu opstarten. Hiervoor druk je de aan-/ uitknop in totdat het (2) is opgestart. Ga dan de vragen op het beeldscherm beantwoordden. Dit doe je door het beeldscherm bij het goede antwoord aan te raken. Een route plannen met een TomTom is echt niet moeilijk hoor. Je volgt gewoon de stappen dat (3) ik opschrijf. Je moet altijd eerst het beeldscherm aanraken om het hoofdmenu te kunnen zien. Dan moet je kiezen voor Navigeer naar… Als je dat hebt gedaan kies je Adres. Dat is lekker logisch, toch? Je moet nu natuurlijk wel weten waar je heen moet, want je moet de plaats, straat en het huisnummer invullen. Dat doe je zo. Je moet de eerste letters van de naam van de plaats één voor één aanraken. Als je een paar letters hebt ingedrukt zie je plaatsnamen verschijnen dat (4) met die letters beginnen. Raak de naam van de plaats dat (5) je zoekt aan. Daarna ga je de straat kiezen. Dat doe je weer door eerst de eerste en dan de volgende letters aan te raken. Ook nu verschijnen er weer straatnamen. Je raakt de juiste straat aan. Hierna vul je het huisnummer in. Als je de postcode weet kun je die ook invullen. Dan hoef je de plaats en het adres niet te zoeken. Als de gegevens goed zijn ingevuld dan kies je voor ok. Je krijgt dan allemaal instructies van de TomTom. Op het scherm kun je zien waar je bent en wat je moet doen. Je moet natuurlijk wel op de weg letten, hè. Succes ermee.
3
7 Over taal 1 2 3 4
1 2
Opdracht 15 zichzelf belangrijk vindende bestuurder in de sportwereld driewielig voertuig zó dat ieder de helft geeft of krijgt tovermiddelen Opdracht 16 Door het menselijk onvermogen om met onze spraak een dierengeluid perfect na te doen. Door het verschil aan spraakklanken tussen de talen.
Herschreven tekst. Nu u deze TomTom hebt aangeschaft, wilt u hem natuurlijk gebruiken. Installeer eerst de TomTom in uw auto. Op de installatieposter leest u hoe u dat moet doen. Stop daarna de geheugenkaart in de sleuf.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind92 92
29-07-2008 16:26:12
BLOK
3
93
H E R H ALING
1 Over lezen 1 1 2
3 4 5 6 7
8
Opdracht 1 Het onderwerp van een verhaal. Ja, want het thema beschrijven is een kwestie van interpretatie (wat je uit een verhaal naar voren haalt). In de normale tijdvolgorde. De tijd die verloopt tussen begin en eind van het verhaal. De tijd die nodig is om het verhaal te vertellen, aangegeven in het aantal bladzijden. Of een verhaal heel globaal of juist heel gedetailleerd wordt verteld. Een terugblik onderbreekt het verhaal. We gaan dan terug in de tijd. Een terugwijzing onderbreekt de tijd in een verhaal niet. Ja, want in niet-chronologische verhalen wordt het verhaal onderbroken om terug te gaan naar het verleden.
2 Grammatica 1
2
3
4
5
Opdracht 2 onderwerp = Agnes Verhulst naamwoordelijk gezegde = wordt voorlichtster bij bureau Halt Uitleg: bij bureau Halt hoort bij het naamwoordelijk gezegde. Als je de zinsdeelproef uitvoert, ontdek je dat bij bureau Halt geen apart zinsdeel is. Bij bureau Halt zegt iets over voorlichtster. werkwoordelijk gezegde = – onderwerp = we naamwoordelijk gezegde = – werkwoordelijk gezegde = zijn geweest Uitleg: geweest betekent in deze zin aanwezig zijn. onderwerp = de temperatuur in Nederland naamwoordelijk gezegde = zal hoger worden Uitleg: In deze zin staan twee werkwoorden: zal en worden. Worden is het koppelwerkwoord, want het koppelt hoger aan het onderwerp, kijk maar: De hogere temperatuur in Nederland. werkwoordelijk gezegde = – onderwerp = Het einde van dit boek naamwoordelijk gezegde = is erg voorspelbaar Uitleg: Het enige werkwoord in deze zin is is. Het is een koppelwerkwoord, want het koppelt erg voorspelbaar aan het onderwerp, kijk maar: Het erg voorspelbare einde van dit boek. werkwoordelijk gezegde = – onderwerp = De leraar Nederlands naamwoordelijk gezegde = – werkwoordelijk gezegde = vond
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind93 93
2
1
2
3
4
5
Opdracht 3 Saai Uitleg: In deze zin staat een koppelwerkwoord, namelijk was. Het koppelt Saai aan die toespraak van onze mentor. ingewikkeld Uitleg: In deze zin koppelt is het woord ingewikkeld aan De theorie in dit hoofdstuk, kijk maar: de ingewikkelde theorie in dit hoofdstuk. Opdracht 4 pers.vnw = mij = 1e persoon enkelvoud, jullie (1e) = 2e persoon meervoud bez.vnz = jullie (2e) = 2e persoon meervoud wederkerend vnw = – wederkerig vnw = elkaar pers.vnw = u = 2e persoon enkelvoud, ik = 1e persoon enkelvoud bez.vnz = mijn = 1e persoon enkelvoud wederkerend vnw = me wederkerig vnw = – pers.vnw = hij = 3e persoon enkelvoud, hen = 1e persoon meervoud bez.vnz = – wederkerend vnw = zich wederkerig vnw = – pers.vnw = jij = 2e persoon enkelvoud, het = 3e persoon enkelvoud bez.vnz = je = 2e persoon enkelvoud wederkerend vnw = – wederkerig vnw = – pers.vnw = ze = 3e persoon meervoud bez.vnz = – wederkerend vnw = – wederkerig vnw = elkaar
3 Spelling Opdracht 5 lunches bibliografen industrieën Uitleg: De klemtoon ligt op de laatste lettergreep. Je verdubbelt dan de laatste letter. 4 diskjockeys 5 luiwammesen Uitleg: De klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep. Je verdubbelt de laatste letter dan niet. 6 viezeriken Uitleg: De klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep. Je verdubbelt de laatste letter dan niet. 7 chimpansees 8 gedaanten, gedaantes 9 ventilators, ventilatoren 10 party’s 1 2 3
29-07-2008 16:26:12
94
BLOK
1 2 3 4 5 6 7 8
3
H E R H ALING
Opdracht 6 souvenirtje laatje tv’tje woninkje radiootje sateetje aspirientje tostietje
Opdracht 7 spinnenpoot Uitleg: Het meervoud van spin is spinnen. Je schrijft dus en in de samenstelling. 4 invalidendorp Uitleg: Het meervoud van invalide is invaliden. Je schrijft dus en in de samenstelling. 7 apenstaartje Uitleg: Het meervoud van aap is apen. Je schrijft dus en in de samenstelling. 9 koninginnensoep Uitleg: Het meervoud van koningin is koninginnen. Je schrijft dus en in de samenstelling. Alleen het woord Koninginnedag schrijf je zonder n. 10 rechtszaak Uitleg: Als je een andere samenstelling met recht maakt, hoor je ook de tussen-s, bijvoorbeeld: rechtsbijstand. 11 verkeerszuil Uitleg: Als je een andere samenstelling met verkeer maakt, hoor je ook de tussen-s, bijvoorbeeld: verkeersbord.
1
2 3 4
3
1 2 3 4 5
Opdracht 8 ananas gerenommeerd immuun pony portemonnee
4 Taalschat 1 2 3 4 5 6
Opdracht 9 (het) electoraat passiviteit geanimeerd factor desastreus aantijging
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind94 94
Opdracht 10 Bij schil vorm je het meervoud door -len toe te voegen. Het meervoud van schip vorm je door er -pen achter te zetten, maar bovendien verandert de klinker i in een e. Daarom staat de meervoudsvorm er volledig. Het middengedeelte van een grote kerk heet ook wel middenschip. het schip in gaan Het is een bijnaam van de kameel, omdat hij vroeger als lastdrager en rijdier het ideale vervoermiddel was door de woestijn.
5 Lees vaardig Opdracht 11 A Dat is waar. Uitleg: De uitspraak staat in de eerste regel. Daarna volgen voorbeelden. 2 A Dat is waar. Uitleg: Het eerste tegenstellend verband: r. 20-23 (‘Over circa … het onderzoeksrapport’) is tegenstellend verbonden met r. 23-24 (‘Maar is dat wel zo?’) Het tweede tegenstellend verband r. 33-36 (‘Ze kopen … Mc Donald’s stoppen’) is tegenstellend verbonden met r. 36-37 (‘Maar die spaarzaamheid blijft ondergeschikt’). 3 A Dat is waar. 4 B Dat is niet waar Uitleg: In de eerste zin van alinea 4 staat het signaalwoord ‘verder’, dit is geen signaalwoord voor een tegenstelling. 5 A Dat is waar. Uitleg: Dat is het signaalwoord ‘verder’. 6 B Dat is niet waar. Uitleg: ‘Daarnaast’ is een signaalwoord voor opsomming. 7 A Dat is waar. Uitleg: Het eerste deel is: ‘Nu al … vijftig procent’. Het tweede deel is: ‘En verder … heel gewoon’. Het derde deel is: ‘Daarnaast rukt … binnengestapt’. 8 A Dat is waar. Uitleg: Alinea 6 geeft voorbeelden bij: ‘Je moet denken vanuit de eetbehoefte van de consument’. 9 B Dat is niet waar. 10 B Dat is niet waar Uitleg: De laatste zin begint met het signaalwoord Zo. Dit is geen signaalwoord voor tegenstelling. 1
29-07-2008 16:26:12
95
Antwoorden blok 3
Opdracht 12 In een goede samenvatting moeten de onderstaande informatie-elementen (of een parafrase daarvan) zijn opgenomen. • Twee veranderingen eetplekken –– Er komen meer eetplekken –– Er komt een ander soort eetplekken (minder snackbars en meer fastfoodrestaurants en lunchrooms) • Verandering eetmomenten –– Het aantal vaste eetmomenten neemt af, of: Mensen willen eten als ze honger hebben, of: Ontbijt- en lunchmomenten verdwijnen • Belangrijkste factor bij wel of niet kopen voedsel –– Gemak (is belangrijker dan de prijs) • Drie ontwikkelingen die eetgedrag beïnvloeden –– Het aandeel van het gemaksvoedsel neemt toe (van 35% naar 50%), of: Ons eetgedrag zal gedomineerd worden door gemaksvoedsel –– Er komen concentraties van snackpunten –– Er komen snackpunten in winkels en warenhuizen • Verandering denkwijze voedselfabrikant –– De fabrikant moet leren denken vanuit de eetbehoefte van een consument Voorbeeldsamenvatting Er zijn twee veranderingen met betrekking tot eetplekken van mensen: er komen meer en andere eetplekken. De eetmomenten van mensen veranderen. Ze willen tegenwoordig eten op het moment dat ze honger hebben. Als mensen voedsel kopen, vinden ze voedsel dat gemakkelijk te bereiden is belangrijker dan de prijs. Er zijn drie ontwikkelingen die volgens Figee invloed hebben op het eetgedrag van de consumenten: het aandeel van het gemaksvoedsel neemt met vijftien procent toe, er komen concentraties van snackpunten, er komen snackpunten in winkels en warenhuizen. De voedselfabrikant zal in de toekomst vanuit de eetbehoefte van de consument moeten denken.
6 Schrijf vaardig
g Opdracht 13 1-7 Je hebt de brief geschreven. Lees je brief nog een keer goed door en kijk of je de volgende punten in je brief hebt staan. • Je eigen naam en adres staan bovenaan de brief. • 3 x enter? • Je hebt de plaatsnaam en de datum voluit genoteerd. • 3 x enter? • Je hebt de naam en het adres van het Voedingscentrum correct genoteerd. • Vervolgens heb je weer drie keer op enter gedrukt. • Je hebt de volgende aanhef opgeschreven: Geachte heer, mevrouw, • 2 x enter? • Je hebt de aanleiding en de reden in de inleiding vermeld. • 2 x enter? • In de alinea’s van het middenstuk heb je je vragen met daarbij een korte toelichting gesteld. • 2 keer enter? • In het slot heb je de tekst met een of twee afsluitende zinnen afgesloten. • 2 x enter? • Je hebt de juiste slotformule genoteerd. Dit is: Met vriendelijke groeten, of: Hoogachtend, • 2 x enter? • Heb je je naam genoteerd? • Heb je je aan de regels en afspraken voor Schrijven op niveau gehouden? • Heb je de woorden goed gespeld? • Heb je goede zinnen gemaakt? • Ziet je brief er netjes uit?
7 Over taal Opdracht 14 Overeenkomsten: De eerste regel bevat een plaatsnaam. Sommige regels rijmen. Verschillen: Er zijn niet vijf maar zes regels. Het rijm is daardoor ook anders dan bij een limerick. Opdracht 15 Ik weet er alles van. Opdracht 16 Het is een homonieme zin. Hij betekent: a Wie door de man geslagen is, ... b Door wie de man geslagen is, ...
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind95 95
29-07-2008 16:26:12
96
BLOK
4
H E R H ALING
1 Over lezen 1 1
2
3 4 5 6 7
8
Opdracht 1 Er wordt een stukje tijd overgeslagen, weggelaten. We kunnen daarna in het verleden of verderop in de tijd terechtkomen. Aan een witregel. Ook de overgang naar een nieuw hoofdstuk valt vaak samen met een tijdsprong. Tijd en gebeurtenissen worden kort samengevat. Bijvoorbeeld: Drie dagen later … Door tijdverdichting versnelt het verhaal. De spanning neemt toe. Er wordt verwezen naar, iets verteld over of gezinspeeld op gebeurtenissen die nog gaan komen. Verzonnen en echte. De mensen en gebeurtenissen in verzonnen dagboeken bestaan niet in werkelijkheid. Ze zijn dus fictie. Echte dagboeken gaan over echte mensen en werkelijke gebeurtenissen. Deze dagboeken zijn dus nonfictie.
2 3
1
2 Grammatica 1
2
3
4
Opdracht 2 nwg = – wwg = waarschuwt ond = De politie vzv = voor zakkenrollers Uitleg: Het werkwoord waarschuwen heeft een vast voorzetsel: voor. Het zinsdeel dat met dit vaste voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp. nwg = bent verantwoordelijk Uitleg: In deze zin staat één werkwoordsvorm, namelijk bent. Dit is een koppelwerkwoord, want het koppelt verantwoordelijk aan Je. wwg = – ond = Je vzv = voor je eigen daden Uitleg: Verantwoordelijk zijn heeft een vast voorzetsel: verantwoordelijk zijn voor. Het zinsdeel dat met dit vaste voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp. nwg = – wwg = moest beslissen ond = het publiek vzv = over het lot van de verslagen gladiator Uitleg: Het werkwoord beslissen heeft een vast voorzetsel: over. Het zinsdeel dat met dit vaste voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp. nwg = – wwg = liep uit ond = De wedstrijd tussen de twee bekende clubs vzv = op een ordinaire vechtpartij Uitleg: Het werkwoord uitlopen heeft een vast voorzetsel: op. Het zinsdeel dat met dit vaste voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind96 96
2
3
4
5
1
2
3
Opdracht 3 bijv.bep = van de foto’s bij kwaliteit Uitleg: Het deel van de foto’s ‘zegt iets’ over De kwaliteit. Je kunt zo al zien dat van de foto’s geen apart zinsdeel is, omdat voor de persoonsvorm maximaal één zinsdeel kan staan. bijv.bep = laatste bij les, voor de vakantie bij les, leuk bij taalspel bijv.bep = langdurig bij verhoor, van de inbraak bij verdachte, aan bewijs bij gebrek Uitleg: Het deel van de inbraak ‘zegt iets’ over de verdachte. Als je de zinsdeelproef doet, ontdek je dat het geen apart zinsdeel is, want je kunt het niet zelfstandig voor de persoonsvorm plaatsen en de betekenis van de zin behouden. Het deel aan bewijs ‘zegt iets’ over gebrek. Ook dit deel kun je niet zelfstandig voor de persoonsvorm plaatsen en de betekenis van de zin behouden. Opdracht 4 bijv.bep. Uitleg: Voor de persoonsvorm staat maximaal één zinsdeel. Je ziet dus al direct dat het deel in de aula van onze school geen apart zinsdeel is. Het deel ‘zegt iets’ over De stoelen. bijw.bep. Uitleg: Het deel in de aula is een apart zinsdeel, want je kunt het in z’n geheel zelfstandig voor de persoonsvorm plaatsen en de betekenis van de zin behouden. bijv.bep. Uitleg: Voor de persoonsvorm staat maximaal één zinsdeel. Je ziet dus al direct dat het deel van mijn favoriete rockband geen apart zinsdeel is. Het deel ‘zegt iets’ over nummers. bijv.bep. Uitleg: Het deel van je mening kun je niet zelfstandig voor de persoonsvorm plaatsen en een goede zin behouden. Het deel ‘zegt iets’ over het zelfstandig naamwoord beargumenteren. bijw.bep. Uitleg: Het deel op de verkeerde plaats geeft een plaats aan. Je kunt het in z’n geheel voor de persoonsvorm plaatsen. Opdracht 5 vr.vnw = welke Uitleg: Je kunt er een vraag van maken: welke schoenen kan ik het best onder deze broek dragen? aanw.vnw = deze vr.vnw = – aanw.vnw = dat Uitleg: Het woord dat staat voor het zelfstandig naamwoord berichtje waar het naar verwijst. vr.vnw = wat voor Uitleg: Je kunt er een vraag van maken: wat voor bezwaar heb je tegen dit voorstel?
29-07-2008 16:26:12
97
Antwoorden blok 4
4
aanw.vnw = dit, Dat Uitleg: dit staat voor het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. Dat komt zelfstandig in de zin voor. Je kunt er een zelfstandig naamwoord achter denken, bijvoorbeeld: Dat bezwaar willen …. vr.vnw = wie Uitleg: Je kunt er een vraag van maken: wie speelt de hoofdrol in het toneelstuk? aanw.vnw = –
3 Spelling 1 2
3
4
5
Opdracht 6 floste vergruisde Uitleg: De stam eindigt op een z. Voor de persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je dan ikvorm + de. switchte Uitleg: De stam eindigt op ch. Deze letters staan in ‘t kofschip. Je schrijft ik-vorm + te. tobde Uitleg: De stam eindigt op een b. Deze letter staat niet in ‘t kofschip. Je schrijft ik-vorm + de. mixte Uitleg: De stam eindigt op een sisklank. Je schrijft ik-vorm + te.
Opdracht 7 achttiende-eeuws Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het tweede woord zorgen voor verwarring (ee), daarom schrijf je een liggend streepje. 2 alinea-indeling Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het tweede woord zorgen voor verwarring (ai), daarom schrijf je een liggend streepje. 3 ANWB-lidmaatschap Uitleg: In een samenstelling schrijf je na een afkorting een liggend streepje. 4 astma-aanval Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het tweede woord zorgen voor verwarring (aa), daarom schrijf je een liggend streepje. 5 autoalarm Uitleg: Er is geen sprake van verwarring. Je schrijft de o en de a aan elkaar. 6 de route Parijs-Marseille 7 ex-verslaafde 8 ham-preisalade 9 hogesnelheidslijn 10 koffie-importeur Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het tweede woord zorgen voor verwarring (ei), daarom schrijf je een liggend streepje. 1
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind97 97
11 mede-inzittende Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het tweede woord zorgen voor verwarring (ei), daarom schrijf je een liggend streepje. 12 mevrouw Duiker-de Jong 13 Middellandse Zeeklimaat 14 penicilline-injectie Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het tweede woord zorgen voor verwarring (ei), daarom schrijf je een liggend streepje. 15 Sint-Willibrord 16 vanille-ijs Uitleg: De laatste letter van het eerste woord en de eerste letter van het tweede woord zorgen voor verwarring (ei), daarom schrijf je een liggend streepje. 17 wij-gevoel 18 zwart-wittegenstelling
1 2 3 4 5 6 7
1 2 3
4
Opdracht 8 dominoën gekopieerd hygiënisch naoorlogs officiële ’s middags ’t Regende hard. Opdracht 9 onmiddellijk adellijk satellietfoto [In het differentiatiewerkboek ontbreken de letters ‘iet’.] millennium
4 Taalschat
3
Opdracht 10 Bijvoorbeeld: door de ouders is geregeld. met gaatjes. / waarin doorboringen zijn aangebracht. waarin (veel) informatie is verwerkt.
1 2 3 4 5
Opdracht 11 coulisse homogeen materiële polis fuseren
1 2 3 4
Opdracht 12 beunhaas – negatief belhamel – neutraal (beetje negatief) huismus – negatief feestbeest – positief
1 2
29-07-2008 16:26:13
98
BLOK
4
Basisboek H E R H ALING
5 Lees vaardig Opdracht 13 waar Uitleg: De reclametekst vraagt aandacht voor een goed doel. 2 C De lezer aansporen geld te geven voor de hulp in Darfur. 3 Van de hulporganisatie Plan (of PlanNederland). 4 waar 5 waar 6 waar 7 niet waar 8 niet waar 9 waar 10 waar 11 niet waar 1
Opdracht 14 niet waar waar Uitleg: Voorbeelden zijn: ‘Je wilt hard hollen over het voetbalveld ...’, ‘Je wilt leven als ieder ander ...’. 3 niet waar Uitleg: Er staan geen signaalwoorden die een tegenstelling aangeven. De informatie is ook niet tegenstellend. 4 waar Uitleg: Ja, diabetes 1 en 2 worden met elkaar vergeleken. 5 waar Uitleg: De oorzaak is dat de alvleesklier geen of weinig insuline aanmaakt. Het gevolg is dat patiënten zich meerdere keren per dag met insuline moeten inspuiten. 6 waar Uitleg: In deze alinea worden de volgende oorzaken genoemd: erfelijkheid, overgewicht, te vet eten, leeftijd, het gebruik van bepaalde medicijnen en het drinken van veel alcohol. 7 niet waar Uitleg: Bij diabetes 1 maakt de alvleesklier geen insuline aan, bij diabetes 2 wel. Diabetes 1 ontstaat op jonge leeftijd, diabetes 2 bij ouderdom (en tegenwoordig bij de jeugd). Er worden alleen verschillen genoemd. 8 waar Uitleg: Ja, dit zie je aan de woorden: ‘... in tegenstelling tot het eerste type ...’. 9 waar Uitleg: Ja, de factoren worden achter elkaar door middel van een komma en het woordje en opgesomd. 10 waar Uitleg: De eerste zin is de uitspraak, de tweede zin de reden. Dat de tweede zin de reden is, kun je ook zien aan het signaalwoord ‘Want’. 1 2
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind98 98
11 waar Uitleg: Ja, in alinea 6 staat dat een op de acht kinderen te dik is. 12 niet waar 13 niet waar
6 Schrijf vaardig
g Opdracht 15 1-6 Beoordeel je tekst aan de hand van de volgende vragen. • Heb je een leuke titel boven de tekst gezet? • Heb je de tekst in de delen inleiding, middenstuk en slot verdeeld? • Wekt je inleiding de interesse van de lezer? • Heb je de vragen uit de opdracht allemaal in je tekst verwerkt? • Heb je de antwoorden op de vragen in verschillende alinea’s verwerkt? Bijvoorbeeld: In de eerste alinea van het middenstuk heb je geschreven: –– wat een gladiator is. –– welke soorten gladiatoren er zijn. –– wat het verschil is tussen de soorten gladiatoren. In de tweede alinea van het middenstuk heb je geschreven: –– wie gladiator werden. –– waar gladiatoren leefden. In de derde alinea van het middenstuk heb je geschreven: –– waar een gladiatorengevecht werd gehouden. –– hoe een gladiatorengevecht verliep. • Heb je passende signaalwoorden tussen de alinea’s gebruikt? • Heb je je aan de regels en afspraken voor Schrijven op niveau gehouden? • Heb je de woorden goed gespeld? • Heb je goede zinnen gemaakt? • Heb je alleen informatie (niet je eigen mening) in de tekst geschreven?
7 Over taal 1 2 3 4
Opdracht 16 Het beroep van kruidenier, iemand die levensmiddelen verkoopt. Het was een werkman die tinnen schotels, schalen enz. giet en bewerkt. Het was iemand die honden de kerk uit jaagt. Het was een landarbeider, die per dag betaald wordt.
29-07-2008 16:26:13
BLOK
5
99
H E R H ALING
1 Over lezen 1
2
3 4 5
6
Opdracht 1 beginsituatie – ontstaan van het probleem – steeds meer moeilijkheden – dieptepunt – langzame verbetering – oplossing. Met een inleiding (ab ovo) of middenin de gebeurtenissen (in medias res), waarbij het verhaal kan beginnen voor, bij of na het ontstaan van het probleem van de hoofdpersoon. Een gesloten einde, dat kan zowel gelukkig (happy end) als droevig zijn, en een open einde. Het verhaal staat dan in de niet-chronologische volgorde en het zal terugblikken bevatten. Om het verhaal boeiender, spannender en afwisselender te maken. Je kunt meeleven met meer hoofdpersonen. Elk verhaal kan op zichzelf staan. Je hoeft de vorige verhalen niet te kennen om het verhaal te begrijpen. Er is wel steeds dezelfde hoofdpersoon. De serie is in principe eindeloos: er kan altijd weer een nieuw verhaal aan worden toegevoegd.
2 Grammatica 1
2 3
1
Opdracht 2 bijst = onze nationale luchthaven bvb = van de reizigers, onze, nationale Uitleg: In een zinsdeel benoem je bezittelijke voornaamwoorden ook als bijvoeglijke bepalingen. bijst = zijn papegaai bvb = zijn bijst = het natuurhistorisch museum in Leiden bvb = natuurhistorisch, in Leiden, verschillende, van verschillende dieren. Uitleg: Het deel van verschillende dieren zegt iets van skeletten. In deze bijvoeglijke bepaling zit een andere bijvoeglijke bepaling: verschillende zegt iets van dieren. Opdracht 3 nwg = zijn een bron van inspiratie Uitleg: De enige werkwoordsvorm in deze zin is zijn. Het is een koppelwerkwoord, want het koppelt een bron van inspiratie aan het onderwerp, kijk maar: De mythen over de Romeinse goden = een bron van inspiratie wwg = – ond = De mythen over de Romeinse goden lv = – mv = – vzv = – bwb = voor Robin, voor zijn tekeningen Uitleg: voor Robin is het antwoord op de vraag: voor wie ...? Het antwoord is een bijwoordelijke bepaling.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind99 99
2
3
4
voor zijn tekeningen is het antwoord op de vraag: waarvoor zijn de mythen over de Romeinse goden een bron van inspiratie? Het antwoord is een bijwoordelijke bepaling. bijst = – bvb = over de Romeinse goden bij mythen, Romeinse bij goden, van inspiratie bij bron, zijn bij tekeningen nwg = – wwg = zullen moeten vertrouwen ond = de deelnemers lv = – mv = – vzv = op elkaar Uitleg: Het vaste voorzetsel bij vertrouwen is op. Het zinsdeel dat met dit voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp. bwb = Tijdens de survivalweek, de week van 10 tot en met 17 mei Uitleg: De bijstelling maakt ook deel uit van de bijwoordelijke bepaling. bijst = de week van 10 tot en met 17 mei bvb = van 10 tot en met 17 mei bij week nwg = – wwg = hoopten ond = De Nederlandse supporters lv = – mv = – vzv = op een overwinning Uitleg: op is het vaste voorzetsel bij hopen: hopen op. Het zinsdeel dat met dit voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp. bwb = na de nederlaag van vorige week bijst = – bvb = Nederlandse bij supporters, van vorige week bij nederlaag, vorige bij week Uitleg: van vorige week zegt iets over de nederlaag. In deze bijvoeglijke bepaling zegt vorige iets over week. nwg = – wwg = heeft gestuurd ond = Simone, een bevriend fotomodel Uitleg: De bijstelling is een deel van het onderwerp. lv = een vrijkaartje voor de modeshow in Parijs Uitleg: voor de modeshow in Parijs zegt iets over vrijkaartje. Het geeft aan waarvoor dat kaartje is. Als je het deel als zelfstandig zinsdeel voor de persoonsvorm zet, verandert de betekenis van de zin enigszins. mv = ons vzv = – bwb = – bijst = een bevriend fotomodel bvb = bevriend bij fotomodel, voor de modeshow in Parijs bij vrijkaartje, in Parijs bij modeshow
29-07-2008 16:26:13
100
BLOK
5
Basisboek H E R H ALING
1
2
3
4
5 6
Opdracht 4 dat = betr.vnw. Uitleg: Het woord staat achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. deze = aanw.vnw. wat = onb.hoofdtelw. Uitleg: Het gaat hier om een onbepaalde hoeveelheid. Je wilt er een paar. die = aanw.vnw. Uitleg: Het woord staat voor het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. die = betr.vnw. Uitleg: Het woord staat achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst. Wat = betr.vnw. m.i.a. Uitleg: Je kunt het vervangen door Dat wat. Hierin is wat het betrekkelijk voornaamwoord en Dat het antecedent (het woord waarnaar wordt verwezen). iedereen = onb.vnw. wat = vr.vnw. Uitleg: Je kunt de volgende vraag stellen: wat betekent dat? dat = aanw.vnw. wie = vr.vnw. alles = onb.vnw. Veel = onb.hoofdtelw. achtste = bep.rangtelw.
3 Spelling 1 2
3 4
5 6 7
8
1
Opdracht 5 verlichten Uitleg: Na te schrijf je de infinitief. verlichte Uitleg: Het voltooid deelwoord van dit klankvaste woord is: verlicht. Als je het als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, schrijf je er een e achter. geuite gezouten Uitleg: Het voltooid deelwoord van zouten is gezouten. Je gebruikt dit woord dan ook als bijvoeglijk naamwoord. rubberen (of: rubberboot) Uitleg: Dit is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord. verzonden gehate Uitleg: Je schrijft het woord zo kort mogelijk. Vanwege de spellingregels laat je een a weg: gehaate wordt gehate. notenhouten Uitleg: Dit is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord. Opdracht 6 dezelfden Uitleg: dezelfden wordt zelfstandig gebruikt en het verwijst naar mensen.
2
3 4
1 2 3
4 5
1 2 3 4 5
Opdracht 7 mensen die werken bij een hotel, restaurant of café informatief amusement op radio en tv (information + entertainment) fase in de slaap waarin de rem plaatsvindt (rapid eye movement = snelle beweging van de oogbollen, wat erop wijst dat de slaper droomt) post meridiem (na de middag) kinderfonds van de Verenigde Naties (United Nations International Children’s Emergency Fund) Opdracht 8 appartement barricade dames- en herenkapsalon geapprecieerd mond-en-klauwzeer
4 Taalschat 1 2 3 4 5
Opdracht 9 professional gerenommeerd penetrant imposant crypte
5 Lees vaardig 1 2 3
4
5 6 7 8
9
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind100 100
Alle Uitleg: Het woord verwijst niet naar mensen, maar naar dingen. Allen Uitleg: Het woord verwijst naar mensen. enkele Uitleg: Je kunt er het eerder genoemde zelfstandig naamwoord wandelaars achter zetten: enkele wandelaars.
Opdracht 10 niet waar niet waar waar Uitleg: In het citaat van Marijke staan de vier argumenten. waar Uitleg: In de laatste twee zinnen van deze alinea staan feiten. niet waar waar Uitleg: De eerste zin is de uitspraak. waar waar Uitleg: Dit zie je aan het signaalwoord ‘Toch’ aan het begin van alinea 4. waar
29-07-2008 16:26:13
101
Antwoorden blok 5
10 niet waar Uitleg: Er staan ook veel feiten in de tekst. 11 niet waar Uitleg: Nee, de tekst eindigt met het tegenargument. 12 niet waar
6 Schrijf vaardig
g Opdracht 11 1-6 Wie bepaalt de kledingmode? De ontwerpers laten voor elk seizoen op de kledingbeurzen zien wat de mode word. De mode wat ze laten zien komt in de winkels te hangen. Of die mode een trend word licht aan de klant. Die bepaalt of ze het wil dragen. De nieuwste kleuren zie je meestal wel snel in het straatbeeld. Dragen jongeren vaak sportkleding? Bepaalde jongeren lopen graag in sportkleding. Tegenwoordig is dat niet meer zo heel veel maar er zijn er nog wel. Deze dragen vaak trainingsbroeken of joggingbroeken. Daarboven een voetbalshirt of een gewoon shirt met vest en sportschoenen. Er worden wel steeds meer sportschoenen gedragen voor zowel jongens als meisjes.
Ziet u nog veel andere kledingstijlen? Aparte kledingstijlen zoals: skaterstijl, hiphopstijl of iets dergelijks zie ik niet zo heel veel. Zulke kleding valt namelijk wel op. Deze kledingstijl wordt vaak gedragen door jongeren die bepaalde muziek of een bepaalde sport leuk vinden. Er zijn niet zo veel jongeren die in opvallende kledingstijlen lopen. De meeste jongeren dragen wat zij lekker vinden zitten, wat ze leuk vinden en wat hun vrienden dragen.
7 Over taal Opdracht 12 a Damsko b schoenen c Je eigen antwoord. Opdracht 13 Voor veel ouderen en allochtonen.
Zie je nog veel andere kledingstijlen? Aparte kledingstijlen zoals skaterstijl hiphopstijl of iets dergelijks zie ik niet zo heel veel en anders springen ze er wel uit. Deze kledingstijl word vaak gedragen door een bepaalde muziek- of sportkeuze. Er zijn niet zo veel jongeren dat in opvallende kledingstijlen lopen. De meeste jongeren dragen wat hun lekker vinden zitten en wat hun leuk vinden en wat hun vrienden dragen. Herschreven tekst: Wie bepaalt de kledingmode? De ontwerpers laten voor elk seizoen op de kledingbeurzen zien wat de mode wordt. De mode die ze laten zien, komt in de winkels te hangen. Of die mode een trend wordt, ligt aan de klant. Die bepaalt of hij het wil dragen. De nieuwste kleuren zie je meestal wel snel in het straatbeeld. Dragen jongeren vaak sportkleding? Bepaalde jongeren lopen graag in sportkleding. Tegenwoordig zijn er niet veel jongeren meer die dat doen, maar ze zijn er nog wel. Ze dragen vaak trainingsbroeken of joggingbroeken. Daarboven dragen ze een voetbalshirt of een gewoon shirt met een vest. Verder dragen ze sportschoenen. Steeds meer jongens en meisjes dragen sportschoenen.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind101 101
29-07-2008 16:26:14
102
BLOK
6
H E R H ALING
1 Over lezen 1 2 3 4 5
Opdracht 1 Op de actie, het avontuur en de spanning. Het uiterlijk zegt vaak iets over het innerlijk. Een boef ziet eruit als een boef. Voorspelbaar. Nee, zowel in leesboeken als in strips kunnen alle mogelijke soorten verhalen worden verteld. Ja, de ene tekenaar werkt heel gedetailleerd en probeert de werkelijkheid precies na te bootsen. De andere heeft helemaal niet als doel de werkelijkheid precies na te bootsen en werkt met veel kalere plaatjes. Soms is er zelfs helemaal niets op de achtergrond van het personage te zien.
4
2 Grammatica 1
2
3
Opdracht 2 nwg = Zal geloofwaardig lijken Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen. Lijken is de belangrijkste werkwoordsvorm. Dit is een koppelwerkwoord, want het koppelt geloofwaardig aan je verhaal: je geloofwaardige verhaal. wwg = – ond = je verhaal lv = – mv = – vzv = – bwb = na deze toevoeging bijst = – bvb = deze bij toevoeging, je bij verhaal Uitleg: Bij zinsontleding benoem je de aanwijzende voornaamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden die bij een zelfstandig naamwoord horen als bijvoeglijke bepalingen. nwg = – wwg = heeft gestuurd ond = Meneer De Wolf, de eigenaar van het restaurant Uitleg: De bijstelling is een deel van het onderwerp. lv = het gevraagde sollicitatieformulier mv = mij vzv = – bwb = vandaag bijst = de eigenaar van het restaurant bvb = van het restaurant bij eigenaar, gevraagde bij sollicitatieformulier nwg = bleek bestand te zijn wwg = – ond = De kastplank lv = – mv = – vzv = tegen het gewicht van mijn boeken
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind102 102
5
Uitleg: Bestand zijn heeft een vast voorzetsel, namelijk tegen. Het zinsdeel dat met dit voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp. bwb = uiteindelijk, niet bijst = – bvb = van mijn boeken bij gewicht, mijn bij boeken nwg = is gemakkelijker geworden Uitleg: In deze zin staan twee werkwoordsvormen: is en geworden. Geworden is het belangrijkste werkwoord, het is een koppelwerkwoord. Het koppelt gemakkelijker aan het sorteren van de post, kijk maar: het gemakkelijker sorteren van de post. wwg = – ond = het sorteren van de post lv = – mv = – vzv = – bwb = Sinds de invoering van de postcode bijst = de code van vier cijfers en twee letters bvb = van de post bij sorteren, van de postcode bij invoering, van vier cijfers en twee letters bij code, vier bij cijfers, twee bij letters Uitleg: Als telwoorden extra informatie geven over een zelfstandig naamwoord, benoem je ze bij zinsontleding als bijvoeglijke bepalingen. nwg: zijn dol wwg = – ond = de meeste meisjes lv = – mv = – vzv: op modieuze kleding en accessoires Uitleg: Het voorzetsel op is het vaste voorzetsel bij zijn dol, kijk maar: zijn dol op. Het zinsdeel dat met dit voorzetsel begint, is het voorzetselvoorwerp. bwb = Tegenwoordig bijst = – bvb = meeste bij meisjes, modieuze bij kleding en accessoires
Opdracht 3 Chinees = bnw veertig = bep.hoofdtelw Ze = pers.vnw dagelijks = bw ontlasting = znw Dat = aanw.vnw is = kww Uitleg: De werkwoordsvorm is is de enige werkwoordsvorm in de zin. Het koppelt weggegooid geld aan Dat. 8 knuffelbaar = bnw Uitleg: Knuffelbaar zegt iets over Panda’s. 9 alles = onb.vnw 10 hij = pers.vnw 11 gaat = zww 1 2 3 4 5 6 7
29-07-2008 16:26:14
103
Antwoorden blok 6
12 wordt = hww Uitleg: Er staan twee werkwoordsvormen in deze zin, namelijk wordt en geperst. Geperst geeft de handeling aan en is het zelfstandig werkwoord. Wordt is dan het hulpwerkwoord. 13 Deze = aanw.vnw 14 die = betr.vnw 15 niet = bw 16 Wie = betr.vnw. m.i.a. Uitleg: Je kunt het vervangen door Degene die. 17 bestaat = zww 18 drie vierde = bep.hoofdtelw 19 uit = vz 20 onverteerde = bnw
2
3 4
5
3 Spelling 6 Opdracht 4 dichtstbijzijnd gewelddadig liveoptreden seksualiteit
7
4 Taalschat
8
1 2 3 5
1 2 3 4 5
Opdracht 5 uitheems display waarborgen dynamisch proces verloedering
5 Lees vaardig 1
Opdracht 6 a Dat – op taalgebied staat het echt nog 10-1 voor de mens Uitleg: Als je het antwoord zoekt, kun je de volgende vraag stellen: wat komt doordat menselijke taal heel dubbelzinnig is? b dat – heel goed reageren op niveauverschillen Uitleg: Als je het antwoord zoekt, kun je de volgende vraag stellen: wat kunnen robots niet? c iets – tegelijkertijd verschillende vaardigheden gebruiken Uitleg: Als je het antwoord zoekt, kun je de volgende vraag stellen: wat kan een computer absoluut niet? d dit allemaal – grappen maken en daarom lachen, romans en gedichten schrijven, problemen bedenken Uitleg: Als je het antwoord zoekt, kun je de volgende vraag stellen: wat allemaal kunnen computers niet?
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind103 103
9 10 11 12 13
14
Ja, alle vragen worden in de loop van de tekst beantwoord. De machine is niet slim bij andere dan rekenvaardigheden en schaken, we worden niet door de computer voorbijgestreefd en computers zijn inderdaad nog altijd domme apparaten. Zie bijvoorbeeld het slot. Bij alinea 2. Alinea 2 en 3. Uitleg: Je kunt ook zien dat alinea 2 en 3 allebei over hetzelfde deelonderwerp gaan, want alinea 3 begint met een opsommend signaalwoord, namelijk ‘Daarnaast’. Alinea 4 tot en met 9. Uitleg: Je kunt ook zien dat alinea 4 met een ander deelonderwerp verder gaat, want alinea 4 begint met een tegenstellend signaalwoord, namelijk ‘Maar’. D Uitleg: De alinea’s zijn verbonden door het opsommend signaalwoord ‘Daarnaast’. B Uitleg: In alinea 5 wordt uitgelegd/verklaard waarom een computer op taalgebied 10-1 achter staat. Er wordt geen gevolg genoemd. Ook wordt er geen conclusie of samenvatting gegeven. B Uitleg: In alinea 7 wordt een van de dingen die een computer niet kan genoemd. In alinea 8 wordt verder gegaan met het volgende dat een computer niet kan, namelijk verschillende vaardigheden tegelijkertijd gebruiken. Concluderend. De laatste alinea trekt een conclusie uit het voorafgaande. C B D A Uitleg: In een artikel geeft de schrijver achtergrondinformatie bij een onderwerp. Dat is wat in deze tekst wordt gedaan. C Uitleg: Antwoord A is fout, want het antwoord noemt maar een deel van het onderwerp. Antwoord B is fout, want dat staat niet in de tekst. Een computer kan niet goed vertalen en een beetje lopen en kijken. Antwoord D is fout, want in de laatste twee alinea’s van de tekst staat dat onderzoekers wel een idee hebben van wat computers in de toekomst zullen kunnen. Antwoord C is goed, want het vat duidelijk samen waar alle alinea’s van de tekst over gaan.
29-07-2008 16:26:14
104
BLOK
6
Basisboek H E R H ALING
6 Schrijf vaardig
Als de boosheid niet stopt, kan iemand kwaad worden. Die kwaadheid kun je ook herkennen. Een man die kwaad is, balt zijn vuisten. Hij kijkt wild, fronst zijn wenkbrauwen en perst zijn lippen samen. Zijn gezicht wordt ook rood. Hij kan zijn woede op de persoon met wie hij in een ruimte is richten. Hij zal mondelinge beschuldigingen en bedreigingen uiten en die persoon kwaad proberen te maken. De persoon die zo’n woedeuitbarsting krijgt, heeft nog wel de controle over zichzelf. Hij weet nog wel wat hij doet. Na kwaadheid komt de razernij. Dan hebben die personen geen zelfcontrole meer. Zij weten niet wat ze doen. Bij hen zie je alleen het volgende gedrag: slaan, stompen, duwen of schoppen. Zij willen alleen vernielen.
g Opdracht 7 1-5 De laatste tijd leest je artikels over boosheid en geweld op het voetbalveld. Ook bij de jeugd komt meer agressie voor. Dat is niet ideeaal. Vaak steken de speler elkaar nog aan ook. Als de een boos is word de ander dat ook. Dat is niet zoo slim. Je kun beter goed nar mensen kijken en proberen goed te reageren. In deze tekst wil ik jullie wat vertellen over lichaamstaal en boosheid en agressie en hoe je het allemaal kan vorkomen. De informatie heb ik op www.lichaamstaal.nl gevonden. Hoe zie je nu of iemand boos of agressief is? Als een persoon boos is gaat het steeds harder praten en het maakt allemaal gebaren. Het slaat met zijn armen in het rond of met sein vuist op tafel. Door de reactie kan iemand nog van een ander bozer worden. Als de boosheid niet stopt, kan iemand kwaad worden. Dat kwaadheid kunt je ook herkennen. Een man dat kwaad is, balt sein vuisten. Hij kijkt wilt fronst sein wenkbrauwen en perst sein lippen samen. Sein gezicht word ook rood. Kan hij sein woede op de persoon waarmee hij in een ruimte is richten. Hij zal verbale aantijgingen en bedreigingen beginnen en dat persoon provoceren. De persoon dat zo’n woedeuitbarsting krijgt heeft nog wel de controle over zichzelf. Hei weet nog wel wat hij doet. Na kwaadheid komt de razernij. Hebben die personen geen zelfcontrole meer. Hun weten niet wat ze doet. Bij hun zie je alleen het volgende gedrag slaan stompen duwen of schoppen. Hun willen alleen vernielen.
7 Over taal 1 2 3
Opdracht 8 sneeuwbaleffect kettingroker appelwangen
2 4
Opdracht 9 vreugdekreet hongersnood
Herschreven tekst: De laatste tijd lees je artikelen over boosheid en geweld op het voetbalveld. Ook bij de jeugd komt meer agressie voor. Dat is niet ideaal. Vaak steken de spelers elkaar nog aan ook. Als de een boos is, wordt de ander dat ook. Dat is niet zo slim. Je kunt beter goed naar mensen kijken en proberen goed te reageren. In deze tekst wil ik jullie wat vertellen over lichaamstaal, boosheid en agressie en hoe je het allemaal kan voorkomen. De informatie heb ik op www.lichaamstaal.nl gevonden. Hoe zie je nu of iemand boos of agressief is? Als een persoon boos is, gaat hij steeds harder praten en hij maakt allemaal gebaren. Hij slaat met zijn armen in het rond of met zijn vuist op tafel. Door de reactie van een ander kan iemand nog bozer worden.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind104 104
29-07-2008 16:26:14
BLOK
1
105
VE R DIE P ING
1 Over lezen
g Opdracht 1 Je hebt een van de opdrachten gekozen. Lees je werk goed door. Heb je alle gevraagde onderdelen in je opdracht verwerkt?
2 Taalschat Opdracht 2 1-2 Je eigen werk.
g Opdracht 3 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind105 105
29-07-2008 16:26:14
106
BLOK
2
VE R DIE P ING
1 Grammatica 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1 2
3 4
5
Opdracht 1 ovtt vtt ottt vvt ovtt ott ovtt vvtt ovt vtt Opdracht 2 Je eigen antwoord. Zeven. De vet gedrukte zinnen zijn lijdende zinnen. In mijn kleutertijd kon ik natuurlijk zelf nog niet lezen, dus (1) werd ik voorgelezen. Ook had ik sprookjesboeken met cassettebandjes waarop (2) het verhaal werd voorgelezen. (3) De boeken die werden voorgelezen op de peuterspeelzaal kan ik me niet echt meer herinneren. (4) Volgens mij werd er wel voorgelezen uit Jip en Janneke. Mijn eerste boekje las ik in groep 3. Ik weet niet meer welk boekje dat was. (5) Ook op de basisschool werd ik voorgelezen. (6) Welke boeken werden voorgelezen weet ik niet meer. (7) Vanaf groep 7 werd er niet meer voorgelezen. –– Je eigen antwoord. In zin 1 kun je de lijdende vorm laten staan, omdat je vindt dat de handeling (het voorlezen) centraal staat. In zin 2 kun je de lijdende vorm laten staan, want je weet niet wie de handelende persoon is. In mijn kleutertijd kon ik natuurlijk zelf nog niet lezen, dus werd ik voorgelezen. Ook had ik sprookjesboeken met cassettebandjes waarop het verhaal werd voorgelezen. De boeken die de juf op de peuterspeelzaal voorlas, kan ik me niet echt meer herinneren. Volgens mij lazen ze wel voor uit Jip en Janneke. Mijn eerste boekje las ik in groep 3. Ik weet niet meer welk boekje dat was. Ook op de basisschool las een juf of meester ons voor. Welke boeken hij of zij voorlas, weet ik niet meer. Vanaf groep 7 lazen ze ons niet meer voor.
4 5 6 7 8
aanklagen, aanklager, de aangeklaagde, aangeklaagde verdachten vullen, vulling, vulsel, vuller, gevulde koek liegen, leugenaar, gelogen verklaringen afsluiten, afsluiter, afsluiting, afgesloten wegen fantaseren, fantasie, een fantastische dag, een gefantaseerd verhaal
Opdracht 4 onweerstaanbare [In je differentiatiewerkboek ontbreekt de schrijflijn.] 2 onontbindbaar 3 onoorbaar 4 ondeelbaar 5 onberedeneerbaar 6 onverzadigbare 7 onuitwisbare 8 ontroostbare 9 onwrikbaar 10 onafzienbare 11 onbemiddelbare
1
Opdracht 5 1-5 Je eigen werk. Opdracht 6 Bijvoorbeeld: duisternis, ergernis, hindernis, vergiffenis.
1 2 3 4 5 6 7
1 2 3 4
Opdracht 7 gedachtenis – voortdurende herinnering gelijkenis – overeenkomst hechtenis – vrijheidsstraf lafenis – verfrissing ontsteltenis – ontzetting, verbijstering schennis – schending, overtreding verdoemenis – veroordeling tot de hel, helse straf Opdracht 8 Bijvoorbeeld: aartsleugenaar, aartsdomoor, aartsconservatief, aartsgierig hyperinflatie, hyperventilatie, hyperactief, hypergevoelig superbenzine, supermacht, superdun, supergeleidend ultracentrifuge, ultralinks, ultraconservatief, ultrasnel
2 Over taal
1 2 3
Opdracht 3 Bijvoorbeeld: vertellen, verteller/vertelster, vertelling, vertelsel, de vertelde gebeurtenissen bewaken, bewaking, bewaker/bewaakster, een bewaakte fietsenstalling martelen, martelaar, (de) gemartelde(n), gemartel, gemartelde gevangenen
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind106 106
29-07-2008 16:26:15
BLOK
3
107
VE R DIE P ING
1 Over lezen
g
Opdracht 1 1-10 Je eigen werk.
2 Lees vaardig
g Opdracht 2 1-7 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind107 107
29-07-2008 16:26:15
108
BLOK
4
VE R DIE P ING
1 Grammatica Opdracht 1 tot mijn vreugde = bwb van gevolg tweehonderd euro = bwb van hoeveelheid voor de kinderen in het overstroomde gebied = bwb van doel 2 Als gevolg van de verwachte drukte = bwb van gevolg tijdens de koopavond in december = bwb van tijd vermoedelijk = bwb van modaliteit tot half tien = bwb van tijd 3 Wegens een plotseling opkomende hoestbui = bwb van oorzaak 4 vanwege de regen = bwb van reden naar de dichtstbijzijnde sporthal = bwb van richting 5 ondanks het protest van de leerlingen = bwb van toegeving voor zijn eigen bestwil = bwb van doel op staande voet = bwb van hoedanigheid 6 niet = bwb van ontkenning met een te lichte boormachine = bwb van middel 7 door de conciërges = bwb van de handelende persoon met een paar punaises = bwb van middel aan de prikborden in de lokalen = bwb van plaats 8 Vanwege de slechte resultaten voor dit vak = bwb van reden harder = bwb van hoedanigheid 9 Op deze manier = bwb van hoedanigheid nooit = bwb van tijd 10 Voor het begin van een belangrijke wedstrijd = bwb van tijd altijd = bwb van tijd aan de bar in de kantine = bwb van plaats op zijn gemak = bwb van hoedanigheid 1
1
2 3 4
Opdracht 2 Kop 1: bnw – znw – bnw – znw Kop 2: znw – vz – znw – zww Kop 3: znw – vz – znw Kop 4: znw – vz – znw Kop 5: znw – vz – znw Het zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig werkwoord. Kop 1: Nieuwe aanpak | vierkante wielen Kop 2: Brandweer | over branden | gehoord. Kop 3: Oefening met treinongeluk Kop 4: Rekenfouten | in zorg Kop 5: Verkeersbord | voor egels
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind108 108
29-07-2008 16:26:15
109
Antwoorden blok 4
Opdracht 3 1-8 Je eigen werk. Hieronder staan mogelijke antwoorden. De onderste zinnen moet je soms nog in de goede volgorde zetten. Kop 2 wie?
handeling
waar?
wanneer?
wie?
is Politie in Groningen
gaat
in ’t Zandt
de komende tijd
de brandweerleden
waarover?
handeling
over branden
gehoord
over aangestichte branden
horen
Kop 3 wie?
handeling
De NS
heeft
Schiphol en anderen
houdt
wanneer?
waar?
vandaag
In de buis van de spoortunnel naar Leiden
wat
handeling
een oefening met treinongeluk
georganiseerd
en oefening met een treinongeluk
Kop 4 wie?
Bijna dertig procent van de verpleegkundigen
handeling
wat
heeft
rekenfouten
maakte
rekenfouten
wanneer?
wel eens
waar?
handeling
in de zorg
ontdekt/ gemaakt
in de zorg
Kop 5 wie?
De wethouder
handeling
verkeersbord voor egels
hebben
een verkeersbord voor egels
laat
een verkeersbord voor egels
Opdracht 4 Tekst 1 Je kunt de krantenkop op twee manieren in zinsdelen verdelen. a Aanleg tram | 19 jaar | vertraagd. b Aanleg tram 19 | jaar | vertraagd. Nieuwe titel: eigen werk. Tekst 2 Vergaan zou hier een bijvoeglijke bepaling bij vrachtschip moeten zijn. Het bijvoeglijk naamwoord is niet volgens de regels gespeld. Vergaan moet zijn vergane. Bemanning vergane vrachtschip gered. Nieuwe titel: eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind109 109
waar?
wanneer?
waarom?
handeling geplaatst
langs de weg
na hun vanwege het doodrijden winterslaap van de egels
plaatsen
Tekst 3 Je kunt de zin op twee manieren in zinsdelen verdelen. a Aanvaller met hooivork | onderzocht. b Aanvaller | met hooivork | onderzocht. In zin a is met hooivork een bijvoeglijke bepaling bij aanvaller. De aanvaller had een hooivork bij zich. In zin b is met hooivork een bijwoordelijke bepaling van middel. Het is niet te verwachten dat het onderzoek met hooivork is verricht. De betekenis van zin a zal de juiste zijn. Nieuwe titel: eigen werk.
29-07-2008 16:26:15
110
BLOK
4
Basisboek VE R DIE P ING
Tekst 4 Deze zin betekent dat zeventien personen die jarig zijn een rijbewijs hebben gekregen. Zeventien is nu een bijvoeglijke bepaling bij jarigen. Het woord zeventien jarigen is verkeerd geschreven. Je moet het aan elkaar schrijven: zeventienjarigen. Nieuwe titel: eigen werk. Tekst 5 Het woord trap heeft twee betekenissen. Je bent geneigd eerst de betekenis een schop met je voet te gebruiken. Als je de zin leest, bedenk je je dat de andere betekenis van trap, een ladder, is bedoeld. Nieuwe titel: Eigen werk.
2 Spelling
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Opdracht 5 Bijvoorbeeld: gala-avond cholera-epidemie alinea-indeling diploma-uitreiking garage-eigenares koffie-importeur televisie-uitzending groei-economie jojo-effect foto-impressie auto-onderdeel netto-uitkering bureau-inhoud continu-uitstoot gummi-jas vanille-ijs woede-uitbarsting sproei-installatie café-eigenaar
1 4 5 6 7 8 12 15 16 17 18 20 22 23 28 29
Opdracht 8 apenstreek bessensap bessenstruik beukenboom beukennoot boekenlegger geboortebeperking paardenbloem paardenkastanje paardenmiddel paardenhaar perenboom perensap perenschil speldenprik spinnenweb Opdracht 9 Bijvoorbeeld: Eigenlijk maakt het niet veel uit. Bij de beide regelingen zijn er twijfelgevallen. Je kunt de spelling van een woord gewoon opzoeken in de zeer uitgebreide lijst van woorden en die overnemen (zonder je druk te maken over de theoretische achtergrond). Tegenwoordig hoeft dat niet meer, omdat teksten meestal op de computer worden gemaakt en de spellingcontrole het opzoeken van een woord overbodig maakt.
3 Over taal Opdracht 10 A-C Je eigen werk.
g Opdracht 6 1 2
De letter j is geen klinker. Een koppelteken is een verbindingsteken. Hier heeft het echter de functie van scheidingsteken. Daarom is de term liggend streepje beter. Opdracht 7 notendop, paardenstaart, speldenknop, kersenboom, rozenstruik, berkenboom, eikenboom, weduwekap
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind110 110
29-07-2008 16:26:15
BLOK
5
111
VE R DIE P ING
1 Over lezen
g Opdracht 1 Je hebt opdracht A of B gekozen. Als je de opdracht af hebt, controleer je of je alle onderdelen van de opdracht hebt verwerkt.
2 Taalschat Opdracht 2 Bijvoorbeeld: –– aquaduct –– biografie, bioloog, bioscoop –– diagram, dialoog, diameter –– intervisie –– geografie, geoloog –– monografie, monogram, monoloog, monotoon –– processie, product(ie), program, proloog –– psycholoog –– recessie, reductie, revisie
g Opdracht 3 1-3 Je eigen werk.
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind111 111
29-07-2008 16:26:16
112
BLOK
6
VE R DIE P ING
1 Spelling Opdracht 1 Je eigen werk. Opdracht 2 Je eigen werk.
2 Lees vaardig 1
2 3 4 5 6
7 8
9
10 11
12 13 14 15
16 17 18
Opdracht 3 B Uitleg: Het probleem is: Er worden minder boeken gelezen en de leestijd per dag neemt sterk af. D ‘Er worden minder boeken gelezen en de leestijd per dag neemt sterk af.’ (r.1-3) De verschijning van een leesonderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. B Het opleidingsniveau van de bevolking is de afgelopen jaren sterk toegenomen. De verwachting was dat die hoogopgeleide mensen meer zouden gaan lezen. Maar het tegendeel is het geval. C Ten eerste: mensen hebben het te druk met andere dingen. Ten tweede: lezen legt het af tegen andere vrijetijdsactiviteiten. Ten derde: er verschijnen zo veel boeken en tijdschriften, dat mensen ‘overvoerd’ raken. a Er is helemaal geen sprake van ontlezing. Er is nog nooit zoveel gelezen als nu. b Ten eerste: er wordt onterecht onderscheid gemaakt tussen functioneel lezen en lezen voor genoegen. Ten tweede: er worden veel boeken gekocht en in de bibliotheek uitgeleend. Ten derde: het percentage mensen dat zegt nooit een boek te lezen blijft gelijk. D Ten eerste: lezen als nevenactiviteit wordt niet meegeteld. Ten tweede: leestijd achter de computer wordt niet meegeteld. A Tijd vrijmaken voor het lezen van een roman. B a Over het feit dat er minder romans (van grote schrijvers) worden gelezen en ook dat mensen niet meer dezelfde ‘meesterwerken’ lezen. b Het lezen van romans (van grote schrijvers) is de beste manier om kennis te maken met de cultuur. B C B
978-9006-10442-4_Ono-2hv_UWB.ind112 112
29-07-2008 16:26:16