Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie
Uitstel pensioen en 100% norm Vanaf 2014 gaan er nieuwe regels gelden voor de tweede en derde pijler pensioenen. De pensioenrichtleeftijd gaat naar 67 jaar. Werknemers die ook een stuk pensioen hebben opgebouwd met een ingangsleeftijd van 65 jaar willen dit pensioen misschien wel uitstellen tot 67 jaar. Kan dit? Of gooit de 100% norm roet in het eten?
Situatie tot 2014 Werknemers die vóór 2014 pensioen hebben opgebouwd, zullen in de meeste gevallen 65 jaar als pensioenleeftijd hebben. Vanaf 2014 wordt deze pensioenleeftijd 67 jaar. Het is dus goed te begrijpen dat deze groep straks langer wil doorwerken om een zo volledig mogelijk pensioen op te bouwen. Ook omdat de AOW-leeftijd vanaf 2013 hoger is dan 65 jaar. In artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964 (verder: Wet LB) is geregeld wat de uiterste fiscale grenzen zijn op het gebied van het ouderdomspensioen. Een van die grenzen is de maximale hoogte van het ouderdomspensioen. In de wet wordt 100 procent van het pensioengevend loon als maximum genoemd. Hierop zijn in artikel 18d van de Wet LB een aantal uitzonderingen gemaakt. Het ouderdomspensioen mag meer bedragen door: •
indexering;
•
variatie in hoogte van de uitkeringen, maximaal 100:75 of 75:100;
•
waardeoverdracht van pensioenaanspraken;
•
gehele of gedeeltelijke onderlinge ruil van pensioenaanspraken.
Met de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (verder: Wet VPL) is de pensioenrichtleeftijd omhoog gegaan van 60 naar 65 jaar. In het overgangsrecht van die wet is nog een extra uitzondering gemaakt voor de maximale hoogte van het ouderdomspensioen. Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Als het ouderdomspensioen wordt uitgesteld van 60 naar 65 jaar telt deze verhoging van de ouderdomspensioenaanspraak niet mee voor de fiscale toetsing van de 100 procent-grens.
Situatie vanaf 2014 Bij de nieuwe wetgeving vanaf 2014 is de uitzondering voor de 100%-toets niet gemaakt. Vooral werknemers die een groot deel pensioen hebben opgebouwd met een pensioenleeftijd 65 jaar en die dit willen uitstellen naar 67 jaar, zullen tegen deze beperking oplopen.
Gevolgen Wat is het gevolg als het ouderdomspensioen boven de 100 procentgrens uitkomt? De Wet LB geeft de volgende uiterste momenten waarop het ouderdomspensioen moet ingaan: 1.
Als de werknemer uit dienst gaat voor de pensioendatum dan gaat het ouderdomspensioen in op de vroegste datum genoemd onder 3., 4. en 5.
2.
Gaat de werknemer na de pensioendatum uit dienst, dan moet het ouderdomspensioen meteen ingaan.
3.
Als het pensioen 100 procent van het pensioengevend loon bereikt voor de AOW-gerechtigde leeftijd dan gaat het ouderdomspensioen uiterlijk in op de AOW-gerechtigde leeftijd.
4.
Bereikt het pensioen de 100 procentgrens na de AOW-gerechtigde leeftijd, dan gaat het meteen in.
5.
De uiterste ingangsdatum is vijf jaar na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Een vereiste voor uitstel van pensioen na de pensioendatum is dat de werknemer doorwerkt. Als een werknemer voor een deel stopt met werken, zal het pensioen voor dat deel ook moeten ingaan. Heeft de werknemer dus straks pensioen dat hij heeft opgebouwd met een ingangsdatum van 65 jaar en wil hij dit uitstellen naar 67 jaar, dan kan dat alleen als hij doorwerkt. Komt het ouderdomspensioen vervolgens boven of op 100 procent van het pensioengevend loon, dan gaat het ouderdomspensioen verplicht in op het onder punt 3. of 4. hiervoor genoemde tijdstip. Beide gevallen zijn niet wat de werknemer eigenlijk wil, namelijk uitstel van de ingangsdatum en verdere opbouw van pensioenaanspraken.
Onze opmerking Hopelijk komt de regering nog met een oplossing voor dit probleem dat nog groter wordt als het nu in behandeling zijnde wetsvoorstel wordt aangenomen. Het maximaal pensioengevend loon wordt dan namelijk 100.000 euro! Een ander dilemma is een hoger pensioengevend loon uit het verleden. Op grond van verschillende salarisniveaus wordt de toetsing complexer indien bij de (100%) toetsing rekening wordt gehouden met pensioenopbouw uit het verleden.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie
Belastingplan 2014 en fiscale wetsvoorstellen In september 2013 heeft de minister van Financiën het Belastingplan 2014 en de overige fiscale maatregelen 2014 gepubliceerd. Het Belastingplan staat vooral in het teken van het uitvoeren van de diverse fiscale maatregelen uit het Regeerakkoord. Het voornaamste doel van deze maatregelen is het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Zo is de pseudo-heffing op hoge salarissen met één jaar verlengd, wordt de algemene heffingskorting voor hogere inkomens afgebouwd tot nul, en blijft de inflatiecorrectie in de loon- en inkomstenbelasting in 2014 achterwege. Een andere in het oog springende maatregel uit het Belastingplan betreft de gewijzigde fiscale facilitering van stamrechten. Ook wordt de vrijstelling in de schenkbelasting tijdelijk verruimd.
Fiscale facilitering stamrechten Per 1 januari 2014 mogen alle vermogens die onder de stamrechtvrijstelling vallen, in één keer worden uitgekeerd. De eis dat deze stamrechten in periodieke termijnen moeten worden uitgekeerd, komt dus te vervallen. Hierbij is niet van belang of het stamrecht in een stamrecht-bv of bij een bank, beleggingsinstelling of verzekeraar is ondergebracht. Kiest men voor een uitkering ineens, dan valt deze uitkering normaliter geheel in box 1 van de inkomstenbelasting. Maar als de aanspraak in 2014 in één keer wordt uitgekeerd, wordt slechts over 80% van de uitkering belasting geheven. De stamrechtvrijstelling voor nieuwe stamrechten wordt op 1 januari 2014 afgeschaft.
Vrijstelling schenkbelasting De eenmalig verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting wordt tijdelijk verruimd. Momenteel mogen ouders eenmalig maximaal € 51.407 schenken aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar, mits de schenking wordt gebruikt voor de eigen woning (zoals aankoop of verbouwing). Van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 geldt een eenmalige vrijstelling van € 100.000, waarbij géén nadere voorwaarden worden gesteld aan de relatie tussen schenker en ontvanger. Ook de leeftijd van de ontvanger is niet van belang. Kortom: íedereen mag van iemand anders – zowel een familielid als een derde – een onbelaste schenking ontvangen van maximaal € 100.000. Wel moet de schenking ten behoeve van de eigen woning worden gebruikt. Verder mag de schenking vanaf 1 oktober 2013 ook worden gebruikt voor de aflossing van een restschuld. Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Inkomstenbelasting en heffingskortingen De tarieven van de loon- en inkomstenbelasting blijven in 2014 ongewijzigd. In 2015 wordt het tarief van de eerste schijf met 0,29%-punt verlaagd, en in 2016 volgt een verlaging van 0,06%-punt. De inflatiecorrectie in de loon- en inkomstenbelasting blijft in 2014 achterwege. Met betrekking tot de heffingskortingen geldt dat het maximum van de algemene heffingskorting in 2014 met € 99 wordt verhoogd. Hiertegenover staat dat de algemene heffingskorting vanaf 2014 tot nihil wordt afgebouwd voor inkomens vanaf het begin van de tweede tariefschijf in de loon- en inkomstenbelasting (€ 19.645). Het maximum van de arbeidskorting wordt in 2014 eveneens verhoogd. Voor de hogere inkomens wordt de arbeidskorting in drie stappen verder afgebouwd tot nihil, met als resultaat dat men in 2017 vanaf een inkomen van ongeveer € 110.000 geen recht meer heeft op arbeidskorting.
Pseudo-heffing hoge lonen De pseudo-heffing van 16% over salarissen boven de € 150.000, die aanvankelijk alleen in 2013 zou gelden, is met één jaar verlengd. Dit betekent dat werkgevers deze heffing ook in 2014 moeten afdragen, te berekenen over het loon waarover in 2013 loonbelasting is geheven.
Onze opmerking Op 10 oktober zijn de wetsvoorstellen als ‘hamerstuk’ door de 1e kamer gegaan. Let vooral bij stamrecht-BV’s op het feit dat het hier om gederfd loon moet gaan. (art. 11, 1 lid g) De stamrechtBV’s die voortvloeien uit inbreng onderneming vallen niet onder de regeling.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie
Waardeoverdracht pensioenen De term waardeoverdracht wordt belangrijk op het moment dat pensioenuitvoerders bestaande rechten vanaf 2014 gaan ‘invaren’. In principe is hier sprake van een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst.
Definitie Waardeoverdracht is omzetting van opgebouwde pensioenaanspraken hetzij binnen de eigen pensioenuitvoerder, hetzij naar een andere. De Pensioenwet (PW) geeft een omschrijving van waardeoverdracht en welke mogelijkheden en voorwaarden daarbij gelden. Waardeoverdrachten passen binnen het streven de arbeidsmobiliteit te vergroten en flexibiliteit binnen de arbeidsvoorwaarden te realiseren. De mogelijkheden van waardeoverdracht zijn expliciet in de PW opgenomen met de daarbij behorende voorwaarden. Ook internationale waardeoverdrachten staan in de wet. Er zijn 2 soorten waardeoverdracht: 1.
Interne waardeoverdracht
In dit geval gaan de pensioenaanspraken uit de ene regeling over naar een andere regeling van de werkgever (bijvoorbeeld in het geval dat de werkgever een nieuwe pensioenregeling introduceert.) De deelnemer kan dan de waarde van het opgebouwde pensioen omzetten van de ene soort pensioen in een ander soort pensioen (bijvoorbeeld van tijdelijk ouderdomspensioen omzetten naar levenslang ouderdomspensioen.) Interne waardeoverdracht kan alleen indien de deelnemer instemt met de omzetting.
2.
Externe waardeoverdracht
Vanaf 8 juli 1994 is het wettelijk recht op waardeoverdracht bij wisseling van baan geïntroduceerd. Vanaf die datum hebben pensioenuitvoerders de plicht om mee te werken aan waardeoverdrachten.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Voor die tijd bestond die plicht er niet. Pensioenuitvoerders hebben wel de bevoegdheid om aanspraken opgebouwd vóór 8 juli 1994 over te dragen. De plicht tot externe waardeoverdracht geldt niet als het overdragende of ontvangende pensioenfonds in onderdekking verkeert. Dat is ook het geval als op een verzekeraar de noodregeling van toepassing is. In het ontwerpbesluit Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen is ook een passage opgenomen over waardeoverdracht. Een ontvangende pensioenuitvoerder moet nu nog binnen één maand na herleving van de plicht tot waardeoverdracht een verzoek tot opgave van informatie bij de overdragende pensioenuitvoerder doen. Deze periode wordt verlengd tot drie maanden. Hiermee wordt tegengegaan dat informatie wordt opgevraagd die vervolgens niet gebruikt kan worden, omdat de plicht tot waardeoverdracht inmiddels is opgeschort.
Pensioenshoppen In de pensioenwet (PW) wordt de mogelijkheid geboden om op de pensioendatum met het opgebouwde pensioenkapitaal te gaan “shoppen”. Dit houdt in dat een gewezen deelnemer bij pensionering het beschikbaar gekomen kapitaal uit een premie- of kapitaalovereenkomst kan aanwenden voor een periodieke uitkering bij een andere pensioenuitvoerder. Voor een verzekeraar is dat vanaf 1 januari 2008 een verplichting (art 81 PW). Hij moet dan meewerken aan een dergelijk verzoek tot waardeoverdracht. Voor pensioenfondsen is dat echter geen plicht (art 80 PW). Zij hebben de bevoegdheid hieraan mee te werken onder bepaalde voorwaarden. Onder andere moet de pensioenovereenkomst hierin voorzien. Ook zal de gewezen deelnemer al aanspraken moeten hebben jegens de ontvangende pensioenuitvoerder (bijvoorbeeld aanspraken die in het verleden opgebouwd zijn). Deze mogelijkheid tot shoppen geldt voor pensioenfondsen vanaf 1 januari 2007.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Collectieve waardeoverdracht Van collectieve waardeoverdracht is sprake bij overnames en fusies, bij overgang naar een andere pensioenuitvoerder of collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst. Collectieve waardeoverdracht kan alleen als de belanghebbenden hiermee hebben ingestemd. Er zijn wettelijke regels met betrekking tot waardeoverdracht a.
In het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn bepalingen voor de handelwijze bij waardeoverdrachten vastgelegd. Deze bepalingen hebben betrekking op de afhandelingstermijnen, de informatieverstrekking en de berekeningswijze.
b.
Voor wat betreft de berekeningswijze geldt dat een interne waardeoverdracht moet plaatsvinden op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Dat geldt in elk geval bij uitkeringsovereenkomsten voor de vanaf 1 januari 2002 opgebouwde pensioenaanspraken.
c.
Voor kapitaal- en premieovereenkomsten geldt collectieve actuariële gelijkwaardigheid voor de vanaf 1 januari 2005 opgebouwde aanspraken. De overdrachtswaarde wordt berekend volgens het zogenaamde 'standaardtarief'.
d.
Een en ander is geregeld in het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Regeling Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Kosten waardeoverdracht In situaties dat er een plicht tot waardeoverdracht bestaat mogen er géén kosten aan de gewezen deelnemer in rekening worden gebracht. Bestaat er geen plicht maar een bevoegdheid (vrijwillig recht) tot waardeoverdracht, dan is de pensioenuitvoerder vrij de administratiekosten afzonderlijk in rekening te brengen aan de gewezen deelnemer. Deze kosten mogen dus niet in mindering worden gebracht op de overdrachtswaarde. De pensioenuitvoerder mag bij waardeoverdrachten - uit hoofde van omzettingen - wegens gebruikmaking van dit keuzerecht géén kosten in rekening brengen.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Onze opmerking De mogelijkheden en verplichtingen vanuit collectieve waardeoverdracht lijken ver weg. Vanaf 2014 komt dit steeds dichterbij als werkgever en werknemers rechten willen samenvoegen of uitvoeringsovereenkomsten collectief worden aangepast aan de nieuwe fiscale regelgeving. Het knippen van pensioenen met verschillende uitkeringsdata (65 dan wel 67 jaar) is niet altijd gewenst. Bij collectieve waardeoverdracht is in ieder geval toestemming nodig van De Nederlandse Bank (DNB). 1
AFM geeft aanbevelingen over beschikbare premieregeling Recent heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar een aantal pensioenproducten- om precies te zijn, naar beschikbare premieregelingen op beleggingsbasis van verzekeraars en gekeken of deze kostenefficiënt, nuttig, veilig en begrijpelijk zijn. Deze regelingen kunnen uitgevoerd worden door pensioenfondsen, premiepensioeninstellingen en verzekeraars (gezamenlijk pensioenuitvoerders). De AFM biedt werkgevers en werknemers handvatten voor het afsluiten van beschikbare premieregelingen. De uitkomsten van de analyse die de AFM heeft gedaan zijn besproken met het Verbond van Verzekeraars (Verbond). De belangrijkste conclusie van de AFM is dat het van groot belang is teleurstellingen te voorkomen. Dit kan door deelnemers goed te informeren over de belangrijkste productkenmerken en risico’s. Een goed inzicht in de eigenschappen van een beschikbare premieregeling helpt werkgevers en werknemers bij het maken van een bewuste keuze en zorgt dat er een reëel verwachtingspatroon is over het te bereiken pensioen. De informatievoorziening moet volgens de AFM daarom verder verbeterd worden in samenspraak met werkgevers, adviseurs en pensioenuitvoerders.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Aanbevelingen De AFM en het Verbond komen tot de volgende aanbevelingen: • Werkgevers (en adviseurs) en pensioenuitvoerders moeten werknemers goed informeren over de hoogte van de investering in de pensioenopbouw van medewerkers. • Pensioenuitvoerders moeten werkgevers goed informeren over de totale kosten van de regeling in verschillende scenario’s. Zij kunnen dit eventueel samen met adviseurs doen. • Pensioenuitvoerders moeten, eventueel samen met werkgevers, werknemers goed informeren over de risico’s die voor hen wel én niet verzekerd zijn, zoals partnerpensioen en verschillende typen arbeidsongeschiktheidsdekking. • Pensioenuitvoerders moeten, eveneens eventueel samen met werkgevers, werknemers goed informeren over de beleggingsrisico’s en de waarde en kosten van mogelijke garanties.
Nuttig pensioenproduct De AFM vindt dat een pensioenproduct pas nuttig is als het kostenefficiënt, veilig en begrijpelijk is voor zowel werkgevers als werknemers. Bovendien moeten werknemers met informatie van pensioenuitvoerders en werkgevers voldoende overzicht kunnen creëren, inzicht kunnen krijgen en zo nodig actie kunnen ondernemen voor een passend pensioen. De AFM geeft een aantal aanbevelingen aan pensioenuitvoerders: 1. Kostenefficiëntie Pensioenuitvoerders moeten duidelijk maken welke kosten een werkgever precies betaalt bovenop de premie die hij inlegt voor zijn werknemers. Verzekeraars bieden in de praktijk, vooruitlopend op wetgeving (ingangsdatum 1 januari 2015), al zogenaamde netto premiestaffels aan. Dit betekent dat de kosten niet uit de pensioenpremie worden voldaan, maar apart in rekening worden gebracht bij de werkgever. Hierdoor ontstaat een zuiverder beeld van de kosten en wordt de pensioenopbouw niet door kosten geremd.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Daarnaast bieden de meeste verzekeraars, naast maatwerkregelingen, ook gestandaardiseerde regelingen aan. Daardoor worden schaalvoordelen gecreëerd en kosten gedrukt. 2. Veiligheid De AFM vindt een pensioenproduct veilig als het standaard zorgt voor inkomen bij pensionering, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Producten zijn in de visie van de AFM veilig als de uitkomsten in alle scenario’s uit te leggen en acceptabel zijn. De keuze voor het soort pensioenregeling is echter de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer. Als zij ervoor kiezen om beperkingen aan te brengen, dan is het cruciaal dat zij de consequenties van die beperkingen in bijvoorbeeld nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsregelingen goed begrijpen, en werknemers in staat worden gesteld eigen aanvullende voorzieningen te treffen. Alle betaalde premie moet op ieder moment (na aftrek van mogelijke kosten en/of risicopremies) goed worden belegd, zodat het gedurende de looptijd én bij pensioeningang zo veilig mogelijk is voor de hoogte van het pensioen (het lifecycle-principe). Werknemers kiezen in de meeste gevallen voor de default. Zij dienen zich echter wel bewust te zijn van de mogelijke risico’s die aan deze keuze verbonden zijn. Als er weinig premie wordt ingelegd, wordt er weinig belegd en zal er een laag pensioen worden gehaald. Dat klinkt logisch, maar kan een tegenvallend pensioen opleveren als deelnemers niet weten dat er weinig premie wordt ingelegd. Werkgevers en werknemers moeten zich dus bewust zijn van wat zij afspreken over pensioen. Als het niet anders kan en er bijvoorbeeld eigenlijk te weinig premie wordt ingelegd, moeten werkgevers en/of adviseurs en pensioenuitvoerders de werknemers waarschuwen voor een mogelijk, in de ogen van een deelnemer, ontoereikend pensioen.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie De norm bij een beschikbare premieregeling Bij beschikbare premieregelingen wordt de hoogte van de in te leggen premie gebaseerd op zogenaamde premiestaffels. De maximale hoogte van zo’n premiestaffel is voorgeschreven door de Belastingdienst, en is zo ontworpen dat met alle betaalde premie in ongeveer 40 jaar ongeveer 70% van het gemiddelde salaris aan pensioen kan worden behaald. Als er een lagere premie dan in de premiestaffel van de Belastingdienst wordt afgesproken door de werkgever, adviseur en pensioenuitvoerder, dan is een pensioen van 70% van het gemiddelde salaris op de einddatum niet haalbaar. Een pensioenregeling met een vrijwillig partnerpensioen heeft grote nadelen. In deze gevallen wordt de risicopremie namelijk afgeschreven van het kapitaal van de deelnemer. Bij gebruik van een onvolledige premiestaffel kan dit onevenredig zwaar drukken op de opbouw van ouderdomspensioen. De AFM en het Verbond signaleren dat de bestaande regelgeving rondom premiestaffels niet goed aansluit bij de economische omstandigheden. Dit levert extra risico op voor de pensioenopbouw. Bij de premiestaffels wordt rekening gehouden met een rente van 4%. Onder voorwaarden mag ook een premiestaffel gebruikt worden die uitgaat van een rente van 3%. Gegeven de actuele situatie is het aan te bevelen dat gebruik van de premiestaffel van 3% zonder aanvullende voorwaarden wordt toegestaan. 3. Begrijpelijkheid Alle informatie die een pensioenuitvoerder geeft moet duidelijk, juist en volledig zijn. Volgens de AFM moeten pensioenuitvoerders en/of adviseurs zowel werkgevers als werknemers expliciet wijzen op de risico’s die zij lopen. Onder begrijpelijkheid wordt verstaan dat het product niet onnodig ingewikkeld is. In hoeverre kan de klant de kwaliteit en passendheid ervan goed beoordelen? Voor begrijpelijkheid zijn zowel de kenmerken van het product als de manier waarop die kenmerken worden uitgelegd, belangrijk. Pensioenuitvoerders moeten ervoor zorgen dat producten en voorwaarden niet te ingewikkeld zijn, zodat het vooruitzicht en de risico’s altijd duidelijk zijn.
Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie Een werkgever en/of adviseur moet goed weten welk product hij afsluit en wat hij daarbij precies met de pensioenuitvoerders afspreekt: alle voorwaarden en alle te betalen kosten moeten duidelijk zijn. Een adviseur en/of pensioenuitvoerder moet uitleggen dat de kosten kunnen stijgen als de situatie van zijn werknemers verandert (bijvoorbeeld als zij ouder worden of gaan trouwen). Ook werknemers dienen te beseffen dat de hoogte van zijn uiteindelijke pensioen afhankelijk is van de premie die wordt ingelegd en van de beleggingsresultaten. Ook moet duidelijk zijn wat de gevolgen zijn van langer leven en van veranderingen in de rentestand. Onze opmerking De AFM maakt ons duidelijk dat we kritisch moeten zijn op zowel het advies als het aan te bieden pensioenproduct. In alle gevallen heeft dat impact op werkgever en werknemers. Eenzijdig advies of een ‘geïnformeerde verlenging’, zoals wij soms in de praktijk tegenkomen, staat in schril contrast met de uitkomst van het overleg tussen het verbond en de waarschuwing van de AFM. De AFM vraagt extra aandacht voor de kosten van een pensioenproduct en het effect van garanties op het uiteindelijk te behalen pensioen. Het kiezen van zekerheid kan van waarde zijn, maar kost meestal extra geld. De voor- en nadelen van garanties, versus het lopen van beleggingsrisico verdient meer aandacht vanuit de adviespraktijk.
Vóór 2014 pensioenkeuze DGA De directeur-grootaandeelhouder (DGA) staat voor een belangrijke keuze als het om pensioen gaat. Pensioenopbouw in de eigen vennootschap is nog steeds fiscaal zeer aantrekkelijk, maar de spelregels zijn inmiddels wel veranderd.
Wettelijke aanpassingen Vanaf 1 januari 2014 moeten alle pensioenregelingen zijn aangepast aan de Wet Verhoging AOW en Pensioenrichtleeftijd, kortgezegd de Wet VAP. In de praktijk komt dit neer op een verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar. Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)
Nieuwsbrief 23 januari 2014, 1e editie De verhoging van de pensioenrichtleeftijd heeft tot gevolg dat de maximale toegestane opbouwpercentages voor pensioen wordt verlaagd van 2% naar 1,9% (voor middelloonregelingen van 2,25% naar 2,15%). De BV die ná 01 januari 2014 een fiscaal bovenmatige pensioenregeling heeft, kan te maken krijgen met 52% belastingheffing over de economische waarde én 20% revisierente. Actie is gewenst! De verschillende mogelijkheden en opties om de financiële consequenties in beeld te brengen, betreft: 1. 2. 3. 4. 5.
‘Invaren’ naar pensioenleeftijd 67 De pensioenknip 65-67 of Instandhouden van leeftijd 65 Keuze premievrij pensioen Keuze extern eigen beheer of verzekeren
Onze opmerking De keuze van uitstel, pensioenknip, premievrij pensioen of mogelijk extern verzekeren is maatwerk én noodzakelijk om op korte termijn te maken. Ook het dividendbeleid, fiscale optimalisering, voldoende pensioenvermogen en alternatieven dienen hierbij aan bod te komen. De formele juridische vastlegging wordt een uitdaging voor accountants, fiscalisten en pensioenadviseurs. Wij adviseerden DGA-adviseurs de besluiten, in samenspraak met de DGA en haar accountant, vóór 31-12-2013 te formaliseren in de notulen van een aandeelhoudersvergadering (AVA). Een juiste onderbouwing met de voor- en nadelen per keuze dient hierbij zeker aan bod te komen. ******************** Deze nieuwsbrief is opgesteld door: Pensioendesk Nederland, Noach A.G. van Beusekom MPLA/FFP (auteur) Algemene disclaimer: "Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de vermelde informatie juist is op het moment waarop deze gepubliceerd wordt of na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de aangeboden informatie dienen derhalve géén acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies." © Pensioendesk Nederland (Alle rechten voorbehouden.)