Uitlatingen van politici over lopende strafzaken: beïnvloeding van het rechterlijk oordeel?
C.A.H. Kroes Prof. mr dr. C.P.M. Cleiren 4 februari 2011 15134 Woorden Cijfer: 8,3
De inhoudsopgave 1. Inleiding
4
2. Introductie van het sub-judice beginsel 2.1 De ‘sub judice rule’ in het Verenigd Koninkrijk
7
2.2 Het sub-judice beginsel in Nederland
8
2.3 Conclusie
9
3. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens als toetsingskader 3.1 Inleiding
10
3.2 Het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
10
3.3 Het recht op respect voor het privé-leven (artikel 8 EVRM)
11
3.4 Het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM)
12
3.5 Conclusie
12
4. De rol van de rechter in het Nederlandse staatsbestel 4.1 Het principe van de rechtsstaat, machtenscheiding en ‘checks and balances’ 13 4.2 Eigenschappen van de rechter: onafhankelijkheid, onbevangenheid en onpartijdigheid 4.3 Overige relevante procesbeginselen
14 16
4.3.1 Het beginsel van externe en interne openbaarheid
16
4.3.2 Het beginsel van tegenspraak (hoor en wederhoor)
17
4.3.3 Rechtspreken op basis van het strafdossier
18
4.3.4 De rechterlijke overtuiging (‘wettig en overtuigend bewijs’)
18
4.4 Conclusie
19
5. Uitlatingen van politici over lopende strafzaken: afwegingen voor en tegen 5.1 Inleiding
20
5.2 Het recht op een eerlijk proces
21
5.2.1 Een onafhankelijk en onpartijdig gerecht 2
5.2.1.1 De principes van de rechtsstaat, scheiding van machten en ‘checks and balances’
21
5.2.1.2 Vertrouwen van de burger in de rechter en de aanvaardbaarheid van rechterlijke beslissingen
22
5.2.1.3 Professionaliteit van de rechter (onafhankelijkheid en onpartijdigheid) 5.2.2 Het vermoeden van onschuld
22 23
5.2.2.1 Het recht op de vrijheid van meningsuiting
25
5.2.2.2 Het recht op respect voor het privé-leven
26
5.2.2.3 Beïnvloeding van de rechter en de publieke opinie
27
5.2.3 Interne en externe openbaarheid 5.2.3.1 Het recht op tegenspraak (het beginsel van hoor en wederhoor)
28
5.2.3.2 Het recht op informatie van de rechter en het publiek
29
5.2.3.3 Kennis van het strafdossier en het straf(proces)recht
29
5.3 Nederlandse jurisprudentie
30
5.4 De visie van de Nederlandse politici op het sub-judice beginsel
32
5.5 Conclusie
33
6. Uitlatingen van politici: rechtsvergelijking met Engeland 6.1 Inleiding
34
6.2 Angelsaksisch rechtsssysteem vs. continentaal rechtssysteem
34
6.3 Hedendaagse stand van het sub-judice beginsel in Engeland
36
6.4 Conclusie
39
7. Samenvatting en eindconclusie 7.1 Geconstateerde uitlatingen van politici over lopende strafzaken
40
7.2 Onderkenning van het ‘probleem’ door Nederland en het nut van het invoeren van de sub-judice regel
40
7.3 Oplossingen voor dit verschijnsel in Nederland: Is het reeds gevoerde beleid voldoende ter oplossing van dit probleem of dient Nederland nieuwe oplossingen aan te dragen?
41
7.4 Eindconclusie
43 3
1
Inleiding
De rechter dient objectief, onafhankelijk en onpartijdig te (be)oordelen. Principes van neutraliteit, onbevangenheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid vormen de kern van de rechterlijke macht. De wetgever heeft, in het kader van de machtenscheiding, de rechtsprekende functie enkel toegekend aan de onafhankelijke rechter en expliciet niet aan de uitvoerende of wetgevende macht. In deze scriptie zal de focus liggen op de bovenstaande principes ten aanzien van de rechter. Bij deze principes gaat het om de onafhankelijkheid van de rechter in zijn rechtsprekende functie met uitsluiting van externe factoren waardoor het rechterlijk oordeel kan worden beïnvloed.1 Externe ‘invloeden’, oftewel de (maatschappelijke) druk van buitenaf op de rechter, is recentelijk een punt van discussie geworden. Men dient daarbij te denken aan politici die commentaar leveren op een strafzaak welke nog ‘onder de rechter’ is en waarbij de rechter zich nog niet heeft uitgesproken over de schuld van de verdachte. Wilders heeft daar recentelijk een voorbeeld van gegeven, door in het programma Nieuwsuur te zeggen, dat ‘miljoenen mensen terecht geen vertrouwen hebben in de rechterlijke macht,
als
hij
wordt
veroordeeld’.2
Vervolgens
kwam
de
‘grootste
kinderporno/misbruikzaak ooit’ aan het licht waarin Wilders direct ‘tweette’ (via social media platform Twitter): “Misbruik ruim 30 peuters walgelijk, dader mag nooit meer vrijkomen: zou 30 keer achter elkaar straf moeten uitzitten! Chemische castratie?”.3 Het verschijnsel van uitlatingen van politici omtrent strafzaken is in Nederland algemeen bekend, maar van een goedkeuring dan wel afkeuring is geen sprake. Enerzijds wordt bepleit dat politici terughoudendheid moeten betrachten en niet voor hun beurt moeten spreken4 en anderzijds zouden deze uitlatingen geen gevolgen hebben voor de verdachte omdat de rechter onafhankelijk en professioneel genoeg is
1
De Groot- van Leeuwen 2007, p. 73. http://nieuwsuur.nl/video/191412-uitgebreid-interview-met-geert-wilders.html. Laatst gezien op 14 januari 2011. 3 http://twitter.com/geertwilderspvv. Laatst gezien op 17 januari 2011. 4 Handelingen II 2000/2001, nr. 24, p. 9-10; Handelingen II 2004/2005, nr. 24, p. 1523. 2
4
om het naast zich neer te leggen.5 Betekent dit dat de Nederlandse politici gerechtigd zijn om commentaar te leveren op een strafzaak, aangezien de rechter professioneel genoeg is om zijn eigen belangenafweging te maken? Of kan dit argument niet geldend worden gemaakt omdat deze uitlatingen wel degelijk van invloed zijn op de onbevangenheid en onafhankelijkheid van de rechter (artikel 6 EVRM)? Uit deze verschillende visies omtrent publieke uitlatingen van politici blijkt dat er nog geen overstemming is wat betreft het beleid hieromtrent. De Angelsaksische regel ‘sub-judice’, die bepaalt dat buitenstaanders zich moeten onthouden van commentaar over lopende strafzaken, heeft niet geleid tot een wettelijke regel in Nederland. De redengeving hierachter en de vraag of Nederland deze sub-judice regel toch dient in te voeren zal behandeld worden in de loop van deze scriptie. De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt: Kunnen en mogen politici zich uitlaten over lopende strafzaken, welke bezwaren en risico’s kleven hieraan, en zijn deze uitlatingen van invloed op het rechterlijk oordeel? Zo ja, geeft dit verschijnsel aanleiding tot verandering in Nederland? Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de daarbij behorende jurisprudentie van het Europees Hof zal als toetsingskader fungeren.6 Het EVRM heeft directe werking in Nederland en de uitspraken van het EHRM zijn bindend. Bovendien zijn er in de afgelopen jaren zaken aangebracht bij het EHRM die zich specifiek richtten tegen uitlatingen van politici in lopende strafzaken. Niet alleen Nederland, maar ook Engeland is gebonden aan het EVRM. Engeland is van belang in deze scriptie, omdat zij grote waarde aan het sub-judice beginsel toekent en dientengevolge zal onderzocht worden of Engeland hierin een voorbeeld voor Nederland kan zijn. Tenslotte wil ik vooraf opmerken dat haast onmogelijk te bepalen is of opmerkingen van politici daadwerkelijk van invloed zijn op het rechterlijk oordeel. Het is niet duidelijk wat de bedoelingen van politici zijn: invloed uitoefenen op de rechter, politieke druk of simpelweg ‘hun stem laten horen’. Ongeacht de redengeving erachter, de hamvraag blijft wat de rechter er mee doet. Beïnvloeding is een subjectieve term, de mate van beïnvloeding kan (haast) niet vastgesteld worden. Het 5
R.F.B. van Zutphen, ‘Jaarrede oktober 2009’ via www.nvvr.nl.
5
EHRM stelt dat er sprake moet zijn van ‘actual influence’, te bewijzen door de klager. Dit wil niet zeggen dat de focus in deze scriptie niet ligt op beïnvloeding van de rechter, maar deze beïnvloeding zal niet weer te geven zijn in termen als daadwerkelijke
beïnvloeding
of
waarneembare
consequenties
voor
de
onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Ter beantwoording van mijn onderzoeksvraag zal ik in hoofdstuk 2 een introductie geven van het sub-judice beginsel in Nederland en Engeland. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 3 mijn keuze voor het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de desbetreffende jurisprudentie van het Europees Hof als toetsingskader toelichten. In hoofdstuk 4 zal ik overgaan tot een bespreking van de rol van de rechter in ons Nederlandse staatsbestel, waarbij ik aandacht zal besteden aan de eigenschappen van de rechter, het principe van de machtenscheiding, de rechtsstaat en de gebondenheid aan de overige rechtsstatelijke beginselen. In hoofdstuk 5 kom ik toe aan het verschijnsel van uitlatingen van politici over lopende strafzaken en worden voor- en tegenargumenten afgewogen. In deze hoofdstukken zal ik telkens de rechten uit het EVRM in gedachte houden en tevens aansluiting zoeken bij de uitspraken van het Europees Hof. Tenslotte zal ik in hoofdstuk 6 het ‘beleid’ van Nederland ten aanzien van uitlatingen van politici vergelijken met de manier waarop men met dit verschijnsel in Engeland omgaat, waarbij ik mij voornamelijk zal richten op het subjudice beginsel.
In het afsluitende hoofdstuk zal ik mijn onderzoeksvraag
beantwoorden door mijn bevindingen uit mijn literatuur-, jurisprudentie en rechtsvergelijkend onderzoek samen te laten komen.
6
Hoofdstuk 2 Introductie van het sub-judice beginsel 2.1
De ‘sub judice rule’ in het Verenigd Koninkrijk
De sub-judice regel vindt zijn oorsprong in het Engelse recht. De regel houdt een verbod in ten aanzien van publicaties (of andersoortige uitlatingen) over lopende strafzaken, terwijl de zaak nog ‘under judgment’ is.7 Degene die zich niet houdt aan de sub-judice regel, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit, ‘contempt of court’, oftewel, obstructie van de rechtspleging.8 Er zijn 2 vormen van contempt of court, namelijk contempt of court onder de Contempt of Court Act 1981 en ‘common law contempt’. In het kader van de eerste vorm wordt er onderscheid gemaakt tussen direct (‘in the face of court’) en indirect contempt (‘out of court’). Bij uitlatingen van politici is deze laatste vorm van belang. ‘Contempt by publication’ is een vorm van ‘contempt out of court’. Er dient sprake te zijn van gepubliceerd materiaal ‘which creates a substantial risk that the course of justice in the relevant proceedings would be seriously impeded or prejudiced’.9 Bovendien valt een toespraak (‘speech’) ook onder gepubliceerd materiaal, namelijk een toespraak ‘that is capable of constituting a contempt under the strict liability rule when addressed to the public at large or any section of the public’ is strafbaar.10 De ‘contempt by publication’ bestaat wederom uit twee vormen: ‘scandalizing the court’ en de inbreuk op het sub-judice beginsel. Op deze twee vormen zal ik nader ingaan in hoofdstuk 6. Tenslotte de common law contempt, welke gericht is op een handeling ‘which targets any other action which is intended to interfere with the administration of justice, including interfering with pending or imminent court proceedings’.11
7
Volgens Veth is de Contempt of Court regelgeving gericht op uitlatingen in de pers, wetenschappelijke voordrachten, politieke redevoeringen en alle publiekelijk gedane meningsuitingen. (Veth 1980, p. 7). 8 Keijzer 2000, p.7; Contempt of Court Act 1981, s.2. 9 Dit wordt ook wel de ‘strict liability rule’ genoemd. 10 Contempt of Court Act 1981, s. 2 (1); Miller 2000, p. 442. 11 Miller 2000, p.305., voorbeeld: ‘A discussion of the merits of the case which prejudges its outcome, or states an opinion as to the guilt or innocence of the accused, may also be viewed as a contempt both of its assumed effect upon a juror and possibly because such prejudgments are intrinsically objectionable as such as to usurp the function of the court’ (AG v Times Newspapers Ltd. [1974] AC 273, [1973] 3 All ER 54, HL).
7
Uitlatingen van politici over lopende strafzaken kunnen plaatsvinden buiten de muren van het parlement of tijdens parlementaire debatten. Uitlatingen buiten de muren van het parlement vallen onder de Contempt of Court regelgeving12 en uitlatingen binnen parlementaire debatten onder ‘the sub judice rule of the House of Commons’.13 In hoofdstuk 6 zal ik aan de hand van cases, literatuur en parlementaire rapporten nader ingaan op de kenmerken van deze twee ‘regelingen’. 2.2
Het sub-judice beginsel in Nederland
In Nederland wordt aan het sub-judice beginsel niet dezelfde waarde toegekend, zoals dat in Engeland het geval is. De sub-judice regel is niet terug te vinden in de wet, maar daarmee is niet gezegd dat er geen discussie over bestaat. In de jaren 50-60 begon men zich in Nederland af te vragen of er bezwaren waren tegen uitlatingen van buitenstaanders over lopende strafzaken. Het rapport ‘Pers en Rechtspraak’ van de Nederlandse Orde van Advocaten gaf een definitie van het sub-judice beginsel: ‘de bestaande ongeschreven (gewoonte) regel, dat door de overheid, rechters, procespartijen en derden een grote mate van terughoudendheid dient te worden betracht met het publiekelijk ter sprake brengen of ter discussie stellen van een rechtsprobleem, waarin de rechter nog geen beslissing heeft gegeven’.14 De NOvA spreekt over het sub-judice beginsel als een ‘ongeschreven (gewoonte) regel’. Naar aanleiding van dit rapport ontstond er discussie over de aard van de regel: is het een rechtsregel, fatsoensregel, een gebruik of heeft het überhaupt geen betekenis? Volgens Van den Pol dient het sub-judice beginsel als rechtsregel te gelden, als concretisering van de beginselen uit het EVRM, zoals het recht op een eerlijk proces en de onschuldpresumptie.15 Daarentegen spreekt Langemeijer over een ‘vaste
12
House of Commons 2006, Procedure – Second Report, §48. Sub Judice Resolution 2001; House of Commons First Report of session 2004-05, p.3. 14 Pers en Rechtspraak 1977, p.19. Deze definitie is slechts een van de vele definities van het ‘subjudice beginsel’, maar mijns inziens blijft de essentie hetzelfde. 15 Van den Pol 1986, p.409; Schelfaut sluit zich bij deze mening aan: ‘Met het vaststellen van de grenzen die het EVRM aan Nederland als lidstaat oplegt, zijn naar mijn mening tevens de grenzen gesteld, die de Staat op grond van art. 1 jo. 6 EVRM niet alleen gerechtigd is, maar ook verplicht is te hanteren en te handhaven ten aanzien van politici’ (Schelfaut 2006, p.339). 13
8
stelregel’ en Veth over ‘gebruik’.16 Volgens Schuijt moet men de sub-judice regel, als een fatsoensnorm zien, waarin het gaat om het ‘algemene beginsel, dat men zich in het maatschappelijk verkeer tegenover personen zorgvuldig behoort te gedragen’.17 Tenslotte stellen Zwart en Voermans dat de sub-judice regel helemaal niet bestaat, met een beroep op de professionaliteit van de rechter (Voermans) en de bijzondere vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in art. 71 GW (Zwart).18 Overeenstemming over de aard van de regel, of een heldere instructie over deze regel is niet aanwezig in Nederland. De vraag die aan de orde is, ziet op het nut van de regel : welke problemen kunnen er ontstaan als politici het sub-judice beginsel niet in acht (hoeven) nemen? Deze bezwaren en risico’s die aan uitlatingen over lopende strafzaken zijn verbonden zullen nader worden behandeld in hoofdstuk 4. 2.3
Conclusie
In het bovenstaande is een introductie van het sub-judice beginsel in Engeland en in Nederland gegeven. Hieruit komt duidelijk naar voren dat Engeland grote waarde toekent aan het sub-judice beginsel in vergelijking met Nederland en valt op dat in Engeland een onderscheid wordt gemaakt tussen uitlatingen binnen het parlement en daarbuiten. Na een begin met deze rechtsvergelijking te hebben gemaakt, zal deze worden voortgezet in hoofdstuk 6.
16
Veth is in eerste instantie fel tegen de import van het sub-judice beginsel, maar stelt:’Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij het niet langer om fatsoen of goede smaak gaat, maar waarbij het een eis van recht is, dat een voorgenomen publicatie- tijdelijk- wordt verboden, met het oog op het beginsel van eerlijk proces en dat een verdachte niet bij voorbaat al is veroordeeld door de publieke opinie’ (Veth 1980, p.22). 17 Schuijt 1977, p.13. 18 Voermans 2010 (weblog); Werkgroep Trias Politica 2006, p.68-69 (uitspraak Zwart in debat).
9
3 3.1
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens als toetsingskader Inleiding
Het Europees Verdrag en de bijbehorende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal in deze scriptie gebruikt worden als toetsingskader voor de vraag of bemoeienissen van politici in lopende strafzaken van invloed zijn op het rechterlijk oordeel.19 Het Europees Verdrag bevat en beschermt diverse belangen die een rol spelen bij de onderzoeksvraag, zoals het recht op een eerlijk proces (art. 6), het recht op eerbiediging van privé-, familie en gezinsleven (art. 8) en het recht op vrijheid van meningsuiting (art. 10). Het Verdrag is in het nationale recht van alle lidstaten opgenomen en deze zijn gebonden tot naleving van de rechten uit het EVRM en de acceptatie van de jurisprudentie van het EHRM. Het EVRM wordt door Brenninkmeijer zelfs ‘de hoeksteen voor de Nederlandse rechtsstaat’ genoemd.20 Het EVRM heeft gewicht toegekend aan de basisbeginselen van de rechtsstaat, met name wat betreft de onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak en de waarborging van grondrechten.21 Van belang is dat het EVRM slechts een aanvullende werking heeft, aangezien het EHRM alleen adequaat kan functioneren als de lidstaten zelf voldoen aan de rechtsstatelijke eisen.22 3.2
Het recht op een eerlijk proces (‘the right to a fair trial’) ( artikel 6 EVRM)
Het recht op een eerlijk proces vormt een uitwerking van de ‘rule of law’, met als doel het beschermen van de verdachte tegen een willekeurig optredende overheid.23 Het recht op een eerlijk proces valt uiteen in een aantal rechten, namelijk toegang tot een onpartijdige en onafhankelijke (bij de wet ingestelde) rechter, openbare en eerlijke behandeling van de zaak, een behandeling binnen redelijke termijn en inachtneming van de onschuldpresumptie.24 Naast het recht op een eerlijk proces zijn de volgende 19
Hierna zal ik het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens aanduiden als het EVRM en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aanduiden als het EHRM. 20 Brenninkmeijer 2002, p. 2173. 21 Vande Lanotte & Haeck 2004, p. Vii. 22 Brenninkmeijer 2002, p. 2173. 23 Zie preambule EVRM; Cleiren & Nijboer 2007, p. 2150. 24 Cleiren & Nijboer 2007, p. 2150.
10
(deel)rechten van belang: het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter en de inachtneming van de onschuldpresumptie. Bij het eerste principe gaat het om de vraag of de rechter beïnvloed kan worden door uitspraken van politici in lopende strafzaken25 en bij het tweede principe om de gedachte dat de schuld van de verdachte reeds is vastgesteld voorafgaand aan het strafproces26 en dat de gemeenschap hem alsnog als ‘schuldig’ zal bestempelen, zelfs bij een (eventuele) vrijspraak. 3.3
Het recht op respect voor het privé-, familie- en gezinsleven ( the right to
respect for his private and family life, his home and correspondence’) (artikel 8 EVRM) De doelstelling van dit artikel ligt enerzijds in de verplichting voor de overheid om een individu te beschermen tegen willekeurige inmenging door de overheid in zijn privé-leven en anderzijds in de (positieve) verplichting waarin de staat het ene individu dient te beschermen tegen inbreuken op de privacy door een ander individu.27 Het recht op respect voor het privé-leven kent een spanning met het recht op de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM). Het recht op respect voor het privéleven is één van de gronden uit artikel 10 lid 2, waarop een lidstaat inbreuk mag maken op het recht op de vrijheid van meningsuiting. Het recht op respect voor een privé-leven staat tevens in verband met de onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM), bijvoorbeeld bij de presentatie van de verdachte als schuldige bij een persconferentie tijdens het strafrechtelijk onderzoek.28
25
EHRM 9 juli 2002, appl.no. 32943/96, § 35-38 ( Falcoianu v. Romania); Hof Amsterdam 18 juli 2003, LJN: AI0123 (Volkert van der G.). 26 EHRM 26 maart 2002, appl. No. 48297/99 (Butkevicius t. Litouwen); EHRM 10 februari 1995, appl. No 15175/89), § 41 (Allenet de Ribemont v. France). 27 EHRM 28 oktober 2004, appl.no. 48173199 en 48319199, §23 ( Y.B. v. Turkije). 28 EHRM 28 oktober 2004, appl.no. 48173199 en 48319199, §23 ( Y.B. v. Turkije).
11
3.4
Het recht op vrijheid van meningsuiting (‘the right to freedom of
expression’) (artikel 10 EVRM) Het publiek heeft recht op informatie over specifieke strafzaken. Als deze strafzaken nog sub-judice zijn, moet het bovenstaande recht worden afgewogen tegen andere belangen. Met name uitlatingen van politici kunnen risicovol zijn in het licht van de rechten uit het EVRM. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er verschil bestaat in welk ‘medium’ de uitlating is gedaan. Volgens het EHRM is de manier waarop de mening wordt geuit, in welk medium, verbonden met de mate van druk dat wordt uitgeoefend.29 In dit licht is een uitlating tijdens een interview anders dan een opmerking tijdens een kamerdebat. Het recht op vrijheid van meningsuiting staat op gespannen voet met het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter (artikel 6 EVRM).30 Het tweede lid van artikel 10 EVRM geeft aan dat de vrijheid van meningsuiting beperkt kan worden om de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te garanderen.31 Het is van belang te beseffen dat berichtgeving over een lopende strafzaak het vermoeden van onschuld kan schenden of de onpartijdigheid van de rechter kan beïnvloeden. Het EVRM is niet gerechtigd om deze berichtgeving te verbieden, maar bij het verspreiden van deze informatie dient de onschuldpresumptie in acht worden gehouden.32 Aan een dergelijke klacht kleeft een hoge bewijsdrempel, het EHRM neemt namelijk enke; een schending van artikel 6 EVRM aan als de klager kan bewijzen dat de rechter ‘daadwerkelijk beïnvloed’ is.33 3.5
Conclusie
Tegen uitlatingen van politici over lopende strafzaken en rechterlijke beslissingen zijn een aantal bezwaren te noemen, welke in verband staan met de rechten uit het EVRM. Het recht op de vrijheid van meningsuiting (van politici) speelt hierin een grote rol. Dit recht dient te worden afgezet tegen andere rechten, die zien op bescherming van de verdachte en de rechter, zoals het recht op een eerlijk proces, de onschuldpresumptie en onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak. Voor de 29
EHRM 25 november 1997, appl.no. 18954/91 (Zana v Turkey). EHRM 29 augustus 1997, NJ 1999, 710 (Worm t. Oostenrijk); EHRM 5 december 2002, appl.no. 34896/97 (Craxi v. Italy). 31 Kuijer 2004, p. 86. 32 EHRM 10 februari 1995, appl. No 15175/89), § 41 (Allenet de Ribemont v. France). 33 EHRM 9 juli 2002, appl.no. 32943/96, § 35-38 ( Falcoianu v. Romania); zie hierover hoofdstuk 4.3. 30
12
Nederlandse situatie dient er een afweging te worden gemaakt tussen het recht op de vrijheid van meningsuiting en de overige rechten, waarbij men bij deze afweging de Nederlandse democratische beginselen in het achterhoofd moet houden. Hoofdstuk 4: De rol van de rechter in het Nederlandse staatsbestel 4.1
De principes van de rechtsstaat, machtenscheiding en ‘checks and balances’
Voor het schetsen van een normatief kader voor de plaats van de rechter in het staatsbestel zijn een aantal principes van belang, waaronder het principe van de rechtsstaat. In de Beginselen van de democratische rechtsstaat wordt de definitie van de rechtsstaat als volgt omschreven: ‘In de rechtsstaat wordt de grondslag van het statelijk gezag in het recht neergelegd en wordt de uitoefening van dit gezag in al zijn verschijningsvormen onder heerschappij van het recht geplaatst.34 De ‘rechtsstaat’ valt uiteen in een aantal vereisten: het legaliteitsbeginsel, de scheiding
van 35
grondrechten.
machten,
een
onafhankelijke
rechter
en
bescherming
van
Het vereiste van een onafhankelijk rechter en de scheiding van
machten (‘trias politica’) zijn in dit kader van belang. Witteveen spreekt over een hedendaagse aangepaste versie van deze machtenscheiding, namelijk dat van een ‘balanced institution’. Hierbij karakteriseren de verhoudingen tussen de drie staatsmachten zich door de disciplines van spreiding van macht, controle en onafhankelijkheid, welke gezamenlijk leiden tot wederzijdse afhankelijkheid.36 Het kernidee van Montesquieu, waarin de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht niet aan één overheidsorgaan kan worden toevertrouwd, blijft onverminderd gelden. Het EVRM kent het begrip van ‘onze’
rechtsstaat niet,
maar kent aan de
eerdergenoemde vereisten wel grote waarde toe. Zij onderstreept daarbij het belang van o.a. de rechtszekerheid en gelijkheid, de onafhankelijke en onpartijdige rechter en de eerbiediging van grondrechten. Het EHRM acht de trias politica van belang voor
34
Burkens, Kummeling, Vermeulen en Widdershoven 2006, p. 41. Bellekom, Heringa,Van der Velde en Verhey 2007, p. 14. 36 Witteveen 1991, p. 51. 35
13
het realiseren van de onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak.37 Het concept van de machtenscheiding wordt door het EHRM slechts gebruikt als middel en niet als doel. Hoe elke individuele Verdragstaat deze machtenscheiding invult is niet aan het Hof, maar aan de lidstaat zelf. 4.2
Eigenschappen van de rechter: onafhankelijkheid, onbevangenheid en
onpartijdigheid De begrippen rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid hangen nauw met elkaar samen.38 Bij onpartijdigheid gaat het om het ‘ontbreken van de vooringenomenheid en het vooroordeel’39 en daarmee om de verhouding tussen de rechter en procespartij(en). De rechterlijke onafhankelijkheid is gericht op de verhouding van de rechter tot andere staatsmachten of de samenleving.40 Onafhankelijkheid verwijst naar het vrij zijn van invloeden van derden op het proces, zoals de media, belangengroeperingen, of politici. Rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid hebben dezelfde doelstelling, namelijk het ‘verhinderen dat ongepaste of ongewettigde invloeden met zich zouden brengen dat de rechterlijke oordeelsvorming gesteund zou zijn op andere grondslagen dan rechtmatigheid’.41 Kuijer stelde in de The blindfold of Lady Justice dat ‘ de rechter tot zijn eigen oordeel kan komen zonder verantwoording te hoeven afleggen aan enige autoriteit, of dat nu de
staat,
de
procespartijen
of
belangengroeperingen
zijn’.42
Rechterlijke
37
‘Art. 6-1 of the Convention requires the courts to be independent not only of the executive and the parties but also of the legislature’ (EHRM 26 augustus 2003, A 10526/02, Filippini v. San Marino); “This case also raises issues concerning the role of a member of the legislature in judicial context. Although the notion of the separation of powers between the political organs of government and the judiciary has assumed growing importance in the Court’s case-law, neither art. 6 nor any other provision of the Convention requires States to comply with any theoretical constitutional concepts regarding the permissible limits of the powers’ interaction” (EHRM 22 juni 2004, 26-30, Pabla Ky t. Finland). Bij laatstgenoemde zaak gaf rechter Borrego een ‘dissenting opinion’: ‘in my opinion, the separation of powers is an essential component of a State based on the rule of law and presupposes the separation of the relevant bodies’. 38 De Europese Commissie verwoordde de samenhang tussen de twee begrippen in het arrest Malmström als volgt: “There is a functional relationship between independence and impartiality, the former being essentially a precondition for the latter’. 39 Franken 1997, p. 5; zie art. 512 WvSv; zie art. 271 lid 2 WvSv. 40 Zie art. 116 en 117 GW. 41 Wagner 2001, p. 5. 42 Kuijer 2004, p. 300.
14
onafhankelijkheid wordt gezien als (een van de) kernwaarden van de rechtsstaat, ondanks het feit dat het niet expliciet wordt genoemd in de Grondwet.43 Duynstee maakt onderscheid tussen zakelijke (functionele) onafhankelijkheid en persoonlijke (rechtspositionele) onafhankelijkheid.44 De zakelijke onafhankelijkheid bevat het verbod aan andere staatsmachten om zich te mengen in de taak van de rechter. Deze inmenging kan bestaan uit o.a aanwijzingen ten aanzien van behandeling van de rechtszaak, zijn oordeelsvorming of de strafoplegging en het bevat daarnaast het gebod aan rechters om zich uitsluitend te laten leiden door hun ‘juridisch geweten’. Een eventueel verbod op kritiek van kamerleden of ministers zolang de zaak sub-judice is, zou men hier ook onder kunnen laten vallen.45 De persoonlijke onafhankelijkheid is voornamelijk gericht op de benoemingprocedure van rechters, de ambtstermijn en de ontslag/afzet procedure (verbod van willekeur).46 Na Duynstee gaat Franken nog een stap verder: hij onderscheidt twee extra typeringen, namelijk de constitutionele en praktische (feitelijke) onafhankelijkheid.47 De constitutionele onafhankelijkheid vormt hierin de basis waarvan de andere typen zijn afgeleid en gaat uit van het idee dat ‘de rechter een zelfstandig functie heeft in het systeem van ‘checks and balances’ van onze democratische rechtsstaat en dat daarmee de onafhankelijkheid van de rechter wordt gelegitimeerd’.48 De feitelijke onafhankelijkheid is niet gericht op de rechterlijke macht als orgaan, maar op het (onafhankelijk) functioneren van de rechter als persoon.49 Hij dient in individuele gevallen op een onbevangen manier en zonder vooringenomenheid te oordelen ten aanzien van het probleem voor hem en de procespartijen.50 Kortom, de rechter dient
43
Kuijer 2004, p. 203. Duynstee 1974, p. 35 in: Aerts e.a., Rechtspleging. Opstellen rond het thema rechterlijke organisatie, bijeengebracht ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen, Deventer: Kluwer 1974. 45 Barkhuysen, Van Emmerik en Gerards 2009, p.19. 46 Het EHRM hanteert beide aspecten van ‘independence’: “ In order to establish whether a tribunal can be considered “independent” for the process of article 6 § 1, regard must be had, inter alia, to the manner of appointment of its members and the term of office, the existence of safeguards against outside pressures and the question whether it presents an appearance of independence” ( EHRM 25 september 2001, appl. No. 33368/96, Yakis v. Turkey, § 36). 47 Franken 1997, p. 9. 48 Idem, p. 12. 49 Witteveen 2001, p. 259 in: P.B. Cliteur, H.J. van den Herik, N.J.H. Huls en A.H.J. Schmidt, It ain’t necessarily so, Leiden: Kluwer 2001. 50 E.Mak, p. 16 (elektronisch artikel). 44
15
vrij te zijn van de druk van buitenaf: van maatschappelijke en politieke groeperingen, de eigen organisatie en zijn eigen waardeopvattingen en vooroordelen.51 In artikel 6 van het EVRM is het recht op behandeling door een onafhankelijke en onpartijdige rechter als een van de internationale grondrechten vastgelegd.52 De eis omtrent de onbevooroordeeldheid van de rechter is terug te vinden in het vermoeden van onschuld (art. 6 lid 2 EVRM). De exacte betekenis van de principes rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid wordt ingegeven door de jurisprudentie van het EHRM. Af te leiden is dat het EHRM geen duidelijk onderscheid maakt tussen de termen onafhankelijkheid en onpartijdigheid.53 Het EHRM kiest voor een brede en vaak zaaksgebonden benadering. Voor de invulling van het begrip rechterlijke onafhankelijkheid zijn de Soft law documents, zoals Recommendation 94(12) en The European Charter on the Statute for Judges verhelderend. 54 Kuijer concludeert, na analysering van de uitspraken van het EHRM, dat er sprake dient te zijn van ’een autonome vorming van het rechterlijk oordeel; een rechter dient niet onder invloed te staan van enige autoriteit, behalve het recht, zijn eigen geweten en rechtsbegrip, aangezien het recht ruimte laat voor interpretatie’.55 4.3
Overige relevante procesbeginselen
4.3.1 Het beginsel van externe en interne openbaarheid De eis dat de overheid haar handelen kenbaar/openbaar maakt is een algemeen beginsel van de democratische rechtsstaat (art. 121 Gw, art. 4/5 Wet RO, art. 6 lid 1
51
Franken 1997, p. 28. ‘The Court recalls that the Contracting States are under the obligation to organize their legal systems as to ensure compliance with the requirements of art. 6-1; impartiality is unquestionably one of the foremost of those requirements’ ( EHRM 26 oktober 1984, § 25, De Cubber t. België). 53 ‘In this case it appears difficult to dissociate the question of impartiality from that of independence as the arguments advanced by the applicant to contest both the independence and impartiality of the court are based on the same factual considerations. The Court will accordingly consider both issues together’ (EHRM 22 juni 1989, Series A no. 155, § 32, Langborger v Sweden); EHRM 25 september 2001, appl. No. 33368/96, § 38, Yakiş v. Turkey). 54 Art. 2d van R 94(12)) (Council of Europe 1994), zie o.a. de overweging: ‘ In the decision-making process, judges should be independent and be able to act without any restriction, improper influence, inducements, pressures, threats or interferences, direct or indirect, from any quarter or for any reason. The law should provide for sanctions against persons seeking to influence judges in any such manner’. 55 Kuijer 2004, p. 299. 52
16
evrm, art. 14 lid 1 IVBP ).56 Het beginsel van openbaarheid bestaat uit interne en externe openbaarheid. De interne openbaarheid bevat de kenbaarheid van de stukken, de behandeling van de zaak en de relevante beslissingen voor de verdediging.57 De externe openbaarheid is gericht op het publiek.58 De kern van de externe openbaarheid vormt de openbare terechtzitting, waar een confrontatie tussen de samenleving en de strafrechtspleging plaatsvindt.59 Volgens Brants & Van Lent dient de overheid ervoor te zorgen dat burgers haar handelen kennen, daaraan kunnen deelnemen en om verantwoording kunnen vragen.60 Concluderend gaat het om enerzijds de democratische eis, van een zichtbare en controleerbare overheid, en anderzijds om de rechtsstatelijke eis, van het openbare proces als waarborg voor de verdachte.61 Naast de overheid en de burger heeft de media ook een rol in het recht op openbaarheid. De publiciteit over strafzaken via de media wordt beschouwd als ‘complementair aan het openbare strafproces’.62 Het openbaarheidbeginsel is tevens een onderdeel van artikel 10 EVRM, zij vereist namelijk een openlijke, toegankelijke en begrijpelijke strafrechtspleging, het recht op informatieverkrijging door de media en het recht van het publiek om te worden geïnformeerd. 4.3.2 Het beginsel van tegenspraak (hoor en wederhoor) De verdachte heeft het recht om zichzelf te verdedigingen en in dat kader zijn hem een aantal procesrechten toegekend. De rechter dient het Openbaar Ministerie en de verdediging de mogelijkheid gunnen om (telkens) hun standpunten naar voren te brengen.63 Dit beginsel is te herleiden tot de ‘equality of arms’, welke bepaalt dat het Openbaar Ministerie en de verdediging gelijkwaardig aan elkaar dienen te zijn. Het beginsel van hoor en wederhoor ligt besloten in de notie van art. 6 EVRM en art. 14 lid 1 IVBP. In deze artikelen zijn verscheidene verdedigingsrechten terug te vinden, zoals o.a het recht op verdediging en de behoorlijke voorbereiding daarvan. 56
Brants & Van Lent 2001, p. 75. Cleiren 2007, p. 1058. 58 Op basis van art. 121 GW dient de terechtzitting in het openbaar plaats te vinden; art. 5 RO bepaald dat als het nietigheid met zich meebrengt als dit niet gebeurd; zie ook art. 6 EVRM. 59 Brants & Van Lent 2001, p.79. 60 Brants & Van Lent 2001, p. 75. 61 Brants & Van Lent 2001, p. 81. 62 Van den Pol 1986, p. 20. 63 Corstens 2008, p. 59. 57
17
4.3.3 Rechtspreken op basis van het strafdossier De stukken uit het strafdossier bepalen de inhoud van het onderzoek ter terechtzitting en blijken ook vaak het enige bewijsmateriaal.64 Dit geeft direct het belang van het strafdossier aan voor de inhoud van de uitspraak. Het dossier behoort alle gegevens en resultaten van het voorbereidend onderzoek te bevatten die relevant zijn voor de uitkomst van de strafzaak.65 Het doel van dit procedurebeginsel ligt in het feit dat de rechter voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting een objectief beeld kan vormen van de gepleegde feiten en de verdachte. De vraag is of deze stelling, het vormen van een objectief beeld van de zaak voor de rechter, tegenwoordig nog geldend kan worden gemaakt bij situaties waarin de zaak veel aandacht krijgt voorafgaand en tijdens het strafproces buiten de rechtszaal. Daarnaast is een andere vraag van belang, namelijk of een politicus in staat is zich naar behoren uit te spreken over een zaak onder de rechter? De politici zijn namelijk niet op de hoogte van het onderhavige strafdossier en vaak ook niet thuis in het straf(proces)recht. In het volgende hoofdstuk zal bekeken worden of dit argument een onderdeel vormt van de overwegingen uit de Nederlandse jurisprudentie en van het EHRM. 4.3.4 De rechterlijke overtuiging (‘wettig en overtuigend bewijs’) Het in Nederland geldende negatief wettelijke bewijsstelsel speelt een rol bij het (vormen) van een oordeel door de rechter. Volgens Corstens houdt ons bewijsstelsel in dat de rechter een feit niet bewezen mag verklaren, als hij uit de wettige bewijsmiddelen niet ‘de overtuiging heeft bekomen’, dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan.66 Het gaat niet alleen om de subjectieve overtuiging van de rechter, maar deze dient objectiveerbaar te zijn, ‘beyond reasonable doubt’.67 Deze rechterlijke overtuiging is beslissend voor het uiteindelijke rechterlijke oordeel en in het kader van deze scriptie een nadere verkenning waard. Cleiren stelt dat ‘de rechterlijke overtuiging minimaal heeft te gelden als een conditio sine qua non voor
64
De Hullu & Rüter 1996, p. 5-6. Corstens 2008, p. 247. 66 Corstens 2008, p. 666. 67 Cleiren & Nijboer 2007, p. 1067. 65
18
een positieve bewijsbeslissing’.68 De wettige bewijsmiddelen gelden als minimumeis, waarna het criterium van de overtuiging pas aan de orde komt. Waar het op aankomt is of de rechter in voldoende mate overtuigd is door de inhoud van de stukken uit het strafdossier. Deze overtuiging als bewijsstandaard vindt zijn grondslag in de beginselen ‘in dubio pro reo’ (bij twijfel geen veroordeling) en het vermoeden van onschuld (art. 6 lid 2 EVRM).69 De rechter mag zich pas overtuigd achten als er sprake is van ‘een zeer klemmende graad van waarschijnlijkheid’70. Volgens Nijboer dient de rechter na te gaan of op basis van de beschikbare gegevens, het in de tenlastelegging gestelde ‘buiten redelijke twijfel’ bewezen kan worden geacht. Volgens Crombag, Van Koppen en Wagenaar dient de rechterlijke overtuiging ‘te berusten op de in de wet genoemde bewijsmiddelen onder uitsluiting van alle andere denkbare overtuigingsgronden’.71 In deze stelling valt te lezen dat de rechter vrij moet zijn van externe invloeden, van ‘alle andere denkbare overtuigingsgronden’, bij het vormen van zijn oordeel. Cleiren geeft echter aan dat de rechter invloeden ondervindt die niet vallen onder hetgeen wat is geregeld in artikel 338 Sv.72 Er bestaan geen richtlijnen hoe de rechter met deze ‘extra’ informatie en invloeden om dient te gaan bij zijn bewijsoordeel. Cleiren bepleit dat ‘bij de selectie en waardering van het bewijsmateriaal moet worden erkend dat dat oordeel grenzen heeft en er een ‘sprong’ zal moeten worden gemaakt om tot een positieve of negatieve bewijsbeslissing te komen’.73 Door deze ‘sprong’ is er plaats om zijn ‘intuïtie, Fingerspitzengefühl en ervaring’ in zijn bewijsoordeel te betrekken.74 4.4
Conclusie
Naast de beginselen uit het EVRM staan de Nederlandse democratische beginselen op gespannen voet met het verschijnsel van politici die zich uitlaten over lopende strafzaken. De vraag die beantwoord dient te worden is of de garantie van deze beginselen in ons strafproces in het gevaar komt bij ‘bemoeiende politici’. In het volgende hoofdstuk zullen de risico’s en bezwaren bij bovenstaand verschijnsel aan de orde komen. 68
Cleiren 2010, p. 260. Cleiren & Nijboer 2007, p. 1050 ; Cleiren 2010, p.260 70 J.F. Nijboer 2000, p. 86. 71 Crombag, Van Koppen en Wagenaar 2005, p. 47. 72 Cleiren 2010, p. 261. 73 Idem, p. 263.; Het argument over deze ‘sprong’ is tevens terug te vinden bij Van Zeben 2004, p. 226. 74 Cleiren 2010 p. 261. 69
19
Hoofdstuk 5 Uitlatingen van politici over lopende strafzaken: risico’s en bezwaren 5.1
Inleiding
In hoofdstuk 2 is reeds een introductie van het sub-judice beginsel gegeven. In dit hoofdstuk zullen de bezwaren en risico’s bij het niet toepassen van de sub-judice regel aan de orde komen. Schelfaut geeft een heldere opsomming van alle beginselen die aan deze risico’s ten grondslag liggen: ‘onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, checks and balances, kennis
van
strafdossier
gelijkheidsbeginsel,
het
en
straf(proces)recht,
vertrouwen
in
en
gezag
legaliteitsbeginsel, van
de
rechter,
onschuldpresumptie, onmiddelijkheidbeginsel, contradictoir debat, respect voor privé-leven, juridische kalmte en vertrouwen van de burger in de rechtspraak’.75 Niet al deze bovenstaande thema’s zullen behandeld worden, aangezien ik mij zal toespitsen op (de invloed op) de rechter, en niet op de verdachte of het Openbaar Ministerie. Afgezien van deze bezwaren zullen ook de argumenten ten aanzien van de ‘overbodigheid’ van regel in aanmerkingen worden genomen. Voordat wordt toegekomen aan een conclusie zal aandacht besteed worden aan de wetenschap over ‘sub judice’ onder Nederlandse politici zelf, aan de hand van krantenartikelen en debatten in de Tweede Kamer.
75
Schelfaut 2006, p. 338.
20
5.2
Het recht op een eerlijk proces
5.2.1 Een onafhankelijk en onpartijdig gerecht 5.2.1.1
Principes van de rechtsstaat, machtenscheiding en ‘checks and balances’
Tijdens de conferentie ‘Stoelendansen met de macht’ (door de werkgroep Trias Politica) wordt geconcludeerd dat politici hun mond moeten houden over lopende strafzaken. Van Delden ( ex-voorzitter NvvR) benadrukte dat politici zich niet hoeven te onthouden van ieder commentaar, als ze zich binnen de sfeer van hun eigen bevoegdheid begeven en de juiste timing in acht nemen.76 Hij stelde daarbij de grens dat een politicus die invloed wil uitoefenen op een concrete beslissing over de scheef gaat. Tjeenk Willink haalt het ambt van een politicus aan, ‘waarin je je moet beseffen dat je een bepaalde pet draagt en dat ook beperkingen met zich meebrengt’.77 Cleiren en de Roos concluderen dat ‘de strafrechtspleging in handen is van professionele organen, waarbinnen noch inbreng van burgers, noch van het parlement, een plaats heeft’.78 Het parlement heeft geen inbreng in de rechtsprekende taak, maar moet zich bij zijn eigen bevoegdheden en taken houden.79 Het principe van de scheiding van machten is niet expliciet terug te vinden in de rechten uit het EVRM. In 2004 erkende het EHRM de ‘separation of powers’, maar verbond hier geen consequenties voor het EVRM aan vast.80 Uit de overwegingen van het EHRM blijkt dat zij belang toekent aan het principe van de trias politica voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Volgens De Keijsser, van de Bunt en Elffers is het van belang dat ondanks alle mediakritiek, de andere autoriteiten, de positie van de rechter blijven respecteren en
76
Werkgroep Trias Politica, p. 45. Idem, p. 76. 78 Cleiren & de Roos 2002, p. 174. 79 Kelk over commentaar van een kamerlid in de Volkskrant: ‘Zijn neus steken in de dagelijkse gang van zaken bij de rechterlijke macht ligt ver van zijn competentie’(Kelk 2002); Aarts over Wilders’ wantrouwen in de rechtspraak: ‘Rechters en politici werken onafhankelijk van elkaar en dat is precies wat er nu in gevaar komt’ (Aarts 2010). 80 Zie hoofdstuk 4.1. 77
21
bekrachtigen.81 Commentaar is ontoelaatbaar, ongepast en riskant. Veth is tenslotte vrij stellig en stelt dat de import van het sub-judice beginsel ‘uit den boze’ is; volgens hem missen wij de strafrechtelijke traditie voor aanvaarding van het beginsel.82 5.2.1.2
Vertrouwen van de burger in de rechter en de aanvaardbaarheid van rechterlijke beslissingen
Verburgh stelt dat de kritiek op rechterlijke uitspraken juist ‘geoorloofd, gewenst en noodzakelijk’ is.
De richtsnoer van de rechter is de aanvaardbaarheid van zijn
beslissingen en door deze kritiek weet de rechter hoe er in de maatschappij over de verdachte gedacht wordt.83 Zwart stelt dat ‘het algemene belang erbij gebaat is dat politici geen blad voor hun mond nemen, maar de zaken ronduit benoemen’.84 Corstens ziet het echter anders en stelt dat kritiek van politici effect heeft op de samenleving, namelijk dat deze niet meer onvoorwaardelijk de beslissingen van rechters accepteert.85 5.2.1.3
Professionaliteit van de rechter (onafhankelijkheid en onpartijdigheid)
In dit kader vraagt ’t Hart vraagt zich af in hoeverre de professionele rechter tegen mediakritiek (en hieruit voortvloeiende kamervragen, politieke uitspraken en bemoeienis) is bestand. Uit zijn vraagstelling valt af te leiden dat men niet kan volhouden dat (de waarborgen van) het strafproces daartegen bestand zijn.86 Zwart is een andere mening toegedaan: er zijn juist strafrechtelijke waarborgen ten aanzien van de rechter in ons rechtssysteem ingebouwd ‘waardoor hij wel tegen een stootje kan,
81
De Keijser, van de Bunt en Elffers 2004, p. 22. Veth 1980, p.22. Veth doelt hier indirect op de strafrechtelijke traditie van het land van herkomst van de sub-judice rule, Engeland. Ik zal in hoofdstuk 5 beide strafrechtelijke tradities nader behandelen. Hierbij wil ik nog opmerken dat Veth later terugkomt op deze stelling en stelt dat met het oog op het fair trial beginsel de sub-judice regel wel als ‘gebruik’ aanbeveling verdient (p.24). 83 Verburgh 1977, p. 287. 84 Zwart 2007, p. 45-46. 85 Corstens 2009 (lezing 16 april 2009) 86 ’Wat blijft er over van de garanties voor een contradictoir proces bij een parallelle procesvoering voor de media, zonder kennis van het strafdossier, noch van de juridische implicaties, zonder dat er sprake kan zijn van hoor en wederhoor?’ (’t Hart, p. 841); t.a.v. de rechter is de overweging van Stevens belangrijk, namelijk ‘hij zal vanuit zijn professionaliteit de mediaberichtgeving buiten spel proberen te zetten in zijn oordeelsvorming, maar het is irreëel te denken dat beeldvorming nooit een rol zal spelen in de bewijsrechtelijke relevante vraag naar de overtuiging van de rechter’ (Stevens 2010, p.662). 82
22
zich professioneel kan opstellen en waardoor kritiek zijn legitimiteit alleen maar kan vergroten’.87 Kosto voegt hier aan toe dat ‘ discussie niet hoeft te worden geschuwd, juist omdat de onafhankelijkheid van de rechter serieus genomen wordt.88 Poll is tevens van mening dat het de onafhankelijkheid van de rechter juist ten goede komt als: “hem niet commentaar van buitenaf bespaard wordt, maar dat hij zelf kan uitmaken wat hij zich van andermans oordelen aantrekt en op deze manier alle (relevante) overwegingen in zijn oordeelsvorming kan betrekken”.89 Zwart stelt dat de rechter de verplichting tot het recht op een eerlijk proces niet kan inroepen om zichzelf tegen kritiek te vrijwaren. Als de rechter hier wel wat van aantrekt, levert niet de opstelling van politici, maar die van de rechter een potentiële schending van art. 6 EVRM op.90 Gommer gaat verder en stelt dat de rechter zelfs hulp nodig heeft van verschillende partijen, zoals de overheid, politiek, deskundigen en de media, om tot een onpartijdig oordeel te komen.91 Voermans sluit zich aan bij Gommer en bepleit dat het gezag van de rechter wel tegen een stootje kan en we hem ‘niet al te krampachtig moeten vrijwaren van invloeden’. 92 5.2.2 Het vermoeden van onschuld In de Nederlandse literatuur wordt het bezwaar, dat door uitlatingen van politici het vermoeden van onschuld ten aanzien van de verdachte (mogelijk) in gevaar komt, niet specifiek benoemd. Dit is anders bij jurisprudentie van het EHRM: zij legt duidelijk een verband tussen uitlatingen tijdens lopende zaken en het vermoeden van onschuld.93 Het EHRM stelt dat niet alleen een rechter of een gerecht de onschuldpresumptie kan schenden, maar ook een publieke autoriteit.94
87
Werkgroep Trias Politic, p. 46. (uitspraak Zwart in het debat) Kosto 1979, p. 81. 89 Poll 1961, p. 8-9.; in dit opzicht stelt Roos dat de rechter zijn onafhankelijkheid toont door kritiek te negeren en niet ‘vaderlijk het vingertje te heffen’ (Roos 2003, p.2155). 90 Zwart 2007, p. 45-46. 91 Gommer stelt voor een ‘machtencirkel’ te creeëren waarin ambtenaren, media, deskundigen, burgers en belangengroepen ook een macht vormen binnen deze cirkel (Gommer 2008, p.124). 92 Voermans 2010. 93 ‘Article 6 § 2 is aimed at preventing the undermining of a fair trial by prejudicial statements made in close connection with those proceedings” (EHRM 23 oktober 2008, appl.no. 13470/02, § 26, Khuzhin and others v. Russia). 94 EHRM 10 februari 1995, appl.no. 15175/89, §36 (Allenet de Ribemont v. France); EHRM 10 oktober 2000, appl.no. 42095/98, §42 (Daktaras v. Lithuania). 88
23
Een van de ‘leading’ cases over schending van de onschuldpresumptie bij uitlatingen over lopende strafzaken is Allenet de Ribemont v France. Het ging om een persconferentie waarin o.a. de Minister van Binnenlandse Zaken incriminerende uitlatingen over de klager had gedaan. De onschuldpresumptie wordt geacht geschonden te zijn: “If a statement of a public official or a judicial decision concerning a person charged with a criminal offence reflects an opinion that he is guilty before he has been proved guilty”.95 In latere jurisprudentie voegt het Hof aan het voorgaande toe dat : “ It suffices, in the absence of a formal finding, that there is some reasoning that the court or the official in question regards the accuses as guilty, while a premature expression of such an opinion by the tribunal itself will inevitably run foul of the said presumption”.96 Ten aanzien van de concrete uitlatingen zijn een aantal factoren van belang, zoals de inhoud, de specifieke woorden, context en het stadium van de procedure waarin de uitlating is gedaan. Zo stelt het Hof dat het ‘emphasises the importance of the choice of words by public officials in their statements before a person has been tried and found guilty of an offence’.97 Daarnaast acht het Hof in een concrete zaak de specifieke uitlating van belang, namelijk : “That a fundamental distinction must be made between a statement that someone is merely suspected of having committed a crime and a clear judicial declaration, in the absence of a final conviction, that an individual has committed the crime in question.”98 Of de bewuste uitlating inderdaad een schending van de onschuldpresumptie oplevert ‘must be determined in the context of the particular circumstances in which the
95
EHRM 19 maart 1983, appl.no. 8660/79, §37 (Minelli v. Switzerland); EHRM 10 februari 1995, appl.no. 15175/89, §35 (Allenet de Ribemont v. France); EHRM 10 oktober 2000, appl.no. 42095/98, §41 (Daktaras v. Lithuania). 96 EHRM 27 februari 2007, appl.no. 65559/01, §88 (Nestak v. Slovakia). 97 EHRM 10 oktober 2000, appl.no. 42095/98, §41 (Daktaras v. Lithuania) 98 EHRM 27 februari 2007, appl.no. 65559/01, § 89 (Nestak v. Slovakia); Deze overweging is ook te vinden bij Stevens 2010, p. 662.
24
impugned statement was made’.99 Tevens van belang is in welk stadium van de procedure de bewuste opmerking is gemaakt.100 Onlangs is bepaald dat er sprake is van een schending van de onschuldpresumptie als uitlatingen: ‘amounted to declarations by a public official which had served to encourage the public to believe the applicant guilty and prejudged the assessment of the facts by the competent judicial authority’.101 Stevens bepleit dat de onschuldpresumptie de richtsnoer dient te zijn voor de autoriteiten gedurende het strafproces: ’de onschuldpresumptie vormt het geweten van het strafproces’.102 Bovendien kan bij schending van de onschuldpresumptie, de indruk gewekt worden dat er geen strafproces meer nodig is, omdat de schuld van verdachte al is vastgesteld namens de staat (wetgevende/uitvoerende macht). 5.2.2.1
De vrijheid van meningsuiting
Het EHRM stelt dat de hoofdregel is dat de vrijheid van meningsuiting gerespecteerd moet worden: een politicus kent zo mogelijk een nog bredere ruimte en strafrechtelijke vervolging is dus altijd uitzondering.103 Volgens Zwart kunnen politici alles zeggen waar zij zin in hebben over lopende strafzaken. De grondslag hiervoor vindt hij in de Grondwet, welke stelt dat er voor politici een bijzondere vrijheid van meningsuiting geldt (art. 71 GW), waar ook uitlatingen over individuele strafzaken onder vallen. Hij maakt wel het voorbehoud, dat deze stelling anders zou zijn, indien in Nederland het sub-judice beginsel bestond.104 Peeters bepleit dat in een functionerende democratie iedereen vrij is om een oordeel te geven over uitspraken van de rechter. De rechter, als onafhankelijk en onpartijdig wezen, is prima in staat om de kritiek ‘zelfstandig en integer’ te verwerken.105 Het Europees Hof zet, in de eerder genoemde zaak, Allenet de Ribemont v. France, de onschuldpresumptie af 99
EHRM 10 oktober 2000, appl.no. 42095/98, §42 (Daktaras v. Lithuania); EHRM 26 maart 1982, appl.no. Series A no. 49, § 36-41 (Adolf v. Austria). 100 ‘However, it was particularly important at this initial stage, not to make any public allegations which could have been interpreted as confirming the guilt of the applicant in the opinion of certain important public officials’ (EHRM 26 maart 2002, appl.no. 48297/99, § 51, Butkevicius v. Lithuania). 101 EHRM 18 maart 2010, appl.no. 58939/00, p. 3 (Kuzmin v. Russia) (press release). 102 Stevens 2010, p. 661. 103 EHRM 23 april 1992, NJ 1994, 102 (Castells v Spain) 104 Werkgroep Trias Politica, p.68-69. 105 Peeters 1977, p. 386.
25
tegen het recht op de vrijheid van meningsuiting. Onder de vrijheid van meningsuiting valt het recht op het geven en ontvangen van informatie. Het Hof benadrukte dat, zij niet kan verbieden het publiek te informeren over lopende strafzaken, maar dat dit moet gebeuren ‘with all discretion and circumspection necessary if the presumption of innocence is to be respected’.106 Hierbij merkt het Hof op dat ‘there is a general recognition that the courts cannot operate in a vacuum’107 en ‘that this does not mean that there can be no prior or contemporaneous discussion of the subject matter of criminal trials elsewhere, be it in specialised journals, in the general press or amongst the public at large’. 108 Het Hof maakt hierbij het voorbehoud dat: ‘the limits of permissible comment may not extend to statements which are likely to prejudice, whether intentionally or not, the chances of a person receiving a fair trial or to undermine the confidence of the public in the role of the courts in the administration of criminal justice’.109 Volgens Stevens kan op grond van artikel 10 EVRM de Staat een positieve verplichting opgelegd krijgen om verdachten te beschermen tegen berichtgeving en de reputatie van de verdachte.110 5.2.2.2
Het recht op respect voor het privé-leven
Als er uitvoerig over de verdachte gesproken en gepubliceerd wordt heeft dat effect op het privé-leven van verdachte voor en tijdens het strafproces en dit kan hem zelfs nog achtervolgen na het uitzitten van een (eventuele) strafoplegging. Er bestaat een spanning tussen het recht op een privé-leven en het recht op de vrijheid van meningsuiting. Een verstoring van het privé-leven kan voor een aantal redenen toegelaten worden ondanks het bestaan van art. 8 EVRM. Volgens het Hof zal ‘such an inference contravene art. 8 unless it is “in accordance with the law”, pursues one or more of the legitimate aims referred to in paragraph 2 and furthermore is “necessary in a democratic society” in order to achieve them.111 Het Hof benadrukt in dit kader dat ‘the freedom of expression constitutes one of the essential foundations of a democratic society and that the safeguards to be afforderd 106
EHRM 10 februari 1995, appl.no. 15175/89, §38 (Allenet de Ribemont v. France). EHRM 29 augustus 1997, appl.no. 83/1996/702/894, § 50 (Worm v. Austria). 108 Idem, §50; EHRM 6 november 1980, appl.no. 6538/74, §65 (Sunday Times v. the United Kingdom). 109 EHRM 29 augustus 1997, appl.no. 83/1996/702/894, § 50 (Worm v. Austria). 110 Stevens 2010,p. 663; Nieuwenhuis, p. 246-247. 111 EHRM 17 juli 2003, appl.no. 25337/04, § 58 (Craxi v. Italy no. 2.). 107
26
to the press are of particular importance’.112 Bij de afweging van het recht van het publiek op het ontvangen van informatie en het recht van de verdachte op een privéleven is het van belang dat ‘the public interest in receiving information only covers facts which are connected with the criminal charges brought against the accused’.113 5.2.2.3
Beïnvloeding van de rechter en de publieke opinie
Het Rapport ‘Pers en Rechtspraak’ had als voornaamste focus beïnvloeding van de rechter. Zij maakte onderscheid tussen uitlatingen van ‘gewone’ buitenstaanders en van de overheid. Ten aanzien van de eerste achten zij het sub-judice beginsel niet van belang, zij zien geen heil in gedachte dat de rechter niet beïnvloed mag worden: beïnvloeding van de rechter is inherent aan zijn positie.114 Ten aanzien van uitlatingen van de overheid ligt het anders. Hier is aanzienlijk eerder een risico van beïnvloeding van de rechter aanwezig.115 Volgens Schuijt gaat het niet zozeer om het recht op een eerlijke en onbevooroordeelde behandeling, maar om het recht van de verdachte tegenover het publiek voor onschuldig te worden gehouden (zolang hij niet veroordeeld is) en in de publieke opinie niet behandeld te worden alsof de rechtzaak er niet meer toe doet.116 Volgens Kosto gaat het trias-argument niet op; ‘het parlement is een forum voor publieke discussie’.117 In het pre-advies van Diemer stelt deze, als reactie op het rapport ‘Pers en Rechtspraak’, dat de nadruk dient te liggen op bescherming van de verdachte, in plaats van beïnvloeding van de rechter.118 Verburgh wijst er in dit opzicht op, dat sub-judice in het nadeel van de verdachte kan werken: bij een omstreden zaak is het van belang voor de rechter om zo veel mogelijk meningen over
112
Idem, § 62. Idem, § 65. 114 De werkgroep gebruikte bij haar overwegingen woorden die ook terug te vinden zijn bij Verburgh, Peeters en Gommer. 115 “Denkbaar is dat een stellingname van de Minister van Justitie of het Parlement toch een zekere uitwerking op de rechter zou kunnen hebben. Een over een hangende procedure uitgelokt kamerdebat zou kunnen leiden tot een bepaalde openlijke meningsvorming in die kring waardoor de rechter in zekere zin onder druk gezet zou worden’ (p.20) ; In dit opzicht is ook de stelling van Schuijt van belang: ‘Politici dienen zich bewust te zijn van de scheiding van machten, door hun aanzien en macht kunnen zij de publieke opinie sterker beïnvloeden dan wie dan ook’ (Schuijt 2007, p. 43). 116 Schuijt 2007, p.43. 117 Kosto 1979, p. 81., zie ook Gommer in dit opzicht. 118 Diemen 1978, p.51; ook: Schuijt geeft aan dat zijn ‘fatsoensnorm’ gehanteerd dient te worden in het belang van de verdachte (Schuijt 1977, p.13). 113
27
de zaak te horen.119 Wat betreft de beïnvloeding van de rechter zal hij, volgens Stevens, vanuit zijn professionaliteit de berichtgeving buiten spel proberen te zetten in zijn oordeelsvorming, maar ‘is het irreëel te denken dat beeldvorming nooit een rol zal spelen in de bewijsrechtelijk relevante vraag naar de overtuiging van de rechter’.120 Het EVRM heeft bepaald dat ook de samenstelling van het gerecht uitmaakt, als deze namelijk is samengesteld uit professionele rechters is de kans op beïnvloeding door uitlatingen van buitenstaanders minder groot dan bij de jury.121 De onafhankelijkheid van de rechter wordt door het EHRM in verband gebracht met de bescherming tegen uitwendige druk.
122
In het kader van art. 6 EVRM stelt het Hof
dat ‘an applicant has to demonstrate that the judge has actually been influenced in the determination of a specific case’.123 Dit is een haast onhaalbare last voor de klager om te bewijzen. Ook wordt de rechter op deze manier maar heel miniem beschermd voor druk van buitenaf. Mijns inziens was een ‘(aanmerkelijke) schijn’ in dit opzicht een betere maatstaf geweest. 5.2.3.
Interne en externe openbaarheid
5.2.3.1
Het recht op tegenspraak (het beginsel van hoor en wederhoor)
Van Oven bepleit dat het sub-judice beginsel moest worden toegepast naar zijn ratio: er dient per geval een afweging plaats te vinden tussen het beginsel van hoor en wederhoor en het belang van de rechter ‘om zo grondig mogelijk te worden geïnformeerd’.124 De rechter kan namelijk op deze manier kennis nemen van informatie, zonder dat de wederpartij een weerwoord kan voeren, aangezien het geen onderdeel vormt van het strafdossier. Volgens Baauw verstaat het EHRM onder een
119
Verburgh 1978, p.420. Stevens 2010, p. 660.; Kosto bepleit dat iemand nooit helemaal onafhankelijk als mens kan zijn, ook niet in zijn functie, maar dat beïnvloeding eerst plaats vindt door familie of vakgenoten, dan door openlijke kritiek (Kosto 1979, p. 81)/ 121 EHRM 30 juni 2009, appl.no. 75109/01 (Viorel Burzo v. Romania) (Press release); ‘The Courts that heard the case were composed entirely of professional judges capable of setting aside any suggestions from third parties’.EHRM 16 maart 2010, appl.no. 14352/04, p. 3 (Jiga v. Romania) (press release). 122 EHRM 1 oktober 1982, Serie A, vol. 53, § 27 en 30 (Piersack v Belgium). 123 EHRM 9 juli 2002, appl.no. 32943/96, § 35-38 (Falcoianu v. Romania). 124 In de visie van Van Oven moet het beginsel worden toegepast ‘met gezond verstand en beleid; hij is geen regel-door-dik-en-dun, geen wet van Meden of Perzen’ (Van Oven 1951, p.3). 120
28
eerlijke proces een ‘op het equality of arms-beginsel gebaseerde, op tegenspraak gerichte procedure’.125 5.2.3.2
Het recht op informatie van de rechter en het publiek
In het licht van de externe openbaarheid is binnen onze democratische rechtsstaat berichtgeving over strafzaken van belang. Deze berichtgeving dient twee effecten: dienen van de openbaarheid en daarmee de kwaliteit van het strafproces.126 Stevens zet tegenover het openbaarheidbeginsel het recht op privé-leven (van verdachte) en eventuele beschadiging van de strafprocedure. Van den Berg baseert zijn (gematigde) erkenning van sub-judice op een andere overweging, namelijk tussen het recht op een eerlijk proces en het beginsel van openbaarheid waarin de rechtspraak is onderworpen aan de controle van de publieke opinie. Van den Berg vat dit als volgt samen: “Al wat de kans op een eerlijk proces verkleint, moet achterwege blijven, zoals incriminerende publicaties over verdachten of partijen, betogen voor of tegen een bepaalde te verwachten beslissing en malicieuze partijdige en belanghebbende kritiek”.127 Volgens Poll doet de rechter er goed aan om zo veel mogelijk meningen te horen over een lopende zaak, zodat hij alle relevante overwegingen in zijn oordeelsvorming kan betrekken.128 5.2.3.3
Kennis van het strafdossier en van het straf(proces)recht
Tonkens-Gerkema (ex-voorzitter NvvR) bepleit ‘dat politici niet net kunnen doen alsof ze kunnen zorgen voor een eerlijke, voorspelbare of wenselijke uitkomst, zonder het dossier te kennen’.129 Dit kan tot gevolg hebben dat de rechter in verlegenheid komt en zich extra moet gaan verantwoorden dat zijn beslissing ‘eigen’ is en niet die van een kamerlid. Een van de redenen die Corstens aanvoert voor de passende
125
Baauw 2000, p. 415. Stevens 2010, p. 660. 127 Van den Bergh 1967, p. 80. 128 Poll 1961, p.9. 129 Werkgroep Trias Politica, p. 71. 126
29
terughoudendheid van politici, is gelegen in het feit dat de rechter het dossier kent en buitenstaander, zoals politici, niet.130 5.3
Nederlandse jurisprudentie
In de jurisprudentie zijn het sub-judice beginsel en de uitlatingen van politici in spraakmakende zaken ook niet onbesproken gebleven. In 1978 werd door de Hoge Raad overwogen dat: ‘Wie in het stadium waarin het proces gaande is beschuldigen op een rijtje zet en daaraan conclusies verbindt, zich actief met het verloop van de zaak in laat, ten nadele van de verdachte, die daardoor reeds in zijn verdediging is geschaad’.131 In het overgrote deel van de zaken worden de (incriminerende) uitlatingen van politici erkend en de betreffende personen/instanties streng toegesproken, maar worden aan de uitlatingen geen consequenties en/of sancties verbonden.132 De verklaring voor deze kritiek op politici bestond uit het oordeel van het gerecht dat de politici uitspraken deden zonder kennis van het strafdossier en het feit dat uitspraken door politici het beeld kon oproepen dat het vonnis onder politieke druk tot stand was gekomen.133 Bij de zaak van Holleeder stelde Teeven dat er voldoende bewijs was voor een veroordeling en dat de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig waren.134 Volgens de rechtbank moest worden bezien van welke orde de uitlating is en in welke context deze is gedaan. De rechtbank kwam tot de conclusie dat, gezien de uitlatingen, strafverlaging van een jaar op zijn plaats was.135 Toen deze zaak in
130
Corstens 2009 (Lezing 16 april 2009). HR 29 mei 1978, NJ 1978, 358 (Knoop Menten). 132 ‘Het is betreurenswaardig dat leden van de Tweede Kamer publiekelijk in sterk afkeurende bewoordingen hebben gereageerd op het requisitoir van de officier van justitie’. (Rb Den Haag, 21 juni 2005, LJN AT7856, bijzondere overweging (Savannah)); ‘De rechtbank stelt vast dat de uitlatingen ‘ongelukkig’ zijn, maar dat er geen sprake is van voldoening aan het Zwolsman-criterium, oftewel, van ‘uitlatingen die bedoeld en geschikt zijn om het van de verdachte op een eerlijk proces te verstoren of de rechter in zijn beslissingsproces te beïnvloeden’ (Rb Middelburg, 16 november 2009, LJN BK3355) 133 Idem, ‘bijzondere overweging’. 134 Overweging van de rechtbank t.a.v. de uitlating van Teeven: ‘Dat hij ‘riskant heeft geopereerd’, en ondanks dat hij niets heeft gezegd wat nog niet in het requisitoir naar voren was gekomen, kan niet worden voorbijgezien aan het feit, dat hij zijn uitspraken deed op een ontijdig moment, sprekend met gebruikmaking van in zijn vorige functie opgedane wetenschap, en tezelfdertijd verkerend in een positie waarin hij zich bewust had dienen te zijn van zijn huidige functie, die van lid van de Tweede Kamer’ (Rb Haarlem, 21 december 2007, LJN BC0703). 135 Overweging t.a.v. de strafverlaging: ‘De rechtbank kan niet aangegeven in hoeverre de uitlatingen, die beter niet gedaan hadden kunnen worden, in het licht van de overige overvloedige publiciteit, nadeel voor de verdachte hebben opgeleverd, het mag duidelijk zijn dat deze niet ten voordele hebben gestrekt’. (Rb Haarlem, 21 december 2007, LJN BC0703); ‘Er wordt in belangrijke mate rekening 131
30
hoger beroep diende achtte het Hof de onschuldpresumptie geschonden; niet vanwege beïnvloeding van de rechter, maar vanwege het feit dat het publiek was aangemoedigd in de schuld van de verdachte te geloven. Het Hof stelde enkel de schending vast maar verbond hieraan geen consequenties.136 In 2006 bemoeiden de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie zich met een strafzaak. Ten aanzien van de consequenties van de schending daarvan stelt de Hoge Raad dat: ‘Niet uitgesloten kan derhalve worden dat publieke uitlatingen van een minister met betrekking tot een lopende strafzaak wegens hun aard en inhoud een ongeoorloofde inbreuk maken op deze bepaling. Tot een zo ingrijpend rechtsgevolg als de niet-ontvankelijkheidverklaring van het OM in de vervolging van de verdachte zal zo’n inbreuk echt niet kunnen leiden.137 In de zaak van Volkert van der G. is het Hof uitvoerig ingegaan op het verweer omtrent de uitlatingen van politici. Er was vast komen te staan dat politici zich hadden uitgelaten over de schuld van de verdachte, de op te leggen straf, gebruikmaking van het zwijgrecht, zijn hongerstaking en de samenstelling van de rechtbank. Het Hof benadrukt dat uitlatingen van publieke autoriteiten een ongeoorloofde inbreuk kunnen opleveren op het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces. Alleen in de onderhavige zaak was hiervan geen sprake.138 Geen van de uitlatingen was namelijk geschikt om het publiek aan te moedigen de verdachte schuldig te achten of om de rechter, ten nadele van de verdachte, te beïnvloeden bij zijn oordeelsvorming. Een aantal omstandigheden zijn van belang, namelijk de frequentie van de uitlatingen, of de spreker betrokken is bij vervolging of berechting en het feit dat het oordeel wordt gevormd door enkel professionele rechters, waardoor de kans op beïnvloeding gering mag worden geacht. Volgens
gehouden met de gevolgen voor de verdachte van de grote belangstelling voor deze zaak vanuit de samenleving in het algemeen en de pers in het bijzonder’ (Rb Amstedam, 6 maart 2008, LJN BC5916, r.o.v. 7 t.a.v straftoemeting (Germaine C.)). 136 ‘Niet valt uit te sluiten dat doordoor enig nadeel voor de verdachte is veroorzaakt. Het Hof is van oordeel dat deze aantasting van de onschuldpresumptie voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat een geringe inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM is gemaakt’ (Hof Amsterdam, 3 juli 2009, LJN BJ1646). 137 HR 5 september 2006, LJN AV4149, r.o.v. 6.4. 138 ‘De mededeling van Remkes was ‘ongepast’ en ‘riskant’ (omdat deze de indruk wekte van ministeriële onwetendheid of onverschilligheid aangaande de in de Nederlandse staatsrecht vastgelegde verhouding tussen rechtspraak en de leden van de regering), de uitlatingen van de parlementariërs (o.a. Hoogendijk) waren ‘ongelukkig’ en de uitlatingen van Nawijn e.a. kamerleden waren ‘niet verstandig’. (Hof Amsterdam, 18 juli 2003, LJN AI0123, strafverlagingverweren).
31
Schuijt laat dit arrest zien dat het Hof sub-judice als rechtsregel benaderd, welke kan leiden tot strafvermindering en zelfs tot niet-ontvankelijkheid.139 5.4
De visie van de Nederlandse politici op het sub-judice beginsel
Volgens Corstens ‘lijkt het alsof het voor politici niet altijd duidelijk is dat de rechterlijke macht de ‘third branche of government’ is; niet onder-, maar nevengeschikt aan het bestuur en parlement’.140 De vraag is of politici in de Tweede Kamer er ook zo over denken. In de jaren 70 komt het een aantal keer voor dat ministers/staatssecretarissen zich bij kamervragen beroepen op het sub-judice beginsel.141 Er wordt o.a. gesteld dat ‘wij moeten proberen te voorkomen zelfs maar de schijn te wekken inbreuk te willen uitoefenen op de onafhankelijkheid van de rechter’. De vraag is of dit voortkomt uit de wil om het sub-judice beginsel te handhaven en om het principe van de scheiding van machten te eerbiedigen. Wat opvalt is dat na een beroep op het sub-judice beginsel de reactie volgt dat ‘het feit dat de zaak sub judice is de minister in kwestie wel goed uitkomt’. In dit opzicht bepleitte minister de Ruiter dat regering en ministers zich niet konden uitlaten over zaken, die onder de rechter zijn, maar dat de sub-judice regel geen ‘makkelijke uitvlucht’ mocht zijn.142 Stolwijk heeft in 1997 een inventarisatie gedaan naar de gestelde kamervragen in dat jaar. Volgens Stolwijk wordt er gedetailleerd over lopende strafzaken gesproken en neemt slechts een enkele keer een minister afstand in acht.143 Stolwijk concludeert dat er bij de kamer en bij de bewindslieden geen grote remmingen bestaan om de uitspraken van de zittende magistratuur in het publieke debat te betrekken.
139
‘Het Hof laat er geen misverstand over bestaan dat ‘sub judice’ als goed gebruik of fatsoensregel menigmaal is overtreden’ (Schuijt 2007, p.44). 140 Toespraken Corstens 2009. 141 ‘De zaak is sub-judice en ik kan mij daarover niet uitlaten’, of woorden van gelijke strekking: Staatssecetraris Kuisinga bij zaak over fatale beslissing van verpleegster (Handelingen II, 1970/71, januari 1971, aanh. 2230); Minister Lardinois (Handelingen II, 1971/72, september 1972, p.4315); Minister van Defensie en Justitie (Handelingen II 1971/72, p. 1520; Handelingen II 1971/72, p. 24802495 en 1525. 142 Handelingen II 1978/79, p.2280 ; Kamerstukken I, 2004/05, 29579 onder D en E. 143 ‘De beoordeling van de vraag of een rechterlijke beslissing terecht is genomen, ongewenst is in het licht van de terughoudendheid die de minister bij het beoordelen van een rechterlijke uitspraak in acht behoort te nemen’ (Vergaderjaar 1997-1998, vraag 15 en vraag 232).
32
Van de Camp (CDA) wilde in 2000 de (lopende) (Dover)zaak bespreken in de Kamer. Niet iedereen was het hier mee eens.144 Van de Camp bepleitte dat hij zich ‘ver wilde houden van individuele verdachten, maar het kan toch niet zo zijn dat wanneer beleidsmatige aspecten aan de orde komen, de kamer moet wachten tot de strafzaak tot en met de Hoge Raad is uitgeprocedeerd. Dat zou de Kamer lam maken’.145 In 2006 kwam de toenmalig president van de Hoge Raad Davids bovendien tot de conclusie dat ‘het gedrag van zowel ministers als kamerleden erop lijkt te duiden dat het sub-judice-beginsel in verval is geraakt’.146 Uit de Kamerdebatten en krantenartikelen is af te leiden dat er maar weinig politici zijn die reserves in acht nemen wat betreft het bespreken van lopende strafzaken.147 In 2005 werd een vraag gesteld naar aanleiding van de zaak Erik O., namelijk wat de ‘spelregels’ waren inzake becommentariëring van rechterlijke beslissingen en vervolgingsbeslissingen.148 Dit lijkt erop te wijzen dat politici inderdaad niet op de hoogte zijn van het sub-judice beginsel. 5.5
Conclusie
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke bezwaren en risico’s verbonden zijn (aan het toestaan van) uitspraken door politici over strafzaken welke nog ‘onder de rechter’ zijn. Dit fenomeen raakt aan een aantal beginselen die kenmerkend zijn voor de democratische rechtsstaat in Nederland. De meningen zijn verdeeld over de vraag of politici de grenzen die de democratische rechtstaat stelt, met deze ‘bemoeiende 144
“Als de Minister van Justitie zich te veel gaat bemoeien met zaken die onder de rechter zijn, zou er een oneigenlijk druk op de strafrecht kunnen worden gelegd’ (Korthals); ‘De kamer is pas aan de beurt als het onderzoek naar de feiten boven tafel is gehaald, als de feiten zijn vastgesteld en als de rechter heeft geoordeeld’ (Albayrak). 145 Korthals 2000 via www.vk.nl. 146 David 2006 via www.academievoorwetgeving.nl/media/bestanden/bulletin/AvWBulletin2006_12.pdf. 147 ‘Huizinga erkent fout inspectie bij Probo Koala’, 21 juni 2007 via www.depers.nl; Website Diederik Samson over Probo Koala via www.diederiksamson.pvda.nl; Politiek moet respect voor de rechter uitdragen’ n.a.v. beschikking Hof Amsterdam vervolging Wilders 17 april 2009 via www.nrc.nl; ‘Politici en de rechter’ n.a.v. schorsing voorlopige hechtenis Saban B. , 30 april 2010 via www.nrc.nl; ‘Bemoeienis politici fnuikt rechtspraak’ t.a.v. wetswijziging om de vervolging van Samir A. mogelijk te maken 5 september 2008 via www.nrc.nl; Kamerstukken II, 21 240, nr. 23, p.7; Handelingen I, 2004/05, nr. 24, p. 1057 (‘Het zou de positie van Nederland schaden als we reeds spraken of een zaak onder de rechter’ n.a.v spoorlijn Ijzeren Rijn); ‘De kamer dient zich daartegenover met de grootst mogelijke terughoudendheid op te stellen, omdat de zaak nog onder de rechter is en de trias politica geldt (Feenstra pvda, Kamerstukken II 1998/99, 25 448, nr. 20, p.2). 148 De minister antwoordde als volgt: Dit alles betekent dat de beide andere Staatsmachten de uiterste terughouding past bij het uitspreken van een oordeel over individuele zaken. Anders is dat wanneer het gaat om structurele problemen in de rechtspleging of gebleken lacunes in wet- en regelgeving.
33
praktijken’, overschrijden. De gerechten in Nederland hebben meerdere malen te maken gehad met uitspraken door politici over strafzaken, maar hebben daar tot nu toe geen (verregaande) conclusies aan verbonden. Artikel 6 EVRM verbiedt het commentaar van politici niet, maar stelt wel duidelijk grenzen.
Er ontstaat een
schending van het EVRM bij commentaar dat het vermoeden van partijdigheid wekt of is gericht op de schuld van de verdachte, en dientengevolge een bevooroordeling veroorzaakt en het publiek aanmoedigt daarin te geloven. Is de Nederlandse rechter professioneel genoeg om alle kritieken naast zich neer te leggen, is het juist van nut voor zijn onafhankelijkheid en komt het de openbaarheid (ten aanzien van het publiek) alleen maar ten goede of miskent deze praktijk de waarborgen van het Nederlandse strafproces en die van het EVRM? In het volgende hoofdstuk zal een laatste uitstapje gemaakt worden naar een ander rechtssysteem, waar politici gebonden zijn aan beperkingen in hun uitspraken en ik zal daar onze beider rechtssystemen vergelijken.
Hoofdstuk 6 Uitlatingen van politici: rechtsvergelijking met Engeland
6.1
Inleiding
Aangezien de grondslag van het feit, dat politici zich dienen te onthouden van uitspraken over lopende strafzaken, uit Engeland afkomstig is, zal in dit hoofdstuk een (strafrecht)vergelijking van Engeland met Nederland worden gemaakt. Volgens Brants ‘schept een vergelijking de mogelijkheid niet alleen te beschrijven hoe het eigen strafrecht of strafproces eruit zien en functioneren, maar vooral waarom dat zo is, om dieper te graven en de wortels bloot te leggen, de onderliggende rechtscultuur te ontdekken.’149 Brants stelt dat een rechtsvergelijking zeer goed van past komt om ‘ter oplossing van een probleem in de nationale strafrechtspleging, naar andere landen om te zien’. In hoofdstuk 1 is reeds aandacht besteed aan de Engelse sub-judice regel en de daarbij behorende strafbaarstelling ‘contempt of court’. In dit hoofdstuk zal een verkenning van de verschillen tussen het Engelse (‘adversarial) en het Nederlandse rechtssysteem (‘inquisitoir’) gemaakt worden, voordat tenslotte bepaald kan worden of Nederland een voorbeeld kan nemen aan de Engelse praktijk. Daarom zal dieper 149
Brants 2008, p. 218.
34
worden ingaan op de praktijk in Engeland van sub-judice binnen parlementaire debatten en uitlatingen van parlementariërs daarbuiten.
6.2
Angelsaksisch rechtsssysteem vs continentaal rechtssysteem
Nederland heeft een inquisitoir rechtssysteem, welke wezenlijk verschilt van het adversaire systeem van Engeland, voornamelijk wat betreft de waarheidsvinding. Beide rechtsfamilies hebben als uiteindelijk doel van het strafproces de waarheidsvinding, maar de manier waarop dit is ingericht verschilt wel degelijk. In Engeland is de waarheidsvinding in handen van de aanklager (‘prosecution) en de verdediging (‘defence lawyer’). De feitenconstatering vindt niet plaats door de rechter of jury, maar door procespartijen door ‘cross-examining’ van getuigen, deskundigen en de verdachte. In Nederland vindt de waarheidsvinding van te voren plaats door de politie en het Openbaar Ministerie, waarna de rechter tijdens de zitting op basis van het door hen opgebouwde dossier recht spreekt. Daarnaast heeft de rechter in het Nederlandse proces ook de mogelijkheid tot het horen van deskundigen, getuigen en verdachte. In Engeland heeft de rechter /jury juist een passieve rol en wordt het bewijs gepresenteerd door de verdediging/prosecution. Naast het aspect van de waarheidsvinding, verschillen de systemen wat betreft de professionele rechters en de jury. Volgens Nederlandse academici is de grondslag voor de sub-judice regel te vinden in het oogmerk van het voorkomen van beïnvloeding van de jury van buitenaf.150 Het beeld dat wij hebben is dat de ‘people’ een uitspraak doen. Dit berust echter niet op de waarheid. Volgens Asworth worden slechts 5% van alle zaken in Engeland door een jury behandeld.151 Daarbij dient opgemerkt te worden dat de sub-judice regel ook geldt voor niet-jury rechtsgedingen en tevens het oogmerk heeft een eerlijk proces te garanderen.152 De achterliggende gedachte vormt dat de strafrechter de taak heeft gekregen om te oordelen over strafzaken en dat men recht heeft op een oordeel van de rechter, met uitsluiting van
150
Veth 1980, p.8; Schelfaut 2006, p.340; Van den Pol 1986, p.402. Asworth & Redmayne 2010, p. 323. In Engeland worden zaken behandeld in de magistrates’ courts en in de Crown Court. In de Crown Court wordt de zaak behandeld door een professionele rechter met een jury. Volgens Asworth vinden tenminste 95% van de zaken plaats in de magistrates’ courts. 152 Schelfaut 2006, p. 339; Van den Pol 1986, p. 402; Veth 1980, p. 8. 151
35
anderen.153 Tenslotte zijn de staatsrechtelijke beginselen, zoals de Nederlandse rechtsstaat en het principe van de scheiding van machten van belang. Ten aanzien van het begrip ‘rechtsstaat’ komt de ‘rule of law’154 van de common law landen hierbij het dichtst in de buurt. Het strafproces is daarentegen, zoals in Nederland wel het geval is, niet op de ‘rule of law’ gebaseerd. Hoewel bepaalde kenmerken die in de rule of law te vinden zijn, ook onderdeel zijn van de ‘rechtsstaat’, bestaan 'de staat' en 'het algemeen belang' niet, zoals in Nederland het geval is. Ons staatsconcept bestaat niet in de common law landen waar de rule of law het leidende principe is.155 De scheiding der machten oftewel ‘the separation of powers’, vormt in een Engeland een doctrine en niet een juridische beginsel.156 In Engeland heerst discussie over de scheiding van machten. Er bestaat overeenstemming dat er sprake van respect moet zijn tussen de uitvoerende, rechtspreken en wetgevende macht.157 Ook wordt wel betoogd dat er een ‘partial separation of powers’ bestaat in Engeland; geen scheiding van de machten tussen 3, maar tussen de rechtsprekende macht en de uitvoerende en wetgevende macht samen.158 Deze notie, om de rechterlijke onafhankelijkheid te bewaren, is tevens terug te vinden in de Constitutional Reform Act 2005.159 6.3
Hedendaagse stand van het sub-judice beginsel in Engeland
Zoals eerder aangegeven zijn er twee sub-judice doctrines van belang bij uitspraken van politici, namelijk de Contempt of Court regelgeving en de House of Commons
153
Van den Pol 1986, p. 402. Lord Bingham omschreef ‘the rule of law’ als volgt:’All persons and authorities within the state, whether public or private, should be bound by and entitled to the benefit of laws publicly and prospectively promulgated and publicly administered in the courts’ (“The Rule of Law [2007] Cambridge Law Journal 67.69). 155 Brants 2008 , p. 222. 156 Parpworth 2008, p. 18. 157 “The executive, legislative and judicial branches of the state should show appropriate respect for the different positions occupied by the other branches when fulfilling their respective constitutional roles’ (The Commonwealth (Latimer House), Principles on the Accountability of and the relationship between the Three Branches of Governement, agreed by Commonwealth Law Ministers and Heads of Government in 2003) . 158 Parpworth 2008, p.31. 159 s. 3 (1): ‘The Lord Channelor, other Ministers of the Crown and all with responsibility for matters relating tot the judiciary or otherwise to the administration of justice must uphold the continued indepence of the judiary’; s. 3 (5): ‘The Lord Chancelor and other Ministers of the Crown must not seek to influencee particular judicial decisions through any special access to the judiciary’. 154
36
Sub Judice Rule.160 In februari van afgelopen jaar werden 3 Members of Parlement beschuldigd van het plegen van ‘false accounting’ onder de Theft Act. ‘The Speaker’161 herinnerde toen de MP’s eraan dat de sub-judice regel van toepassing was.162 Het parlement definieert de sub-judice regel als volgt: “ The sub judice rule prevents MPs or Lords from referring to a current or impending court case. Although the House is entitled under parliamentary privilege to discuss any subject, sub judice applies to avoid the House from debating a subject and possibly influencing the legal outcome of the case. It also reflects the relationship between Parliament and the courts. However, the rule may be relaxed in order for the House to consider legislation.”163 Ten aanzien van de ‘House of Commons Sub Judice rule’ zijn er twee uitzonderingen mogelijk, namelijk als de House of Commons primaire en secundaire wetgeving overweegt en daarnaast heeft de Speaker de beoordelingsvrijheid om de regel te versoepelen. De redenen voor de sub judice rule in het Parlement liggen in ‘the need not to prejudice court proceedings’ en het principe van ‘comity’ tussen het Parlement en de gerechten. Deze ‘prejudice’ kan ook aanwezig zijn bij een professionele rechter in plaats van een jury: ‘nonetheless there is a perception created which might after the event lead the person who was on the wrong side of the judge’s rudiment to say ‘It
160
Miller 2000, p.305., voorbeeld: ‘A discussion of the merits of the case which prejudges its outcome, or states an opinion as to the guilt or innocence of the accused, may also be viewed as a contempt both of its assumed effect upon a juror and possibly because such prejudgments are intrinsically objectionable as such as to usurp the function of the court’ (AG v Times Newspapers Ltd. [1974] AC 273, [1973] 3 All ER 54, HL). 161 The Speaker is in het Verenigd Koninkrijk de hoogste autoriteit binnen de House of Commons, welke ten alle tijden politiek onpartijdig moet zijn. (http://www.parliament.uk/about/mps-andlords/principal/speaker/). 162 ‘Once criminal proceedings are active by charge having been made, cases before the courts shall not be referred to in any motion, debate or question. The House will be aware that charges have been made against thee Member of the House and that therefore the sub judice rule applies to their cases. The matter is therefore before the courts, and the House and Members would not wish to interfere with the judicial process, risk affecting the fairness of a criminal trial or, furthermore, prevent such a trial taking place” ( Parliamentary privilege and individual Members, february 2010, via www.parliament.uk/documents/commons/lib/research/briefings/snpc-04905.pdf) 163
http://www.parliament.uk/site-information/glossary/sub-judice/; de sub judice rule vindt zijn basis
in de ‘Sub Judice Resolution 2001’. Volgens s1(a)(i) gaat d sub judice rule in vanaf het moment dat de procedure ‘active’ is , oftewel, ‘when a charge has been made or a summons to appear has been issued’.
37
was the House of Commons interfering otherwise I would have got proper justice’.164 Daarbij moet de impact van een uitspraak van een parlementariër ook in aanmerking worden genomen: ‘(...)because what is said in Parliament by the people’s elected representatives has a particular authority’.165 Het principe van ‘comity’ ziet op de onwenselijkheid dat het parlement naar voren komt als een alternatief forum voor het beslechten van geschillen166. Het gaat hier om het wederzijdse respect tussen twee machten: ‘it is part of the separation of powers that we leave the resolution of individual disputes to the courts, as the courts should leave to Parliament the business of legislating’.167 Bovendien dient het duidelijk tegenover de publieke opinie te zijn,
dat de
rechtsprekende macht onafhankelijk is van politieke druk. Lord Goldsmith stelt dat het gevaar is ‘that, if there are strong statements made in Parliament, it might be thought after the event by someone who is affected by the decision that the decision was in turn affected by the debate which has taken place in Parliament’.168 Er bestaat tevens discussie of de sub judice rule niet te strikt is voor politici en in overeenstemming moet worden gebracht met de Contempt of Court regelgeving, waarbij er sprake moet zijn van een ‘substantial risk that the course of justice will be seriously impeded or prejudiced’. Het gaat hier om het feit dat er vrijelijk (door parlementariërs) kan worden gesproken in de media, waar dat binnen het parlement niet mag. Een ‘Committee on procedure’ heeft dientengevolge in 2006 bepaald dat op uitlatingen van parlementariërs, buiten de deuren van het parlement, de regelgeving omtrent Contempt of Court van toepassing is. Daarbij zij opgemerkt, dat de Contempt of Court regels, veel meer ruimte toe laten aan de inhoud van de uitlatingen. De Committee on procedure heeft gesteld dat deze onevenwichtigheid gecorrigeerd kan worden door de beoordelingsvrijheid van de Speaker (ten aanzien
164
House of Commons 2006, p.7.; De meningen verschillen hieromtrent, net als in Nederland, een paar voorbeelden: ‘perhaps judges are not the frail flowers that they have been presented as’, ‘people will always find someone to blame for a result that did not suit them’ of door een MP ‘people are more likely to be influenced by the soaps than by me’ (House of Commons 2006). 165 Idem. 166 House of Commons 2004-05, p.1.; ‘It is simply that Parliament and the court should each respect what the other does and should each let the other get on to deal with the business they have’ (Lord Goldsmith in: House of Commons 2006, p. 3). 167 Attorney General, House of Commons 2006, p.9. 168 House of Commons 2006, p. 3.
38
van toepassing van sub judice regel), waar nodig.169 Als politici opmerkingen maken over lopende strafzaken buiten de ‘floors of the houses’, bijvoorbeeld op het nieuws of in de krant, dan is de Contempt of Court regelgeving van toepassing. Contempt of Court is te vinden in verschillende vormen; de belangrijkste vorm in dit kader is de ‘contempt by publication’. Deze kan bestaan uit enerzijds ‘scandalizing the court’ en anderzijds een inbreuk op de sub-judice regel.170 Van scandalisering kan op ieder moment sprake zijn (afhankelijk van het stadium van het strafproces) en heeft tot doel ‘preventing the undermining of the public confidence in the administration of justice’.171 6.4
Conclusie
Bij de rechtsvergelijking met Engeland is zichtbaar geworden dat daar wel remedies bestaan tegen uitlatingen van politici in lopende strafzaken. Zij onderscheiden daarbij twee ‘tribunes’, namelijk publieke uitlatingen en uitlatingen binnen het parlementaire debat. Aan deze twee groepen uitlatingen zijn tevens twee verschillende regelgevingen verbonden. Mijn inziens kunnen deze regelgevingen en de opmerkingen daaromtrent zeer belangrijk en toepasselijk zijn voor de ‘Nederlandse remedie’.
169
House of Commons 2006, § 48.; Volgens Veth wordt de inbreuk op de sub-judice regel, als Contempt of Court, al 200 jaar in het Engelse recht als strafbaar feit erkend (Veth 1980, p.8), Zie hoofdstuk 1. 171 Deze vorm van contempt of court wordt gebruikt bij 1) Scurrilous abuse of a judge or court, 2) imputation of bias or partiality made against a judge or court , 3) imputation that a judge or court has been influenced by outside pressures. 170
39
Hoofdstuk 7 Conclusie 7.1 Geconstateerde uitlatingen van politici over lopende strafzaken Recentelijk kan het niemand ontgaan zijn dat politici in het nieuws komen met opmerkingen over lopende strafzaken. Politici kunnen tegenwoordig eenvoudiger een grote groep mensen bereiken door de ‘social media’, zoals weblogs of Twitter. Programma’s zoals Man bijt hond, De Wereld Draait Door of Nieuwsuur, posten op het Binnenhof en maken het de politici niet gemakkelijker om hun mond te houden over strafzaken. Tijdens mijn onderzoek bleek dat de uitspraken vaak betrekking hebben op de verdachte en omstandigheden van de zaak of op de gehele rechtspraak. Politici zijn te horen bij (tussentijdse) rechterlijke beslissingen, met mededelingen dat de rechtspraak niet naar behoren functioneert. De vraag is wat het doel hiervan is: eerbiediging van de trias politica in ieder geval niet, of proberen ze op deze manier burgers voor hen te winnen? In hoofdstuk 5.4 is uiteengezet dat ook tijdens parlementaire debatten gesproken wordt over lopende strafzaken en dat de gedachte, dat men beter daarmee kan wachten tot de rechterlijke uitspraak, niet overheerst. Toen Wilders werd gewezen op de trias politica, naar aanleiding van zijn opmerking over de Nederlandse rechtspraak, wees hij het vingertje terug naar de rechters ‘die duidelijk fout zaten’. Dit getuigd niet van een begrip van het principe van machtenscheiding. Bovendien heeft het Gerechtshof en de Hoge Raad (en tevens de President van de Hoge Raad, Corstens172) een aantal politici streng toegesproken naar aanleiding van hun uitlatingen over individuele strafzaken. 7.2
Onderkenning van het ‘probleem’ door Nederland en het nut van het invoeren
van de sub-judice regel In Nederland is het sub-judice beginsel niet neergelegd in de wet, beleid of een richtlijn. In de Nederlandse literatuur en jurisprudentie wordt de regel (door de meerderheid) wel erkend, maar uit Nederlandse jurisprudentie bleek dat hier tot nu toe geen consequenties aan zijn verbonden. De vraag is of deze regel officieel geïntegreerd dient te worden in het Nederlandse rechtssysteem, zodat politici verplicht zijn de regel na te leven. Bij deze vraagstelling spelen drie groepen een rol: 172
Zie uitzending Buitenhof van 24 oktober 2010 via http://www.vpro.nl/programma/buitenhof/afleveringen/43923318/items/44088334/. Laatst gezien op 3 februari 2011.
40
de politici zelf, de rechter (s) en de verdachte(n). Ten aanzien van politici zijn twee principes van belang: vrijheid van meningsuiting en scheiding van machten. Voor ogen moet worden gehouden dat politici het recht op vrijheid van meningsuiting hebben, en dat zelfs in een uitgebreide vorm, zoals te zien is in art. 71 GW en EHRM jurisprudentie. Daarnaast is van belang dat politici vallen onder één van de machten van de trias politica, waarvan de rechtspraak een andere macht vormt. Hierbinnen hebben beide machten eigen taken en bevoegden en inherent aan deze scheiding is dat zij zich niet mengen in elkaars taken. Ten aanzien van de rechter is het recht op informatie, onafhankelijkheid en onpartijdigheid en de eventuele beïnvloeding van belang. Onder het recht op informatie valt het recht op berichtgeving over strafzaken, maar naar mijn mening voldoen uitlatingen van politici niet aan dit ‘informerend’ karakter. Bij de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de mogelijk beïnvloeding van de rechter komen we aan de kern van mijn scriptie. De vraag die daarbij aan de orde komt is of verdedigd kan worden dat de rechter professioneel genoeg kan worden geacht om de uitlatingen van politici niet in zijn beeld- en oordeelsvorming, zijn ‘rechterlijke overtuiging’, te betrekken. Tenslotte is ten aanzien van de verdachte het recht op een adequate verdediging, het recht op een eerlijk proces en het vermoeden van onschuld van belang. Bij de laatste twee rechten is niet alleen de eventuele beïnvloeding van de rechter, maar ook van de publieke opinie belangrijk. De verdediging heeft de mogelijkheid zich tegen uitlatingen van politici te verweren, zoals te zien was bij het proces van Volkert van der G. en Holleeder, en zich te beroepen op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie of strafverlaging. Hierbij dient het voorbehoud te worden gemaakt dat consequenties niet snel aan uitlatingen van politici zal
de rechtbank deze twee zullen verbinden. De
verdediging heeft in ieder geval, in tegenstelling tot de rechter, wel de mogelijkheid om zich te verweren tegen uitlatingen van politici gedurende het strafproces. 7.3
Oplossingen voor dit verschijnsel in Nederland: Is het reeds gevoerde beleid
voldoende ter oplossing van dit probleem of dient Nederland nieuwe oplossingen aan te dragen? Mijns inziens kan Nederland op meerdere punten een voorbeeld nemen aan de regelgeving van Engeland omtrent uitlatingen van politici. Dit wil zeggen dat de subjudice regel, als beginsel, in Nederland ingevoerd dient te worden. Bij deze punten is het niet van belang dat beide landen een ander rechtssysteem hebben. In het licht van 41
het EVRM en de Engelse praktijk, kan er in Nederland een onderscheid worden gemaakt tussen publieke uitlatingen van politici en uitlatingen van hen tijdens kamerdebatten. In dit opzicht is van belang dat publieke uitlatingen minder strikt te reguleren zijn dan uitlatingen binnen de Tweede Kamer. Iedere politicus dient voorbereid te zijn op vragen van journalisten over lopende strafzaken en dient altijd het principe van machtenscheiding in acht te houden en respect voor (o.a.) de rechtspraak te uiten. Naar mijn mening zou hier toe een werkgroep ingesteld moet worden, de zogenaamde ‘werkgroep sub-judice’, waarin het beleid voor publieke uitspraken (in de krant, televisie en op internet) uiteen gezet wordt. Dit zou de vorm van een Tweede Kamer debat kunnen hebben, waarin het initiatief tevens vanuit de Tweede Kamer zou kunnen komen. Dit was destijds ook het geval bij de werkgroep Trias Politica bij de conferentie ‘Stoelendansen met de macht’. Tijdens de parlementaire debatten gelden dezelfde regels omtrent het respect, maar dienen politici meer ruimte te hebben. Het reglement van Orde van de Tweede Kamer bevat (spel) regels over de gang van zaken in de Tweede Kamer.173 In hoofdstuk 3, artikel 6, van dit Reglement, wordt de taak van de voorzitter uiteengezet. Mijns inziens zou hieraan, als sub e, de taak moeten worden toegevoegd, dat de kamervoorzitter tevens toezicht houdt op de naleving van het sub-judice beginsel tijdens debatten. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij de bevoegdheid van de Speaker in het Engelse recht. De kamervoorzitter dient, wat betreft zaken sub-judice, duidelijke grenzen te stellen wat wel en wat niet besproken kan worden. Hij dient een ‘margin of appreciation’ te hebben. Bij hetgeen wat besproken mag worden kan men denken aan toekomstige wetswijzigingen of concrete rechtsvragen, waarbij geen bespreking van de feiten van een zaak of voorbarige conclusies over de rechterlijke uitspraak worden getrokken. Tenslotte bestaat nog de optie, ten aanzien van uitlatingen binnen en buiten het parlementaire debat, de eed/belofte ruimer te interpreteren. Onder de volgende zinsnede: ‘Ik zweer (beloof) trouw aan de Koningin, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet. Ik zweer (beloof) dat ik de plichten die mijn ambt oplegt getrouw zal vervullen’, zou ook de plicht tot inachtneming van het sub-judice beginsel, bij alle uitspraken als Tweede Kamerlid, kunnen vallen.
173
Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal via http://www.tweedekamer.nl/images/Reglement_van_Orde_Tweede_Kamer_bijgewerkt_1_juli_2010_1 18-212707.pdf.
42
7.4
Eindconclusie
Mijn onderzoeksvraag was: Kunnen en mogen politici zich uitlaten over lopende strafzaken, welke bezwaren en risico’s kleven hieraan, en zijn deze uitlatingen van invloed op het rechterlijk oordeel? Zo ja, geeft dit verschijnsel aanleiding tot verandering in Nederland? In de vorige paragrafen ben ik ingegaan op de bezwaren en risico’s bij uitlatingen van politici, op de invoering van het sub-judice beginsel en hoe, mijns inziens,
de
regelgeving omtrent politici er uit kan gaan zien. Nu dient het gedeelte van mijn onderzoeksvraag omtrent de beïnvloeding van de rechter nog worden beantwoord. In mijn inleiding heb ik reeds aangegeven dat het lastig is na te gaan of er sprake is van ‘daadwerkelijke’ beïnvloeding, maar dat het EHRM wel dit vereiste van ‘actual influence’ stelt. Het EHRM geeft tevens aan dat de trias politica belangrijk is voor de onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak, maar dat de lidstaten zelf de vrijheid hebben om deze term op hun eigen manier in te vullen. Aangezien de onpartijdige en onafhankelijk rechtspraak, de professionaliteit van de rechter, een kernprincipe vormt in de Nederlandse rechtsstaat, mogen wij ervan uitgaan dat de rechter er alles aan zal doen om de berichtgeving, in zijn waardering, beoordeling en conclusies, buiten spel te zetten. Het recht op een eerlijk proces is de rode draad die door deze scriptie loopt en naast de onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak, vormt ook de onschuldpresumptie daar een deel (recht) van. Als politici zich concreet uitlaten over de schuld van de verdachte, de specifieke omstandigheden van de zaak of over de rechterlijke beslissing en ook de publieke opinie hierin wordt aangespoord, kan men, mijn inziens, niet meer volhouden dat de onschuldpresumptie nog in acht wordt gehouden. Dit kan op zo’n moment redelijkerwijs niet meer mogelijk zijn. Geldt dit tevens voor de rechter, dat door de verregaande opmerkingen en berichtgeving, niet meer volgehouden kan worden dat de rechter op geen enkele wijze beïnvloed wordt? Zolang we vasthouden aan het criterium van ‘actual influence’ van het EHRM, wordt het bewijzen van deze beïnvloeding lastig. Wellicht doet een criterium als ‘aanmerkelijke schijn van beïnvloeding’ eerder recht aan het garanderen van een eerlijk proces. Deze ‘schijn’ is tevens te vinden bij de (on)partijdigheid van de rechter in het kader van het EVRM.
43
Volgens de Hoge Raad wordt deze schijn van partijdigheid aangenomen bij ‘het aanwezig zijn van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is’.174 Bij dit criterium kan sprake zijn van een schending van art. 6 EVRM, zonder dat is vastgesteld dat de rechter daadwerkelijk partijdig is geweest. Voldoende is dat bij de verdachte en/of het publiek de schijn van partijdigheid gewekt is of kan worden. Het EHRM heeft bepaald dat in bepaalde
omstandigheden een belastende perscampagne de
onpartijdigheid van de rechter kan raken.175 Mijn inziens, kan in uitzonderlijke zaken, waarin specifieke uitlatingen zijn gedaan over de schuld van de verdachte, de concrete omstandigheden van de zaak en de strafoplegging door de rechter, de ‘schijn van beïnvloeding’ worden gewekt bij verdachte/publiek, en kan niet meer volgehouden worden dat de rechter alsnog onafhankelijk en onpartijdig tot zijn oordeelsvorming kan komen. Deze mogelijkheid, een beroep op de ‘schijn van beïnvloeding’ in plaats van daadwerkelijke beïnvloeding, dient te bestaan voor de verdachte, ter garantie van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM.
174 175
HR 18 november 1997, NJ 1998, 244. EHRM 5 december 2002, appl.no. 34896/97 (Craxi v. Italy (no. 1)
44
Bibliografie Boeken Aerts e.a. 1974 Aerts e.a., Rechtspleging. Opstellen rond het thema rechterlijke organisatie, bijeengebracht ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen, Deventer: Kluwer 1974. Arlidge, & Eady 1982 A. Arlidge & D. Eady, The law of contempt, London: Sweet & Maxwell 1982. Asworth & Redmayne 2010 A. Asworth & M. Redmayne, The Criminal Process, Oxford: Oxford University Press 2010. Barak 2006 A.Barak, The judge in a democracy, Princeton: Princeton University Press 2006. Bellekom, Heringa, Van der Velde e.a 2007 Th.L. Bellekom, A.W. Heringa, J. van der Velde en L.F.M. Verhey, Compendium van het staatsrecht, Deventer: Kluwer 2007. Ten Berge & Hol 2007 J.B.J.M. ten Berge en A.M. Hol, De onafhankelijke rechter, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2007. Boon & van der Wal 1990 G.J. Boon en F.S.P. van der Wal, De rol (van de) rechter, Deventer: Kluwer 1990. Boonen, Cleiren, Fogué e.a 2002
45
K. Boonen, C.P.M. Cleiren, R. Fogué e.a, De weging van ’t Hart. Idealen, waarden en taken van het strafrecht, Deventer: Kluwer 2002.
Burkens, Kummeling, Vermeulen e.a 2006 M.C. Burkens, H.R.B.M. Kummeling, B.P. Vermeulen en R.J.G.M. Widdershoven, Beginselen van de democratische rechtsstaat, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2006. Cleiren 1989 C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde, Arnhem:Gouda Quint 1989. Cleiren & Nijboer 2007 C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer (red.), Strafvordering. De tekst van het Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten voorzien van commentaar, Deventer: Kluwer 2007. Cliteur, van den Herik, Huls e.a 2001 P.B. Cliteur, H.J. van den Herik, N.J.H. Huls en A.H.J. Schmidt, It ain’t necessarily so, Leiden: Kluwer 2001. Corstens 2008 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008. Crombag, Koppen en Wagenaar 2005 H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken: de psychologie van strafrechtelijke bewijs, Amsterdam: Olympus 2005. Duyx en Van Zeben 2004 P.D. Duyx en P.D.J. van Zeben, Via Straatsburg; Liber amicorum Egbert Meyjer, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2004. Fox 1972 J.C. Fox, The history of contempt of court, London: Professional books limited 1972.
46
Franken 1997 H. Franken, Onafhankelijk en verantwoordelijk, Leiden: Rijks Universiteit Leiden 1997. Gommer 2008 H. Gommer, Onder de rechter, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2008. De Groot- van Leeuwen 2005 L.E. de Groot- van Leeuwen, Rechters tussen staat en straat. De positie van de rechterlijke macht in de democratische rechtsstaat, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005. ’t Hart 2001 A.C. ’t Hart, Hier gelden wetten! Over strafrecht, Openbaar Ministerie en multiculturalisme, Leiden: Gouda Quint 2001. De Hullu & Rüter 1996 J. de Hullu en C.F. Rüter, Een gewone strafzaak, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1996. Huls 2004 N. Huls, Rechter, ken uw rechtspolitieke positie. Een rechtssociologisch pleidooi voor een herkenbare rol van de rechter, Utrecht: Uitgeverij Lemma BV 2004. De Keijser & Elffers 2004 J.W. de Keijser & H. Elffers, Het maatschappelijk oordeel van de strafrechter: wisselwerking tussen rechter en samenleving, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004. Keijzer 2000 N. Keijzer, Contempt of court, Deventer: Gouda Quint 2000. Koopmans 1998 T. Koopmans, Compendium Staatsrecht, Deventer: Kluwer 1998.
47
Kuijer 2004 M. Kuijer, The blindfold of Lady Justice. Judicial independence and Impartiality in Light of the Requirements of Article 6 ECHR, Nijmegen: Wolf Legal Productions 2004. Vande Lanotte & Haeck 2005 J. Vande Lanotte en Y. Haeck, Handboek EVRM, deel 1 Algemene beginselen, Antwerpen: Intersentia 2004. Vande Lanotte & Haeck 2004 J. Vande Lanotte en Y. Haeck, Handboek EVRM, deel 2 Artikelsgewijze Commentaar Volume I, Antwerpen: Intersentia 2004. Loof e.a. 1999 J.P. Loof e.a, Onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De randvoorwaarden voor het bestuur en beheer van de rechterlijke macht, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 1999. Lowe & Borrie 1983 N. Lowe & G. Borrie, Law of Contempt, London: Butterworths 1983. Miller 2000 C.J. Miller, Contempt of Court, Oxford: Oxford University Press 2000. Muller & Cleiren 2006 E.R. Muller en C.P.M. Cleiren, Rechterlijke Macht. Studies over rechtspraak en rechtshandhaving in Nederland, Deventer: Kluwer 2004. Nederlandse Orde van Advocaten 1977 Nederlandse Orde van Advocaten, Rapport van een werkgroep gevormd op initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten. Pers en Rechtspraak, Zwolle: Tjeenk Willink 1977. 48
Nijboer 2000 J.F. Nijboer, Strafrechtelijk bewijsrecht, Nijmegen: Ars Aequi 2000. Van Orshoven, Verhey en Wagner 2001 P. van Orshoven, L.F.M. Verhey en K. Wagner, Preadviezen voor de vereniging voor vergelijkende studie van het recht van België en Nederland. De onafhankelijkheid van de rechter, Deventer: Tjeenk Willink 2001. Parpworth 2008 N. Parpworth, Constitutional and Administrative Law, New York: Oxford University Press 2008. Van de Pol 1986 U. van de Pol, Openbaar terecht. Een onderzoek van het openbaarheidbeginsel in de strafrechtspleging, Arnhem: Gouda Quint 1986. Van der Pot 2006 C.W. van der Pot, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2006. Tweede Kamer der Staten-Generaal/Werkgroep Trias Politica 2006 Tweede Kamer der Staten-Generaal/Werkgroep Trias Politica, Stoelendansen met de macht : verslag van de conferentie over de trias politica op 27 januari 2006, Den Haag: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2006. Veth 1980 N.J.P. Veth, De sub judice regel. Fatsoensregel of rechtsregel? Enige verkenningen, Zwolle: Tjeenk Willink 1980. Witteveen 1988 W,J. Witteveen, De retoriek in het recht. Over retorica en interpretatie, staatsrecht en democratie, Zwolle: Tjeenk Willink 1988.
49
Witteveen 1991 W.J. Witteveen, Evenwicht van machten, Zwolle: Tjeenk Willink 1991. Tijdschriften Baauw 2000 P. Baauw, ‘Strafrecht en de schaduwzijden van 50 jaar EVRM: een impressie’, NJCM-Bulletin 2000, p. 409-420. Brants 2008 C.H. Brants, ‘Strafrechtsvergelijking’, DD 2008, p. 214 – 242. Brants & Van Lent 2001 C.H. Brants en L. Van Lent, ‘Externe openbaarheid. Van vanzelfsprekendheid tot probleem’ in: C.H. Brants. P.A.M. Mevis en E. Prakken, Legitieme strafvordering. Rechten van de mens als inspiratie in de 20ste eeuw, Antwerpen: Intersentia Rechtswetenschappen 2001, p. 75 – 101. Brenninkmeijer 1992 A.F.M. Brenninkmeijer, ‘Het primaat van de politiek bestaat niet meer. Over politieke rechtspraak, rechterlijk activisme en de legitimatie van rechterlijke oordeelsvorming’, AA 1992, p. 680-697. Brenninkmeijer 2002 A.F.M. Brenninkmeijer, ‘De Rechtsstaat’, NJB 2002, p. 2173. Brenninkmeijer 2003 A.F.M. Brenninkmeijer, ‘De onafhankelijke en onpartijdige rechter. Een internationaal perspectief’, Justitiele Verkenningen 2003, p. 91-104. Cleiren & de Roos 2002 C.P.M. Cleiren en Th. De Roos, ‘Democratisering van de strafrechtspleging’ in: K. Boonen, C.P.M. Cleiren, R. Foqué & Th. De Roos, De weging van 't Hart: Idealen, waarden en taken van het strafrecht, Deventer: Kluwer 2002, p. 171-188. 50
Cleiren 2010 C.P.M. Cleiren, ‘De rechterlijke overtuiging. Een sprong met hindernissen’, Rechtsgeleerd Magazijn Themis 2010, p. 259-267. Davids 2006 W.J.M. Davids, ‘Communicatie tussen wetgevende en rechterlijke macht’, NJB 2006, p. 2237-2241. Diemer 1978 E.Diemer, ‘Bescherming van het individu ten opzichte van de communicatiemedia, in het bijzonder met betrekking tot ongefundeerde of niet gemotiveerde aantijgingen’ in: Handelingen der Nederlandse Juristen-Vereniging, Zwolle: Tjeenk Willink 1978, p. 7-165. Van Dijk 1997 P. van Dijk, ‘De ‘objectieve’ onpartijdigheid van de rechter’, NJB 1997, p. 12131219. Duynstee 1974 F.J.F.M. Duynstee, ‘Rechterlijke onafhankelijkheid in: Aerts e.a., Rechtspleging. Opstellen rond het thema rechterlijke organisatie, bijeengebracht ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen, Deventer: Kluwer 1974, p.35-56. Eshuis & Ter Voert 2003 R. Eshuis en M. ter Voert, ‘De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters. Van insiders- naar outsidersperspectief’, Justitiële Verkenningen 2003, p. 74-90. Gommer 2006 H. Gommer, ‘Geen extern opgelegde gedragscode voor politici’, Trema 2006, p. 482485. 51
Gommer 2008 H. Gommer, ‘Afscheid van het mythisch gezag’, Trema 2008, p. 54-49. Gommer 2009 H. Gommer, ‘De machtenscheiding begripsmatig door het putje’, Strafblad 2009, p. 211-219. Gommer, Woerdman & Lammers 2008 H. Gommer, E. Woerdman & J. Lammers, ‘De bemoeienis van politici met rechters: een empirische analyse’, Recht der Werkelijkheid 2008, p. 35-43. Gommer & Ter Kuile 2007 H. Gommer en G. Ter Kuile, ‘Contempt by publication en sub judice in Engeland. Effectieve regels of mantra uit het verleden?’, Themis 2007, p. 179-189. De Groot- van Leeuwen 2007 L.E. de Groot- van Leeuwen, ‘Vertrouwen in objectieve, onafhankelijke en onpartijdige rechters’ in: J.B.J.M. ten Berge en A.M. Hol, De onafhankelijke rechter, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2007, p. 73-79. ’t Hart 1998 A.C. ’t Hart, ‘Politiek en strafrechtspleging’, DD 1998, p. 835-843. Hartkamp 2000 A.S. Hartkamp, ‘Europese mensenrechten en nationaal dwingend recht- De Nederlandse rechter en het EVRM’, NJCM-Bulletin 2000, p. 23-38. Hartog & Berkhout 2005 A. den Hartog en S. Berkhout, ‘Rechtspraak EHRM’, DD 2005, p. 421-435. Hermans 1998 H.L.C. Hermans, ‘Rechterlijke onafhankelijkheid, onpartijdigheid en onbevangenheid’, TREMA 1998, p. 301-307. 52
Jurgens 1972a E.C.M. Jurgens, ‘Artikel 104, lid 2 van de Grondwet en de bespreekbaarheid van beslissingen van de onafhankelijke rechter’, NJB 1972, p. 45-46. Jurgens 1972b E.C.M. Jurgens, ‘Een sub principe-regel? Of: nogmaals art. 104, lid 2 van de Grondwet en de bespreekbaarheid van beslissingen van de onafhankelijke rechter’, NJB 1972, p. 513-515. Kaptein 2009 H. Kaptein, ‘Hendrik Gommer, Onder de rechter’, THEMIS 2009, p. 39-42. Kosto 1979 A. Kosto, ‘Sub iudice’, AA 1979, p. 80-81. Kuijer 2004 M. Kuijer, ‘Vrijheid van meningsuiting in en rondom de rechtszaal’ in: .D. Duyx en P.D.J. van Zeben, Via Straatsburg; Liber amicorum Egbert Meyjer, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2004, p. 85-96. Langemeijer 1956 G.E. Langemeijer, ‘Sub judice’, NJB 1956, p. 857-858. Lawson 2000 R. Lawson, ’50 jaar EVRM in vogelvlucht’, NJCM-Bulletin 2000, p. 3-22. Martens 2000a S.K. Martens, ’50 jaar EVRM’, NJB 2000, p. 1905-1909.
53
Martens 2000b S.K. Martens, ‘Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de nationale rechter’, NJCM-Bulletin 2000, p. 753-760.
Nieuwenhuis 2008 A. Nieuwenhuis, ‘De Januskop van de rechter. Over negatieve en positieve verplichtingen’ in: N. van Eijck en B. Hugenholtz, Sommeringbundel. Opstellen over informatierecht aangeboden aan prof. mr. E.J. Dommering, Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever 2008, p. 241-251. Van Oven 1937 J.C. van Oven, ‘Verschooningsrecht voor den journalist’, NJB 1937, p. 1081-1088. Van Oven 1951 J.C. van Oven, ‘Adhuc sub iudice lis est’, NJB 1951, p. 2-7. Peeters 1977 J.A.J. Peeters, ‘Deining om Utrechtse uitspraken’, NJB 1977, p. 385-392. Poll 1966 K.L. Poll, ‘Provoceren zonder einddoel’, Hollands Maandblad 1966, p. 6-11 Roos 2003 N. Roos, ‘Onafhankelijkheid als rechterlijk paternalisme’, NJB 2003, p. 2155-2156. Schelfaut 2006 M. Schelfaut ‘Een sub judice rule of een gedragscode voor politici?’, TREMA 2006, p. 338-343. Schuijt 1977 G. Schuijt, ‘Publicatieverbod voor 217 te absoluut, dus enkele punten aanvechtbaar’, De Journalist 1977, p. 12-14.
54
Schuijt 2007 G. Schuijt, ‘Rotstreek en rotschop’, AA 2007, p. 42-44.
Simonis en De Wijkerslooth 2004 J. Simonis en J.L. de Wijkerslooth, ‘Het EVRM en het recht op strafrechtelijke handhaving’ in: .D. Duyx en P.D.J. van Zeben, Via Straatsburg; Liber amicorum Egbert Meyjer, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2004, p. 15-43. Stephen 1992 R.S. Stephen, ‘Prejudicial publicity surrounding a criminal trial: what a trial court can do to ensure a fair trial in the face of a media circus’, Suffolk University Law Review 1992, p. 1003-1106. Stevens 2010 L. Stevens, ‘Strafzaken in het nieuws. Over ontsporende media en de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie’, NJB 2010, p. 660-665. Stolwijk 1998 S.A.M. Stolwijk, ‘Strafrecht en politiek’, DD 1998, p. 844-852. Stolwijk 2004 S.A.M. Stolwijk, ‘Straatsburg en Den Haag, over aansprakelijkheid van de staat’ in: .D. Duyx en P.D.J. van Zeben, Via Straatsburg; Liber amicorum Egbert Meyjer, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2004, p. 303-309. Stroink 1999 F.A.M. Stroink, ‘De betekenis van de Straatsburgse jurisprudentie inzake de onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor het Nederlandse recht’, NJCM-Bulletin 1999, p. 5-32.
55
Verburgh 1977 M.J.P. Verburgh, ‘De (com-)motie over de Utrechtse stakingsvonnissen’, NJB 1977, p.285-288. Verburgh 1978 M.J.P. Verburgh, ‘Massamedia en persoonsbescherming’, NJB 1978, p. 418-422. Wagner 2001 K. Wagner, ‘De onafhankelijkheid van de rechter naar Europees recht’ in: Preadvies, Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland. De onafhankelijkheid van de rechter, Deventer: Tjeenk Willink 2001, p. 1-18. Witteveen 2001 W.J. Witteveen,, ‘Wanneer het interactionisme ten tonele verschijnt…’ in: P.B. Cliteur, H.J. van den Herik, N.J.H. Huls en A.H.J. Schmidt, It ain’t necessarily so, Leiden: Kluwer 2001, p. 247-261. Van Zeben 2004 P.D.J. van Zeben, ‘Het “magie”stratelijk bewijsoordeel in strafzaken’ in: P.D. Duyx en P.D.J. van Zeben, Via Straatsburg; Liber amicorum Egbert Meyjer, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2004, p. 221-256. Zwart 2007 T. Zwart, 'Sticks and stones may break my bones, but words can never hurt me', AA 2007, p. 45-46. Elektronische bronnen Barkhuysen, van Emmerik en Gerards 2009 T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik en J.H. Gerards, ’ De toegang tot de rechter en eerlijk process in de Grondwet? Behoeft de Nederlandse Grondwet aanvulling met een recht op toegang tot de rechter en een eerlijk proces?’ , Kluwer 2009, via http://www.staatscommissiegrondwet.nl/userfiles/files/De%20toegang%20tot%20rec hter%20en%20het%20recht%20op%20een%20eerlijk%20proces.pdf. 56
Corstens 2009 G.J.M. Corstens, ‘De Derde macht: Lunchlezing voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid’ via <www.rechtspraak.nl> (16 april 2009)
Council of Europe 1994 Council of Europe, ‘Recommendation no. R (94) 12 of the committee of ministers to member states on independence, efficiency and role of judges’ via < http://www.coe.int/t/e/legal_affairs/legal_cooperation/administrative_law_and_justice/texts_&_documents/conv_rec_res/recomm endation(94)12.asp>. Council of Europe 1998 Council of Europe, ‘The European Charter on the Statute for Judges’ via < http://www.legislationline.org/documents/id/8556>. Davids 2006 W. Davids, ‘Opening Academiejaar met inleiding door de president van de Hoger Raad’ via www.academievoorwetgeving.nl/media/bestanden/bulletin/AvWBulletin2006_12.pdf. Jensma 2009 F. Jensma, ‘Politiek moet respect voor rechter uitdragen’, via <www.nrc.nl> (17 april 2009). House of Commons 2004 House of Commons, ‘The sub judice rule of the House of Commons’ via < http://www.publications.parliament.uk/pa/cm200405/cmselect/cmproced/125/125.pdf >.
57
House of Commons 2006a House of Commons, ‘Procedure – Second Report’ via http://www.publications.parliament.uk/pa/cm200506/cmselect/cmproced/714/71402.h tm. House of Commons 2006b House of Commons, ‘Procedure – Second Report. Sub Judice Resolution 2001’ via http://www.publications.parliament.uk/pa/cm200506/cmselect/cmproced/714/71402.h tm.(zie Annex 1) Mak 2008 E. Mak, ‘Raad voor de Rechtspraak, ‘Rechtstreeks- Rechtspraak & rechtspraak: een precaire balans’ via www.rechtspraak.nl/NR/rdonlyres/.../Rechtstreeks_42008_web.pdf . Raad voor de rechtspraak 2008 Raad voor de Rechtspraak, ‘Rechtstreeks- Rechtspraak & rechtspraak: een precaire balans’ via www.rechtspraak.nl/NR/rdonlyres/.../Rechtstreeks_42008_web.pdf. Stroink 1998 F.A.M. Stroink, ‘ De verantwoording voor rechtspraak aan de politiek’ via < http://www.narcis.info/publication/RecordID/oai:dare:126>, p. 1-8. Voermans 2010 W. Voermans, ‘Kamer, spreekt gerust over zaken die onder de rechter zijn’ via www.wimvoermans.nl/krant_bestanden/Voermans%2016%20oktober%202010.pdf. Van Zutphen R.F.B. Van Zutphen, ‘Jaarrede oktober 2009’ via www.nvvr.nl Kamerstukken Handelingen II, 1970/71, januari 1971, aanh. 2230 Handelingen II, 1971/72, september 1972, p. 4315 Handelingen II 1971/72, p. 1520 58
Handelingen II 1971/72, p. 2480-2495 en 1525. Handelingen II 1978/79, p. 2280 Handelingen II 2000/2001, nr. 24 Handelingen II 2004/2005, nr. 24 Handelingen I 2004/05, nr. 24, p. 1057 Kamerstukken II 1998/99, 25 448, nr. 20 Kamerstukken II 1995/96, 21 240, nr. 23 Wetgeving Contempt of Court Act 1981 via http://www.legislation.gov.uk/ukpga/1981/49 Constitutional Reform Act 2005 via http://www.legislation.gov.uk/ukpga/2005/4/contents Jurisprudentie Rb Den Haag 21 juni 2005, LJN AT7856 (Savanna) Rb Haarlem, 21 december 2007, LJN BC0703 (Holleeder) Rb A’dam 6 maart 2008, LJN BC5916 (Germaine C.) Rb Middelburg, 16 november 2009, LJN BK3355 Hof Amsterdam, 18 juli 2003, LJN AI0123 (Volkert van der G.) Hof Amsterdam, 3 juli 2009, LJN BJ1646 (Holleeder) HR 29 mei 1978, NJ 1978, 358 (Knoop- Menten) HR 13 november 1990, NJ 1991, 219 (Y.E.) HR 18 april 1995, NJ 1996, 73 (R.H. de V.) HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 (Zwolsman) HR 3 maart 1998, NJ 1998, 514 ( J.L.R.) HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376 HR 1 februari 2005, NJ 2006, 421 (Vuurwerkramp Enschedé) HR 5 september 2006, LJN AV4149 AG v Times Newspapers Ltd. [1974] AC 273 59
EHRM 16 juli 1971, appl. No. 2614/65 (Ringeisen) EHRM 6 november 1980, appl. No. 6538/74 (Sunday Times v. the UK) EHRM 26 maart 1982, appl.no. Series A no. 49 (Adolf v. Austria). EHRM 1 oktober 1982, appl. No. 8692/79 ( Piersack v. Belgium) EHRM 25 maart 1983, appl. No. 8660/79 (Minelli t. Zwitserland) EHRM 22 oktober 1984, appl.no. 8790/79 (Sramek) EHRM 25 augustus 1993, appl. No. 13126/87 ( Sekanina v. Austria) EHRM 10 februari 1995, appl. No 15175/89 (Allenet de Ribemont v. France) EHRM 25 november 1997, appl.no. 18954/91 (Zana v Turkey) EHRM 29 augustus 1997, NJ 1999, 710 (Worm t. Oostenrijk) EHRM 10 oktober 2000, appl.no. 42095/98 ( Daktaras t. Litouwen) EHRM 25 september 2001, appl. no. 33368/96 (Yakis v. Turkey) EHRM 26 maart 2002, appl. No. 48297/99 (Butkevicius t. Litouwen) EHRM 9 juli 2002, appl.no. 32943/96 ( Falcoianu v. Romania) EHRM 5 december 2002, appl.no. 34896/97 (Craxi v. Italy (no. 1) EHRM 17 juli 2003, appl. No. 25337/94 (Craxi v. Italy (no. 2) EHRM 26 augustus 2003, A 10526/02, (Filippini v. San Marino) EHRM 22 juni 2004, appl. No. 47221/99 (Pabla Ky v. Finland) EHRM 28 oktober 2004, appl.no. 48173199 en 48319199 ( Y.B. v. Turkije) EHRM 27 februari 2007, appl. No. 65559/01 (Nestak v. Slowakije) EHRM 23 maart 2008, appl.no. (Vitan t. Roemenie) EHRM 23 oktober 2008, appl.no. 13470/02 (Khuzhin and others t. Rusland) EHRM 30 juni 2009, appl. Nos 75109/01 en 12639/02 (Viorel Burzo v. Romania) EHRM 7 januari 2010, appl. No 32130/03 ( Petyo Petkov v. Bulgaria) EHRM 16 maart 2010, appl.no 14352/04 (Jiga v. Romania) EHRM 18 maart 2010, appl.no. 58939/00 (Kuzmin v. Russia) EHRM 6 april 2010, appl. No 45130/06 ( Ruokanen and Others v. Finland)
60