Uit de buurt Een onderzoek naar uitval bij de Buurtserviceteams
Diana van Dijk & Frans Moors
Uit de buurt Een onderzoek naar uitval bij de Buurtserviceteams
november 2009
Diana van Dijk Frans Moors
© 2009 Sociale Zaken en Werkgelegenheid [SoZaWe], Sociaal-wetenschappelijke Afdeling, Rotterdam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de uitgever
Inhoudsopgave 0
Managementsamenvatting
1
Inleiding
11
1.1
12
2
Uitval in de Buurtserviceteams: een bestandsanalyse
17
2.1
Methode
17
2.2
Uitval bij medewerkers in een Participatieplaats 2.2.1 De voor een participatieplaats aangemelde klanten 2.2.2 Uitval in de toeleidingsfase 2.2.3 Uitval in de arbeidsfase Uitval bij medewerkers in het kader van Roteb200 2.3.1 De voor Roteb200 aangemelde klanten 2.3.2 Uitval in de toeleidingsfase 2.3.3 Uitval in het arbeidsproces Uitval bij de medewerkers in het kader van WerkDirect 2.4.1 De voor WerkDirect aangemelde klanten 2.4.2 Uitval in de toeleidingsfase 2.4.3 Uitval uit het arbeidsproces Bestandsanalyse: samenvatting en conclusies
18 18 20 22 26 27 28 28 29 29 31 34 38
2.3
2.4
2.5
3
Doelstelling en probleemstelling
5
Uitval in de Buurtserviceteams: een kwalitatieve verdieping
43
3.1
Inleiding
43
3.2
Methoden
44
3.3
Achtergrond van de klanten
46
3.4
Obstakels gerelateerd aan de organisatie en dienstverlening 3.4.1 Uitval tijdens de toeleiding 3.4.2 Uitval tijdens het arbeidsproces 3.4.3 Uitval in toeleidings- en arbeidsfase: concluderende opmerkingen Persoonlijke belemmeringen 3.5.1 Persoonlijke belemmeringen: concluderende opmerkingen Het kwalitatieve onderzoek: samenvatting en conclusies 3.6.1 Wat zijn de redenen van uitval volgens de professionals en klanten? 3.6.2 Hoe kan de uitval worden verminderd?
47 47 51 55 56 60 61 61 62
3.5 3.6
Literatuur
67
Bijlage 1. Itemlijst interviews klanten
69
Bijlage 2. Itemlijsten groepsgesprekken professionals
71
0
Managementsamenvatting In dit onderzoek is getracht een antwoord te geven op de vraag wat de oorzaak is van de hoge uitval onder door SoZaWe naar de Buurt Service Teams (BST) toegeleide klanten. De BST’s van het Rotterdamse reinigingsbedrijf ROTEB zijn ontstaan vanuit een werkgelegenheidsdoelstelling en leveren een bijdrage aan het schoon houden van de stad. Naast de vaste krachten bestaat iedere BST uit vier personen die door SoZaWe bij Roteb zijn aangemeld. Afgesproken is dat SoZaWe structureel 476 fte’s levert ten behoeve van de niet-reguliere werkplekken. Deze afspraak tussen Roteb en SoZaWe loopt tot eind 2010. De klanten van SoZaWe worden ofwel via het project WerkDirect in een BST geplaatst, of via een zogenaamde Participatieplaats. In wezen zijn dit verschillende doelgroepen: klanten in WerkDirect hebben onvoldoende medewerking aan hun re-integratie verleend, of er is sprake van (vermoede) fraude. Zij worden voor drie maanden aangesteld middels een loonkostensubsidie (LKS) van SoZaWe. Werknemers in een Participatieplaats zijn langdurig werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, die aanvankelijk voor drie maanden in een BST worden aangesteld met behoud van uitkering. Iedere drie maanden wordt bekeken of de klant voldoende productief is (geworden) om een arbeidscontract bij Roteb te kunnen ondertekenen. Is dat het geval, dan wordt deze aangesteld middels een LKS. Klanten die nog te veel belemmeringen kennen blijven met behoud van uitkering werken. Daarnaast was er in de onderzoeksperiode nog sprake van een groep medewerkers die instroomde via het project ROTEB200, dat liep van eind 2006 tot begin 2008. Het ging hier om gesubsidieerde plaatsen met een looptijd van zes maanden, waarbij eventuele verlenging mogelijk was. Voor alle drie groepen geldt dat er sprake is van een verplichting. Indien men niet op het aanbod ingaat, volgt een korting op de uitkering die kan oplopen tot honderd procent. De afdeling Werk & Scholing (inmiddels Productontwikkeling) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor de selectie en toeleiding van SoZaWe-klanten naar de Buurtserviceteams. Roteb is vervolgens verantwoordelijk voor de voorlichting, plaatsing en begeleiding van de klanten in de BST’s. De afdeling Werk & Scholing van SoZaWe stelde in 2008 vast dat de uitval onder de door haar toegeleide klanten hoog was, en gaf de Sociaalwetenschappelijke Afdeling de opdracht de oorzaken van deze uitval te onderzoeken. Het onderzoek bestaat uit twee delen: een analyse van de registratiebestanden van SoZaWe en Roteb om vast te kunnen stellen hoe hoog in een jaar tijd (oktober 2007-oktober 2008) de uitval onder de onderscheiden doelgroepen daadwerkelijk was, en welke kenmerken deze uitvallers hadden. Op basis van de uitkomsten van deze bestandsanalyse zijn vervolgens gesprekken gevoerd met professionals en klanten om de oorzaken van de uitval verder te onderzoeken. In deze managementsamenvatting komen de resultaten van het onderzoek puntsgewijs aan de orde.
5
Bestandsanalyse Door middel van koppeling van registratiebestanden van de afdeling Werk en Scholing van SoZaWe, Roteb en SoZaWe is getracht inzicht te bieden in de uitval van medewerkers van de buurtserviceteams in de verschillende fasen van het werkproces. Door de opbouw van de bestanden en de soms niet eenduidige registratie is helaas gebleken dat dit niet zo gedetailleerd mogelijk was als vooraf gehoopt. De omvang en aard van de uitval was slechts betrouwbaar in kaart te brengen voor de totale toeleidingsfase en de totale arbeidsfase. In de analyse is becijferd hoe hoog de uitval was in deze beide fasen voor de drie onderscheiden doelgroepen. Bij de uitval in de arbeidsfase is onderscheid gemaakt tussen positieve uitval (in verband met regulier werk, overplaatsing binnen het werkbedrijf, verlenging of aanpassing van het dienstverband en het aflopen van de arbeidsovereenkomst) en negatieve uitval (vanwege onvoldoende medewerking, geen passende arbeid, ontslag op staande voet of het aflopen van de proeftijd zonder vervolg). Uitval bij werknemers in een Participatieplaats In de toeleidingsfase naar een Participatieplaats in de BST valt meer dan de helft (52%) van de klanten uit. In de arbeidsfase valt nog eens 43% van de klanten met een arbeidscontract uit; bij 25% betreft het negatieve uitval. Bij de uitval in de toeleidingsfase zien we een oververtegenwoordiging van vrouwen, alleenstaande moeders en klanten tot 35 jaar. Bij de negatieve uitval in de arbeidsfase zien we een (lichte) oververtegenwoordiging van medewerkers die deel uitmaken van een samengesteld huishouden en medewerkers met een Marokkaanse, Kaapverdische of Somalische achtergrond. Uitval van werknemers in het kader van Roteb200 De toeleiding naar de buurtserviceteams via de Roteb200 kent slechts één uitvaller. In de arbeidsfase is er alleen sprake van positieve uitval van 57% Uitval van werknemers in het kader van WerkDirect De toeleidingsfase naar een WerkDirect-plaats in de BST’s kent een uitval van 42%. In de arbeidsfase valt nog eens 44% van de medewerkers die een contract ondertekenden voortijdig uit. In 31% van de gevallen gaat het om negatieve uitval. In de uitval in de toeleidingsfase zijn vrouwen en alleenstaande moeders oververtegenwoordigd. Daarnaast zien we relatief veel Marokkanen, Surinamers en Kaapverdiërs onder de uitvallers in deze fase. Ook bij de negatieve uitval zien we een oververtegenwoordiging van vrouwen en alleenstaande moeders. Daarnaast vallen medewerkers in de leeftijd van 35 tot 45 jaar vaker voortijdig uit. Allochtonen vallen vaker voortijdig uit; met name onder medewerkers die zijn geboren in Suriname, Kaapverdië, Somalië en het voormalige Joegoslavië is er een hoger dan gemiddelde negatieve uitval. Gesprekken met professionals en klanten Aan de hand van de uitkomsten van de bestandsanalyse zijn gesprekken gevoerd met verschillende medewerkers van SoZaWe en Roteb, evenals zeven uitgevallen klanten, om de achterliggende factoren die uitval beïnvloeden, te onderzoeken. In deze gesprekken kwamen de volgende knelpunten in de toeleidingsfase aan de orde:
6
de grofmazige manier waarop klanten worden geselecteerd. Door het lijstwerk is er geen persoonlijke aandacht voor klanten en vindt er geen enkele vorm van diagnose plaats om de geschiktheid van klanten te beoordelen.
het negatieve beeld van het werk in de BST bij klanten. De meeste klanten hebben met name voordat zij gaan werken een negatief beeld van de BST, en willen vaak ook niet in een oranje pak de straat op. Hoewel het beeld van de BST tijdens het arbeidsproces door veel klanten positief wordt bijgesteld, hebben de geïnterviewde klanten die werkervaring hadden in de BST (of in soortgelijk traject) geen heel positief beeld van de werkzaamheden en opbrengst van het traject.
De onduidelijke positie van de BST’s als re-integratie-instrument. Het geringe aantal aanmeldingen in de periode dat de klantmanagers verantwoordelijk waren voor doorverwijzing wijst erop dat veel klantmanagers de BST’s, om welke reden dan ook, geen goede optie vonden voor hun klanten. Een negatief beeld van de BST’s bij de klantmanagers kan hierbij een rol hebben gespeeld.
Gezondheidsklachten of gezondheidsbeleving. Dit zijn niet altijd objectiveerbare klachten, maar kunnen voor de klant reden zijn om het werk niet te aanvaarden.
Perceptie van en mogelijkheden tot kinderopvang. Alleenstaande ouders met (jonge) kinderen worden geacht op zeer korte termijn kinderopvang te regelen. Hoewel duidelijk niet alle ouders (in dit geval moeders) hun kinderen willen ‘uitbesteden’ en percepties rondom moederschap en opvoeding mogelijk een rol spelen, is het zeer onrealistisch te verwachten dat klanten binnen een week vijf volle dagen kinderopvang kunnen regelen.
De belangrijkste knelpunten in de arbeidsfase zijn:
Mismatch. Door de grofmazige selectie van klanten zijn deze niet altijd geschikt. Ze hebben bijvoorbeeld veel persoonlijke belemmeringen of zouden beter een ander traject aangeboden kunnen krijgen. Het werken in een BST sluit vaak niet aan bij de begeleidingsbehoeften van klanten. Zo zouden sommige klanten meer gebaat zijn bij een sollicitatiecursus of een intensievere begeleiding bij het zoeken naar (geschikte) vacatures. Andere klanten zouden graag vrijwilligerswerk willen doen.
Werknemers met meervoudige, soms meervoudige, complexe persoonlijke problematiek. De werkbegeleiders van Roteb beschikken meestal over onvoldoende deskundigheid om met klanten om te gaan die een dergelijke ingewikkelde problematiek hebben. Door een betere selectie zou de geschiktheid van de klanten beter ingeschat kunnen worden.
7
Niet eenduidige registratie in het bestand van Werk&Scholing (nu Productontwikkeling) , gebrek aan een koppeling tussen de bestanden van SoZaWe en Roteb en onvoldoende communicatie tussen beide diensten. Dit zorgt er voor dat: o Klanten soms onterecht geen uitkering meer ontvangen als zij werken met behoud van uitkering of geen salaris ontvangen; o Klanten in de meeste gevallen geen maatregel krijgen als zij deze, wegens onvoldoende medewerking, wel moeten krijgen; o Klanten die wegens niet functioneren door Roteb zijn ontslagen, door SoZaWe niet als zodanig worden herkend en opnieuw worden doorverwezen naar de Roteb voor een plaats in een BST (de zogenaamde ‘draaideurklanten’); o Klanten worden, ook na goed functioneren, soms voor een tweede maal op hetzelfde traject gezet.
Geen hoge verwachtingen van doorstroomkansen. Uit dit en eerder onderzoek blijkt dat klanten geen hoge verwachtingen hebben van de doorstroomkansen naar een reguliere werkgever. Dit kan dan ook de reden zijn dat veel klanten bij de Roteb willen blijven werken. De lange duur van het traject en de eenzijdigheid van de werkzaamheden hebben ook een negatieve invloed op de uitval.
De grote kloof tussen het werken in een BST en reguliere arbeid. Slechts een zeer klein aantal klanten stroomt uiteindelijk door naar een reguliere werkgever. Daarvan valt ook nog een groot deel uiteindelijk uit. De stap van de BST’s naar regulier werk lijkt dan ook te groot.
Aanbevelingen Een belangrijke vraag in het onderzoek was: hoe zou de uitval van de door SoZaWe toegeleide medewerkers in de BST’s kunnen worden verminderd? Hieronder staan puntsgewijs de belangrijkste aanbevelingen. Verduidelijk de doelstelling van het werken in de BST’s Is de BST een opstap naar regulier werk of een traject om in een werkritme te komen en een dagbesteding te hebben? Deze duale doelstelling hangt samen met het feit dat twee verschillende doelgroepen door de BST’s worden ‘bediend’: de klanten die via WerkDirect worden verwezen (vooral gericht op het opdoen van werkritme) en klanten die instromen in een Participatieplaats (meer gericht op de voorbereiding op regulier werk). Het formulieren van een eenduidige doelstelling is onder andere noodzakelijk om geschikte klanten te kunnen selecteren Verbeter de methode van selectie De selectie heeft meerdere doelen. Ten eerste moet gekeken worden of een klant wel geschikt is voor het werk in de BST en, met name als het gaat om Participatieplaatsen, of de BST aansluit bij zijn of haar behoeften en wensen. Wat zijn haar of zijn mogelijkheden en/of beperkingen? Bij het Leer Werk Centrum in Den Haag vindt bijvoorbeeld eerst een diepgaande diagnose plaats door een multidisciplinair team alvorens een praktijktraining te beginnen. In de diagnose worden vooral mogelijkheden en voorkeuren vastgesteld naast belemmeringen en afstand tot de arbeidsmarkt. 8
Het driegesprek wat eerst deel maakte van de instroom zou ook voor dit doel weer kunnen worden ingevoerd. Verduidelijk de functie van het BST als re-integratie-instrument aan klantmanagers Het zou voor klantmanagers duidelijker moeten zijn welke plaats de BST’s innemen in de ‘gereedschapskist’ van re-integratie-instrumenten. Het feit dat, toen klantmanagers verantwoordelijk waren voor de doorverwijzing van klanten, de instroom erg laag was, kan wijzen op twee dingen: te beperkte kennis over de BST’s als instrument voor re-integratie, of de opvatting dat een BST voor zijn of haar klant geen geschikt instrument is. Er zou sprake kunnen zijn van een (met de klanten gedeeld) negatief imago van de BST’s bij klantmanagers. Probeer uitstroom naar een reguliere arbeidsplaats stapsgewijs te bereiken Als een van de doelen van de BST is om klanten naar een reguliere werkgever te laten doorstromen, zou de kloof tussen de BST en een reguliere werkplek moeten worden verkleind. Voor dit doel zouden de taken en verantwoordelijkheden trapsgewijs kunnen worden uitgebreid. Er zouden tussenstapjes of doelen geformuleerd kunnen worden, die leiden naar het uiteindelijke doel voor die specifieke klant (werk bij een reguliere werkgever). Deze tussenstapjes kunnen een stimulans of beloning zijn, omdat een deel van de klanten als doel heeft een baan te vinden bij een reguliere werkgever. Onderzoek mogelijkheden om de kinderopvang voor klanten te verbeteren Aan de wachtlijsten van de KOV of BSO kan niet snel iets veranderd worden. Een mogelijkheid zou zijn dat SoZaWe een aantal plaatsen reserveert voor klanten met kinderen die een traject starten. De klanten zouden zich dan ook direct op de wachtlijst kunnen laten plaatsen. Bij de KOV en BSO zijn voor bepaalde dagen de wachtlijsten minder lang (bijvoorbeeld de woensdag en vrijdag). Deze zogenaamde ‘daldagen’ zouden mogelijk voor dit doeleinde gereserveerd kunnen worden. De vraag is echter wel of van (alleenstaande) ouders verwacht mag worden dat zij hun (jonge) kinderen direct fulltime op de KOV moeten plaatsen. Een overgangsfase is misschien wenselijk voor ouders met een bepaald zorgideaal om te wennen aan de nieuwe situatie. Besteed aandacht aan de gezondheidsproblematiek van (re-integrerende) langdurig werklozen Gezondheidsproblemen en –beleving zijn veel voorkomende belemmeringen bij klanten die langdurig afhankelijk zijn van een uitkering. Om het gedrag van deze klanten te beïnvloeden en fysieke aanpassingsproblemen te verminderen kunnen gezondheidsprogramma’s worden ingezet. Voorbeelden hiervan zijn programma’s waarbij sport of een intensieve begeleiding van een lifecoach centraal staan die de klant ondersteunt bij het krijgen van een gezondere en actievere levensstijl.
9
Zet Jobcoaches gericht in tegen uitval In de groepsgesprekken werd de inzet van jobcoaches genoemd als mogelijke aanpak tegen de uitval. Uit eerder onderzoek naar jobcoaches blijkt dat de inzet van jobcoaches een gunstig effect kan hebben bij de aanpak van niet-werk gerelateerde problemen. Belangrijke voorwaarden zijn dat de jobcoach op korte afstand van de klant en de werkgever werkt, dat hij/zij toegang heeft tot de SoZaWe-systemen, en over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om deelnemers en werkgevers te begeleiden. Communicatie & koppeling bestanden Om maatregelen te kunnen uitvoeren en draaideurklanten te voorkomen is een volledige overdracht van klanten noodzakelijk. Hiervoor is een betere registratie en koppeling van de SoZaWe en Roteb bestanden essentieel. Om administratieve fouten die de uitval beïnvloeden snel te kunnen verhelpen, is ook een betere communicatie tussen Roteb en SoZaWe noodzakelijk. Verbeter het imago van het werken in de BST bij klanten en klantmanagers Tot slot de factor van het negatieve beeld van de werkzaamheden in de BST. Tijdens een groepsgesprek werd gesteld dat men de zaken niet te positief moet gaan voorstellen omdat het werk nu eenmaal uit vegen en prikken bestaat. Als echter blijkt dat de doorstoomkansen van klanten verbetert door middel van de BST zal dit beeld vanzelf verbeteren. Daarnaast kan de nuttige functie die de BST’s vervullen in het schoonhouden van de stad meer worden benadrukt.
10
1
Inleiding Het Rotterdamse reinigingsbedrijf Roteb (reiniging, ontsmetting, transport en brandweer) kent al enkele jaren zogenoemde Buurt Service Teams, kortweg BST’s. Deze zijn ontstaan vanuit een werkgelegenheidsdoelstelling en leveren een bijdrage aan het schoon houden van de stad. Er zijn 119 BST’s actief die bij een volledige bezetting bestaan uit negen personen. Iedere BST kent een vaste bezetting van vijf personen. Dit zijn reguliere banen en zogenoemde ID-blijvers. Naast de vaste krachten bestaat iedere BST uit vier personen die door SoZaWe bij Roteb zijn aangemeld. Afgesproken is dat SoZaWe structureel 476 fte’s levert ten behoeve van de niet-reguliere werkplekken. Deze afspraak tussen Roteb en SoZaWe loopt tot eind 2010. De door SoZaWe geselecteerde klanten zijn in te delen in een drietal categorieën. De eerste groep bestaat uit klanten die aan de slag gaan in het kader van het project WerkDirect. Dit project loopt sinds mei 2005 en is bedoeld voor klanten die onvoldoende medewerking verlenen aan hun re-integratie. Daarnaast gaat het om klanten bij wie fraude wordt vermoed of waarbij fraude is geconstateerd. Dergelijke BST-ers krijgen een aanstelling bij Roteb voor drie maanden. Een bijstandsuitkering wordt hierdoor overbodig. SoZaWe betaalt over deze periode een loonkostensubsidie. Het aantal WerkDirecters omvat circa 90 BST-plaatsen op permanente basis. De tweede groep SoZaWe-klanten in de BST’s bestaat uit personen op een zogenoemde participatieplaats. Participatieplaatsen zijn bedoeld voor personen die al langer dan drie jaar een bijstandsuitkering hebben en die, gelet op hun grote afstand tot de arbeidsmarkt, niet in staat worden geacht om regulier werk te vinden. Participatieplaatsen zijn operationeel sinds juni 2007. Het doel is het opdoen van werkritme en werknemersvaardigheden om zodoende de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. In beginsel kan men maximaal een jaar in een participatieplaats werken.1 Deelnemers in een participatieplaats kunnen verschillende inkomensposities hebben. Een deel van de klanten gaat (aanvankelijk) drie maanden met behoud van uitkering aan de slag. Om de drie maanden wordt bekeken of een klant voldoende productief is (geworden) om een arbeidscontract bij Roteb te ondertekenen. Als dat zo is stromen zij uit uit de uitkering en gaan met een loonkostensubsidie voor Roteb aan de slag. Klanten die nog te veel belemmeringen kennen, blijven met behoud van uitkering werken – totdat zij eventueel in aanmerking komen voor een contract. De derde groep die vanuit SoZaWe aan de slag is bij een BST bestaat uit klanten die zijn ingestroomd op een re-integratieplaats in het kader van het project ‘Roteb200’, dat eind 2006 gestart is. Daarbij gaat het om gesubsidieerde arbeidsplekken die uitgaan van een looptijd van zes maanden, met een verlengingsmogelijkheid. Voor dit project vindt geen nieuwe instroom plaats in 2008, maar voor een beperkt aantal klanten waarvan verwacht wordt dat zij daardoor meer kans op
1
Een participatieplaats kan met een jaar verlengd worden tot twee jaar, maar dat kan niet bij dezelfde werkgever.
11
uitstroom maken, is de trajectduur verlengd tot 1 mei 2008. Het streven is waar mogelijk een doorstroom naar subsidiebanen te bewerkstelligen. Voor alle drie de groepen geldt dat er sprake is van een verplichting. Indien men niet op het aanbod in gaat, volgt een korting op de uitkering die kan oplopen tot 100 procent. Inmiddels is gebleken dat de uitval onder BST-ers hoog is. Een globale schatting van de projectleiding levert een uitvalpercentage op van 50 tot 60 procent. Hoge uitvalpercentages worden reeds bereikt in de fase van aanmelding en intake, dus nog voor bijstandsontvangers actief worden in een BST. Maar ook later, in de proefperiode en daarna, stoppen werknemers van een BST. Ongeveer de helft tot tweederde dient de volledige contractperiode uit.2 De hoge uitval was voor de afdeling Werk en Scholing (W&S) van SoZaWe aanleiding om aan de Sociaal-wetenschappelijke Afdeling (SWA) te vragen om een onderzoek uit te voeren. In het navolgende wordt uiteengezet hoe het onderzoek is opgezet.
1.1
Doelstelling en probleemstelling
De doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de omvang en aard van de uitval uit de BST’s én tijdens de toeleiding naar die BST’s, teneinde maatregelen te kunnen treffen om de uitval te beperken. Het gaat met andere woorden om het verkrijgen van kennis die kan bijdragen aan de bevordering van de effectiviteit van de toeleiding naar en plaatsing in de BST’s. Uitval kan zich op elk moment in het werkproces voordoen. Om adequate maatregelen ter voorkoming van uitval te kunnen treffen, is in het onderzoek in ieder geval ook rekening gehouden met op welke momenten uitval zich voordoet. Oók omdat de verantwoordelijkheid voor het verloop voor het werkproces door twee organisaties wordt gedragen. SoZaWe is met name verantwoordelijk voor de toeleiding naar de BST’s. Roteb voor de intake en plaatsing (en verdere begeleiding) in de BST’s. Het werkproces van de drie regelingen die hier aan de orde zijn, nogmaals WerkDirect, Participatieplaatsen en Roteb200, laat zich schematisch als volgt verbeelden:
2
12
Roteb (2008), Inzet tijdelijke krachten vanuit diverse regelingen. Maandrapportage realisatie juli 2007 t/m juni 2008.
Selectie
Aanmelding
[Voorlichting]
Intake
Instroomlocatie (“proefperiode”)
Plaatsing in BST (“contractperiode”)
Bij dit schema moet nog worden opgemerkt dat de contractperiode (incl. de proeftijd) voor alle drie de doelgroepen verschillend is. WerkDirecters gaan voor drie maanden aan de slag, degenen met een Participatieplaats voor maximaal een jaar en klanten die via Roteb200 zijn aangemeld, gaan in beginsel voor zes maanden aan het werk. Naast deze procesmatige onderscheidingen is het onderzoek ook thematisch afgebakend. Immers, niet elke ‘uitval’ uit (de toeleiding naar) de BST’s is bijvoorbaat problematisch. Deelnemers kunnen stoppen met hun werk bij de BST’s om redenen die niet-problematisch zijn in die zin dat ze niet strijdig zijn met de doelen en uitgangspunten van het (re-integratie-) beleid. Als mensen bijvoorbeeld stoppen omdat ze elders werk hebben gevonden of omdat ze doorstromen naar een andere re-intregratietraject, dan is dat vanuit het beleid geredeneerd niet ongewenst of problematisch. Dergelijke ‘uitval’ wordt doorgaans ook als ‘doorstroom’ of ‘uitstroom’ gelabeld. In andere gevallen gaat het om uitval die wel ongewenste effecten heeft: iemand stroomt weer in in de bijstand of de uitval wordt niet gevolgd door een ander re-integratietraject. Het onderzoek zal zich richten op de nader te operationaliseren categorie van ‘negatieve uitval’, die in de analyse zal worden onderscheiden van de ‘niet-negatieve uitval’. Tenslotte is binnen de regeling Participatieplaatsen het onderscheid tussen deelnemers met behoud van uitkering en deelnemers met een zgn. subsidiebaan van belang. Uitgaande van de doelstelling van het onderzoek en rekening houdend met de hiervoor beschreven afbakeningen, kan de centrale probleemstelling als volgt worden geformuleerd:
13
Wat is de omvang, aard en achtergrond van de ‘problematische uitval’ uit de BST’s en de toeleiding naar de BST’s, onderscheiden naar de regeling (WerkDirect, Participatieplaatsen, Roteb200) die van toepassing is? Op welke wijze kan de uitval worden verminderd? De algemene probleemstelling kan in een aantal nadere onderzoeksvragen worden uitgewerkt. Hierbij is het belangrijk om in het oog te houden dat klanten die actief zijn via WerkDirect en Roteb200 een salaris ontvangen en geen beroep doen op de bijstand, terwijl dat voor degenen op een participatieplaats (deels) wel het geval is. De onderzoeksvragen luiden als volgt: 1. 2. 3.
4. 5.
6.
Welke redenen van uitval zijn te onderscheiden en in welke situaties kan gesproken worden van ‘problematische’ en ‘niet-problematische’ uitval? Wat is de omvang van de ‘problematische uitval’ in de verschillende fasen van het werkproces van de drie onderscheiden regelingen? Zijn er verschillen in persoons- en uitkeringskenmerken (o.a. geslacht, leeftijd, opleiding, gezinssamenstelling en uitkeringsduur bij intake voor een BST) tussen uitvallers en nietuitvallers? Wat zijn volgens de uitvallers van de drie categorieën BST-ers de belangrijkste redenen voor de uitval? Wat zijn volgens de werkbegeleiders van SoZaWe en de BST-coördinatoren de belangrijkste redenen voor de uitval, uitgesplitst naar de drie categorieën BST-ers en welke maatregelen zijn er te treffen om de uitval te verminderen? Wat gebeurt er nadat men is uitgevallen? Voor personen op een participatieplaats luidt de vraag of zij een beroep blijven doen op de bijstand. Indien dit het geval is, wordt nagegaan of er na uitval dan een maatregel wordt opgelegd en zo ja van welke aard en voor welke periode. Indien dit niet het geval is, wordt bezien wat de reden van uitstroom uit de bijstand is.
In de onderzoeksopzet is gekozen voor de uitvoering van het onderzoek in twee stappen: Stap 1. Een cijfermatig overzicht van de uitval gedurende het werkproces Stap 2. Nadere analyse van de aard en omstandigheden van de uitval. In de eerste stap is getracht om zoveel mogelijk, afhankelijk van wat de bestanden toelaten, een beeld te krijgen van de uitval gedurende de verschillende fasen van het werkproces. Deze analyse levert de volgende kennis op:
Een eerste nadere kwalificatie van de uitval volgens het onderscheid ‘problematisch’ en ‘nietproblematisch’; Het volume van de ‘problematische uitval’ per fase in het werkproces per regeling; Een profilering van de ‘problematische uitvallers’ in vergelijking met de niet-uitvallers.
In de tweede stap worden de achtergronden en motieven van uitval nader onderzocht. Op basis van de uitkomsten van stap 1 kan eventueel worden ingezoomd op specifieke momenten van uitval 14
in het werkproces of op specifieke categorieën, als problematisch veronderstelde, uitvallers. Deze analyse biedt meer inzicht in de achtergronden en motieven van uitval áchter de formele (geregistreerde) redenen. Bovendien biedt deze stap de mogelijkheid om de relatie tussen de organisatie en dienstverlening enerzijds en de uitval anderzijds nader onder de loep te nemen. In dit rapport zijn de resultaten van beide deelonderzoeken samengebracht. In hoofdstuk 1 worden de resultaten van de bestandsanalyse besproken. In het tweede hoofdstuk komen de uitkomsten van het kwalitatieve onderzoek aan de orde. In het derde hoofdstuk worden de bevindingen van beide onderzoeken samengevat, worden conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd.
15
2
Uitval in de Buurtserviceteams: een bestandsanalyse Om in kwantitatieve zin inzicht te krijgen in de achtergronden van de uitval en kenmerken van de uitvallers zijn analyses van bestanden van de betrokken organisaties verricht. Doelstelling was om de uitval in de onderzoeksperiode in de verschillende fasen van het werkproces zoveel mogelijk te reconstrueren. In de onderzoeksopzet werd aangegeven dat pas tijdens de bestandsanalyse zou kunnen worden vastgesteld in hoeverre de verschillende fasen in het werkproces zouden kunnen worden onderscheiden. We zullen later zien dat dit inderdaad één van de belangrijkste problemen in de bestandsanalyse is gebleken.
2.1
Methode
Allereerst is bij de afdeling W&S een bestand opgevraagd van alle klanten die in de periode oktober 2007-oktober 2008 vanuit de WWB zijn aangemeld bij de Roteb voor een plaats in een BST via één van de drie onderscheiden regelingen. De verwachting was dat dit bestand inzicht zou bieden in de datum van selectie en de datum van aanmelding bij de Roteb. Hoewel de datums wel in het bestand waren te vinden, bleken zijn niet betrouwbaar: soms viel de uitnodigingsdatum vóór de aanmeldingdatum, en soms juist andersom. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om een onderscheid te maken tussen de uitval na selectie en de uitval na uitnodiging. Vervolgens is bij Roteb een bestand aangevraagd van alle klanten werkzaam bij de Roteb in één van de WWB-regelingen in dezelfde periode. Deze bestanden zijn op basis van het burgerservicenummer (bsn) aan elkaar gekoppeld. Bij dit bestand was de verwachting dat via de data van de intake en de ondertekening van het contract de uitval tussen intake, proefperiode en ondertekening van het contract zouden kunnen worden gereconstrueerd. Ook dit bleek niet mogelijk: in het bestand was uitsluitend een datum van de aanvang van de formele arbeidsovereenkomst te vinden. Deze informatie was ook niet uit het registratiesysteem van Roteb te halen. Eén en ander betekent dat via de koppeling van de bestanden van W&S en Roteb alleen de uitval in twee grote categorieën kan worden vastgesteld: de uitval in de toeleiding van W&S naar Roteb (tussen aanmelding en de ondertekening van de arbeidsovereenkomst) en de uitval in het arbeidsproces (na ondertekening van de arbeidsovereenkomst). In de navolgende paragrafen zal deze uitval voor de drie onderzochte groepen (participatieplaatsen, Roteb200 en WerkDirect) worden beschreven.
17
2.2
Uitval bij medewerkers in een Participatieplaats
2.2.1
De voor een participatieplaats aangemelde klanten
In de periode oktober 2007-oktober 2008 werden 503 WWB-gerechtigden aangemeld voor een participatieplaats in één van de buurtserviceteams.3 Door koppeling met het SoZaWe-bestand hebben we de kenmerken van de meeste leden van deze groep. In de navolgende tabellen staat een overzicht over de kenmerken geslacht, leeftijd, gezinsvorm en geboorteland.4 Tegelijkertijd wordt een vergelijking gemaakt met de opbouw van het hele SoZaWe-bestand op 31 december 2008. Daardoor wordt duidelijk waar de groep voor een participatieplaats aangemelde klanten zich onderscheidt van alle andere SoZaWe-klanten. Tabel 2.1
Aangemelde klanten voor een participatieplaats naar geslacht Aangemeld Aantal %
SoZaWe Aantal %
Man
303
60,2
13407
42,7
Vrouw
181
36,0
17968
57,3
19
3,8
503
100,0
31375
100,0
Onbekend Totaal
Tabel 2.2
Aangemelde klanten voor een participatieplaats naar gezinssamenstelling Aangemeld Aantal
SoZaWe
%
Aantal
%
Alleenstaand
216
42,9
16640
53,0
Eenoudergezin
124
24,7
8905
28,4
P z kinderen
52
10,3
2159
6,9
P m kinderen
89
17,7
3607
11,5
Onbekend Totaal
3
4
18
22
4,4
64
,2
503
100,0
31375
100,0
Nagenoeg 60% van de klanten die werden aangemeld voor een participatieplaats, is man. Ruim een derde is vrouw. Mannen zijn bij de aanmeldingen, in vergelijking met het hele SoZaWe-bestand, duidelijk oververtegenwoordigd.
Ruim 40% van de aangemelde klanten is alleenstaand. Rond een kwart is alleenstaand ouder. Paren met of zonder kinderen vormen het resterende kwart. In vergelijking met het hele SoZaWe-bestand zijn alleenstaanden, met en zonder kinderen, ondergerepresenteerd. Daarentegen vinden we in verhouding meer klanten terug die onderdeel uitmaken van een samengesteld huishouden, met of zonder kinderen.
Het kiezen van een consistente tijdseenheid is moeilijk. Om de koppeling van bestanden binnen één tijdseenheid te houden is ervoor gekozen om alleen de records te gebruiken van de mensen die in de periode oktober 2007-oktober 2008 bij Werk&Scholing zijn aangemeld, volgens de eerste aanmeldingsdatum in het bestand van W&S. Deze keuze levert problemen op, omdat de verhouding tussen aanmeldingsdatum en uitnodigingsdatum niet constant is. Soms vallen beide data tegelijk, soms valt de aanmeldingsdatum vóór de uitnodigingsdatum, en soms erna. Bij de variabele ‘geboorteland’ moet worden benadrukt dat het hier niet om de etniciteit van deelnemers gaat: onder de in Nederland geboren deelnemers komen dus ook personen met een buitenlandse achtergrond vanaf de tweede generatie voor.
Tabel 2.3
Aangemelde klanten voor een participatieplaats naar leeftijdsklasse Aangemeld Aantal %
Aantal
SoZaWe %
21-34
124
24,7
6873
21,9
35-44
205
40,8
7942
25,3
45-54
123
24,5
8154
26,0
8406
26,8
31375
100,0
55 en ouder
32
6,4
Onbekend
19
3,8
503
100,0
Totaal
Tabel 2.4
Aangemelde klanten voor een participatieplaats naar geboorteland Aangemeld Aantal %
Nederland
SoZaWe Aantal %
131
26,0
13143
41,9
79
15,7
3132
10,0
Turkije
56
11,1
2606
8,3
Aruba/Antillen
45
8,9
2290
7,3
Marokko
Suriname
45
8,9
3492
11,1
Kaapv. Eilanden
15
3,0
604
1,9
Somalië
12
2,4
312
1,0
7
1,4
616
2,0
Overig
92
18,3
5162
16,5
Onbekend
21
4,2
18
,1
503
100,0
31375
100,0
vm. Joegoslavië
Totaal
Rond een kwart van de aangemelde klanten is tussen de 21 en 35 jaar oud. Rond de 40% is tussen de 35 en 45 jaar oud. Rond de 30% is 45 jaar of ouder. In vergelijking met alle SoZaWe-klanten zien we een sterke oververtegenwoordiging van klanten in de leeftijd van 35 tot 45 jaar. Klanten vanaf 55 jaar worden nauwelijks aangemeld, terwijl ze wel ruim een kwart van het SoZaWe-bestand uitmaken.
Van de aangemelde klanten is ruim een kwart in Nederland geboren. Daarna is het aandeel in Marokko geboren klanten met 16% het hoogst. Antillianen, Surinamers, en Turken maken elk rond de 10% van de groep uit. De groep ‘overig’ bestaat uit klanten afkomstig uit een heel diverse groep niet-westerse landen. In vergelijking met het hele SoZaWe-bestand zijn klanten van buitenlandse herkomst duidelijk oververtegenwoordigd. Dit wordt voor het belangrijkste deel veroorzaakt door het grote aandeel Marokkanen en Turken in de groep aangemelde klanten. Maar ook het aandeel Somaliërs en Kaapverdiërs is relatief groot.
Terwijl de groep in Nederland, de Antillen of Suriname geboren aangemelde klanten voor het merendeel uit alleenstaanden bestaat, bestaat de uit Turkije en Marokko afkomstige groep vooral uit leden van een paar met of zonder kinderen. Hiermee hangt samen dat de oververtegenwoordiging van mannen in de laatstgenoemde groepen ook veel groter is dan onder de eerstgenoemde groepen. Van de Nederlanders is 43% vrouw, tegen de groepen van buitenlandse herkomst maximaal 36% bij de Turken. Alleen bij de groep ‘overig’ is het aandeel vrouwen gelijk aan dat van de Nederlanders.
19
2.2.2
Uitval in de toeleidingsfase
Van de 503 aangemelde klanten zijn er 277 terug te vinden met een ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst in het Roteb-bestand. Dat betekent dat in de toeleidingsfase er sprake is van een uitval van 45%.5 In de onderstaande tabel staat daarvan een overzicht. Tabel 2.5
Aantal aangetroffen records in bestand na koppeling bestanden W&S en Roteb Aantal
%
Niet in bestand Roteb
226
44,9
Wel in bestand Roteb
277
55,1
Totaal
503
100,0
Van de 277 klanten die voor een participatieplaats zijn doorverwezen naar de Roteb komen er uiteindelijk 241 in een Buurtserviceteam terecht. In de onderstaande tabel staat een overzicht van de plaatsingen. Tabel 2.6
Plaatsing van klanten die door W&S zijn aangemeld bij Roteb
Reinigingsbedrijf Noord Reinigingsbedrijf Zuid
Aantal
%
159
57,4
82
29,6
241
87,0
Bureau Werk
1
,4
Montaz
7
2,5
MultiGroen
3
1,1
19
6,9
2
,7
Subtotaal
RoBedrijf Service Onbekend Totaal
4
1,4
277
100,0
Overigens gaat één van de in een Buurtserviceteam geplaatsten via WerkDirect aan de slag, en nog eens drie via een loonkostensubsidieplek. Deze laatste vier nemen wij in de volgende analyses mee. In de onderstaande tabellen wordt een vergelijking gemaakt tussen de voor een participatieplaats aangemelde klanten, en de klanten die uiteindelijk in een buurtserviceteam terecht komen. Hiermee krijgt de groep klanten die in de toeleidingsfase uitvalt een duidelijker profiel.
5
20
14 klanten hebben wel een startdatum in het bestand van Werk en Scholing, maar niet in het bestand van Roteb. De startdatum in het bestand van Roteb is als uitgangspunt genomen voor de berekening van de uitval in de toeleidingsfase. Overigens zijn er ook aanzienlijke verschillen tussen de startdata in beide bestanden.
Tabel 2.7
Aangemelde klanten voor een participatieplaats en in BST geplaatste klanten naar geslacht Aangemeld voor PP Aantal
%
Geplaatst in BST Aantal
%
Man
303
60,2
182
75,5
Vrouw
181
36,0
58
24,1
19
3,8
1
,4
503
100,0
241
100,0
Onbekend
Totaal
Tabel 2.8
Bij de klanten die in een Buurtserviceteam zijn geplaatst, zijn mannen oververtegenwoordigd. Dat betekent dat in de toeleidingsfase vrouwen een grotere uitvalkans hebben dan mannen.
Aangemelde klanten voor een participatieplaats en in BST geplaatste klanten naar leeftijdsklasse Aangemeld voor PP
Geplaatst in BST
55 en ouder
32
6,4
18
7,5
Onbekend
19
3,8
1
,4
De leeftijdsopbouw van de voor een participatieplaats aangemelde klanten en de medewerkers in de BST’s lijkt sterk op elkaar. Er is een lichte ondervertegenwoordiging van medewerkers tot 35 jaar te zien. Dat betekent dat in deze leeftijdsklasse de kans op uitval in de toe-
100,0
leidingsfase wat groter is dan in de andere leeftijdsklassen.
Aantal
%
Aantal
%
21-34
124
24,7
51
21,2
35-44
205
40,8
109
45,2
45-54
123
24,5
62
25,7
Totaal
Tabel 2.9
503
100,0
241
Aangemelde klanten voor een participatieplaats en in BST geplaatste klanten naar gezinstype Aangemeld voor PP Aantal
%
Geplaatst in BST Aantal
%
Alleenstaand
216
42,9
125
51,9
Eenoudergezin
124
24,7
48
19,9
Paar z kinderen
52
10,3
26
10,8
Paar m kinderen
89
17,7
39
16,2
Onbekend
22
4,4
3
1,2
503
100,0
241
100,0
Totaal
In de Buurtserviceteams zijn alleenstaanden zonder kinderen sterk oververtegenwoordigd, terwijl alleenstaande ouders juist sterk zijn ondergerepresenteerd. In de toeleidingsfase is de kans op uitval voor alleenstaande ouders dus groter dan voor klanten in een andere gezinsvorm.
21
Tabel 2.10 Aangemelde klanten voor een participatieplaats en in BST geplaatste klanten naar geboorteland Aangemeld voor PP Aantal Nederland
%
Geplaatst in BST Aantal
%
131
26,0
68
28,2
Marokko
79
15,7
35
14,5
Turkije
56
11,1
26
10,8
Suriname
45
8,9
21
8,7
Aruba/Antillen
45
8,9
29
12,0
Kaapverdische Eil.
15
3,0
7
2,9
vrm. Joegoslavië
12
2,4
3
1,2
7
1,4
7
2,9
Overig
92
18,3
44
18,3
Onbekend
21
4,2
1
,4
503
100,0
241
100,0
Somalië
Totaal
2.2.3
Hoewel de verschillen niet groot zijn, zijn de Marokkanen en de voormalig Joegoslaven in de groep geplaatsten ondervertegenwoordigd. Voor deze groep ligt de kans op uitval in de toeleidingsfase wat hoger. Voor de Nederlanders en de Antillianen ligt deze juist lager dan gemiddeld.
Uitval in de arbeidsfase
Iets meer dan 40% van de medewerkers die een arbeidscontract ondertekenen, dient haar contract ook uit. De overige verlaten, om uiteenlopende redenen, het BST voortijdig. De uitvalredenen, onderverdeeld naar contractduur, zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Bij 60 medewerkers met een arbeidscontract starten hun werk niet eens. Volgens de bestandsgegevens toonde rond de zestig procent hiervan ‘onvoldoende medewerking’. Bij 3% leidde de proeftijd niet tot een vast dienstverband. Bij nog eens 21% waren er ‘overige redenen’.
22
Tabel 2.11 Participatieplaatsen: uitvalredenen in de arbeidsfase naar duur van het contract
Onvoldoende medewerking
Ontslag in verband met regulier werk
Geen passende arbeid
Ontslag op staande voet
Regelmatig verzuim
Overplaatsing binnen werkbedrijf
Overplaatsing naar ander werkbedrijf
Aanpassing dienstverband
Verlenging dienstverband
Aflopen in proeftijd
Aflopen arbeidscontract
Overlijden
Overige redenen
Totaal
Niet gestart
Voortijdig gestopt
Contract volgemaakt/ verlengd
Totaal
35
7
0
42
61,4%
8,4%
,0%
17,4%
4
14
1
19
7,0%
16,9%
1,0%
7,9%
4
6
0
10
7,0%
7,2%
,0%
4,1%
0
3
0
3
,0%
3,6%
,0%
1,2%
0
3
0
3
,0%
3,6%
,0%
1,2%
0
2
0
2
,0%
2,4%
,0%
,8%
0
8
0
8
,0%
9,6%
,0%
3,3%
0
13
1
14
,0%
15,7%
1,0%
5,8%
0
1
0
1
,0%
1,2%
,0%
,4%
2
2
0
4
3,5%
2,4%
,0%
1,7%
0
0
99
99
,0%
,0%
98,0%
41,1%
0
1
0
1
,0%
1,2%
,0%
,4%
12
23
0
35
21,1%
27,7%
,0%
14,5%
57
83
101
241
100,0
100,0
100,0
100,0
Veruit de meeste medewerkers die niet starten tonen onvoldoende medewerking. De medewerkers die tussentijds met het werk stoppen, doen dat om ‘overige redenen’ of vinden betaald werk. Uitval betekent dus niet altijd uitval om ‘negatieve redenen’. Geslacht en vooral herkomst hebben een
23
sterke invloed op de aard van de uitval. Als de uitstroom wordt ingedeeld in positieve en negatieve uitstroom, ontstaat het volgende beeld6.
Tabel 2.12 Participatieplaatsen: soort uitval naar geslacht Man
Vrouw
Totaal
45
16
61
24,7%
27,6%
25,4%
32
12
44
17,6%
20,7%
18,3%
Negatieve uitval
Positieve uitval
80
19
99
44,0%
32,8%
41,3%
Geen uitval
25
11
36
13,7%
19,0%
15,0%
182
58
240
100%
100%
100%
Onbekend
Totaal
Rond een derde van de vrouwen dient het contract bij het Buurtserviceteam uit. Bij de vrouwen is een bovengemiddeld aandeel negatieve uitvallers, maar tegelijkertijd ook een relatief groot aandeel positieve uitvallers. De percentages bij de mannen liggen rond het gemiddelde.
Negatieve uitval
31
9
8
Totaal
Paar m kind.
Paar z kind.
gezin
Eenouder-
Alleenstaand
Tabel 2.13 Participatieplaatsen: soort uitval naar gezinstype
13
61
24,8% 18,8% 30,8% 33,3% 25,6% Positieve uitval
26
10
3
5
44
20,8% 20,8% 11,5% 12,8% 18,5% Geen uitval
46
23
11
17
97
36,8% 47,9% 42,3% 43,6% 40,8% Onbekend
22
6
4
4
Ruim 40% van de geplaatsten in een participatieplaats dient het contract uit. Opmerkelijk is dat de uitval in de arbeidsfase onder de alleenstaande ouders kleiner dan gemiddeld is, terwijl deze, zoals we eerder zagen, in de toeleidingsfase juist vrij groot is. Bij de alleenstaanden geldt het omgekeerde: terwijl hier de uitval in de toeleidingsfase relatief klein is, is ze in de arbeidsfase relatief groot.
36
17,6% 12,5% 15,4% 10,3% 15,1% Totaal
6
24
125
48
26
39
238
100%
100%
100%
100%
100%
Onder positieve uitval verstaan we ontslag in verband met regulier werk, overplaatsing binnen het werkbedrijf, verlenging of aanpassing van het dienstverband en het aflopen van de overeenkomst voor bepaalde tijd. Onder negatieve uitval verstaan we onvoldoende medewerking, geen passende arbeid, ontslag op staande voet en aflopen in proeftijd. De categorie ‘overige redenen’ wordt in deze indeling als ‘onbekend’ gelabeld.
Negatieve uitval
13
29
15
Nog geen derde van de medewerkers tot 35 jaar dient het contract uit. De kans op uitval in de arbeidsfase is in deze leeftijdsklasse verreweg het grootst. Bij de medewerkers in de leeftijd van 35 tot 45 jaar dient bijna de helft het contract uit: hier ligt, evenals bij de kleine groep 55plussers, de uitvalkans het laagst.
Totaal
55 en ouder
45-54
35-44
21-34
Tabel 2.14 Participatieplaatsen: soort uitval naar leeftijdsklasse
4
61
25,5% 26,6% 24,2% 22,2% 25,4% Positieve uitval
9
16
15
4
44
17,6% 14,7% 24,2% 22,2% 18,3% Geen uitval
16
52
23
8
99
31,4% 47,7% 37,1% 44,4% 41,3% Onbekend
13
12
9
2
36
25,5% 11,0% 14,5% 11,1% 15,0% Totaal
51
109
62
18
240
100%
100%
100%
100%
100%
Negatieve uitval
Positieve uitval
Geen uitval
Onbekend
Totaal
Totaal
Overig
Somalie
Kaapverdische Eilanden
voorm. Joegoslavie
Marokko
Turkije
Suriname
Nederland
Aruba/Antillen
Tabel 2.15 Participatieplaatsen: soort uitval naar geboorteland
15
4
3
6
11
1
3
5
13
61
22,1%
13,8%
14,3%
23,1%
31,4%
33,3%
42,9%
71,4%
29,5%
25,4%
20
4
2
4
2
0
1
1
10
44
29,4%
13,8%
9,5%
15,4%
5,7%
,0%
14,3%
14,3%
22,7%
18,3%
22
12
14
13
19
2
2
1
14
99
32,4%
41,4%
66,7%
50,0%
54,3%
66,7%
28,6%
14,3%
31,8%
41,3%
11
9
2
3
3
0
1
0
7
36
16,2%
31,0%
9,5%
11,5%
8,6%
,0%
14,3%
,0%
15,9%
15,0%
68
29
21
26
35
3
7
7
44
240
100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0%
We zien dat de kans op uitval in de arbeidsfase onder de in Nederland geboren werknemers het grootst is, maar tegelijkertijd is hun kans op positieve uitval verreweg het grootst. De kans dat een medewerker met een Nederlandse achtergrond het buurtserviceteam voortijdig verlaat om een reguliere baan te aanvaarden, is bijna twee keer groter dan gemiddeld.
25
Bekijken we de uitval per stadsdeel, dan zien we dat deze bij het Reinigingsbedrijf Zuid met 67% groter is dan bij het Reinigingsbedrijf Zuid (55%). Wel is de positieve uitval in Zuid relatief groter dan in Noord, maar dat zit met name in meer aanpassingen van het dienstverband en overplaatsingen naar een ander werkbedrijf. In de onderstaande tabel staat een overzicht van de uitval per stadsdeel.
Tabel 2.16 Participatieplaatsen: uitval per stadsdeel Reinigingsbedrijf Noord Negatieve uitval
Positieve uitval
Geen uitval
Onbekend
Totaal
Reinigingsbedrijf Zuid
Totaal
41
21
62
25,8%
25,6%
25,7%
25
19
44
15,7%
23,2%
18,3%
72
27
99
45,3%
32,9%
41,1%
21
15
35
13,2%
19,3%
14,9%
159
82
241
100,0%
100,0%
100,0%
Hoewel de opbouw van het bestand in beide stadsdelen afwijkt op het gebied van gezinssamenstelling en geboorteland7, hebben deze geen meetbare invloed op de verschillen in uitvalcijfers.
2.3
Uitval bij medewerkers in het kader van Roteb200
W&S leverde twee bestanden: een bestand van alle 128 deelnemers aan het project over 2007 en een bestand van 34 records over de verlengingen in 2008. Bij elkaar gevoegd levert dat een bestand op van 128 unieke records. Bij deze groep is gekozen voor een andere onderzoeksperiode, omdat na 1 oktober in principe geen nieuwe aanmeldingen in het kader van dit project zijn gedaan.
7
26
Bij het Reinigingsbedrijf Zuid vinden we in verhouding veel alleenstaanden in het bestand, terwijl op Noord juist relatief veel getrouwde, cq. samenwonende medewerkers zijn te vinden. In Zuid vinden we relatief minder Nederlanders en meer Antillianen, terwijl in Noord de Marokkanen sterk zijn oververtegenwoordigd.
2.3.1
De voor Roteb200 aangemelde klanten
Door koppeling met het SoZaWe-bestand hebben we de kenmerken van alle leden van deze groep. In de navolgende tabellen staat een overzicht over de kenmerken geslacht, leeftijd, gezinsvorm en geboorteland. Daarnaast wordt een vergelijking met de opbouw van het SoZaWe-bestand gemaakt.
Tabel 2.17 Aangemelde klanten voor Roteb200 naar geslacht Aangemeld Aantal Man
SoZaWe
%
Aantal
%
109
85,2
13407
42,7
Vrouw
19
14,8
17968
57,3
Totaal
128
100,0
31375
100,0
Rond 85% van de klanten die werden aangemeld voor Roteb200, is man. De overige 15% is vrouw. In vergelijking met het SoZaWe-bestand zijn de mannen sterk oververtegenwoordigd.
Tabel 2.18 Aangemelde klanten voor Roteb200 naar gezinssamenstelling Aangemeld Aantal
SoZaWe
%
Aantal
%
Alleenstaand
78
60,9
16640
53,0
Eenoudergezin
24
18,8
8905
28,4
Paar z kinderen
9
7,0
2159
6,9
Paar m kinderen
17
13,3
3607
11,5
64
,2
31375
100,0
Onbekend
Totaal
128
100,0
Ruim 60% van de aangemelde klanten is alleenstaand. Rond een vijfde is alleenstaand ouder. Paren met of zonder kinderen vormen de overige 20%. In vergelijking met het SoZaWe-bestand zien we een oververtegenwoordiging van alleenstaanden tegenover een ondervertegenwoordiging van alleenstaande ouders.
Tabel 2.19 Aangemelde klanten voor Roteb200 naar leeftijdsklasse Aangemeld
SoZaWe
Aantal
%
Aantal
%
21-34
31
24,2
6873
21,9
35-44
54
42,2
7942
25,3
45-54
38
29,7
8154
26,0
5
3,9
8406
26,8
128
100,0
31375
100,0
55 en ouder
Totaal
In de groep voor Roteb200 aangemelde klanten zien we een sterke oververtegenwoordiging van 35- tot 45- jarigen. Klanten van 55 jaar en ouder zijn zo goed als afwezig
27
Antillianen vormen de meerderheid in deze groep: bijna een derde is hier geboren. Rond een kwart is in Nederland geboren. Surinamers vormen een tiende deel, terwijl Turken en Marokkanen elk rond de 5% van de groep uitmaken. Vergeleken met alle SoZaWe-klanten zijn Antillianen sterk oververtegenwoordigd, vooral ten koste van de Nederlanders. Ook hier zien we dat terwijl de groep in Nederland, de Antillen of Suriname geboren klanten voor het merendeel uit alleenstaanden bestaat, de uit Turkije en Marokko afkomstige groep vaker uit leden van een paar met of zonder kinderen bestaat.
2.3.2
Aangemeld
Nederland Marokko Turkije
SoZaWe
Aantal
%
Aantal
%
30
23,4
13143
41,9
7
5,5
3132
10,0
8
6,2
2606
8,3
40
31,2
2290
7,3
Suriname
14
10,9
3492
11,1
Kaapv. Eilanden
15
3,0
604
1,9
Aruba/Antillen
Somalië
4
3,1
312
1,0
vm. Joegoslavië
1
0,8
616
2,0
22
17,2
5162
16,5
18
,1
31375
100,0
Overig Onbekend
Totaal
128
100,0
Uitval in de toeleidingsfase
Van de 128 medewerkers starten er uiteindelijk 118 in een buurtserviceteam. De overige vinden we in andere werkbedrijven binnen Roteb terug. Na koppeling met het Roteb-bestand werden 127 records teruggevonden, volgens de verdeling in de navolgende tabel. Dat betekent dat maar 1% van de door W&S aangemelde deelnemers niet meer is terug te vinden in het bestand van Roteb. Er is dus nauwelijks sprake van uitval in de toeleidingsfase.
2.3.3
Tabel 2.20 Aangemelde klanten voor Roteb200 naar geboorteland
Tabel 2.21 Roteb200: uitval in de toeleidingsfase
WWB WWB lks
Aantal
%
116
91,3
3
2,4
WWB Ant
5
3,9
Participatieplaats
3
2,4
Niet in bestand Roteb
1
0,8
128
100,0
Totaal
Uitval in het arbeidsproces
In deze fase is er geen negatieve uitstroom uit de BST’s. Bij ruim 40% gaat het om het aflopen van de overeenkomst voor onbepaalde tijd, bij nog eens een derde om verlenging van het dienstverband. Bij bijna een tiende gaat het om doorstroom naar regulier werk. Bij de overigen gaat het om verlenging van het dienstverband of om overplaatsing naar een ander werkbedrijf. In de onderstaande tabel staat een overzicht van de ontslagredenen. 28
Tabel 2.22
Roteb200: redenen voor uitval in de arbeidsfase
Ontslag in verband met regulier betaald werk Overplaatsing binnen werkbedrijf Overplaatsing naar ander werkbedrijf
Aantal
%
11
9,3
1
,8
15
12,7
Aanpassing dienstverband
1
,8
Verlenging dienstverband
39
33,1
Aflopen arbeidscontract
51
43,2
118
100,0
Totaal
Bij de deelnemers die uitstromen vanwege regulier werk zijn vrouwen sterk oververtegenwoordigd: 22% van de vrouwen stroomde om die reden uit, tegen 8% van de mannen. Bij de mannen zien we daarentegen veel vaker een verlenging van het dienstverband. Jongeren tot 34 jaar stromen vaker uit naar regulier werk dan deelnemers in de leeftijdsklassen daarboven: 18% van de deelnemers in die leeftijdscategorie aanvaardde voor het starten van de dienst in het BST of tussentijds een reguliere baan. Uitstroom naar regulier werk vinden we bijna twee keer zo vaak onder autochtonen (15%) dan allochtonen (8%). Wel zien we aanmerkelijke verschillen als we de verschillende geboortelanden in ogenschouw nemen. Het aandeel Surinamers en Turken onder de uitstromers is ongeveer gelijk aan dat van de Nederlanders. Het aandeel van de Antillianen (8%) en Marokkanen (0%) blijft hierbij achter, evenals dat van de overige geboortelanden.
2.4
Uitval bij de medewerkers in het kader van WerkDirect
2.4.1
De voor WerkDirect aangemelde klanten
In de periode oktober 2007-oktober 2008 werden 1435 unieke klanten aangemeld voor WerkDirect. In de navolgende tabellen staat een overzicht over de kenmerken geslacht, leeftijd, gezinsvorm en geboorteland. Tabel 2.23 Aangemelde klanten voor WerkDirect naar geslacht Aangemeld Aantal
%
SoZaWe Aantal
%
Man
837
58,3
13407
42,7
Vrouw
598
41,7
17968
57,3
Totaal
1435
100,0
31375
100,0
Bijna 60% van de klanten die werden aangemeld voor WerkDirect, is man. Ruim 40% is vrouw. Daarmee zijn de mannen in vergelijking met het SoZaWe-bestand oververtegenwoordigd.
29
Tabel 2.24 Aangemelde klanten voor WerkDirect naar gezinssamenstelling Aangemeld Aantal
SoZaWe
%
Aantal
%
Alleenstaand
628
43,8
16640
53,0
Eenoudergezin
381
26,6
8905
28,4
Paar z kinderen
127
8,9
2159
6,9
Paar m kinderen
288
20,1
3607
11,5
11
0,8
64
,2
1435
100,0
31375
100,0
Onbekend
Totaal
Tabel 2.25 Aangemelde klanten voor WerkDirect naar leeftijdsklasse Aangemeld Aantal
SoZaWe
%
Aantal
%
21-34
473
33,0
6873
21,9
35-44
545
38,0
7942
25,3
45-54
347
24,2
8154
26,0
70
4,9
8406
26,8
1435
100,0
31375
100,0
55 en ouder
Totaal
Ruim 40% van de aangemelde klanten is alleenstaand. Ruim een kwart is alleenstaand ouder. Paren met of zonder kinderen vormen het resterende deel. Ruim 80% van de alleenstaande ouders is vrouw. Bij ongeveer driekwart van de andere huishoudenstypen gaat het om een man die deel uitmaakt van een samengesteld huishouden. Deze laatste categorie zien we oververtegenwoordigd in de groep aanmeldingen, ten koste van de alleenstaande ouders.
Het aandeel klanten tot 35 jaar onder deze groep is relatief groot: precies een derde. Bijna 40% is tussen de 35 en 45 jaar oud. Het overige deel is 55 jaar of ouder. Klanten tot 45 jaar zijn, in vergelijking met alle SoZaWe-klanten, sterk oververtegenwoordigd. Klanten vanaf 55 jaar vinden we daarentegen in verhouding weinig terug onder de aanmelders.
Tabel 2.26 Aangemelde klanten voor WerkDirect naar geboorteland Aangemeld
SoZaWe
Aantal
%
Aantal
%
Nederland
416
29,0
13143
41,9
Marokko
255
17,8
3132
10,0
Turkije
179
12,5
2606
8,3
Aruba/Antillen
165
11,5
2290
7,3
Suriname
123
8,6
3492
11,1
Kaapv. Eilanden
38
2,6
604
1,9
Somalië
20
1,4
312
1,0
vm. Joegoslavië Overig Onbekend
Totaal
30
14
1,0
616
2,0
221
15,4
5162
16,5
4
0,3
18
,1
1435
100,0
31375
100,0
Van de aangemelde klanten is rond de 30% in Nederland geboren. 18% komt oorspronkelijk uit Marokko. Antillianen, Surinamers en Turken maken elk rond de 10% van de groep uit. Allochtonen zijn in de groep aanmelders sterk oververtegenwoordigd. Met name het aandeel Marokkanen is groot, maar ook het Turken en Antillianen is groter dan in het SoZaWebestand.
2.4.2
Uitval in de toeleidingsfase
Van deze 1435 personen vinden we er uiteindelijk 200 (13%) terug in het bestand van Roteb. Hiervan staan er 145 geregistreerd bij WerkDirect, en nog eens 47 bij de Participatieplaatsen en de regeling Generaal Pardon. Daarnaast vinden we enkele klanten terug bij WWB en WWB lks. In de onderstaande tabel staat hiervan een overzicht.
Tabel 2.27 WerkDirect: plaatsing van de voor WerkDirect aangemelde klanten Aantal
%
PP en GP
47
3,3
WerkDirect
145
10,1
1
,1
WWB jan WWB lks
7
,5
Niet in bestand Roteb
1235
86,1
Totaal
1435
100,0
Van de 1235 klanten die niet meer in het Roteb-bestand zijn terug te vinden, zijn de redenen voor uitval vóór toeleiding als volgt in het SoZaWe-bestand geregistreerd:
Tabel 2.28 WerkDirect: Redenen voor uitval in de toeleidingsfase
Voldoet aan afspraken RIB (blijft in traject)
Aantal
%
385
31,2
Ongeschikt voor deelname
226
18,3
Afgevallen in verband met medische beperkingen
181
14,7
Uitkering beëindigd door SoZaWe
91
7,4
Werkaanvaarding Sagenn
54
4,4
Uitkering beëindigd door klant
48
3,9
Uitkering is voor onderzoek beëindigd
46
3,7
Werkaanvaarding door klant bij de Roteb
37
3,0
Overig, geen doelgroep
23
1,9
Werkaanvaarding overig,door inzet uitstroom consulent
14
1,1
7
,6
Leeftijd >57,5 jaar in combinatie met ontbreken arbeidsperspectief Klant is voor toetsing verhuisd Onbekend Totaal
1
,1
122
9,9
1235
100,0
Opvallend is dat In het SoZaWe-bestand 37 klanten die niet in het bestand van Roteb zijn terug te vinden, wel staan geregistreerd als klanten die daar werk hebben aanvaard. Kijken we naar de kenmerken van de klanten die wel en die niet naar Roteb worden door-verwezen, dan zien we allereerst dat het aandeel mannen bijna drie keer zo groot is dan het aandeel vrouwen: 19% om 31
7%. Opvallend is het relatief grote aandeel vrouwen dat in deze fase uitvalt vanwege medische beperkingen: 17% tegen 10% van de mannen. Daarnaast blijft bijna 40% van de vrouwen in het reguliere traject, omdat ze volgens de registratie aan de afspraken van het reïntegratiebedrijf voldoen. Van de alleenstaanden wordt 20% naar de Roteb doorverwezen, tegen maximaal 10% van de andere gezinstypen. Van de klanten in de leeftijdgroep tot 45 jaar wordt rond de 15% dooverwezen; in de hogere leeftijdsklassen neemt het percentage af. Van de klanten van 55 jaar en ouder komt nog maar 6% bij de Roteb terecht. Ruim een kwart van hen wordt afgewezen vanwege medische klachten; nog eens een tiende vanwege het ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Het geboorteland heeft geen significante invloed. Gekeken naar geboorteland, dan valt op dat klanten uit voormalig Joegoslavië bijna twee keer vaker dan gemiddeld (29% om 18%) ongeschikt voor deelname aan WerkDirect worden geacht. Voor het overige zijn er geen grote verschillen tussen de allochtonen en autochtonen. Uiteindelijk komen er 84 WerkDirecters bij een buurtserviceteam terecht. De overigen gaan voornamelijk bij Montaz en MultiGroen aan de slag. In de onderstaande tabel staat hiervan een overzicht.
Tabel 2.29 Plaatsing van de voor WerkDirect aangemelde klanten Aantal
%
Reinigingsbedrijf Noord
57
28,5
Reinigingsbedrijf Zuid
27
13,5
Subtotaal Buurtserviceteams
84
42,0
Montaz
62
31,0
MultiGroen
47
23,5
RoBedrijf
1
,5
Service
2
1,0
Onbekend
4
2,0
200
100,0
Totaal
In de navolgende tabellen worden de kenmerken van de in de BST’s geplaatste klanten vergeleken met die van alle voor WerkDirect aangemelde klanten. Hiermee krijgt het profiel van de BSTmedewerkers meer reliëf.
32
Tabel 2.30 Aangemelde klanten voor WerkDirect en in BST geplaatste klanten naar geslacht Aangemeld voor WD Aantal
%
Geplaatst in BST Aantal
%
Man
837
58,3
71
84,5
Vrouw
598
41,7
13
15,5
Totaal
1435
100,0
84
100,0
In de Buurtserviceteams zijn mannen sterk oververtegenwoordigd.
Tabel 2.31 Aangemelde klanten voor WerkDirect en in BST geplaatste klanten naar leeftijdsklasse Aangemeld voor WD
Geplaatst in BST
Aantal
%
Aantal
%
21-34
473
33,0
37
32,1
35-44
545
38,0
34
40,5
45-54
347
24,2
20
23,8,
70
4,9
3
3,6
1435
100,0
84
100,0
55 en ouder
Totaal
De leeftijdsopbouw van de voor WerkDirect aangemelde klanten en de medewerkers in de BST’s lijkt sterk op elkaar.
Tabel 2.32 Aangemelde klanten voor WerkDirect en in BST geplaatste klanten naar gezinstype Aangemeld voor WD
Geplaatst in BST
Aantal
%
Aantal
%
Alleenstaand
628
43,8
56
67,2
Eenoudergezin
381
26,6
11
13,0
Paar z kinderen
127
8,9
7
8,1
Paar m kinderen
288
20,1
9
10,5
11
0,8
1
1,2
1435
100,0
84
100,0
Onbekend
Totaal
In de Buurtserviceteams zijn alleenstaanden sterk oververtegenwoordigd. Bijna 90% van hen is man. Alleenstaande ouders zijn juist ondergerepresenteerd. Opmerkelijk is dat meer dan een derde van de alleenstaande ouders in de BST’s van het mannelijk geslacht is; in de groep aanmelders bedraagt dat aandeel 17%.
33
Tabel 2.33 Aangemelde klanten voor WerkDirect en in BST geplaatste klanten naar geboorteland Aangemeld voor WD Geplaatst in BST
Nederland
Aantal
%
Aantal
%
416
29,0
31
36,9
Marokko
255
17,8
8
9,5
Turkije
179
12,5
8
9,5
Suriname
165
11,5
13
15,5
Aruba/Antillen
123
8,6
6
7,1
Kaapverdische Eil.
38
2,6
1
1,2
voorm. Joegoslavië
20
1,4
2
2,4
Somalië Overig Onbekend
Totaal
2.4.3
14
1,0
1
1,2
221
15,4
14
16,7
4
0,3
1435
100,0
84
100,0
Klanten van Nederlandse en Surinaamse herkomst zijn in vergelijking met de groep aanmelders voor WerkDirect in de BST’s oververtegenwoordigd. Bij de medewerkers van Marokkaanse en Turkse origine is juist een ondervertegenwoordiging te zien. Hierbij moet worden aangetekend dat de in Nederland geborenen ook van buitenlandse herkomst kunnen zijn.
Uitval uit het arbeidsproces
Van de 84 WerkDirecters in de Buurtserviceteams maakt precies de helft het contract vol, en is er in sommige gevallen spraken van verlenging. Een kwart start niet eens met het werk, terwijl het overige kwart tussentijds de werkplek verlaat. In de onderstaande tabel is te zien om welke redenen de medewerkers zijn ontslagen, ingedeeld naar de duur van de aanstelling.
34
Tabel 2.34 WerkDirect: redenen voor ontslag in de arbeidsfase
Onvoldoende medewerking
Ontslag i.v.m. Regulier Werk
Geen passende arbeid
Ontslag op staande voet
Overplaatsing binnen werkbedr
Aanpassing dienstverband
Verlenging dienstverband
Aflopen in proeftijd
Aflopen overeenkomst voor bepaalde tijd
Overige redenen
Totaal
Niet gestart
Voortijdig gestopt
Volgemaakt/ verlengd
Totaal
10
3
0
13
45,5%
15,0%
,0%
15,5%
2
7
0
9
9,1%
35,0%
,0%
10,7%
2
1
0
3
9,1%
5,0%
,0%
3,6%
0
1
0
1
,0%
5,0%
,0%
1,2%
0
1
0
1
,0%
5,0%
,0%
1,2%
0
0
1
1
,0%
,0%
2,4%
1,2%
0
0
1
1
,0%
,0%
2,4%
1,2%
3
6
0
9
13,6%
30,0%
,0%
10,7%
0
0
37
37
,0%
,0%
88,1%
44,0%
5
1
3
9
22,7%
5,0%
7,1%
10,7%
22
20
42
84
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
In de eerste kolom is te zien dat de niet-starters in de meeste gevallen onvoldoende medewerking tonen. De medewerkers die stoppen voordat hun contract afloopt –zie kolom 2- , vinden in de meeste gevallen een reguliere baan. Van de medewerkers die hun contract uitdienen is uiteraard in de meeste gevallen het aflopen van het contract de reden voor ontslag. Bij sommigen is er sprake van een aanpassing of verlenging van het dienstverband. In de totaalkolom is te zien dat onvoldoende medewerking de meest voorkomende reden van ontslag is. Aan de andere kant verlaat ruim 10% van de medewerkers het buurtserviceteam omdat ze een reguliere baan heeft gevonden. Ook de categorie ‘overige redenen’ is relatief groot, maar het is onbekend welke motieven voor vertrek onder deze categorie vallen. We zagen eerder dat vrouwen die worden doorverwezen naar de buurtserviceteams een kleine minderheid vormen. Daar komt nog eens bij dat meer dan de helft van de vrouwen die wél worden doorverwezen (54%) uiteindelijk niet start met het werk. In de meeste gevallen tonen de nietstartende vrouwen volgens de registratie onvoldoende medewerking. Vooral alleenstaande
35
moeders vallen voortijdig uit: van de zeven doorwezen alleenstaande moeders startten zes niet in een buurtserviceteam, en diende één het contract niet uit. Jongeren tot 35 jaar stromen vaker (tussentijds) uit naar regulier werk dan klanten in de leeftijdsklassen daarboven. Ruim 30% van de deelnemers tussen 35 en 45 jaar doorstaat de proeftijd niet, terwijl verreweg de meeste deelnemers in de andere leeftijdsklassen dit wel doen. Ruim 60% van de deelnemers vanaf 45 jaar maakt het contract dan ook vol, tegen maximaal 41 % van de lagere leeftijdsklassen. Het geboorteland van de medewerkers heeft geen duidelijke invloed op de redenen van ontslag. Als we een indeling maken in positieve en negatieve uitval, en deze afzetten tegen de verschillende kenmerken, ontstaat het volgende beeld. Tabel 2.35 WerkDirect: soort uitval naar geslacht Man
Vrouw
Totaal
21
5
26
29,6%
38,5%
31,0%
9
3
12
12,7%
23,1%
14,3%
34
3
37
47,9%
23,1%
44,0%
Negatieve uitval
Positieve uitval
Geen uitval
Onbekend
Totaal
7
2
9
9,9%
15,4%
10,7%
71
13
84
100,0%
100,0%
100,0%
Nog geen kwart van de vrouwen dient het contract bij het Buurtserviceteam uit. Bij de vrouwen is een bovengemiddeld aandeel negatieve uitvallers, maar tegelijkertijd ook een relatief groot aandeel positieve uitvallers. De percentages bij de mannen liggen rond het gemiddelde.
Negatieve uitval
17
6
1
2
Totaal
Paar met kinderen
Paar zonder kinderen
Eenoudergezin
Alleenstaand
Tabel 2.36 WerkDirect: soort uitval naar gezinstype
26
30,4% 54,5% 14,3% 22,2% 31,3% Positieve uitval
6
2
2
2
12
10,7% 18,2% 28,6% 22,2% 14,5% Geen uitval
28
2
4
2
36
50,0% 18,2% 57,1% 22,2% 43,4% Onbekend
Totaal
36
5
1
8,9%
9,1%
0
3
9
56
11
7
9
83
100%
100%
100%
100%
100%
,0% 33,3% 10,8%
Rond de 20% van de medewerkers met kinderen dient het contract uit. Bij de alleenstaande ouders is echter een veel groter aandeel negatieve uitvallers te zien dan bij de ouderparen; bij deze laatste categorie zien we een bovengemiddeld grote positieve uitval.
Negatieve uitval
5
15
5
Totaal
55 en ouder
45-54
35-44
21-34
Tabel 2.37: WerkDirect: soort uitval naar leeftijdsklasse
1
26
18,5% 44,1% 25,0% 33,3% 31,0% Positieve uitval
6
4
2
0
22,2% 11,8% 10,0% 11
Geen uitval
12
12
,0% 14,3%
12
2
37
40,7% 35,3% 60,0% 66,7% 44,0% 5
3
1
18,5%
8,8%
5,0%
27
34
20
3
84
100%
100%
100%
100%
100%
Onbekend
Totaal
0
9
,0% 10,7%
Terwijl ruim 60% van de medewerkers van 45 jaar en ouder haar contract uitdient, doet rond de 40% van de medewerkers tot 45 jaar dit. Bij de medewerkers tot 35 jaar zien we een relatief groot aandeel positieve uitval, terwijl bij de leeftijdsklasse tussen de 35 en 45 jaar juist een groot aandeel negatieve uitvallers is te zien. In de onderstaande tabel staan de ontslagredenen bij Roteb per groep samengevat, en is de positieve en negatieve uitval in de arbeidsfase in één oogopslag te zien.
Tabel 2.38 Redenen voor ontslag uit het arbeidsproces voor drie klantcategorieën PP Onvoldoende medewerking Ontslag op eigen verzoek
42
Roteb200 17,4%
Werkdirect
Totaal
13
15,5%
55
12,4%
9
10,7%
39
8,8%
0
,0%
Ontslag in verband met betaald werk
19
7,9%
Geen passende arbeid
10
4,1%
3
3,6%
13
2,9%
3
1,2%
1
1,2%
4
0,9%
Regelmatig Verzuim
3
1,2%
3
0,7%
Overplaatsing binnen werkbedrijf
2
,8%
1
,8%
1
1,2%
4
0,9%
23
5,2%
1,2%
16
3,6%
Ontslag op staande voet
Overplaatsing naar ander werkbedrijf
11
9,3%
8
3,3%
15
12,7%
Aanpassing dienstverband
14
5,8%
1
,8%
1
Verlenging dienstverband
1
,4%
39
33,1%
1
1,2%
41
9,3%
Aflopen in proeftijd
4
1,7%
9
10,7%
13
2,9%
Aflopen arbeidscontract
99
41,1%
37
44,0%
187
42,2%
Overige redenen
36
14,9%
9
10,7%
45
10,1%
241
100,0%
84
100,0%
443
100,0%
Totaal
51
118
43,2%
100,0%
Maken we een indeling in drie grote categorieën, dan is te zien dat de uitval in de arbeidsfase bij alle groepen tussen de 55 en 60% ligt. Bij de medewerkers in een participatieplaats en bij WerkDirect bedraagt de negatieve uitval tussen een kwart en een derde. Medewerkers in de Roteb200-regeling laten geen negatieve uitval zien.
37
Tabel 2.39 Soort uitval in de arbeidsfase voor drie klantcategorieën PP Negatieve uitval
Positieve uitval
Geen uitval
Onbekend (overig)
Totaal
2.5
Roteb200
WerkDirect
Totaal
62
26
88
25,7%
31,0%
19,9%
44
67
12
123
18,3%
56,8%
14,3%
27,8%
99
51
37
187
41,1%
43,2%
44,0%
42,2%
36
9
45
14,9%
10,7%
10,2%
241
118
84
443
100,0%
100,0%
100,00%
100,0%
Bestandsanalyse: samenvatting en conclusies
Door middel van koppeling van registratiebestanden van de afdeling Werk en Scholing van SoZaWe, Roteb en SoZaWe is getracht inzicht te bieden in de uitval van medewerkers van de buurtserviceteams in de verschillende fasen van het werkproces. Door de opbouw van de bestanden is helaas gebleken dat dit niet zo gedetailleerd mogelijk is als vooraf gehoopt. In feite is de omvang en aard van de uitval slechts betrouwbaar in kaart te brengen voor de totale toeleidingsfase en de totale arbeidsfase. In de voorgaande paragrafen is de uitval in deze fasen in kaart gebracht voor klanten die via een participatieplaats, Roteb200 of WerkDirect naar een buurtserviceteam werden geleid. Participatieplaatsen We hebben gezien dat in de toeleidingsfase naar een participatieplaats in de BST meer dan de helft (52%) van de klanten uitvalt. In de arbeidsfase valt nog eens 43% van de klanten met een arbeidscontract uit; bij 25% betreft het negatieve uitval. Bij de uitval in de toeleidingsfase zien we een oververtegenwoordiging van vrouwen, alleenstaande moeders en klanten tot 35 jaar. Bij de negatieve uitval in de arbeidsfase zien we een (lichte) oververtegenwoordiging van medewerkers die deel uitmaken van een samengesteld huishouden en medewerkers met een Marokkaanse, Kaapverdische of Somalische achtergrond. Roteb200 De toeleiding naar de buurtserviceteams via de Roteb200 kent slechts één uitvaller. In de arbeidsfase is er slechts sprake van positieve uitval van 57% WerkDirect De toeleidingsfase naar een WerkDirectplaats in de buurtserviceteams kent een uitval van 42%. In de arbeidsfase valt nog eens 44% van de medewerkers die een contract ondertekenden voortijdig uit. In 31% van de gevallen gaat het om negatieve uitval. In de uitval in de toeleidingsfase zijn 38
vrouwen en alleenstaande moeders oververtegenwoordigd. Daarnaast zien we relatief veel Marokkanen, Surinamers en Kaapverdiërs onder de uitvallers in deze fase. Ook bij de negatieve uitval zien we een oververtegenwoordiging van vrouwen en alleenstaande moeders. Daarnaast vallen medewerkers in de leeftijd van 35 tot 45 jaar vaker voortijdig uit. Allochtonen vallen vaker voortijdig uit; met name onder medewerkers die zijn geboren in Suriname, Kaapverdië, Somalië en het voormalige Joegoslavië is er een hoger dan gemiddelde negatieve uitval. De uitvalcijfers zijn op de volgende pagina’s per fase op een rij gezet, voor de belangrijkste kenmerken.
39
Participatieplaatsen Aangemeld
Uitval toeleiding
Uitval arbeidsfase Negatieve uitval
Positieve uitval
25,3%
18,3%
Totaal
503
52,1%
Man
303
39,9%
24,7%
17,6%
Vrouw
181
68,0%
27,6%
20,7%
19
94,7%
Alleenstaand
216
42,1%
24,8%
20,8%
Eenoudergezin
124
61,3%
18,8%
20,8%
Onbekend
P z kinderen
52
50,0%
30,8%
11,5%
P m kinderen
89
56,2%
33,3%
12,8%
Onbekend
22
86,4%
21-34
124
58,9%
25,5%
17,6%
35-44
205
46,8%
26,6%
14,7%
45-54
123
49,6%
24,2%
24,2%
55 en ouder
32
43,8%
22,2%
22,2%
Onbekend
19
94,7%
Nederland
131
48,1%
22,1%
29,4%
79
55,7%
31,4%
5,7%
Marokko Turkije
56
53,6%
23,1%
15,4%
Aruba/Antillen
45
53,3%
19,0%
19,0%
Suriname
45
35,6%
10,3%
6,9%
Kaapv. Eilanden
15
53,3%
42,9%
14,3%
Somalië
12
41,7%
42,9%
14,3%
vm. Joegoslavië
7
57,1%
33,3%
0,0%
Overig
92
52,2%
29,5%
22,7%
Onbekend
21
95,2%
40
WerkDirect
Aangemeld
Uitval toeleiding
Uitval arbeidsfase Negatieve uitval
Positieve uitval
Totaal
145
42,1%
31,0%
14,3%
Man
117
39,3%
29,6%
12,7%
Vrouw
28
53,6%
38,5%
23,1%
Alleenstaand
88
36,4%
30,4%
10,7%
Eenoudergezin
28
60,7%
54,5%
18,2%
P z kinderen
7
0,0%
14,3%
28,6%
P m kinderen
18
50,0%
22,2%
22,2%
4
75,0%
0,0%
0,0%
21-34
58
36,2%
13,5%
16,2%
35-44
62
45,2%
44,1%
11,8%
45-54
23
13,0%
25,0%
10,0%
2
-50,0%
33,3%
0,0%
Nederland
42
26,2%
29,0%
22,6%
Marokko
26
69,2%
37,5%
0,0%
Turkije
10
20,0%
37,5%
37,5%
Aruba/Antillen
18
27,8%
15,4%
7,7%
Suriname
16
62,5%
50,0%
16,7%
Kaapv. Eilanden
4
75,0%
100,0%
0,0%
Somalië
2
0,0%
50,0%
0,0%
2
50,0%
100,0%
0,0%
24
41,7%
21,4%
0,0%
Onbekend
55 en ouder
vm. Joegoslavië Overig Onbekend
1
Roteb200 Aangemeld
Uitval toeleiding
Uitval arbeidsfase Negatieve uitval
Totaal
128
0,8%
Positieve uitval 56,8%
41
Uitval uit de Buurtserviceteams: risicogroepen De bestandsanalyse naar de uitval in de Buurtserviceteams levert op dat de uitval in toeleidings- en arbeidsfase bij de Buurtserviceteams vrij groot is onder alle onderscheiden groepen. Er zijn enkele groepen aan te wijzen die een verhoogd risico op uitval lopen.
In de toeleidingsfase naar een participatieplaats in een Buurtserviceteam zijn dat: -
vrouwen alleenstaande ouders; klanten tot 35 jaar .
In de toeleidingsfase naar een WerkDirectplaats in een Buurtserviceteam zijn dat: -
vrouwen alleenstaande ouders; klanten die zijn geboren in Kaapverdië, Marokko, Somalië of voormalig Joegoslavië
In de arbeidsfase in een participatieplaats hebben een verhoogde kans op negatieve uitval: -
klanten in een samengesteld huishouden; klanten die zijn geboren in Kaapverdië, Marokko, Somalië of voormalig Joegoslavië
In de arbeidsfase in een WerkDirectplaats hebben een verhoogde kans op negatieve uitval: -
vrouwen; alleenstaande ouders; klanten tussen de 35 en 45 jaar; klanten die zijn geboren in Suriname, Kaapverdië, Somalië of het voormalige Joegoslavië.
In elke fase lopen vrouwen, (daarmee samenhangend) alleenstaande ouders en Kaapverdiërs, Marokkanen, Somaliërs en voormalig Joegoslaven de meeste kans om uit te vallen.
42
3
Uitval in de Buurtserviceteams: een kwalitatieve verdieping 3.1
Inleiding
Op basis van een bestandsanalyse in het eerste deel van dit rapport is geconcludeerd dat de uitval in de toeleidings- en arbeidsfase bij de BST’s in het algemeen vrij hoog is. In dit tweede deel richten we ons op de achterliggende factoren die uitval beïnvloeden. Door middel van interviews met professionals en deelnemers zijn de oorzaken van en omstandigheden rondom de uitval van deelnemers in de verschillende fasen van het werkproces nader bekeken. De verzamelde informatie dient als een kwalitatieve controle op de bestandsgegevens en als een verdere verdieping van de zoektocht naar de oorzaken van uitval. In dit deel richten we ons op de volgende drie deelonderzoeksvragen:
• • •
Wat zijn volgens de uitvallers de belangrijkste redenen voor de uitval? Wat zijn volgens de werkbegeleiders van SoZaWe en de BST-coördinatoren de belangrijkste redenen voor de uitval? Welke maatregelen zijn er te treffen om de uitval te verminderen?
Hieronder zullen we eerst kort de methoden toelichten en achtergrondinformatie geven over de geïnterviewde klanten. Zoals in het eerste deel besproken, kan de uitval worden verdeeld in twee fasen: uitval tijdens de toeleiding en uitval tijdens het arbeidsproces. Zoals besproken zal worden, is deze tweedeling in de realiteit niet zo duidelijk. Zo zijn klanten volgens de registratie soms uitgevallen tijdens het arbeidsproces, maar hebben ze nooit een dag gewerkt. Dit valt soms te verklaren door de aanmeldprocedure. Klanten dienen tijdens de voorlichtingsbijeenkomst een contract te tekenen. Sommige klanten melden zich echter direct daarna af (bijvoorbeeld door hun klantmanager te bellen). We hebben de uitvalsfactoren verdeeld in belemmeringen of problemen gerelateerd met de klanten en de factoren gerelateerd aan de organisatie en dienstverlening. We beginnen met die laatste, waar we een tweedeling hebben gemaakt in de factoren die een rol spelen tijdens de toeleiding en de factoren die voor uitval zorgen tijdens het arbeidsproces. Bij de bespreking van de persoonlijke belemmeringen maken we deze tweedeling niet omdat de meeste geïnterviewde klanten feitelijk niet gewerkt hebben in de BST’s . Verder verschillen de door de klanten genoemde redenen voor de uitval tijdens de toeleiding en tijdens het arbeidsproces niet veel. Na deze bespreking volgt een samenvatting en de conclusies van dit deel van het onderzoek, en komen we terug op de vraag welke maatregelen er getroffen kunnen worden om uitval te verminderen.
43
3.2
Methoden
Om een beeld te krijgen van de achtergrond van de problematiek en de oorzaken van de uitval zijn drie groepsgesprekken met professionals gevoerd en zijn zeven uitvallers geïnterviewd. Er is vooral gekeken naar de in het proces gelegen factoren en factoren die gerelateerd zijn aan de klanten zelf. We zullen eerst bespreken hoe we de klantrespondenten hebben geselecteerd, waarna we de inhoud van de interviews en de moeilijkheden tijdens het interviewen zullen behandelen. Na een korte bespreking van hoe en met wie de groepsgesprekken hebben plaatsgevonden bespreken we de achtergrond van de geïnterviewde klanten, zoals de fase en reden van uitval, opleidingsniveau en uitkeringsduur. Selectie klanten Bij de selectie van de respondenten is geprobeerd een goede variatie te krijgen in klanten uit de verschillende risicogroepen (vrouwen, alleenstaande ouders, en herkomst), uit de doelgroepen (participatieplaats of Werkdirect) en wat betreft de fases van uitval (toeleiding of arbeidsproces). Hoewel er tien interviews waren gepland, was het erg moeilijk respondenten te vinden die bereid waren om mee te werken aan het onderzoek. Tijdens het telefonisch benaderen is van veel klanten ook het een en ander duidelijk geworden over de reden van uitval. Met twee klanten heeft een wat langer telefoongesprek plaats gevonden. Hoewel ze wel graag wat kwijt wilden over de aanmelding of werkzaamheden in de BST, waren ze niet bereid tot een interview. Relevante informatie die zij aan de telefoon hebben gegeven is verwerkt. Van de zeven klanten zijn er volgens de registratie drie uitgevallen tijdens de fase toeleiding en vier tijdens het arbeidsproces. Het label dat naar de fase verwijst waarin een klant is uitgevallen zegt echter weinig over het moment waarop iemand werkelijk is uitgevallen. Van de vier klanten die, volgens de registratie, zijn uitgevallen tijdens het arbeidsproces zijn drie in werkelijkheid nooit begonnen met werken. Twee daarvan hebben wel een contract ondertekend wat het label mogelijk verklaart. Eén klant beweert niet eens naar de voorlichtingsbijeenkomst te zijn geweest . De vierde klant met het label uitval tijdens arbeidsproces heeft slechts één dag gewerkt. Hierdoor kan niet veel worden gezegd over de redenen van uitval tijdens het arbeidsproces. Aan de andere kant zeggen sommige klanten niet te willen of te kunnen werken voor de BST op basis van eerdere ervaringen in soortgelijk werk. Op basis van deze eerdere ervaringen kan wel iets worden gezegd over mogelijke redenen van uitval tijdens het arbeidsproces. Of iemand gerekend kan worden tot een participatieplaats (PP) of WerkDirect (WD) is niet altijd duidelijk, want tenminste twee klanten staan zowel op de lijst van participatieplaatsen als op die van WerkDirect. Tot slot waren de meeste klanten uitgenodigd voor het werken in de BST. Er was één klant die was uitgenodigd voor ander werk, namelijk werkzaamheden in de kantine van de Roteb. De aanmelding verliep hetzelfde als bij de BST (uitnodigingsbrief, algemene voorlichtingsbijeenkomst en tekenen contract). Interviews De interviews hebben plaatsgevonden op het kantoor aan de Schiekade, met uitzondering van één interview waarbij de respondent liever thuis geïnterviewd wilde worden. De interviews met klanten richtten zich vooral op het proces rond de aanmelding, de (eventuele) werkaanvaarding en de uitval tijdens de toeleiding of het arbeidsproces. De klanten werd gevraagd om het aanmeldingsproces, de rol van de klantmanager en de werkbegeleiding te beschrijven. Ook is gevraagd naar de het 44
beeld wat men heeft of had van het werk in een BST of van de Roteb in het algemeen. Klanten die gewerkt hadden in de BST werd gevraagd naar hun ervaringen en hun oordeel over de inhoud en opbrengst van het traject. Andere onderwerpen die aan de orde kwamen waren de wensen t.a.v. 8 ondersteuning, de participatiewensen en of en hoe men zoekt naar werk. De interviews met de klanten waren niet eenvoudig. Veel klanten begrepen niet helemaal wat een onderzoek inhield. Hoewel de klanten tijdens het telefoongesprek en voor de aanvang van het interview uitleg kregen over het doel van het onderzoek, verwachtten enkele klanten hulp van de onderzoeker, of dachten zij dat de onderzoekers hun zaak verder zouden uitzoeken. Vaak noemden zij dan ook hele specifieke informatie zoals de namen van klantmanagers, de vermoedelijke data wanneer bepaalde gesprekken hadden plaatsgevonden, en hadden zij veel correspondentie van SoZaWe of zelfs halve medische dossiers bij zich. De verwarring over wat een onderzoek is en de verwachtingen rond het onderzoek maakten het soms moeilijk om de juiste informatie te krijgen van de klanten. Verder sprak een aantal klanten 9 slecht Nederlands en twee andere klanten waren erg verward of onder invloed (één van de klanten vertelde dagelijks drugs te gebruiken). In één interview raakte een klant zeer emotioneel omdat hij veel intieme (veelal vervelende) zaken uit zijn leven vertelde. Aan het einde van het interview dankte deze klant dat hij eindelijk eens zijn hele verhaal aan iemand kwijt kon. Een laatste moeilijkheid was dat het onderzoek gaat over een onderwerp wat gevoelig ligt. Ten eerste zijn veel klanten bang hun uitkering kwijt te raken en ten tweede zijn ze soms zwaar gefrustreerd over de gang van zaken rondom de aanmelding in de BST. Groepsgesprekken professionals De groepsgesprekken hebben plaatsgevonden op het SoZaWe kantoor aan de Schiekade tussen april en juni 2009. De professionals komen uit verschillende functiegroepen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende fasen in het proces van aanmelding, intake en werkbegeleiding. De professionals waren medewerkers van voorheen Intake Werk en Scholing SoZaWe, instroomgebeleiders van de Roteb, BST-coördinatoren, projectcoördinatoren/uitstroomcoaches, jobcoaches, en een bedrijfsmaatschappelijk werker (zie bijlage 1 voor deelnemers). In deze groepsgesprekken werd de meest voorkomende problematiek van klanten besproken en de 10 (mogelijke) redenen van uitval. Ook werden er richtingen van oplossingen geformuleerd.
8 9 10
De itemlijst (zie bijlage 1) is in overleg met de opdrachtgever samengesteld. Bij één interview had de respondent iemand bij zich om te vertalen. Voor de itemlijst die tijdens deze groepsgesprekken is gebruikt zie bijlage 2. In de tekst wordt soms naar een bepaald groepsgesprek verwezen door middel van de afkorting GG en het nummer welke verwijst naar één van de drie groepsgesprekken in bijlage 3. Voor de itemlijst die tijdens deze groepsgesprekken is gebruikt zie bijlage 2.
45
3.3
Achtergrond van de klanten
Geregistreerde uitvalsredenen De geïnterviewde klanten hebben als geregistreerde uitvalredenen ‘medische beperkingen’, ‘ongeschikt voor deelname’, en ‘onvoldoende medewerking’. (Zie tabel 4.1 voor een overzicht van de klanten met korte achtergrondkenmerken, de fase van uitval en de geregistreerde reden van uitval.) De geregistreerde uitvalredenen komen vaak niet overeen met de redenen die de klanten zelf noemen als reden waarom ze zijn uitgevallen. Zo legt een klant (man, 43 jaar, uitval WerkDirect arbeidsproces) bijvoorbeeld aan de telefoon uit dat hij na het intakegesprek bij de Roteb een betaalde baan aangeboden kreeg via een detacheringbureau. Op zich wilde hij best voor de Roteb werken, maar hij is dus eigenlijk nooit begonnen. Hij heeft echter als geregistreerde reden van uitval ‘onvoldoende medewerking’. In de bespreking van de klanten zullen we altijd tussen haakjes 11 de fase van uitval, leeftijd en geslacht noemen, zoals in het hierboven genoemde voorbeeld. Indien relevant wordt ook de geregistreerde reden genoemd. Werkervaring, opleiding en uitkeringsduur Opvallend is de lange uitkeringsduur of duur werkloosheid van de meeste klanten en het geringe aantal trajecten of cursussen. Zo heeft een klant (vrouw, 41 jaar) die 18 jaar geleden vluchtte uit Ethiopië al 16 jaar een uitkering. Zij heeft Nederlandse taalles gevolgd en daarmee samenhangend twee keer een stage gelopen van drie maanden. Een keer in een winkelketen en de andere keer in een buurthuis. Een andere klant (m, 51 jaar) heeft al ongeveer 30 jaar een uitkering. Hij heeft in die dertig jaar één traject gevolgd, namelijk een computercursus met een beroepentest. Uit de beroepentest bleek dat hij goed in de in de verzorging zou kunnen werken. Daarom gaat hij daarna 12 als vrijwilliger aan de slag in een verzorgingshuis. Een andere klant (v, 38, WD toeleiding) heeft helemaal geen werkervaring, en krijgt al 20 jaar een uitkering. Ze heeft in die 20 jaar drie maanden stage gelopen in een winkel, maar verder geen enkel traject of cursus gevolgd. Sommige klanten hebben wel een aantal jaar werkervaring en krijgen nog niet lang een uitkering. Zo heeft een 34 jarige klant sinds twee jaar een uitkering en zeven jaar werkervaring in de zorg en verkoop. Een andere klant (m, 54, WD arbeidsproces), heeft slechts twee maanden een uitkering als hij de uitnodiging van de BST krijgt. Hoewel hij dus een zeer korte uitkeringsgeschiedenis heeft, is hij al wel acht jaar werkloos. Desondanks stroomt hij binnen een jaar uit naar een betaalde baan. Twee andere klanten hebben ook een redelijke achtergrond qua werkervaring en/of opleiding. Zo heeft de ene klant (m, 37, PP/WD arbeidsproces) een diploma heftruckchauffeur en de andere klant (man, 44, WD toeleiding) acht jaar werkervaring in de scheepsbouw. Allebei hebben ze echter een detentieverleden en lijken ze drugs te gebruiken.
11
12
46
(m, 54, WD werkproces) verwijst bijvoorbeeld naar een mannelijke klant van 54 jaar die is uitgevallen tijdens het werkproces van de doelgroep WerkDirect. De afkorting PP staat voor participatieplaats. Hij ging daar met koffie rond, deed spelletjes, en praatte met oude mensen etc. Toen hij erachter kwam dat alle vrijwilligers 50 euro per maand vergoeding kregen en hij niet, is hij er mee gestopt (na 14 maanden). Daar heeft hij achteraf wel spijt van.
Tabel 3.1. Achtergrond van de geïnterviewde klanten Fase uitval en doelgroep
Geslacht
Leeftijd
Duur
Opleiding
uitkering WD toeleiding
Geregistreerde reden uitval
Man
44 jaar
6 jaar
Mbo
Vrouw
38 jaar.
20 jaar
Lbo
ongeschikt voor deelname ongeschikt voor deelname
Man
51 jaar
30 jaar
geen
medische beperkingen onvoldoende medewerking
WD arbeidsproces/
Vrouw
41 jaar
16 jaar
middelbare school
PP arbeidsproces
Man
37 jaar
9 jaar
Lts + heftruckbewijs
onvoldoende medewerking
WD arbeidsproces
Man
54 jaar
1 jaar
Hbo
onvoldoende medewerking
PP arbeidsproces
Vrouw
34 jaar
2 jaar
Mavo + certificaten zorg onvoldoende medewerking
3.4
Obstakels gerelateerd aan de organisatie en dienstverlening
Hieronder zullen we eerst de in het proces gelegen factoren bespreken die bij uitval een rol spelen. Deze factoren zijn onderverdeeld in factoren die vooral tijdens de toeleiding een rol spelen, en factoren die de uitval in de fase van het arbeidsproces beïnvloeden. Zoals we zullen laten zien is dit onderscheid niet altijd even duidelijk, want factoren die de uitval tijdens de toeleiding beïnvloeden zijn ook nog van invloed tijdens de fase van arbeid. Na de concluderende opmerkingen bespreken we de aan de klant gerelateerde factoren die bij uitval een rol kunnen spelen.
3.4.1
Uitval tijdens de toeleiding
Een problematische factor in de toeleiding die tijdens de groepsgesprekken en interviews met klanten vaak als eerste genoemd werd, is de instroom van klanten op basis van een grove, op een beperkt aantal criteria gebaseerde selectie: het zogenaamde ‘lijstwerk’. Door het dreigen met maatregelen worden klanten gedwongen een contract te tekenen. Na het tekenen van een contract valt al een deel van de klanten af. Dit komt onder andere doordat sommige klanten ongeschikt zijn of het BST-traject niet aansluit bij hun wensen of behoeften. Na de bespreking van deze participatiewensen wordt het slechte imago van de BST’s besproken. Dit slechte imago is een andere belangrijke factor in de uitval die door klanten en professionals werd genoemd. Selectie en lijstwerk In 2007 kregen klanten eerst een driegesprek met de klantmanager en een medewerker van de Roteb. Deze vorm van selectie leverde te weinig instroom op, omdat klantmanagers te weinig verwezen naar de BST’s. Omdat de instroom onvoldoende was is men begonnen met het lijstwerk. Iedereen die twee maanden een uitkering kreeg en geen zichtbare belemmeringen had kon in principe worden aangemeld voor het werk in de BST. Vaak werden mensen uitgenodigd zonder eerst met hun klantmanager gesproken te hebben. De opkomst bij de voorlichtingsbijeenkomsten en het percentage klanten dat uiteindelijk deelneemt aan de BST noemt één van de professionals teleurstellend en frustrerend. Dat deze manier van aanmelden ook tot boosheid en frustratie bij de klanten kan leiden, werd al in een van de eerste telefoongesprekken duidelijk. Deze klant (vrouw, 40, uitval WD toeleiding) wilde niet meewerken aan het onderzoek maar wilde wel uitleggen waarom ze zo boos was: ik had een nieuwe klantmanager die ik nog nooit had gesproken of gezien 47
en toen kreeg ik dus ineens die uitnodiging thuis. Het is alsof ze gewoon lukraak mensen uit een lijst hebben geplukt en die een brief hebben gestuurd. Ze vond het ‘belachelijk’ dat de nieuwe klantmanager niet eerst contact met haar had gezocht. Ze is niet op de oproep ingegaan (in de zin dat ze naar de bijeenkomst is gegaan). Dwang en maatregelen Zoals in de inleiding al gezegd, klanten worden per brief uitgenodigd voor de voorlichtingsbijeenkomst waar hen verteld wordt dat ze het werk in de BST moeten aanvaarden omdat ze anders hun uitkering kwijt kunnen raken. De geïnterviewde klanten die een contract hadden getekend zeggen dan ook dat ze dit gedaan hebben omdat ze bang waren op hun uitkering te worden gekort. Een klant (v, 41, uitval arbeidsproces PP) legt tijdens het interview uit dat zij niet kon werken door gezondheidklachten. Ze sprak zeer slecht Nederlands, en kon niet echt in gesprek met iemand op de bijeenkomst. Na de bijeenkomst belt ze direct met haar klantmanager die geïrriteerd reageert en haar zegt dat ze niet had moeten tekenen als ze niet kon werken. De klantmanager stuurt haar door naar de Arbo-arts en die stelt vast dat zij alleen zittend werk kan 13 verrichten. Dat de druk om te tekenen erg hoog is blijkt uit het feit dat klanten soms erg agressief kunnen worden tijdens deze bijeenkomsten en dat er daarom ook altijd beveiliging aanwezig is. Hoewel zes van de zeven geïnterviewde klanten als geregistreerde reden van uitval ‘onvoldoende medewerking’ hebben, heeft slechts één van hen een sanctie gekregen (hierover later meer). Ook geen van de klanten waar telefonisch mee is gesproken heeft een sanctie gehad. Participatiewensen & begeleidingsbehoeften Omdat er geen selectie plaatsvindt zijn niet alle klanten even geschikt om te werken in de BST en sluit het werk in de BST ook niet altijd aan bij de behoeften en eventuele wensen van klanten. De meeste geïnterviewde klanten hadden een aardig idee over wat ze zouden willen of kunnen doen in plaats van de BST. Van de geïnterviewde werkloze klanten, gaven bijna allen aan dat zij graag ‘bezig’ zouden willen zijn. Een aantal klanten geeft aan graag een ‘echte baan’ te willen, dat wil zeggen, een vast contract en een salaris. Een aantal andere klanten wil juist geen betaalde baan, maar zou liever vrijwilligerswerk doen. Drie klanten waren heel zeker dat zij geen betaalde baan wilden, maar gaven aan wel graag vrijwilligerswerk wilden doen. Eén klant (m, 51, 30 jaar werkeloos) heeft slechts één keer een traject gevolgd, namelijk een computercursus en beroepentest van reïntegratiebedrijf Sagenn. Uit de beroepentest bleek dat hij goed in de in de verzorging zou kunnen werken. Daarna werkte hij meer dan een jaar met plezier in een verzorgingshuis als vrijwilliger en zou dat graag weer gaan doen. Hij ziet zichzelf geen betaalde baan hebben. Hij zegt veel gezondheidsklachten te hebben en van jongs af aan al een ‘zenuwenpatiënt’ te zijn. Een andere klant (v, 36 jaar), met veel gezondheidsklachten, zou graag vrijwilligerswerk doen op een lagere school (bijvoorbeeld als voorleesmoeder). Ze heeft dit al eerder gedaan. Bij SoZaWe zeggen ze volgens haar echter dat dit niet mag, want de school die zij voorstelt ‘staat niet op het lijstje’. Een geïnterviewde klant die de Nederlandse taal erg slecht spreekt wil het liefst in een buurthuis koffie schenken, wat zij al eerder heeft gedaan. Zo heeft ze veel contact met Nederlanders, en kan ze de Nederlandse taal beter leren spreken.
13
48
De geregistreerde reden voor uitval is ‘onvoldoende mederwerking’.
Twee klanten willen graag een betaalde baan. De klant die acht jaar op straat heeft geleefd heeft al een betaalde baan bij een fietsenstalling. Hij zou wel graag ergens anders gaan werken want hij heeft een HBO opleiding en werkervaring in de hulpverlening. De klant (v, 34 jaar) die na 1 dag werken is gestopt door rugklachten zou graag aan de slag willen als zij ‘passend werk’ zou kunnen vinden. Passend werk is werk wat ze graag zou willen doen en dat aansluit bij haar mogelijkheden (ervaring, gezondheid, opleiding). Volgens haar heeft de klantmanager gezegd dat hij voor haar zal gaan zoeken. Sindsdien heeft ze niets meer van hem gehoord. Bij SoZaWe hebben ze dan volgens haar ook ‘vooral praatjes’: Ze beloven veel maar doen niets. Graag zou ze in een verzorgingshuis werken, in de kinderdagopvang of op de buitenschoolse opvang. Ook werken in een winkel spreekt haar aan, maar daar is ze volgens zichzelf te oud voor. Ze zoekt naar werk door te bellen naar winkels, of winkels binnen te lopen en te vragen of er werk is. Uit onderzoek is gebleken dat dit zoek- en sollicitatiegedrag vaak geen baan oplevert (Klaver e.a. 2005). Verder kijkt ze bij het CWI, staat ingeschreven bij uitzendbureaus en zoekt in kranten. Op internet zoekt ze niet, omdat ze niet met internet kan werken. Ze heeft aan haar klantmanager gevraagd of ze een computercursus mag doen maar dat moet ze zelf betalen. Twee klanten geven aan graag ‘bezig’ te willen zijn (betaald of onbetaald). Beiden zeggen de cursus VCA (veiligheid rondom werk) te willen volgen. Eén van hen weet niet wat hij met de cursus wil, maar wil de cursus vooral volgen om een dagbesteding te hebben. De andere klant weet wel heel goed waarom hij de cursus wil volgen, en heeft de cursus zelfs al gevolgd tijdens een periode van detentie. Hij moest acht maanden ‘zitten’ en bedacht dat hij maar beter iets in die tijd kan doen en volgde een cursus VCA. De dag dat zijn examen gepland stond komt hij echter onverwachts vrij. Hij mag die dag niet langer blijven om zijn examen te kunnen doen. Als hij vrijkomt, vraagt hij een uitkering aan en tevens meldt hij zich bij het Albeda college om het examen af te leggen. Als zijn klantmanager hier achterkomt wordt hij echter boos en zegt dat hij dat niet zelf mag regelen maar alles via SoZaWe moet doen. Na dit incident brengt de klant het examen VCA nooit meer ter sprake (het is nu al 8 jaar geleden dat hij de cursus volgde). Hij zou dat certificaat wel graag willen hebben omdat ze dat bij uitzendbureaus vaak vragen. Aansluiting BST bij wensen en behoeften Hoewel het werken in de BST”s er vooral op is gericht om klanten zonder of met een gedateerd arbeidsverleden werkervaring op te laten doen, is het belangrijk om vast te stellen dat het BSTtraject niet altijd aansluit bij de participatie- en begeleidingswensen en behoeften van de geïnterviewde klanten. Het BST traject lijkt bijvoorbeeld niet aan te sluiten bij de behoeften van de man die 8 jaar op straat heeft geleefd. Hoewel hij aangeeft dat het positieve effect van het (alternatieve) traject was dat hij in een dagritme kwam, zegt hij verder niets van het werk te hebben geleerd. De klant zegt het zelf redelijker te hebben gevonden als hij enige tijd had gekregen om te ‘settelen’. Verder is hij de enige die een sanctie heeft gekregen (de uitkering is voor twee maanden met 50% gekort). Geen van de andere klanten die het werk weigerden of de oproep negeerden hebben een sanctie gehad. De man komt intelligent over en was dan ook gefrustreerd dat men niet met hem had overlegd alvorens hem voor de BST uit te nodigen. Aan de andere kant is hij na het alternatieve traject wel uitgestroomd naar een betaalde baan. Ook bij de klant die 7 jaar werkervaring heeft (en twee jaar een uitkering) lijkt het werk in de BST niet echt aan te sluiten bij haar behoeften en wensen. Zo heeft zij duidelijk hulp nodig bij het zoeken van vacatures (vooral op internet) en het solliciteren. 49
Hoewel veel klanten een aardig beeld lijken te hebben van wat zij willen en kunnen, hebben de meeste klanten een enigszins afwachtende houding. Ze lijken bijvoorbeeld te verwachten dat de klantmanager een baan voor hen zoekt of een cursus of traject aanbiedt. Hun eigen ideeën wat betreft cursus of participatiemogelijkheden bespreken zij meestal niet met de klantmanager. Hoewel het niet altijd duidelijk is waarom ze dat niet doen, lijkt het vaak te maken te hebben met onzekerheid. Zo lang de klantmanager het niet ter sprake brengt worden participatiewensen niet besproken. Onzekerheid over het eigen kunnen hangt samen met de werkeloosheidsduur, naarmate men langer werkloos is neemt het zelfvertrouwen af (Schellekens e.a. 2008). ‘Prikken in een oranje pakkie’ In de groepsgesprekken kwam het onderwerp van de beeldvorming rond het werk in de BST ook aan bod. Het beeld van het werk is van te voren vaak negatief: klanten willen niet in een ‘oranje apepakkie’ de straat op. Zoals we later zullen bespreken wordt dit beeld vaak positiever als men eenmaal bij de Roteb werkt. Het lijkt er dus op dat het negatieve beeld van het werk in de BST vooral invloed heeft op de uitval tijdens de toeleiding. Bij een aantal geïnterviewde klanten is het imago van de BST de belangrijkste reden dat zij niet voor de Roteb willen werken en soms niet eens naar de bijeenkomst zijn geweest. Een van de klanten (m, 51, uitval WD toeleiding) denkt dat de mensen in de BST vooral ‘gebruikers en alcoholisten’ zijn. Hij ziet zichzelf er niet tussen lopen want: ik hoor daar niet bij. Een eerder beschreven klant (vrouw, 40, uitval WD toeleiding) die vanwege boosheid niet wilde meewerken aan het onderzoek zei dat ze zich niet veilig zou voelen tussen ‘zo’n groepje prikkers’. Volgens de professionals bestaat er onder vrouwen geen negatiever beeld t.o.v. het werk in de BST dan onder mannen. Ook de geïnterviewde vrouwelijke klanten zagen het werk niet per se als ‘mannenwerk’. Aan de andere kant worden er minder vrouwen aangemeld en vallen er meer vrouwen uit in de toeleidingsfase. Hoewel het imago van de BST vooral tot uitval in de toeleiding lijkt te leiden, zijn er ook klanten met een zeer negatief beeld die wel gewerkt hebben in de BST, zoals we later zullen 14 bespreken. Er zijn ook klanten die een positiever beeld hebben van het werken in de BST. Zo beweren een aantal klanten dat ze er totaal geen problemen mee te hebben om op straat te vegen of te prikken. Dezelfde klanten geven echter ook aan het werk niet te kunnen uitvoeren door gezondheidsklachten. Of ze het werk echt hadden willen uitvoeren als ze deze belemmeringen niet hadden is dus niet bekend. Twee klanten zeggen het werk in de BST niet erg te vinden. Deze klanten lijken allebei drugsproblemen te hebben en zeggen dan ook dat zij met de BST in ieder geval een dagbesteding hebben. Eén van hen (m, 37 jaar, uitval WD arbeidsproces) heeft soortgelijke werkervaring opgedaan bij Bouman. Het was wel ‘leuk werk’, legt hij uit, maar: het werk stelt ook niks voor. Elke dag loop ik dezelfde straatjes te vegen, ik ga niet vooruit. De positieve kanten van het werken in een ‘veeg en prikploegje’ waren dat hij die dagen niet zomaar kon ‘rondhangen en gebruiken’ en bij Bouman of Jobscore ook nog iets naast zijn uitkering kon verdienen. Aan de andere kant zegt hij dat hij in een prikploegje niet ‘vooruit’ gaat. Hoewel het gebrek aan ‘vooruitgang’ in dit geval gerelateerd lijkt aan persoonlijke belemmeringen
14
50
Klanten willen soms ook niet in bepaalde buurten werken, bijvoorbeeld in hun eigen buurt of in een buurt waar ze bepaalde mensen kunnen tegenkomen (bijvoorbeeld uit angst door problemen in een crimineel circuit in het verleden ).
(drugsgebruik), is de doorstroom naar regulier werk voor de meeste klanten problematisch, wat hierna besproken wordt.
3.4.2
Uitval tijdens het arbeidsproces
Hierboven hebben we beschreven een belangrijke factor in de uitval tijdens de toeleiding de selectieprocedure is. Door het ontbreken van een selectie wordt er niet gekeken naar de participatiewensen en begeleidingsbehoeften van klanten. Het negatieve imago van de BST beïnvloedt de uitval tijdens de toeleiding ook. Hieronder zullen we de factoren behandelen die van invloed zijn op de uitval tijdens het werkproces. De eerste factor die besproken wordt is het doel en de aard van de werkzaamheden in de BST. Hoewel één van de belangrijkste doelen doorstroom naar een reguliere werkgever is, lijkt die stap voor de meeste klanten te groot. Dit is onder andere gerelateerd aan de verschillen tussen de aanpak en de eisen van de Roteb en een reguliere werkgever. Het gebrek aan doorstroomkansen beïnvloedt de uitval negatief en heeft ook tot gevolg dat klanten na beëindiging van het BST traject wederom aan een BST traject beginnen. Voordat we dit ‘draaideureffect’ bespreken gaan we in op de mate van geschiktheid van klanten voor het werk in de BST’s . Werkzaamheden Een van de doelen van de BST is volgens de professionals allereerst om klanten weer in een 15 werkritme te krijgen. Volgens hen is het werk niet zwaar of moeilijk en zeer laagdrempelig. De geïnterviewde klanten die in de BST (of soortgelijk traject) hebben gewerkt beamen dat het werk in de BST niet moeilijk of zwaar is en dat het hen weer in een bepaald ritme brengt. Eén van hen, bijvoorbeeld, heeft acht jaar op straat geleefd. Hoewel hij een HBO opleiding in Nederland heeft voltooid en veel werkervaring heeft, begrijpt hij dat de banen daarom niet voor het oprapen liggen. Hij heeft nooit in de BST gewerkt (uitval toeleiding WD) maar heeft na overleg met de klantmanager ander werk geaccepteerd bij Multigroen. Daarover vertelt hij: Het is best gezellig om weer naar het werk te gaan, het is toch heel anders dan gewoon een beetje leuteren en wel kijken hoe je aan je brood komt. Hij vindt het prettig om weer vroeg op te staan ‘om ergens naar toe te gaan’. Het voordeel van het werken is dus om weer in een werkritme te komen. Na de vraag of hij er nog meer van heeft geleerd, trekt deze klant zijn wenkbrauwen op en zegt op ironische toon dat hij heeft geleerd “hoe je plantjes moest steken”, want dat wist hij nog niet. Desondanks is deze klant binnen een jaar uitgestroomd naar een betaalde baan. Een klant (m, 39, telefoongesprek) die uitgevallen is tijdens het arbeidsproces (participatieplaats) vertelt na drie dagen gestopt te zijn met vegen en prikken. Hij legt uit dat de reden voor de uitval onder andere liggen in de werkzaamheden:
15
Zoals later besproken wordt in de sectie ‘persoonlijke belemmeringen’ verwachten sommige klanten wel dat het werk te zwaar is voor hen.
51
Twee dagen papier prikken is nog wel leuk, maar om dat 30 à 40 uur in de week te doen? Het huilen stond me nader dan het lachen […] Veel gasten rijden heel de dag rondjes in de wagen en gaan er maar twee keer uit op een dag om even te prikken. Ze zouden gemotiveerde mensen aan moeten nemen! Hij had duidelijk geen hoge pet van zijn collega’s in de BST. Tijdens de groepsgesprekken is men het er over eens dat het werk in de BST niet hoogstaand is. Er zullen kandidaten zijn die veel meer in hun mars hebben dan het BST traject, en beter een ander traject zouden kunnen volgen. Ook hier is het ontbreken van enige selectie van klanten weer aan de orde. Een van de professionals is daarom van mening dat er vooraf een goede diagnose gesteld moet worden (GG 1). Een andere professional is van mening dat de klanten eerst moeten bewijzen dat ze kunnen en willen werken in de BST alvorens ze eventueel naar een ander traject kunnen doorstromen (GG 1). De grote stap naar regulier werk De stap naar regulier werk is volgens de professionals op dit moment voor de meeste klanten veel te groot. Dit komt allereerst doordat de klanten verschillende problemen en belemmeringen hebben. Zoals in een latere sectie besproken zal worden zijn de meest genoemde belemmeringen of problemen: niet objectief vastgestelde, dus zelf ervaren gezondheidsklachten, alleenstaand ouderschap, het hebben van hoge schulden, en het hebben van meerdere ingewikkelde persoonlijke problemen. Hier wordt in de BST heel anders mee omgegaan dan bij een reguliere werkgever, zoals duidelijk blijkt uit het citaat hieronder: Je kunt er bij een reguliere werkgever niet mee wegkomen dat je in één week op maandag naar de tandarts moet, op dinsdag naar de rechtbank moet, en op woensdag je huis wordt ontruimd…(GG 2) De eisen die Roteb aan de werknemers in de BST stelt zijn heel anders dan die van een reguliere werkgever of ‘een echte baas’. Ook de aanpak van de klanten in de BST verschilt enorm met die van een reguliere werkgever. De meeste professionals vind de Roteb dan ook erg sociaal en coulant. Eén van de professionals noemt de Roteb een ‘warm bad’ , de ander een ‘asociaal sociaal bedrijf’. Er zit volgens hen een groot gat tussen het ‘warme bad’ bij de Roteb en de reguliere werkgever. Zelfs voor klanten die gemotiveerd zijn om te werken na het BST traject is dit vaak een te grote stap. In welke mate klanten daadwerkelijk gemotiveerd zijn om een reguliere baan te accepteren is een onderwerp van debat. Eén van de uitstroomcoaches vertelt dat als zij een vacature voorstelt veel klanten niet zullen weigeren. Volgens haar, zal de helft tot driekwart instemmen om bij een reguliere werkgever te gaan werken. Afhankelijk van het soort werk zal daarvan echter driekwart tot 90% uitvallen, omdat: …het toch wel heel hard werken is. Dan bedenken ze van alles waarom het toch niet gaat: spierpijn, kiespijn, bus gemist, kon de weg niet vinden…(GG 2) Voor de meeste klanten zijn de participatieplaatsen en de loonkostensubsidiebanen dan ook geen opstap naar regulier werk. Na het afronden van het traject ‘zakken ze weer terug in de bijstand’, waarna sommige klanten weer worden aangemeld bij de BST. Voordat dit draaideureffect wordt 52
besproken, gaan we in op de participatiewensen en begeleidingsbehoeften van de geïnterviewde klanten. Geschiktheid Zoals eerder besproken sluit het BST-traject niet altijd aan bij de begeleidingsbehoeften en participatiewensen van klanten. Omdat er geen selectie of persoonlijk gesprek plaatsvindt wordt er niet geluisterd naar de wensen van de klant of gekeken naar zijn of haar mogelijkheden en belemmeringen. Daarom is het BST-traject niet altijd even geschikt voor de klanten. Dit geldt ook andersom: er zijn klanten die ongeschikt zijn voor de BST. Klanten zijn soms verslaafd aan alcohol en/of drugs, hebben een detentieverleden met gerelateerde aanpassingsproblemen, of hebben een zeer beperkt verstandelijk vermogen. Eén van de professionals legde uit dat de problematiek van die klanten dermate ingewikkeld is dat de werkbegeleiders niet de benodigde begeleiding kunnen geven (GG 2). Ze zijn niet getraind om met zulke problematiek om te gaan. Dezelfde professional benadrukten verder dat de BST een werkervaringsplaats is en geen hulpverleningsorganisatie. Daarom, benadrukken twee professionals, zouden de klanten zoveel mogelijk ‘schoon’ moeten zijn bij aanvang, wat betekent dat ze zoveel mogelijk van ernstige problemen af moeten zijn. Als klanten bijvoorbeeld grote schulden hebben zouden zij al in een schuldhulpverleningtraject moeten zitten. In de groepsgesprekken werd er verder op gewezen dat de kwaliteit van het aanbod van klanten sinds het lijstwerk erg is afgenomen. Hoewel sommige klanten ongeschikt zijn voor het werk in de BST (ongeacht de achterliggende problematiek) keren zij soms wel weer terug in hetzelfde traject, wat hieronder besproken wordt. Draaideureffect Terugkerende klanten in de BST was een veel besproken onderwerp van frustratie in de groepsgesprekken. Zoals hierboven al gezegd, stromen klanten die een traject afronden vaak niet door naar regulier werk. Ze krijgen dan eerst WW en dan weer WWB. Het gebeurt dat klanten na enige tijd weer terugkeren in een BST traject. Zelfs diegenen die eerder niet goed functioneerden of ontslagen zijn, zoals een van de professionals uitlegde: Het zijn eigenlijk niet-willers, die een baantje in een BST wel relaxed vinden…Na de eerste ronde wordt er een rapport gemaakt, maar daar merken ze allemaal niks van. Blijkbaar wordt er naar die rapportages niet gekeken. Ze krijgen eerst WW, en stromen dan weer de bijstand in, en komen dan weer bij ons terug. Er wordt door de Roteb dus wel een rapport gemaakt met de uitvalreden, maar het systeem is niet gekoppeld aan het systeem van SoZaWe. De ontslagreden is hierdoor niet bekend bij SoZaWe en er vindt dus ook geen sanctionering plaats. Slecht functionerende klanten keren als gevolg weer terug. Omdat klanten soms nog maar een maand hoeven te werken is het voor de Roteb soms makkelijker klanten een maand thuis te laten zitten totdat hun contract afloopt. Ze hebben dan een bepaalde code dat ze hun contract hebben uitgediend, en bij SoZaWe denkt men dat die klant zes maanden goed heeft gefunctioneerd. Een ander gevolg hiervan is dat deze klanten weten dat er geen sanctie op volgt als ze slecht werk afleveren. Dreigen met maatregelen als klanten werk weigeren is dan niet meer geloofwaardig.
53
De procedure om iemand te ontslaan is ook de reden dat men de duur van het eerste contract terug heeft gebracht van zes naar drie maanden, met een maand proeftijd. Een van de coördinatoren legt uit dat voorheen men al na een maand proeftijd een contract kreeg voor zes maanden. Dit had echter tot gevolg dat iemand de eerste maand ‘zijn stinkende best’ deed, om het er vervolgens bij te laten zitten (GG 2). Dan begonnen de problemen pas. Iemand die bij de BST gaat werken krijgt dus eerst een maandcontract, als dat goed gaat een contract van drie maanden, en daarna eventueel nog eens zes maanden. Tijdelijk karakter en verwachte opbrengst Deze procedure is niet voor alle klanten even duidelijk en de onzekerheid over het aantal maanden werk en het tijdelijke karakter van het werk maakt ook dat sommige klanten niet met het traject willen beginnen. Ook de uiteindelijke opbrengst van het traject zorgt voor onzekerheid bij de klanten. Een hierboven beschreven klant (m, 39 jaar, telefoongesprek) die tijdens het arbeidsproces is uitgevallen had veel kritiek op de tijdelijke aard van de contracten bij de BST. Hij zegt vaak bij de Roteb gesolliciteerd te hebben, en wil het liefst aan de slag als chauffeur op de veegwagen. Een traject waarin hij een groot rijbewijs kan krijgen zou hij ook graag willen. Hij heeft dit al “tot in den treuren verteld” bij SoZaWe, maar daar: …beloven ze wel veel, maar er komt niks van terecht. Ja, er zijn veel van die zogenaamde baantjes, hoe noemde u dat daarnet? Trajecten, waar je zogenaamd kan verder groeien. Na 3 of 6 maanden sta je op straat. Ik ken veel gasten die dat hebben gedaan, en aan het einde van de rit hebben ze nog niks, lopen ze nog steeds dezelfde rondjes als ze toen deden. Deze klant is duidelijk gefrustreerd dat het werken in een BST (of een ander traject) geen baangarantie geeft. Een aantal maanden ‘vrijwillig werken’, waarna men weer thuis moet zitten. Dat was ook de reden dat een andere klant (m, 37, uitval arbeidsproces WD), die in eerste instantie wel in de BST wilde werken en ook getekend had, toch niet aan het werk is gegaan. Hij heeft, net als de klant hierboven, een positief beeld van het werken bij de Roteb, maar hij wil niet meer ‘vrijwillig werken’ maar wil een ‘echte baan’. Nadat hem duidelijk is geworden dat het maar voor een paar 16 maanden is besluit hij niet te gaan. Eerder onderzoek naar participatie in de BST’s heeft ook laten zien dat klanten geen vertrouwen hebben dat zij naar het afronden van hun BST-traject door kunnen stromen naar een reguliere werkgever (Bronsveld & Reijnen 2008). Dit is dan ook een reden dat zij een vast contract bij de Roteb willen. Communicatie SoZaWe en administratieve fouten Tot slot kunnen administratieve fouten een invloed hebben op de uitval. Zo ontstaat er wel eens verwarring of een klant een loonkostensubsidieplaats (LKS) heeft of een participatieplaats (PP). Bij een PP werkt men met behoud van de uitkering en bij een LKS wordt de uitkering stopgezet en ontvangt men een salaris van de Roteb. De klantmanager let niet altijd goed op de trajectvorm en stopt soms ten onrechte de uitkering. Ook komt het voor dat klanten het rechtmatigheidformulier
16
54
Deze man heeft ook het label ‘uitval tijdens arbeidsproces’ maar is dus eigenlijk ook nooit begonnen met het werk.
17 verkeerd invullen. Zij vullen dan in dat zij arbeid hebben verricht waarna als gevolg de uitkering wordt stopgezet. Het ten onrechte stoppen van de uitkering kan uitval tot gevolg hebben omdat klanten dan letterlijk in broodnood komen en niet meer komen werken. Want: ‘Waarom zouden ze komen werken als ze niet eens meer de uitkering krijgen waar ze recht op hebben?’ (GG 3). Daarnaast is volgens verschillende professionals SoZaWe niet altijd goed bereikbaar als zulke fouten worden geconstateerd. Zo kan het soms een aantal maanden duren voor een fout wordt hersteld terwijl een klant in grote financiële problemen komt.
3.4.3
Uitval in toeleidings- en arbeidsfase: concluderende opmerkingen
In het bovenstaande hebben we besproken dat een eerste belangrijke factor in de uitval in zowel de toeleiding als tijdens het arbeidsproces de selectieprocedure is. Door het zogenaamde lijstwerk is er geen persoonlijke aandacht voor de klant, en wordt er niet gekeken naar de geschiktheid, behoeften en wensen van de klanten. Als gevolg is het BST-traject voor sommige klanten minder geschikt of zijn sommige klanten ongeschikt voor het werk in de BST. In het laatste geval kunnen de werkbegeleiders hen niet in hun problemen begeleiden. Verder hebben klanten het gevoel niet serieus genomen te worden, hetgeen de motivatie niet ten goede zal komen. Het ontbreken van een selectie van klanten bij SoZaWe en de complexe problematiek van sommige klanten maakt de stap naar regulier werk ook erg moeilijk. Een reguliere baan stelt verder veel hogere eisen aan werknemers en veel klanten in de BST kunnen hier (nog) niet aan voldoen. Het krijgen van een werkritme lijkt één van de belangrijkste doelen van een BST-traject. Goed functionerende klanten, die dus in een werkritme zijn gekomen, worden echter ‘beloond’ met een verlenging van hun BST contract. Aan de andere kant lijken sommige klanten niet voor een andere werkgever te willen werken dan voor de Roteb. Zij willen het liefst in vaste dienst bij de Roteb. De kans op een vast contract bij de Roteb is echter erg klein. De kans om door te stromen naar een reguliere werkgever is ook gering. Naast de onzekerheid over het aantal maanden werk maakt dat de opbrengst van het BST traject erg onduidelijk voor klanten. Zo een onzekere opbrengst zal klanten niet erg motiveren om aan het BST traject te starten. In het algemeen zijn mensen alleen gemotiveerd om doelen na te streven waarvan zij denken dat het bereiken ervan leidt tot positieve consequenties voor henzelf of het vermijden van negatieve consequenties (Schellekens e.a. 2008).Verder moet men het (zelf)vertrouwen hebben dat de doelen haalbaar zijn. Om klanten te motiveren is het belangrijk dat men weet welke doelen zij aantrekkelijk en haalbaar vinden, oftewel de inhoud van de doelen moet bekend zijn. Om het zelfvertrouwen van klanten te vergroten kunnen het beste subdoelen worden gedefinieerd. Deze subdoelen moeten haalbare stapjes vormen op weg naar het einddoel. Als het einddoel regulier werk is zou men tijdens het BST traject de verantwoordelijkheden en taken trapsgewijs kunnen laten toenemen, zoals geopperd tijdens een groepsgesprek (GG 3). De uitbreiding van taken en verantwoordelijkheden zal motiverend werken voor klanten die goed functioneren, in plaats van een
17
Het onterecht stopzetten van de uitkering door slechte communicatie met SoZaWe en het verkeerd invullen van het rechtmatigheidformulier wordt ook door Bronsveld & Reijnen gevonden in hun onderzoek naar BST’s .
55
18 verlenging van dezelfde werkzaamheden. Belangrijk in het motiveren van klanten door middel van stapjes of subdoelen is het bieden van een regelmatige feedback. Zonder deze feedback weet een klant niet hoe succesvol zijn of haar gedrag is om het einddoel te bereiken (Schellekens e.a. 2008)
3.5
Persoonlijke belemmeringen
Hieronder bespreken we individuele factoren die uitval beïnvloeden. ‘Gezondheidsklachten’ zijn het meest genoemd door klanten als reden voor de uitval (tijdens de toeleiding en tijdens het arbeidsproces). Een andere persoonlijke uitvalsfactor is alleenstaand ouderschap. Daarna wordt het hebben van (hoge) schulden besproken. De meeste klanten hebben echter een combinatie van verschillende problemen. Gezondheidsklachten Op één na, noemen alle klanten ‘gezondheidsklachten’ als belangrijke reden waarom ze niet op de oproep waren ingegaan, niet hadden getekend of uitgevallen waren. De meeste klanten noemen als belangrijkste klacht ‘pijn’ (aan de rug bijvoorbeeld) waardoor zij niet (lang) kunnen lopen. Zij verwachten daarom dat de werkzaamheden in de BST te zwaar zullen zijn. Eén klant (m, 51, uitval WD toeleiding) zegt verschillende gezondheidsklachten te hebben. Hij is onder behandeling van een arts in het ziekenhuis, en krijgt misschien binnenkort een operatie. Als hij de uitnodiging voor de BST krijgt is zijn moeder zojuist overleden. Hij gaat wel naar de bijeenkomst waar ze hem zeggen dat hij niet direct aan de slag hoeft. Hij zou op een later tijdstip een nieuwe uitnodiging krijgen, maar die hij heeft nooit gekregen. Wel heeft hij pas geleden met zijn klantmanager gesproken die hem gezegd heeft te verwachten minstens 24 uur per week te moeten 19 gaan werken. Tijdens het telefonisch benaderen van de klanten legt een vrouw uit dat zij de zus is van de klant (m, 49, uitval PP arbeid) die wij proberen te spreken. Zij is zijn ‘woordvoerster’ want de man in kwestie is verstandelijk gehandicapt. Toen de man werd uitgenodigd voor het werken in de BST zei zijn zus: probeer maar, het is in ieder geval in de buitenlucht. Het werk was echter veel te zwaar en na een aantal weken is hij ermee gestopt. Een andere klant, die zoals hierboven beschreven uitviel na één dag werken vanwege rugklachten, geeft tijdens de bijeenkomst al aan dat ze rugklachten heeft en vraagt of hier rekening mee gehouden kan worden. Er wordt haar verteld dat dat geen probleem is, omdat de werkzaamheden in de kantine van de Roteb ook werk achter de kassa betreffen. De eerste werkdag wordt de klant echter in de spoelkeuken geplaatst. Ze maakt hiertegen bezwaar en zegt dat haar beloofd is dat ze achter de kassa mocht werken. Maar er wordt niet naar haar geluisterd. Het werken in de spoelkeuken is erg zwaar: er moet veel getild en gesjouwd worden (zoals stapels borden). Na de eerste werkdag is ze naar eigen zeggen ‘versleten en kapot’. Ze heeft erge rugpijn en meldt zich ziek. Ze gaat naar de huisarts die haar medicijnen en rust voorschrijft (geregistreerde reden: onvoldoende medewerking).
18
19
56
Ook in eerder onderzoek van Bronsveld en Reijnen (2008) zeiden klanten het frustrerend te vinden dat een extra beloning of stimulans totaal ontbreekt in de BST’s. Deze klant heeft al geregistreerde reden van uitval inderdaad ‘medische beperkingen’.
Hoewel klanten dus vaak gezondheidsproblemen aanvoeren als reden dat zij niet kunnen werken in een BST, beweren de professionals in de groepsgesprekken ook dat het soms wel meevalt met die gezondheidsklachten. Zo vertelt een BST-coördinator dat klanten die aan het werk zijn gegaan vaak klagen over spierpijn ‘of een pijntje daar’. Volgens haar zijn het geen medische klachten maar fysieke aanpassingsproblemen, omdat ze nu eenmaal spieren gebruiken die ze nooit gebruiken. Als ze daar ‘niet doorheen willen’ vallen ze uit. De gezondheidsklachten van klanten lijken dan samen te hangen met een gebrek aan motivatie. Aan de andere kant laat onderzoek zien dat er bij veel werklozen een afname in de fysieke conditie optreedt (Schellekens 2008). Klanten kunnen dus wel degelijk lichamelijk klachten hebben die zij als zeer belemmerend ervaren, terwijl er geen sprake is van een formele vaststelling van gezondheidsproblemen en dit geen reden vormt om een klant te selecteren voor de BST’s. Alleenstaand ouderschap Alleenstaande ouders (meestal moeders), zo blijkt uit de bestandsanalyse, vallen relatief vaak uit in de toeleidingsfase. Dit heeft ten eerste te maken met de moeilijkheid om binnen zeer korte tijd kinderopvang te regelen. Twee vrouwelijke klanten legden bijvoorbeeld uit dat zij tijdens de voorlichtingsbijeenkomst te horen kregen binnen een week opvang te regelen voor hun kleine kinderen. Naast de moeilijkheid van het op zeer korte termijn regelen van kinderopvang spelen ook opvattingen mee over moederschap en opvoeding. Zo gaf een van de klanten in een interview aan zeker niet voltijds te willen werken omdat zij haar kinderen geen vijf dagen wilde ‘uitbesteden’. Tijdens de groepsgesprekken wordt dit beeld bevestigd: Heel veel vrouwen die bij ons instromen, willen het werk niet voor hun kind laten komen. Werken betekent in hun ogen dat ze niet meer goed voor hun kind kunnen zorgen. Kinderopvang is voor hen geen alternatief voor hun eigen zorg. Hun kinderen zijn hun alles. Als hun kind ziek is, kunnen ze niet werken. Als je dan zegt: “Je moet iets regelen” snappen ze dat echt niet. Je moet toch voor je kind zorgen? Hoe durf je aan mijn kind te komen? Daar moet je echt voor oppassen. Het beeld dat moeders zelf voor hun kinderen willen of horen te zorgen beïnvloedt mogelijk ook de doorverwijzing naar de BST’s . Zoals beschreven in het eerste deel van dit verslag worden vrouwen minder vaak dan mannen verwezen naar een BST. Wellicht is het beeld dat moeders voor hun kinderen moeten zorgen ook aanwezig bij de klantmanagers van SoZaWe. Hoewel in de minderheid, zijn er ook alleenstaande vaders. (In de bestandanalyse was bijvoorbeeld één derde van de alleenstaande ouders man in de voor WD aangemelde BST-ers.) Eén van de geïnterviewde klanten (man, 51 jaar) had tijdens het interview geen thuiswonende kinderen meer, maar is wel alleenstaande vader geweest. Volgens hem heeft de zorg voor zijn kinderen er wel aan bijgedragen dat hij nooit is gaan werken. Ook voor hem gold dat hij de zorg van zijn kinderen en het huishouden belangrijker vond dat een betaalde baan.
57
Volgens van Echtelt & Hoff (2008) is het zelf willen zorgen voor kinderen een belangrijke reden 20 voor veel vrouwen om niet of in deeltijd te (willen) werken. Volgens Plantenga & Kok (2007) blijkt dit ‘zorgideaal’ in de praktijk tamelijk plooibaar. De kinderopvang groeide van 7% tot 20% in 2006, en volgens het CBS in 2007 tot 25% (in 2007 ging de toeslag nog verder omhoog). De forse groei in het aantal kinderen dat naar de kinderopvang gaat impliceert niet direct een grote voorkeur voor zelf zorgen, maar eerder een tekort aan ondersteunende diensten (Plantenga & Kok 2007: 7). Dat er een tekort aan beschikbare plaatsen is in zowel de kinderdagopvang (KOV) als de buitenschoolse opvang (BSO) laat binnenkort te verschijnen onderzoek zien. Uit een inventarisatie naar de wachtlijsten van KOV en BSO (Jagmohansingh 2009) blijkt een wachttijd te bestaan van gemiddeld 5 maanden voor de BSO en 4 maanden voor de KOV in Rotterdam. Schulden In de groepsgesprekken is het hebben van hoge schulden ook een terugkerend thema. Hoge schulden wordt als een belangrijke factor gezien bij uitval in de toeleiding en de arbeidsfase. Dit lijkt gerelateerd aan de stress die het hebben van schulden klanten kan geven. Als een klant in een schuldhulpverleningtraject zit heeft hij of zij meestal weinig geld te besteden. Zoals eerder besproken, worden financiële problemen soms zelfs verergerd door een administratieve fout bij SoZaWe of van een klant zelf. Schulden staan ook het aanvaarden van een reguliere baan in de weg. Zo zouden klanten in een KBR-traject er financieel niet op vooruit gaan. Het geld wat ze meer gaan verdienen gaat naar de schuldeisers. Voor één van de geïnterviewde klanten is dit dan ook de reden dat hij geen reguliere baan wil. Hij heeft ongeveer 15.000 euro schuld bij verschillende bedrijven (telefoonabonnementen en boetes). Als hij een baan zou hebben, zou het geld wat hij meer verdient voor die schulden gebruikt worden. Hij bepaalt echter liever zelf hoeveel hij aflost, bijvoorbeeld 50 euro per maand. Volgens de klant zouden ze blij moeten zijn dat hij überhaupt iets zou aflossen, want ze horen al jaren niks van hem. Ook zonder schulden gaat men er financieel niet altijd op vooruit. Zo legt een uitstroomcoach uit dat een alleenstaande er nog wel een paar tientjes op vooruit gaat als hij een baan bij de Roteb accepteert, maar iemand met een gezin kan er zelfs een paar tientjes op achteruit gaan. Deze zogenaamde ‘armoedeval’ heeft volgens recent onderzoek echter minder effect op het gedrag van mensen wat betreft het zoeken en aanvaarden van werk dan voorheen werd gedacht (Vrooman e.a. 2007). Mensen maken echter niet alleen een financiële rekensom, maar ook een emotionele. Plantenga en Kok (2007) stellen dat mensen, vooral vrouwen, de opbrengst van loon uit betaalde 21 arbeid, de opbrengst van onbetaalde zorgarbeid en de opbrengst van vrije tijd tegen elkaar afwegen. Er zijn ook andere opbrengsten van werk dan inkomen alleen. Zo geven werkzoekenden aan dat het hebben van werk een zinvolle tijdsbesteding is en ook voor sociale contacten zorgt (Echteld & Hoff 2008: 49). Deze twee opbrengsten werden ook in dit onderzoek door de meeste 22 geïnterviewde klanten genoemd.
20
21
22
58
Uit onderzoek blijkt verder een duidelijke relatie is tussen de arbeidsdeelname van vrouwen en hun opleidingsniveau (Keuzenkamp en Faulk 2006). Hoger opgeleide vrouwen zijn, ook na de geboorte van kinderen, vaker actief op de arbeidsmarkt (Portegijs e.a. 2006). De opbrengst van onbetaalde zorgarbeid bestaat uit de bespaarde kosten van het uitbesteden van die taken en de voldoening die het geeft om zelf te zorgen. Een andere motivatie om naar werk te zoeken is de sollicitatieplicht voor uitkeringgerechtigden.
Het hebben van schulden, gezondheidsklachten en (thuiswonende) kinderen zijn allemaal factoren in de uitval in de toeleiding en tijdens het arbeidsproces. De meeste klanten hebben echter meerdere belemmeringen of te maken met een ingewikkelde problematiek. Hieronder gaan we op deze ingewikkelde problematiek in aan de hand van de case van de klant die jaren op straat heeft geleefd. Ingewikkelde problematiek Klanten hebben vaak meerdere belemmeringen die een rol spelen in de uitval. Zo zijn de meeste klanten laag opgeleid, hebben ze geen of weinig werkervaring, een lange uitkeringsduur, en (wel of niet objectiveerbare) gezondheidsklachten. Daarnaast hebben sommige klanten niet alleen meerdere problemen maar ook complexe problemen, zoals een verslaving of criminele achtergrond. Zoals al eerder beschreven zijn medewerkers van de BST niet opgeleid om met deze problematiek om te gaan. Dat dit soms ongewenste gevolgen kan hebben kan duidelijk worden geïllustreerd met een case van een geïnterviewde klant. Deze klant (m, 54) heeft 8 jaar op straat geleefd. Hij heeft in die periode geen verblijfsvergunning en geen identiteitsbewijs. Hij slaapt meestal op dezelfde plaats in een park, waar de bewoners hem kennen en dulden. Hij weet te overleven door eten en hulp die hij krijgt van bewoners en van zijn dochter. Op een gegeven moment begint hij, met de hulp van zijn dochter, in 2006 een procedure om een verblijfsvergunning te krijgen, welke in 2008 wordt toegezegd. In maart 2008 vraagt hij een WWB-uitkering aan. In eerste instantie heeft de klantmanager veel begrip voor zijn situatie. Volgens de klant zegt hij tegen hem dat hij zich eerst ‘rustig mocht settelen’ en dat hij daarna moest beginnen met solliciteren. Op dat moment is hij druk bezig allerlei zaken te regelen, zoals een huis, een identiteitsbewijs en meubels. Op een volgende gelegenheid zegt de klantmanager dat het toch wel belangrijk is om snel aan het werk te gaan. Hij legt de klant uit dat hij een uitnodigingsbrief kan verwachten van de BST. De klant vraagt hem wat het werk inhoudt, waarop de klantmanager eerst een ‘reclamepraatje’ begint: hij zal veel leren van het werk en hij zal daarna naar een echte baan kunnen doorstromen. Uiteindelijk vertelt de klantmanager dat de werkzaamheden bestaan uit ‘prikken in een groepje’. De klant vraagt hem wat dat voor zin heeft. Hij heeft zelf nog geen gelegenheid gehad te solliciteren en als hij dan zou solliciteren, moet hij zeggen dat hij ‘een paar maanden in een groepje heeft lopen prikken’. Verder zegt hij tegen de klantmanager dat hij last 23 heeft van zijn heup en dat lopen moeilijk zal zijn. Twee weken later krijgt hij de uitnodigingsbrief voor de bijeenkomst, waarin staat dat hij zich moet melden met een identiteitsbewijs. Omdat hij (nog) geen identiteitsbewijs heeft en omdat hij van zijn klantmanager heeft begrepen dat hij zich eerst mocht settelen, besluit hij dat hij zich dus niet kan melden. Na een waarschuwing en een nieuwe uitnodiging meldt de klant zich dan toch op de eerste werkdag bij de Roteb. Daar heeft hij de eerste dag al problemen met de medewerkers. Zij vinden dat de klant zich onbeschoft gedraagt en niet gemotiveerd is. De eerste dag wordt hij al ontslagen en de klant is niet meer welkom bij de Roteb (informatie uit het dossier van de klant). Als gevolg wordt de uitkering van de klant met 50% gekort. Hij is woedend. Hij tekent bezwaar aan en tijdens de zitting krijgt hij ‘voor de helft gelijk’: Van de twee maanden dat hij zijn uitkering werd gekort krijgt hij één maand terug. Hoewel hij het eigenlijk niet eens is met de uitspraak accepteert hij deze, want ‘dat is de uitspraak’. Daarna krijgt hij wederom een oproep van WerkDirect, en na die tweede brief
23
Deze klant wordt in een later stadium inderdaad afgekeurd voor de werkzaamheden in de BST.
59
is ‘hij er wel anders tegenaan gaan kijken’. Hij vraagt dan of hij ander werk mag doen, waarna hij bij Multigroen wordt geplaatst. De klant is van mening dat hij zich nog aan het settelen was en hij tijd nodig had om zich aan zijn nieuwe leven aan te passen. Hoewel de klant waarschijnlijk medewerkers van de Roteb had beledigd en duidelijk niet gemotiveerd was, laat deze case ook zien dat de medewerkers van de Roteb niet voldoende achtergrond of vaardigheden hebben om met klanten met een dergelijke ingewikkelde problematiek om te gaan. Ook is de sanctie behoorlijk zwaar. Geen van de andere 24 klanten die het werk weigerden of niet kwamen opdagen hebben een sanctie gehad.
3.5.1
Persoonlijke belemmeringen: concluderende opmerkingen
In deze sectie zijn de persoonlijke belemmeringen van klanten besproken die werk in de BST of elders bemoeilijken. De meeste klanten noemen ‘gezondheidsklachten’ als belangrijkste belemmering. Deze worden echter niet altijd even serieus genomen door SoZaWe of Roteb medewerkers. Duidelijk is dat ‘gezondheidsklachten’ ook te maken hebben met motivatie en houding t.o.v. werk. Bij langdurig werklozen kan echter ook een afname in de fysieke conditie optreden (Schellekens 2008). Verder worden klanten soms afgekeurd voor het werk in de BST nadat ze het traject succesvol hebben doorgelopen en in aanmerking voor een aanstelling met een loonkostensubsidie (LKS).. Klanten worden namelijk pas medisch gekeurd als ze een LKS contract krijgen aangeboden, omdat de relatie tussen werkgever en werknemer dan formaliseert en een medische keuring moet uitsluiten of de werkgever geen schaderisico loopt. Het kan dan voorkomen dat een werknemer alsnog wordt afgekeurd voor werk dat hij in de periode daarvoor zonder problemen heeft uitgevoerd. Het hebben van thuiswonende kinderen beïnvloedt met name de uitval tijdens de toeleiding. Het zorgideaal speelt mogelijk een rol, zowel bij de klantmanagers als bij de klanten. Aan de andere kant lijken de lange wachtlijsten voor formele opvang een belangrijkere belemmering. Een andere persoonlijke belemmering is het hebben van hoge schulden. Klanten met hoge schulden ervaren vaak veel stress en een schuldhulpverleningstraject bemoeilijkt verder de doorstroom naar een reguliere baan. Klanten hebben vaak meerdere belemmeringen en een ingewikkelde problematiek. Zo hebben sommige klanten een detentieverleden, een alcohol en/of drugsverslaving, gezondheidsklachten en hoge schulden. Zoals de case van de klant die dakloos is geweest duidelijk illustreert, beschikken medewerkers van de Roteb niet altijd over de nodige achtergrond of vaardigheden om met zulke ingewikkelde problematiek om te gaan. De meeste klanten die voor de BST’s worden uitgenodigd zijn langdurig werkloos, hebben weinig tot geen werkervaring en zijn laag opgeleid. Door hun lange afwezigheid op de arbeidsmarkt kunnen ze erg onzeker zijn over hun eigen kunnen. De persoonlijke belemmeringen lijken in ieder geval ook te maken te hebben met de eerder besproken afwachtende houding en het tekort aan initiatief aan de kant van klanten. Een gebrek aan motivatie en initiatief zijn geen factoren die makkelijk op te lossen zijn. Er zijn echter wel factoren in de toeleiding, tijdens het werk en
24
60
Alle klanten gaven aan dat er gedreigd was dat de uitkering zou worden stop gezet als ze geen contract zouden tekenen. Het contract moest getekend worden tijdens de voorlichtingsbijeenkomst. Dit was dan ook de reden voor een aantal klanten om het contract te tekenen, hoewel zij niet wilden of konden werken op dat moment.
doorstroom die dit lijken te verergeren. Zo is het de vraag of men gemotiveerde klanten kan verwachten wanneer daar geen overleg mee is gepleegd en die door middel van lijsten zijn opgeroepen. Ook de eenzijdige werkzaamheden en de beperkte kansen van doorstroom naar een andere werkplaats (regulier of participatie) zal veel klanten niet stimuleren of motiveren. Zoals eerder besproken, kan het zelfvertrouwen en de motivatie wel toenemen door in het traject de verantwoordelijkheden stapsgewijs uit te breiden.
3.6
Het kwalitatieve onderzoek: samenvatting en conclusies
In dit tweede deel van het verslag hebben we ons gericht op de achterliggende factoren die uitval beïnvloeden. We hebben de belangrijkste redenen voor uitval besproken volgens de uitvallers en volgens de werkbegeleiders van SoZaWe en de BST-coördinatoren. Ook zijn er al enige suggesties aan bod geweest om de uitval te verminderen. In deze samenvatting en conclusies zullen we de moeilijkheden per fase uiteenzetten en voorstellen doen die de uitval kunnen verminderen.
3.6.1
Wat zijn de redenen van uitval volgens de professionals en klanten?
Toeleidingsfase Zoals duidelijk naar voren komt is de belangrijkste factor voor de hoge uitval tijdens de toeleiding de grofmazige manier waarop klanten worden geselecteerd. selectie van klanten. Door het zogenaamde lijstwerk is er geen persoonlijke aandacht voor klanten en vindt er geen enkele vorm van diagnose plaats om de geschiktheid van klanten te beoordelen. Tijdens de toeleiding is ook het negatieve beeld van het werk in de BST een factor voor uitval. De meeste klanten hebben met name voordat zij gaan werken een negatief beeld van de BST, en willen vaak ook niet in een oranje pak de straat op. Hoewel het beeld van de BST tijdens het arbeidsproces door veel klanten positief wordt bijgesteld, hebben de geïnterviewde klanten die werkervaring hadden in de BST (of in soortgelijk traject) geen heel positief beeld van de werkzaamheden en opbrengst van het traject. Ook spelen verschillende persoonlijke belemmeringen een rol in de uitval tijdens de toeleiding en tijdens het arbeidsproces, zoals gezondheidsklachten of -beleving. Dit zijn niet altijd objectiveerbare klachten, maar kunnen voor de klant reden zijn om het werk niet te aanvaarden. Alleenstaande ouders met (jonge) kinderen worden geacht op zeer korte termijn kinderopvang te regelen. Hoewel duidelijk niet alle ouders (in dit geval moeders) hun kinderen willen ‘uitbesteden’ en percepties rondom moederschap en opvoeding mogelijk een rol spelen, is het zeer onrealistisch te verwachten dat klanten binnen een week vijf volle dagen kinderopvang kunnen regelen (zie onderzoek Jagmohansingh, fc.). Arbeidsfase In de arbeidsfase spelen de factoren van uitval in de toeleiding ook een rol. Door het gebrek aan selectie van klanten zijn deze niet altijd geschikt. Ze hebben bijvoorbeeld veel persoonlijke 61
belemmeringen of zouden beter een ander traject aangeboden. Er zijn ook klanten met meerdere ingewikkelde problemen. De werkbegeleiders van Roteb beschikken meestal over onvoldoende deskundigheid om met klanten om te gaan die een dergelijke ingewikkelde problematiek hebben. Door een betere selectie zou de geschiktheid van de klanten beter ingeschat kunnen worden. De slechte communicatie en het gebrek aan een koppeling van de bestanden van SoZaWe en Roteb, heeft ook invloed op de uitval. Zo wordt soms ten onrechte de uitkering stopgezet waardoor klanten zonder inkomen komen te zitten. Zonder uitkering of andere financiële vergoeding zijn klanten niet gemotiveerd meer om te komen en vallen zij uit. De slechte communicatie en gebrek aan koppeling van bestanden heeft ook draaideurklanten tot gevolg. Deze klanten zijn bij de Roteb ontslagen omdat zij niet goed functioneerden, maar worden niet als zodanig bij de SoZaWe herkend. De vraag is echter wel waarom iemand na schijnbaar goed functioneren nogmaals op hetzelfde traject wordt gezet. Voor klanten is de verwachte opbrengst van het BST-traject van invloed op hun motivatie. Verwachten zij bijvoorbeeld dat ze naar voltooiing van het traject kunnen doorstromen naar een reguliere werkgever? Uit dit en eerder onderzoek (Bronsveld & Reijnen 2008) blijkt dat klanten geen hoge verwachtingen hebben van de doorstroomkansen naar een andere werkgever. Dit kan dan ook de reden zijn dat veel klanten bij de Roteb willen blijven werken. De lange duur van het traject en de eenzijdigheid van de werkzaamheden hebben ook een negatieve invloed op de uitval. De verwachtingen van klanten dat de doorstroomkansen klein zijn worden beaamd door de professionals. Slechts een zeer klein aantal klanten stroomt uiteindelijk door naar een reguliere werkgever. Daarvan valt ook nog een groot deel uiteindelijk uit. De stap van de BST’s naar regulier werk is dan ook veel te groot. Niet alle klanten willen werken voor een reguliere werkgever maar willen liever vrijwilligerswerk verrichten. Zoals hierboven al gezegd, sluit de BST ook niet aan de begeleidingsbehoeften van alle klanten. Zo zouden sommige klanten meer gebaat zijn bij een sollicitatiecursus of een intensievere begeleiding bij het zoeken naar (geschikte) vacatures. In de toeleidingsfase zou dus, zoals hierboven al betoogd, beter naar de participatiewensen en begeleidingsbehoeften van klanten gekeken moeten worden.
3.6.2
Hoe kan de uitval worden verminderd?
Doel BST Allereerst zou er een duidelijk doel moeten worden geformuleerd van de BST trajecten. In de groepsgesprekken komen hier meningsverschillen over naar voren. Is de BST een opstap naar regulier werk of een traject om in een werkritme te komen en een dagbesteding te hebben? Deze duale doelstelling hangt ook samen met het feit dat twee verschillende doelgroepen door de BST’s worden ‘bediend’: de klanten die via WerkDirect worden verwezen (vooral gericht op het opdoen van werkritme) en klanten die instromen in een Participatieplaats (meer gericht op de voorbereiding op regulier werk). Het formulieren van een eenduidige doelstelling is onder andere noodzakelijk om 62
geschikte klanten te kunnen selecteren. Die selectie ontbrak in de periode die dit onderzoek bestrijkt. Om de uitval te verminderen is een goede selectie echter essentieel. Selectie De selectie heeft meerdere doelen. Ten eerste moet gekeken worden of een klant wel geschikt is voor het werk in de BST en, met name als het gaat om Participatieplaatsen, of de BST aansluit bij zijn of haar behoeften en wensen. Wat zijn haar of zijn mogelijkheden en/of beperkingen? Bij het Leer Werk Centrum in Den Haag vindt bijvoorbeeld eerst een diepgaande diagnose plaats door een multidisciplinair team alvorens een praktijktraining te beginnen. In de diagnose worden vooral mogelijkheden en voorkeuren vastgesteld naast belemmeringen en afstand tot de arbeidsmarkt. Het driegesprek wat eerst deel maakte van de instroom zou ook voor dit doel weer kunnen worden ingevoerd. Aan de andere kant zou het voor klantmanagers duidelijker moeten zijn welke positie de BST’s innemen in de ‘gereedschapskist’ van re-integratie-instrumenten. Het feit dat, toen klantmanagers verantwoordelijk waren voor de doorverwijzing van klanten, de instroom erg laag was, kan wijzen op twee dingen: te beperkte kennis over de BST’s als instrument voor re-integratie, of een vaak gehuldigde opvatting dat een BST voor zijn of haar klant geen geschikt instrument is. Er zou sprake kunnen zijn van een (met de klanten gedeeld) negatief imago van de BST’s bij klantmanagers. Op basis van dit onderzoek kon dit niet worden vastgesteld. Om de rol van de klantmanager in het proces van verwijzing naar BST’s helderder te krijgen zou verder onderzoek nodig zijn. Maatwerk Als er meer aandacht zou zijn voor de wensen en mogelijkheden van klanten kunnen meer gerichte cursussen worden aangeboden die beter aansluiten aan de behoeften en wensen van de klanten. De geïnterviewde klant met de langste uitkeringsduur bijvoorbeeld, werkt inmiddels weer naar eigen tevredenheid als vrijwilliger in een bejaardentehuis. Stapsgewijze doorstroom naar een reguliere werkgever Als een van de doelen van de BST is om klanten naar een reguliere werkgever te laten doorstromen zou het gat tussen de BST en een reguliere werkplek moeten worden verkleind. Voor dit doel zouden de taken en verantwoordelijkheden trapsgewijs kunnen worden uitgebreid. Zoals beschreven zouden tussenstapjes of doelen geformuleerd kunnen worden, die leiden naar het uiteindelijke doel voor die specifieke klant (werk bij een reguliere werkgever). Deze tussenstapjes kunnen een stimulans of beloning zijn, omdat een deel van de klanten als doel heeft een baan te vinden bij een reguliere werkgever. Als het belangrijkste doel van de BST het in een werkritme komen is zou de duur van het traject verkort kunnen worden. Bij goed functioneren blijft een klant nu een jaar lang dezelfde werkzaamheden verrichten, en de vraag is of dat niet eerder demotiverend dan motiverend werkt. Kinderopvang Aan de wachtlijsten van de KOV of BSO kan niet snel iets veranderd worden. Een mogelijkheid zou zijn dat SoZaWe een aantal plaatsen reserveert voor klanten met kinderen die een traject starten. De klanten zouden zich dan ook direct op de wachtlijst kunnen laten plaatsen. Bij de KOV en BSO zijn voor bepaalde dagen de wachtlijsten minder lang (bijvoorbeeld de woensdag en vrijdag) (zie 63
onderzoek Jagmohansingh, fc.). Deze zogenaamde ‘daldagen’ zouden mogelijk voor dit doeleinde gereserveerd kunnen worden. De vraag is echter wel of van (alleenstaande) ouders verwacht mag worden dat zij hun (jonge) kinderen direct fulltime op de KOV plaatsen. Een overgangsfase is misschien wenselijk voor ouders met een bepaald zorgideaal om te wennen aan de nieuwe situatie. Gezondheidsklachten of aanpassingsproblemen Gezondheidsproblemen en –beleving zijn veel voorkomende belemmeringen bij klanten die langdurig afhankelijk zijn van een uitkering (de Groot e.a. 2008). Om het gedrag van deze klanten te beïnvloeden en fysieke aanpassingsproblemen te verminderen kunnen gezondheidsprogramma’s worden ingezet. Voorbeelden hiervan zijn programma’s waarbij sport of een intensieve begeleiding van een life-coach centraal staan die de klant ondersteunt bij het krijgen van een gezondere en actievere levensstijl (zie de Groot e.a. 2008: 72). . Jobcoaches In de groepsgesprekken werd de inzet van jobcoaches genoemd als mogelijke aanpak tegen de 25 uitval. Uit eerder onderzoek (Hekelaar 2009: 48) naar jobcoaches blijkt dat de inzet van jobcoaches een gunstig effect kan hebben bij de aanpak van niet-werk gerelateerde problemen. Belangrijke voorwaarden zijn dat de jobcoach op korte afstand van de klant en de werkgever werkt, dat hij/zij toegang heeft tot de SoZaWe-systemen, en over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om deelnemers en werkgevers te begeleiden (voor meer voorwaarden en aanbevelingen zie Hekelaar 2009). Maatregelen Zoals besproken wordt er tijdens de voorlichting en tijdens het arbeidsproces gedreigd met maatregelen. Deze worden echter zelden toegepast, onder andere door de gebrekkige communicatie tussen de Roteb en SoZaWe. De professionals waren het erover eens dat de toepassing van maatregelen uitval kunnen verminderen. Er moet dan niet alleen gedreigd worden met sanctionering, maar maatregelen moeten ook worden uitgevoerd. De loze dreigementen werken juist averechts omdat klanten weten dat ze toch niet gestraft worden als ze hun werk niet (goed) uitvoeren. Communicatie & koppeling bestanden Om maatregelen te kunnen uitvoeren en draaideurklanten te voorkomen is een volledige overdracht van klanten noodzakelijk. Hiervoor is een betere registratie en koppeling van de SoZaWe en Roteb bestanden essentieel. Om administratieve fouten die de uitval beïnvloeden snel te kunnen verhelpen, is ook een betere communicatie tussen Roteb en SoZaWe noodzakelijk. Imago van het werk in BST aanpakken? Tot slot de factor van het negatieve beeld van de werkzaamheden in de BST. Tijdens een groepsgesprek werd gesteld dat men de zaken niet te positief moet gaan voorstellen omdat het
25
64
Die actief waren bij het traject ‘Transport en Logistiek’, een samenwerkingsproject van SoZaWe, DAAD, en Roteb.
werk nu eenmaal uit vegen en prikken bestaat. Als echter blijkt dat de doorstroomkansen van klanten verbetert door middel van de BST zal dit beeld vanzelf verbeteren.
65
Literatuur Bronsveld, C. en Reijnen, J.M. (2008) Een explorerend onderzoek naar de maatschappelijke effecten van ‘werken op een participatieplaats’. Rotterdam: Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS), Sociaal Wetenschappelijke Afdeling, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam Echtelt, P. van & Hoff, S. (2008) Wel of niet aan het werk. Achtergronden van het onbenut arbeidspotentieel onder werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten. Den Haag: SCP Groot, I. de Graaf-Zijl, M., Hop, P., Kok, L. Fermin, B., Ooms, D. & Zwinkels, W. (2008) De lange weg naar werk. Beleid voor langdurig uitkeringsgerechtigden in de WW en de WWB Hekelaar, A. (2009) Omschakelen van klant naar werknemer. Een verkennend onderzoek naar de functie van Jobcoach SoZaWe. Rotterdam: Sociaal Wetenschappelijke Afdeling, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam Jagmohansingh, S. (fc.) Inventarisatie wachtlijsten kinderopvang Rotterdam (werktitel) Rotterdam: Sociaal Wetenschappelijke Afdeling, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam Keuzenkamp, S. en L. Faulk (2006) Voltijds werkende moeders. In: Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Klaver, J., Mevissen, J.W.M. & Odé (2005) Etnische minderheden op de arbeidsmarkt. Beelden en feiten, belemmeringen en oplossingen. Regioplan Beleidsonderzoek/ Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Plantenga, J. & Kok, L. (2007) Nederland werkt en moeder ook. Den Haag: E-Quality. Portegijs, W., Cloïn, M. Ooms, I. & Eggink, E. (2006). Hoe het werkt met kinderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Schellekens, J. van Leeuwen & Abma, F. (2008) Motivatie bij re-integratie. Advisie (4) pp. 24-26. Toorn van, M. (2007) Evaluatie WerkDirect. Rotterdam: Sociaal Wetenschappelijke Afdeling, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam Vrooman, C. Hoff, S. Otten, F. en Bos, W. (red.) Armoedemonitor 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (2007)
67
Bijlage 1. Itemlijst interviews klanten A. Algemene kenmerken 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Geslacht Geboortejaar Gezinstype Leeftijd kinderen Naam werkplein Inkomensbron(nen)
B. Arbeidsmarktkwalificaties/ arbeidsverleden 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
uitkeringsduur Reden uitkering Duur werkloosheid Hoogst afgeronde schoolopleiding Werkervaring Voorgaande re-integratie ervaringen Huidige participatiestatus (betaald, onbetaald en zorg, arbeidscontract, werklocatie) Belemmeringen t.a.v. de arbeidsmarkt
C. Aanmelding Buurt Service teams 1. Hoe is men benaderd voor de BST? Hoe is het proces rond aanmelding, uitnodiging, (eventuele) werkaanvaarding en uitval in werk is gegaan, en welke rol klantmanager, intake en werkbegeleiding heeft gespeeld? 2. Voorlichting over de werkgever en werkzaamheden? 3. Welke werkgever is men geplaatst of zou men geplaatst worden? En welke werkzaamheden hoorden hierbij? 4. Wat vond men van de aanmelding bij BST en de voorgestelde werkgever en werkzaamheden? 5. Oordeel inhoud en opbrengst traject 6. Wanneer is men uitgevallen? Wat is er volgens de klant gebeurd? 7. Belemmeringen in verloop traject 8. Duur traject 9. Wensen t.a.v. ondersteuning (werk, inkomen, persoonlijke situatie e.d.) 10. Is er gesproken over deze problemen en mogelijke uitval als gevolg met coach of werkbegeleider? Waarom is dit wel/niet gebeurd? 11. Hoe had dit voorkomen kunnen worden volgens hem/haar? 12. Wat gebeurde er na de uitval? Krijgt men (weer) een uitkering of is er bijvoorbeeld een maatregel opgelegd? 13. Zoekt of heeft men nog gezocht naar een andere baan? Wensen en behoeften toekomst. 69
Bijlage 2. Itemlijsten groepsgesprekken professionals Voor het onderzoek zijn drie groepsgesprekken georganiseerd met medewerkers van SoZaWe en Roteb. De deelnemers aan de gesprekken hadden de volgende functies: Twee medewerkers Intake van de afdeling Werk & Scholing (SoZaWe); Een instroombegeleider (Roteb) Twee BST-coördinatoren en één assistent-BST-coordinator Drie jobcoaches (SoZaWe) Eén bedrijfmaatschappelijk werker (Roteb); Eén projectcoördinator/uitstroomcoach (Roteb); Eén trajectcoördinator/uitstroomcoach (Roteb). De gesprekken vonden plaats onder voorzitterschap van één van de onderzoekers, en werden door een medewerker van de SWA genotuleerd. De verslagen van de gesprekken zijn vervolgens voorgelegd aan de deelnemers en door hen akkoord bevonden. De groepsgesprekken werden gevoerd aan de hand van de volgende items:
Itemlijst groepsgesprek intake/voorlichting -
Beschrijving van de functies instroombegeleider en intaker: hoe verloopt de samenwerking?
-
Beschrijving van het intakeproces: hoe gaat het in zijn werk?;
-
Aan welke criteria moet de kandidaat voldoen om in een BST geplaatst te worden? •
Via een participatieplaats;
•
Via WerkDirect?
-
Wat vind je, ook in het licht van die criteria, van de kwaliteit van de aangemelde klanten, in relatie tot de eisen die het werk in een BST aan hen stelt?
-
Denk je dat de taakstelling een rol speelt in de hoeveelheid en de kwaliteit van de aangemelde klanten. Heeft dit een negatieve invloed op de kwaliteit van de aangemelde klanten, en dus het succes van de intake en het eventuele vervolg;
-
Wat vind je van de kwaliteit van de klanten in het licht van een duurzame uitstroom?
71
-
Vind je, in het verlengde daarvan, dat de selectie van klanten voor de BST’s door de klantmanagers goed wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en op welke punten zou de selectie moeten veranderen?
-
Uit de bestandsanalyse blijkt dat 45% van de aangemelde klanten al in de toeleidingsfase uitvalt. Hierbij zijn vrouwen, alleenstaande moeders en allochtonen oververtegenwoordigd. Is dat een herkenbaar beeld, of kunnen jullie dit wijzigen of aanvullen. Hoe verklaren jullie het profiel van de uitvallers?
-
Als het gaat om alleenstaande moeders, in hoeverre wordt in de intake rekening gehouden met de mogelijkheden van kinderopvang? En als deze er niet is, wat zijn dan de vervolgacties?
-
Zijn er aspecten in het proces van intake en voorlichting die volgens jullie ‘kwetsbaar’ zijn, dat wil zeggen: vroegtijdige uitval in de hand kunnen werken? Zo ja, wat zou er moeten worden veranderd om het proces minder kwetsbaar te maken?
Groepsgesprek trajectcoördinator/uitstroomcoach/BST-coördinator, jobcoach, bedrijfsmaatschappelijk werker
72
-
Introductie: wat doet de BST-coördinator, trajectcoördinator, bedrijfsmaatschappelijk werker en jobcoach in het kader van de werkbegeleiding BST?
-
Hoe wordt jobcoaching/werkbegeleiding binnen de BST’s concreet ingevuld?
-
Wat is de doelstelling van de begeleiding, en bestaat het idee dat deze doelstellingen kunnen worden gerealiseerd?
-
Wat vind je, ook in het licht van die criteria, van de kwaliteit van de aangemelde klanten, in relatie tot de eisen die het werk in een BST aan hen stelt?
-
Wat vind je van de kwaliteit van de klanten in het licht van een duurzame uitstroom?
-
Vind je, in het verlengde daarvan, dat de selectie en intake van klanten voor de BST’s goed wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en op welke punten zouden selectie en intake moeten veranderen om dit te verbeteren?
-
Wat vind je van de aansluiting van de instroomlocatie op het ‘reguliere’ werk in de BST’s. Zijn op de instroomlocatie de problemen voldoende in kaart gebracht, zodat er een optimaal vervolg mogelijk is;
-
Uit de bestandsanalyse blijkt dat 25% (PP) tot 31% (WD) van de in de BST geplaatste klanten in de arbeidsfase voortijdig uitvalt. Wat zijn in jullie optiek de klanten die het grootste risico op uitval lopen bij PP en WD?
-
Welke soort problematiek belemmert in jullie optiek het meest de kans op het uitdienen van het contract en het doorstromen naar regulier werk? En wat zou er aan kunnen worden gedaan om deze problematiek te bestrijden? o In de personen gelegen problematiek; o in het proces gelegen problematiek.
73
Sociaal-wetenschappelijke afdeling Postbus 1024 3000 BA Rotterdam