College van beroep voor de examens
UITSPRAAK 08–89 van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van XXX appellante tegen het Bestuur van de Faculteit der Geesteswetenschappen, verweerder
1.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 19 september 2008 heeft appellante administratief beroep aangetekend tegen het besluit van 26 augustus 2008, waarbij aan het negatief studieadvies voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding Nederlandkunde een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). Het besluit is namens het bestuur van de Faculteit der Geesteswetenschappen genomen door de Examencommissie Nederlandkunde. Ter onderbouwing van haar administratief beroep heeft zij aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, met name een mishandeling, die heeft plaatsgevonden eind april 2008. Zij geeft aan, als gevolg van de mishandeling, straatvrees te hebben ontwikkeld en dat haar faalangst ernstige vorm heeft aangenomen. Daarnaast heeft zij fysieke problemen als concentratieproblemen, slecht zicht en hoofdpijn bij te lang werken met de computer of bij het lezen. Tot slot geeft zij aan het zeer spijtig te vinden wanneer zij haar studie niet zou kunnen voortzetten. Het zal haar hele leven op zijn kop zetten en alles verstoren wat zij in de afgelopen twee jaar heeft opgebouwd. Zij verzoekt herziening van het studieadvies. Namens verweerder is door XXX bij brief van 7 oktober 2008 een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift is allereerst aangegeven dat het verweerder spijt om te horen dat appellante nog altijd zo veel last ondervindt van de mishandeling afgelopen april. De studiecoördinator en de docenten waren op de hoogte van het incident, maar appellante heeft helaas nooit aangegeven dat de consequenties daarvan zo ingrijpend waren. Verweerder is het niet eens met de bewering van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Temeer omdat haar op het hart is gedrukt om eventuele persoonlijke omstandigheden die een nadelige invloed op haar Secretariaat: Rapenburg 70 Postbus 9500 2300 RA Leiden Telefoon 071 527 818 Fax 071 527 4567
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89 Blad 2/9
studieprestaties zouden kunnen hebben gehad te melden onder meer bij e-mail van 18 juni 2008. Appellante heeft hierop niet gereageerd. Tijdens het laatste studieadvies-gesprek met de studiecoördinator op 26 augustus 2008, toen vaststond dat zij definitief een negatief studieadvies zou ontvangen, is appellante met de informatie aangaande haar persoonlijke omstandigheden gekomen. Dit vindt verweerder vooral te betreuren omdat de docenten haar veel eerder hadden kunnen ondersteunen als zij op de hoogte waren geweest. Verweerder merkt op dat appellante na het voorval een aantal tentamens met succes heeft kunnen afronden, waardoor er geen reden was om te veronderstellen dat appellante blijvend psychisch letsel had overgehouden. Verweerder is de mening toegedaan dat de mishandeling slechts ten dele ten grondslag ligt aan studieproblemen van appellante. Zij concludeert dit uit het feit dat appellante al studieproblemen had vóór die noodlottige dag. Na afloop van het eerste semester 2006-2007 bleek al dat haar schrijfvaardigheid en mondelinge taalvaardigheid achterbleven bij die van de andere studenten. Verwezen wordt naar de cijferlijst, waarop staat vermeld dat zij het tentamen schrijven I-1 van het eerste semester 2006 pas op 23 januari 2008 met succes heeft afgerond. Het luisteren en spreken zijn, twee jaar na dato, nog steeds blijven steken op het niveau van het eerste semester van het eerste jaar. Verweerder geeft aan het bindend studieadvies zeer serieus te nemen en zich bewust te zijn van de consequenties ervan voor de buitenlandse studenten. Daarom zijn er procedures ingebouwd die moeten waarborgen dat zo’n advies niet alleen is gebaseerd op een optelsom van studiepunten, maar op een evaluatie van de docenten en de studiecoördinator inzake de voortgang van de studie. Een belangrijk uitgangspunt is daarbij dat verweerder zich op grond van het functioneren tijdens colleges, de kwaliteit van het gemaakte huiswerk en de tentamenresultaten een algehele indruk probeert te vormen van de studievaardigheden van de student. Aan de hand daarvan kan een voorspelling worden gedaan of het mogelijk wordt geacht dat een student de opleiding binnen de termijn die daarvoor staat, zal kunnen afronden. Wanneer de indruk ontstaat dat de uitslag van een tentamen afwijkt van de prestaties die een student tijdens de collegeperiode heeft geleverd, wordt daarmee bij het geven van het uiteindelijke advies altijd rekening gehouden, zo ook in het geval van appellante. Verweerder constateert - helaas - op grond van alle gegevens die haar ter beschikking staan dat het appellante aan de vaardigheden ontbreekt die haar in staat zouden moeten stellen de studie met succes af te ronden. In het bijzonder de spreek- en luistervaardigheid Nederlands schieten te kort. Bijvoorbeeld het tentamen luisteren heeft zij nu vier keer afgelegd, waarbij ze de laatste keer een tentamen heeft gedaan dat haar al eerder is afgenomen, maar desalniettemin heeft ze daar toen ten tweede male een onvoldoende voor gehaald. Door haar beperkte luistervaardigheid is ze niet in staat om de hoorcolleges in het tweede jaar te volgen en met succes af te ronden. Hangende dit beroep neemt appellante deel aan de taalvaardigheidscolleges van het tweede jaar en zij presteert daar ver beneden het niveau van haar medestudenten. De klachten die door appellante worden genoemd in haar beroepschrift zoals straatvrees, beperkte sociale contacten, faalangst of hoofdpijn bij
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89
te lang studeren, bieden volgens verweerder geen afdoende verklaring voor het achterblijven van haar taalvaardigheid Nederlands.
Blad 3/9 Verweerder geeft aan dat de studiekwaliteiten van appellante wellicht negatief beïnvloed zouden kunnen zijn door de zware schok die ze te verwerken heeft gekregen, maar dat voor het voorval al aanwijzingen aanwezig waren dat haar mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid onvoldoende zijn om de opleiding met succes te kunnen afronden. Tot slot refereert verweerder aan de verklaring van ICS van 23 september 2008, waarin staat dat appellante van 21 april 2008 tot 1 juni 2008 ernstig gehinderd, en in de periode van 1 juni 2008 tot 1 augustus 2008 gehinderd werd bij het verrichten van studieprestaties. De verklaring betekent dat appellante in de eerste periode circa 50% heeft kunnen studeren en in de tweede periode circa 75% heeft kunnen studeren. Verweerder wijst erop dat het ontbrekende vak van 4 ECTS, waarvoor appellante het tentamen spreken/luisteren 2 moest afleggen een voorbereiding van circa 13 % van de studietijd vergt. Het negatief studieadvies met de daaraan verbonden afwijzing wordt dan ook gehandhaafd. Het beroep is behandeld tijdens een openbare zitting van een kamer uit het College op woensdag 12 november 2008, waarop appellante in persoon is verschenen, in gezelschap van XXX Ter zitting is namens verweerder XXX verschenen. Appellante licht haar beroep toe. Zij geeft aan een Chinese studente te zijn en momenteel twee jaar in Nederland te studeren. In april 2008 is zij mishandeld en dit voorval is van invloed geweest op haar studieprestaties. Zij geeft aan moeite te hebben met het praten over haar problemen. Verder heeft zij last van faalangst bij het afleggen van de luister- en spreektoetsen. Ze is van mening dat zij het spreekvaardigheidstentamen kan halen, maar dat zij te veel hinder ondervindt van de bijkomende spanning en de angst om fouten te maken. Verder maakt de één op één situatie met de docente, waarin zij zich tijdens het tentamen bevindt, haar onzeker. Zij geeft aan de presentaties en de spreekvaardigheidsoefeningen in de klas wel aan te kunnen, omdat dit een andere situatie is en minder spanning geeft. Zij benadrukt na het voorval minder succes in haar studie te boeken en veel minder tijd aan haar studie te hebben besteed. XXX licht toe dat appellante momenteel op eigen initiatief een Taalcursus volgt bij het Talencentrum gericht op het Nederlands spreken, luisteren en schrijven. Verder heeft appellante zich ingeschreven bij Plexus voor een workshop “Zelfvertrouwen bij tentamen” en heeft zij sinds kort een bijbaantje, waarbij ze regelmatig contact heeft met Nederlands sprekende collega’s. XXX voegt hieraan toe dat de timing van de mishandeling erg vervelend heeft uitgepakt en dat appellante als gevolg daarvan geestelijk in de knoop is geraakt. Zij voelde zich eenzaam en mistte haar ouders en familie. Anderzijds ervaart zij het als een zwaktebod om vanwege het voorval haar studie te moeten stoppen. Ook heeft ze nu pas erkend dat ze last heeft van faalangst en zich daarom ingeschreven voor de workshop.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89 Blad 4/9
Verweerder licht toe dat het voorval vanaf de dag erna bij haar bekend was. Zij geeft evenwel aan niet op de hoogte te zijn geweest van de schade en schaamte die het voor appellante meebracht. Nu zij dit verneemt, had zij destijds meer ondersteuning willen kunnen bieden. Wat betreft de studievoortgang van appellante geeft zij aan dat de studieproblemen dateren van vóór het voorval van de mishandeling. De faalangst bij tentamens die appellante noemt, zijn voor verweerder herkenbaar. Uit het monitoren van de studenten tijdens de lessen kan worden afgeleid of het tentamenresultaat klopt met het niveau van functioneren in de groep tijdens de les. Verweerder benadrukt dat de propedeuse functioneert als voorspeller van de mogelijkheden van de student om de bacheloropleiding binnen een redelijke termijn af te ronden. De spreek- en luistervaardigheid van appellante blijft evenwel achter en is onder het vereiste niveau en ook in vergelijking met haar medestudenten blijft zij achter. Verweerder is dan ook de mening toegedaan dat het voorval geen dramatische wijziging op haar studieresultaten heeft gehad en dat er ook daarvoor al zorgen waren over haar studieprestaties. Gevraagd naar de invloed van het voorval op de afgelegde tentamens in de periode juni - augustus en met name op het vak spreek- en luistervaardigheid geeft XXX aan dat zij in deze (hinder)periode wel tentamens heeft gehaald, maar haar aandacht moest verdelen over meerdere vakken. Haar zwakke punt; het vak spreek- en luistervaardigheid 2 heeft zij toen niet gehaald. Verweerder voegt hieraan toe dat appellante momenteel tweedejaarsvakken volgt en dat haar prestaties daarbij onder het vereiste niveau zijn. Zij benadrukt voorts dat de onvoldoende resultaten voor dit vak op de cijferlijst dateren van de periode van vóór het voorval. Gevraagd naar het achterblijvend niveau van appellante en hoe blijkt dat dit structureel te laag is, geeft verweerder aan dat het achterblijvende niveau bijvoorbeeld blijkt uit de schrijfvaardigheid, waarbij zij op 10 woorden 6 fouten maakt en dat is teveel. Gevraagd naar de rol van de faalangst die hierin kan meespelen geeft verweerder aan dat zij de klas beschouwd als een veilige en beschermde omgeving waarin appellante kan functioneren. Ze verwacht geen duidelijk betere resultaten na afronding van de training. Het niveau van appellante stagneert op het niveau van iemand die drie tot vier maanden in Nederland verblijft en de stap naar een niveau hoger wordt niet gemaakt. Appellante geeft in reactie hierop aan dat zij de laatste keer een tentamen heeft gemaakt dat zij al een keer eerder had gekregen, maar dat zij zich niet goed kon concentreren. Zij heeft de eerste keer voor dit tentamen een vijf gehaald en de tweede keer een vier. Ze zegt het resultaat zelf ook niet te begrijpen. Ze erkent niet de meest voorbeeldige student te zijn, maar wijst op de goede resultaten die ze ook heeft behaald met lezen en grammatica. Het onderdeel spreekvaardigheid vindt zij het moeilijkste onderdeel. De docent heeft haar geadviseerd veel kranten te lezen. Ze heeft zich vooral geconcentreerd op haar schrijfvaardigheid.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89 Blad 5/9
In haar slotwoord geeft appellante aan dat ze denkt dat ze vanwege het niet behalen van een vak zal moeten stoppen met haar studie. Zij stelt in het dagelijks leven redelijk te kunnen communiceren met Nederlanders, maar dat de situatie, waarin zij tentamens moet afleggen een heel andere is. Verder geeft zij aan nu een verblijfsvergunning voor studenten te bezitten, maar dat deze vervalt wanneer zij stopt met haar studie. Ze overweegt een andere studie te gaan volgen na het behalen van de propedeuse, maar het in het bezit zijn van de propedeuse is dan wel een vereiste. In het slotwoord geeft verweerder aan dat gezien de structuur van de opleiding Nederlandkunde, de taalontwikkeling achter blijft en de verwachting is dat appellante de specialisaties - samen met Nederlandstalige studenten - die op een later moment in de bacheloropleiding zullen plaatsvinden niet zal aankunnen. Er zijn reële zorgen over het niet mee kunnen komen van appellante.
2.
De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid
Appellante heeft met de op 22 september 2008 door het College ontvangen brief van 19 september 2008 tijdig beroep aangetekend tegen de beslissing van 26 augustus 2008. Het beroepschrift voldoet ook overigens aan de daaraan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de WHW gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is.
3.
De overwegingen ten aanzien van het geschil
Het College constateert dat het beroep zich richt tegen het besluit van 26 augustus 2008, waarbij aan het negatief studieadvies een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW. Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of de bestreden beslissing al dan niet in strijd is met het recht. Ingevolge artikel 7.8b, derde lid, WHW kan aan een negatief bindend studieadvies slechts een afwijzing worden verbonden, indien de student - met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden - niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, omdat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die daaromtrent zijn gesteld. Het instellingsbestuur beslist of aan een negatief studieadvies een afwijzing wordt verbonden. Ingevolge artikel 7.8b, zevende lid, van de WHW wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt. Deze omstandigheden zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit WHW. In artikel 2.1, eerste lid, van dit besluit zijn de persoonlijke omstandigheden limitatief opgesomd. Dit betreft ziekte van betrokkene, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene, bijzondere familieomstandigheden, het lidmaatschap van universiteitsraad of
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89
faculteitsraad en het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid.
Blad 6/9 Ingevolge artikel 7.8b, zesde lid, van de WHW worden door het instellingsbestuur nadere regels vastgesteld die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten en de voorzieningen. Voor de Universiteit Leiden zijn deze regels vastgelegd in de Regeling Bindend Studieadvies en de bijbehorende Procedure persoonlijke omstandigheden in het kader van het bindend studieadvies (hierna: “de Regeling”). Ingevolge artikel 2.1, sub g, van de Regeling wordt het eindadvies bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, WHW uiterlijk 31 augustus van het eerste studiejaar schriftelijk aan elke voltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, en uiterlijk 31 augustus van het tweede studiejaar aan elke deeltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, uitgebracht. Ingevolge artikel 2.1, sub i, van de Regeling wordt het uitgestelde eindadvies (uitgebracht indien het advies bedoeld in 2.1, sub g, noch negatief, noch positief is, dan wel negatief maar niet afwijzend) aan elke voltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het tweede jaar van diens inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding en aan elke deeltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het derde jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding, uitgebracht. Ingevolge artikel 4.2, sub a, van de Regeling is het uitgestelde advies, bedoeld in artikel 2.1, sub i, negatief en afwijzend, als een voor een voltijdse bacheloropleiding ingeschreven student de propedeuse van de desbetreffende bacheloropleiding nog niet heeft afgerond aan het einde van het tweede jaar van inschrijving. Ingevolge artikel 4.3 van de regeling wordt aan het advies, bedoeld in artikel 2.1.g en 2.1.i geen afwijzing verbonden indien persoonlijke omstandigheden van de student, opgenomen in het dossier bedoeld onder 3.2, de oorzaak zijn geweest van het niet behalen van de in artikel 2.1.g genoemde norm van 40 ECTS-punten dan wel het propedeutisch examen niet wordt behaald in de in artikelen 4.2.a en 4.2.b genoemde termijnen. Indien een persoonlijk studieplan zoals bedoeld in artikel 3.3 aanwezig is, wordt het al dan niet verbinden van een afwijzing aan de bedoelde adviezen in bedoelde situatie bepaald door de behaalde studieresultaten te vergelijken met het persoonlijke studieplan. Voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding Nederlandkunde behelzen de vereisten, als bedoeld in artikel 7.8b van de WHW, dat appellante aan het eind van haar tweede jaar van inschrijving 60 ECTS moet hebben behaald en daarmee de propedeutische fase moet hebben afgerond. Appellante heeft 56 ECTS van de propedeutische fase behaald. Dit is tussen partijen niet in geschil. Appellante stelt zich echter op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar gezondheidsproblemen. Zij heeft een verklaring van de aanwezigheid van persoonlijke omstandigheden die vallen onder de in artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW, vermelde omstandigheden. Voorts benadrukt zij dat zij nog slechts één vak hoeft te behalen.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89 Blad 7/9
Het College stelt vast dat appellante aan het eind van het tweede jaar nog één propedeusevak heeft openstaan. Appellante heeft twee jaar de gelegenheid gehad om al haar propedeusevakken te behalen en om te laten zien dat zij in staat is met succes een academische studie te volgen. Zij heeft gedurende die twee jaar slechts 68 ECTS behaald van de 120 ECTS die behaald hadden kunnen worden. Voorts is vastgesteld dat aan het College een verklaring omtrent de aanwezigheid van persoonlijke omstandigheden d.d. 23 september 2008, is overgelegd en dat appellante gedurende de periode van 21 april tot 1 juni ernstig gehinderd en gedurende de periode 1 juni - 1 augustus gehinderd was bij het verrichten van studieprestaties. Dit betekent dat appellant in de eerste periode voor 50% en in de tweede voor 75% heeft kunnen studeren. Daarmee had zij in staat moeten zijn de voor afronding van de propedeutische fase nog ontbrekende onderwijseenheid met succes af te ronden. Verweerder heeft in de verminderde studeerbaarheid die het gevolg is geweest van de door appellante gestelde persoonlijke omstandigheden dan ook terecht geen grond gezien van het aan het negatief studieadvies verbinden van een afwijzing af te zien. In de Regeling is vermeld dat verweerder met toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule kan besluiten om, indien de studieresultaten van een student niet voldoen aan de norm, aan het negatief studieadvies geen afwijzing te verbinden, indien dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Indien verweerder op basis van de wel behaalde studieresultaten, de gebleken studiehouding en –motivatie overtuigd is van de geschiktheid van een student om de opleiding met succes te volgen, kan zij besluiten aan het negatief studieadvies geen afwijzing te verbinden. Hoewel het College begrip heeft voor de situatie waarin appellante buiten haar wil om is beland en die voor haar een traumatische ervaring betekent, heeft verweerder daarin, gezien de studieprestaties van appellante voorafgaande aan het incident, die worden bevestigd door de door haar tot nu toe behaalde resultaten voor onderwijseenheden die behoren tot de post-propedeutische fase, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat zij, niettegenstaande die resultaten, in staat moet worden geacht haar studie binnen redelijke termijn af te ronden. Daarbij is in aanmerking genomen dat door verweerder onweersproken is gesteld dat een goede taalvaardigheid een basisvoorwaarde voor het met succes afronden van de studie is. De door appellante behaalde resultaten voor laatstgenoemde onderwijseenheden geven een goed inzicht in het niveau van haar taalvaardigheid. Deze blijft, aldus verweerder, achter bij hetgeen van haar verwacht mag worden. Gelet op het bovenstaande en gezien het doel bij het uitbrengen van een bindend studieadvies, is het College van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien voor toepassing van de hardheidsclausule en aan het negatief studieadvies op derhalve terecht een afwijzing heeft verbonden.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89 Blad 8/9
Nu het College niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard en blijft het besluit in stand.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-89 Blad 9/9
4.
De beslissing
Het College van Beroep voor de examens van de Universiteit Leiden, gezien artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 18 december 2008 door een kamer uit het College van Beroep voor de examens, bestaande uit mr. O. van Loon (voorzitter), mw. mr. C.G. Breedveld-de Voogd, mr. C. de Groot, prof. dr. E.M. Noordijk (leden) en dhr. A.B.M. van Dorst (studentlid), in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mw. mr. M.A.C. de Boer.
mr. O. van Loon, voorzitter
Voor eensluidend afschrift
Verzonden op:
mw. mr. M.A.C. de Boer, secretaris