College van beroep voor de examens
UITSPRAAK 08–91 van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van XXX, appellant tegen het Bestuur van de Faculteit der Geesteswetenschappen, verweerder
1.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 18 september 2008 heeft appellant administratief beroep aangetekend tegen het besluit van 26 augustus 2008, waarbij aan het negatief studieadvies voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). Het besluit is namens het bestuur van de Faculteit der Geesteswetenschappen genomen door de Examencommissie Talen en Culturen van China. Ter onderbouwing van zijn administratief beroep heeft appellant aangevoerd dat hij één vak mist (Kritisch lezen en schrijven) om te voldoen aan de aanvullende eisen van de propedeuse in het kader van het bindend studieadvies. Hij geeft aan dit vak niet te hebben behaald, omdat het paper dat daarvan voor 1 ECTS deel uitmaakt als onvoldoende is beoordeeld. Hij beroept zich op onduidelijkheden bij de afronding van het paper. Appellant volgt naast de studie Talen en Culturen van China tegelijkertijd de studie Werktuigbouwkunde aan de TU Delft en geeft aan zich ervan bewust te zijn geweest dat hij moest voldoen aan de eisen van het bindend studieadvies. Hij geeft aan dat naast het minimaal aantal studiepunten van 40 ECTS, er twee aanvullende vereisten waren gesteld door de opleiding: het behalen van de vakken Modern Chinees (27 ECTS) en Modern Chinese geschiedenis/Kritisch lezen en schrijven (5 ECTS). Hij heeft 49 ECTS behaald en van de aanvullende eisen alleen het onderdeel Kritisch lezen en schrijven niet. Hij is de mening toegedaan dat er onduidelijkheden waren bij de afronding van het desbetreffende vak en dat hij daarom ten onrechte een negatief studieadvies heeft ontvangen. De onduidelijkheid betreft de gang van zaken bij het geven van het commentaar op een door hem ingeleverd concept van het paper. Ter afronding van het vak heeft hij een verslag ingeleverd via Blackboard, er was de mogelijkheid het verslag aan de hand van opmerkingen van de examinator bij te stellen, indien de concept-versie, zoals in zijn geval, onvoldoende was. Op Blackboard zou mogelijk commentaar bij zijn verslag staan, waarmee hij dit verslag zou kunnen verbeteren. In het daarvoor bestemde “feedback-vak” was evenwel geen commentaar vermeld, waarna appellant zonder inhoudelijke Secretariaat: Rapenburg 70 Postbus 9500 2300 RA Leiden Telefoon 071 527 818 Fax 071 527 4567
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-91 Blad 2/9
terugkoppeling van de examinator een verbeterde versie heeft ingeleverd. Voor het aangepaste verslag kreeg hij wederom het cijfer vijf. Achteraf bleek het commentaar op zijn verslag te zijn opgenomen via “track changes” in het door hem ingeleverde verslag. Dit document is door appellant, na inlevering, niet meer opnieuw geopend, zodat het commentaar hem is ontgaan. Hij is hierdoor niet in de gelegenheid geweest zijn verslag aan te passen naar aanleiding van het geleverde commentaar. Hem is daarmee de gelegenheid ontnomen om voor zijn verslag alsnog een voldoende te behalen. Appellant vindt de gevolgen van het bindend studieadvies besluit in zijn geval te zwaar. Hij heeft het afgelopen studiejaar 30 ECTS gehaald voor zijn opleiding Werktuigbouwkunde en 49 ECTS voor de studie Talen en Culturen van China. Hij vraagt een kans om het vak met een voldoende te kunnen afronden, zodat hij voldoet aan de eisen en zijn studie kan vervolgen. Hij geeft aan het bijzonder jammer te vinden wanneer hij niet zou kunnen doorstuderen omdat hij door miscommunicatie niet de gelegenheid heeft gehad het vak met een voldoende af te ronden. Tot slot geeft hij aan een serieuze en hardwerkende student te zijn, maar dat hij kampt met een beetje tegenslag. Bij brief van 10 oktober 2008 is door de secretaris van de examencommissie een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift is aangegeven dat het negatief studieadvies met de daaraan verbonden afwijzing wordt gehandhaafd, omdat de examencommissie de door appellant aangevoerde redenen niet voldoende vindt om af te zien van het verbinden van een afwijzing aan het negatieve advies. Aangegeven wordt dat de opleiding het van groot belang acht dat alle eerstejaars in staat zijn een eenvoudig essay te schrijven. Vooral bij een letterenstudie is dit van groot belang mede omdat de studenten in hun tweede en derde jaar nog veel meer, en ook langere en meer complexe essays en werkstukken moeten schrijven. Daarom is het schrijven van een essay als aanvullende eis gesteld. Bij het eerstejaars college Modern Chinese geschiedenis/Kritisch lezen en schrijven worden vier bijeenkomsten besteed aan het werkstuk, waarna de studenten nog twee weken de gelegenheid hebben om hun werkstuk te schrijven. De ingeleverde werkstukken zijn door het docententeam van de sectie Modern Chinees nagekeken. Vrijwel elke student heeft kritisch commentaar op zijn werkstuk ontvangen, zeker de studenten die een onvoldoende hadden voor de eerste versie. Dit was van te voren duidelijk aan de studenten verteld. Op Blackboard stond vermeld: “Verbeter de eerste versie die je hebt ingeleverd aan de hand van het commentaar van de docent. Upload hier je herziene versie voor de herkansing.” Via Blackboard zijn er twee mogelijkheden tot het geven van commentaar aan studenten: door commentaar in het veld te zetten (“feedback to student”) of door een document aan te hangen. Docenten hebben beide mogelijkheden gebruikt. De kwaliteit van het essay van appellant was dusdanig dat de docent zijn commentaar met “track changes” in het document heeft aangegeven. Dit document heeft hij vervolgens in Blackboard gezet bij het hoofdje “feedback to student”. Appellant heeft vervolgens niet begrepen dat hij het document onder dit hoofdje moest openen (de naam van het document was ongewijzigd) om het commentaar van zijn docent te kunnen lezen, aldus verweerder.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-91 Blad 3/9
Verweerder is van mening dat de Blackboard-pagina voldoende overzichtelijk is ingericht. De andere 113 studenten hebben deze instructie wel gesnapt en er is niet geklaagd over de desbetreffende internetpagina. Verweerder is verder van mening dat appellant, voor hij begon aan de herziene versie van zijn essay, ook zelf contact had kunnen opnemen met de docent of de coördinator van het vak om te vragen naar het kritische commentaar. Alle studenten met een onvoldoende hebben zulk commentaar gekregen. Verweerder handhaaft daarom het negatieve studieadvies en meent dat het gerechtvaardigd is. Het beroep is behandeld tijdens een openbare zitting van een kamer uit het College op woensdag 12 november 2008, waarop appellant in persoon is verschenen, vergezeld van XXX. Namens verweerder zijn XXX, ter zitting verschenen. Ter zitting licht appellant toe dat het besluit berust op een misverstand. Hij heeft slechts één vak niet kunnen afronden door miscommunicatie en voldoet nu niet aan de vereisten van de propedeuse in het kader van het bindend studieadvies. Hij legt uit waarom hij dit vak niet met een voldoende heeft kunnen afronden. Hij vindt de sanctie dat hij nu zijn studie niet zal kunnen vervolgen te zwaar. Verweerder licht vervolgens toe dat het besluit van 26 augustus 2008 blijft gehandhaafd en verwijst daartoe naar het ingediende verweerschrift. Appellant voldoet niet aan de vereisten voor het behalen van de propedeuse. Zij benadrukt dat appellant zijn opdracht had moeten herzien naar aanleiding van het geleverde commentaar en dat alle andere studenten het commentaar hebben gevonden behalve appellant. Gevraagd naar het karakter van de onvoldoende, waarmee het werkstuk is beoordeeld, geeft verweerder aan dat vooral het Nederlandse taalgebruik onder het niveau was. Alle andere studenten hebben het werkstuk, na verwerking van de feedback, met een voldoende hebben afgesloten. Hij licht toe dat de opleiding veel ervaring heeft met essayopdrachten en deze opdracht een essentieel essay betrof. Het zou een aanwijzing geven of de student in het vervolg van de opleiding problemen zou kunnen krijgen met het succesvol schrijven van opdrachten. De desbetreffende opdracht is weliswaar gewaardeerd met 1 ECTS, maar maakt onderdeel uit van een werkgroep met vier bijeenkomsten. Het betreft een vrij klein werkstuk. Gevraagd naar de prestaties van appellant, nu hij 49 ECTS heeft behaald, maar niet heeft voldaan aan de aanvullende eis vanwege miscommunicatie geeft verweerder aan dat appellant beter had moeten opletten, hij heeft het commentaar niet gezien en geen verdere actie ondernomen. Er was geen sprake van miscommunicatie. Het feit dat het hier 1 ECTS betreft acht verweerder niet relevant. Het niet goed opletten van appellant is geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. Bovendien acht verweerder appellant niet goed in
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-91
staat om in de rest van de opleiding werkstukken van een goede kwaliteit te kunnen schrijven.
Blad 4/9 Gevraagd naar het feit dat andere studenten wel op de kritiek hebben kunnen reageren en hun werkstuk daarop hebben aangepast, terwijl appellant deze kans niet heeft kunnen benutten, en dat dit niet de doorslaggevende reden kan zijn om nu te zeggen dat hij niet in staat is de verdere opleiding met goed gevolg af te ronden, geeft verweerder aan dat toen appellant was gebleken dat hij geen commentaar had ontvangen hij contact had dienen op te nemen met de docent, daar was tijd voor. Verweerder stelt dat appellant hetzelfde werkstuk opnieuw heeft ingeleverd. Appellant reageert hierop met te bevestigen dat hij geen contact heeft opgenomen met een docent, maar dat hij zelf naar mogelijke fouten heeft gezocht en wel degelijk een herschreven paper heeft ingeleverd. De vraag wordt opgeworpen naar de mogelijkheid een voldoende te halen indien appellant het commentaar zou hebben verwerkt, nu het commentaar met name was gericht op het gebruik van de Nederlandse taal. Appellant had bijvoorbeeld zijn werkstuk kunnen laten nakijken en het taalgebruik kunnen laten verbeteren door een Nederlandstalige student. De vraag rijst dan ook of het niveau waarop appellant de Nederlandse taal beheerst een goed inzicht geeft in zijn mogelijkheden de studie succesvol af te ronden. Door de leden van het College, afkomstig uit de wetenschappelijke staf, wordt aangegeven dat zij het in beginsel niet onjuist vinden dat studenten zich bij het schrijven van papers wat betreft de taalvaardigheid laten bijstaan en dit soms zelfs adviseren. In reactie hierop geeft verweerder aan dit laatste bedrog te vinden. Het is de bedoeling dat appellant zich leert uitdrukken, leert formuleren en zich een proces van denken, schrijven en argumenteren eigen maakt. Dit zijn essentiële aspecten voor het succesvol kunnen volgen van de opleiding. Opgemerkt wordt in dit verband dat, blijkens de stukken, op Blackboard in het veld “feedback for student” niets was ingevuld. Daar had een verwijzing opgenomen kunnen worden door de docent bijvoorbeeld: “Zie track changes in document.” Appellant stelt in reactie hierop dat hij de kans niet heeft gekregen om zijn paper te verbeteren. Gevraagd naar de inschrijving van appellant geeft hij aan dat hij in 2006 was ingeschreven bij de Universiteit Leiden vanwege het volgen van enkele bijvakken. De inschrijving voor het studiejaar 2007-2008 betreft zijn eerste inschrijving voor de propedeuse. In zijn slotwoord geeft appellant aan dat de andere 113 studenten wel het commentaar hebben gevonden en daarom geen aanleiding hebben om te klagen over de onduidelijke opzet van Blackboard. Hij benadrukt dat hij capabel is tot het volgen van een studie en dat hij een serieuze student is.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
2.
De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid
08-91 Blad 5/9
Appellant heeft met de op 19 september 2008 door het College ontvangen brief van 18 september 2008 tijdig beroep aangetekend tegen de beslissing van 26 augustus 2008. Het beroepschrift voldoet ook overigens aan de daaraan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de WHW gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is.
3.
De overwegingen ten aanzien van het geschil
Het College constateert dat het beroep zich richt tegen het besluit van 26 augustus 2008, waarbij aan het negatief studieadvies een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW. Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of de bestreden beslissing al dan niet in strijd is met het recht. Ingevolge artikel 7.8b, derde lid, WHW kan aan een negatief bindend studieadvies slechts een afwijzing worden verbonden, indien de student - met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden - niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, omdat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die daaromtrent zijn gesteld. Het instellingsbestuur beslist of aan het negatieve studieadvies een afwijzing wordt verbonden. Ingevolge artikel 7.8b, zevende lid, van de WHW wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt. Deze omstandigheden zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit WHW. In artikel 2.1, eerste lid, van dit besluit zijn de persoonlijke omstandigheden limitatief opgesomd. Dit betreft ziekte van betrokkene, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene, bijzondere familieomstandigheden, het lidmaatschap van universiteitsraad of faculteitsraad en het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid. Ingevolge artikel 7.8b, zesde lid, van de WHW worden door het instellingsbestuur nadere regels vastgesteld die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten en de voorzieningen. Voor de Universiteit Leiden zijn deze regels vastgelegd in de Regeling Bindend Studieadvies en de bijbehorende Procedure persoonlijke omstandigheden in het kader van het bindend studieadvies (hierna: “de Regeling”). Ingevolge artikel 2.1, sub g, van de Regeling wordt het eindadvies bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, WHW uiterlijk 31 augustus van het eerste studiejaar schriftelijk aan elke voltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, en uiterlijk 31 augustus van het tweede studiejaar aan elke deeltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, uitgebracht. Ingevolge artikel 2.1, sub i, van de Regeling wordt het uitgestelde eindadvies (uitgebracht indien het advies bedoeld in 2.1, sub g, noch negatief, noch positief is, dan wel negatief
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-91 Blad 6/9
maar niet afwijzend) aan elke voltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het tweede jaar van diens inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding en aan elke deeltijdstudent uiterlijk 31 augustus van het derde jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding, uitgebracht. Ingevolge artikel 4.2, sub a, van de Regeling is het uitgestelde advies, bedoeld in artikel 2.1, sub i, negatief en afwijzend, als voor een voltijdse bacheloropleiding ingeschreven student de propedeuse van de desbetreffende bacheloropleiding nog niet heeft afgerond aan het einde van het tweede jaar van inschrijving. Ingevolge artikel 4.3 van de regeling wordt aan het advies, bedoeld in artikel 2.1.g en 2.1.i geen afwijzing verbonden indien persoonlijke omstandigheden van de student, opgenomen in het dossier bedoeld onder 3.2, de oorzaak zijn geweest van het niet behalen van de in artikel 2.1.g genoemde norm van 40 ECTS-punten dan wel het propedeutisch examen niet wordt behaald in de in artikelen 4.2.a en 4.2.b genoemde termijnen. Indien een persoonlijk studieplan zoals bedoeld in artikel 3.3 aanwezig is, wordt het al dan niet verbinden van een afwijzing aan de bedoelde adviezen in bedoelde situatie bepaald door de behaalde studieresultaten te vergelijken met het persoonlijke studieplan. Bij het nemen van het besluit aangaande het bindend studieadvies dient immers rekening te worden gehouden met het doel van de regels omtrent dit studieadvies. Dit doel luidt dat iedere student een advies krijgt over de voortzetting van zijn of haar studie. Bij het uitbrengen van het advies wordt meegewogen of de prestaties van de student aannemelijk maken dat de student met succes de bacheloropleiding in een redelijke tijd kan afronden. Het advies is negatief en heeft een bindend karakter als de studieresultaten van de student niet voldoen aan de vereisten die daaraan door de Universiteit Leiden zijn gesteld. Voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding Talen en Culturen van China behelzen de vereisten, als bedoeld in artikel 7.8b van de WHW, dat appellant aan het eind van zijn eerste jaar van inschrijving 40 ECTS moet hebben behaald en moet hebben voldaan aan de aanvullende eis dat tenminste de onderdelen Modern Chinees I (27 ECTS) en Modern Chinese Geschiedenis/Kritisch lezen en schrijven (5 ECTS) met goed gevolg zijn afgerond. Appellant heeft 49 ECTS behaald, maar niet voldaan aan de aanvullende eis, te weten het behalen van het onderdeel Kritisch lezen en schrijven. Dit is tussen partijen niet in geschil. Evenmin is in geschil dat appellant dit vak niet heeft behaald, omdat het door hem ingeleverde paper, dat deeluitmaakt van dit vak en met 1 ECTS is gewaardeerd, als onvoldoend is beoordeeld. Gelet op de stukken stelt het College vast dat appellant zich er uitsluitend op beroept dat verweerder in zijn geval grond had moeten zien tot toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule. Appellant beroept zich in dat verband op onduidelijkheid en miscommunicatie bij het niet behalen van het laatste onderdeel. Hij heeft geen verklaring van de aanwezigheid van persoonlijke omstandigheden die vallen onder de in artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW, vermelde omstandigheden. Voorts benadrukt hij dat het slechts
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-91 Blad 7/9
één onderdeel van het vak Modern Chinese geschiedenis/Kritische lezen en schrijven, te weten het paper van 1 ECTS niet heeft behaald. Daarnaast is zijns inziens van belang dat hij twee voltijd studies volgt en in totaal daarvoor het afgelopen studiejaar 79 ECTS heeft behaald. Het College stelt vast dat appellant aan het eind van het eerste jaar wel de benodigde ECTS-punten heeft gehaald, maar heeft niet heeft voldaan aan de aanvullende eis. De examencommissie verwacht op grond daarvan dat hij niet in staat zal zijn deze bacheloropleiding binnen redelijke tijd te kunnen afronden en ziet derhalve geen grond voor toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule. Dit oordeel is, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, gebaseerd op zijn werkstuk in het kader van het vak Modern Chinese geschiedenis/Kritische lezen en schrijven, dat hij met het cijfer vijf heeft afgerond. De examencommissie voorziet dientengevolge problemen bij het schrijven van een goed analytisch werkstuk gedurende zijn verdere opleiding en is van oordeel dat appellant beter had moeten opletten, zodat hij in staat was geweest het commentaar op zijn ingeleverde werkstuk te kunnen verwerken en het resultaat daarvan te verbeteren. Appellant kan voorshands niet worden gevolgd in zijn betoog dat de Blackboard-pagina voor het vak Moderne Chinese geschiedenis/Kritisch lezen en schrijven onduidelijk is. De onduidelijkheid zit veeleer in de verschillende manieren waarop door examinatoren met gebruikmaking van de mogelijkheden die Blackboard biedt feedback wordt gegeven op door studenten ingeleverde concept-versies van papers. Aan dergelijke verschillen is inherent dat bij studenten misverstanden kunnen bestaan over het al dan niet geleverd zijn van feedback. De examencommissie wordt dan ook in overweging gegeven ten aanzien van de wijze waarop feedback wordt gegeven voor een uniforme handelwijze te kiezen en deze vervolgens duidelijk aan de studenten kenbaar te maken. Dit gezegd hebbende, kan evenmin worden staande gehouden dat de onduidelijkheid die in dit geval is ontstaan en die tot gevolg heeft gehad dat appellant van de hem gegeven feedback geen gebruik heeft kunnen maken, geheel aan de examinator is toe te rekenen. Van studenten aan een universiteit mag een pro-actieve studiehouding worden verwacht en het had op de weg van appellant gelegen contact op te nemen met de examinator, toen hij ontdekte dat de door hem ingeleverde concept-versie van het paper niet van feedback was voorzien. Voor de beoordeling of verweerder in dit geval terecht geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule heeft gezien, is dit echter niet van belang. In de Regeling is vermeld dat verweerder met toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule kan besluiten om, indien de studieresultaten van een student niet voldoen aan de norm, aan het negatief studieadvies geen afwijzing te verbinden, indien dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Indien verweerder op basis van de wel behaalde studieresultaten, de gebleken studiehouding en –motivatie overtuigd is van de geschiktheid van een student om de opleiding met succes te volgen, kan zij besluiten aan het negatief studieadvies geen afwijzing te verbinden. Uit het besluit blijkt niet dat en op welke gronden verweerder heeft geweigerd ten aanzien van appellant toepassing aan de hardheidsclausule te geven. Gegeven de door appellant aangevoerde omstandigheden en in aanmerking nemende het ECTS-gewicht dat aan het
College van beroep voor de examens
Uitspraak
08-91 Blad 8/9
paper is toegekend, had verweerder aan het negatief studieadvies echter geen afwijzing kunnen verbinden, zonder zich tevens op het standpunt te hebben gesteld dat voor toepassing van de hardheidsclausule geen aanleiding bestaat. Het College verstaat het besluit dan ook aldus. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat op grond van het door appellant opgestelde paper geen vertrouwen bestaat dat hij de opleiding met succes zal kunnen afronden. Appellant volgt naast Talen en Culturen van China aan de Universiteit Leiden tegelijkertijd de studie Werktuigbouwkunde aan de TU Delft. Het afgelopen studiejaar heeft hij 49 respectievelijk 30 ECTS behaald. De stukken bieden geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat bij verweerder op basis van de aldus behaalde studieresultaten, de gebleken studiehouding en –motivatie twijfel bestaat aan de geschiktheid van appellant om de bacheloropleiding Talen en Culturen van China met succes af te kunnen ronden. De twijfel van verweerder is klaarblijkelijk uitsluitend ingegeven door de kwaliteit van het door appellant uiteindelijk ingeleverde paper voor vak Modern Chinese geschiedenis/Kritische lezen en schrijven. De kwaliteit van dit paper kan evenwel niet los worden gezien van de omstandigheid dat appellant anders dan alle andere studenten die aan dat vak hebben deelgenomen en wier concept als zijnde onvoldoende is beoordeeld, zijn concept-paper niet aan de hand van door de examinator gegeven feedback heeft kunnen aanpassen. Gelet hierop en aangezien deze omstandigheid in elk geval deels aan verweerder valt toe te rekenen, zou het van een onbillijkheid van overwegende aard getuigen op grond van de kwaliteit van dat paper van toepassing van de hardheidsclausule af te zien. Te meer, nu het paper een studiebelasting heeft van slechts 1 ECTS. Evenmin kan eraan worden voorbijgegaan dat ter zitting is verklaard dat alle andere studenten het werkstuk, na verwerking van de feedback, met een voldoende hebben afgesloten. Gelet op het bovenstaande en gezien het doel bij het uitbrengen van een bindend studieadvies, is het College van oordeel dat verweerder door ten aanzien van appellant geen toepassing aan de hardheidsclausule te geven en aan het negatief studieadvies een afwijzing te verbinden in strijd met het recht heeft gehandeld. Nu het College niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het besluit te worden vernietigd. De beslissing een student een negatief studieadvies te geven en daar al dan niet een afwijzing aan te verbinden, wordt door verweerder ambtshalve genomen. Nu uit het vorenoverwogene volgt dat ten aanzien van appellant toepassing aan de hardheidsclausule dient te worden gegeven, zodat voor het alsnog verbinden van een afwijzing aan het negatieve studieadvies geen plaats is, is verdere uitvoering van deze uitspraak door verweerder niet vereist. Appellant kan de bacheloropleiding Talen en Culturen van China aan de Universiteit Leiden dan ook voortzetten. Dit laat onverlet dat appellant uiterlijk 31 augustus van het tweede jaar van diens inschrijving zijn propedeuse met goed gevolg moet hebben afgesloten.
College van beroep voor de examens
Uitspraak
4.
De beslissing
08-91 Blad 9/9
Het College van Beroep voor de examens van de Universiteit Leiden, gezien artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van 26 augustus 2008;
Aldus vastgesteld op 18 december 2008 door een kamer uit het College van Beroep voor de examens, bestaande uit mr. O. van Loon (voorzitter), mr. C.G. Breedveld-De Voogd, mr. C. de Groot, prof. dr. E.M. Noordijk (leden) en dhr. A.B.M. van Dorst (studentlid), in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mw. mr. M.A.C. de Boer.
mr. O. van Loon, voorzitter
Voor eensluidend afschrift
Verzonden op:
mw. mr. M.A.C. de Boer, secretaris