Tweede Voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst
1
Inhoudsopgave
Pagina
0. Samenvatting
3
1. Inleiding
6
2. Regiefunctie gemeenten
8
3. Realisatie prestatieafspraken
14
4. Sluitende keten
23
5. Fraude en preventie
29
6. Minimabeleid
31
7. Kwaliteit van dienstverlening
32
8. Deregulering
34
9. Vernieuwende projecten
37
10. Financieel overzicht
40
Bijlagen • Eerste vervolgmeting • Publicatie ‘Klantmanagement, de eerste ervaringen’ • Bestandsanalyse G26
2
0. SAMENVATTING Op 24 april 2001 hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) bestuurlijke afspraken gemaakt in het kader van de Agenda voor de Toekomst. De bestuurlijke afspraken omvatten extra maatregelen die ertoe moeten leiden dat bijstandsgerechtigden sneller aan het werk gaan of maatschappelijk actief worden. Als vervolg op de afspraken met de VNG heeft SZW individuele bestuurlijke afspraken gemaakt met de dertig grootste gemeenten (de G4 en de G26) en voor de middelgrote en kleine gemeenten een stimuleringsregeling opgesteld. SZW stelt hierbij subsidie beschikbaar en gemeenten gaan een resultaatsverplichting aan. Landelijk zijn er afspraken gemaakt over de realisatie van bijna 300.000 trajecten tot en met 2004 en over 40 procent uitstroom uit deze trajecten naar werk in 2006. In de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst, die op 16 oktober 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is gerapporteerd over het jaar 2001. Daarin heeft SZW geconcludeerd dat 2001 een overgangsjaar is omdat de bestuurlijke afspraken veelal in 2002 werden ondertekend. Niettemin is in 2001 veel in gang gezet en waren de eerste resultaten positief. In 2001 hebben gemeenten 90% van de overeengekomen prestatieafspraken gerealiseerd. Deze tweede voortgangsrapportage heeft betrekking op het jaar 2002 en geeft waar mogelijk actuele informatie over het jaar 2003. Uit de rapportage blijkt dat in 2002 veel resultaten zijn geboekt. Gemeenten geven, mede onder impuls van de afspraken Agenda voor de Toekomst, steeds meer invulling aan hun regiefunctie. Gemeenten werken steeds meer resultaatgericht, zowel intern (naar de klantmanagers) als extern (naar de reïntegratiebedrijven). Ook werken de gemeentelijke sociale diensten mede als gevolg van de bestuurlijke afspraken steeds meer samen met andere sectoren binnen de gemeente. Voorbeelden hiervan zijn samenwerking met inburgering (om trajecten gericht op inburgering en op activering beter op elkaar af te stemmen), zorg en welzijn (om klanten met een meervoudige problematiek goed te benaderen) en economie (vanwege de relatie met werkgevers). Zowel het proces van meer resultaatgericht werken als meer samenwerken met andere sectoren is bij veel gemeenten nog niet afgerond, maar nog in ontwikkeling. De informatievoorziening is bij een aantal gemeenten nog een knelpunt. Niet alle gemeenten beschikken over adequate managementinformatie over bijvoorbeeld de prestaties Agenda voor de Toekomst en kunnen zo niet tijdig bijsturen. Met de (verdere) invoering van klantmanagement binnen gemeenten is voortgang geboekt. Zowel de G30 als de middelgrote en kleine gemeenten zijn actief aan de slag met klantmanagement. De klantmanager is aanspreekpunt voor de klant én regisseur van de trajecten van klanten. Overigens is klantmanagement nog niet volledig uitontwikkeld bij gemeenten. De prestaties over 2002 zijn gematigd positief. Uit voorlopige cijfers blijkt dat in 2002 meer dan 64.000 bijstandsgerechtigden zijn geactiveerd door middel van een traject Agenda voor de Toekomst. Hiermee hebben gemeenten gemiddeld 69 procent van de afspraken gerealiseerd. In 2002 zijn meer dan 8500 personen die hebben deelgenomen aan een traject in het kader van de Agenda voor de Toekomst uitgestroomd naar werk. Gemeenten hebben 89 procent van de uitstroomafspraken gerealiseerd.
3
realisatie 2002 trajecten en uitstroom (percentage) 120%
110% 103%
100% 80%
89% 76%
77% 69%
Trajecten Uitstroom
56% 56%
60% 40% 20% 0% G4
G26
Middelgrote en kleine gemeenten
Landelijk
De rapportage bevat tevens een tussenstand in 2003. Daaruit blijkt dat gemeenten moeite hebben met de realisatie van de afgesproken prestaties over uitstroom naar werk. Vanwege de invoering van de WWB en de huidige conjunctuur is in overleg met de VNG besloten om de looptijd van de trajecten met een jaar te verlengen tot en met 2005 en om gemeenten die eind 2004 op schema liggen (80 procent van de prestaties tot en met 2004 gerealiseerd) zich niet langer te laten verantwoorden en de volledige subsidie toe te kennen. In 2004 zal een evaluatie worden uitgevoerd om te bepalen of de gemaakte afspraken over 2003 zijn gerealiseerd en of er, gelet op de conjuncturele situatie, aanleiding kan ontstaan om de afspraken bij te stellen. Met deze rapportage wordt ook invulling gegeven aan motie Bruls van december 2002. Hierin werd verzocht om in te rapporteren over de uitstroom uit de bijstand naar (regulier) werk. Uit de gegevens blijkt dat de uitstroom naar werk uit de bijstand in 2001 en 2002 varieert tussen de 41 en 30 procent van de totale uitstroom uit de bijstand. Van alle personen die naar werk uitstromen krijgt het merendeel een reguliere baan (circa 83 procent). Overigens zijn ook op andere onderdelen resultaten geboekt in 2002. Zo hebben de G26 de mogelijkheden van de huidige klanten opnieuw beoordeeld door middel van een zogeheten bestandsanalyse. Ook blijkt dat gemeenten steeds meer aandacht hebben voor hoogwaardig handhaven. Verder zijn diverse vernieuwende projecten gestart die moeten leiden tot nieuwe methodieken. Een van deze projecten betreft het project “Kansen zien en benutten”, dat door de G26-gemeenten gezamenlijk wordt uitgevoerd. Met dit project willen de G26 de uitstroom vanuit gesubsidieerde arbeid naar reguliere arbeid versterken en de functie van gesubsidieerde arbeid als instrument om de instroom van nieuwe of specifieke doelgroepen op de reguliere arbeidsmarkt bevorderen. Het streven van de G26 is dat uiterlijk in de loop van 2005 30% van de deelnemers een reguliere baan heeft met een duurzaam karakter.
4
Overigens zien gemeenten de relatie tussen de Agenda voor de Toekomst en de Wet Werk en Bijstand (WWB) positief. Gemeenten beschouwen de Agenda voor de Toekomst als een belangrijke ‘opmaat’ naar de nieuwe wet. Door de uitvoering van de afspraken Agenda voor de Toekomst is onder meer een impuls gegeven aan het resultaatgerichte werken door gemeenten, aan het (verder) invoeren van klantmanageme nt waardoor klanten goed worden begeleid en aan het doorlichten van het huidige bestand van gemeenten, zodat gemeenten de mogelijkheden en belemmeringen van deze groep beter in beeld hebben.
5
1. INLEIDING Op 25 september 2000 hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de Intentieverklaring Een gezamenlijke Agenda voor de Toekomst ondertekend. Deze intenties zijn op 24 april 2001 geconcretiseerd in bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG. De afspraken omvatten extra maatregelen die ertoe moeten leiden dat bijstandsgerechtigden sneller aan het werk gaan of maatschappelijk actief worden. Bij de bestuurlijke afspraken gaat het om een integrale benadering, waarbij verschillende aspecten (sluitende aanpak, handhaving, minimabeleid, cliëntenparticipatie, vernieuwende projecten en deregulering) in onderlinge samenhang worden bezien. Nadat met de VNG bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, is SZW als vervolgstap in overleg getreden met de grootste steden (G4) en met de grote en middelgrote steden (de G26). Dit heeft geleid tot individuele bestuurlijke afspraken met de gemeenten Den Haag, Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Met de G26 is eerst een raamovereenkomst gesloten. Vervolgens is deze overeenkomst uitgewerkt tot individuele bestuurlijke afspraken met de G26-gemeenten. Voor de overige gemeenten is een subsidieregeling opgesteld. Op 16 oktober 2002 is de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst aan de Tweede Kamer aangeboden1. In deze rapportage is geconstateerd dat het jaar 2001, waarop een belangrijk deel van de eerste rapportage betrekking had, beschouwd kan worden als een ‘overgangsjaar’. De ondertekening van de afspraken met het merendeel van de gemeenten heeft in 2002 plaatsgevonden. Deze tweede voortgangsrapportage heeft betrekking op de resultaten die zijn geboekt in het jaar 2002 en geeft waar mogelijk ook de actuele stand van zaken in 2003 weer. Hierbij worden diverse bronnen gebruikt. In de eerste plaats heeft SZW van gemeenten de jaaropgave ontvangen met de prestaties op het terrein van trajecten en uitstroom in 2002. Voorts hebben de dertig grootste gemeenten een kwalitatieve tussenrapportage ingediend. Een derde belangrijke bron van informatie zijn de individuele evaluatiegesprekken die de leden van het project Agenda voor de Toekomst van het Ministerie van SZW in de zomerperiode met de dertig grootste gemeenten hebben gevoerd. In deze gesprekken is de voortgang op de verschillende thema’s uitvoerig besproken. Een vierde bron is een onderzoek dat is uitgevoerd bij de gemeenten die niet behoren tot de G30 naar de wijze waarop gemeenten klantmanagement invullen en de wijze van sturen op resultaten. Zowel gemeenten uit de G30 als de overige gemeenten hebben hierbij openhartig hebben verteld over de geboekte resultaten én over knelpunten die gemeenten tegenkomen, zodat andere gemeenten hiervan kunnen leren. Tijdens de contacten met gemeenten stonden thema’s als invulling regiefunctie, sluitende aanpak en de prestatieafspraken centraal. Daarom zijn de hoofdstukken in deze voortgangsrapportage over deze onderwerpen het meest omvangrijk. In de bovengenoemde gesprekken met gemeenten is uiteraard ook de relatie tussen de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst met de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde geweest. Daaruit blijkt dat gemeenten de Agenda voor de Toekomst als een belangrijke ‘opmaat’ naar de nieuwe wet beschouwen. Door de uitvoering van de 1
SOZA-02-706
6
afspraken Agenda voor de Toekomst is onder meer een impuls gegeven aan het resultaatgerichte werken door gemeenten, aan het (verder) invoeren van klantmanagement waardoor klanten goed worden begeleid en aan het doorlichten van huidige bestand van gemeenten, zodat gemeenten de mogelijkheden en belemmeringen van deze groep beter in beeld hebben. Vanuit de afspraken Agenda voor de Toekomst wordt waar mogelijk de verbinding met de WWB gemaakt. Zo is er vanuit het budget voor vernieuwende projecten door de G26 een project gestart gericht op het bevorderen van doorstroom uit gesubsidieerde arbeid, een van de speerpunten van het kabinetsbeleid. Ook zullen de resultaten van de vernieuwende projecten voor andere gemeenten toegankelijk worden gemaakt, zodat gemeenten hier in de nieuwe werkwijze onder de WWB hun voordeel mee kunnen doen. Deze tweede voortgangsrapportage gaat meer dan de vorige rapportage in op de stand van zaken bij de gemeenten die niet behoren tot de G30. In 2002 en 2003 is een aanzet gemaakt om meer aandacht te geven aan en rekening te houden met kleine gemeenten. Hiertoe heeft een aantal oriënterende gesprekken met de commissie Kleine Steden van Divosa plaatsgevonden. De rapportage geeft aan welke prestaties deze gemeenten in 2002 hebben gerealiseerd en geeft op basis van een evaluatie aan hoe deze gemeenten klantmanagement invullen. De opzet van deze tweede voortgangsrapportage is als volgt. Hoofdstuk 2 gaat in op de invulling van de regiefunctie door gemeenten. In hoofdstuk 3 volgen de realisatiecijfers van de prestatieafspraken. Vervolgens komen de inhoudelijke thema’s sluitende keten, fraude en preventie, minimabeleid, deregulering, vernieuwende projecten en de kwaliteit van dienstverlening aan de orde. Ter afsluiting is een financieel overzicht opgenomen. Als bijlage bij deze rapportage is de eerste vervolgmeting opgenomen. Deze meting is het vervolg op de nulmeting die op 27 mei 2002 naar de Tweede Kamer is verzonden en bevat een belangrijk deel indicatoren waarvan SZW en VNG bij ondertekening van de gezamenlijke afspraken zijn overeengekomen om deze jaarlijks te volgen. Enkele indicatoren ontbreken. De reden hiervoor is dat voor enkele indicatoren geen nieuwe gegevens beschikbaar zijn (bijvoorbeeld de indicator over cliëntenparticipatie) en dat enkele indicatoren niet goed bruikbaar bleken om conclusies te trekken (bijvoorbeeld de afgesproken indicatoren over fraude). De vervolgmeting bevat onder meer informatie over uitstroom uit de bijstand naar werk, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar uitstroom naar regulier en naar gesubsidieerd werk. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Bruls van december 20022. In hoofdstuk 3 is een korte samenvatting van de uitstroomcijfers naar werk opgenomen. Voor de uitvoering van de motie Bruls is tevens relevant dat in hoofdstuk 3 eveneens cijfers zijn opgenomen over de uitstroom uit trajecten Agenda voor de Toekomst naar werk. Naast de eerste vervolgmeting zijn twee andere bijlagen bij deze rapportage gevoegd. Het betreft de kernpunten van een bestandsanalyse die de G26 hebben uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 4) en de publicatie ‘Klantmanagement, de eerste ervaringen’, die vooral ingaat op ervaringen van middelgrote en kleine gemeenten (zie ook hoofdstuk 2).
2
28600 XV, nr. 58 en nr. 83
7
2. REGIEFUNCTIE GEMEENTEN Bestuurlijke afspraak SZW- VNG Versterking van de gemeentelijke regiefunctie. De zorg voor bijstandsgerechtigden vormt voor gemeenten integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht. SZW en VNG willen verder stimuleren dat gemeenten hun regiefunctie nader uitbouwen. Verschillende aspecten zijn daarbij aan de orde. Kernpunten eerste voortgangsrapportage • Gemeenten maken omslag naar sturen op resultaten • Als gevolg van afspraken Agenda voor de Toekomst komen beleid, uitvoering en informatievoorziening binnen gemeenten dichter bij elkaar • In 2001 en 2002 hebben kleinschalige sessies met gemeenten plaatsgevonden over o.a. SUWI en de Agenda voor de Toekomst • SZW en VNG bezien welke mogelijkheden er zijn om samenwerking tussen sociale diensten te faciliteren • SZW heeft een financiële impuls voor klantmanagement beschikbaar gesteld en ondersteunt de implementatie van klantmanagement
Invulling regiefunctie door gemeenten Uit de evaluatiegesprekken Agenda voor de Toekomst die jaarlijks in de zomerperiode met gemeenten worden gevoerd en uit een evaluatie van de regeling klantmanagement (gericht op gemeenten die niet tot de G30 behoren), blijkt dat gemeenten hun regiefunctie steeds meer invullen. Meer resultaatgerichte werkwijze In de eerste plaats heeft de Agenda voor de Toekomst bijgedragen aan een meer resultaatgericht werkwijze van gemeenten, gericht op activering en uitstroom. Mede als gevolg van de prestatieafspraken die in het kader van de Agenda voor de Toekomst zijn gemaakt (zie hoofdstuk 3) is er meer aandacht gekomen voor het sturen op resultaat. Een deel van de gemeenten werkte al resultaatgericht en heeft dit als gevolg van de Agenda voor de Toekomst versterkt; terwijl voor een deel van de gemeenten de omslag naar deze werkwijze nieuw is. De trend van de cultuuromslag naar werk boven inkomen en naar resultaatgerichtheid is reeds in de eerste voortgangsrapportage gesignaleerd, maar heeft zich de afgelopen periode verder voortgezet. De meer resultaatgerichte houding blijkt onder meer uit scherpere en concretere afspraken die gemeenten maken met reïntegratiebedrijven. Gemeenten leggen hierbij steeds meer het accent op resultaatfinanciering. De gemeentelijke sociale diensten maken ook steeds meer outputafspraken met gemeentelijke of door de gemeente gesubsidieerde instellingen (zoals instellingen voor gesubsidieerde arbeid en welzijnsinstellingen). De omslag voor deze instellingen blijkt echter moeilijk in vergelijking met de reïntegratiebedrijven. Op dit punt kunnen gemeenten nog winst boeken. Gemeentelijke sociale diensten geven ook intern steeds meer vorm aan het sturen op resultaat. Een toenemend aantal gemeenten heeft de prestatieafspraken Agenda voor de Toekomst doorvertaald naar de teams in de uitvoering of zelfs naar individuele klantmanager. Zo weet elke klantmanager vooraf welke prestatie hij moet leveren in de vorm van aantallen trajecten en uitstroom uit deze trajecten naar werk. Voorbeelden hiervan zijn onder meer gemeenten Breda, Groningen, Tilburg en Zwolle. In Zwolle worden resultaatafspraken gemaakt per 8
afdeling. Op basis hiervan worden ook weer afspraken per uitvoerend team gemaakt. Wekelijks wordt over de voortgang gerapporteerd. De medewerkers in Zwolle ervaren deze omslag naar resultaatgericht werken als positief. Het ziekteverzuim daalt. Ook andere gemeenten proberen de medewerkers bij de voortgang te betrekken en te belonen voor prestaties, bijvoorbeeld door medewerkers via een nieuwsbrief Agenda voor de Toekomst op de hoogte te houden van de resultaten (Groningen), door medewerkers te belonen voor de goede resultaten met een dagje uit (Breda) of door een beloning te betalen per duurzame plaatsing (Tilburg). Meer samenwerking met andere sectoren binnen de gemeente Gemeenten versterken hun regiefunctie ook door steeds meer sectoroverstijgend te werken. In gesprekken geven gemeentelijke sociale diensten aan dat zij steeds meer samenwerken met andere gemeentelijke diensten. Daarbij worden vooral de sectoren Educatie/Inburgering, Zorg & Welzijn en Economie genoemd. De samenwerking met de sector Educatie en Inburgering richt zich op een meer integrale benadering van inburgering van nieuwkomers en oudkomers. Gemeenten proberen inburgering en activering van bijstandsgerechtigde en niet-uitkeringsgerechtigde nieuw- en oudkomers steeds meer te combineren. Overigens vindt met de sector Educatie ook samenwerking plaats als het gaat om de integrale benadering van jongeren. In hoofdstuk 4 wordt hierop nader ingegaan. Mede als gevolg van de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst hebben gemeenten ook steeds meer aandacht voor het zittend bestand. Onder de huidige klanten bevinden zich veel fase 4-klanten met meervoudige problematiek. Dat verstevigt de noodzaak voor sociale diensten om meer samen te werken met de sector Zorg en Welzijn. De samenwerking blijkt niet alleen noodzakelijk, maar is ook complex. Op dit terrein zijn diverse gemeenten met projecten gestart (zie ook hoofdstuk 4 en 9). De samenwerking met de sector Economie is erop gericht om de vraag van werkgevers en het aanbod van bijstandsgerechtigden dichter bij elkaar te brengen. Een aantal gemeenten dat goed samenwerkt met deze sector en met werkgevers boeken ook goede resultaten op het terrein van de Agenda voor de Toekomst. Voorbeelden zijn Venlo en Tilburg. In Venlo geeft de gemeente samen met het bedrijfsleven het arbeidsmarktbeleid vorm. Daarbij wil de gemeente een aanbodgerichte benadering zoveel mogelijk verknopen met een sectorale benadering vanuit de vacatureproblematiek. Deze gemeenten hebben in 2002 een uitstekende uitstroomprestatie Agenda voor de Toekomst gerealiseerd. Meer integrale benadering (met informatievoorziening als knelpunt) Een derde winstpunt als gevolg van de afspraken Agenda voor de Toekomst is de meer integrale benadering van beleid, uitvoering en informatievoorziening binnen de sociale dienst. Het beleid is gericht op uitvoering van de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst, waarbij de afhankelijkheid van de prestaties die door de klantmanagers wordt geboekt van belang is. Om te kunnen sturen is tevens een goede informatievoorziening van belang. Hierdoor komen beleid, uitvoering en informatievoorziening dichter bij elkaar. Overigens geldt bij een deel van de gemeenten dat de informatievoorziening een knelpunt blijft: niet alle gemeenten beschikken nog over actuele en tijdige managementinformatie om goed te kunnen sturen. Klantmanagement Bij de versterking van de regiefunctie van gemeenten is het op sterkte brengen van klantmanagement van belang. De klantmanager is bij gemeenten immers zowel aanspreekpunt voor de klant als regisseur van het gehele traject, waarbij zowel werk-, reïntegratie als
9
inkomensaspecten in onderlinge samenhang worden bezien. Voortgangsbewaking maakt hiervan een centraal onderdeel uit. Klantmanagement bij de dertig grootste gemeenten (de G4 en de G26) In de bestuurlijke afspraken die met gemeenten uit de G30 zijn gemaakt, stelt SZW subsidie beschikbaar voor de invoering van klantmanagement bij gemeenten. De gemeenten worden door SZW afgerekend op prestaties (in de vorm van trajecten en uitstroom, zie hoofdstuk 3). Het onderwerp klantmanagement is regelmatig onderwerp van gesprek met gemeenten uit de G30. In maart hebben twee gemeenten (Groningen en Maastricht) in het zogeheten G26overleg over de Agenda voor de Toekomst (onder voorzitterschap van SZW) een presentatie gehouden over hun werkwijze met klantmanagement. Ook tijdens de jaarlijkse evaluatiegesprekken is klantmanagement een van de vaste agendapunten. De belangrijkste trends die hierbij zijn gesignaleerd: • •
•
•
Alle gemeenten zijn aan de slag met klantmanagement. Gemeenten hebben de nieuwe werkwijze ingevoerd of zijn hiermee bezig. De vorm van klantmanagement die gemeenten kiezen verschilt sterk per gemeente. Bij een deel van de gemeenten zijn taken op het gebied van activering en inkomen gescheiden, terwijl bij andere gemeenten de klantmanager beide taken uitvoert. Daarnaast zijn er verschillen in de invulling van de regiefunctie van de klantmanager. Een aantal gemeenten kiest ervoor om de klantmanager zelf de diagnose te laten uitvoeren, terwijl andere gemeenten de diagnose door een reïntegratiebedrijf laten uitvoeren. Gemeenten zijn nog zoekende naar de vorm van klantmanagement die het beste past bij de eigen organisatie. Nadat een model is gekozen en ingevoerd, vinden regelmatig nog bijstellingen plaats. Gemeenten die hebben gekozen voor een model waarbij de klantmanager taken op het terrein van activering én inkomen uitvoert doen soms een stap terug naar een minder integraal model (omdat het niet haalbaar of efficiënt bleek om alle taken en deskundigheden bij één persoon te leggen) terwijl gemeenten die met afzonderlijke werk- en inkomensconsulenten werken juist stappen zetten naar een meer integraal model (omdat meer samenhang te brengen in het proces van werk en inkomen). In het overleg met de G26 is geconcludeerd dat het proces van invoering van klantmanagement nog niet is afgerond. Het thema klantmanagement is bovendien van groot belang omdat het aangeeft hoe gemeenten de regie op klantniveau invullen. Het thema zal daarom op de agenda van het overleg met G26 en met andere gemeenten blijven staan. Op deze wijze kunnen gemeenten inzicht krijgen in elkaars werkwijze en ervaringen en daarvan leren.
Klantmanagement bij middelgrote en kleine gemeenten Het Ministerie van SZW stimuleert de (verdere) invoering van klantmanagement ook bij de gemeenten die tot niet de G30 behoren. Voor deze gemeenten is er een tijdelijke stimuleringsregeling ‘klantmanagement’, beschikbaar waarbij gemeenten subsidie ontvangen voor klantmanagement, indien gemeenten vooraf overeengekomen prestaties (trajecten en uitstroom) realiseren. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de prestaties van deze middelgrote en kleine gemeenten. In opdracht van SZW heeft StimulanSZ in beeld gebracht hoe deze gemeenten klantmanagement invullen en sturen op prestaties. Hiertoe zijn er met tien gemeenten intensieve gesprekken gevoerd en zijn veertig gemeenten telefonisch benaderd. Bovendien zijn de uitkomsten getoetst in een bijeenkomst met gemeenten. De werkzaamheden hebben
10
geleid tot de publicatie ‘Klantmanagement, de eerste ervaringen’. Deze dient als handreiking voor gemeenten en fungeert tevens als belangrijke informatiebron voor de evaluatie van de stimuleringsregeling. De publicatie beschrijft welke factoren van belang zijn bij klantmanagement. De publicatie wordt verspreid onder gemeenten en is als bijlage bij deze voortgangsrapportage gevoegd. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen uit de publicatie weergegeven. Invoering en typen klantmanagement Klantmanagement heeft bij gemeenten een brede ingang gevonden. Vrijwel alle gemeenten zijn met klantmanagement bezig of starten binnen enkele maanden hiermee. Invoering van klantmanagement blijkt veel tijd te kosten. Het heeft immers grote gevolgen voor de organisatie. • voor de visie van de organisatie: de klant komt meer centraal te staan en er is meer aandacht voor activering en creativiteit • voor de inrichting van de organisatie: werkprocessen, formulieren, functiebeschrijvingen, etc. moeten worden aangepast. • Voor de samenwerkingsrelatie met externe leveranciers (zoals reïntegratiebedrijven en opleidingsinstellingen): het inkopen van trajecten die passen bij de behoefte van de doelgroep De vorm van klantmanagement die gemeenten kiezen verschilt sterk. StimulanSZ heeft vier typen onderscheiden, die elk voorkomen bij de vijftig geïnterviewde gemeenten: De superspecialist (voert inkomengerelateerde taken en arbeidsmarkttoeleiding uit) De werkconsulent (uitkeringsgerelateerde taken worden uitbesteed) De inkomensconsulent (werkgerelateerde taken worden uitbesteed) De generalist (voert de regie, voert niet uit)
19x 11x 9x 8x
Twee gemeenten hebben de definitieve keuze nog niet bepaald en één gemeente past in geen van de typen. Elke variant heeft de eigen voor- en nadelen. Specialisatie door het werken met afzonderlijke werkconsulenten en inkomensconsulenten heeft als voordeel dat er aandacht is voor de kwaliteit op beide aspecten. De aandacht voor activering is niet afhankelijk van de druk op de rechtmatigheid. Aandachtspunt bij deze werkwijze is de samenwerking tussen inkomen en arbiedsmarkttoeleiding omdat de klant meerdere aanspreekpunten heeft. In de praktijk vinden gemeenten hier oplossingen voor (bijvoorbeeld door de consulenten in één team te laten samenwerken). Voordeel van de meer integrale werkwijze is dat de klantmanager alles kan overzien. Nadeel kan zijn dat één van beide aspecten (werk of inkomen) kan ondersneeuwen indien het andere aspect meer aandacht vraagt. Resultaten van klantmanagement • Over het algemeen zijn gemeenten positief over de effecten van klantmanagement. Dit komt vooral omdat zij meer grip hebben op de dagelijkse praktijk. Zij kennen de klanten, zijn op de hoogte van hun mogelijkheden en de activiteiten waar klanten mee bezig zijn. Gemeenten hebben meer inzicht in de klantgroepen en behoeften en kunnen gerichter inkopen. • Klantmanagers hebben ook zelf het gevoel dat zij meer voor de klant kunnen betekenen. Er worden gerichte trajecten aangeboden die een kans van slagen hebben, gebaseerd op een goede diagnose. Klantmanagers hebben uit hun contacten met klanten de indruk dat de klant zich serieuzer genomen voelt en merkt dat er echt iets
11
•
•
•
•
•
•
voor hem wordt gedaan. Er worden duidelijke afspraken gemaakt die ook meer worden gecontroleerd. De helft van de klantmanagers zegt nu meer tijd voor de begeleiding van klanten te hebben dan voorheen. De Landelijke Cliëntenraad (LCR) geeft aan dat er nog onvoldoende beeld is om harde uitspraken te doen over de invoering van klantmanagement. Als eerste indruk geeft de LCR aan dat de klant niet echt profiteert van klantmanagement. De LCR vindt onder meer dat er onvoldoende sprake is van gezamenlijk overleg tussen de klantmanager en de klant. Het is nog te vroeg om een definitieve uitspraak te doen of klantmanagement ook bijdraagt aan duurzame uitstroom van klanten. Trajecten hebben een langere doorlooptijd en de veranderingen in de economische situatie bemoeilijken een vergelijking op deze korte termijn. De eerste indicaties zijn, zoals hieronder omschreven, positief. Een meerderheid van de gemeenten merkt dat zij door de invoering van klantmanagement beter kan sturen op de prestaties van de medewerkers (25 keer van de 40) en dat de medewerkers ook betere resultaten leveren (23 keer). Gemeenten geven als verklaringen voor deze betere resultaten onder meer dat de werkprocessen beter zijn ingericht, dat er meer managementinformatie beschikbaar komt en dat meer inzicht in resultaten de sturingsmogelijkheden verbetert. De stimuleringsregeling blijkt een belangrijke reden om beter te sturen op de prestaties van de sociale dienst. Meer dan de helft van de gemeenten uit de telefonische enquête is van mening dat zij meer sturing kan geven aan de prestaties van de samenwerkingspartners (26 keer). De andere veertien gemeenten vinden dat de mogelijkheden voor sturing hebben gekozen voor de antwoordcategorie gelijk zijn gebleven of zijn verminderd of vinden het nog te vroeg een oordeel te geven. Uit de telefonische enquête onder de gemeenten blijkt dat de helft van de gemeente erin slaagt betere resultaatsafspraken te maken met reïntegratiebedrijven. De rest van de gemeenten maakte al resultaatsafspraken of slaagt er nog niet in dergelijke afspraken te maken. Met maken van resultaatsafspraken met overige partners zoals opleidingsinstellingen, gaat 12 gemeenten beter af dan in het verleden. Het merendeel van de gemeenten slaagt er nog niet in om goede resultaatsafspraken met hen te maken. De toegenomen prestatiesturing naar de klantmanagers en reïntegratiebedrijven en de nog moeizame afspraken met andere organisaties bevestigen de trends die bij de G30 zijn gesignaleerd in het begin van dit hoofdstuk t.a.v. prestatiesturing.
Samenwerking Op 28 mei 2002 is de Tijdelijke Stimuleringsregeling Samenwerkingsverband Abw gepubliceerd in de Staatscourant. De regeling is samen met de VNG en Divosa tot stand gekomen. Tevens is samen met gemeenten gezocht naar de meest werkbare en effectieve vorm voor de regeling. Dit heeft geleid tot een stimuleringsregeling in fasen. Een subsidie van €20.000,- per (potentieel) samenwerkingsverband Abw om een verkenning te verrichten, de eerste fase. En een subsidie – hoogte variërend naar aantal deelnemende gemeenten en aantal cliënten – voor het implementeren en tot stand komen van een samenwerkingsverband waarin de Abw gezamenlijk uitgevoerd wordt. Deze laatste fase moet uiterlijk 1 april 2007 verantwoord worden. Voor deze lange looptijd is gekozen omdat een proces van samenwerking in de praktijk gemiddeld 3 ½ jaar in beslag neemt. De regeling is positief ontvangen bij gemeenten. In augustus en september zijn regionale bijeenkomsten georganiseerd die zeer goed bezocht zijn. Onder andere uit deze bijeenkomsten blijkt dat gemeenten op dit moment volop bezig zijn met samenwerking, mede in het licht van 12
de WWB. Gemeenten hebben tot 1 mei 2004 de tijd om een aanvraag voor de eerste fase in te dienen en tot 1 november 2005 om een aanvraag voor de tweede fase in te dienen. Bestaande samenwerkingsverbanden kunnen geen aanspraak maken op de stimuleringsregeling. Zij hebben wel de mogelijkheid om projectaanvragen (voor 1 november 2003) in te dienen die een innovatief karakter hebben en van nut kunnen zijn voor samenwerkingsverbanden in oprichting. Trends tweede voortgangsrapportage • De regiefunctie van gemeenten wordt verder ingevuld: o Meer sturing op prestaties: zowel intern (binnen de gemeente) als extern (naar reïntegratiebedrijven) o Meer samenwerking met andere sectoren (zoals inburgering, onderwijs, economie en zorg/welzijn) o Meer integrale benadering van beleid, uitvoering en informatievoorziening o Niet alle gemeenten beschikken over tijdige en betrouwbare managementinformatie • Gemeenten zijn aan de slag met klantmanagement. Dit is nog niet volledig uitontwikkeld. Bovendien blijft dit een dynamisch proces. • Gemeenten zijn, mede in het licht van de WWB, volop bezig met samenwerking met andere gemeenten
13
3. REALISATIE PRESTATIEAFSPRAKEN Bestuurlijke afspraak SZW – VNG • Een sterker accent op het overeenkomen van resultaten • SZW stelt een financiële impuls voor klantmanagement beschikbaar, onder de voorwaarde dat gemeenten een resultaatsverplichting willen afspreken
Kernpunten eerste voortgangsrapportage • SZW heeft afspraken gemaakt met gemeenten om in de looptijd van de Agenda voor de Toekomst bijna 300.000 trajecten te realiseren met een uitstroomrealisatie van 40 procent tot 2006 • In 2001 hebben gemeenten circa 90 procent van de overeengekomen prestaties gerealiseerd • De voortgang per 1 juli 2002 is zeer divers
Prestatieafspraken Zoals ook in de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst is gemeld, zijn met gemeenten uit de G30 prestatieafspraken gemaakt in ruil voor subsidie voor klantmanagement. Ook voor de middelgrote en kleine gemeenten is een subsidieregeling beschikbaar, waarbij eveneens op prestaties wordt afgerekend. In totaal zijn er hierbij afspraken gemaakt over de realisatie van circa 300.000 trajecten tot en met 2004 met een uitstroom naar (regulier of gesubsidieerd) werk van 40 procent in 2006. Bij het maken van de bestuurlijke afspraken is als uitgangspunt genomen dat de uitvoering van de Abw door gemeenten op orde moet zijn. In een aantal gevallen is op basis van bevindingen van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) geconcludeerd dat dit nog niet het geval is. Dit heeft ertoe geleid dat met enkele gemeenten uit de G30 afspraken zijn gemaakt onder specifieke voorwaarden. Het betreft de gemeenten Amsterdam3, Rotterdam4, Almelo5 en Leeuwarden. Met de gemeente Almelo heb ik recent (op 18 november 2003) bestuurlijk overleg gevoerd. Op basis daarvan heb ik geconcludeerd dat ik tweederde deel van de middelen klantmanagement over 2002 beschikbaar stel. Bovendien ben ik voornemens om over de jaren 2003 en 2004 bestuurlijke afspraken te maken. Met de gemeente Haarlem zijn tot op heden geen bestuurlijke afspraken gemaakt. De Tweede Kamer is hierover op 5 februari 2003 geïnformeerd6. Thans ben ik voornemens om over de jaren 2003 en 2004 bestuurlijke afspraken te maken. Flexibilisering bestuurlijke afspraken Agenda voor de Toekomst In 2003 is besloten om de bestuurlijke afspraken Agenda voor de Toekomst te vereenvoudigen en te flexibiliseren. Gemeenten gaven in de tweede helft van 2002 aan dat de prestatieafspraken voor in ieder geval 2003 onder druk kwamen te staan door de maatregelen rond de WIW en ID-banen. Niettemin werd het door gemeenten wenselijk geacht om - ook 3
De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd op 27 mei 2002 (SOZA-02-383), 19 december 2002 (28600 XV / 17050, nr. 86), 21 mei 2003 (SOZA-03-300) en 12 november 2003 (SOZA-03-795) 4 De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd op 19 mei 2003 (SOZA-03-294) 5 De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd op 3 februari 2003 (28600 XV, nr. 191) 6 SOZA-03-064
14
vanuit politiek-bestuurlijk oogpunt- de afgesproken taakstelling te handhaven. SZW werd verzocht hiertoe instrumenten aan te reiken. Na overleg met gemeenten is besloten dat de binding van de prestaties aan elk afzonderlijk jaar wordt losgelaten. De afrekening van de subsidie op basis van de prestaties vindt niet per jaar plaats maar pas aan het einde van de subsidieperiode. Dit schept flexibilisering om de overeengekomen afspraken te halen. Gemeenten hebben daarmee de vrijheid om de trajecten naar eigen inzicht te verdelen over de jaren 2002 t/m 2004 en de uitstroom over de jaren 2002 t/m 2006. Prestaties 2002 Onderstaand is een overzicht opgenomen met de prestaties van de G4, de G26 en de middelgrote en kleine gemeenten. Deze aantallen zijn vooral gebaseerd op de jaaropgaven 2002 van gemeenten, die gemeenten in 2003 bij het Ministerie van SZW hebben ingediend. Bij deze cijfers past nog op twee punten een belangrijk voorbehoud. In de eerste plaats zijn de jaaropgaven nog in beoordeling. Een aantal jaaropgaven is voorzien van bevindingen van de accountant. Deze kunnen nog aanleiding geven tot neerwaartse bijstelling van de prestaties in 2002. In de tweede plaats zijn gemeenten in de gelegenheid gesteld om een aanvullende jaaropgave over 2002 in te dienen, die uiterlijk 31 december 2003 moet zijn ontvangen. Diverse gemeenten hebben aangekondigd gebruik te maken van deze mogelijkheid. Dit zal vermoedelijk leiden tot opwaartse bijstelling van de prestaties in 2002. Bovenstaand voorbehoud bij de cijfers geldt voor alle gemeenten. De grootste gemeenten (de G4) In onderstaande tabel wordt aangegeven welke aantallen trajecten en uitstroom uit trajecten naar werk voor 2002 zijn afgesproken met de vier grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht), welke prestaties zijn geleverd en hoe de realisatie procentueel is7. Trajecten Gemeente Amsterdam 's-Gravenhage Rotterdam Utrecht G4
Uitstroom
Realisatie
Afspraak 2002
14.326 4.301 7.166 1.144 26.937
18.825 5.000 10.000 1.700 35.525
Voortgang Afspraak voortgang 2002 in % Realisatie in % 76% 86% 72% 67% 76%
2.926 729 556 110 4.321
2.824 375 580 161 3.940
104% 194% 96% 68% 110%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat in 2002 in de vier grootste steden 26.937 nieuwe trajecten zijn gestart om bijstandsgerechtigden te activeren. Hiermee realiseren de G4-steden 76 procent van de afgesproken aantallen trajecten. In 2002 zijn 4.321 personen die hebben deelgenomen aan een traject Agenda voor de Toekomst naar werk zijn uitgestroomd. Dit is een goed resultaat. Gemiddeld halen de G4 hiermee 110 procent van de afgesproken aantallen.
7
De prestaties die boven de geplande aantallen uitgaan (de percentages boven de 100) die door een aantal gemeenten (G4, G26 en middelgrote en kleine gemeenten) in 2002 zijn gerealiseerd zullen door de flexibilisering meetellen bij de subsidievaststelling (voor trajecten na 2004 en voor uitstroom na 2006).
15
De grote en middelgrote steden (de G26) De prestaties van de steden uit de G26 over het jaar 2002 zien er als volgt uit: Trajecten Gemeente Alkmaar Almelo Amersfoort Arnhem Breda Deventer Dordrecht Eindhoven Emmen Enschede Groningen Heerlen Helmond Hengelo Leeuwarden Leiden Lelystad Maastricht Nijmegen s Hertogenbosch Schiedam Tilburg Venlo Zaanstad Zwolle G26
Uitstroom
Realisatie
Afspraak 2002
Voortgang Afspraak voortgang in % Realisatie 2002 in %
203 674 460 913 1.112 346 801 1.265 488 1.535 2.206 795 273 129 923 207 184 891 1.045 326 450 1.965 379 489 474
569 726 500 1.486 1.250 489 1.194 1.405 570 1.522 2.250 950 542 570 950 946 428 936 1.534 950 746 2.182 357 548 525
36% 93% 92% 61% 89% 71% 67% 90% 86% 101% 98% 84% 50% 23% 97% 22% 43% 95% 68% 34% 60% 90% 106% 89% 90%
18 20 81 118 53 32 118 121 23 207 481 97 37 40 61 43 9 94 140 26 41 363 81 72 24
57 73 80 149 30 49 119 140 57 152 200 95 54 57 95 95 43 94 153 95 75 218 36 64 53
32% 27% 101% 79% 175% 65% 99% 86% 40% 136% 241% 102% 69% 69% 64% 45% 21% 100% 91% 27% 55% 166% 225% 113% 45%
18.533
24.125
77%
2.397
2.333
103%
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de G26 in 2002 door middel van trajecten 18.533 personen hebben geactiveerd. Hiermee hebben de G26 77 procent van de overeengekomen aantallen trajecten over 2002 gerealiseerd. De uitstroomgegevens zijn positief: uit de trajecten Agenda voor de Toekomst is een uitstroom van 2397 gerealiseerd. Dat is meer dan afgesproken (realisatie van 103 procent). De G4 en de G26 hebben in 2002 gezamenlijk 76 procent van de trajecten en 107 procent van de uitstroom gerealiseerd. De gemeenten uit de G4 en de G26 die relatief slecht hebben gepresteerd hebben tijdens de evaluatiegesprekken een aantal verklaringen hiervoor gegeven. De belangrijkste en meest genoemde verklaringen zijn de volgende: • Werkwijze en organisatie Agenda voor de Toekomst binnen de gemeente. Deze verklaring is sterk verbonden aan de regiefunctie van gemeenten (zie hoofdstuk 2). Gemeenten die niet duidelijk sturen op resultaat en waar het ontbreekt aan heldere managementinformatie presteren in de meeste gevallen slechter dan gemeenten die deze zaken wel op orde hebben. Een expliciet door een aantal gemeenten genoemd probleem op het gebied van de regiefunctie is dat de aansturing van reïntegratiebedrijven soms nog moeizaam verloopt. Ook ervaart een deel van de gemeenten problemen met de aanbestedingsvereisten 16
bij de reïntegratie. Overigens zal het WWB Implementatie Steunpunt van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een groot aantal gemeenten geeft aan dat reorganisaties en problemen met de informatievoorziening ertoe hebben geleid dat prioriteit is gegeven aan andere zaken. • Omslag naar klantmanagement voor personeel Bij een aantal gemeenten heeft de omslag naar klantmanagement in 2002 pas echt goed vorm gekregen. Een probleem bij deze omslag naar klantmanagement vormt de kwaliteit van het personeel. Niet iedere bijstandmedewerker is geschikt om klantmanager te worden en gemeenten investeren dan ook in omscholing van hun medewerkers en werving en selectie van nieuwe medewerkers. Dit heeft tijd gevergd in 2002. Bovendien blijkt dat niet alle medewerkers de omslag naar werk boven inkomen kunnen maken. • Poortwachtersfunctie Een deel van de gemeenten geeft aan dat zij fors investeren in de samenwerking met het CWI en daar goede resultaten mee boeken. Hierdoor is de instroom van nieuwe klanten lager dan voorzien, waardoor de groep cliënten die in aanmerking komt voor een traject en uitstroom uit een traject kleiner wordt. Andere gemeenten, waar de samenwerking me t CWI moeizamer verloopt, geven juist aan dat de prestaties soms achterblijven omdat de overdracht van klanten van CWI naar gemeente veel tijd in beslag neemt. Ook is de kwaliteit van de overdracht volgens gemeente soms onvoldoende. • Gestuurd op instroom in langlopende trajecten Als een verklaring voor het achterblijven van uitstroomcijfers wordt door gemeenten die laag scoren op uitstroom genoemd dat zij, aangezien het vaak gaat om mensen die moeilijke bemiddelbaar zijn, vooral hebben gestuurd op instroom in trajecten. Deze trajecten hebben bovendien vaak een langere doorlooptijd. Dit betekent dat in 2002 veel trajecten nog lopen en dat uitstroom uit deze trajecten pas in latere jaren zichtbaar zal worden. • Afroming bestand Bij de totstandkoming van de bestuurlijke afspraken was het bekend dat veel van de huidige klanten een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. In 2002 hebben gemeenten een bestandsanalyse uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 4). Dit heeft het beeld dat de klanten meervoudige problematiek hebben versterkt. Gemeenten die laag scoren op uitstroom geven aan dat het voor deze groep moeilijk is om uitstroom naar werk te realiseren. De kleine en middelgrote gemeenten Voor de middelgrote en kleine gemeenten (de gemeenten die niet behoren tot de G4 en de G26) is de tijdelijke stimuleringsregeling ‘klantmanagement’ beschikbaar. Deze regeling is op 27 december 2001 in de Staatscourant gepubliceerd. De subsidiëring vindt plaats op basis van het aantal trajecten dat gemeenten realiseren in de periode 2002 tot en met 2004 en op de uitstroom uit deze trajecten (die kan doorlopen tot 2006). Er wordt uitgegaan van een uitstroom uit de ingezette trajecten naar werk van 40 procent in 2006. In het kader van deze stimuleringsregeling is over de periode tot en met 2006 een bedrag van 126 miljoen euro beschikbaar. Gemeenten maken op grote schaal gebruik van deze subsidiemogelijkheid. Meer dan 90% van de gemeenten heeft tijdig een aanvraag ingediend en toegekend gekregen. De prestaties die gemeenten moeten leveren (en in samenhang daarmee de hoogte van het subsidiebedrag) verschillen overigens zeer sterk binnen deze regeling. De aantallen trajecten die gemeenten in 2002 dienen te realiseren variëren bijvoorbeeld van 1 tot 728. Het aantal
17
bijstandsgerechtigden binnen de kleine en middelgrote gemeenten loopt immers zeer sterk uiteen. In juli 2003 hebben gemeenten de jaaropgave ingediend waarin de prestaties (trajecten en uitstroom) zijn opgenomen. Gelet op het feit dat liefst 420 gemeenten aan de regeling deelnemen, worden de prestatiegegevens hieronder vanwege deze omvang niet per gemeente weergegeven. De gemiddelde realisatie van de kleine en middelgrote gemeenten is als volgt: • •
In 2002 zijn 19.011 personen door middel van een traject Agenda voor de Toekomst geactiveerd. Er waren 33.701 trajecten afgesproken. Het realisatiepercentage is 56. In 2002 zijn 1881 personen uit bovenstaande trajecten uitgestroomd naar werk. Er was een uitstroom van 3.354 afgesproken. Het realisatiepercentage is 56 procent.
Bij bovenstaande percentages past de kanttekening dat er zeer grote verschillen zijn bij de realisatiepercentages tussen gemeenten. Zo heeft meer dan 70 gemeenten meer trajecten gestart dan afgesproken, terwijl andere gemeenten minder dan de helft van de afgesproken aantallen realiseren. Bij de laatste categorie heeft SZW contact opgenomen met de betrokken gemeenten om te informeren naar de oorzaak van de achterblijvende prestaties. De belangrijkste verklaringen voor de lagere realisatie bij trajecten en uitstroom: Verklaring achterblijvende prestaties Vertraging/late opstart klantmanagement Vooraf geen onderzoek naar haalbaarheid prestaties Prestaties voldoen niet aan eisen regelgeving Foutieve inschatting van prestaties Opzet traject voor fase 4-klanten moeilijk Langdurige trajecten voor fase 4-klanten leiden pas op termijn naar uitstroom
t.a.v. trajecten 57 % 12 % 10 % 10 % 5% n.v.t.
t.a.v. uitstroom 53 % 8% 10 % n.v.t. 6% 14 %
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat vertraging van invoering van klantmanagement de belangrijkste verklaring is voor het achterblijven van prestaties. Meer dan de helft van de gemeenten geeft deze verklaring als antwoord op de vraag van SZW waarom de gemeente de prestaties niet heeft gerealiseerd. De andere verklaringen worden veel minder genoemd. Er is tevens informatie beschikbaar over de verwachtingen van gemeenten voor de realisatie vanaf 2003. Deze geven aanleiding voor een voorzichtig optimisme: 67 procent van de gemeenten verwacht de gevraagde prestaties vanaf 2003 te realiseren. In hoofdstuk 2 is reeds ingegaan op de ervaringen van kleine gemeenten met klantmanagement en het sturen op prestaties. Deze ervaringen, het aantal aanvragen en de prestaties 2002 vormen gezamenlijk de informatiebronnen voor de evaluatie van de tijdelijke stimuleringsregeling. Op basis van deze ervaringen en het grote aantal gemeenten dat een aanvraag heeft ingediend is de conclusie dat de tijdelijke stimuleringsregeling een positieve bijdrage levert aan het bevorderen van activering en uitstroom. Meer dan 90 procent van de middelgrote en kleine gemeenten heeft het aangedurfd om een resultaatsverplichting aan te gaan met het Ministerie van SZW. De prestatieverplichting die deze regeling oplegt blijkt voor meer dan de helft van de gemeenten een belangrijke reden om beter te sturen op prestaties. De realisatie van de prestaties in 2002 blijft gemiddeld nog achter bij de afspraken, al zijn de verschillen tussen gemeenten groot. Het merendeel van de gemeenten die achterliggen op schema verwachten nog een belangrijke inhaalslag te kunnen maken.
18
Totaal De prestaties van de G4, G26 en de middelgrote en kleine gemeenten zien er als volgt uit: Trajecten Gemeente G4 G26 Middelgrote en kleine gemeenten Landelijk
Uitstroom
Realisatie
Afspraak 2002
Voortgang Afspraak voortgang in % Realisatie 2002 in %
26.937 18.533
35.525 24.125
76% 77%
4.321 2.397
3.940 2.333
110% 103%
19.011 64.481
33.701 93.351
56% 69%
1.881 8.599
3.354 9.627
56% 89%
Uit het overzicht blijkt dat in 2002 meer dan 64.000 bijstandsgerechtigden zijn geactiveerd door middel van een traject in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Hiermee hebben gemeenten 69 procent van de afspraken gerealiseerd. De uitstroomprestatie is positief. Gemeenten hebben 89 procent van de afgesproken aantallen gerealiseerd. Er zijn in 2002 meer dan 8500 personen uit een traject Agenda voor de Toekomst naar werk uitgestroomd. Bij de uitstroomaantallen geldt overigens dat de afgesproken uitstroomaantallen voor 2002 lager liggen dan voor 2003. Omdat trajecten vooral voor personen met een meervoudige problematiek tijd vergen, is bij de start van afspraken Agenda voor de Toekomst met gemeente overeengekomen dat de uitstroomaantallen in 2003 aanzienlijk hoger zijn dan in 2002. Uit het overzicht blijkt ook dat de realisatiepercentages bij de middelgrote en kleine gemeenten lager liggen dan de G4 en de G26. Een verklaring hiervoor is dat 2002 voor deze gemeenten het eerste jaar is dat zij deelnemen aan en rapporteren over de Agenda voor de Toekomst, terwijl veel gemeenten uit de G30 al in 2001 zijn gestart. Positief is de prognose van diverse middelgrote en kleine gemeenten dat zij een inhaalslag hebben gemaakt of zullen maken. De actuele stand in 2003 Aan de gemeenten uit de G4 en de G26 heeft SZW ook gevraagd naar de tussenstand in 2003. Deze cijfers zijn gebaseerd op een opgave van de gemeente en voorlopig. Voor de G4 zien de cijfers er per 1 oktober 2003 (voor Den Haag en Utrecht per 1 september 2003) als volgt uit: Trajecten Gemeente Amsterdam 's-Gravenhage Rotterdam Utrecht G4
Uitstroom
Realisatie
Afspraak 2003
5.592 2.275 4.621 1.100 13.588
11.643 5.000 10.000 1.825 28.468
Voortgang Afspraak voortgang in % Realisatie 2003 in % 48% 46% 46% 60% 48%
1.214 477 725 20 2.436
4.145 1.550 2.420 555 8.670
29% 31% 30% 4% 28%
De prestaties blijven vooral op de uitstroom uit trajecten naar werk aanzienlijk achter bij de overeengekomen aantallen. De huidige conjunctuur blijkt volgens gemeenten een zeer belangrijke verklaring voor de lage realisatiepercentages. Ook op het punt van de trajecten moeten gemeenten nog een belangrijke slag maken. Gemeenten verwachten via strakke
19
sturing nog een inhaalslag te kunnen maken, maar vooral op de uitstroomaantallen zullen de G4 de afspraken niet volledig realiseren. Bij de G26 is de stand per 1 juli 2003 bekend 8: Trajecten Gemeente Alkmaar Almelo Amersfoort Arnhem Breda Deventer Dordrecht Eindhoven Emmen Enschede Groningen Heerlen Helmond Hengelo Leeuwarden Leiden Lelystad Maastricht Nijmegen s Hertogenbosch Schiedam Tilburg Venlo Zaanstad Zwolle G26
Uitstroom
Realisatie
Afspraak 2003
Voortgang Afspraak voortgang 2003 in % Realisatie in %
250 241 153 672 277 221 580 587 296 568 1.090 422
569 726 500 1.486 750 489 1.194 1.405 570 1.522 2.000 950
44% 33% 31% 45% 37% 45% 49% 42% 52% 37% 55% 44%
15 38 30 48 22 20 192 75 84 111 80 27
159 12 164 416 274 137 334 393 160 426 610 266
9% 30% 18% 12% 8% 14% 57% 19% 53% 26% 13% 10%
434 413 514 141 405 127 371 181 720 141 279 207 9.290
570 950 946 428 936 1.534 950 746 2.182 357 728 525 23.013
76% 43% 54% 33% 43% 8% 39% 24% 33% 39% 38% 39% 40%
25 97 64 14 31 55 46 98 103 14 30 16 1.335
160 266 265 120 262 429 266 209 611 100 160 147 6.459
16% 36% 24% 12% 12% 13% 17% 47% 17% 14% 19% 11% 21%
Halverwege 2003 zijn de G26 redelijk op koers met de realisatie van de aantallen trajecten, zo blijkt uit de voorlopige gegevens die gemeenten hebben verstrekt. Voor de uitstroom geldt hetzelfde als bij de G4: de prestaties blijven aanzienlijk achter bij de afspraken. Tekenend is dat ook gemeenten die in 2002 zeer goed presteerden nu achterblijven bij de afspraken. De VNG en meerdere individuele G30 gemeenten hebben aangegeven met betrekking tot het realiseren van de uitstroom afspraken problemen te zien. De afspraken Agenda voor de Toekomst met VNG en gemeenten zijn gemaakt over de periode van 2001 tot en met 2004. Voor de uitstroom uit trajecten is een uitloopmogelijkheid afgesproken tot en met 2006. SZW wil vasthouden aan het eindigende karakter van deze afspraken. De bestuurlijke afspraken en de daarbij behorende financiële middelen zijn bedoeld als een tijdelijke impuls om gemeenten in staat te stellen klantmanagement in te 8
De gemeente Helmond bleek niet in staat om tijdig de prestaties per 1 juli 2003 door te geven. De uitstroomcijfers van Dordrecht betreffen de cijfers per 1 oktober 2003.
20
voeren en zo een extra inspanning te kunnen leveren. Bovendien gaat de WWB uit van een andere bestuurlijke relatie met gemeenten. De huidige bestuurlijke afspraken en de subsidiëring daarvan wil SZW vanzelfsprekend nakomen. In dit licht heeft SZW in overleg met de VNG besloten om de volgende wijzigingen aan te brengen: 1. Verantwoording meer regelluw maken Het regelluwe karakter van de WWB wordt doorvertaald naar de regeling klantmanagement en de subsidiebeschikkingen in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Thans moeten gemeenten aan diverse administratieve vereisten voldoen om trajecten en uitstroom aan te tonen. Daarbij is aangesloten bij de definities van de Abw. Zo moeten gemeenten bij trajecten een trajectplan hebben dat getekend is door B&W en door de klant en een kennisgeving naar de klant hebben verzonden waarin melding wordt gemaakt van de feitelijke start van het traject. Vanaf 2004 vervallen deze bepalingen uit de Abw. Daarom ligt het voor de hand om het gemeenten toe te staan om langs meerdere wegen aan te tonen dat de prestatie is geleverd. 2. Looptijd van de trajecten verlengen tot en met 2005 De subsidiëring van de trajecten wordt verlengd met één jaar tot 2005 mede ingegeven door de conjuncturele bepaling in de bestuurlijke afspraken. Gemeenten die een vertraagde start kennen van de prestatieafspraken Agenda voor de Toekomst kunnen hierdoor alsnog een inhaalslag maken. Het verlengen van de looptijd voor trajecten met één jaar levert voor gemeente twee voordelen op. In de eerste plaats hebben gemeenten een jaar meer om de prestaties t.a.v. trajecten te realiseren. De uitstroom uit deze trajecten naar werk telt bovendien mee, mits deze uitstroom uiterlijk 31 december 2006 is gerealiseerd. 3. Landing Agenda voor de Toekomst in WWB Vanaf 2004 verloopt sturing van SZW naar gemeenten via de WWB (financiële stimulans). De bestuurlijke afspraken die met gemeenten zijn gemaakt lopen tot en met 2004 (voor trajecten met een uitloop naar 2005) met een doorloop voor de uitstroom naar 2006. Vanuit het perspectief van deregulering zullen gemeenten die eind 2004 op schema liggen met de prestatieafspraken Agenda voor de Toekomst (80 procent van het totaal van de overeengekomen trajecten gerealiseerd en 80 procent van de tot en met 2004 overeengekomen uitstroomaantallen) het resterende subsidiebudget ontvangen en zich niet meer te hoeven verantwoorden vanuit de verwachting dat gemeenten als gevolg van de WWB en het aantal lopende trajecten de volledige prestatie zullen realiseren. In 2004 zal een evaluatie worden uitgevoerd om te bepalen of de gemaakte afspraken over 2003 zijn gerealiseerd en of er, gelet op de conjuncturele situatie, aanleiding kan ontstaan om de afspraken bij te stellen. Uitstroom uit de bijstand naar (regulier) werk (uitvoering motie Bruls) In december 2002 heeft de Tweede Kamer de motie Bruls aanvaard. In deze motie werd verzocht om in de tweede voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst gegevens op te nemen over uitstroom uit de Abw naar regulier werk. Realisatie is mogelijk geworden door het recent beschikbaar komen bij het CBS van UWV-bestanden met redelijk actuele gegevens over de personen waarvoor door een werkgever premie wordt betaald. Bij de prestatieafspraken Agenda voor de Toekomst zijn afspraken gemaakt over uitstroom uit trajecten Agenda voor de Toekomst naar werk. Bij uitvoering van de motie Bruls gaat het om alle uitstroom uit de Abw naar werk. Hier hoeft geen traject aan te zijn voorafgegaan.
21
Periode
Uitstroom naar werk als percentage van de totale uitstroom
Tweede helft 2001 Eerste helft 2002 Tweede helft 2002
41 37 30
Uitstroom naar regulier werk als percentage van de uitstroom naar werk 83 82 82
Uitstroom naar gesubsidieerd werk als percentage van de uitstroom naar werk 17 18 18
Uit de gegevens blijkt dat de uitstroom naar werk uit de bijstand respectievelijk 41 (tweede helft 2001), 37 (eerste helft 2002) en 30 procent (tweede helft 2002) van de totale uitstroom uit de bijstand betreft. Van alle personen die naar werk uitstromen krijgt het merendeel een reguliere baan (82 tot 83 procent). Trends tweede voortgangsrapportage • De prestaties van de G30 in 2002 zijn gematigd positief: 76 procent van de afgesproken trajecten en 107 procent van de afgesproken uitstroomaantallen zijn door gemeenten gerealiseerd. • De prestaties van de kleine en middelgrote gemeenten blijven hier bij achter met realisatie van 56 procent van de trajecten en uitstroom. Deze gemeenten zijn later gestart met de prestatieafspraken en verwachten een inhaalslag te kunnen maken. • Uit de tussenstand 2003 blijkt dat de prestaties, vooral op het onderdeel uitstroom, aanzienlijk achterblijven bij de afspraken. Gemeenten kondigen nog een extra inspanning aan, maar verwachten de achterstand niet volledig in te lopen. De conjunctuur is een belangrijke verklaring. • Van de uitkeringen die in 2001 en 2002 beëindigd zijn, is circa 30 tot 40 procent aan het werk gegaan. In het overgrote deel van de gevallen betreft het een reguliere baan.
22
4. SLUITENDE KETEN Bestuurlijke afspraak SZW- VNG • Gemeenten spannen zich in om in 2001 een volledig sluitende aanpak voor de nieuwe instroom te realiseren; • Gemeenten maken haast met de sluitende aanpak van het zittend bestand; • gemeenten hebben voor het merendeel uiterlijk in 2003 hun werkprocessen ingericht op een sluitende keten van reïntegratie; • er wordt aandacht besteed aan specifieke groepen (alleenstaande ouders, etnische minderheden, dak- en thuislozen); • Er is in toenemende mate sprake van een groep cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en cliënten met een meervoudige problematiek, waarvoor complexe zorgtrajecten noodzakelijk zijn. SZW en VNG inventariseren gezamenlijk de problemen die zich hierbij voordoen en bevorderen dat alle gemeenten sociale activering optimaal inzetten, o.a. door middel van het verspreiden van best practices.
Kernpunten eerste voortgangsrapportage • Gemeenten melden dat sluitende aanpak nieuwe instroom nagenoeg is gerealiseerd. Uit kwantitatief onderzoek blijkt dat in 2001 de sluitende aanpak nog niet volledig is bereikt. • Het beeld bij de sluitende aanpak zittend bestand is divers • Het zittend bestand bestaat in toenemende mate uit cliënten met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt • In de gemaakte bestuurlijke afspraken met gemeenten is aandacht voor specifieke groepen zoals alleenstaande ouders, herintredende vrouwen en etnische minderheden In de Agenda voor de Toekomst zijn afspraken gemaakt over het realiseren van een sluitende aanpak voor nieuwe uitkeringsgerechtigden en voor het zittende bestand. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over het realiseren van een sluitende keten.
Sluitende aanpak voor de nieuwe instroom De sluitende aanpak nieuwe instroom is op orde. De gemeenten geven aan dat zij hun beleidsprocessen zo hebben ingericht dat alle doelgroepen: nieuwe uitkeringsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers sluitend worden bediend. Beleidsmatig is de sluitende aanpak nieuwe instroom dan ook 100%. Wel erkennen gemeenten dat het in de uitvoering kan voorkomen dat niet iedereen sluitend wordt bediend. Zo geven gemeenten aan dat zij nog steeds veel hebben geïnvesteerd in organisatorische wijzigingen, waardoor de sluitende aanpak niet altijd de aandacht heeft kunnen krijgen die het verdient. Soms ‘glippen er cliënten tussendoor’, waardoor de sluitende aanpak niet gerealiseerd wordt. Een van de gemeenten bevestigde dat het soms in de praktijk voorkomt dat de sluitende aanpak niet gehaald wordt, omdat er toch ‘iemand op de plank blijft liggen’.
23
De positieve geluiden ten aanzien van de sluitende aanpak voor de nieuwe instroom stroken niet met de landelijke cijfers van de sluitende aanpak die SZW ter beschikking heeft. Zo blijkt uit de landelijke cijfers dat de sluitendheid voor de nieuwe instroom in het algemeen 83% is. Hierbij moet direct de opmerking geplaatst worden dat de landelijke cijfers ook onvolkomenheden bevatten, zowel in methodiek als in de bestanden. Hierover heeft de TK18 juni 2003 een brief ontvangen. Om in het vervolg betere landelijke cijfers te krijgen wordt het onderzoek naar de realisatie van de sluitende aanpak in 2003 anders ingericht. Echter uit de evaluatiegesprekken met gemeenten in het kader van de Agenda blijken ook andere aspecten een (mogelijke) deelverklaring te zijn voor de verschillen. Zo geven gemeenten aan ook lokale registratie niet altijd perfect is. Andere genoemde deelverklaringen liggen in verschil in definitie over het begrip sluitendheid, een late overdracht van fase 1-ers door CWI, de communicatie in de keten over het sluitende oppakken van cliënten (bijv. tussen gemeente en RIB) en de wijze waarop van arbeidsplicht onthevenen worden meegenomen. In een overleg met de G-26 over deze resultaten hebben de gemeenten aangegeven aan dat zij voor 2003 wel cijfermateriaal willen presenteren over de sluitende aanpak nieuwe instroom. De implementatie van nieuwe lokale registratiesystemen (in veel gemeenten) biedt hiervoor de mogelijkheid. Sluitende aanpak zittend bestand en bestandsanalyse De definitie van een sluitende aanpak voor het zittend bestand is voor gemeenten niet altijd duidelijk. Vanuit het Rijk worden alle uitkeringsgerechtigden die langer dan 12 maanden ingeschreven staan bij CWI tot het zittend bestand gerekend. Een deel van deze uitkeringsgerechtigden is arbeidsplichtig en een deel van deze uitkeringsgerechtigden kan van arbeidsplicht ontheven zijn. Ook de van arbeidsplicht onthevenen die langer dan 12 maanden een uitkering hebben worden tot het zittend bestand gerekend. Een gemeente moet haar zittend bestand in beeld hebben en alle uitkeringsgerechtigden die hiervoor in aanmerking komen een aanbod doen (gericht op werk of sociale activering). Het zittend bestand moet verder in beeld blijven en periodiek bekeken worden of het mogelijk is om een aanbod te doen. Zo ontstaat een sluitende keten van reïntegratie.Een klein aantal gemeenten hanteert expliciet een definitie voor het zittend bestand. Alle G26 gemeenten hebben inmiddels een bestandsanalyse op het zittend bestand uitgevoerd. Zij zien de bestandsanalyse als eerste opstap om te cliënten uit het zittend bestand die nog geen traject aangeboden hebben gekregen, maar daar wel voor in aanmerking komen, alsnog een traject aan te bieden. De sluitende aanpak voor het zittend bestand wordt op deze wijze dus wel geconcretiseerd door gemeenten. Het uitvoeren van een bestandsanalyse vloeit voort uit de bestuurlijke afspraak met de G-26. Doel van de bestandsanalyse was dat gemeenten hun bestand kennen en analyseren om vervolgens daar waar mogelijk een aanbod op maat te doen. De mate waarin gemeenten gevorderd zijn met vervolgacties naar aanleiding van de bestandsanalyse verschilt sterk per gemeente (de realisatie van de sluitende aanpak voor het zittend bestand). Hetzelfde geldt voor het beleidsmatig vormgeven van een sluitende keten: gemeenten delen de mening dat zij een sluitende keten zouden moeten realiseren, maar nog niet alle gemeenten zijn in de praktijk zover. Inhoudelijk verschillen de bestandsanalyses van de gemeenten van elkaar, maar er is op een aantal punten een duidelijk beeld naar voren gekomen. De gemeenten hebben zelf alle bestandsanalyses van de G-26 naast elkaar gelegd en samengevat (zie bijlage voor
24
samenvatting bestandsanalyse, opgesteld door de gemeenten zelf). De gemeenten komen op hoofdlijnen tot de onderstaande conclusies: Beeld ten aanzien van de bestandsanalyse: • De bestanden kunnen worden onderverdeeld in vijf soorten activiteiten: 9 o A. Geen inspanning door GSD (gemiddeld 28%) o B. Traject gericht op reguliere/gesubsidieerde arbeid (gemiddeld 33%) o C. Activiteiten in het kader van sociale activering (gemiddeld 7%) o D. Zorg- en hulpverleningstrajecten (gemiddeld 3%) o E. Op termijn wellicht mogelijkheden (gemiddeld 28%) • Ad A. Geen inspanning door GSD: gemeenten hebben geen wettelijke reïntegratieverplichting voor deze groep. Het grootste deel van deze groep bestaat uit personen die op grond van vigerende wet- en regelgeving niet verplicht zijn op deel te nemen aan een reïntegratietraject. De verschillen tussen gemeenten zijn groot: zo bestaat het bestand van sommige gemeenten voor meer dan 40% uit deze groep (Alkmaar, Almelo, Arnhem, Dordrecht en Maastricht) en hebben andere gemeenten een lager percentage van 20% (Breda, Schiedam, Zaanstad). Uit de evaluatiegesprekken in het kader van de Agenda voor de Toekomst blijkt overigens dat het hebben van een ontheffing voor gemeenten geen reden is om deze groep geen reïntegratietraject aan te bieden. Gemeenten doen dit wel. Dit blijkt ook uit de landelijke cijfers.10 • Ad B. Traject gericht op reguliere/gesubsidieerde arbeid: Dit zijn arbeidsmarkt gerelateerde trajecten. Gemiddeld bedraagt dit 33%, waarvan het grootste deel een traject naar regulier werk betreft. De spreiding onder gemeenten is wel groot: van 3% in Hengelo, tot 46% in Breda. • Ad. C. Activiteiten in het kader van sociale activering: 7% van het bestand neemt deel aan sociale activeringstrajecten. De verschillen tussen gemeenten zijn echter groot: van 0% tot 22%. • Ad. D. Zorg- en hulpverleningstrajecten: gemiddeld krijgt 3% van het bestand een zorg- of hulpverleningstraject aangeboden (waaronder schuldhulpverlening). Dit percentage is laag omdat deze trajecten vaak parallel lopen met een traject gericht op arbeid en dan onder die noemer geregistreerd staat. • Ad. E. Op termijn wellicht mogelijkheden: gemiddeld heeft 28% van het bestand op termijn wellicht mogelijkheden. Dit hangt samen met medische of sociale redenen of de zorgplicht voor een kind jonger dan 5 jaar. Kijkend naar het doel van de bestandsanalyse is te constateren dat het interne doel voor gemeenten gerealiseerd is: zij hebben hun bestand geanalyseerd en zijn hier al verder mee aan de slag gegaan of gaan dit binnenkort oppakken. Vanuit SZW heeft de bestandsanalyse ook nog een bredere functie, namelijk het analyseren van de verschillen tussen de gemeenten en de problematiek binnen deze gemeenten. SZW heeft met de uitgevoerde bestandsanalyses voldoende handvatten om mogelijke vervolgacties met gemeenten te bespreken.
Doelgroepen Via de Agenda voor de Toekomst zijn met gemeenten uit de G30 afspraken gemaakt over een aantal doelgroepen: niet-uitkeringsgerechtigden en herintredende vrouwen, etnische 9
Totaal telt op tot 99% i.p.v. 100%, dit waarschijnlijk heeft te maken met afrondingsverschillen. Kamerstukken II, 2002-2003, nr. 23972, nr. 63
10
25
minderheden, hoogopgeleide vluchtelingen en alleenstaande ouders. In de evaluatiegesprekken met gemeenten is de voortgang op deze terreinen aan de orde gekomen. Vaak geven gemeenten in deze gesprekken aan dat er geen sprake is van actief doelgroepenbeleid, omdat alle klanten via de sluitende aanpak een aanbod op maat krijgen. Gemeenten blijken voor specifieke moeilijke groepen soms wel speciale projecten te hebben in aanvulling op de reguliere werkwijze van de sluitende aanpak. Hieronder wordt de stand per doelgroep weergegeven. Niet-uitkeringsgerechtigden en herintredende vrouwen Met gemeenten uit de G30 is bestuurlijk afgesproken dat zij zorgen voor een actieve benadering van niet-uitkeringsgerechtigden. Bovendien hebben meerdere gemeenten de intentie uitgesproken om een regionaal uitvoeringsconvenant voor herintredende vrouwen te ondertekenen. Uit de gesprekken blijkt dat gemeenten niet-uitkeringsgerechtigden die zichzelf komen melden, een aanbod doen gericht op reïntegratie. Een deel van de gemeenten heeft ook geprobeerd actief niet-uitkeringsgerechtigden te werven. De respons viel daarbij vaak tegen. Mede als gevolg van de WWB en de huidige conjunctuur lijken gemeenten terughoudend te worden in de actieve benadering van deze doelgroep. Met de komst van de WWB zullen gemeenten direct financieel voordeel ervaren, wanneer iemand de bijstand uitstroomt. Het stimuleren van niet-uitkeringsgerechtigden om zich actief te melden voor ondersteuning bij de reïntegratie, is in een tijd van economische teruggang geen hoge prioriteit voor gemeenten. SZW blijft zich inspannen om met regionale platforms arbeidsmarktbeleid en/ of gemeenten te zoeken naar kansen voor met name herintredende vrouwen op de regionale arbeidsmarkt, daarover afspraken te maken met relevante partijen en ook gemeenten hierin te betrekken. Daarnaast zal SZW gemeenten wijzen op alternatieve financieringsmogelijkheden, zoals ESF/Equal, emancipatiegelden en O&O-fondsen. Ondanks alle tegenwind zijn er wel degelijk gemeenten die actief beleid voeren voor deze doelgroep. Zo heeft de gemeente Emmen specifieke afspraken met reïntegratiebedrijven m.b.t. trajecten en uitstroom van herintredende vrouwen. Etnische minderheden In de afspraken met de G30 is opgenomen dat de gemeenten streven naar een evenredige deelname aan trajecten en evenredige uitstroom uit de Abw van allochtonen. Uit de evaluatiegesprekken blijkt dat gemeenten verwachten de evenredige deelname aan trajecten te realiseren door de realisatie van de sluitende aanpak. Gemeenten hebben vaak echter geen cijfers of dit gelukt is of niet. Het blijkt dat gemeenten wel voor specifieke allochtone groepen projecten uitvoeren. Daarnaast hebben enkele gemeenten speciale casemanagers voor allochtonen/ nieuwkomers, zoals bijvoorbeeld Eindhoven waar iemand is aangesteld voor het opzetten van duale trajecten en aparte kleine projecten voor oudkomers. Andere gemeenten kopen trajecten in, die speciaal gericht zijn op allochtonen. Zo heeft bijvoorbeeld de gemeente Dordrecht speciale trajecten ingekocht voor Antilianen. Overigens vindt steeds meer samenwerking met de sector inburgering binnen de gemeente plaats om trajecten gericht op inburgering en op arbeidsmarkt beter met elkaar te verbinden (zie ook hoofdstuk 2). Hoogopgeleide vluchtelingen In het merendeel van de afspraken met gemeenten uit de G26 is opgenomen dat gemeenten zorgen voor een actieve benadering van hoger opgeleide vluchtelingen, met inzet van internationale diplomawaardering en erkenning van elders verworven competenties. Acht gemeenten zijn actief aan de slag met deze doelgroep of hebben concrete voornemens hiertoe. Enkele van deze gemeenten voeren ook vernieuwende projecten uit die zich op hoogopgeleide vluchtelingen richten (zie ook hoofdstuk 9). In een aantal andere gemeenten
26
wonen weinig hoogopgeleide vluchtelingen met een bijstandsuitkering en is specifiek beleid volgens deze gemeenten niet nodig. Jongeren Over jongeren zijn geen specifieke afspraken gemaakt in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Gelet op het belang van dit onderwerp en het kabinetsbeleid (conform het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid en het instellen van speciale taskforce) is dit onderwerp door SZW in de gesprekken aan de orde gesteld. Het blijkt dat gemeenten het belang van een actieve benadering van jongeren onderschrijven. Een aantal gemeenten neemt deel aan de pilot vroegtijdig schoolverlaters. Ook zijn veel gemeenten bezig om te komen tot een integraal beleid gericht op jongeren (één loket). Gemeenten werken hierbij samen met CWI, UWV en de sector Educatie. Alleenstaande ouders In de bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG is opgenomen dat wordt bevorderd dat gemeenten extra aandacht besteden aan de activering van alleenstaande ouders. In de afspraken met de G30 heeft SZW jaarlijks 18 miljoen euro beschikbaar gesteld voor kosten die met kinderopvang samenhangen zoals: A) vervoer van en naar een kinderopvangvoorziening, B) overbrugging van de periode tussen twee trajecten of traject en werkaanvaarding, C) Experimentele en daardoor duurdere vormen van kinderopvang, D) “collectieve”kinderopvang gekoppeld aan een scholingsinstelling en E) informele kinderopvang als tijdelijk nog geen formele kinderopvang beschikbaar is en er acute behoefte aan kinderopvang bestaat. Om meer zicht te krijgen op de wijze waarop gemeenten dit bedrag benutten, heeft in 2003 een expertmeeting plaatsgevonden, welke is georganiseerd vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De uitkomsten van deze bijeenkomst hebben er toe geleid dat de doelstellingen en de mogelijkheden van de aanvullende financiering voor kinderopvang vanuit de ‘Agenda voor de Toekomst’nog eens extra onder de aandacht zijn gebracht. Daarnaast is in het najaar van 2003 tevens een quick scan uitgevoerd naar vraag en aanbod van experimentele vormen van kinderopvang (dit is kinderopvang die bijvoorbeeld wordt aangeboden door of in samenwerking met reïntegratiebedrijven en ROC’s). De resultaten van deze quick scan kunnen goede aanknopingspunten bevatten voor het ondersteunen van initiatieven en dienen tevens als basis voor de uitwerking van de experimenteerruimte op grond van het voorstel voor de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk). Naast de inspanningen op het terrein van de kinderopvang, is tevens geïnvesteerd in andere vormen van ondersteuning. In de eerste plaats kan daarbij gedacht worden aan de handreiking voor de activering van alleenstaande ouders van StimulanSZ, die in april 2003 is gepubliceerd. In de tweede plaats is tevens een bijeenkomst van belang (georganiseerd in samenwerking met een extern bureau) voor gemeenten en reïntegratiebedrijven over de inkoop van trajecten voor alleenstaande ouders in de bijstand. Deze bijeenkomst heeft veel concrete inzichten opgeleverd, die van belang zijn voor het beleid op landelijk en lokaal niveau. Een verslag van deze bijeenkomst is gepubliceerd in een vakblad. Uit de diverse jaarrapportages van de gemeenten blijkt dat een groot deel van de gemeenten inderdaad beleid hebben ontwikkeld om de activering van alleenstaande ouders te stimuleren. Tevens blijkt dat gemeenten de middelen kinderopvang nog niet volledig voor dit doel inzetten. Met gemeenten uit de G26 is daarom afgesproken dat zij per 1 februari 2004 een verslag indienen over de wijze waarop de middelen zijn ingezet en de concrete voornemens om de resterende middelen in te zetten.
27
Trends tweede voortgangsrapportage • De sluitende aanpak voor nieuwe instroom is volgens gemeenten op orde. Dit strookt niet volledig met de landelijke cijfers waarover SZW beschikt. Met gemeenten is doorgesproken over mogelijke verklaringen. Mogelijk levert cijfermateriaal over 2003 meer informatie op. • Met betrekking tot het zittend bestand is van belang dat de gemeenten uit de G26 een bestandsanalyse hebben uitgevoerd. Hierdoor kennen gemeenten hun bestand beter zodat er meer maatwerk mogelijk is voor een aanbod voor een reïntegratietraject. • De aanpak van gemeenten richting doelgroepen verschilt. Er is steeds meer aandacht voor jongeren.
28
5. FRAUDE EN PREVENTIE Bestuurlijke afspraak SZW- VNG SZW en VNG beogen dat een kwaliteitsslag van de fraudebestrijding onderdeel is van een niet-vrijblijvende aanpak waarin evenwicht is tussen rechten en plichten. Er wordt duidelijke voorlichting gegeven over verplichtingen en sancties en de cliënt wordt aangesproken op zijn verantwoordelijkheid. In een trajectplan worden rechten en plichten duidelijk vastgelegd. Op deze wijze wordt handhaving integraal onderdeel van het hele uitvoeringsproces.
Kernpunten eerste voortgangsrapportage • In de bestuurlijke afspraken met de G4 en de G26 zijn expliciete afspraken over adequate handhaving opgenomen • Gemeenten proberen een omslag te maken naar een werkwijze waarbij er aandacht komt voor preventie van fraude, mede in relatie tot activering. • Aandacht voor opsporing door start SIOD per 1 januari 2002 en inwerkingtreding van een stimuleringsregeling gericht oprichten van gemeentelijke opsporingssamenwerkingsverbanden
Handhaving wordt in toenemende mate een integraal onderdeel van het gehele uitvoeringsproces. Als onderdeel van de Agenda voor de Toekomst en extra gestimuleerd door pilots op het gebied van hoogwaardig handhaven, hebben de meeste gemeenten een duidelijke versterking aangebracht op het gebied van fraude en preventie. Om de ontwikkeling en implementatie verder in gang te zetten is door SZW de Stimuleringsmaatregel Hoogwaardig Handhaven ingezet. De doelstelling van deze maatregel is gemeenten extra aan te sporen via een plan van aanpak duidelijke en meetbare doelstellingen te ontwikkelen voor een alert handhavingsbeleid dan wel een volgende stap te zetten in de concrete toepassing van het handhavinginstrumentarium. Op de sluitingsdatum (1 september 2003) hebben 263 aanvragers een beroep gedaan op deze subsidieregeling. Op grond van de regeling kan een aanvrager (een gemeente of een samenwerkingsverband van gemeenten) maximaal € 75.000,- subsidie ontvangen. De subsidie heeft uitsluitend betrekking op activiteiten in 2003 en 2004. Aan de hand van de ingediende aanvragen is het totale beroep op de regeling in beeld gebracht. Het totaalbedrag van de aangevraagde subsidie bedraagt € 18.323.584,20. Het streven is om uiterlijk 1 januari 2004 alle aanvragen af te handelen. Nagenoeg in alle betrokken gemeenten is sprake van de ambitie een evenwichtige mix van een preventieve en repressieve aanpak te bereiken Bij de preventieve uitvoering gaat het dan vooral om helder en actuele informatie van de rechten en plichten aan de klant in combinatie met het verbeteren van de dienstverlening en uitnodigt tot een spontane naleving van wet- en regelgeving. Sommige gemeenten hebben speciale informatiemappen geïntroduceerd waarin de rechten en plichten van zowel de klant als de casemanager zijn vastgelegd. Andere gemeenten hebben met de middelen van de Agenda voor de Toekomst een fraudepreventiemedewerkers of -coach aangesteld, die extra impuls moeten geven aan de fraudealertheid in de uitvoering. Op het gebied van repressie ligt het accent op een snelle detectie en afhandeling en het sanctioneren op maat. In een aantal gemeenten zijn daartoe werkprocessen opnieuw 29
beschreven, is de deskundigheid van medewerkers versterkt en zijn risico-profielen uitgewerkt die aanleiding kunnen zijn voor intensiever onderzoek. In combinatie daarmee heeft een aantal gemeenten, mede gebaseerd op ervaringen van de zgn. LAT-gemeenten, de rechtmatigheidscontrole signaalgestuurd opgezet. Een aantal gemeenten maakt bij de uitvoering van het fraudebeleid gebruik van het zogenaamde stoplichtenmodel (Groningen, Venlo, Tilburg). Dit model geeft aan welke vorm van controle in een specifieke situatie het meest geëigend is en bepaalt de aard en de bevoegdheden van de medewerkers die de controle moeten uitvoeren. Bij een groen stoplicht behoort het tot de verantwoordelijkheid van de klantmanager om bijvoorbeeld de klant in een gesprek te confronteren met de feitelijke situatie. Bij een oranje stoplicht gaat om een intensievere controle zonder gebruik te maken van opsporingsbevoegdheden (bijvoorbeeld uitvoeren van een onaangekondigd huisbezoek). Een rood stoplicht betreft opsporing met gebruikmaking van alle bevoegdheden. Als instrument voor een fraudealerte uitvoering maken gemeenten gebruik van het Inlichtingenbureau. De meeste gemeenten geven aan dat in het uitvoeringsjaar 2002 het Inlichtingbureau nog maar korte tijd operationeel is geweest. Gemeenten verwachten met de aansluiting op het Inlichtingsbureau te komen tot een efficiëntere en effectievere wijze van opsporing van zgn. witte fraude in het kader van de Abw, IOAZ en IOAW. Dit betekent concreet: • Snellere opsporing van witte fraude; • Voorkomen van (oninbare,hoge) schulden; • Preventie (witte)fraude; • Witte fraude koppelen aan bemiddelingsactiviteiten. Gemeenten hebben zowel in de gesprekken als in de verslagen aangegeven, dat op het punt van fraude en preventie intensief wordt samengewerkt. Mede geïnspireerd door de verschillende stimuleringsregelingen vanuit SZW (sociale recherche, hoogwaardig handhaven), voorzien gemeenten dat in 2003 daarin verdere slagen zullen worden gemaakt. Trends tweede voortgangsrapportage • De integratie van fraude en preventie in het reguliere werkproces is beleidsmatig bij de meeste gemeenten succesvol afgerond. Gemeenten werken thans aan de implementatie. • Preventieve en repressieve maatregelen zijn meer in balans gebracht waarbij de rechten en de plichten van de klant centraal staan. • De resultaten van de aansluiting op het Inlichtingenbureau zijn voor 2002 nog niet zichtbaar. Gemeenten verwachten dat de eerste positieve resultaten in 2003 merkbaar zullen worden vooral op het gebied van preventie. • Gemeenten werken op het gebied van fraude en preventie steeds intensiever samen, mede geïnspireerd door het rijksbeleid
30
6. MINIMABELEID Bestuurlijke afspraak SZW- VNG Uitgangspunt van het gemeenschappelijk kader voor het gemeentelijk minimabeleid is enerzijds een minimabeleid dat zich richt op het activeren van mensen, waarbij de armoedeval zoveel mogelijk wordt voorkomen, en anderzijds een beleid dat mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt ondersteunt.
Kernpunten eerste voortgangsrapportage • Het bovenstaande uitgangspunt is ook vastgelegd in de bestuurlijke afspraken met de G26 • In de nieuwe bijstandswet zal een een regeling worden opgenomen gericht op aanvullende inkomensondersteuning voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief De belangrijkste wijzigingen in het minimabeleid hangen samen met de invoering van de nieuwe bijstandswet, de WWB. De volgende zaken wijzigen: Geen eigen inkomensbeleid gemeenten meer/ nadruk op maatwerk. Algemeen, generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het Rijk; de gemeenten hebben dan ook geen bevoegdheden om op lokaal niveau een categoraal beleid inzake bijzondere inkomensaanvulling te voeren. Een uitzondering is gemaakt voor personen van 65 jaar en ouder. In hun situatie speelt de armoedeval immers geen rol. Voorts wordt de WWB zodanig gewijzigd dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om voor de kosten van chronische ziekte en handicap niet alleen bestaande categoriale regelingen voort te zetten, maar hiervoor - net als voor ouderen - ook nieuwe regelingen te treffen. Beleidsruimte bijzondere bijstand. De mogelijkheden van B&W om de draagkracht (inkomen en vermogen) in het kader van de bijzondere bijstand vast te stellen zijn verruimd. Zo is de gemeente bijvoorbeeld niet langer gebonden aan de vrijlatingsbepalingen van het vermogen. Gemeenten kunnen in het kader van de bijzondere bijstand zelf bepalen welk deel van het vermogen als draagkracht moet worden aangemerkt. Aanvullende toeslag voor langdurige minima zonder werk. Er komt een jaarlijkse, aanvullende toeslag (454 euro voor gehuwden) voor mensen met een inkome n op minimumniveau die vijf jaar lang geen werk hebben en geen perspectief op een baan. (Deze toeslag valt niet onder de bijzondere bijstand.) In deze wijzigingen van het minimabeleid komen de uitgangspunten van de hierboven genoemde bestuurlijke afspraak terug.
31
7. VERBETERING VAN DE KWALITEIT VAN DIENSTVERLENING Bestuurlijke afspraak SZW- VNG SZW en VNG constateren dat de kwaliteit van de dienstverlening aan de cliënten de afgelopen jaren is verbeterd. Gestreefd wordt naar een verdere verbetering door middel van een optimalisering van cliëntenparticipatie en door middel van een transparante informatieverstrekking (o.a. via stroomlijning en verdunning gegevensuitvraag en bevorderen participatie aan benchmark).
Kernpunten eerste voortgangsrapportage Cliëntenparticipatie • Uit een onderzoek blijkt dat cliëntenparticipatie bij gemeenten leeft. Het blijkt dat bijna elke gemeente een vorm van cliëntenparticipatie kent. • Het Steunpunt SUWI Gemeenten van SZW zal een handreiking voor cliëntenparticipatie aan gemeenten presenteren Transparante informatievoorziening • In het verlengde van de afspraken Agenda voor de Toekomst is het project Structurering en Integratie van Gemeentelijke Informatiestromen (Sigis) gestart. • Hoofdoelstellingen van het project zijn het stroomlijnen van de informatievoorziening tussen SZW en gemeenten en het verminderen van de gemeentelijke administratieve lasten
Clientenparticipatie De “Handreiking Cliëntenparticipatie onder SUWI” is oktober 2002 verschenen. Tijdens de regionale bijeenkomsten in het land van het Steunpunt SUWI gaven gemeenten, cliëntenorganisaties en overige ketenpartners aan praktische voorbeelden en ideeën te willen hebben voor hun vragen rondom cliëntenparticipatie. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgegenheid heeft daarom in december 2002 een vervolghandreiking gemaakt, de “Handreiking tips en best practices. Cliëntenparticipatie SUWI”. Deze gaat niet alleen in op de situatie voor gemeenten, maar ook op de ketenbrede samenwerking. De handleiding is tot stand gekomen door tips uit het hele land en met medewerking van diverse gemeenten en cliëntenraden. De evaluatiegesprekken die zomer 2003 zijn gehouden met de G26-gemeenten bevestigen het beeld van het onderzoek “Cliëntenparticipatie. Onderzoek naar de optimale vormgeving en stand van zaken bij gemeenten” verschenen in 2002. Iedere G26-gemeente heeft een structurele, verplichtende vorm van cliëntenoverleg. Het klanttevredenheidsonderzoek is in opkomst. Hoewel de situatie op onderdelen kan afwijken in enkele gemeenten, is het algemene beeld: ° Beleidsonderwerpen, niet alleen uitvoeringszaken, komen aan de orde. ° De laatste jaren is het onderwerp reïntegratie op de agenda gekomen. ° Gemeenten hebben behoefte aan een overlegpartner. ° Bij diverse gemeenten zijn veel organisaties betrokken (bijvoorbeeld ouderen, allochtonen, en andere sociale organisaties). Hetzij in de officiële cliëntenraad, hetzij in bredere platforms. 32
° ° ° ° °
De meeste gemeenten geven aan dat de bijdrage van cliëntenraden regelmatig aantoonbaar effect heeft op de beleidsinhoud. Facilitering (zoals scholing of ambtelijke ondersteuning) komt bijna altijd voor. Een dilemma is de continuïteit van de cliëntenraden. Er is verloop onder individuele cliëntleden. De oplossing dat enkel organisaties lid zijn heeft weer als nadeel het gemis aan ervaringsdeskundigheid. Enkele gemeenten maken melding van een nieuw fenomeen. Naast de cliëntenraad organiseren zij bij gelegenheid conferenties met de doelgroep over bepaalde onderwerpen. Contacten met cliëntenraden bij ketenpartners als het CWI zijn nog sporadisch. (Cliëntenparticipatie bij de CWI’s zelf bevond zich nog in de opstartfase. Inmiddels worden er wel initiatieven ondernomen, bijvoorbeeld via de Landelijke Cliëntenraad, om contacten en zo mogelijk samenwerking in de keten te stimuleren.)
Transparante informatievoorziening Stroomlijnen en verdunnen informatieuitvraag In het verlengde van de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst is het project Structurering en Integratie van Gemeentelijke Informatiestromen SZW (Sigis) gestart. Hoofddoelstellingen van dit project zijn het stroomlijnen van de informatievoorziening tussen SZW en gemeenten en het verminderen van de gemeentelijke administratieve lasten, alsook het beschikken over goede en actuele informatie voor SZW. Dit project, dat in samenwerking van de VNG is uitgevoerd, wordt in december 2003 afgerond. Sigis heeft met het oog op de nieuwe, in de WWB vastgelegde bestuurlijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen SZW en gemeenten, de totale structurele uitvraag van gemeentelijke gegevens herijkt. Dit geldt voor informatie over zowel rechtmatigheids-, doeltreffendheids- als financiële aspecten. De verrichte specificatie van de nieuwe structurele SZW-informatieuitvraag betekent een aanzienlijke reductie van die uitvraag in vergelijking tot de uitvraag onder de Abw. Een deel van die reductie gaat voor 2004 in. Een ander deel van de verandering/reductie heeft betrekking op de uitvraag met ingang van het jaar 2005. Dit laatste om gemeenten voldoende tijd te geven om hun ICT-systemen op die nieuwe uitvraag in te richten. Daarnaast zijn in het Bestuurlijk Overleg van 11 september 2003 afspraken gemaakt over het beheer van de SZW informatievoorziening. Overigens vindt momenteel nog overleg plaats tussen SZW en VNG over de informatie die SZW met ingang van 2005 op persoonsniveau (via het CBS) zal verzamelen. GSD-Benchmark SZW subsidieert de ontwikkeling van de GSD-Benchmark sinds september 1999. Ook de wervings- en pr-activiteiten die de Benchmarkbeheerorganisatie uitvoert, worden via deze subsidie door SZW gefinancierd. Momenteel nemen ca. 80 gemeenten deel aan de Benchmark, waaronder vooral veel grote gemeenten. De bestuurlijke verhoudingen tussen rijk en gemeenten zullen met de inwerkingtreding van de WWB een verandering te zien geven. Verwacht mag worden dat het vergelijkenderwijs van elkaar leren in die nieuw vorm gegeven bestuurlijke context voor gemeenten aan belang wint. Trends tweede voortgangsrapportage • Elk gemeente uit G26 kent cliëntenoverleg • Klanttevredenheidsonderzoek is in opkomst • Vanaf 2004 realiseert SZW een aanzienlijke reductie in de informatieuitvraag bij gemeenten 33
8. DEREGULERING Bestuurlijke afspraak SZW- VNG SZW en VNG spreken af om een dereguleringsplan op te stellen dat bestaat uit de volgende elementen: • vereenvoudiging cq. afschaffing van uitvoeringsvoorschriften die de uitvoering onnodig belasten • vereenvoudiging cq. afschaffing van wettelijke bepalingen met als doel de uitvoering te vereenvoudigen • het zodanig inrichten van de informatieverzameling door SZW dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de gemeentelijke processen, teneinde onnodige extra aanlevering te vermijden • de deregulering uit de WIW hangt samen met verdere bugdettering in het kader van het FWI. • De WIW-verklaring wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in het reïntegratie-advies dat het CWI levert bij nieuwe cliënten.
Kernpunten eerste voortgangsrapportage • In 2001 en 2002 is het bedoelde dereguleringsplan in overleg met VNG, Divosa en gemeenten opgesteld. • Uit het strategisch akkoord vloeit nadere deregulering voort Voortgang sinds najaar 2002 De gemaakte afspraken zijn waar mogelijk in samenwerking met de VNG en gemeenten uitgewerkt. Een belangrijk deel van de dereguleringsafspraken zijn meegenomen bij de totstandkoming van de Wet werk en bijstand en hebben in veel gevallen geleid tot een verdergaande deregulering dan afgesproken. Vermogen Met de invoering van de WWB wordt een nieuwe systematiek ingevoerd, die onder andere de afgesproken afschaffing van de staffelmethodiek inhoudt. Krediet-hypotheek De wens van gemeenten om zowel het vaststellen van de hoogte van de krediethypotheek als de terugbetaling daarvan te vereenvoudigen is meegenomen in de WWB. Het Besluit krediethypotheek zal met invoering van de WWB komen te vervallen, zodat gemeenten zelf regels kunnen stellen ten aanzien van onder meer de aflossings- en renteverplichtingen. De gemeenten krijgen voorts de bevoegdheid om al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheden van zekerheidsrechten. Ook is de berekening van de hoogte van de bijstand onder verband van een geldlening vereenvoudigd. De afspraak om voor de waardebepaling van de woning de WOZ-waarde te hanteren is bij het opstellen van de WWB buiten beschouwing gelaten, gelet op de afspraken in het Strategisch Akkoord over de OZB. IOAW/ IOAZ In najaar 2003 is de handreiking gereed, waarmee de afspraak om de Inkomensbesluiten IOAW en IOAZ te actualiseren en te verduidelijken wordt gerealiseerd.
34
IOAZ In de voorbereiding van de nieuwe wet voor zelfstandigen, waarin de IOAZ zal opgaan, zullen twee afspraken worden genomen. Bezien wordt of de winstbepaling IOAZ afgestemd kan worden op die van de Wet op de inkomstenbelasting. Tevens wordt in dat kader onderzocht of het mogelijk is om voor de vaststelling van de hoogte van het eigen vermogen aan te sluiten bij de fiscus. De afspraak om de uitvoering van de IOAZ onder brengen in regionale samenwerkingsverbanden Bbz is gerealiseerd via het project ter bevordering van regionale uitvoering Bbz-IOAZ. Informatie en verantwoording Zie hoofdstuk 7. paragraaf Transparante informatievoorziening Tijdstip uitbetaling vakantietoeslag Over de wijze waarop uitbetaling van vakantiegeld begin juni kan geschieden zijn gemeenten geïnformeerd (Verzamelbrief van december 2002). Brutering bijstand en Brutering schulden Het voornemen om de brutering van de bijstand mee te nemen met de WWB bleek complexer dan voorzien. Samen met de VNG zal daarom nadere studie worden gedaan. Proactieve dienstverlening De knelpunten bij bestrijding van niet-gebruik door middel van bestandsvergelijking zijn verkend. In overleg met de VNG en de SVB wordt het knelpunt opgelost. Heroriëntatie heronderzoek / activering en controle nieuwe stijl Met invoering van de WWB wordt invulling en frequentie van heronderzoeken een zaak van de gemeente. Dit reikt verder dan de afspraak om een gewijzigde opzet van het heronderzoek te verkennen. De afgesproken pilots voor het werken met risicoprofielen zijn inmiddels gestart. Fraude-aanpak en bewijslast De afgesproken studie is verricht naar jurisprudentie in het kader van de juridische fictie. De bestuurlijke afspraak betreftde mogelijkheid na te gaan om in de Abw/WWB de omkering van de bewijslast op te nemen, die het in bepaalde situaties mogelijk zou maken om te concluderen dat er fraude is gepleegd , opdat hieraan dan een maatregel kan worden verbonden. Mede gelet op het dereguleringskarakter en de inhoud van de WWB en de juridische bezwaren enerzijds t.a.v. de verlegging van de bewijslast en anderzijds om te komen tot een sluitende bewijsvoering ligt een wetswijziging niet voor de hand. De WWB geeft ogv. Art. 8, lid 1 onder b een handvat om een gemeentelijk handhavingsbeleid in een afstemmingstemmingsverordening vast te leggen, waarin de inlichtingenplicht een prominente rol kan hebben. De VNG ontvangt hierover binnenkort een brief. Verhaal In de WWB en de invoeringswet WWB zijn de gemaakte afspraken nader uitgewerkt. De Invoeringswet regelt dat verhaal op ex-partner (zowel t.b.v. kind als partner) vervalt, wanneer een nieuw kinderalimentatiestelsel in werking treedt. Vanaf dan kunnen gemeenten op basis van de WWB belanghebbende verplichten zelf kinderalimentatie te regelen via intermediair. Het wetsvoorstel m.b.t. dit nieuwe stelsel ligt op dit moment bij de Raad van State. Inwerkingtreding is voorzien in de loop van 2004.
35
Terugvordering Met de invoering van de WWB wordt het te voeren beleid m.b.t. terugvordering volledig aan de gemeenten overgelaten. Dit is een verdergaande deregulering dan de afspraak om aan de hand van een experiment te overwegen om de wet te wijzigen, opdat met het oog op uitstroom in minnelijke schuldregelingen fraudeschulden (gedeeltelijk) kunnen worden kwijtgescholden Een projectvoorstel van de G26 dat zich richt op de randvoorwaarden is inmiddels goedgekeurd. Bewaartermijn dossiers De mogelijkheden van digitaal opslaan van dossiers zijn verkend, inclusief de gevolgen voor de bewijslast bij civiele terugvorderingsprocedures. De gemeenten zijn over de resultaten geïnformeerd (Verzamelbrief van april 2003). Wet boeten en wettelijke rente Met de WWB is de boete is geschrapt. Hiermee vervalt de verplichting met betrekking tot de wettelijke rente. Partnerbegrip Het door toenmalig staatssecretaris Hoogervorst aan de Tweede Kamer toegezegde onderzoek is na gereedkoming, conform de afspraak, toegezonden aan de VNG. Door het amendement Noorman-Den Uyl en Bakker (TK 2002-2003, 288 70, nr. 62) worden in de WWB tweedegraads bloedverwanten indien er bij één van de tweedegraads bloedverwanten sprake is van zorgbehoefte, niet gelijkgesteld met gehuwden. WIW In het Dereguleringsplan waren afspraken gemaakt over oplossingen m.b.t. de zogeheten 19uurs eis en de zogeheten 1-jaarstermijn. De informatie hierover is reeds in 2002 verspreid. Inmiddels vindt met de invoering van de WWB een veel verdergaande deregulering plaats op dit terrein Samenvattend: Met het dereguleringsplan is gehoor gegeven aan de wens van de VNG om te dereguleren. Met name dankzij de totstandkoming van de WWB gaat de gerealiseerde deregulering op verscheidene punten veel verder dan door de VNG was gevraagd. Aan de in het dereguleringsplan gemaakte afspraken is hiermee grotendeels voldaan, op de overige onderwerpen is belangrijke voortgang geboekt.
Trends tweede voortgangsrapportage • De uitvoering van het dereguleringsplan is nagenoeg gereed. • Via de WWB vindt nog verdergaande deregulering plaats.
36
9. VERNIEUWENDE PROJECTEN Bestuurlijke afspraak SZW- VNG • SZW en VNG willen vernieuwing in de uitvoering stimuleren • SZW en VNG zullen experimenten gericht op vernieuwing bevorderen Kernpunten eerste voortgangsrapportage • Om vernieuwing tot stand te brengen is voor de G4 en de G26 budget binnen de Agenda voor de Toekomst beschikbaar gesteld voor projecten • De eerste projectvoorstellen van gemeenten zijn ontvangen en zijn gericht op diverse thema’s uit de Agenda voor de Toekomst
Projecten Bijna alle G30 gemeenten hebben één of meerdere projectvoorstellen ingediend. De meeste hiervan zijn toegekend. Inmiddels worden er ruim 60 projecten uitgevoerd. De projecten hebben betrekking op veel verschillende terreinen van de Agenda voor de Toekomst. Hieronder volgt een clustering van een aantal thema’s waarop meerdere projecten lopen. Keten welzijn, zorg en werk Er is een groot aantal projecten gericht op de (sociale) activering van personen met medische of psychische belemmeringen. Een gedeelte van deze projecten is erop gericht om samen met de regionale ziektenkostenverzekeraar instrumenten gericht op arbeidsreïntegratie te ontwikkelen, die kunnen worden ingezet bij mensen bij wie medische belemmeringen aanwezig zijn. Doel van deze projecten is om het uitstroomperspectief van deze groep mensen te verhogen. Daarnaast zijn er ook projecten die gericht zijn op de versterking van de samenwerking tussen de verschillende zorginstellingen en de regie van de gemeente hierop. Mensen met meervoudige belemmeringen moeten voor elk deelprobleem bij een andere instantie aankloppen. Hierdoor is er vaak sprake van een versnipperd hulpverleningsaanbod dat slecht aansluit op de complexe hulpvraag van deze groep. Niet- uitkeringsgerechtigden (NUG) Voor zowel herintreedsters als ANW-ers wordt in deze projecten getracht om een instrument te ontwikkelen om deze doelgroepen actief te benaderen. Dit gebeurt in de vorm van een wervingscampagne waarmee de doelgroep op de hoogte moet worden gebracht van de mogelijkheden die de gemeente hen kan bieden op het gebied van trajectbegeleiding en hulp bij bemiddeling richting arbeidsmarkt. Ook wordt er aandacht besteed aan de vraagkant en worden actief bedrijven benaderd. Schuldhulpverlening Binnen de projecten gericht op schuldhulpverlening zijn er als het ware twee soorten projecten: de eerste soort is gericht op het voorkomen van schulden, de andere soort richt zich op schuldhulpverlening als flankerend beleid voor reïntegratie. Voorbeeld van het eerste soort is het project “Schuldpreventie” van Groningen, waarin een effectieve werkwijze wordt ontwikkeld om actieve preventie van schulden te organiseren. De tweede soort projecten sluit goed aan bij de bestuurlijke afspraak die op het gebied van minimabeleid is geformuleerd, namelijk dat minimabeleid gericht moet zijn op het activeren van mensen. Voorbeeld van een dergelijk project is het project ‘Schuldhulpverlening als 37
trajectstap’ van de gemeente Maastricht. In dit project wordt geprobeerd de schuldsituaties te verlichten waardoor cliënten weer psychische ruimte en veerkracht krijgen om stappen te zetten richting arbeidsmarkt, dan wel sociale activering. Handhaving De projecten met betrekking tot handhaving richten zich onder meer op de volgende zaken: 1. vaker en sneller misbruik met uitkeringen detecteren, ondermeer door gebruik te maken van risicoprofielen, 2. het realiseren van een beter evenwicht tussen rechten en plichten waardoor de uitstroom wordt bevorderd, 3. het zeer intensief begeleiden van een groep klanten die extreem moeilijk gedrag vertoont. Verzuimbeleid De projecten die vallen onder verzuimbeleid zijn erop gericht om de uitval van cliënten als gevolg van verzuim in reïntegratietrajecten terug te dringen. Er wordt gezocht naar de omvang en de oorzaken van trajectverzuim en mogelijke oplossingen hiervoor. Voor de casemanagers/ trajectbegeleiders wordt duidelijk gemaakt welke maatregelen bij trajectverzuim geoorloofd zijn en welke procedures hierbij moeten worden gevolgd. Jongeren Voor jongeren wordt een methodiek voor sluitende aanpak ontwikkeld om vroegtijdig schooluitval en instroom in de bijstand te voorkomen. Centrale meldpunten als een jongerenloket of een arbeidstoeleidingscentrum spelen hier een belangrijke rol in. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een sociale kaart van dienstverlening aan jongeren. Etnische minderheden (incl. Hoger opgeleide vluchtelingen) De projecten voor etnische minderheden zijn breed of juist heel specifiek. Zo is er een project gericht op Antilianen en Arubanen en zijn er twee projecten gericht op Hoger opgeleide vluchtelingen. De bredere projecten kijken naar nieuwkomers en allochtonen in het algemeen, waarbinnen bijvoorbeeld casemanagement nieuwkomers wordt ingevoerd, het inburgeringprogramma opnieuw wordt ingericht en de kennis en ervaring m.b.t. problematiek, diagnostiek en begeleiding van allochtonen wordt gebundeld. Overige Naast de projecten die onder de hier bovengenoemde categorieën vallen is er ook een aantal trajecten op andere terreinen van de Agenda voor de Toekomst. Voorbeelden hiervan zijn wijkgerichte projecten, Erkennen van verworven competenties, Projecten voor getraumatiseerde oorlogsslachtoffers en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De meeste projecten zijn voorlopig nog niet afgerond en het is dan ook te vroeg om een beeld te geven van de resultaten van de projecten. Te zijner tijd zullen de resultaten, middels een zogenaamde “Spin off” toegankelijk worden gemaakt voor de andere gemeenten (zowel voor andere G30 als voor de Grest). Niet alleen zullen de uitkomsten veelal ook voor andere gemeenten interessant zijn maar het is ook aannemelijk dat een aantal uitkomsten kan leiden tot nieuwe instrumenten en methoden die gemeentebreed kunnen worden aangeboden. Gezamenlijke projecten Naast een budget voor projecten voor individuele gemeenten is er ook een budget beschikbaar voor projecten die een aantal G26 gemeenten (tenminste 3 per project) gezamenlijk gaan uitvoeren. Inmiddels zijn 4 van dergelijke projecten goedgekeurd.
38
Een van deze projecten betreft het grootschalige project “Kansen zien en benutten”, dat door de G26-gemeenten gezamenlijk wordt uitgevoerd. Met dit project willen de G26 de uitstroom vanuit gesubsidieerde arbeid (I/D- en WIW banen) naar reguliere arbeid versterken en de functie van gesubsidieerde arbeid als instrument om de instroom van nieuwe of specifieke doelgroepen op de reguliere arbeidsmarkt bevorderen. De G26 hanteren hierbij een gezamenlijke aanpak die gericht is op vraagoriëntatie, regionale oriëntatie en aanbodoriëntatie. De G26 stellen een implementatieplan op waarin ook de uitwerking per individuele gemeente wordt opgenomen. In het project worden 5.000 trajecten gerealiseerd. Het streven van de G26 is dat uiterlijk in de loop van 2005 30% van de deelnemers een reguliere baan heeft met een duurzaam karakter. Vervolg Er zijn voor gemeenten nog 2 data om projecten in te dienen, namelijk 1 januari 2004 en 1 juli 2004. Met het oog op de invoering van de WWB blijft het van belang om gemeenten ruimte te geven om methodieken te ontwikkelen en om beleidsvernieuwing te stimuleren. Trends tweede voortgangsrapportage • Gemeenten uit de G30 zijn op zoek naar vernieuwing in de uitvoering op verschillende onderdelen, zoals projecten zorg en welzijn, minderheden, jongeren, handhaving, etc. • De gemeenten uit de G26 voeren gezamenlijk een project uit dat erop gericht is de uitstroom uit gesubsidieerde arbeid naar reguliere arbeid te versterken • De resultaten van succesvolle projecten zullen landelijk beschikbaar komen • De looptijd van de projecten is nog te beperkt om al uitspraken te doen over de resultaten.
39
10. FINANCIEEL OVERZICHT De beschikbare middelen voor de Agenda voor de Toekomst zijn opgenomen in de begroting van SZW (artikel 2 over stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsparticipatie. Beschikbare middelen Agenda voor de Toekomst bij begroting 2004 (bedragen x € 1000) 2002 2003 2004 2005 2006 2007 99.586 144.876 150.227 46.744 21.119 593 De middelen zijn onder meer beschikbaar voor klantmanagement, kinderopvang, projecten (zie hoofdstuk 9) en regionale samenwerking (zie hoofdstuk 2). Het merendeel van de middelen wordt besteed aan klantmanagement. Deze middelen zijn verdeeld over de G4 en de G26 op basis van bestuurlijke afspraken die met deze gemeenten zijn gemaakt. De overige gemeenten kunnen een beroep doen op de tijdelijke stimuleringsregeling klantmanagement. Zowel voor gemeenten uit de G4 en de G26 als voor de andere gemeenten geldt dat op prestaties wordt afgerekend (zie hoofdstuk 3). Als gevolg van de behandeling van de WWB in de Eerste Kamer is 20 miljoen van het budget Agenda voor de Toekomst beschikbaar gesteld voor de financiering van de implementatie van de WWB. In de tweede suppletore begrotingswet 2003 van SZW wordt een precies overzicht opgenomen. Voor 2003 resteert een bedrag voor kasuitgaven Agenda voor de Toekomst van 144,8 miljoen euro.
40