Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1988-1989
17 895
Zuid-Afrika
Nr. 68
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN V A N ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 19 mei 1989 Wij hebben de eer U hierbij het jaarlijks verslag aan te bieden over de toepassing van de EG-Gedragscode door Nederlandse ondernemingen met vestigingen, filialen of vertegenwoordigingen in Zuid-Afrika. Dit verslag is opgesteld op basis van de rapportages die in het kader van de tiende verslagperiode werden ontvangen. Voor het verslag over de vorige periode zij verwezen naar de aan U gerichte brief van 30 maart 1988, kenmerk DGES/136293. Het onderhavige verslag gaat vergezeld van de ontvangen bedrijfsrapporten welke alle een niet-vertrouwelijk karakter dragen. Tevens is een kopie bijgevoegd van de rapporten die door een tweetal ondernemingen aan de Britse regering zijn verstrekt. Van deze rapporten werd ons ter informatie een exemplaar aangeboden. De bijgevoegde rapporten zouden wederom ten behoeve van andere belangstellenden in Uw bibliotheek ter inzage kunnen worden gelegd. 1 De Minister van Buitenlandse Zaken, H. van den Broek De Minister van Economische Zaken, R W . de Korte
Ter inzage g e l e g d o p d e b i b l i o t h e e k .
913527F ISSN 0921 7371 SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1989
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
EG-Gedragscode voor ondernemingen met belangen in Zuid-Afrika Analyse en samenvatting van de bedrijfsrapportages met betrekking tot de tiende verslagperiode, te weten van 1 juli 1987 tot en met 30 juni 1988. Inleiding De Regering acht de EG-Gedragscode een belangrijk instrument in haar nationale beleid en dat van de twaalf lidstaten van de EG, om wezenlijke veranderingen langs vreedzame weg in Zuid-Afrika te helpen bevorderen. Door naleving van de richtlijnen van de EG-Gedragscode kunnen vestigingen van Nederlandse bedrijven in Zuid-Afrika rechtstreeks bijdragen aan de emancipatie van de zwarte bevolking in dat land. Ook vormt de Code een aansporing voor Europese ondernemingen om te volharden in hun inspanningen gericht op verbetering van de sociale en economische omstandigheden van zwarte werknemers. Teneinde het belang van de Gedragscode te onderstrepen heeft de Regering bij de Staten-Generaal een wetsvoorstel ingediend dat onder meer voorziet in een wettelijke basis voor de verplichting tot rapportage over de naleving van de EG-Gedragscode voor ondernemingen met vestigingen in Zuid-Afrika. Het is thans de tweede maal, dat wordt gerapporteerd op basis van de herziene en versterkte tekst van de EG-Gedragscode zoals deze in 1985 op Nederlands initiatief in de Europese Politieke Samenwerking is overeengekomen. De ondernemingen hebben evenals over de vorige verslagperiode, ook in deze tiende verslagronde gerapporteerd aan de hand van het, eveneens op Nederlands initiatief, in 1986 overeengekomen uniforme Europese rapportageformulier. De Sociaal Attaché, verbonden aan de Nederlandse Ambassade te Pretoria, heeft wederom aan de totstandkoming van het onderhavige rapport een belangrijke bijdrage geleverd. Hij heeft nauw contact onderhouden met de zwarte vakbeweging in Zuid-Afrika en voorts gedurende de afgelopen verslagperiode vrijwel alle bedrijven waarover rapport is uitgebracht, bezocht. Hierdoor was het mogelijk aanvullende informatie te verkrijgen, die in het onderhavige verslag is verwerkt. Conform de praktijk van voorgaande jaren zijn het rapport over de negende verslagperiode en de bijbehorende bedrijfsrapportages voor belangstellende ter inzage gelegd bij de Nederlandse Ambassade en de beide ConsulatenGeneraal in Zuid-Afrika. De Sociaal Attaché wijst er in zijn regelmatige contacten met de zwarte vakbeweging en andere geïnteresseerde organisaties in Zuid-Afrika op, dat deze verslaggeving ter inzage ligt. Het onderhavige verslag wordt tevens toegezonden aan daarvoor in aanmerking komende organisaties en instanties met contacten in Zuid-Afrika. Tijdens deze verslagperiode kwamen zeven Nederlandse ondernemingen in aanmerking voor rapportage. Deze ondernemingen brachten verslag uit over de toepassing van de EG-Gedragscode in totaal tien dochterondernemingen in Zuid-Afrika. NV. Philips' Gloeilampenfabrieken rapporteerde over South African Philips (Pty) Ltd. en Philips Telecommunication & Data Systems (Pty) Ltd. alsmede over Aberdare Cables Africa Ltd., Associated Glass Works (Pty) Ltd. en Trutone Industries. In deze laatste drie ondernemingen heeft Philips een minderheidsbelang. Voorts heeft Philips een minderheidsbelang in Electric Lamp Manufacturers of South Africa (Pty) Ltd. (ELMOSA). Over dit bedrijf wordt gerapporteerd aan de regering van het Verenigd Koninkrijk door de Britse onderneming General Electric Company PLC, die eveneens financieel in ELMOSA participeert. De overige zes Nederlandse ondernemingen die gerapporteerd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 1 7 895, nr. 68
2
hebben over hun Zuidafrikaanse vestigingen zijn: Maatschappij Van Berkel's Patent NV, InternatioMüller NV, Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (KLM), Koninklijke Emballage Industrie Van Leer BV, Koninklijke Nedlloyd Groep NV en Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal -Ten Cate. Twee Britse ondernemingen, te weten Shell International Petroleum Company Ltd. en Unilever PLC, hebben wederom de Nederlandse Regering copie verleend van hun verslaggeving aan de Britse regering. Deze verslagen zijn niet in het onderhavige overzicht verwerkt, doch als afzonderlijke bijlage toegevoegd. De tien Zuidafrikaanse vestigingen van de zeven ondernemingen die over de tiende verslagperiode hebben gerapporteerd, hadden tezamen 7 191 werknemers in dienst, van wie 3 955 tot het zwarte bevolkingsdeel behoorden. Sociaal-economische ontwikkelingen in Zuid-Afrika Onder toepassing van de noodtoestandsbepalingen heeft de Zuidafrikaanse regering in de onderhavige verslagperiode de grootste Zuidafrikaanse vakcentrale, Congress of South African Trade Unions (COSATU), verboden andere dan vakbondswerkzaamheden in strikte zin uit te oefenen. De vakcentrale diende zich te onthouden van iedere ontplooiing van politieke activiteiten. Tevens werd een wetsvoorstel ingediend waarin een beperking van vakbondsrechten werd beoogd (Labour Relations Amendment Bill). De laatste overblijfselen van de zogenaamde «job reservation», neergelegd in de «Mines and Works Act», werden geschrapt, waardoor voor zwarten in beginsel de mogelijkheid werd geschapen alle functies in de mijnbouw te vervullen. Ondanks een aantal voor de werknemers minder succesvol verlopen acties en de aan COSATU opgelegde beperkende maatregelen, alsmede de toenemende werkloosheid, heeft de zwarte vakbeweging zich tijdens de verslagperiode weten te handhaven. De zwarte bonden, voornamelijk verenigd in COSATU en de National Council of Trade Unions (NACTU), zijn er in geslaagd loonstijgingen van gemiddeld 18% te bewerkstelligen waardoor de reële koopkracht iets kon groeien. Het inflatie-peil lag in deze periode tussen 16 en 17%. De economie gaf in de verslagperiode in tegenstelling tot het voorafgaande tijdvak een opleving te zien, die resulteerde in een groei van het bruto nationaal produkt van circa 2,5%. In 1986 bedroeg de groei van het BNP 1%, terwijl in 1985 nog sprake was van een daling met 1%. De Zuidafrikaanse blanke zakenwereld maakte gebruik van de afstoting van belangen door buitenlandse investeerders door veelal tegen gunstige condities de betrokken bedrijven over te nemen. Volgens officiële gegevens lag het werkloosheidscijfer - met uitzondering van de zogenaamde onafhankelijke thuislanden - tussen de 1,6 en 2 miljoen, terwijl andere bronnen het aantal zwarte werklozen op 5,5 tot 6,1 miljoen schatten (met inbegrip van de zogenaamde onafhankelijke thuislanden). Zuid-Afrika werd in 1987 met een recordaantal - veelal politiek geïnspireerde - stakingen geconfronteerd (1148), waarbij 5,8 miljoen mandagen verloren gingen. De National Union of Mineworkers (NUM) organiseerde in augustus 1987 de langste en meest omvangrijke mijnstaking uit de Zuidafrikaanse geschiedenis. De NUM eiste onder meer een aanzienlijke loonsverhoging en tussen de 220 000 en 330 000 zwarte mijnwerkers legden het werk gedurende drie weken neer. De NUM zag zich uiteindelijk gedwongen een compromis te aanvaarden en de staking te beëindigen nadat de werkgevers tot massale ontslagen waren overgegaan. Het jaar 1988 werd daarentegen gekenmerkt door een periode van betrekkelijke rust aan het arbeidsfront waartoe de harde overheidsmaatregelen tegen COSATU, UDF en andere anti-apartheidsorganisaties
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
3
kunnen hebben bijgedragen. W e l resulteerde een gezamenlijke o p r o e p van COSATU en NACTU t o t het houden van een driedaags vreedzaam nationaal protest tegen de v o o r g e n o m e n wijziging van de Labour Relations A c t , de n o o d t o e s t a n d en de beperkende maatregelen o p g e l e g d aan de b u i t e n - p a r l e m e n t a i r e anti-apartheidsorganisaties in Zuid-Afrika's grootste «wegblijf-aktie»: ruim 1,6 miljoen w e r k n e m e r s verschenen van 6 t o t en m e t 8 juni 1988 niet op hun werk. Van werkgeverszijde w e r d door de Federated Chamber of Industries en de Associated Chamber of C o m m e r c e eind februari 1 9 8 8 een verklaring uitgegeven waarin zij in het bijzonder stelling n a m e n tegen het restrictieve o p t r e d e n tegen C O S A T U . In het streven van de zwarte vakbeweging o m banden met andere anti-apartheidsorganisaties aan te halen, is in augustus 1988 een bijeenkomst belegd tussen een veertigtal v e r t e g e n w o o r d i g e r s van de d e m o c r a tische a n t i - a p a r t h e i d s b e w e g i n g , onder wie COSATU-bestuursleden en U D F - v e r t e g e n w o o r d i g e r s en een veertigtal «captains of industry». Hieruit o n t s t o n d de Consultative Business M o v e m e n t (CBM), een samenwerkingsverband van invloedrijke zakenlieden die een rol in de strijd t e g e n de apartheid wensen te vervullen. Terwijl het aantal betalende leden van COSATU tijdens de verslagperiode nagenoeg constant bleef ( 7 5 0 0 0 0 ) , bleek het aantal betalende NACTU-leden aanzienlijk te zijn geslonken en niet meer dan circa 150 0 0 0 te bedragen. Een t o e n e m e n d aantal blanke werknemers zocht aansluiting bij de zwarte v a k b e w e g i n g . In juli 1987 belegde COSATU zijn t w e e d e nationale congres, waarbij het «Freedom Charter» van het ANC als politiek b e l e i d s d o c u m e n t w e r d aanvaard. In mei 1988 riep COSATU een speciaal congres bijeen dat u i t m o n d d e in b o v e n g e n o e m d e driedaagse «wegblijf-aktie». Tevens w e r d het besluit genomen t o t de v o r m i n g van een breed anti-apartheidsfront in samenwerking met de NACTU, «black consciousness»-bewegingen en AZAPO (the Azanian People's Organisation). Na de onderhavige verslagperiode is op 1 s e p t e m b e r 1988 de «Labour Relations A m e n d m e n t A c t » , die aanzienlijke beperkingen oplegt aan de v a k b o n d e n , van kracht g e w o r d e n . De invoering van een financiële aansprakelijkheid voor o n w e t t i g e stakingsactiviteiten beoogt de bonden van werkonderbrekingsacties te w e e r h o u d e n ingeval de w e t m a t i g h e i d daarvan niet vaststaat. Tevens k w a m e n een verbod op het organiseren van solidariteitsacties en een v e r b o d op het organiseren binnen een t e r m i j n van 15 maanden van werknemersacties m e t betrekking t o t een en dezelfde kwestie t o t s t a n d . Deze Labour Relations A m e n d m e n t A c t voorziet ook in een nieuwe h o g e r - b e r o e p s p r o c e d u r e , waaraan de uitspraken van de Industriële Gerechtshoven o n d e r w o r p e n zullen zijn. Aangezien deze Gerechtshoven v a n w e g e hun onpartijdige opstelling bij geschillenbeslechting een goede reputatie g e n o t e n , w o r d t deze maatregel zowel van vakbondszijde als door de werkgevers betreurd. I. V e r h o u d i n g e n b i n n e n d e o n d e r n e m i n g e n De eerste paragraaf van de Gedragscode, handelend over de verhouding tussen w e r k g e v e r s en w e r k n e m e r s , bevat richtlijnen inzake de overlegstructuren binnen de o n d e r n e m i n g e n . In deze paragraaf w o r d t er onder meer op aangedrongen dat aan w e r k n e m e r s w o r d t toegestaan zich vrijelijk te organiseren en w o r d t voorts aandacht gevraagd voor de zwarte v a k b o n d e n . De bedrijven dienen bereid te zijn zwarte vakbonden te erkennen en er mee te onderhandelen. Aan v a k b o n d s v e r t e g e n w o o r digers dienen voldoende faciliteiten te w o r d e n verleend. Naast het beschikbaar stellen van de tekst van de EG-Gedragscode w o r d t de bedrijven verzocht de w e r k n e m e r s op de hoogte te stellen van hetgeen w o r d t gedaan o m de Gedragscode ten uitvoer te leggen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 8 - 1 9 8 9 , 17 8 9 5 , nr. 6 8
4
Onderhandelingen over lonen en arbeidsvoorwaarden vinden zowel bedrijfstaksgewijs plaats in de door de overheid gesanctioneerde «Industrial Councils», waaraan aan werknemerszijde alleen door geregistreerde vakbonden mag worden deelgenomen, als rechtstreeks tussen onderneming en werknemersorganisaties. Veel zwarte vakbonden geven de voorkeur aan het laatste, casu quo wensen het resultaat dat in de Industrial Council bereikt is, in rechtstreekse onderhandelingen met het eigen bedrijf te verbeteren. Zonder uitzondering blijken alle Zuidafrikaanse vestigingen van Nederlandse ondernemingen het principe te onderschrijven dat de werknemers vrij moeten zijn in de wijze waarop zij overleg voeren met de werkgevers. Deze bedrijven hebben zich bereid verklaard met de zwarte vakbonden te onderhandelen, al dan niet na het sluiten van een erkenningsovereenkomst. De vraag of een vakbond al dan niet officieel is geregistreerd, speelt geen rol. Wel wordt door meerdere bedrijven een zekere mate van representativiteit vereist. Van de tien Zuidafrikaanse dochterondernemingen waarover rapport is uitgebracht, zijn er zeven die rechtstreeks overleg voeren met zwarte vakbonden, in een aantal gevallen in aanvulling op het van overheidswege gesanctioneerde overleg in de Industrial Councils. Binnen deze zeven bedrijven worden ook vakbondsactiviteiten ontplooid, steeds met instemming en veelal ook met medewerking van de betrokken bedrijfsleiding. Zes van deze zeven bedrijven melden erkenningsovereenkomsten te hebben afgesloten met al dan niet geregistreerde vakbonden. Een ander bedrijf, waarvan 96% van de zwarte werknemers is aangesloten bij een en dezelfde vakbonden, spreekt de verwachting uit dat tijdens de volgende verslagperiode tot afsluiting van een erkenningsovereenkomst kan worden overgegaan. De drie bedrijven die geen overleg met vakbonden voeren blijken niet door enige werknemersorganisatie ter zake te zijn benaderd. In bedrijven met geografisch sterk gespreide, kleine vestigingen vindt rechtstreeks overleg plaats tussen leiding en personeel. Het blijkt dat thans zes Zuidafrikaanse dochterondernemingen hun bedrijfsrapporten rechtstreeks aan de vakbonden en belangstellenden ter beschikking stellen en informatie aan de werknemers verschaffen over het bedrijfsbeleid inzake de toepassing van de EG-Gedragscode. II Migrerende werknemers Sinds de afschaffing van het zogenaamd instromingsbeheer en de pasjeswetten op 1 juli 1986 is het thans alle zwarte Zuidafrikanen, met uitzondering van ingezetenen van de vier zogenaamde «onafhankelijke» thuislanden, toegestaan zich in de stedelijke gebieden te vestigen. Omdat zwarte arbeiders van het platteland en vooral uit de - economisch slecht ontwikkelde - «thuislanden» met achterlating van hun gezin naar die gebieden in Zuid Afrika trekken waar de mijnbouw en industrie zich hebben geconcentreerd, blijft «trekarbeid» in de praktijk nog steeds bestaan. De Gedragscode legt in paragraaf twee de sociale verantwoordelijkheid op de werkgevers om bij te dragen aan de totstandkoming van vrijheid van verplaatsing voor zwarte Zuidafrikaanse werknemers. De werkgevers wordt gevraagd maatregelen te treffen om de gevolgen van de arbeidsmigratie te verzachten in het bijzonder door geregelde verlenging van de arbeidsovereenkomsten en bevordering van huisvestingsmogelijkheden voor de gezinnen van de werknemers in de buurt van de onderneming. Van de tien bedrijven waarover rapportage is ontvangen, nemen er zeven geen migrerende werknemers in dienst. In één bedrijf, dat normaal 1 146 zwarte werknemers in dienst heeft, is ruim de helft afkomstig uit een 30 kilometer verder gelegen niet-«afhankelijk» thuisland. Een deel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
5
van deze werknemers reist dagelijks op en neer, terwijl de overigen alleen de weekeinden naar huis gaan. Meer dan de helft van de door deze migrerende werknemers bewoonde kosthuizen zijn inmiddels op kosten van het bedrijf gerenoveerd. Eén bedrijf rapporteert dat het talrijke trekarbeiders in dienst heeft, wier families sinds generaties op het platteland wonen. Een ander bedrijf heeft vijf zwarte werknemers afkomstig van het platteland in dienst. Deze migrerende werknemers zouden er de voorkeur aan geven dat hun families aldaar woonachtig blijven. Zij bezoeken hun gezin een- a tweemaal per maand. Laatstgenoemde twee bedrijven stellen evenwel geen nieuwe migrerende werknemers in dienst te nemen. III Loonstructuur Ingevolge paragraaf drie van de Gedragscode dienen de werkgevers een speciale verantwoordelijkheid op zich te nemen voor wat betreft het loonpeil van hun zwarte werknemers. Beoogd wordt de laagste salarisschalen op een niveau te brengen dat ligt boven het zogenaamde «Supplemented Living Level» (SLL), van toepassing op een gezin van vijf personen. Dit aangepaste minimumniveau ligt circa 30% hoger dan het minimum dat noodzakelijk is om in de eerste levensbehoeften van de werknemer en zijn gezin te voorzien (het «Minimum Living Level» (MLL)). Dit niveau wordt vastgelegd in tabellen die tweemaal per jaar door de «University of South Africa» (UNISA) worden opgesteld. Bedrijven dienen hun desbetreffende inspanningen in de rapportages te vermelden. Krachtens het door de Gedragscode voorgeschreven beginsel van «gelijke beloning voor gelijk werk» behoren alle functies toegankelijk te zijn voor iedere werknemer die over de vereiste kwalificaties beschikt en dienen ten aanzien van de verschillende raciale groeperingen dezelfde loonschalen te worden gehanteerd. Met uitzondering van 72 stagiaires alsmede 55 werknemers, werkzaam in het thuisland Ciskei, ontvingen alle zwarte werknemers in dienst bij dochtermaatschappijen of vestigingen in Zuid-Afrika van de zeven rapporterende Nederlandse ondernemingen, een loon dat meer bedroeg dan het door de Code aanbevolen minimum (SLL). Aan het overgrote deel van de zwarte werknemers werd een loon uitbetaald dat meer dan 50% boven het MLL lag. Ter vergelijking diene dat in de vorige verslagperiode nog 24 zwarte werknemers (stagiaires en werknemers in Ciskei buiten beschouwing gelaten) een lager loon ontvingen dan het door de Code aanbevolen minimum. Voor wat betreft Ciskei kan worden opgemerkt dat de lonen van alle 55 betrokken werknemers aldaar ruim boven het door de Universiteit van Port Elizabeth aanbevolen minimumloon voor dat gebied lagen. Alle ondernemingen hanteren als uitgangspunt dat gelijke arbeid recht geeft op gelijke beloning. Het beleid van de ondernemingen is er dan ook steeds op gericht, bij vacaturevervullingen geen onderscheid te maken naar ras of op andere gronden en de lonen te baseren op een kwalitatieve functiewaardering. IV Opleiding en bevordering van zwarte werknemers Van de werkgevers wordt krachtens paragraaf vier van de EG-Gedragscode verwacht dat zij een bijdrage leveren aan de scholing en training van hun zwarte werknemers. Bijna alle Zuidafrikaanse vestigingen van Nederlandse ondernemingen stellen ernaar te streven de zwarte werknemers meer verantwoordelijke, technisch gespecialiseerde en zo mogelijk leidinggevende functies te laten vervullen. Hiertoe hebben de grote bedrijven interne opleidingsprogramma's, waaraan vaak een aparte opleidingsstaf is verbonden. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
6
kleinere bedrijven geven hoofdzakelijk «on the job»-training. Daarnaast helpen zowel grote als kleine bedrijven hun werknemers om deel te kunnen nemen aan programma's voor onderwijs en beroepsopleiding buiten het eigen bedrijf. Verschillende bedrijven melden dat voor opleidings- en trainingsprogramma's en in sommige gevallen ook door «positieve discriminatie» in hun bevorderingsbeleid, goede resultaten zijn bereikt bij het aanstellen van zwarte werknemers in meer verantwoordelijke posities. Het aantal blanke immigranten in de verschillende ondernemingen neemt af. Alleen door schaarste aan hooggekwalificeerd personeel zijn in sommige bedrijven nog blanke buitenlandse werknemers in dienst. De Gedragscode beoogt in dit verband de afhankelijkheid van de ondernemingen van geïmmigreerde blanke werknemers te verminderen. Bijna de helft van de ondernemingen rapporteerde geen blanke buitenlanders in dienst te hebben. Eén bedrijf vermeldt dat de laatste jaren een aantal blanke werknemers van buiten Zuid-Afrika is vervangen door zwarte lokale werknemers, terwijl bij een ander bedrijf in de loop van 1988 drie blanke immigranten werden vervangen door blanke Zuidafrikanen. Eén grote onderneming maakt melding van een periodieke uitwisseling van functionarissen, ongeacht hun ras, tussen het moederbedrijf in Nederland en de verschillende buitenlandse vestigingen van de betrokken onderneming. V Secundaire arbeidsvoorwaarden In de vijfde paragraaf van de EG-Gedragscode wordt gewezen op de sociale verantwoordelijkheid van de werkgevers met betrekking tot de algemene levensomstandigheden van de zwarte werknemers en hun gezinnen. De ondernemingen dienen te zorgen voor aanvullende regelingen op het gebied van de sociale zekerheid, voorzieningen op het gebied van medische zorg, onderwijs en hulp bij huisvesting, alsmede voorzieningen voor vrijetijdsbesteding. Uit de bedrijfsrapporten blijkt dat alle bedrijven pensioenvoorzieningen voor hun zwarte werknemers hebben getroffen terwijl zij verder bijdragen aan ziektekostenverzekeringen. In een bedrijf blijken zwarte personeelsleden echter veelal de voorkeur te geven aan voorzieningen die de Staat hun vrijwel kostenloos verschaft. Het merendeel van de ondernemingen geeft zowel (financiële) steun bij huisvesting als financiële tegemoetkoming bij studiekosten van hun werknemers en/of hun gezinsleden. Eén bedrijf rapporteert dat het financiële bijstand verleent aan de familie van een werknemer die sinds twee jaar zonder tenlastelegging gevangen is. Twee bedrijven beschikken over een sociaal fonds en voorzien in een levensverzekeringsregeling. Andere vormen van steun waarmee bedrijven hun werknemers financieel of op andere wijze tegemoet komen, betreffen woon-werkvervoer, werkkleding, kantinefaciliteiten, bonusuitkeringen, sportfaciliteiten en verlofregelingen. De bedrijven dienen verder steun te verlenen aan projecten die ten doel hebben de levensomstandigheden van de zwarte gemeenschappen waaruit zij hun werknemers recruteren, te verbeteren. Zes bedrijven maken melding van financiële bijdragen aan sociale projecten, in het bijzonder voor onderwijs. Eén onderneming heeft een eigen fonds, waaruit bijzonder kleuteronderwijs voor niet-blanken financieel wordt gesteund. De overige bedrijven maken geen melding van steun van dien aard.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
7
VI Opheffing van de rassenscheiding op de plaatsen waar de arbeid wordt verricht Overeenkomstig de zesde paragraaf van de Gedragscode dienen de werkgevers zich in te spannen om elke vorm van rassenscheiding, met name op ook de plaats van arbeid te beëindigen. In het kader van de verbetering van de positie van hun zwarte werknemers moeten de ondernemingen steun verlenen aan het bevorderen en verbeteren van contacten tussen werknemers uit verschillende raciale groepen. Acht van de tien bedrijven melden volledige opheffing van rassenscheiding te hebben bereikt. Twee bedrijven stellen volledige rassenintegratie binnen het bedrijf in overleg met de werknemers na te streven, doch tekenen daarbij aan dat bepaalde faciliteiten nog steeds gescheiden zijn. Bij een van deze twee bedrijven gaat het om kleedkamers en sanitaire voorzieningen in drie van de tien vestigingen van dit bedrijf; opheffing van deze gescheiden voorzieningen maakt deel uit van het onderhandelingspakket waarover tussen bedrijf en werknemersorganisaties zal worden onderhandeld. Gevraagd naar de maatregelen die er in de bedrijven zijn getroffen om de contacten tussen de werknemers uit de verschillende raciale groepen te bevorderen, melden de meeste bedrijven sociale activiteiten zoals jubilea, sportactiviteiten e t c , die steeds volledig geïntegreerd zijn. Twee bedrijven organiseren speciale cursussen gericht op het verbeteren en stimuleren van interraciale contacten tussen de werknemers. VII Stimulering van de door zwarten geleide bedrijven De zevende paragraaf van de Code vraagt de werkgevers, zwart ondernemerschap aan te moedigen door middel van onder-aanbesteding, door steun aan zwarte werknemers bij het oprichten van eigen ondernemingen en door een voorkeursbehandeling bij het plaatsen van orders. Acht bedrijven rapporteren dat zij zich daadwerkelijk (zullen) inzetten voor de bevordering van zwart ondernemerschap. Van de overige twee bedrijven verklaarde één geen speciaal beleid op dit gebied te voeren, maar wel gebruik te maken van enkele zwarte toeleveringsbedrijven, terwijl het andere bedrijf stelde binnen de eigen branche geen mogelijkheden te zien op dit gebied. Via een werkgeversorganisatie is één van de grotere ondernemingen betrokken bij het stimuleren van door zwarten geleide bedrijven. Een ander bedrijf ontplooit een veelheid van activiteiten ter stimulering van zwart ondernemerschap in samenwerking met een Zuidafrikaanse onderneming. Vijf bedrijven zijn, al dan niet naast individuele stimuleringsactiviteiten, betrokken bij een gezamenlijk initiatief dat zich richt op financiële en andere ondersteuning van een organisatie die zich ten doel heeft gesteld beginnend zwart ondernemerschap te stimuleren. Publikatie van bedrijfsrapporten In de EG-Gedragscode is een gedeelte opgenomen dat onder meer criteria bevat voor de tenuitvoerlegging van de Code, alsmede het opstellen en publiceren van de bedrijfsrapporten. De ondernemingen worden opgeroepen om de bedrijfsrapporten openbaar te maken. Daarnaast moeten deze aan de nationale autoriteiten worden toegezonden voor het opstellen van een nationaal verslag. Zoals gesteld in de inleiding wordt het onderhavige verslag met bijbehorende bedrijfsrapporten voor een ieder ter inzage gelegd bij de Nederlandse Ambassade en consulaire vertegenwoordiging in Zuid-Afrika. Vijf ondernemingen stellen hun rapportage ter beschikking van de vakbonden, terwijl een ander bedrijf te kennen heeft gegeven het rapport te verstrekken aan iedere belangstellende.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
8
Europese samenwerking De EG-Gedragscode voorziet in regelmatige consultaties tussen de EG-lidstaten over de tenuitvoerlegging van de EG-Gedragscode, met name via hun vertegenwoordigers in Zuid-Afrika. De EG-vertegenwoordigers in Zuid-Afrika dienen jaarlijks een verslag op te stellen, waarin melding wordt gemaakt van de invloed van de Gedragscode op het economische en sociale bestel in Zuid-Afrika. Daarnaast wordt in het jaarlijks verslag ingegaan op de opvatting van de vakbonden en de werkgevers over de inhoud en de tenuitvoerlegging van de Code. Bij het opstellen van het Europese samenvattende verslag, het zogenaamde Syntheserapport, wordt met het verslag van de EG-vertegenwoordigers rekening gehouden. Zo is het eerste jaarverslag van de EG-vertegenwoordigers in Zuid-Afrika waarin deze onder meer opnieuw het belang van de Code voor de emancipatie van de zwarte bevolking onderstreepten, betrokken bij het opstellen van de 8 e Syntheserapport handelende over de periode van 1 juli 1986 tot 30 juni 1987. Samenvatting en commentaar Zoals vermeld, is het onderhavige verslag het tweede dat is opgesteld op basis van de in november 1985 door de Ministers van Buitenlandse Zaken van de EG-lidstaten overeengekomen nieuwe tekst van de EG-Gedragscode. Evenals in de vorige verslagperiode bleek het uniforme Europese rapportageformulier de kwaliteit van de verslaggeving ten goede te komen. Dit neemt evenwel niet weg, dat in sommige gevallen bepaalde gegevens niet, of niet volledig, in de bedrijfsrapporten werden vermeld. De Regering zal de desbetreffende ondernemingen hierop nogmaals wijzen. De Regering is voorstander van verdere versterking en uitbreiding van de EG-Gedragscode, met name op het punt van de inbreng van de zwarte werknemers en vakbonden. Zij zal zich daarvoor in Europees verband blijven inzetten. Het aantal ondernemingen dat voor rapportage over de onderhavige verslagperiode in aanmerking kwam, is ten opzichte van de voorgaande verslagperiode met vier verminderd. Het aantal Nederlandse ondernemingen met dochtermaatschappijen of filialen in Zuid-Afrika is daarmede binnen een tijdsbestek van drie jaar tot de helft teruggebracht. De zeven ondernemingen die thans vestigingen in Zuid-Afrika hebben, hadden 7 191 werknemers in dienst, van wie 3 955 zwarten. In de voorafgaande verslagronde waren er nog 24 zwarte werknemers die een loon ontvingen dat lag onder de door de EG-Gedragscode als minimum aanbevolen norm van 30% boven het door de University of South Africa vastgestelde zogenaamde «Minimum Living Level». In de huidige verslagronde kan worden geconstateerd dat thans alle zwarte werknemers een loon ontvangen dat boven de aanbevolen minimum norm ligt. Voor wat betreft de stimulering van door zwarten geleide beginnende ondernemingen, heeft de Gedragscode ertoe geleid dat verschillende Zuidafrikaanse vestigingen van Nederlandse bedrijven gezamenlijke activiteiten ontplooien of ondersteunen ter bevordering van het zwarte ondernemerschap. Ondanks de maatregelen van februari 1988 tegen de grootste vakbond, de Congress of South African Trade Unions (COSATU), heeft de zwarte vakbeweging zich in de verslagperiode kunnen handhaven. De economische werking van de EG-Gedragscode blijkt onder meer uit het feit dat de toepassing ervan zowel tot loonsverbetering als tot stimulering van opleiding en vooruitgang van de zwarte werknemers heeft geleid. Bovendien hebben, dankzij de maatregelen om rassenscheiding
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
9
op de werkplaats af te schaffen, vele Zuidafrikaanse werknemers in hun werksituatie positieve ervaringen kunnen opdoen in de samenwerking tussen de verschillende rassen. Uit de rapportage van de bedrijven blijkt verder dat van de naleving van de Code door Europese ondernemingen een voorbeeldfunctie kan uitgaan voor Zuidafrikaanse ondernemingen. De Regering is dan ook in haar overtuiging gesterkt dat als onderdeel van het anti-apartheidsbeleid de EG-Gedragscode van belang moet worden geacht. De verslagen over de periode juli 1988 tot en met juni 1989 worden door de Regering uiterlijk 30 september 1989 ingewacht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 895, nr. 68
10