Tweede Kamer der Staten-Generaal Documenarie
Vergaderjaar 1985-1986
Postbus 17
81ooAA Letysad
19204
Indicatief Meerjarenplan Milieubeheer 1986-1990
Nr. 3
BIJLAGE BIJ HET MEERJARENPLAN INHOUDSOPGAVE Blz.
1.
Inleiding
3
2.
Thema's verzuring en vermesting
3
3. 3.1. 3.1.1. 3.1.2. 3.1.3.
Thema verspreiding
8
8
3.6.
Prioritaire stoffen Metalen en metalloïden Organische verbindingen - niet-gehalogeneeird Organische verbindingen - gehalogeneerde aromaten Organische verbindingen - overige gehalogeneerde verbind ingen Gherige stoffen Bescherming van de ozonlaag Sanering R i j n m o n d Wet milieugevaarlijke stoffen Bestrijdingsmiddelen: niet-landbouw toepassingen Vergunningverlening recombinant-DNA
4.
Thema verwijdering
33
4.1. 4.2. 4.3.
Afvalstromen Chemisch afval Bodemsanering
33 35 37
5. 5.1. 5.2.
Drink- en industriewatervoorziening
39
Kwaliteit van de grondstof Handhavenherbeteren van de kwaliteit van het af te leveren water
40
6.
Stralenbescherming
41
6.1. 6.2.
Normstelling Overige aspecten
41 42
7.
Bodembescherming
43
3.1.4. 3.1.5. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
8
10 19
20
28 30 31 31 32 32
41
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3 \
1
~
8.
Geluid
43
8.1. 8.2. 8.3.
Sanering wegverkeerslawaai Bestrijding geluinhinder toestellen Geluidetikettering
43 45 46
9.
Instrumentarium en organisatie
47
9.1. 9.2. 9.3.
Milieubeleidsplanning Stand van zaken herregulering Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radio-actieve stoffen Alarrnregelingen voor nucleaire installaties Inrichtingenbesluit Afvalstoffenwet Chemische afvalstoffen u i t vaartuigen Ernissieruil Ernissieregistratie Milieuservice centrum Fonds Luchtverontreiniging Handhaving milieuwetgeving
47 48
9.4. 9.5. 9.6. 9.7. 9.8. 9.9. 9.10. 9.1 1.
48 49
49 49 49 50 50 50 50
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
2
Voortgangsrapportagemilieubeleid (bijlage bij IMP-Milieubeheer 1986-1990) 1. Inleiding In het IMP Milieubeheer 1986-1990 wordt een beeld gegeven van:
- de stand van zaken bij de formulering van effectgericht beleid voor de vijf centrale thema's van het milieubeleid en voor het gebied Noordzee;
- een aanzet voor een brongericht beleid voor enkele doelgroepen; - de financiële en economische aspecten van het geschetste effect- en brongerichte beleid;
- de belangrijkste beleidsvoornemensten aanzien van de verbetering van het instrumentarium. Daarmee worden niet alle beleidsinspanningen met het oog op het milieu beschreven, zoals die o.a. werden neergelegd i n de sectorale IMP's. In de onderhavige bijlage wordt ten aanzien van onderwerpen die in het IMP-M niet aan de orde komen de uitvoering van het lopend beleid belicht, voor zover daarbij ten opzichte van vorige IMP's sprake is van nieuwe inzichten enlof ontwikkelingen. Ook voor ontwerp-grens- en richtwaarden, voorzover niet gewijzigd, wordt verwezen naar vorige IMP's. 2. Thema's verzuring en vermesting
Ammoniak Uit recent onderzoek is gebleken dat Nederland de grootste NH,-emissie per hectare heeft van Europa nl. 3,5 ton per km 2, ten opzichte van 0,9 ton/km 2 als gemiddelde in Europa. Relatief hoge NH,-emissies komen verder voor in het noorden en westen van België, het westen van West-Duitsland, delen van Denemarken en in Frankrijk Normandië. Met België, West-Duitsland en Denemarken is overleg gaande over de NH,-problematiek als onderdeel van het thema vermesting (IMP 0. 3.3.).
Stikstofoxiden effecten en kwaliteitseisen Bij de huidige NO,-emissies worden de ontwerp-grenswaarden voor buitenlucht overschreden in grote steden en in het Rijnmond- en IJmondgebied en verder in woningen en in auto's. In EG-verband werd op 7 maart 1985 overeenstemming bereikt over een richten voor luchtkwaliteitseisen voor NO, (PB EG L 87/11, Deze richtlijn bevat grenswaarden waaraan met ingang van 1 juli 1987 met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens voldaan moet worden. Ter bescherming van de gezondheid en het leveren van een bijdrage aan de bescherming van het milieu op lange termijn zijn daarnaast richtwaarden opgenomen waaraan op de lange termijn voldaan moet worden. Tabel 2.1. Europese grens- en richtwaarden voor NO2 in lucht Percentielwaarden berekend u i t uurgemiddelde concentraties gedurende 1 jaar
50
200 p g / m 3
grenswaarde richtwaarde
98
50 /.lglm3
135 pglrn3
De Nederlandse ontwerp-grenswaardeis gelijkaan de Europese richtwaarde. De Nederlandse ontwerp-richtwaarde bedraagt 95 p g/m3 als 4-uursgemiddelde.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
3
De bescherming van de gezondheid van de mens staat centraal in de Europese richtlijn. De Nederlandse ontwerp-grenswaarden zijn mede gericht op de bescherming van het milieu. Daarom zal Nederland gebruik maken van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om nationaal strengere waarden in de wetgeving o p te nemen. Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur zal in 1986 worden gepubliceerd.
bronnen en brongerichte eisen In EG-kader is onlangs een tijdpad vastgesteld voor verscherping van de typekeuringsrichtlijnvoor personenauto's. De uitwerking van de uiteindelijke emissiegrenswaarden voor auto's met motoren met een cilinderinhoud kleiner dan 1,4 liter moet nog geschieden. Dit zal uiterlijk i n 1987 gebeuren. Voor de overige categorieën zijn op de EG-Milieuraad in juni 1985 typekeuringseisen vastgesteld. Door deze maatregelen zal nagenoeg het gehele personenautopark van de EG en een aantal andere Europese landen rond het jaar 2005 'schoon' zijn. Hierdoor zal dan de NOx-emissiedoor de personenauto met benzinemotor met circa 60% zijn teruggelopen. De totale NOx-emissie in het grootste deel van West-Europa zal hierdoor dan gedaald zijn met ca. 20%. De Europese wetgeving ten aanzien van dieselmotoren van het vrachtverkeer is aanmerkelijk minder ver gevorderd. In EG-kader is overeengekomen dat de Europese Commisie voor eind 1985 voorstellen zal doen inzake de aanpak van deze bron van NO,. Inzake het verkeer zijn in tabel 2.2. hogere kosten opgenomen dan in het IMP-Lucht 1985-1989, aangezien er nu vanuit wordt gegaan, dat rond het jaar 2000 ca. 25% van de auto's met benzinemotoren zal zijn uitgerust met de relatief dure driewegkatalysator (met name de grotere auto's), en de overige met motoren met lage NO,-verbrandingssystemen met een oxydatiekatalysator ter beperking van de koolwaterstoffen-uitworp. De kosten zijn berekend t.o.v. de huidige kosten conform de notitie 'Maatregelen ter bevordering van de introductie van ongelode benzine en de 'schone' auto' (Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18938, nrs. 1-2). De emissiebeperking bij stookinstallaties weergegeven i n tabel 2.2. is gebaseerd op de algemene emissie-eisen vastgelegd i n het Besluit emissieeisen stookinstallaties WLV, waarvoor het concept op 17 juni 1985 is gepubliceerd i n de Staatscourant. Bij de bestaande stookinstallaties bij electriciteitscentrales en industrie is de te realiseren emissiebeperking, aangegeven in de tabel, in het algemeen iets lager dan in het vorige IMP werd ingeschat. De NOx-emissiereductie en de kosten daarvan bij stookinstallaties in de procesindustrie waren nog niet goed aan te geven. De NO,-emissie-eisen voor gasturbines en gasmotoren, zijn thans definitief vastgesteld. Bij gasturbines wordt een grotere NO,-reductie verkregen dan eerder ingeschat (20.000 ton per jaar in plaats van 17.000), bij gasmotoren is de reductie kleiner (26.000 ton per jaar in plaats van 35.000). De autonome ontwikkeling ten opzichte waarvan de emissiereducties in de tabel zijn berekend zijn de ontwikkelingen conform het IMP-Lucht 1985-1989 (op basis van het 'aangepaste referentie scenario' SELPE/ESC). De brandstofinzet daarbij wijkt af van de brandstofinzet volgens het Rapport inzake de Electriciteitsvoorziening in de jaren negentig; bijlage bij het Regeringsstandpunt met betrekking tot het Eindrapport van de Maatschappelijke Discussie Energiebeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
4
Tabel 2.2. NO,-emissiereductie
e n kosten daarvan
Maatregelen
Emissiereductie in 2000 ( i n 1000 todjaar, t.o.v. autonome ontwikkelingen)
Jaarlijkse kosten in 2 0 0 0 (rnln. gld.)
'
Verkeer
- benzinemotoren: lage NO,verbrandingssysternen en katalysatoren2 - dieselmotoren bij vrachtverkeer: lage NO,-verbrandingssystemen
36
225
31
20
* Elektriciteitscentrales - nieuwe koleninstallaties: lage NO, technologie
20
93
- bestaande installaties: lage NO, technologie
2
2
2.1
5
- gasturbines in elekt. centr. en openbare warmte-krachtkoppelinginstallaties: lage NO,-technologie/waterinjectie Industrie - verbrandingsernissies * nieuwe installaties: lage NO,-technologie gasturbines warmte-krachtkoppelingsinstallaties: lage NO,-technologielwaterinjectie - procesemissies
.
Tuinbouwlindustrie (gasmotoren: lage NO,-technologie) Huishoudens (CV-installaties: katalytische verbranding)
10.5
3.8
ia 19
48 40
26
26
5
PM
354 rnln. gld.
170
Totaal
' O p basis aangepast referentiescenario (SELPE/ESC) ' 50%van de kosten i s toegerekend aan NO, bestrijding (overige kosten aan koolwaterstoffen-bestrijding).
Inclusief vergunningenbeleid op basis van kolencirculaire. Door de maatregelen zal naar verwachting de NO,-bestrijding (overige kosten) teruglopen (zie tabel 3 ) .
Door de maatregelen zal naar verwachting de NO,-bestrijding (overige kosten) teruglopen (zie tabel 2.3). Tabel 2.3. Verwachte ontwikkeling van d e N0,emiaies t 984
1990
2000
500
500
345
( i n 1000 ton/jaar)
Uit tabel 2.3. blijkt, dat de gewenste NO,-emissiereductie van ruim 30% t.o.v. 1980 door de aangegeven bestrijdingsmaatregelen rond het jaar 2000 bereikt zal worden. In de periode tot 1990 zal nog geen duidelijke daling van de totale NO,-uitworp plaatsvinden; de bestrijdingsmaatregelen zorgen er echter wel voor dat in die periode de toename van de NO,-uitworp wordt tegengegaan. De snelle ontwikkeling die in de NO,-bestrijdingstechniek plaatsvindt, rechtvaardigt vaststelling in het Besluit emissie-eisen stookinstallaties WLV, van een beleidsruimte voor de vergunningverlener o m in het belang
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
5
van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging scherpere eisen te stellen aan stookinstallaties waaraan bij het inwerkingtreden van het besluit al vergunning was verleend. Ook aan nieuwe gasturbines en nieuwe gasmotoren mogen strengere eisen worden gesteld bij de vergunningverlening. Deze beleidsruimte is i n het besluit nauwkeurig omschreven. Ook voor de NO,-uitworp van stookinstallaties in Hinderwetplichtige inrichtingen zullen de uitworpeisen in een soortgelijk besluit krachtens de Hinderwet, met eenzelfde strekking als het genoemde besluit krachtens de Wet inzake de luchtverontreiniging, worden vastgelegd. De NO,-emissie bij de salpeterzuurfabricage zal eveneens onderwerp zijn van een algemene maatregel van bestuur. Een concept voor een dergelijk besluit wordt in het najaar van 1985 in de Staatscourant gepubliceerd. De emissie van NO, bij thermische bodemreinigingsinstallaties zal zo veel mogelijk worden tegengegaan.
so2 effecten en kwaliteitseisen De dalende lijn van de landelijke gemiddelde concentraties in de periode '80 -'82 heeftzich niet voortgezet. Het niveau in 1983en 1984 is gestabiliseerd. Overschrijding van de ontwerp-grenswaarden heeft in 1983 en 1984 niet plaatsgevonden. Van de ontwerp-richtwaarden is de 50-percentielwaarde van 30pglrn3 op enkele meetpunten in Rijnmond en nabij het Antwerpse industriegebied overschreden; de 95- en 98-percentielwaarden (respectievelijk 80 en 100Pg/m3)werden in Rijnmond, Limburg en het zuidelijke gedeelte van Zeeland en Noord-Brabant overschreden. Tijdens de luchtverontreinigingsepisode van 16 tot 20 januari 1985 is het emergency-level voor het uurgemiddelde van 830pg/m3 overschrijden in Zeeland (voornamelijk door het Antwerpse industriegebied) en de Achterhoek (voornamelijk door het Ruhrgebied). bronnen en brongerichte eisen a. internationaal In juli 1985 is door ruim twintig landen, waaronder Nederland een Protocol ondertekend dat behoort bij het ECE-verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand. Daarin is de verplichting vastgelegd de nationale S0,-uitworp of de grensoverschrijdende S0,-stromen, uiterlijk in 1983 met 30% ten opzichte van 1980 te reduceren. Het Protocol zal in werking treden als 16 landen het hebben geratificeerd. In EG-kaderwordt onderhandeld over een richtlijn inzake emissiebeperking van SO,, NO, en stof bij grote stookinstallaties (Pb EG 84/C 49/01I. Inmiddels heeft het Europese Parlement geadviseerd om verdergaande maatregelen te nemen. Tijdens het overleg zijn belangrijke verschillen van inzicht over de verzuringsproblematiek en de mogelijkheden voor emissiebestrijding aan het licht getreden. Daarbij kunnen als exponenten van de uiterste standpunten worden genoemd enerzijds de Duitse Bondsrepubliek en Nederland, die een drastische emissiereductie ook bij bestaande installaties voorstaan, en anderzijds het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die sterk afhoudend tegen maatregelen staan. Voorts bereidt de Europese Commissie een voorstel voor ter verlaging van het maximale zwavelgehalte i n gasolie en dieselolie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 19851986,19204, nr. 3
6
b. nationaal In tabel 2.4. is aangegeven tot welke S0,-emissiereductie de in het IMP-Lucht 1985-1989 vermelde maatregelen en het reeds daarvoor vastgelegde beleid ten aanzien van het kolengebruik zullen leiden in vergelijking tot de emissies bij autonome ontwikkelingen. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de paragrafen wegverkeer, raffinaderijen en electriciteitscentrales. Tabel 2.4. S02emissiereductie en kosten daarvan ~
Maatregelen
~~~
Emissiereductie in 2 0 0 0 ( i n 1000 t o d j a a r ) t.o.v. autonome o n t wik kei ingen
Jaarlijkse kosten in 2000 (min. gld.)
230
2 62
26
48
10
PM
* Elektriciteitscentrales
- rookgasontzwaveling bij ombouw
-
en nieuwbouw koleninstallaties (bestaande beleid ten tijde van IMP-Lücht 1985-1 989) rookgasontzwaveling bij bestaande en o m te bouwen koleninstallaties (Borssele, Amer, Nijmegen)
Industrie - verbrandingsemissies * nieuwe koleninstallaties wervelbedverbranding; alle olie-installaties: laag. zwavelige olie - procesemissies li
10 20
10 15
- verbrandingsemissies - procesemissies
45 15
112 15
* Verkeer (verlaging zwavelgehalte gasolie voor dieselmotoren van 0.3% naar 0.1 5%)
10
5
8
9
374
476
Raffinaderijen
* Zeeschepen (halvering zwavelgehalte stookolie) Totaal
’
Conform IMP-Lucht 1985-1989 o p basis van het ((aangepast referentiescenario)) (SELPE/ESC).
De in tabel 2.4. gegeven emissiereducties en kosten daarvan zijn gelijk aan die in het bovengenoemde IMP-Lucht, met uitzondering van de waarden bij zeeschepen. Het effect van verlaging van het zwavelgehalte van stookolie voor zeeschepen is in tabel 2.4. namelijk lager ingeschat dan in het IMP-Lucht, omdat volgens recente schattingen het aandeel van zeeschepen in de totale S0,-uitworp lager is (nl. 16.000 ton SO, per jaar i.p.v. 26.000) dan werd aangenomen. Door de maatregelen van tabel 2.4. zal naar verwachting de S0,-emissie als volgt teruglopen (zie tabel 2.5.): Tabel 2.5. Verwachte ontwikkeling van de S02ernissie (in 1000 todjaar) 1984
1990
2000
300
290
200
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1 986,19 204, nr. 3
7
Zonder de bestrijdingsmaatregelen van tabel 2.4. zou de S0,-emissie volgens het 'aangepaste referentiescenario' (zie IMP-Lucht 1985-1989) in 2000 ca. 570.000 ton per jaar bedragen (cijfer gecorrigeerd voor het lagere aandeel van zeeschepen in de totale S0,-uitworp, en exclusief de emissiereductie door het reeds bestaande beleid ten aanzien van kolengestookte installaties.) Uit tabel 2.5. blijkt, dat in het jaar 2000 naar verwachting een zeer aanmerkelijke emissiereductie plaatsgevonden zal hebben in Nederland, namelijk van circa 60% t.o.v. 1980. De beoogde reductie van 70% wordt dan echter niet bereikt. maartregelen voor een verdere reductie van de S0,emissies zullen moeten worden bezien tegen de achtergrond van de internationale ontwikkelingen. De maatregelen inzake de electriciteitscentrales, de raffinaderijen en de industrie voor zover het de verbrandingsemissies betreft en voor zover deze industriële inrichtingen vergunningplichtig zijn krachtens de Wet inzake de luchtverontreiniging zijn inmiddels uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (Besluit emissie-eisen stookinstallaties WLV). Het ontwerp daarvan is op 17 juni 1985 gepubliceerd i n de Staatscourant (1985 nr. 114). De emissie-eisen die in het besluit zijn vastgelegd werken rechtstreeks en behoeven dus niet apart bij de vergunningvoorschriften te worden opgenomen. Voor nieuwe installaties bestaat in principe voor de vergunningverlener geen mogelijkheid om van de eisen af te wijken. Voor bestaande installaties blijven vergunningvoorschriften die strengere eisen met betrekking tot de uitworp bevatten dan het besluit, na inwerking treden van het besluit van kracht. Voor de industriële stookinstallaties in Hinderwetplichtige inrichtingen wordt een soortgelijk besluit voorbereid op basis van artikel 2a van de Hinderwet. De effecten van de desbetreffende emissie-eisen zijn in tabel 2.4. opgenomen. Ten aanzien van zwavelfabrieken (Clausunits) wordt verwezen naar de paragraaf raffinaderijen (5.3.) in het IMP. Nagegaan zal worden of het nastreven van uniforme emissie-eisen voor zwavelfabrieken in raffinaderijen en daar buiten noodzakelijk is.
3. THEMA VERSPREIDING 3.1. Prioritaire stoffen 3.1.1. Metalen en metalloïden Arseen Arseen is tevens een stof van de zwarte lijst (tabel 3.4.4.). Voor de toepassing op of in de bodem van de kolenafvalstof bodemas zijn voorlopige produkteisen ontwikkeld o.a. voor de uitloging van arseen (zie brief minister VROM aan Vliegasunie B.V. van 12 april 1984). De grens voor arseen in een 3-traps cascade-uitloogproef is gesteld op 10 microgram per liter. Bij de experimentele toepassing van de kolenafvalstof vliegas in straatklinkers heeft zich het probleem voorgedaan van een hoge arseenuitloging. Op grond van onderzoek mag evenwel verwacht worden dat vliegasklinkers geproduceerd kunnen worden waarvan de arseenuitloging van dezelfde grootte orde zal zijn als die van op conventionele wijze vervaardigde klinkers. In dit verband zal i n het kader van het Nationaal Onderzoekprogramma Kolen (NOK) nader onderzoek worden verricht naar verantwoorde toepassingsmogelijkheden van vliegas in grofkeramische produkten zoals straatklinkers en metselstenen. Voor uitgangspunten van verantwoorde toepassing wordt verwezen naar § 5.4. van het IMP. In 1987 is de publikatie van een basisdocument voorzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
8
Cadmium effecten en kwaliteitseisen Het basisdocument voor cadmium zal binnenkort gereedkomen. Het hierin te geven beeld van effecten en concentraties in het milieu wijkt vermoedelijk niet sterk af van hetgeen in de Cadmium-notitie (Tweede Kamer, 1983-1984,18364, nrs. 1-2) is weergegeven. Streefwaarden en ontwerp-grenswaarden voor de compartimenten zullen in het volgende IMP worden opgenomen. bronnen en brongerichte eisen De belangrijkste bronnen van cadmium-emissies zijn de producenten van ijzer en staal, het verbranden van huishoudelijk afval en het verbranden van fossiele brandstoffen zoals olie en steenkool. De cadmiumemissie is direct gekoppeld aan de emissie van stof, vliegas etc. Een vermindering van cadmium-emissie zal dan ook plaatsvinden door stofbestrijding. Tabel 3.1.1. Cadmiumemissie naar lucht in 1982 Verbranding huisvuil Basismetaalindustrie, gieterijen Verbranding van fossiele brandstoffen Produktie en gebruik van cadmiumverbindingen Andere bronnen Non-ferro-metaal industrie
1880 kgljaar 1160 kg/jaar 310 kg/jaar 300 kgljaar 250 kg/jaar 200 kgljaar
Totale emissie
4100 kg/jaar
Het in de Cadmium-notitie aan de Tweede Kamer aangekondigde nadere onderzoek naar de herkomst en omvang van de atmosferische depositie van cadmium is thans afgesloten. Uit dit onderzoek is gebleken dat de emissies van cadmium naar lucht niet in balans zijn te brengen met de waargenomen deposities van cadmium via het regenwater. Totate emissie i n Nederland voor het jaar 1982: 4.100 kgljaar Totale depositie via regenwater voor Nederland voor het jaar 1982: 7.600 kgljaar Wel is gebleken dat de totale depositie van cadmium via het regenwater dalende is. In de jaren 1978-1981 bedroeg deze 13,6 tonljaar en in 19827,6 tonljaar. . In het verleden is door sanering en via de vergunningverlening bij basismetaalindustrie en gieterijen een aanzienlijke beperking in de stofuitworp bereikt. Het opstellen van een emissie-eis voor de stofemissie van gieterijen zal een verdere daling van stof en dus ook van cadmium ten gevolge hebben. Door nadere voorschriften in de vergunning van AVR zal de uitworp van stof en dus ook van cadmium verder worden beperkt, terwijl van nieuwe huisvuilverbrandingsinstallaties een richtlijn met strengere eisen ten aanzien van stofemissie is opgesteld. Ter voorkoming van ongewenste emissies bij de verwerking van batterijhoudende afvalstoffen wordt er onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van inzameling en naar het ontwikkelen van een procédé voor het fysisch scheiden en het opwerken van batterijen. De eerste conclusies van het onderzoek wijzen in de richting van een - in relatie tot storten in een speciale deponie - economisch haalbaar verwerkingsprocédé. In het kader van het ontwikkelen en gebruiken van alternatieven voor cadmium bij de oppervlaktebehandeling van metaal is er steun verleend aan een installatie voor het alumineren van staalprodukten. De capaciteit van deze installatie is zodanig dat vrijwel de gehele Nederlandse cadmiummarkt, voor wat betreft oppervlaktebehandeling, vervangen kan worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
9
Aangezien de kosten voor zuivering van cadmium-houdende afvalwaterstromen verder zullen stijgen, zal de aluminium-bedekking een steeds aantrekkelijker optie zijn. Het gebruik van cadmium voor oppervlaktebehandeling is gedaald van 53 tonljaar in 1975 tot 5 tonljaar in 1980.
Koper
In 1986 wordt een aanvang gemaakt met een basisdocument voor koper. Koper speelt een rol bij meststoffen (zie IMP 3.3. vermesting) en bij de Noordzee (zie IMP 4.2.).Voorts blijkt het kopergehalte van huishoudelijk afvalwater als gevolg van de toepassing van koperen drinkwaterleidingen een belangrijke bijdrage te leveren (tot 80%) aan het kopergehalte van rioolwaterzuiveringsslib. De door de Unie van Waterschappen gehanteerde normen voor toepassing van dit slib op landbouwgronden worden hierdoor in een aantal gevallen overschreden. De oplossing van dit probleem kan worden gerealiseerd door stimulering van de centrale deelontharding van drinkwater, waardoor het koperoplossend vermogen aanzienlijk wordt verlaagd. Onderzoek wordt uitgevoerd naar de extractie van zware metalen uit verontreinigde grond. Het betreft naast koper ook arseen, cadmium, chroom en kwik. Het onderzoek wordt eind 1985 afgerond. Lood De effecten van lood en de blootstelling van de mens aan loodverbindingen staan vermeld in de aan de Tweede Kamer aangeboden notitie inzake de belasting van mens en milieu met lood (1981l82, 17371, nrs. I-2), het advies van de Gezondheidsraad inzake lood (Advieswaarde voor de kwaliteit van de buitenlucht, 23 januari 1984) en het vorige IMP. Blijkens een dit jaar afgerond onderzoek worden in de grote steden de ontwerp-grenswaarden voor lood in lucht in veel straten met intensief verkeer overschreden. Tevens vindt waarschijnlijk overschrijding plaats rond inrichtingen die afgewerkte motorolie verstoken. Inmiddels is een ontwerp van een amvb luchtkwaliteitseisen CO en Pb gepubliceerd. Vermoedelijk zullen medio 1986 de grenswaarden wettelijk zijn vastgesteld. Daarmee zal tevens de EG-richtlijn betreffende een grenswaarde van de luchtkwaliteit voor lood zijn uitgevoerd. Onlangs is door de Raad van Europese Milieuministers een richtlijn aanvaard inzake het loodgehalte van benzine. Ongelode benzine is bij de huidige stand der techniek onmisbaar bij een vergaande reiniging van de uitlaatgassen van auto's. Met ingang van 1 oktober 1989 is de verplichte introductie van ongelode benzine i n de gehele gemeenschap voorzien. Lidstaten mogen op deze datum vooruitlopen. In Nederland is overigens op vrijwillige basis ongelode benzine op de markt gebracht. Voor de uitloging van lood uit vliegas is een voorlopige waarde opgesteld.
3.1.2. Organische verbindingen - niet gehalogeneerd Aardolie en koolwaterstoffen Aardolie staat op de lijst van zwarte stoffen (tabel 3.4.4.).De opslag van aardolieprodukten is een in ernstige mate bodembedreigende aktiviteit. Het ligt in het voornemen in 1986 een ontwerp AMvB op grond van de Wet bodembescherming inzake de opslag van vloeibare aardolieprodukten in de Staatscourant te publiceren. Dit betreft de opslag bij de industrie en bij particuliere huishoudens. In overleg met het Interprovinciaal overleg Milieuhygiëne en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt gewerkt aan een landelijke harmonisatie van de akties tankslag, met het doel de niet meer in gebruik zijnde olietanks t.o.v. de bodem te neutraliseren en een gecoördineerde aanpak van de benzinestations in waterwingebieden terzake van de bodemverontreiniging en de preventie daarvan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986.19 204, nr. 3
10
Ter zake van met aardolie verontreinigde grond is voor de ontwikkeling van een tweetal methoden subsidie verstrekt: voor het in situ reinigen en voor een demonstratieprojekt van land farming van olie. Recent is een nieuwe schatting van de uitworp van koolwaterstoffen in Nederland beschikbaar gekomen. Tabel 3.1.2.a.
Emissie van koolwaterstoffen naar lucht in mln. kg
Verkeer Tankstations Industrie Op- en overslag Verbrandingsprocessen Oplosmiddelen (nietindustrieel) Natuur
178 10 1 02 17 8
Totaal
434
91 28
In deze opgave zijn alle koolwaterstoffen begrepen die voor de foto-chemische processen in lucht van belang zijn m.u.v. methaan. De huidige en verwachte toekomstige uitworpen van koolwaterstoffen door het verkeer zijn weergegeven i n tabel 3.1.2.b. Doorwerking van de thans van kracht zijnde wetgeving doet de uitworp in deze sector met ca 11% afnemen, rekening houdend met de veronderstelde ontwikkeling van het verkeer. De introduktie van de katalysator (oxidatie of 3-weg) en filters met actieve kool, hierbij vanaf 1990 verondersteld, leiden tot een zeer belangrijke daling van de uitworp van het verkeer, t.w. met ca 70%. Tabel 3.1.2.b. Koolwaterstofemissiesdoor het verkeer in mln. kg/jaar
1981
*
2000 ongewijzigd beleid
- Personenauto verdamping - Bedrijfsvoertuigen licht zwaar - Tweewielers - Overig
126 20
Totaal
178
'
12 6.6 1 1.8 1.8
invoering katalysator
99 24
19 5'
13 8,7 1 1.8 2.6
3.5 8.7 11,8 2.6
158
50.6
Toepassing actieve-koolfilters.
Voor de verscherping van eisen is belangrijk dat in het EG-overleg in ieder geval voor de auto's met motoren met een cilinderinhoud groter dan 1.4 I de toepassing van katalysatoren geaccepteerd is. Voor de kleinere auto's moet dit nog vastgesteld worden. Deze groep auto's levert ca 50% van de koolwaterstofemissies in het verkeer. De industriële emissie is weergegeven in tabel 3.1.2.c. Tabel 3.1.2.c.
Industriële emissie van koolwaterstoffen (1981) in mln. kgljaar
Voeding- en genotrniddelenind. Papier-/papierwarenind. Grafische industrie R a f f inaderijen Chemische industrie Kunststof en rubberverwerk. ind. Metaalverwerking Op- en overslagbedrijven Overige industrie
6.2 4.5 8.0 13.2 28.1 4,6 10.3 16.8 27.1 ~
Totaal
~~
1 18.8
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 204, nr. 3
11
De voornaamste oorzaken zijn: a. opslag in tanks b. overslag naar schepen, tankwagens en tankwagons c. lekverliezen d. onvoldoende reinigen van afgassen In 1985 wordt het ontwerp voor een AMvB voor de uitworp van tanks gepubliceerd. Het ontwerp beoogt dat vluchtige organische vloeistoffen alleen worden opgeslagen in tanks met drijvende daken met dubbele afdichtingen of gelijkwaardige voorzieningen. Voor bestaande tanks geldt een overgangsregeling. Uit een studie blijkt dat de emissie bij de overslag naar schepen e.d. op een veilige manier vergaand kan worden verminderd. Voor vier stoffen zal dit jaar het ontwerp van een AMvB verschijnen die tot een emissievermindering van 99% bij bestaande installaties moet leiden. Andere bestaande installaties voor de overslag van koolwaterstoffen zullen geleidelijk moeten gaan voldoen aan de stand der techniek. Grote installaties voor de belangrijkste produkten (benzine, nafta) zullen voor 1990 aan de stand der techniek moeten zijn aangepast. In het volgende IMP zal het beleid t.o.v. de overslaginstallaties worden geformuleerd en daarna zonodig in AMvB's worden vastgelegd. Een deel van de emissies van koolwaterstoffen bij de procesindustrie kan worden veroorzaakt door lekverliezen uit apparatuur. Systematische controle kan dit tegengaan. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of op dit gebied nadere regelgeving of voorlichting gewenst is. Hoewel reeds op veel plaatsen afgassen worden gereinigd, worden nog veel koolwaterstoffen zonder reinigingsstap naar de atmosfeer afgevoerd. De aanpak zal veelal per bedrijfstak worden geformuleerd. Voor verfspuiterijen zal in 1985 een inspectierichtlijn worden gepubliceerd.
Acrylonitril effecten en kwaliteitseisen In 1984 is een criteriadocument over acrylonitril verschenen waarover de Gezondheidsraad i n 1985 advies heeft uitgebracht. Acrylonitril wordt als kankerverwekkend voor de mens beschouwd, waarbij wordt aangenomen dat er geen 'no-effect level' bestaat. Op grond van een nadere beoordeling van de uitgangsgegevens voor de risicoberekening heeft de Gezondheidsraad geadviseerd de risicoschatting in het criteriadocument aan te passen. De raad berekent dat blootstelling aan een concentratie van 0,lp g/m3 een kans geeft op het optreden van kanker van 1 op 100 miljoen per jaar, wat gezien moet worden als het maximaal te verwachten risico. Bij de huidige risicobenadering voor carcinogene stoffen kan het niveau van 0,lp g/m3 als streefwaarde worden beschouwd. Er zijn geen meetgegevens voor de buitenlucht beschikbaar. Op grond van berekeningen wordt aangenomen dat de gemiddelde concentratie in Nederland O , O l p g/m3 bedraagt, waarvan 50% wordt Veroorzaakt door buitenlandse bronnen. In de omgeving van bronnen kan de concentratie maximaal 5pg/m3als jaargemiddelde bedragen. Gezien de mogelijkheden van de beschikbare bestrijdingstechnieken kan een ontwerp-grenswaarde voor lucht van 1p g/m3 als jaargemiddelde worden vastgesteld. Het bij dit niveau optredende individuele risico voor kanker (1 op 10 miljoen per jaar) overschrijdt niet het maximaal toelaatbaar individuele risico, dat zou optreden bij een jaargemiddelde concentratie van circa 10pg/m3. Voor de langere termijn geldt als ontwerp-richtwaarde voor lucht het niveau van 0,1pg/m3, overeenkomend met de streefwaarde ( 1 op 100 miljoen per jaar).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
12
Het gemiddelde individuele risico voor de bevolking in Nederland ligt onder de verwaarloosbaarheidsgrens. Dit geeft aan dat de problematiek zich beperkt tot een aantal puntbronnen en dat de achtergrondconcentratie (o.a. veroorzaakt door het buitenland) geen probleem vormt. Geschat wordt dat ca. 30.000 mensen zijn blootgesteld aan concentraties hoger dan lp glm3 en 900.000mensen aan concentraties hoger dan 0,l r-rglm3. Een ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur voor een luchtkwaliteitseis zal niet voor 1988 worden gepubliceerd. Ten aanzien van normstelling voor acrylonitril in andere milieucompartimenten wordt de noodzaak nader bezien. Naar verwachting zullen de effecten in bodem en water en de bijdrage aan de blootstelling anders dan via de lucht niet leiden tot aanpassing van de streefwaarde en ontwerp-grenswaarde voor lucht. Zo spoedig mogelijk zal echter worden bezien of de gegevens van het criteria-document aanvulling behoeven m.b.t. andere compartimenten en effecten op ecosystemen om het effectgericht beleid definitief vast te stellen. Voor aquatische organismen is acrylonitril slechts in geringe mate toxisch. Bovendien is de persistentie van acrylonitril in oppervlaktewater gering.
bronnen en brongerichte eisen In 1985 zal een ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur worden gepubliceerd waarbij de emissie van acrylonitril naar de buitenlucht bij overslag beperkt wordt. Ook de opslag van acrylonitril zal, middels een AMvB waarvan het ontwerp in 1985 wordt verwacht, beperkt worden. De emissies ten gevolge van op- en overslag zulen daardoor naar verwachting van 52 tonljaar tot ca. 12 tonljaar worden teruggebracht. De theoretische mogelijkheid bestaat dat acrylonitril vrijkomt in drinkwater bij toepassing van poly-acrylonitrilbuizen. Bij de onderzochte buizen lag de eventuele hoeveelheid echter beneden de detectiegrens van de meetapparatuur. Overigens worden deze buizen nog niet op grote schaal toegepast. De lozing van acrylonitril op oppervlaktewater is te verwaarlozen. In 1987 zal ter voorkoming van de verontreiniging van de zee door operationele lozingen (ladingsresten, waswater) Annex II van het internationale verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL) in werking treden. Voor chemicaliëntankers die acrylonitril i n bulk vervoeren zal het gebruik van een efficiënt stripping-systeem waarbij de hoeveelheid ladingsresten tot een minimum wordt beperkt, worden voorgeschreven. Op basis van het gebruik van efficiënte stripping-technieken is voor acrylonitril een emissie-eis van 0,l m3ltank voorgesteld. De aanvoer over zee naar Rotterdam bedroeg ca. 100.000ton (1979). Ter voorkoming van de verontreinigingen van de zee door ongelukken bij vervoer in bulk over zee zullen constructie-eisenworden gesteld aan de chemicaliëntanker die acrylonitril vervoert. Het betreft voornamelijk eisen ten aanzien van de aanwezigheid en afmetingen van een dubbele bodem en dubbele wanden bij het schip. Benzeen effecten en kwaliteitseisen Bij de samenstelling van dit IMP was het basisdocument over benzeen nog niet afgerond. Wat betreft effekten en normstelling wordt daarom vooralsnog verwezen naar het IMP-Lucht 1985-1989.Op grond van de verzamelde kennis in het basisdocument zal in het volgende IMP een integrale benadering voor benzeen worden gepresenteerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19204,nr. 3
13
bronnen en brongerichte eisen De voornaamste emissies naar lucht worden naar volgorde van belangrijkheid veroorzaakt door het wegverkeer (80%),de produktie van benzeen en daarvan afgeleide produkten (14%) en de op- en overslag van koolwaterstoffen (3%) (zie tabel 3.1.2.d.). Verontreiniging van water en bodem met benzeen vindt plaats via depositie uit de lucht, via lozing op het oppervlaktewater en via lekkages naar de bodem, zoals bij benzinetankstations. Het benzeen in het oppervlaktewater en het bodemoppervlak zal waarschijnlijk in grote mate verdampen naar de lucht. In het basisdocument zal worden aangegeven hoe groot deze bron van benzeen voor lucht is. De belasting door het wegverkeer (zie IMP 5.5.) wordt met name bepaald door uitlaatgassen. Van de totale emissie van benzeen in uitlaatgassen (5120 tonljaar) is ruim 90% afkomstig van benzinemotoren. Het benzeen in de uitlaatgassen is voor ruwweg de helft afkomstig van het benzeen in de benzine, voor de rest uit andere bestanddelen van de benzine, zoals tolueen. In de verplichte introductie van loodvrije benzine in de EG per l oktober 1989 wordt ondermeer beperking van het benzeengehalte van benzine voorzien tot ten hoogste 5 vol.%. Deze grens is nu 7,5 vol. %. Hiermede wordt een ernstige toename van het benzeengehalte in benzine voorkomen, dat thans voor superbenzine ligt tussen 0,2 en 5,4 vol.% en voor normale benzine tussen 0,3 en 4,4 vol.% (gegevens 1983). Benzeenuitworpen door auto's zullen ook worden teruggebracht door maatregelen tegen koolwaterstofuitworp door verkeer. Ofschoon de totale emissie bij kleinschalige overslag van benzine in benzinestations gering is, blijkt dit bij deze doelgroep aanleiding te geven tot hoge benzeenconcentraties in de orde van 200 à 300yglm3 gemiddeld per werkdag. Het beleid is erop gericht het verontreinigend handelen zoveel mogelijkte beperken. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan de toepassing van overvulbeveiligingen enlof dampretoursystemen. Wellicht kan in later stadium en in combinatie met de invoering van de schone auto overgegaan worden tot het toepassen van deze dampretoursystemen of andere oplossingen. Over het geheel van deze problematiek zal op korte termijn overleg met betrokkenen op gang worden gebracht. Naast emissie-beperking naar de lucht wordt gezien de uitvoering van een dergelijk systeem hiermede ook locale bodemverontreiniging door morsen en lekkage beperkt. De introduktie zou kunnen worden gecombineerd met de invoering van loodvrije benzine. Overleg met de betrokkenen is gaande. Daarbij zal onder andere worden gewezen op de mogelijkheden van de WIR-milieutoeslag. De algemene maatregel van bestuur in het kader van de Wet inzake de luchtverontreiniging inzake op- en overslag van benzeen, waarvan het ontwerp dit jaar wordt gepubliceerd houdt ook een beperking van de benzeenuitworp in. De emissie van benzeen uit industriële bronnen naar de lucht is de laatste tijd reeds sterk afgenomen door sluiting van bedrijven of bedrijfsonderdelen, wijziging in het productieproces en vervanging door andere oplosmiddelen. Vergeleken met emissiereg istratiegegevens over de periode 1974-1980 is de emissie uit industriële bronnen tot de helft teruggebracht, waarvan het merendeel afkomstig van de (petro-)chemische industrie (zie tabel 3.1.2.d.).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 204, nr. 3
14
Tabel 3.1.2.d. Totaal van ernissiesvan benzeen naar lucht in todjaar Voornaamste emissie-oorzaken
u itlaatgassen motoren Produktie benzeen en afgeleide produkten: Chemie- en petrochemie Op- e n overslag, cleaning Overige (en diffuse bronnen) Produktie en transport benzine Verdamping u i t autotanks Op- e n overslag bij tankstations Ruimteverwarming Totaal ~_____
~
1981
5120
2000
-ongewijzigd beleid
invoering maatregelen
4270
1240
525 185 169 81 1O0 62 '23
525' 200 169' 81' 120 62 23'
6265
5200
525' 2 169' 81 ' 25 1 23 ' 2060
~
'
Aangenomen wordt dat deze activiteiten niet zullen toe- o f afnemen.
In tabel 3.1.2.d is tevens een schatting gegeven van de te verwachten reductie in emissie van benzeen als gevolg van de voorgenomen maatregelen. De uiteindelijke winst zal zijn een vermindering in de totale benzeenemissie met ruim 4000 tonljr (ca. 70%). Fenol effecten en kwaliteitseisen Het onlangs gepubliceerde criteriadocument over fenol geeft een overzicht van effecten en blootstellingsniveaus. Fenol is niet carcinogeen, wel giftig. De geurdrempel is recent vastgesteld op 3 5 ~ g l m en~ligt beduidend (factor 400) onder het niveau, waarop toxische effecten zijn waargenomen. De Gezondheidsraad is over deze conclusies van het criteriadocument om advies gevraagd. Zo spoedig mogelijk zal worden bezien of het criteriadocument aanvulling behoeft met betrekking tot de compartimenten water en bodem en effecten op ecosystemen. In het IMP 1987-1991 zal een ontwerp-grenswaarde voor de luchtkwaliteit worden opgenomen op basis van het aspect stank. Publicatie van een ontwerp-arnvb is voorzien in 1989 of later. In Nederland zijn er geen metingen verricht in de buitenlucht. In buitenlandse steden wordt soms 8 Irg fenol/m3 gemeten. Berekende achtergrondniveaus in Nederland bedragen O,Ol~g/rn~. Alleen in de nabijheid van bronnen worden soms waarden berekend die uitgaan boven de geurdrempel. bronnen en brongerichte eisen In tabel 3.1.2.e zijn de fenolemissies in Nederland samengevat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
15
Tabel 3.1.2.e. Fenolemissies naar lucht in todjaar Bronnen
emissie in tonljaar
Individuele bronnen Fabricage van isolatiematerialen Bereiding van fenol en fenolderivaten Overig gebruik van fenolharsen Fabricage van vormen en kernen b i j gieterijen Op- en overslag Cokesbereiding
141 27 24 2 2 1
Diffuse bronnen Varkensdr i j f mest Sigaretten Verkeer Allesbranders
Totaal
36 8 3 niet bekend 244
Formaldehyde effecten en kwaliteitseisen Formaldehyde heeft een sterk prikkelende tot beschadigende werking op de slijmvliezen van ogen, neus en luchtwegen en heeít bij hoge concentraties kankerverwekkende eigenschappen. De volgende ontwerp-grenswaarden zijn voorgesteld voor buitenlucht: 99,99 percentiel IOOpglm3 (uurgemiddelde 98 percentiel 40pg/m3 (24 uurgemiddelde 95 percentiel 30pg/m3 (24 uurgemiddelde) Op grond van metingen van totaal aldehyden en schattingen omtrenr oe bijdrage van formaldehyde hierin wordt aangenomen dat deze waarden niet worden overschreden. Na vernieuwing van het landelijk meetnet zal getracht worden regelmatig een beeld van de formaldehydeconcentraties in Nederland op te stellen. Een eerste beeld zal op zijn vroegst in 1987 beschikbaar zijn. Het ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur om de ontwerpgrenswaarden wettelijk vast t e leggen zal in 1987 of later worden gepubliceerd. bronnen en brongerichte eisen Formaldehyde wordt veel door het verkeer uitgeworpen; voorts ontstaat het als gevolg van fotochemische reacties uit koolwaterstoffen. Door bestrijding van de uitworp van koolwaterstoffen door het verkeer (zie IMP 5.5.) zal ook de formaldehyde-emissie en formaldehydevorming bij fotochemische luchtverontreiniging worden beperkt. Aangezien het aantal industriële bronnen van formaldehyde en hun bijdrage aan de totale uitworp naar de lucht gering is, zullen geen algemene emissie-eisen worden gesteld. Ook in het buitenland staat formaldehyde in de aandacht. In de V.S. en BRD wordt formaldehyde vooralsnog als een carcinogene stof beschouwd, waarvoor geen drempelwaarde kan worden aangegeven. De concentraties in de buitenlucht in de V.S. zijn echter geen aanleiding voor de EPA om nadere maatregelen te nemen. In de BRD worden grenswaarden voor de buitenlucht gehanteerd die overeenkomen met de Nederlandse ontwerpgrenswaarde. Voor de binnenlucht geldt evenals in Nederland in de BRD een grenswaarde van 120pgIm3. Voor de problematiek van de binnenlucht wordt verwezen naar bijlage 1 5 5 van het IMP.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
16
Tolueen effecten en kwaliteitseisen Bij concentraties tolueen in de lucht boven 375 mg/m3veroorzaakt tolueen vermoeidheidsverschijnselen en hoofdpijn. Het primaire effect bij de mens is beïnvloeding van het centrale zenuwstelsel. Bij hogere concentraties raken keel en ogen geïrriteerd. Er zijn geen aanwijzingen dat tolueen mutagene of carcinogene eigenschappen heeft. De geur van tolueen wordt echter al bij concentraties van enkele milligrammen per m3waargenomen, ver beneden de concentraties welke toxische effecten veroorzaken. De geur zal daarom een belangrijke rol spelen in het vaststellen van eventuele milieukwaliteitseisen. Tolueen draagt evenals andere koolwaterstoffen bij aan de vorming van fotochemische luchtverontreiniging (bv. ozon). In de buitenlucht zijn op enkele plaatsen in Nederland gedurende 1980 concentraties gemeten van gemiddeld 3 tot 19pg/m3. Uit een recent onderzoek naar de kwaliteit van de binnenlucht blijkt dat concentraties binnen hoger kunnen zijn dan buiten, met mediaanconcentraties van 20-4Op g/m3 binnenshuis (zie bijlage 1.5). Voor tolueen wordt een basisdocument samengesteld, dat in de loop van 1986 wordt gepubliceerd. Milieukwaliteitseisen zullen daarna worden bezien. bronnen en brongerichte eisen Het verkeer is een belangrijke bron (ca. 17.000 ton per jaar). In het kader van beperking van de emissie van koolwaterstoffen door het verkeer (zie IMP 5.5.) zal ook de tolueenemissie door auto’s verminderd worden. Aan de hand van het basisdocument zal verder aan het emissiebeleid gestalte worden gegeven. Tolueen is een veel gebruikt oplosmiddel. De geschatte industriële uitworp naar de lucht van deze organische stof bedraagt ongeveer 6300 ton per jaar (emissieregistratie 1974-1982, zie tabel 3.1.2.f.) uit een groot aantal (140) bronnen. Verliezen van tolueen als oplosmiddel hebben geleid tot ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Tabel 3.1.2.f. Emissies van tolueen naar lucht in todjaar
Bron
Emissie tonljaar
rotatiediepdruk coaten van papier chemische industrie geneesmiddelen bereiding verf, inkt opslag toepassing van verf reukhnaakstoffen
2000 1500 1100 400 300 150 250 1O0
diverse toepassingen
5800 500
Totaal
6300
-
Methyloxiraan (propyleenoxyde) Bij hoge concentraties van propyleenoxide in de lucht (meer dan 240 mg/m3)wordt het centrale zenuwstelsel beïnvloed en raken de luchtwegen geïrriteerd. Van meer belang is het feit dat propyleenoxide mutagene eigenschappen heeft en ervan verdacht wordt kanker te kunnen veroorzaken bij proefdieren; deze effecten kunnen ook tot uiting komen bij betrekkelijk lage concentraties zoals die voor kunnen komen in het milieu. Op grond van het basisdocument over propyleenoxide, dat in 1986 wordt gepubliceerd zal worden bezien welke milieukwaliteitseisen moeten worden gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
17
Gegevens betreffende concentraties van de stof in de buitenlucht ontbreken. Propyleenoxide wordt gebruikt als intermediair in organische syntheses en als oplocmiddel. Volgens gegevens uit de emissieregistratie (1974-1 982) bedraagt de jaarlijkse uitworp van propyleenoxide 189 ton.
Oxiraan (ethyleenoxyde) In het criteriadocument betreffende ethyleenoxide werd geconcludeerd dat deze stof in proefdieren carcinogeen is. Voor een conclusie over carcinogene effecten van ethyleenoxide bij de mens zijn de gegevens onvoldoende. Na advisering door de Gezondheidsraad en eventueel noodzakelijke aanvulling van de gegevens van het criteriadocument m.b.t. de compartimenten bodem en water en de effecten op ecosystemen zullen indien nodig in eenvolgend IMP ontwerp-grenswaarden worden vastgesteld. Er zijn geen gegevens bekend over concentraties van ethyleenoxide in de buitenlucht. Op grond van modelberekeningen vindt men in de onmiddellijke omgeving van industriële bronnen concentraties tot 5 ~ 9 1 ~ 1Het 3 . achter grondniveau bedraagt naar schatting 0 . 0 2 ~ 9ethyleenoxide per m3, waarbij de bijdrage van bronnen uit het buitenland wordt geschat op ca. 15%. Gegevens uit het project Emissieregistratie wijzen op industriële uitworpen van ethyleenoxide van 222 ton in 1981. Door sluiting van een installatie is de uitworp in 1982 echter teruggelopen tot 130 ton. Ethyleenoxide wordt veel gebruikt als sterilisatiemiddel in ziekenhuizen, en in de farmaceutische en voedingsmiddelen-industrie, waarbij de jaarlijkse uitworp wordt geschat op 200 ton. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK'S) Ten aanzien van de luchtkwaliteit kan worden vermeld dat tengevolge van bestrijdingsmaatregelen in het IJmondgebied de concentratie van benzo(a)pyreen is gedaald van maximaal 4 ng/m3 naar 2 nglm3 als jaargemiddelde. Het beleid zal in 1988 worden vastgesteld, na publikatie van het basisdocument. De emissie van PAK'S door het verkeer neemt af met het afnemen van de koolwaterstofemissies. Vooral de invoering van de katalytische naverbrander zal een grote vermindering van de uitworp van de benzineauto's met een factor van globaal 10, te zien geven (zie IMP 5.5., Verkeer). Er is subsidie verstrekt voor een demonstratieprojekt land farming van polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Styreen effecten en kwaliteitseisen In het onlangs verschenen criteriadocument wordt uitvoerig ingegaan op de effecten van styreen. Er zijn aanwijzingen dat werkers met styreen, polystyreen en styreen-butadieenrubber een hoger kankerrisico hebben. De gegevens zijn echter onvoldoende om styreen definitief als kankerverwekkende stof te beschouwen. Styreen is vrij reactief (halveringstijd = 2 uur) en draagt bij aan fotochemische luchtverontreiniging. Het blijkt, dat in het Rijnmondgebied onder ongunstige omstandigheden omzettingsproducten van styreen (bv. het sterk traanverwekkende peroxybenzoylnitraat) hinder kunnen geven in de directe nabijheid van bronnen. Blootstelling aan relatief zeer hoge styreenconcentraties 400pg/m3)veroorzaakt irritatie. De geurdrempel bedraagt lOOpg/m3. Alleen nabij bronnen wordt dit niveau overschreden. De achtergrondconcentratie bedraagt ongeveer 0,2 pglm3 jaargemiddeld, terwijl in steden zelden meer dan 2pg/m3 als jaargemiddelde gemeten wordt met pieken tot 2Op glm3. Over de conclusies in het criteriadocument m.b.t. de effecten is de Gezondheidsraad advies gevraagd. In een volgend IMP zullen ontwerp-grenswaarden opgenomen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986.19 204, nr. 3
18
bronnen en brongerichte eisen De belangrijkste emissies vinden plaats bij de produktie en opslag van styreen en de verwerking tot producten, met name polyesterglasvezel. Verder is gebleken dat styreen voorkomt in de uitlaatgassen van automobielen, hetgeen een emissie van 700 tonljaar veroorzaakt. Het totale beeld ziet er als volgt uit. Tabel 3.1.2.9. Emissies van styreen naar lucht voor het jaar 1981 Bron
U i t w o r p in todjaar
Procesemissies Adem, lek- en verdrijvingsverliezen Pompen, afsluiters en dergelijke Verwerking van polyesterglasvezel Verwerking van polystyreen Gebruik van polyesterlak Uitlaatgassen van benzinemotoren Slijtage autobanden R o k e n van sigaretten
655 170 111 480 38 13 700
5
0.5 2173.5
Totaal Bron: Criteriadocument over styreen.
In het algemeen gesproken zijn bij industriële bronnen reeds bestrijdingsmaatregelen genomen, het is echter mogelijk om door strengere maatregelen styreenemissies verder te beperken. Bij het verwerken van polyesterglasvezel kan biofiltratie worden toegepast en bij tankopslag dampretoursystemen a l of niet in combinatie met regeneratieve actieve koolinstallatie. Bij de procesemissies zou een verdere reductie te bereiken zijn door toepassing van scrubbers (wassers). In verband met stankhinder en de fotochemische reactiviteit van styreen wordt in het Milieu Actie Plan van Rijnmond aandacht besteed aan de verdere bestrijding van styreenemissies bij fabricage van kunstrubbers. 3.1.3. Organische verbindingen - gehalogeneerde aromaten
Chloorbenzenen Bij chronische blootstelling wordt hexachloorbenzeen, dat in dierproeven teratogeen en carcinogeen is gebleken, als de meest giftige van de chloorbenzenen beschouwd. Voor deze stof is de Acceptabele Daily Intake (ADI), gericht op niet-carcinogene effecten, vastgesteld op 0,6pg per kg lichaamsgewicht (FAO/WHO, 1978). Volgens de procedure waarop de ADI's worden vastgesteld op grond van dierexperimenteel onderzoek zouden de ADl's voor de andere chloorbenzenen veel hoger (circa 1 0 0 0 ~liggen. ) De acute toxiciteit van chloorbenzenen is gering. Gedurende de periode 1979/1980werd bij beperkte metingen een gemiddelde concentratie gemeten van 0,l pg/m3 hexachloorbenzeen in lucht. De concentraties van andere chloorbenzenen in lucht (mono-, di en trichloorbenzenen) liggen in de orde van 0,l pg/rn3of minder. De uit beperkte metingen berekende directe belasting van de mens via de lucht is te verwaarlozen ten opzichte van andere routes, zoals voedsel en drinkwater. Volgens berekeningen vindt de toevoer van hexachloorbenzeen naar de Noordzee grotendeels vanuit de atmosfeer plaats: 100 tonljaar hexachloorbenzenen hexachloorcyclohexanen tegen 7 tonljaar uit rivieren en uit directe lozingen. Een basisdocument zal in 1988 of later gereedkomen. Er is een subsidie verstrekt voor een demonstratieprojekt land farming van chloorbenzenen. Het gedrag in de bodem is onderwerp van studie.
+
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 204, nr. 3
19
I
I
i
i I
Dioxines Niet alleen bij de verbranding van huishoudelijk afval en bedrijfsafval, maar in principe bij alle verbrandingsprocessen kunnen in aanwezigheid van chloorverbindingen kleine hoeveelheden gechloreerde koolwaterstoffen, waaronder dioxines, gevormd worden. Omstreeks 1990 is een amvb voorzien met emissie-eisen voor nieuwe huisvuilverbrandingsinstallaties. In het kader van de WCA zal in 1985 onderzoek worden verricht naar de uitworpen van gechloreerde verbindingen, met name dioxines, ten gevolge van het stoken van afgewerkte olie. Dit onderzoek zal vooral gericht zijn op de emissies uit installaties voor het verbranden van afgewerkte olie i n gebruik bij garages. 3.1 -4. Organische verbindingen - overige gehalogeneerde verbindingen
Chloorfluorkoolwaterstoffen Chloorfluorkoolwaterstoffen (cfk's) kunnen verstoring veroorzaken van de ozonlaag en de warmtehuishouding van de atmosfeer. Door het Coordinating Committee on the Ozone Layer van UNEP zijn in oktober 1984 die effecten opnieuw beschouwd in relatie met andere spoorgassen, zoals CO, NO, en methaan. De schattingen voor de geïsoleerde effecten van de cfk's 11 en 12 wijken niet af van de vroeger gedane schattingen. Over het gezamenlijke effect op lange termijn van alle stoffen valt volgens de modelberekeningen weinig met zekerheid t e zeggen. Vermoedelijk zal de netto hoeveelheid ozon niet sterk veranderen, tenzij de uitworp van cfk's belangrijk toeneemt. Een sterke groei van die uitworp (groter dan 3% per jaar, d.w.z. een uitworp in 2050 die ca. 7 maal groter is dan thans) zou tot een aanzienlijke afbraak van de ozonlaag leiden (3,5% afbraak in 2050 en uiteindelijk 10% afbraak). Ook als de netto-hoeveelheid ozon niet verandert, kan verstoring van de verticale verdeling van ozon i n de atmosfeer tot nadelige effecten, eventueel klimaatveranderingen, leiden. Over de periode 1970-1980 is in de hogere stratosfeer een afname van ozon met 2-3% vastgesteld. In de laatste 15 jaar is ozon in de lagere luchtlagen op het noordelijk halfrond toegenomen. De gegevens behoeven nog nadere evaluatie. De wereldproduktie van cfk's 11 en 12 is in 1982 gedaald, maar in 1983 met iets meer dan dezelfde hoeveelheid gestegen. In Nederland worden de afspraken betreffende de produktiecapaciteit en het gebruik van cfk's 11 en 12 in spuitbussen (aerosolen) goed nageleefd.
7,2-Dichloorethaan effecten en kwaliteitseisen Verspreidingsberekeningen rond de grootste bron in Nederland laten zien dat de concentratie in lucht op een afstand van een km ongeveer 5 pg/m3 jaargemiddeld bedraagt en geleidelijk afneemt tot 0,5pg/m3 op 4 km van de bron. De achtergrondconcentratie bedraagt, gemeten en berekend, gemiddeld ca. 0,2p g/m3. In steden worden waarden van gemiddeld 11.(g/m3gevonden; in de nabijheid van benzinestations kan dit oplopen tot 4 ~ g l m ~ . In 1984 bracht het RIVM een criteriadocument uit waarin wordt geconcludeerd dat 1,2-dichloorethaan kankerverwekkend is. Op grond van risocoschattingen werd vastgesteld dat blootstelling aan 0,34 en 3,4pg/m3 leidt tot een maximum-risico voor het optreden van kanker van resp. 1 op 100 miljoen en 1 op 10 miljoen per jaar. In het licht van de in dit IMP neergelegde aanvaardbaarheidsgrenzen voor risico zou hieruit een streefwaarde kunnen volgen van 0,34,ug/m3 Aan de Gezondheidsraad is advies gevraagd over het criteriadocument en over de door ambtelijke deskundigen geformuleerde voorstellen omtrent de in de toekomstige (ontwerp-Iamvb op grond van artikel 2 van de WLV op te nemen grenswaarde (te weten 1 pg/rn3.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
20
Voorts zal worden bezien of de gegevens van het criteriadocument aanvulling behoeven m.b.t. de compartimenten bodem en water en de effecten op ecosystemen. Hierdoor en door vertraging van het advies van de Gezondheidsraad kunnen ontwerp-milieukwaliteitseisen en streefwaarden niet in dit IMP worden opgenomen. Dit zal nu gebeuren i n een volgend IMP. De WHO zal voor 1,2-dichloorethaan een richtlijn voor de luchtkwaliteit ontwikkelen. Dit geschiedt i n het kader van het project'Air Quality Guidelines' dat door Nederland financieel wordt ondersteund. het resultaat zal eind 1986 of begin 1987 gepubliceerd worden. In 1988 of later zal het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur inzake een milieukwaliteitseis voor de relevante compartimenten worden gepubliceerd. Voor aquatische organismen is 1,2-dichloorethaan slechts in zeer geringe mate toxisch. Vanuit aquatische systemen is vervluchting het belangrijkste proces. Er zijn enige aanwijzingen van metabolisme door vissen en oesters. Voor de basiskwaliteit van oppervlaktewater zijn geen specifieke eisen voor 1,2-dichIoorethaan opgenomen. Wel kan deze stof gerekend worden tot de vluchtige organohalogeen-verbindingen waarvoor een mediaanwaarde van maximaal 5pg/1 (als chloor) geldt (IMP Water 1985-1990). De mediane concentratie in de Rijn bij Lobith bedraagt enkelepgll.
bronnen en brongerichte eisen De totale emissie van 1,2-dichIoorethaan naar lucht bedraagt 436 tonljaar. Hiervan wordt ongeveer 55% (241 tonljaar) uitgeworpen bij de kunststofproductie. Deze emissies betreffen voornamelijk continue emissies bij de 1,2-dichloorethaanproductie. Dichloorethaan wordt als intermediair product gebruikt voor de productie van vinylchloride. Verder wordt 1,2-dichloorethaan onder meer toegepast als extractiemiddel en als ontsmettingsmiddel. Daarnaast zijn er emissies bij de op- en overslag en verspreide emissies ten gevolge van lekkages. 1,2-dichIoorethaan wordt aan benzine toegevoegd om de vorming van loodoxide, dat zich op de cylinder kan afzetten, te voorkomen. Bij overslag van benzine zoals bij pompstations komt 1,2-dichIoorethaan vrij naar de lucht. Ook zal ten gevolge van onvolledige verbranding van de benzine 1,2-dichloorethaan met de uitlaatgassen worden geëmitteerd. Op termijn zal ten gevolge van het loodvrij maken van benzine het 1,2-dichIoorethaan niet meer noodzakelijk zijn als bestanddeel van benzine. Daardoor zullen deze emissies tot O worden gereduceerd. Zowel ten gevolge van eisen die gesteld worden in de algemene maatregel van bestuur Vinylchloride- en polyvinylchlorideproductie, als ten gevolge van eisen die gesteld zullen worden in de algemene maatregel van bestuur Opslag organische vloeistoffen en de algemene maatregel van bestuur Overslag van 1,2-dichIoorethaan, acrylonitril, benzeen, epichloorhydrine, die allen in 1985 in ontwerp zullen worden gepubliceerd, zal de emissie met ongeveer 90% worden teruggebracht, en daardoor zal de ontwerpgrenswaarde van 1pglm3 bij de vinylchlorideproductie, de op- en overslagactiviteiten, bij pompstations en in steden naar verwachting niet overschreden worden. De lozing op oppervlaktewater van 1,2-dichIoorethaan in Nederland wordt geschat op ca. 10 ton per jaar. Er zijn hiervoor echter nog geen voorstellen voor emissiegrenswaarden geformuleerd. In het kader van het Rijn-chemieverdrag wordt momenteel daarover wel onderhandeld. Dichloormethaan (Methyleenchloride) effecten en kwaliteitseisen Methyleenchloride (dichloormethaan) beïnvloedt voornamelijk het centrale zenuwstelsel. Bij hoge chronische blootstelling kan ook leverbeschadiging optreden. Hoewel methyleenchloride mutageen is gebleken in bacteriële testcystemen, zijn er op grond van de bestaande gegevens onvoldoende aanwijzingen voor carcinogene eigenschappen van de stof. Een nadere evaluatie van de effecten van methyleenchloride zal worden gegeven in het basisdocument voor deze stof, dat in 1986 wordt gepubliceerd. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1 986,19 204, nr. 3
21
Er is weinig bekend over concentraties van de staf in de buitenlucht. Meetgegevens in een woonplaats in een industrieel gebied en in een gebied met weinig luchtvervuiling wijzen op gemiddelde concentraties van 1-14pglm3, voor het jaar 1980.
bronnen en brongerichte eisen Methyleenchloride is een veel gebruikt organisch oplosmiddel. Op grond van gegevens uit de emissieregistratie (1974-1982) blijkt de emissie 5825 ton per jaar. Tabel 3.1.4.a. Emissie van methyleenchloride naar lucht in todjaai Activiteit
Emissie
chemische produkten industrie bereiding van geneesmiddelen bereiding van verwerking van kunststoffen oppervlaktebehandeling metalen diverse toepassingen (hoofdz. reinigingsmiddel)
3390 525
Totaal
5825
120
180 1700
Waarschijnlijk heeft er sindsdien een aanzienlijke beperking (zo'n 2000 ton) plaatsgevonden door diverse maatregelen en procesveranderingen. Aan de hand van het basisdocument zal worden bepaald op welke wijze aan de bestrijding vorm zal worden gegeven.
Chloroform (trichloormethaan) efecten en kwaliteitseisen Chloroform is bij proefdieren (rat en muis) na oraletoediening carcinogeen gebleken. Er is weinig bekend over concentraties van chloroform in de buitenlucht. De weinige beschikbare meetgegevens wijzen op gemiddelde concentraties van chloroform van ca. O.l-I.Opg/mJin 1980. Wat betreft de analysevan deze stof in de lucht is in het kader van het project Voornormalisatie Buitenluchtmetingen, uitgevoerd door het NNI, dit jaar een genormaliseerde meetmethode (voornorm) gereed gekomen. Op basis van het criteriadocument en eventuele aanvullende gegevens m.b.t. bodem, water en de effecten op ecosystemen zal worden bepaald welke verdere maatregelen noodzakelijk zijn. Naar het gedrag van chloroform en andere gechloreerde organische verbindingen in de bodem wordt onderzoek verricht om tot betere voorspellingen te kunnen komen. bronnen en brongerichte eisen Recent is het criteriadocument aangaande chloroform afgerond, waarin een overzicht is gegeven van de emissies van chloroform per economische activiteit i n ton per jaar. Tabel 3.1.4.b.
Emiaieivan chloroform in todjaar in 1981
Activiteit
Uitworp
(%)
218
( 100)
produktie van insekticiden produktie van geneesmiddelen chemische industrie op- en overslag laboratoria overig gebruik vorming van chloroform Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
22
De emissie van chloroform door gebruik bij de productie van insecticiden is door afname in productie en door emissiebeperkende maatregelen grotendeels geëlimineerd.
Tetrachloormethaan effecten en kwaliteitseisen Tetrachloormethaan is carcinogeen gebleken in proefdieren. De jaargemiddelde buitenluchtconcentratie bedraagt ca. 0,8 pglm3 terwijl rond bronnen maximum concentraties van 10-20,ug/m3 zijn berekend. Door de lange verblijftijd in de atmosfeer (halfwaardetijd ca. 20 jaren) nemen de achtergrondconcentraties van tetrachloormethaan jaarlijks met 0,03pg/m3 toe. Op basis van het binnenkort te publiceren criteriadocument en het advies van de Gezondheidsraad zal worden bezien wanneer milieukwaliteitseisen (met name voor lucht) kunnen worden vastgesteld. bronnen en brongerichte eisen De emissie is in 1981 teruggebracht tot 372 ton afkomstig uit 14 bedrijven. Daarnaast wordt 40 ton geëmitteerd als gevolg van toepassing als oplosen reinigingsmiddel (zie tabel 3.1.4.c.). De belangrijkste procesemissies treden op in de farmaceutische en de bestrijdingsmiddelenindustrie. Door het treffen van emissiebeperkende maatregelen en vervanging van tetrachloormethaan als oplosmiddel en reinigingsmiddel kan een emissiereductie van 95% worden gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor de procesemissies van tetrachloormethaan die optreden bij de productie van chloor die door toepassing van condensatie aan absorptie en actieve kool met 95% kan worden gerealiseerd. Tabel 3.1.4.c. Emissies naar lucht van tetrachloormethaan per economische activiteit in ton per jaar (1981) Activiteit ~~
Emissie ~
Percentage
~
Farmaceutische en bestrijdingsmiddelenindustrie Chloorproduktie (zuivering chloor) Overige chemische industrie (produktie van chloorfluorkoolwaterstoffen en tetrachloormethaan) Op- en overslag Overige industrie Overig oplosmiddelgebruik Totaal
248' 77
60
41 4 2 40
10 1 O 10
4 12
1O0
'19
Door plaatsing van een absorber binnen. kort teruggebracht tot 188 ton.
Tri- en terrachlooretheen effecten en kwaliteitseisen In haar advies over de normstelling inzake luchtkwaliteit van tri- en tetrachlooretheen bevestigt de Gezondheidsraad de voornaamste conclusies van de criteriadocumenten over deze stoffen m.b.t. effecten op de mens (Criteriadocument over tetrachlooretheen, Publicatiereeks lucht, nr. 32, 1984; Criteriadocument over trichlooretheen, Publicatiereeks Lucht, nr. 33, 1984). Zowel trichlooretheen als tetrachlooretheen worden geacht bij in de praktijk voorkomende concentraties i n de lucht geen carcinogene werking te hebben. Nadelige effecten treden pas op boven een bepaalde drempelwaarde. In de criteriadocumenten worden als maximaal aanvaardbare concentratie-niveaus in de lucht afgeleid 1.900pg/mJen 2.500pg/m3 voor respectievelijk tri- en tetrachlooretheen. De Gezondheidsraad stemt in met de waarde die voor tetrachlooretheen i n het desbetreffende critiriadocument is afgeleid. De Gezondheidsraad meent dat in het geval van trichlooretheen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
23
ook van humane gegevens in plaats van dierexperimentele gegevens kan worden uitgegaan. Dit komt voor trichlooretheen neer op een niveau van 5.000 pg/m3, waaronder het optreden van schadelijke effekten voor de volksgezondheid niet waarschijnlijk wordt geacht. O p grond van de in dit IMP gepresenteerde risicobenadering zal als streefwaarde voor deze stoffen gelden de maximaal toelaatbare concentratie gedeeld door een factor 100. Op basis van de beide criteriadocumenten en de daarover uitgebrachte adviezen van de Gezondheidsraad worden voor respectievelijk tri- en tetrachlooretheen 50pg/m3en 25pg/m3als streefwaarde beschouwd. De geurdrempelwaarden zijn 3.900pglrn3 voor trichlooretheen en 8.300 p g/mJvoor tetrachlooretheen. De ontwerp-grenswaarde zal in het concentratiegebied tussen maximaal toelaatbare concentratie en streefwaarde gekozen moeten worden o p grond van wat technisch en economisch haalbaar is met de beschikbare bestrijdingsmogelij kheden. De achtergrondconcentraties van beide stoffen in de buitenlucht (variërendvan 0,5 tot 2,O pg/m3)liggen onder de streefwaarden. Voor trichlooretheen wordt ook rond industriële bronnen een grenswaarde op het niveau van de streefwaarde (als jaargemiddelde) mogelijk geacht. De ontwerp-grenswaarde wordt derhalve gesteld op 50 ~ ~ g l m ~ In het geval van tetrachlooretheen kan de concentratie in de direkte omgeving van bronnen op een vergelijkbaar niveau liggen als de maximaal toelaatbare concentratie. Gezien de bestrijdingsmogelijkheden is bij de afleiding van ontwerp-grenswaarde en -richtwaarde voor deze stof aansluiting gezocht bij de algemeen geldende stanknorm. Overeenkomstig deze norm dient de richtwaarde ten minste rondom nieuwe installaties te worden gerespecteerd. De jaargemiddelde niveaus die overeenkomen met 98 respectievelijk 99,5 percentielwaarde, die worden gehanteerd bij de stanknorm, zullen beneden de maximaal toelaatbare concentratie voor tetrachlooretheen liggen. Dit betreft de luchtkwaliteit ook aan de grens van het bedrijfsterrein. Indien deze waarde wordt gerealiseerd, dan zal de kwaliteit op enige afstand van de bron aanmerkelijk beter zijn. Tabel 3.1.4.d. Ontwerp-grenswaarden en streefwaarden voor tri- en tetrachlooretheen Trichlooretheen (in /.lg/m3
Jaargemiddeld
9 8 percentiel (uurgemiddeld)
ontwerp-grenswaarde s t reefwaarde
50 50
300
Tetrachlooretheen (in p g / m 3 )
Jaargemiddeld
98 percentiet (uurmiddeld)
ontwerp-grenswaarde ontwerp-richtwaarde streefwaarde
2000 1 O00
8300
99.5 percentiel (uurgemiddeld)
8300
25
Tri- en tetrachlooretheen staan op de lijst van zwarte stoffen van het milieubeleid (IMP-tabel 3.4.4.). Voor aquatische organismen zijn trichlooretheen en tetrachlooretheen matig toxisch (acute sterfte voor 50% van de geteste vispopulaties varieert van 40 tot 270 mg/l voor trichlooretheen en van 5-20 mg/l voor tetrachlooretheen). Voor de basiskwaliteit van water zijn ten aanzien van tri- en tetrachlooretheen geen specifieke waarden vastgesteld. Beide behoren echter tot de categorie vluchtige organohalogeenverbindingen, waarvoor een mediaanwaarde van maximaal 5pg/1 geldt (IMP-Water 1985-1989). In het Waterleidingbesluit is voor gehaloge-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
24
neerde koolwaterstoffen, waaronder tri- en tetrachlooretheen, een concentratienorm opgenomen van 1 Mgli, die de betekenis heeft van een richtwaarde. Deze richtwaarde voldoet aan de door de Wereld Gezondheids Organisatie gedane aanbevelingen. Het algemene beeld dat uit meetgegevens kan worden afgeleid, is dat concentraties tussen 0,l en 1,5 pgli van beide stoffen in rivierwater als 'normaal' kunnen worden aangemerkt. Evenwichtsvergelijkingen tussen water en lucht in aanmerking genomen, mag daaruit worden afgeleid dat de concentraties van tri- en tetrachlooretheen in water het gevolg zijn van directe lozingen, eerder dan van depositie vanuit de atmosfeer. Benedenstrooms van lozingen i n water kunnen sterke variaties in concentraties voorkomen. Uit de ter beschikking staande gegevens blijkt dat lokaal sterk verhoogde concentratiesvan tri- en tetrachlooretheen, tot enkelepgll, i n het grondwater kunnen voorkomen. In veel gevallen is infiltrerend oppervlaktewater - met name afkomstig van de Rijn - daarvan de oorzaak. In enkele gevallen zijn deze concentraties het gevolg van lokale bodemverontreiniging. Als beide stoffen niet meer in contact zijn met de atmosfeer, zoals in grondwater, zijn zij zeer persistent. Ze worden daaruit dan ook zeer langzaam verwijderd. Het transport van de verontreinigingen geschiedt met de verplaatsing van het water in de bodem. Vergeleken met de verplaatsing in lucht en water is dit echter een traag verlopend proces. In incidentele gevallen is grondwaterverontreiniging de oorzaak geweest van verontreiniging van het drinkwater door tri- en tetrachlooretheen. In al deze gevallen is thans echter door zuiveringstechnische beheersmaatregelen de verontreiniging door deze stoffen tot aanvaardbare niveaus teruggebracht.
bronnen en brongerichte eisen Emissies van tri- en tetrachlooretheen vinden plaats door bedrijven die deze stoffen produceren of die deze als oplosmiddel of reinigingsmiddel in hun procesgang gebruiken. Daartoe behoren chemische wasserijen (zowel op industriële als commerciële schaal) en metaalreinigings- en metaalontvettingsbedrijven. Een overzicht van deze bedrijven en de door hen geëmitteerde hoeveelheden naar de lucht is vermeld in het IMP-Lucht 1985-1989. De lozingen op oppervlaktewater bedroegen naar schatting in 1981 voor trichlooretheen 70 tonljaar, voor tetrachlooretheen 11 tonljaar. Naar verwachting zullen de huidige geloosde hoeveelheden zijn afgenomen. De bedrijven, die meestal in of nabij de woonomgeving zijn gelegen, kunnen op lokale schaal hinder veroorzaken. Aantoonbare verontreinigingen in de verschillende compartimenten treden doorgaans slechts op in brongebieden. Met betrekking tot de milieu-aspecten van commerciële chemische wasserijen, die relatief grote hoeveelheden tetrachloorethyleen emitteren, werd in overleg met de branchevereniging een richtlijn opgesteld die door de regionale inspecties van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne gehanteerd zal worden bij de advisering in het kader van de Hinderwet. Daarin wordt een vuistregel gegeven met behulp waarvan de luchtverontreiniging door deze - vaak in woonomgevingen gelegen - inrichtingen kan worden beoordeeld. Tevens zijn emissie-eisen ten aanzien van luchtverontreiniging voor bestaande en nieuwe bedrijven vermeld. Tabel 3.1.4.e. Emissie-eisen voor tetrachlooretheenvoor bestaande en nieuwe inrichtingen a - bestaande inrichtingen
Concentratie Emissie in in mg/rn3 kgluur (uurgemiddeld)
Piekconcentratie in m g / m 3 (3min. gemiddeld)
Bovendakse ontluchting Ruimteventilatie
4000 1O0
35 O 0 0 250
0.2
02
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
25
b
- nieuwe inrichtingen
Bovendakse ontluchting Ruimteventilatie
Concentratie in m g / n 3 (uurgemiddeld
Emissie in kgluur
Piekconcentratie in mg/m3 (3min. gemiddeld)
O 1O0
O
O 400
02
Bij hantering van deze eisen zullen de voorgestelde ontwerp-grenswaarden respectievelijk -richtwaarden niet worden overschreden. Deze eisen zullen worden opgenomen in een ontwerp voor een amvb op grond van de Hinderwet, die dit jaar zal worden gepubliceerd. Een en ander heeft tot gevolg dat vanaf de datum van inwerkingtreding van de amvb, eind 1986, bij bestaande inrichtingen -voor zover deze gebruik maken van een niet-gesloten reinigingsmachine -ten minste een dubbel waterslot in de ontluchtingsleiding moet zijn aangebracht. Nieuwe inrichtingen moeten dan gebruik maken van een moderne, gesloten reinigingsmachine. Binnen tien jaar na inwerkingtreding van de amvb zullen zowel bestaande als nieuwe inrichtingen dergelijke installaties moeten gebruiken. Verwacht wordt, dat door te nemen maatregelen de emissie van tetrachlooretheen bij chemische wasserijen op korte termijn met een factor 3 terug zal lopen. Bij de distributie van drinkwater heeft incidenteel verontreiniging van dat water met tetrachlooretheen plaatsgevonden als gevolg van permeatie, door kunststofwaterleidingbuizen, van bodemverontreiniging afkomstig van chemische wasserijen. Door aanscherping van vergunningvoorschriften in het kader van de Hinderwet is het optreden van dergelijke incidenten tegengegaan. Bodemverontreiniging nabij bedrijven voor textielreiniging kan optreden als gevolg van onzorgvuldige behandeling van het tetrachlooretheen-houdende destillatie-residu, dat overblijft na reiniging van de wasvloeistof. Geïntensiveerde controle op de naleving van voorschriften die ten aanzien van de afvoer van dit residu gelden - het moet beschouwd worden als chemisch afval en als zodanig worden behandeld en verwerkt - moet deze incidenten in de toekomst voorkomen. Het grootschalige karakter van industriële chemische wasserijen, waar eveneens tetrachlooretheen wordt uitgeworpen, vereist een enigszins afwijkende aanpak. Voor deze categorie bedrijven zal in 1986 een ontwerp amvb worden gepubliceerd. Een ontwerp-amvb op grond van de Hinderwet met betrekking tot metaalreiniging met behulp van tri- en tetrachlooretheen zal eveneens in 1986 worden gepubliceerd. Door de Wereldgezondheidsorganisatie worden richtlijnen voor de luchtkwaliteit voor beide stoffen opgesteld die in 1987 zullen worden gepubliceerd. Verontreiniging van het water door onder meer tri- en tetrachlooretheen is op Europees niveau aan de orde. De Commissie van de EG heeft studies laten verrichten naar de ecologische en technische aspekten van beide stoffen. Voorstellen betreffende een richtlijn ter zake zijn echter nog niet geformuleerd.
Vinylchloride effecten en kwaliteitseisen In het in 1984 door het RIVM uitgebrachte criteriadocument is berekend dat de gemiddelde concentratie van vinylchloride i n Nederland 0,2 pg/m3 bedraagt, hetgeen voor 90% veroorzaakt wordt door buitenlandse bronnen. In de omgeving van vinylchlorideproducerende en -verwerkende bedrijven zijn de concentraties blijkens berekeningen en metingen belangrijk hoger; maandgemiddelde concentraties van IO-2Opgg/m3 zijn waargenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 19851986. 19 204, nr. 3
26
In het criteriadocument werd geconcludeerd dat vinylchloride kankerverwekkend is. Op grond van risicoschattingen werd afgeleid dat blootstelling aan een concentratie van 0,25pg/m3 leidt tot een maximum-risico voor het optreden van kanker van 1 op 10 miljoen per jaar en blootstelling aan een concentratie van 0,03pg/m31eidt tot een maximum risico van 1 op 100 miljoen per jaar. In het licht van de i n dit IMP neergelegde aanvaardbaarheidsgrenzen voor risico zou hieruit een streefwaarde volgen van 0,03 pgim3. Aan de Gezondheidsraad is advies gevraagd over het criteriadocument en over de door ambtelijke deskundigen geformuleerde voorstellen omtrent de in de toekomstige (ontwerp-) amvb op grond van artikel 2 van de WLV op te nemen grenswaarde en richtwaarde (te weten 1 pg/m3en 0,lpg/m3). In afwijking van de in het IMP-lucht 1985-1989 gemaakte planning is het advies van de Gezondheidsraad niet tijdig genoeg ontvangen om de definitieve ontwerp-milieukwaliteitseis en streefwaarde reeds in dit IMPneer te leggen. Dit zal DIJ gebeuren in het IMP- 1987-1991. Tevens zal worden bezien in hoeverre de gegevens van het criteriadocument aanvulling behoeven voor een integrale benadering. Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur zal in 1988 of later worden gepubliceerd. Vinylchloride is niet toxisch voor aquatische organismen. Het belangrijkste transport vanuit oppervlaktewater is verdamping. Andere verwijderingsprocessen, waaronder adsorptie aan sediment, zijn niet of nauwelijks van betekenis
bronnen en brongerichte eisen Onderstaande tabel geeft een overzicht van de emissies van vinylchloride voor 1981 op basis van het criteria-document (Publicatiereeks Lucht, nr. 34, 1984)en gegevens van voorgaande jaren op basis van de emissieregistratie. Tabel 3.1.4.f. Overzicht emissies van vinylchloride naar lucht in 1981 Bronnen
-
polyvinylchloride-produktie en vinylchloridemonomeer-produktie copolymeer-produktie overige
Totaal
-
Uitgeworpen hoeveelheid in ton
308 49 1
358
Bron: Criteriadocument (Publikatiereeks Lucht, nr. 34,1984).
Dit jaar wordt een concept-amvb inzake emissie-eisen voor vinylchlorideen polyvinylchloride-productie gepubliceerd. Deze zal betrekking hebben zowel op continue procesemissies, discontinue emissies ten gevolge van storingen als verspreide emissies ten gevolge van lekkage, en een emissiereductie met 93% beogen. Er zal geen onderscheid worden gemaakt tussen bestaande en nieuwe bronnen. Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat het mogelijk is met behulp van micro-organismen vinylchloride in afgasstromen af t e breken tot concentraties lager dan 1 ppm. Inmiddels is de studie naar de afbraak van vinylchloride in een gaslvastbioreactor (bio-ton-technologie) op semi-technische schaal gestart. Lozing van vinylchloride via afvalwater vindt plaats bij de productie van polyvinylchloride. In 1982 bedroeg de lozing ca. 2 ton, maar de huidige emissie is vermoedelijk veel geringer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
27
3.1.5. Overige stoffen
Asbest Op grond van het basisdocument dat in 1986 zal worden afgerond, zal worden bezien of milieukwaliteitseisen voor asbest moeten worden opgesteld. In het kader van de Wereld Gezondheidsorganisatie wordt internationaal aan een richtlijn gewerkt voor de luchtkwaliteit betreffende asbest (verwachte publicatie rond 1 januari 1987). Het beleid blijft er op gericht o m de toepassing van asbest te beperken en zo de blootstelling van de mens aan asbestvezels te vermijden. In dit verband is een aantal inventarisaties opgezet: - in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een inventarisatie van het gebruik van asbest in Nederland afgerond - voorts is een inventarisatie verricht naar toepassing van asbest-cement afval als wegenverhardingsmateriaal in de omgeving van Goor en naar de optredende asbestconcentraties in gebouwen waar asbesthoudende spuitlagen zijn aangebracht. Deze inventarisaties geven meer duidelijkheid over de toepassing van asbest en maken het mogelijk het beleid ten aanzien van het gebruik van asbest te onderbouwen. De aangekondigde EG-maatregel voor de emissiebeperking van asbest bij de asbestverwerkende industrie zal t.g.v. het traag verlopen van het internationale overleg niet in 1985 worden afgekondigd. Toepassing van drinkwater distributieleidingen van crocidoliet-houdend asbest is volgens het Asbestbesluit (arbo-wet) verboden. Wel zijn in verband met het instandhouden van het bestaande leidingnet ontheffingen verleend om bepaalde bewerkingen uit t e voeren en aanwezige voorraden crocidoliethoudende buizen en hulpstukken in dit net te verwerken. Deze ontheffingen zijn per 30 juni 1984 afgelopen. Om nu toch nog bepaalde noodzakelijke bewerkingen toe te laten is de ontheffing vervangen door een vrijstelling. Bij het uitvoeren van bewerkingen in de zin van de vrijstellingsregeling moet worden gedacht aan het maken van aanboringen of het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, waarbij de te verwerken nieuwe materialen crocidolietvrij dienen te zijn.
Fluoriden kwaliteitseisen Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur zal in 1987 worden gepubliceerd. bronnen en brongerichte eisen In overleg met de branchevereniging voor de grof keramische industrie i s begin 1985 een bedrijfstakstudie gestart. Deze studie zal bepalen welke bestrijdingstechnieken kunnen worden toegepast en de hiermee samenhangende kosten. Op grond van deze studie zal worden beslist of i n 1986 een emissienorm voor de grofkeramische industrie zal worden opgesteld. Begin 1985 is een studie gestart betreffende de bestrijdingstechnieken en kosten t.a.v. de fluoridenuitworp bij de non-ferro metaalindustrie. Koolmonoxide effecten en kwaliteitseisen In vorige IMP-L's zijn de schadelijke effecten en de emissies van koolmonoxide reeds beschreven. Om de contrôle op de handhaving van ontwerpmilieukwaliteitseisen voor lucht te vergemakkelijken en ter verbetering van de uniformiteit zijn de waarden omgerekend naar percentielwaarden. De ontwerp-grenswaarde (ter bescherming van de gezondheid van de mens)
Tweede Kamer, vergaderjaar 19851986,19204, nr. 3
28
bedraagt op deze wijze omgerekend 6000 pg/m3als 98-percentiel (van glijdende 8-uursgemiddelden) en 40.000 pg/m3als 99,9 percentiel (van uurgemiddelden). Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur zal binnenkort worden gepubliceerd. Blijkens een onlangs afgesloten onderzoek wordt de ontwerp-grenswaarde waarschijnlijk in veel drukke straten in grote steden overschreden. In de overige delen van het land vindt geen overschrijding plaats.
bronnen en brongerichte eisen De aangekondigde 4e verscherping van het Besluit typekeuring rnotorrijtuigen luchtverontreiniging is voor nieuwe typen voertuigen op 1 oktober 1984 in werking getreden. De Algemene Periodieke Autokeuring van personenauto’s is in 1985 i n werking getreden, Deze keuring krijgt met het op de markt komen van met katalysatoren uitgeruste auto‘s een groot belang. Een op meting van koolmonoxide berusterende controlemethode wordt uitgewerkt. Het ontwerp-AMvB IJzergieterijen is in 1985 gepubliceerd. Verdere verscherping van de typekeuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging zijn in de EEG in bespreking (zie IMP 5.5. Verkeer). Naar verwachting zullen deze verdere verscherpingen (na doorvoering in het wagenpark) overschrijding van de ontwerp-grenswaarde gaan voorkomen, dan wel drastisch doen verminderen. Ozon kwaliteitseisen Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur zal in verband met de planning van het basisdocument in 1988 worden gepubliceerd. Stof effecten en kwaliteitseisen Stof is een verzamelnaam van een breed scala aan deeltjes in de lucht, die in grootte variëren van ongeveer 0,005 um tot 100um. De chemische en fysische eigenschappen verschillen zeer met de tijd, het gebied, meteorologie en bronherkomst. Het koppelen van effecten op de gezondheid aan de chemische samenstelling van stof is dan ook zeer moeilijk. Bij verhoogde concentraties kan stof nadelig zijn voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, welzijn, zicht, klimaat en materiaal. Bepaalde componenten die zich aan stof hechten, zoals zwavelzuur, leveren ook een bijdrage aan de zure depositie. Uit het oogpunt van effecten op de gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen fijn stof en grof stof, inhaleerbaar ten opzichte van nietinhaleerbaar. Het omslagpunt is, ook vanwege beschikbaarheid van meetapparatuur gesteld op een diameter van 10pm. Over fijn stof is onlangs een criteriadocument opgesteld, waarin uitgebreid ingegaan wordt op de niet-component gebonden effecten. Vanwege gezamenlijke werking van gasvormige componenten en stofdeeltjes, is een dosis-effect relatie moeilijk af te leiden. Ook in de V.S. stuitte men op dit probleem. Een toename van ademhalingsziekten of afname van longfuncties is reeds mogelijk bij 35 tot 70 Pg fijn stof/m3. Hoewel niet alle effecten aan fijn stof alleen zijn toe te schrijven is toch een dergelijke concentratierange aangegeven omdat stof vaak als drager van een groot aantal toxische componenten optreedt. Inmiddels is aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over de beoordeling van de risico’s van fijn stof. In het volgende IMP worden ontwerp-grenswaarden opgenomen gevolgd door publicatie van een ontwerp-amvb in 1987 of later. Over grof stof, met een diameter van meer dan lOpm, wordt in 1986 een voorstudie voor een basisdocument verricht. De beslissing over het opstellen van een basisdocument is afhankelijk van de resultaten van deze voorstudie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19204, nr. 3
29
bronnen en brongerichte eisen Door vele industriële activiteiten wordt een aanzienlijke hoeveelheid stof i n de lucht geëmiteerd. Door de emissieregistratie is de samenstelling en hoeveelheid van de uitgeworpen stof redelijk bekend, zodat in principe een afweging van gevaarsaspecten mogelijk is. Zo is het beleid er op gericht stofemissies waarin zware metalen zÖals cadmium, lood en mangaan voorkomen, zoveel mogelijk te beperken. Ook door verbrandingsemissies worden roet en vliegas geëmitteerd dat een bepaald gehalte aan zware metalen en mogelijk andere giftige verbindingen bevat. In het kader van de aangekondigde emissie-eisen wordt thans een studie verricht naar de haalbaarheid van een emissie-eis voor op- en overslag van stortgoederen. Het is op dit moment niet duidelijk of alle instrumenten benodigd voor het stellen van eisen voldoende zijn ontwikkeld. Ook t.a.v. de karakterisering van stortgoederen, bijv. de stuifgevoeligheid, zou kunnen blijken dat objectieve meetmethoden verder ontwikkeld moeten worden. Na afronding van genoemde studie zal een definitieve beslissing worden genomen t.a.v. het uitbrengen van een emissie-eis. Een ontwerp amvb voor ijzergieterijen wordt in 1986 gepubliceerd.
Zwavelwaterstof kuiaiiteitseisen Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur zal in 1987 worden gepubliceerd. bronnen en brongerichte eisen Zoals ook in het IMP-L 1985-1989 is vermeld, is zwavelwaterstof vooral van belang i n verband met stankhinder, voornamelijk veroorzaakt door lage bronnen. De emissie van een van deze stankbronnen, namelijk het granulatieproces voor de ruwijzerbereiding, kan door middel van verbeterde spotafzuiging en uitstoot op een hoger niveau, sterk teruggebracht worden. Deze techniek wordt reeds met succes in het buitenland toegepast. Het is gebleken dat bij het ruwijzerproces naast genoemde bron nog andere bronnen van zwavelwaterstof en andere stankbronnen voorkomen. Een onderzoek daarnaar is gestart. Op grond van de resultaten kunnen dan nadere saneringsmaatregelen worden getroffen. Ten aanzien van de geplande publikatie van een algemene maatregel van bestuur inzake emissie-eisen voor stank bij afvalwaterzuiveringsinstallaties in 1985, kan gemeld worden dat deze is verschoven naar 1986, omdat nadere studie inzake deze algemene maatregel van bestuur noodzakelijk wordt geacht. 3.2. Bescherming van de ozonlaag
Het Weense verdrag (in het kader van UNEP) voor de bescherming van de ozonlaag is op 22 maart 1985 door 20 landen, waaronder Nederland, ondertekend. Aan de totstandkoming van dit verdrag ligt ten grondslag de sinds het midden van de zeventiger jaren gegroeide bezorgdheid met betrekking tot de aantasting van de ozonlaag door chloorfluorkoolwaterstoffen (cfk's). Inmiddels is ook steeds duidelijker geworden dat ook rekening moet worden gehouden met de effecten van andere verbindingen, zoals andere gehalogeneerde koolwaterstoffen, koolstofdioxide, sti kstofoxyden en methaan. Het verdrag verplicht de landen die partij zijn passende maatregelen te nemen om mens, dieren, planten en goederen t e beschermen tegen nadelige gevolgen van aktiviteiten die veranderingen kunnen veroorzaken in de ozonlaag (alle ozon boven de atmosferische grenslaag). Partijen dienen voorts informatie uit te wisselen en op het gebied van onderzoek samen te werken. Verplichtingen met betrekking tot specifieke stoffen kunnen worden vastgelegd in aparte protocollen bij het verdrag. Het eerste protocol, inzake cfk's, wordt in 1987 verwacht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
30
3.3. Sanering Rijnmond Het beleid terzake is neergelegd in het IMP-Lucht 1985-1989. In februari 1985 is - gehoord de Saneringscommissie - door de Minister van VROM de doelstellingennota vastgesteld. Thans ontwerpen de betrokken bedrijven in het gebied een milieu-aktieplan. Na advies van de Saneringscommissie en in overeenstemming met het Openbaar Lichaam Rijnmond wordt dat milieu-aktieplan door de Minister van VROM vastgesteld; het streven is dat dit nog in 1985 zal geschieden. Tegelijkertijd zal dan het besluit inzake de aanwijzing van Rijnmond als saneringsgebied op een termijn van 9 maanden worden ingetrokken, binnen welke termijn de vergunningen van de betrokken bedrijven worden aangepast. Het milieu-aktieplan zal per stof aangeven hoe hoog de emissie is en, hoeveel de emissie moet verminderen om de vereiste luchtkwaliteit te bereiken en welke maatregelen daartoe binnen ten hoogste vijf jaar zullen worden genomen. Per stof gelden de volgende doelstellingen. Door een episodenstrategie zullen piekconcentraties zwaveldioxide worden tegengegaan. De fluoremissies zullen met 20% gereduceerd worden. Door de aanvoer van stuifgevoelige tapioca te verminderen, zal aan de stofnorm van de gemeente Rotterdam voldaan worden. Tevens is een onderzoek gestart naar de toepassing van emissiebestrijdende technieken. Smogvorming zal worden voorkomen door op- en overslag van koolwaterstof bij een bepaalde weersgesteldheid op te schorten. De emissie van benzeen zal worden verlaagd. Het optreden van stank zal bestreden worden met een uitgebreid pakket maatregelen.
3.4. Wet milieugevaarlijke stoffen Het ontwerp van Wet is inmiddels door de Tweede Kamer aanvaard. Verwacht wordt dat de wet dit najaar door de Eerste Kamer wordt behandeld en kort daarna grotendeels in werking zal treden. De voor uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3 benodigde algemene maatregelen van bestuur zijn in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Tot het moment van in werking treden van de Wet milieugevaarlijke stoffen worden in Nederland kennisgevingen met betrekking tot nieuwe chemische stoffen ingediend conform de regels van het Interim-besluit kennisgeving nieuwe chemische stoffen (Stcrt 1981, 174). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in de afgelopen jaren ontvangen aantallen dossiers: Stoffen m e t v o l u m e groter dan 1 ton/fabrikant/jaar
1983 1984
Stoffen met volume kleiner dan 1 ton/ fabrikandjaar
kennisgevingen
kennisgevingen
meldingen van stoffen in onderzoek/on tw ikkeling
meldingen van stoffen
(Nederland)
(Geheel EG)
(Nederland)
(Nederland)
1
20 45
3
8
3
26
8
Als bevoegde instantie in het kader van de uitvoering van de EG-richtlijn 79/831/EEG en genoemd besluit treedt op het Bureau Milieugevaarlijke stoffen, dat voor de procedurele verwerking en beoordeling van de ingediende gegevens zorg draagt. Dit bureau onderhoudt ook contacten met de Europese Commissie en de bevoegde instanties i n de andere EG-lidstaten ten einde een gecoördineerde uitvoering van genoemde richtlijn t e waar-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
31
borgen. Naast de kennisgevingsdossiers ontvangt het bureau ook meldingen met betrekking tot nieuwe stoffen die nog in de ontwikkelingsfase verkeren of die in hoeveelheden kleiner dan 1 ton per jaar per fabrikant in de handel worden gebracht. Van de tot nu toe in Nederland ontvangen kennisgevingen hebben de niet-vertrouwelijke gegevens ter inzage gelegen gedurende een maand na aankondiging in de Staatscourant. De beoordeling van de betreffende gegevens heeft geen aanleiding gegeven maatregelen ter bescherming van mens of milieu voor te bereiden, afgezien van voorschriften m.b.t. het indelen of kenmerken van stoffen.
3.5. Bestrijdingsmiddelen: niet-landbouw toepassingen In sommige gebruiksgebieden worden middelen gebruikt die (nog) niet wettelijk zijn toegelaten. Het gaat met name om aangroeiwerende scheepsverven, koel- en proceswaterbiociden en conserveermiddelen voor booren snijoliën. Een inventarisatie van de in deze gebruiksgebieden toegepaste middelen wordt eind 1985 afgerond. Momenteel wordt gewerkt aan het opzetten c.q. uitvoeren van een systeem voor de beoordeling van de wettelijke toelaatbaarheid. In 1989 dienen alle betreffende middelen te zijn beoordeeld en al dan niet van een toelating te zijn voorzien. Daarnaast laat bij toepassingsgebieden, als houtverduurzaming, desinfectie en ongediertebestrijding, de naleving van de voorschriften t e wensen over. Dit heeft geleid tot een intensiveringsprogramma voor de handhaving van de Bestrijdingsmiddelenwet dat over de periode 1985-1989 wordt uitgevoerd. Zo is in de houtconserverings-sector geconstateerd dat er sprake is van bodemverontreiniging bij houtimpregnerende bedrijven. Voor deze bedrijfstak is een landelijke toezichtactie georganiseerd met inschakeling van de regionale inspecties. In 1985-1986 zullen hoofdstukken in het Handboek Hinderwet worden opgenomen die zijn toegesneden op dit type bedrijven en die gemeenten in staat moeten stellen via hinderwetvergunningen een vanuit het milieubeleid meer verantwoorde werkwijze af te dwingen. De toename van de verbranding van geïmpregneerd (en geverfd) hout door particulieren en bedrijven is, gezien de belasting van het milieu met de daarbij vrijkomende schadelijke verbrandingsprodukten, een punt van zorg. Nader bezien zal worden in hoeverre dit afvalaspekt een rol zal moeten spelen bij de beoordeling van bestrijdingsmiddelen voor houtconservering. Als uitvloeisel van een onderzoek naar de onjuiste toepassing van pentachloorfenol in woningen i n Den Haag is gebleken, dat kennis van de voorschriften bij houthandel, woningbouwverenigingen en gemeentelijke diensten als Bouw- woningtoezicht zeer gering is. Ten behoeve van deze groepen zal in 1986 een brede voorlichtingscampagne worden gestart. Mede op basis van een onderzoek naar het gebruik van gasvormige en gasvormende bestrijdingsmiddelen bij de voorraad bescherming in de Rotterdamse havens, zullen t.a.v. het gebruik van methylbromide hiervoor zo mogelijk a l in 1985 afstandseisen worden opgesteld en zal een meldingsplicht worden ingevoerd. In het algemeen zal meer gerichte voorlichting worden gegeven over het gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de land- en tuinbouw. Het is de bedoeling dat er periodiek een overzicht wordt gegeven van alle wettelijk toegelaten middelen, de daarin aanwezige werkzame stoffen, hun toepassing en andere relevante informatie. In 1985 is hiervoor voor de eerste maal een Bestrijdingsmiddelengids uitgebracht. In 1987 zal een nieuwe editie worden uitgebracht. 3.6. Vergunningverlening recombinant-DNA Bij de motie Veldhoen (18422, no 8) is aan de regering verzocht de vergunningverlening voor recombinant-DNA-werkzaamheden op rijksniveau te brengen. De Hinderwet biedt geen mogelijkheid om voor een categorie van inrichtingen de Kroon als vergunningverlener aan te wijzen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
32
Aan de strekking van deze motie zal daarom op de volgende wijze uitvoering worden gegeven. Voor het medisch-biologisch laboratorium te Rijswijk, waar op C 3-niveau wordt gewerkt, blijft het rijk bevoegd gezag. Voor het overige onderzoek wordt de regelgeving grotendeels op rijksniveau gebracht door het uitbrengen van algemene maatregelen van bestuur op grond van artikel 2a van de Hinderwet (concept gereed medio 1986). Bij grootschalige productie-inrichtingen is er vrijwel steeds sprake van combinatie van recombinant-DNA-werkzaamheden met procesinstallaties. Om voor deze gevallen de vergunningverlening naar een hoger gezagsniveau te tillen, zal binnenkort een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 4, derde lid, van de Hinderwet worden opgesteld waardoor de vergunningverlening voor deze inrichtingen bij de provincie zal komen te liggen. Zo nodig kan dan in concrete gevallen gebruik gemaakt worden van de bevoegdheid die de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft om een aanwijzing te geven aan gedeputeerde staten ter zake van beslissingen met betrekking tot vergunningen. 4. THEMA VERWIJDERING 4.1. Afvalstromen
afvalstoffen in provinciale plannen De hoeveelheid afvalstoffen die i n het kader van de Afvalstoffenwet moet worden verwijderd stijgt nog jaarlijks en wordt thans op meer dan 90 miljoen ton geraamd. In 1981 en 1982 hebben alle provincies plannen vastgesteld inzake de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen, grofhuisvuil en van bedrijfsafvalstoffen die daarmee tezamen zullen worden verwerkt; deze moeten binnen 5 jaar na vastste1lin.g worden herzien. Een aantal provincies is reeds aangevangen met het treffen van maatregelen daartoe. De richtlijn hiervoor volgens art. 6 van de Afvalstoffenwet zal binnenkort worden vastgesteld. Met uitzondering van Rijnmond, geldt het voorgaande ookvoor provinciale plannen inzake de verwijdering van bouw- en sloopafval. De richtlijn voor de tweede planperiode zal nog dit jaar worden vastgesteld. T.g.v. de discussie over de richtlijnen voor de categorieën autowrakken en ziekenhuisafval is het voor de provincies niet mogelijk geweest o m binnen de gestelde termijn van twee jaar deze plannen vast te stellen. In aanvulling op de richtlijnen is inmiddels een Regeling Rijksbijdrage voor uitvoering autowrakkenbeleid vastgesteld en is een herinterpretatie gegeven voor de onderscheiding van ziekenhuisafval in drie deelstromen. Verwacht wordt dat de planvorming door de provincies nu weer ter hand wordt genomen. Een richtlijn zuiveringsslib op grond van de Afvalstoffenwet is in voorbereiding. Het is de bedoeling dat provincies voor deze afvalstroom verwijderingsplannen voor l januari 1987 vaststellen.
normstelling bij de toepassing van afvalstoffen De toepassing van afvalstoffen als alternatieve grondstoffen en als meststof roept vragen op t.a.v. de milieuhygiënische konsekwenties daarvan. Dit speelt bijvoorbeeld een rol bij bulkafvalstoffen, die reeds na een mechanische bewerking kunnen worden gebruikt als secundaire grondstoffen in de bouwnijverheid en bouwmaterialenindustrie. In de lijn van de motie de Boois (TK 1984-1985, 18606,nr. 7)zal normstelling tot stand worden gebracht betreffende de milieuhygiënische randvoorwaarden voor de toepassing van alternatieve materialen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19204,nr. 3
33
Aangezien de grens tussen afvalstoffen en nieuwe of ’traditionele’ bouwstoffen niet altijd scherp is aan te geven, zal deze normstelling betrekking hebben op alle bouwstoffen. Een amvb op grond van art. 10 van de Wet bodembescherming wordt voorbereid, waarin regels zullen worden gesteld m.b.t. het uitvoeren van werken op of in de bodem, waarbij bouwstoffen en bouwmaterialen worden gebruikt die de bodem ontoelaatbaar kunnen verontreinigen, (het zogenaamde Bouwstoffenbesluit). Het streven is er op gericht dit besluit in 1986 van kracht te laten worden. Het verdient aanbeveling om waar mogelijk gebruik te maken van bestaande systemen voor technische normstelling, keuringen en kwaliteitsverklaringen, en deze door aanpassing en uitbreiding tevens te laten functioneren op het gebied van milieuhygiënische eisen en normen. Normstelling zal voorts ook plaatsvinden voor afvalstoffen (of componenten daarvan) met een bemestende waarde, zoals compost.
verbrandingsinstallaties In april 1984 werd een notitie inzake de luchtverontreinigingsaspecten aan de Tweede Kamer aangeboden (T.K., vergaderjaar 1983-1984,18319, nrs. 1-2). Het beleid t.a.v. deze bronnen is voorts geformuleerd in het IMP Afvalstoffen 1985-1989 en het IMP Lucht 1985-1989. Hoewel in deze IMP’s het standpunt werd ingenomen dat voor bestaande installaties zoveel mogelijk zou moeten worden aangesloten op de voor nieuwe installaties uitgegeven richtlijn d.d. 1-2-1985, is uit onderzoek gebleken dat weliswaar ook bestaande installaties met betere uitworpbeperkende voorzieningen kunnen worden uitgerust, maar dat het niet mogelijk is landelijk een algemene richtlijn voor die installaties te formuleren. De 11 verbrandingsinrichtingen verschillen daarvoor te zeer voor wat betreft uitworpen, levensduur, ligging en kosten. De provincies zullen derhalve per installatie met inachtneming van de specifieke situatie moeten nagaan of en welke verdergaande uitworpbeperking mogelijk is. rioleringen Dit onderwerp bevindt zich grotendeels in de beheersfase. Naar schatting zullen er uiteindelijk in Nederland voor enkele honderdduizenden woningen, bedrijven en recreatie objekten geen mogelijkheden zijn voor centrale inzameling van het afvalwater door middel van een rioolstelsel; dat is ca. 6% van het totaal. Voor deze lozingen wordt onderzoek op praktijkschaal verricht naar de mogelijkheden van individuele behandelingssystemen. Bij dit onderzoek wordt zowel aandacht gegeven aan effluentlozingen in de bodem als op oppervlaktewater. Naar verwachting zullen de eerste resultaten begin 1986 bekend zijn. Hoewel het grootste deel van de afvalwaterstroom via rioolstelsels op zuiveringsinstallaties terecht komt, wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater op veel plaatsen ook rechtstreeks beinvloed door lozingen uit rioolstelsels (Regenwaterlozingen bij gescheiden rioolstelsels, regenwater op overstorten bij gemengde rioolstelsels). Voor de onderbouwing van normstelling t.a.v. lozingspunten in relatie tot de aard en capaciteit van het oppervlaktewater is de Nationale Werkgroep Riolering Waterkwaliteit (NWRW) ingesteld, en wordt een onderzoekprogramma uitgevoerd. Binnenkort zullen naar verwachting de eerste resultaten beschikbaar komen. Eind 1985 zal een afzonderlijke notitie over het beleid t.a.v. rioleringen aan de Tweede Kamer worden aangeboden. verpakkingen Het beleid, zoals beschreven in het IMP Afvalstoffen 1985-1989, is gericht op het beperken en waar mogelijk terugdringen van de afvalstroom en het verantwoord gebruik van verpakkingsmaterialen. Met het bedrijfsleven is inmiddels een convenant gesloten. De op 7 maart 1985 tot stand gekomen EG-richtlijn inzake verpakkingen voor vloeibare levensmiddelen zal binnen twee jaar i n het beleid worden geïncorporeerd. Het convenant geeft al een nadere uitwerking daarvan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
34
Door middel van campagnes zal worden geprobeerd de respons van de inzameling van afvalglas met behulp van glasbakken te verhogen van 45% tot meer dan 50%. Bevorderd wordt dat voor de terugname van PET-flessen voor koolzuurhoudende frisdranken op vrijwillige basis een statiegeldregeling of retourpremiesysteem tot stand komt. Zo niet dan zal een wettelijke maatregel overwogen worden, In verband met het toenemende gebruik van blikverpakking vooral op recreatieplaatsen wordt bezien of automaten voor inlevering van blik kunnen worden geintroduceerd, zoals dit in Zweden is geschied voor aluminium blikjes van dranken. Ten slotte zal in deze planperiode mede op internationaal vlak worden bezien in hoeverre verpakkingsmiddelen gekenmerkt kunnen worden om scheiding aan de bron t e vergemakkelijken en of door middel van een statiegeldsysteem of retourpremiesysteem de inlevering van bepaalde verpakkingsmiddelen (zoals kunststofbussen of flacons, kunststoftanks e.d.) kan worden gestimuleerd. De uitwerking van deze voornemens geschiedt in nauw overleg met het betrokken bedrijfsleven en consumentenorganisaties. 4.2. Chemisch afval
verwerking chemisch afval Eind 1984 is door de gemeente Rotterdam, de betrokken bedrijven en het rijk de intentieverklaring tot oprichting van het nieuwe chemisch afvalverwerkend bedrijf ondertekend. In aansluiting daarop is AVR-Chemie C.V. opgericht. Door het bedrijf zal een nieuwe verbrandingsoven en een deponie voor bepaalde niet-verwerkbare chemische afvalstoffen tot stand worden gebracht. Met de bouw van de oven is begin 1985 gestart. Naar verwachting zal de oven eind 1986 in bedrijf gesteld kunnen worden. Voor de deponie is eind 1984 de procedure gestart t.b.v. de opstelling van een milieu-effectrapport. Nog dit jaar wordt dit rapport tegemoet gezien, waarna de voorgeschreven procedure verder zal worden doorlopen. Parallel aan de oprichting van AVR-Chemie CV is d.d. 11 maart 1985 het overlegorgaan Chemisch Afval ingesteld om knelpunten t e signaleren ten aanzien van de verwijdering van chemische afvalstoffen. De mogelijkheden van ondergrondse berging van (chemisch) afval in droge steenzoutmijnen zullen de komende periode de aandacht blijven houden. De eerste fase van een daarop gericht en in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerd onderzoek zal dit jaar worden afgesloten met een rapportage. Van belang bij deze problematiek is voorts het rapport van de Stichting Natuur en Milieu 'alternatieven voor het storten van niet-verwerkbaar chemisch afval'. Onderdelen van het rapport zijn toegestuurd aan de meest betrokken bedrijven, bedrijfstak-organisaties en onderzoeksinstituten met het verzoek om commentaar. Positief beoordeelde alternatieven zullen voor zover dat niet reeds gebeurt, op hun milieurendement worden getoetst. Beslissingen ontheffing stomerbod (art. 31 WCA) 1984-1985 A. Verleende ontheffingen 1.
Naam van d e aanvrager:
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: Bes1issing :
Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Midden-Brabant te Tilburg Lokatie: stadsgewestel i j k e afvalsbegraafplaats Lepelaerezand, te Tilburg. 29 september 1983 chroomhoudend slib en vaste schaafsels d.d. 28 december 1984, D G M H I A S T nr. 2993271146, verleend tot 1-1-1988, m a x . 20 O00 rn3I j r
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
35
2.
Naam van de aanvrager: Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: Bes1issing:
3.
Naam van de aanvrager: Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: Bes1issing:
N.V. Vuilafvoer Maatschappij V.A.M. te Amsterdam Lokatie: Vamweg 7 te Wijster (gem. Beilen) 29-9-1982 580 tonliaar asbest- en loodhoudende afvalstoffen d.d. 22-6-1984, D G M H I A S T nr. 176154/35, verleend t o t 1-7-1987, maximaal 700 ton/jaar. Gemeente Delfzijl Lokatie: Kloosterlaan te Weiwerd (gem. Delfzijl) 23-12-1982 30 t o d j a a r asbesthoudende afvalstoffen d.d. 114-1984, D G M H I A S T nr. 178173121, verleend t o t 1-1-1988, maximaal 100 t o n afvalstoffen (30 ton op droge stofbasisljaar).
B. Nog in behandeling 1. Naam van de aanvrager:
2.
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: Naam van d e aanvrager:
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: 3 . Naam van de aanvrager:
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: 4. Naam van de aanvrager:
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: 5 . Naam van de aanvrager: Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: 6. Naam van d e aanvrager: Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: 7. Naam van d e aanvrager: Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: 8 . Naam van d e aanvrager:
9.
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: Naam van de aanvrager:
1o.
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen: Naam van d e aanvrager:
Datum aanvraag: Aard van de afvalstoffen:
N.V. Afvalverwerking Rijnmond te Rotterdam/Botlek Lokatie: Bergingsterrein voor reststoffen van N.V. A.V.R. aan d e Noordzeeweg te Rotterdam 7-1 2-1983 50 O00 m3, voor ca. 10 jaar, slakken en vliegas Streekgewest Westelijke Mijnstreek t e Sittard Lokatie: Regionale stortplaats in de gemeente N u t h en Schinnen 28-12-1983 1400 m3/jaar chroomhoudend ijzerhydroxide slib Streekgewest Westelijke Mijnstreek t e Sittard Lokatie: Regionale stortplaats in de gemeenten N u t h en Cchinnen 19-1-1 984 100 tonliaar chroomlappen en chroomschaafsel N.V. Regionale Afvalverwerkingsmaatschappij Zuid-Oost Brabant te Nuenen Lokatie: Gulberg 9 te Nuenen 21 -2-1984 asbestcementafvallen en asbestslib N.V. Vuilafvoer Maatschappij V A M te Amsterdam Lokatie: Vamweg 7 te Wijster (gem. Beilen) 27-4-1984 8000 t o n bariethoudend boorgruis G r o n t m i j N.V. te De Bilt Lokatie: Maasvlakte te Rotterdam 10-5-1984 verontreinigde grond Gemeente Delfzijl Lokatie: Kloosterlaan te Weiwerd (gem. Delfzijl) 12-7-1984 kalk- en fluoridehoudende afvalstoffen GewestTwente te Enschede Lokatie: gewestelijk stortterrein " 't Rikkerink" te Ambt Delden 15-10-1984 asbesthoudende afvalstoffen Gemeente Rotterdam Lokatie: een terrein aan de Papegaaienbek o p d e Maasvlakte t e Rotterdam 4-1 2-1 984 baggerspecie, klasse 4 Provinciale Waterstaat van Noord-Holland te Haarlem Lokatie: grofvuilplaats aan de Amsterdamseweg te Velsen 1 1-2-1985 asbest e n asbesthoudende afvalstoffen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1 986,19 204, nr. 3
- 36
4.3. Bodemsanering De bodemsanering is een omvangrijke operatie zoals blijkt uit tabel 1. Tabel 1. De bodemsaneringsoperatie in enkele kerngetallen 1. Periode 1981 t/rn 1984 21 1 0 oriënterende onderzoeken 650 nadere onderzoeken 140 saneringsonderzoeken 225 saneringen (waarvan 5 omvangrijke gevallen)
Gestart c.q. uitgevoerd:
Totaal aangegane verplichtingen: ca. 485 mln. (rijksbijdragen).
2. Periode 1985 t/rn 1990 Uit te voeren:
ca. ca. ca. ca.
900 oriënterende onderzoeken 900 nadere onderzoeken 250 saneringsonderzoeken 350 saneringen (waarvan ca. 15 omvangrijke gevallen)
Beschikbaar: f 1048 rnln. (rijksbijdragen).
3. Periode 1990-1997 Uit te voeren:
ca. 250 nadere onderzoeken ca. 400 saneringsonderzoeken ca. 425 saneringen
Opmerking: bedragen, incl. bijkomende kosten voor schadevergoeding, tijdelijke opslag, personele voorzieningen, beleidsonderbouwend onderzoek e.d. Een aantal provincies heeft tijdelijke opslagplaatsen (TOP'S) voor verontreinigde grond ingericht, of zal deze binnen afzienbare tijd realiseren. (Daarnaast wordt in een aantal gevallen ook opslagcapaciteit gehuurd van bedrijven die zelf grond reinigen). In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van inmiddels toegezegde bedragen voor inrichting van tijdelijke opslagplaatsen, excl. de bedragen die reeds zijn toegezegd voor voorbereiding van andere opslagplaatsen. Tabel 2. Tijdelijke opslagplaatsen voor vercmtreinigde grond Aantal rn3 Voor gebruik opslagcapaciteit beschikbaar vanaf
Provincie
Toegezegde bijdragen
Friesland D r e n the Gelderland Utrecht Noord-Holland Noord-Brabant
7.73 1,42 8.43 4,63 18.74 12.87
4 0 500 8 0 O00 1 3 0 O00
Totaal
53.72
384 400
-
71 400 12 500
50 O00
1985 1984 1986 1984 1987 1986
( A l l e bedragen x f 1 O00 000).
Er zijn op dit moment 10 gevallen van bodemverontreiniging waarvan de totale kosten de f 10 mln. grens overschrijden en die dus als omvangrijk worden gekwalificeerd. In tabel 3 is de voortgang van de Saneringsoperatie van deze gevaIlen weergegeve n. Naast deze omvangrijke gevallen zijn er op dit moment nog ongeveer 30 gevallen die nog een omvangrijk geval zouden kunnen worden, hetgeen i n de loop van het uit te voeren onderzoek duidelijk zal worden. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat niet i n al deze gevallen een saneringsalternatief zal worden gekozen dat meer dan f 10 mln zal vergen. In de financiële berekeningen wordt thans uitgegaan van totaal 20 te saneren grote gevallen van bodemverontreiniging.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 204, nr. 3
37
i
Aan de begeleiding van de (mogelijke) omvangrijke gevallen nemen alle betrokken partijen deel. Het rijk wordt bij deze gevallen i n een vroeg stadium betrokken. Een lange looptijd van deze saneringsgevallen is veelal onvermijdelijk. Door de grote complexiteit vergt het onderzoek van deze projekten en de besluitvorming over de te kiezen oplossingsvariant veel tijd. Specifieke probleempunten kunnen liggen op het gebied van de toe te passen technologie, de eventuele tijdelijke opslag van grote hoeveelheden te verwerken grond alsmede medische, psychosociale en schadevergoedingsaspecten. In de volgende paragrafen wordt aangegeven op welke wijze naar oplossingen wordt gezocht. Voor de omvangrijke gevallen is, uitgaande van de huidige inzichten omtrent de totale omvang van de bodemsaneringsoperatie, circa f 600 min (incl. schadevergoeding) gereserveerd, binnen het totaal van het voor de saneringsoperatie beschikbare bedrag van f 2 mld. Tabel 3. Overzicht van gevallen die definitief z i j n aangemerkt als ((groot geval)) van bodemverontreiniging Projectnaam
Griftpark Utrecht
Stand onderzoek c.q. sanering
Schadevergoeding
uitwerking saneringsplan vindt plaats
nee
Tijdplanning
(IBS) start sanering 2e helft 1985, afronding in
1986 Cindu Uithoorn
saneringsonderzoek
nee
deelsaneringen zijn/w o r d e n PI uitgevoerd: afronding totale sanering mogelijk in 1986
Vm. gasfabriek Amersfoort
saneringsonderzoek i s uitgevoerd; bijstelling t o t definitief plan vindt plaats
ja (bedrijfsgebouw
definitief saneringsplan juni 1985 start sanering 2e helft
O l d Ruitenborgh Hengelo
isolatie m e t behoud van woningen zal plaatsvinden, als de mogelijkheid t o t realisatie in aanvullend onderzoek w o r d t bevestigd
ja verwervingsprocedure is gaande (41 woningen)
eind 1985 afronding onderzoek; medio 1986 aanvang sanering
Merwedepolder Dordrecht
saneringskeuze en besteksvorrning
ia (verwerving van 106 woningen i s uitgevoerd)
eind 1985 afronding voorbereiding aanvang uitvoering in 1986
Gouderak
saneringskeuze
ia verwerving 96 woningen en enkele bedrijfsgebouwen
1985 voorbereiding. 1986 aanvang uitvoering
1985
voorlopige isolatiemaatr. na 3 à 5 jr. definitieve oplossing
V m . Gasfabriek Tilburg
sanering in uitvoering
ia (wellicht enkele woningen)
t/m 1986
V m . Gasfabriek Hoeksterend t e Leeuwarden
voorbereiding sanering
ia (bedrijfsgebouwen)
aanvang sanering eind
G E B-terrei n Haarlem
sanering in uitvoering
nee
start sanering 2e helft
E M K-terrein Krimpen a/d IJssel
saner ingsonder zoe k i s uitgevoerd
ja (bedrij fsgebouwen )
start sanering waarschijnl i j k in 1986
1985
1985
Tweede Kamer, vergaderjaar 19851986,19 204, nr. 3
38
Veel gevallen komen nu geleidelijk in de uiivoeringsfase en naar verwachting zal i n 1986/1987 het zwaartepunt optreden van de voorziene piek in de besteding van de gelden voor deze omvangrijke gevallen die een hoge prioriteit hebben bij de uitvoering. reinigingstechnieken In het Overleg Bedrijfsleven Bodemsanering (OBB) wordt o.m. aandacht besteed aan de realisering van gerichte informatieverwerking omtrent aard en hoeveelheden te reinigen grond, in verband met de ontwikkeling van en investeringen in reinigingstechnologie. Daarnaast wordt van rijkswege invloed uitgeoefend op de praktijk, onder andere door het stimuleren van de ontwikkeling van bodemsaneringstechnieken. Voorzien is dat bij de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie (voor zover mede gefinancierd iiit Rijksbijdragen) tot 1997 ca. 4,5 à 5 miljoen ton verontreinigde grond zal moeten worden gereinigd. Een aantal technieken, waarvan enkele met steun van de ministeries van VROM en van Economische Zaken werden ontwikkeld, is thans operationeel. Naar verwachting zal binnenkort de verwerkingscapaciteit van een zestal installaties van particuliere bedrijven kwantitatief bezien in overeenstemming zijn met het aanbod van verontreinigde grond. Onderzoek is gaande naar: mogelijkheden van milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van met z\r ire metalen en gehalogeneerde koolwaterstoffen verontreinigde grond - microbiologische grondreiniging - technieken voor reiniging van grondwater - isolatietechnieken (kwantitatieve risico's; constructiefactoren).
-
,
I
psychosociale aspecten In maart 1985 is het eindrapport van het onderzoek 'Psychosociale aspecten van bodemverontreiniging' gepubliceerd. Een deel van de daarin opgenomen aanbevelingen leende zich voor directe toepassing in de uitvoeringspraktijk van de Interimwet bodemsanering. Een ander deel van de aanbevelingen, dat vooral betrekking heeft op procedures, is onderwerp van overleg tussen het Ministerie van VROM, het IPO en de VNG. Naar aanleiding van de resultaten van dit overleg worden eventueel enige wijzigingen aangebracht in de Leidraad bodemsanering. Het standpunt van de regering naar aanleiding van de aanbevelingen van meer materiële aard wordt neergelegd in een in het najaar van 1985 uit te brengen notitie 'schadevergoeding in het kader van de Interimwet bodemsaneringn.
I j
, I
j
I
voorfinanciering Het komt voor dat gemeenten bepaalde bodemsaneringsprojekten sneller willen uitvoeren dan het provinciale saneringsprogramma mogelijk maakt, en dat zij in dat kader projekten voorfinancieren en achteraf ten laste brengen van het budget voor de IBS. Een dergelijke voorfinanciering geschiedt voor risico en rekening van de voorfinancierder. Door de gemeenten kan geen claim op toekomstige bodemsaneringsbudgetten worden gelegd.
i!
! i
i
l i
5. DRINK- EN INDUSTRIEWATERVOORZIENING In de Nota Drink- en industriewatervoorziening (TK, 1980-1981, 16726, nrs. 1-2) en het Tweede Structuurschema Drink- en industriewatervoorziening, deel d en e, (TK, 1983-1984,16725, nrs. 8-9 en 1984-1985,16725, nrs. 25-26) is de beleidsvorming van dit onderwerp neergelegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
i l
i
j
39 I
~~
~~
I n de onderhavige bijlage bij het IMP-Milieubeheer 1986-1990 wordt slechts op een gedeelte van dit beleid ingegaan, namelijk voor zover duidelijke raakvlakken aanwezig zijn met de thema's vermesting en verspreiding.
5.1. Kwaliteit van de grondstof De Drink- en industriewatervoorziening is in sterke mate afhankelijk van een goede kwaliteit van het milieu. Verontreinigingen van bodem, water en lucht bedreigen de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, waaruit drinkwater moet worden bereid. Dit heeft geleid tot het noodzakelijkerwijs steeds weer opnieuw aanpassen van de zuivering en het ontwikkelen van nieuwe technieken op dit gebied, waarbij het voortdurend een punt van aandacht blijft welke verontreinigingen aanwezig zijn en in hoeverre de zuiveringstechnieken voldoende waarborgen bieden. De laatste tijd is duidelijk geworden dat ook het voordien vrijwel onverdachte grondwater in delen van het land niet steeds risico-vrij is. Voorbeelden hiervan zijn de op bepaalde plaatsen sterk toegenomen nitraat-belasting van het grondwater door (overlbemesting in de landbouw en de vervuiling van het grondwater t.g.v. het toepassen van bestrijdingsmiddelen en allerlei incidentele gevallen van bodemverontreiniging met persistente stoffen zoals tri en per. Bij grondwaterwinningen worden schadelijke stoffen veelal eerst opgemerkt als zij de winningsmiddelen hebben bereikt. Een drastische aanpassing van de zuivering, in geval van nitraatverontreiniging b.v. door het inbouwen van een denitrificatiestap, en in het ergste geval een gehele of gedeeltelijke beëindiging van de waterwinning kunnen dan het gevolg zijn. Het verwijderen van verontreinigingen uit de bodem is meestal uiterst moeilijk en kostbaar en soms ook onmogelijk. De aandacht voor de hoedanigheid van het grondwater zal dan ook vooral op de preventie moeten zijn gericht. Over de verontreiniging van het oppervlaktewater is in zoverre veel bekend, dat er algemeen van wordt uitgegaan dat de zuiveringsinstallaties een breed spectrum van schadelijke stoffen moeten kunnen verwijderen. Daarnaast heeft men door de aanleg van wateropslagreservoirs, zoals spaarbekkens en analysebekkens, de gelegenheid o m bij het innamebeleid rekening te houden met een eventuele (tijdelijke) kwaliteitsverslechtering van de bron. Voor het voeren van een preventief en sanerend beleid -als hiervoor omschreven - is de toepassing van milieuhygiënische wetgeving ter bestrijding van water-, bodem- en luchtverontreiniging van wezenlijk belang. Hoewel er de laatste 10 à 15 jaar veel is gedaan op dit gebied en dit tevens, met name voor wat betreft de kwaliteit van het oppervlaktewater, heeft geleid tot concrete resultaten, blijft een onverminderde aandacht voor de bescherming van de kwaliteit van de bronnen noodzakelijk. In dit verband wordt onder meer gewezen op de sterk toenemende nitraatbelasting van het grondwater door overbemesting in de landbouw en de voortdurende bedreiging van de kwaliteit van Rijn en Maas. Voortzetting van het onderzoek naar voorkomen en betekenis van stoffen in grond- en oppervlaktewater blijft geboden. Op het gebied van de bescherming van het grondwater zullen op basis van de Wet bodembescherming regels moeten worden gesteld in de provinciale grondwaterbeschermingsverordeningen. Ook van rijkswege kunnen dergelijke regels, bijv. op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet worden gesteld. Voor wat betreft het waarborgen van de beschikbaarheid van het oppervlaktewater (zowel kwalitatief als kwantitatief) is van belang het overleg met België in het kader van de Technische Maascommissie en voor wat betreft de Rijn het overleg i n de Internationale Rijncommissie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
40
5.2. Handhavenlverbeteren van de kwaliteit van het af te leveren water Naast de kwaliteit van de bronnen gaat tevens de aandacht uit naar de mogelijk optredende kwaliteitsveranderingen bij de zuivering en de distributie van het drinkwater. Zo kunnen bij de zuivering bij het desinfectieproces nieuwe verbindingen ontstaan die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Bij de distributie is gebleken dat de consequenties van de bodemverontreiniging voor de drinkwatervoorziening niet beperkt blijven tot de bron. Door permeatie van bodemverontreinigende stoffen door kunststofbuizen kunnen deze stoffen in het drinkwater terecht komen. Daarnaast kunnen, bij toepassing van metalen leidingen, afhankelijk van de samenstelling van het water, metaaldeeltjes oplossen en in het drinkwater terecht komen. Aan alle genoemde aspecten wordt veel aandacht besteed. Mede in verband hiermee wordt thans een wijziging van hoofdstuk II van de Waterleidingwet voorbereid, waardoor regelingen ten aanzien van de kwaliteit van materialen en chemicaliën voor de drinkwatervoorziening in het Waterleidingbesluit kunnen worden opgenomen. Het oplossen van metaaldeeltjes kan sterk worden gereduceerd door het metaaloplossend vermogen van het drinkwater door conditionering omlaag te brengen (zie tevens hoofdstuk 8 van het IMP). Op het gebied van de normstelling voor prioritaire stoffen in drinkwater wordt aandacht besteed aan de aanpassing van de bestaande.normen voor lood en koper. Hier wordt thans onderzoeknaar uitgevoerd (afronding lood-onderzoek eind 1985; afronding koper-onderzoek 1987). Een en ander zal worden bezien in samenhang met het algemene stofgerichte beleid voor beide stoffen en zal uiteindelijk moeten resulteren in algemene richtlijnen of een aanpassing van het Waterleidingbesluit. Maatregelen om de lood- en koperconcentraties in het drinkwater omlaag te brengen moeten met name worden gezocht in de reeds eerder genoemde conditionering van het drinkwater. Voor lood wordt in het kader van sanering en stadsvernieuwing vervanging van nog in gebruik zijnde loden drinkwaterleidingen nagestreefd. 6. STRALENBESCHERMING
Voor de doelstellingen en uitgangspunten van het stralenbeschermingsbeleid wordt verwezen naar het IMP Straling 1985-1989. Daarin worden ook de beleidsvoornemens voor die ptanperiode geformuleerd.
6.1. Normstelling nucleaire installaties Ten gevolge van de emissies van radio-actieve stoffen zal met een in ontwikkeling zijnd stralenbelastingsmodel de blootstelling van de omgeving worden berekend. Hierbij wordt gedacht aan een richtwaarde voor de effectieve dosis van 0.05 mSVljaar per belastingspad water of lucht. Met deze richtwaarde en het stralenbelastingsmodel kunnen tevens emissie-eisen worden opgesteld waaraan een kerncentrale ongeacht type of fabrikant zal moeten voldoen. Tevens zal een milieyhygiënische analyse gemaakt worden van diverse typen lichtwaterreactoren van verschillende fabrikanten. Samen met de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt een beleid ontwikkeld m.b.t. het stellen van eisen aan in Nederland eventueel te bouwen nieuwe kerncentrales. Hierbij gaat het om de milieuhygiënische consequenties van het falen van onderdelen of gehele systemen van een kerncentrale. Er zullen richtwaarden worden ontwikkeld voor deze milieuhygiënische consequenties
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19204, nr. 3
41
als funktie van de waarschijnlijkheid van het falen van het betrokken systeem. radio-actief afval In een rapport over de mogelijkheden voor een betere scheiding van radio-actief en niet radio-actief afval wordt gesignaleerd, dat in de huidige normstelling van wat wel of niet als radio-actief moet worden beschouwd, onvoldoende rekening wordt gehouden met de radiotoxiciteit van radionucliden. Aan een werkgroep is opgedragen de huidige normstelling op dit gebied te evalueren en daarbij met name de radiotoxiciteit in ogenschouw te nemen, en voorts criteria te ontwerpen voor de onderscheiding van actief en niet-actief afval. Dergelijke criteria, gebaseerd op radiotoxiciteit, sluiten goed aan bij de door de Gezondheidsraad gedane aanbevelingen in het advies klasse-indeling van en lozingsnormen voor radionucliden laboratoria. radio-activiteit in water De radio-activiteit van o.a. het Maaswater, grondstof voor de bereiding van drinkwater, heeft aanleiding gegeven een projekt te starten dat eind 1985 moet resulteren in een voorstel tot herziening van de uit 1961 daterende aanbevelingen van de Bijzondere Benelux Commissievoor Volksgezondheid, inzake de beperking van radio-activiteit in water.
radionuclidenlaboratoria In 1985 wordt een advies aan de Gezondheidsraad van februari 1985 zullen de lozingsnormen opnieuw vastgesteld worden. De huidige normen zijn gebaseerd op radiotoxiciteitsklassen; de gezondheidsraad beveelt aan de toegestane hoeveelheden uit t e drukken in ALI-waarden voor stochastische effecten, die een betere afspiegeling zijn van het risico van inwendige besmetti ng. radio-activiteit bevattende gebruiksgoederen In 1985 wordt publikatie verwacht van een richtlijn van OECD/NEA. Deze zal een algemeen kader geven voor toepassing van dergelijke gebruiksartikelen. Uitgangspunt zal zijn dat voor artikelen die geringe hoeveelheden radio-activiteit bevatten en die voor de gebruiker en het milieu geen noemenswaardige risico's opleveren, vrijgesteld zullen zijn van een vergunningplicht. Uiteraard zullen voor deze artikelen wel strenge kwaliteitsnormen dienen te gelden en blijft de eis van kracht dat de toepassing nuttig moet zijn. Voor de Nederlandse situatie zal in overleg met andere departementen bezien worden welke artikelen, na de ionisatie-rookmelders, i n aanmerking komen voor vrijstelling van de vergunningplicht. 6.2. Overige aspecten
optimalisatietechnieken In navolging van de ICRP-aanbevelingenom na te gaan in hoeverre kwantitatieve optimalisatietechnieken bij het bepalen van groepsrisico's een praktisch instrument kunnen zijn in de stralingshygiëne, is een tweetal onderzoeken gestart.een studie naar de risico's van straling in medischdiagnostische toepassingen in relatie tot hun nut, resp. een studie inzake een stralingshygiënische nut-risico beschouwing van ventilatiebeperking in woningen. De resultaten van deze studies worden in 1986 verwacht. niet-ioniserende straling Eventuele wetgeving op dit terrein geschiedt onder verantwoordelijkheid van drie departementen t.w. SoZaWe, VROM en WVC. Door VROM worden de internationale wetenschappelijke en beleidsontwikkelingen op dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
42
gebied gevolgd. Op nationaal niveau lopen in opdracht van VROM onderzoeksprojecten op het terrein van radiofrequente en ultra-violette straling. Adviezen van de Gezondheidsraad zijn op verschillende terreinen van de niet-ioniserende straling uitgebracht of in voorbereiding, die een belangrijke basis zullen vormen voor het beleid terzake.
7. BODEMBESCHERMING Het beleid ter zake is geformuleerd in het voorlopige IMP-Bodem 19841988 en in de stukken behorende bij het wetsontwerp bodembescherming. Op bodemsanering wordt ingegaan onder 4.3. De voorlopige Technische commissie bodembescherming is op 21-2-1985 geinstalleerd. Het adviesprogramma omvat, naast de adviesaanvraag over de berekening van de grootte van grondwaterbeschermingsgebieden, bij winningen die het grondwater onder minder doorlatende lagen oppompen, o.m. de voortgang van AMvB's op grond van de Wet Bodembescherming. In het V-IMP Bodem was nader onderzoek aangekondigd naar effekten van mechanische ingrepen zoals die worden uitgevoerd in de landbouw en de civiele techniek. In het kader van de prioriteitstelling zal dit onderzoek eerst later in de planperiode aan de orde komen. Hetzelfde geldt voor een systematisch onderzoek naar technische en financiële mogelijkheden van het aanbrengen van bodembeschermende voorzieningen bij bestaande en gesloten stortterreinen. Op grond van verricht onderzoek naar de risico's van pijpleidingtransport van industriële produkten, is besloten niet over te gaan tot het stellen van nadere technische eisen aan grotere doorgaande transportleidingen uit oogpunt van bodembescherming.
8. GELUID 8.1. Sanering wegverkeerslawaai In het navolgende overzicht wordt een beeld gegeven van de voorgenomen saneringsinspanningen op het gebied van het wegverkeerslawaai in de planperiode (zie ook IMP § 3.6.2.).
Indicatief Saneringsprogramma Wegverkeerslawaai a. Verkeersmaatregelen 1986-1990 Aangemelde projecten voor de periode 1986-1990
-
.-
Overijssel
Noord-Holland
Zeeland
Haaksbergen Hellendoorn
Egmond aan Zee Velsen
Goes
Gelderland
Zuid-Holland
Noord-Brbant
Nijkerk Scherpenzeel Winterswijk
Den Haag Gouda Rotterdam
Bergeij k Loon opZand Waalwijk
Limburg Ctein Venlo
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
43
b. Afschermende voorzieningen 1986-1990 Rijkswegen Provincie
Gemeen te
Rijksweg
Groningen
Haren Hoogezand Sappemeer Heerenveen Sneek Gieten Borger Beilen Anloo Ruinen, Pesse Klazienaveen Zwolle Staphorst Oldenzaal Geldermalsen Elst. Lent Heerde Harderwijk Neerrijnen Hoevelaken Arnhem Barneveld, Terschuur Ede Renkum Zaltbommel Wychen. Nifterik Wychen, Hernen Utrecht, Erasmuslaan Utrecht, Hoograven Utrecht, Wagenaarstraat Driebergen Maarn Abcoude Maartensdijk Groene Kan Maartensdijk Holl. Rading W Vinkeveen Amsterdam Zaanstsd Hoorn, Grote Waal Huizen Amstelveen Ze fase Laren, Blaricum Muiden Zijpe, 't Zand Delft, Ze fase Meerkerk Barendrecht Smitshoek Nootdorp, Veenweg Vianen Rotterdam, KI. Polderplein Rotterdam, Pernis Rotterdam, Ommoord Rotterdam, v. Brienenoord Leidschendam Reimerswaal, Kruiningen Prinsenbeek West Prinsenbeek Oost Oosterhout Best Boxtel Vught Dussen, Hank 's-Hertogenbosch Breda Maarheeze, Leende Roosendaal Nieuw-Ginneken Daalre
A28 A7 N32" A7 * N3 3 N34 A28 N 34 A28 37 A28 A28 N842' A2 A52 A50 A28 A2 Al A l 2lA50" AI 824 N 32 AZ" A75 A75 722 A121722 A2 A12 A12 AZ" A27 A27 A2 A lO A8 A7 Al A9 Al" Al* A9 A13 A27
Friesland Drenthe
Overij ssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland Noord-Brabant
A l5 A l2 A2 A19 A20 A16" A4 A58 A l6 A16 A27 N2" N2" N2* A2 7 A2 760 A22 A58 A27 A2
1985
1986
1987
1988
X
X
1989
X
X
X
X
1990
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X
X X
X
X
X X
X X
X X
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X X
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
44
Provincie
Gemeente
Rijksweg
Limburg
Wessem Beek, Oranjesingel Beek, Spaubeek Beek, Neerbeek Schinnen Nuth Stein Meerssen Born, Holtum Weg die gereconstrueerd w o r d t .
A75 A7 5 A76 A76 A76 A76 A76 A75 A2
-
198C
1986
1987 X
X
1988
1989
X
X X
X X
X
X
X X
X X X
1990
X
X
X
X
Overige hoofdwegen Groningen Noord-Holland Zuid-Holland
Groningen, Weg der Ver. Naties Hoorn, prov. weg Haarlem, West. Randweg Krimpen a.d. IJssel Algerabrug
X
s9
X
X
X
X
X
X
c. Gevelisolatie-maatregelen 7986-1990 ~~
Provincie
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland (incl. Rijnmond) Zeeland Noord-Brabant Limburg
Aantal gemeenten’
Aantal projecten’
gekoppelde sanering
gekoppelde sanering
autonome sanering
autonome sanering
1
1
1
1 1 1 1
3 1 1 8 32 28
3 3 1 18 17
1 2 1 1 7 4 5
9
11 1 4 7
4 1 4 4
50 1 12
45
27
158
10 1 9 4
19
66 ~~
Samenwerkingsverbanden
35
1753
N o o t 1 : Inclusief de 5 budgetgemeenten (Rotterdam, Eindhoven, Utrecht, Den Haag, Amsterdam), die ruim de h e l f t van de projecten u itvoeren. N o o t 2: De omvang van een project varieërt van enkele t o t enkele tientallen woningen. N o o t 3: De meeste samenwerkingsverbanden zijn nog bezig projecten t e selecteren en voor te bereiden; aangegeven is de verwachting voor de planperiode.
8.2. Bestrijding geluidhinder toestellen Bij de 5e wijziging dd. 1-1-1985 van de aanwijzingsbeschikking WIR-Milieutoeslag, zijn de categorieën toestellen waarvoor de milieutoeslag kan worden verkregen opnieuw uitgebreid. Verwacht wordt dat de lijst in de komende jaren nog verder uitgebreid kan worden, mede op grond van initiatieven uit het bedrijfsleven en van gebruikerszijde. Met ingang van 1 januari 1986 wordt voorts een soortgelijke regeling getroffen voor geldelijke steun aan een belangrijk deel van de non-profit sector. Uitgezonderd zijn de volgende sectoren: partikuliere huishoudens, de rijksoverheid en haar diensten en openbare vervoerbedrijven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1 986,19 204, nr. 3 I
45
Op het gebied van de geluidsemissie-eisen geeft onderstaande tabel een overzicht van de voortgang sinds het IMP Geluid 19851989. ~~
Categorie
1. Motorvoertuigen
2. Motorriiwielen 3. Uitlaten 4. Bromfietsen 5. Motorcompressoren 6. Lasaggregaten 7. Energie-aggregaten 8. Sloophamers 9. Torenkranen 10. Gazonmaaimachines 11. Landbouwtrekkers 12. Buitenboordmotoren 13. Motorkettingzagen 14. Luchtkussenvoertuigen 15. Huishoudelijke toestellen 16. Graafmachines 17. Laadschoppen 18. Laadgraafmachines 19. Dozers
EEG-richtlijn
(Verwachte) inwerkingtreding c.q. aanpassing nat. wetgeving
Soort besluit
811334lEEG 84/372/EEG 84/424/EEG aanscherping in voorbereiding 8 1l334lEEG
1-10-1985 1-10-1985 1-10-1985
5A 5A I A 1A
1-01-1986 1-01-1986 1986 1986 1986 1986 1986 1986 1986 1987
1N 1N 2A 2A 2A 2A 2N 2N 1N
841533lEEG 84/535/E EG 8415361E EG 841537lEEG 841534lEEG 8415381E EG 8415381 E EG -
in voorbereiding i n voorbereiding i n voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding i n voorbereiding
1986 1986
3N 2N 4N
3N 2N 2N 2N
1 = Emissie-eis. 2 = Emissie-eis + e t i k e t . 3 = Etiket. 4 = Verbod. 5 = Meetmethode. N = Nieuw besluit. A = Aanpassing bestaand besluit.
8.3. Geluidetikettering In EG-verband wordt gesproken cver richtlijnen inzake invoering van geluidetikettering voor huishoudelijke toestellen. Nadat de onderhandelingen enige tijd gestagneerd hebben, is er het laatste half jaar weer beweging in het overleg over de kaderrichtlijn gekomen. Deze kaderrichtlijn zal in werking komen als ook de desbetreffende bijzondere richtlijnen tot stand zullen zijn gekomen. Aangezien dit laatste nog geruime tijd kan vergen, zullen de voorbereidingen voor een Nederlandse regeling worden voortgezet, zoals ook in het IMP-Geluid 1985-1989 is aangekondigd. Deze regeling zal zoveel mogelijk op de Europese concept-richtlijn worden afgestemd. Niet alleen op het gebied van de huishoudelijke toestellen is het tot stand brengen van een systeem voor het verstrekken van geluidinformatie wenselijk. Zo kunnen bij voorbeeld bij bouwactiviteiten in de omgeving van geluidgevoelige projecten zoals ziekenhuizen, bejaardenoorden of woningen, in de bouwvergunning geluideisen worden gesteld aan het te gebruiken bouwmateriaal en voertuigenpark. De beschikbaarheid van informatie over de geluidproduktie van het bij die activiteiten te gebruiken materiaal is dan van essentieel belang. Het meest eenvoudig is de informatie over de geluidproduktie door middel van een etiket aan te brengen op het desbetreffende toestel, zodat de aanschaffer daarmee bekend wordt gemaakt zodra hij tot investeren overgaat. Voor een aantal (bouwlmachinec is deze etiketteringsplicht reeds in AMvB's vastgelegd. In het IMP Geluid 1984-1988 is aangegeven dat na wijziging van de Wegenverkeerswet de mogelijkheid bestaat om lawaaiige motorvoertuigen te weren uit geluidgevoelige omgevingen, bij voorbeeld stadscentra maar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
46
ook stiltegebieden, naar het voorbeeld van in de Bondsrepubliek Duitsland opgedane ervaring en het aldaar inmiddels in de wetgeving verankerde systeem terzake. Ook in dit geval is het van belang de in de geluidgevoelige omgeving toe te laten geluidarme motorvoertuigen te kunnen herkennen en van een bijzonder kenmerk (etiket) te voorzien waarop de geluidproduktie is aangegeven. De geschetste vormen van geluidetikettering verschillen van het in de in bijlage 3 van het IMP besproken milieukeur in die zin, dat het hier gaat om het verstrekken van kwantitatieve, objectief meetbare informatie die de potentiële koper attendeert op door hem zelf te ervaren eigenschappen en toepassingsmogelijkheden, of die voor de handhaving van voorschriften voor het gebruik van direct belang is.
9. INSTRUMENTARIUM EN ORGANISATIE 9.1, Milieubeleidsplanning De voorstellen tot aanpassing van het stelsel van plannen op het terrein van het milieubeheer, zoals weergeven in de nota 'Meer dan de som der delen' worden in de komende jaren tot uitvoering gebracht. Uit de commentaren van verschillende adviesraden en de provinciale besturen, alsmede uit de reactie van de Vaste commissie voor milieubeheer van de Tweede Kamer is gebleken dat dit in brede kring instemming heeft. De wettelijke basis voor milieubeleidsplanning zal, zoals bekend, worden gevormd door een regeling in de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne. Een desbetreffend wetsvoorstel wordt in het voorjaar van 1986 bij de Staten-Generaal ingediend. Om zo gunstig mogelijke voorwaarden te scheppen voor milieubeleidsplanning op het rijksniveau wordt door de meest betrokken departementen gewerkt aan het aanpassen van de informatievoorziening en aan het ontwikkelen van een passende organisatie. Daarbij wordt mede aandacht geschonken aan de mogelijkheden tot samenwerking tussen het Rijk en de provincies. Ook de provincies bereiden zich voor op de overgang naar een andere opzet van de planning. Zo worden door de meeste provincies reeds milieubeleidsplannen opgesteld. Met ingang van 1985 wordt van rijkswege aan bepaalde activiteiten op het vlak van de informatievoorziening en de methodiek van planning financiële ondersteuning gegeven. Met de provincies is de afspraak gemaakt dat de gelden die voor ondersteuning van provinciale activiteiten beschikbaar zijn, zo veel mogelijk zullen worden besteed aan onderzoeksprojecten die voor alle provincies van belang kunnen zijn. Met het oog daarop wordt door een gezamelijke werkgroep van de provincies en het Rijk een programma van activiteiten in de overgangsperiode opgesteld. Tevens zijn er tijdens studiedagen over provinciale milieubeleidsplanning in het voorjaar van 1985 afspraken gemaakt over een regelmatige uitwisseling van ervaringen en verkregen inzichten door degenen die bij de provincies en het Rijk bezig zijn met milieubeleidsplanning. Gehoopt wordt dat in het volgende IMP een tussenbalans kan worden opgemaakt. Naar verwachting zal eind 1985 een studiedag worden belegd over een scenario-studie die in Gelderland is verricht (Publikatiereeds Milieubeheer 1984, nr. 11). Deze studie wordt thans geëvalueerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne en het Centrum voor Milieukunde te Leiden, mede met het doel o m de methoden voor het opstellen van lange-termijnverkenningen voor provinciale milieubeleidsplannen te concretiseren en aan te vullen. Een programmatische aanpak van milieutaken krijgt op dit moment het meest systematisch gestalte op het gemeentelijk niveau. Vanaf 1982 hebben ruim 300 gemeenten op basis van vrijwilligheid en met financiële
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
47
I
I
! I
I
I
steun van het Rijk een hinderwetuitvoeringsprogramma opgesteld. Verwacht wordt dat nog eens 200 gemeenten daartoe zullen overgaan. De opstelling van hinderwetuitvoeringsprogramma's is niet alleen van grote betekenis voor een goede uitvoering van de Hinderwet. Zij vormt tevens een goede aanzet tot een operationele planning van het gemeentelijke milieubeleid als geheel. Aan de hand van de uitkomsten van proefnemingen, die op beperkte schaal in 1985 en 1986 worden verricht, zal worden bezien in hoeverre het opstellen van uitvoeringsprogramma's milieubeleid op gemeentelijk niveau van rijkswege stimulering verdient. De ervaringen die op het gemeentelijk vlak worden verkregen kunnen ook van pas komen bij de ontwikkeling van uitvoeringsprogramma's op andere bestuursniveaus. 9.2. Stand van zaken herregulering
Bij brief van 30 juli 1984 is de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de zgn. PAD-conclusies (vergaderjaar 1983-1984, 17931, nr. 43). Het betreft daarbij de actiepunten uit het Plan Integratie Milieubeleid (PIM), de brief van de Minister van Volks huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de aanbevelingen van de Adviescommissie Evaluatie Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (ACE), het actieprogramma Deregulering Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (DROM) en de brief van de Minister van VROM over het rapport van de Uniser-commissie. Conform het PIM is de interdepartementale sturing en coördinatie op het gebied van het milieubeheer geïntensiveerd. Tussen de departementen van VROM, Economische Zaken, Landbouw en Visserij, Verkeer en Waterstaat en Binnenlandse Zaken vindt regelmatig overleg plaats. Inmiddels functioneert ook de Rijkcmilieuhygiënische Commissie (RMC) naar tevredenheid. De PIM- en DROM-actiepunten over milieubeleidsplanning worden verwerkt in het wetsontwerp voor het hoofdstuk 'Plannen' van de Wabm. Hierover is op 18 februari 1985 een UCV gehouden. Op het punt van wet- en regelgeving wordt gewerkt aan het opstellen van algemene regels met opheffing van de vergunningplicht. De eerste concept-AMvB's met standaardvoorschriften zijn inmiddels gepubliceerd. Hieronder vallen ongeveer 100.000 inrichtingen. Ten aanzien van normstelling kan gewezen worden op de hoofdtekst van het IMP. Een hoofdstuk Milieukwaliteitseisen in de Wabm wordt samen met het hoofdstuk Plannen voorbereid. Ten aanzien van milieu-effectrapportage zijn de DROM-conclusies in het wetsontwerp, dat inmiddels door de Tweede Kamer is aanvaard, verwerkt. De meeste actiepunten op het gebied van vergunningverlening worden verwerkt in de regeling voor algemene regels en vergunningen in de Wabm. Indiening van het wetsontwerp wordt voorzien begin 1986. De handhaving is inmiddels geïntensiveerd. Een milieubijstandsteam is geïnstalleerd. Diverse projekten op het gebied van de handhaving van de wetgeving ten aanzien van chemisch afval zijn begonnen. De Wabm wordt uitgebreid met een hoofdstuk 'Handhaving', waarvan het ontwerp in 1986 zal worden ingediend. Financiële aspecten van het milieubeleid worden behandeld in het hoofdstuk 'Financiële Bepalingen' waarmee de Wabm wordt uitgebreid. Inmiddels is een notitie naar de Kamer gezonden over alternatieven voor financieringsstelsels, die in een UCV in september 1985 besproken wordt. Over de voortgang met betrekking tot de uitvoering van de DROM-conclusies is uitvoeriger gerapporteerd in een brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer (vergaderjaar 1984-1985,17931, nr. 61). 9.3. Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radio-aktieve stoffen
Het ontwerp tot wijziging van het besluit is aan de Interdepartementale Commissie Kernenergie gezonden. De wijziging houdt verband met aanpassing aan het verdrag van Wenen inzake fysische beveiliging van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
48
nucleaire materialen en aan de 'Regulations for the safe transport of radio-active materials, as amended, 1979' van het International Atomic Energy Agency (IAEA). Krachtens diverse internationale verdragen is Nederland aan laatstbedoelde aanbevelingen gebonden. Inwerkingtreding van het besluit wordt voorzien eind 1985. De IAEA heeft in maart 1985 nieuwe Regulations gepubliceerd, die in de internationale vervoersverdragen zullen worden opgenomen.
9.4. Alarmregelingen voor nucleaire installaties In het kader van de totstandkoming van wederzijdse alarmregelingen voor nucleaire installaties in grensgebieden zal de EG i n de loop van 1985 aanbevelingen publiceren. Voor de in aanbouw zijnde centrales te Kalkar en Lingen, West-Duitsland,zijn wederzijdse alarmregelingen in voorbereiding. De alarmregeling voor Kalkar zal naar verwachting eind 1986 worden gepubliceerd, die voor Lingen omstreeks 1988. Met België wordt gestreefd naar een permanent platform voor overleg inzake de afstemming van wederzijdse alarmregelingen voor de centrales te Doel en de installaties te Mol. Overleg terzake zal naar verwachting in 1986 kunnen aanvangen. De eenzijdige nederlandse alarmregeling voor de nucleaire installaties te Mol is in de Staatscourant gepubliceerd.
9.5. InrichtingenbesluitAfvalstoffenwet De uitvoering van de Afvalstoffenwet ligt in handen van de provinciale besturen. Deze ontwikkelen het provinciaal beleid voor de afvalverwijdering - meestal vastgelegd in provinciale afvalstoffenplannen - en verlenen vergunningen ter uitvoering van het beleid. Teneinde daartoe beter in staat te zijn, zal het inrichtingenbesluit van de Afvalstoffenwet in 1986verder in werking worden gesteld. Hierdoor zullen naast het verbranden en storten van afval en het bewaren en be- en verwerken van bouw- en sloopafval, alle overige handelingen met afvalstoffen vergunningplichtig worden.
9.6. Chemische afvalstoffen uit vaartuigen Bij AMvB op grond van artikel 32 van de Wet chemische afvalstoffen, zal paragraaf 3 van die wet van toepassing worden verklaard op chemische afvalstoffen uit vaartuigen. De inwerkingtreding van deze AMvB is gepland op 1 januari 1986. Over de structuur van de inzameling en verwijdering wordt overleg gevoerd met haven- en waterkwaliteitsbeheerders. De structurering zal worden gerealiseerd door een restrictief vergunningenbeleid.
9.7. Emissieruil In opdracht van het ministerie van VROM is een onderzoek gedaan naar de Amerikaanse ervaringen met emissieruil, zoals het 'bubble-concept', en de eventuele toepasbaarheid daarvan in het Nederlandse beleid ter bestrijding van de luchtverontreiniging. In de Verenigde Staten bestaat duidelijk behoefte aan een dergelijk systeem, gezien de aard van de wetgeving op het gebied van de luchtverontreiniging. In Nederland mondt het luchtbeleid t.a.v. inrichtingen uit in individuele vergunningen, wat een veel flexibeler systeem oplevert dan in de V.S. Dit betekent dat er in Nederland veel minder behoefte is aan vormen van emissieruil. In het rapport wordt geconstateerd dat er in Nederland wel behoefte is aan een ruimere toepassing van emissieplafonds voor meerdere bronnen binnen een inrichting. Daarnaast wordt ervoor gepleit om de vergunningenprocedure achterwege te kunnen laten indien een uitbreiding van een inrichting niet gepaard gaat met toename van de totale uitworp.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1 986,19 204, nr. 3
49
Dit zou deregulerend werken en verminderdering betekenen van procedures die toch veelal milieuhygiënisch weinig betekenis hadden. Hierbij moet echter wel als uitgangspunt blijven gelden dat in de uitbreiding eventuele emissies volgens de best uitvoerbare technieken worden bestreden. Overleg is gestart met lagere overheden, bedrijfsleven en milieuorganisaties, om na te gaan hoe de aanbevelingen van het onderzoek kunnen doorwerken in de praktijk van de vergunningverlening. Op een mogelijke vorm van emissieruil over de diverse elektriciteitsbedrijven in Nederland wordt in 5.4.van het IMP (Elektriciteitscentrales) nader ingegaan. 9.8. Emissieregistratie De tweede ronde van de emissieregistratie wordt in het najaar van 1985 beëindigd. In 1986 zal een derde ronde in gang gezet worden, waarbij het aantal te registreren installaties (thans 2400 bij ca. 1000 bedrijven) waarschijnlijk enigszins zal worden teruggebracht. Onderzocht wordt of het aandeel van de bedrijven bij de gegevensverschaffing kan worden vergroot. Specifieke vraagstellingen voor de verschillende soorten installaties worden thans voorbereid. Het eerder aangekondigde voornemen in 1985 te komen met een wetsontwerp op de emissieregistratie wordt heroverwogen. Daarbij zal ook betrokken worden de mogelijkheid de emissieregistratie op te nemen in een algemene regeling voor meet- en registratieverplichtingen voor bedrijven. 9.9. Milieuservice centrum Het in het IMP-Lucht 1985-1 989 genoemde verkennende onderzoek naar onder meer vorm en inhoud van een extern op te zetten geintegreerd informatiesysteem waarbij de bestaande handboeken Hinderwet resp. Modelvoorschriften Luchtverontreiniging geintegreerd kunnen worden, is onvoldoende basis voor definitieve besluitvorming gebleken. Thans wordt een nadere opzet onderzocht. 9.10. Fonds Luchtverontreiniging In 1984 werden 36 schadegevallen bij het fonds aangemeld, waarvan 21 betrekking hadden op autolakschade, 10 op gewasschade, 1 op schade aan vee en 4 op andersoortige schaden. In 1984 werden uitkeringen gedaan tot een totaal bedrag van 58.619,-, betrekking hebbende op 14 schadegevallen. Inzake een in voorgaande jaren op grond van het zgn. evenementsvereiste afgewezen verzuringsschade, is door betrokkene inmiddels beroep bij de Kroon aangetekend. De uitspraak terzake wordt in 1986 verwacht. 9.11. Handhaving milieuwetgeving
9.11 .I. Intensivering handhaving chemisch afval In het eerste halfjaar van 1985 is veel aandacht gegeven aan de uitvoering van het Meerjarig Intensiveringsprogramma Handhaving Milieuwetgeving chemische afval (MIP) van de inspectie Milieuhygiëne. De activiteiten in het kader van het MIP worden onderscheiden in projectmatige en doorlopende activiteiten.
Projectmatige activiteiten In het kader van het onderzoek gericht op het ontwikkelen van betere handhavingsmethodieken is met 5 van de in het MIP aangekondigde projecten een aanvang gemaakt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
50
- ontwikkeling van methoden voor bedrijfstakgewijs toezicht, zowel ter ondersteuning van de organisatorische aanpak van dergelijke acties als ter informatie en ter instructie van de uitvoerende ambtenaren door het opstellen van informatiepakketten over verschillende bedrijfstakken, (porject MIP-2); - ontwikkeling toezicht Wca door provincies en gemeenten: in het kader van de daarvoor opgezette tijdelijke regeling zijn tot medio 1985 bijdragen toegezegd voor 24 proefprojecten toezicht chemisch afval, die door provincies, gewesten en gemeenten worden uitgevoerd. Zes projecten omvatten het gebied van een gehele provincie, veertien projecten worden op regionaal en intergemeentelijk niveau uitgevoerd. Verwacht wordt dat met behulp van deze proefprojecten, waarvan er verschillende meerdere jaren lopen, de lagere overheden hun handhavingsorganisaties zullen verbeteren en de nodige praktijkervaring zullen opdoen (project MIP-3); - ontwikkeling van systematisch toezicht op Wca-vergunning- en ontheffinghouders: i n dit kader zijn twee deelproject gestart gericht op het toezicht bij twee verwerkingsbedrijven en wordt een richtlijn ontwikkeld ten behoeve van de ambtenaren belast met het toezicht op de Wca-vergunninghouders. Ook is begonnen met een onderzoek 'ontwikkelen hulpmiddelen toezicht afvalolie circuit' met het oogmerk om beter inzicht te verkrijgen in de werking van het afvaloliecircuit en om hulpmiddelen te ontwikkelen voor een beter toezicht (project MIP-6); - verbetering opsporingsmethoden: in dit kader zijn deelprojecten gestart voor de technisch-organisatorische ondersteuning van het Milieu bijstandsteam en de voorbereiding van het Centraal Landelijk Informatiepunt Milieudelicten (project MIP-7); - deelonderzoeken ter verbetering van de doorlopende activiteiten: hiertoe behoren : * het opstellen van richtlijnen voor monsterneming en analyse van chemische afvalstoffen; * het realiseren van laboratoriumfaciliteitenten behoeve van toezicht en opsporing; een vooronderzoek naar de organisatie van de handhaving van de wetgeving chemische afvalstoffen in het Rotterdams Havengebied (project MIP-10). Een voorlichtingsplan ten behoeve van bedrijven, toezichthoudende ambtenaren, bestuurders e.d. is in voorbereiding. Binnenkort verschijnt een algemene brochure voor het bedrijfsleven en er wordt gewerkt aan voorlichtingsmateriaal voor speciale bedrijfstakken. Ten behoeve van toezichthoudende- en opsporingsambtenaren wordt een informatiebulletin uitgegeven. Voorts is begonnen met het opzetten en gedeeltelijk reeds uitvoeren van een opleidingsplan voor toezichthouders en opsporingsambtenaren. Dit plan is in eerste aanleg vooral gericht op medewerkers van de Inspectie Milieuhygiëne. In dit kader is ook in 1985 aan een groot aantal provincieen gemeente-ambtenaren de gelegenheid geboden een opleiding te volgen tot bijzonder opsporingsambtenaar bij het opleidingsinstituut van de Algemene Inspectiedienst (AID) of bij het Centraal Instituut Vorming en Opleiding Bestuursdienst (CIVOB) en wordt er naar gestreefd nog dit jaar deze ambtenaren te doen aanwijzen als opsporingsambtenaar voor economische delicten voorzover het de milieu-wetgeving betreft. Zowel financieel als inhoudelijk worden bijdragen geleverd aan de opleiding van de reguliere politie op het gebied van de milieuwetgeving. Ter stimulering van de deelname hebben enkele studiedagen plaatsgevonden voor politiefunctionarissen in Ede, Den Bosch en Heerlen; Op 20 februari is door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het Milieubijstandsteam ingesteld, bestaande uit medewerkers van de regionale inspecties voor de milieuhygiëne en de onderafdeling Algemene Recherche Zaken van de directie Juridische Zaken van VROM.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
51
In de eerste 4 maanden van zijn bestaan is het Milieubijstandsteam op verzoek van het Openbaar Ministerie 8 maal ingezet bij het onderzoek naar strafbare feiten van een bedrijf op het gebied van chemisch afval en afgewerkte olie. De grootste inspanning werd geleverd i n de actie CHEMIX, waarbij op 1 april 1985 door medewerkers van de Rijkspolitie te Water, de Rivierpolitie te Rotterdam en van het Milieubijstandsteam gelijktijdig op 30 locaties huiszoeking is verricht bij olieverwerkende bedrijven en handelaren in verband met het vermoeden van fraude en het op illegale wijze wegwerken van chemisch afval. Ten aanzien van 2 bedrijven heeft het Openbaar Ministerie inmiddels vervolging ingesteld; het onderzoek naar de overige zaken is nog gaande. Met het Ministerie van Justitie wordt samengewerkt aan de opzet van het Centraal Landelijk Informatiepunt Milieudelicten, dat naar verwachting eind '1985 kan worden ingesteld.
Doorlopende activiteiten In het eerste halfjaar van 1985 is het in 1984 gestarte monitoringsprogramma van PCB's in afgewerkte olie voortgezet. In dit programma is opgenomen een toezichtactie bij de bewerkers van afgewerkte olie. In dit kader zijn in totaal 56 bezoeken aan de desbetreffende bedrijven gebracht en zijn 248 monsters van afgewerkte olie genomen en geanaly seerd. Ook in 1985 heeft dit in één geval geleid tot een voorlopige maatregel op grond van artikel 28 WED in verband met een aanzienlijke concentratie aan PCB's. Daarnaast zijn een aantal waarschuwingsbrieven verzonden op grond van de aanwijzigheid van PCB's in de afgewerkte olie dan wel op grond van andere overtredingen van de Wca. In de loop van het eerste halfjaar is het rnonitoringprogramma uitgebreid .tot een aantal leveranciers van bunkerbrandstoffen. Hierbij wordt medewerking verleend door de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond. Voor wat het toezicht betreft heeft bij de regionale inspecties het accent in deze periode gelegen bij de producenten van het chemisch afval terwijl door de afdeling Handhaving Milieuwetgeving naast het toezicht op de bewerkers van afgewerkte olie in het kader van het monitoringprogramma PCB's tevens toezicht is uitgeoefend bij enkele inzamelaars van afgewerkte olie en bij een aantal bewaarders van chemische afvalstoffen. In het kader van de opbouw en instandhouding van het handhavingsnetwerk zijn zowel vanuit de Hoofdinspectie Milieuhygiëne als door de Regionale Inspecties een groot aantal contacten gelegd met andere toezichthoudende- en opsporingsinstanties zoals Rijkswaterstaat, waterschappen, douane, Openbaar Ministerie en politie. Zowel in het kader van de inmiddels gestarte proefprojecten als daarbuiten is met name door de regionale inspecties, veelal in samenwerking met de provincies, veel aandacht geschonken aan de voorlichting inzake de Wet chemische afvalstoffen. Deze voorlichting iszowel gericht op de producenten van chemisch afval als op de toezichthoudende ambtenaren van gemeenten en andere toezichthoudende instanties. In het kader van deze proefprojecten worden tevens in samenwerking tussen provincies, gemeenten en regionale inspecties grote aantallen bedrijven bezocht met het oog op het toezicht op de naleving van de wetgeving chemische afvalstoffen. Afhankelijk van de opzet van de projecten vinden of één of meer bedrijfstakgewijze acties, of een integrale actie bij alle Wca-plichtige bedrijven in een bepaald gebied, of een actie bij een steekproef uit het bedrijvenbestand plaats. De eerste resultaten van enkele van deze projecten geven aan dat in het merendeel van de bezochte bedrijven de naleving van de gestelde regels nog veel te wensen overlaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986.19204, nr. 3
52
9.11.2. Handhavingsonderzoekprogramma (HOP) Van het de Kamer op 4 februari 1985 toegezonden Handhavingsonderzoekprogramma milieuwetgeving (TK,1984-1985,18.600 nr.84) zijn inmiddels 5 onderzoekprojecten in uitvoering: 8 projecten zijn in voorbereiding. De in uitvoering genomen projecten zijn: - project A l : voorbereidend onderzoek ten behoeve van het hoofdstuk Handhaving Wabm. Dit onderzoek wordt gedeeltelijk in eigen beheer uigevoerd. - project B1: controle afstemming. Begin 1985 is in de provincie Utrecht een samenwerkingsproject 'toezicht en handhaving milieuwetgeving' begonnen waarin de provincie, 5 gemeenten, het Openbaar Ministerie en de Regionale Inspectie Milieuhygiëne deelnemen. Het gaat daarbij om de ontwikkeling en beproeving van een model voor een onderling gecoördineerd toezicht door de toezichthouders van Rijk, provincie en Gemeenten, waarbij gedurende 2 jaar deze instanties op basis van werkafspraken en met behoud van eigen verantwoordelijkheden een gezamenlijk actieprogramma toezicht naleving milieuwetgeving uitvoeren. - project B4: Functiescheiding controle-vergunningverlening. Medio 1985 is met dit project begonnen. In het onderzoek zullen de voor- en nadelen van de functiescheiding worden verkend. In het onderzoek wordt aangesloten op de ervaringen die met controle in de Hinderwetuitvoeringsprogramma's is opgedaan. - project C1: Meet- en Registratieverplichtingen. In aansluiting op het vooronderzoek wordt in samenwerking met de werkgeversorganisaties een nader onderzoek gedaan naar knelpunten bij het opleggen van meeten registratieplichtigen in het kader van de vergunningverlening. - project C3: Stoffenregistratie. In samenwerking met de werkgeversorganisaties en de VNCI is begin 1985 begonnen met een proefproject stoffenregistratie dat vooral is gericht op de uitwerking van de registratiebepaling op grond van art. 37 van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Naar aanleiding van de door het Openbaar Lichaam Rijnmond in april 1985 uitgebrachte nota Handhaving Milieuwetgeving wordt in overleg met Rijnmond en vertegenwoordigers van provincies bezien in hoeverre deze voor de opzet en het management van de handhavingsorganisatie zeer nuttige nota ook model kan staan voor de organisatie en aanpak van de handhaving op provinciaal niveau. Tevens wordt bezien of enkele door Rijnmond voorgenomen activiteiten in het Handhavingsonderzoekprogramma kunnen worden geïncorporeerd. 9.1 1.3. Andere handhavingsactiviteiten Naast het toezicht op de naleving van de regelgeving inzake chemisch afval wordt vanuit de Hoofdinspectie Milieuhygiëne ook toezicht uitgeoefend op de naleving van het Besluit Zwavelgehalte Brandstoffen, lood- en benzeengehalte in benzine en het Raffinaderij Besluit. In dit kader zijn tot nu toe dit jaar 80 bezoeken aan bedrijven gebracht en zijn 183 monsters genomen en geanalyseerd. Naar aanleiding van een overschrijding van het loodgehalte in benzine is in één geval contact opgenomen met het Openbaar Ministerie. In verband met overschrijding van de toegestane SOz-emissie is in twee gevallen nog overleg gaande met de betrokken bedrijven. Het in 1983 gestarte onderzoek naar de toepassing van houtverduurzamingsrniddelen is i n mei 1985 voortgezet. In mei bracht de Hoofdinspectie Milieuhygiëne de resultaten uit van een onderzoek naar het gebruik van houtverduurzamingsmiddelen op basis van pentachlooríenol. Hieruit bleek dat het zeer gewenst is meer bekendheid te geven aan de werking van de bestrijdingsmiddelenwet bij de houthandel,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 204, nr. 3
53
woningbouwverenigingen en gemeentelijke diensten in verband met het veelvuldig in strijd met de wettelijke voorschriften toepassen van deze middelen. In het kader van het project 'toezicht niet-landbouw bestrijdingsmiddelen' is in april 1985 begonnen met de actie Houtverduurzamingsslag, een gerichte en systematische handhavingsactie van de inspectie Milieuhygiëne bij ca. 300 timmerfabrieken en andere houtverwerkende bedrijven, die hout impregneren. De controles liepen in eerste ronde van april tot juli en zullen waar nodig in de tweede helft van 1985 door een tweede ronde worden gevolgd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19204, nr. 3
54