Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
30 187
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (aanpassing profielen tweede fase vwo en havo)
Nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 21 april 2005 en het nader rapport d.d. 11 juli 2005, aangeboden aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 8 maart 2005, no. 05.000842, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (aanpassing profielen tweede fase vwo en havo), met memorie van toelichting. Het voorstel wijzigt de profielen in de tweede fase van havo en vwo door minder vakken verplicht te stellen en een aantal vakken samen te voegen. Deze wijzigingen hebben tot doel de opbouw van de profielen beter organiseerbaar voor de scholen, beter werkbaar voor de leraren en beter bestudeerbaar voor de leerlingen te maken. Naast een verdergaande verlichting voor de leerlingen beogen zij de keuzevrijheid voor scholen, leraren en leerlingen te vergroten, meer ruimte te bieden voor verdieping en variatie, en de voor de bètavakken beschikbare onderwijstijd uit te breiden opdat meer leerlingen naar bètaopleidingen kunnen doorstromen. Het voorstel bevat voorts een aantal technische wijzigingen. De Raad kan zich in grote lijnen vinden in deze doelstelling en de eraan gegeven uitwerking, maar maakt opmerkingen over de positie van het vak geschiedenis, de tweede moderne vreemde taal, de vakken natuurkunde en wiskunde, alsmede over de wijze van evaluatie. In verband hiermee is enige aanpassing van het voorstel wenselijk. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 maart 2005, nr. 05.000842, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 april 2005, nr. W05.05.0062/III, bied ik u hierbij aan.
1
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
KST88835 0405tkkst30187-4 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
De Raad van State kan zich in grote lijnen vinden in het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen bij de positie van het vak geschiedenis, de tweede moderne vreemde taal, de vakken natuurkunde en wiskunde, en over de wijze van evaluatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 4
1
1. Opzet van de profielen De bovenbouw van vwo en havo bestaat uit vier profielen die elke school moet aanbieden: natuur en techniek, natuur en gezondheid, economie en maatschappij, cultuur en maatschappij. Elk profiel bestaat uit drie delen: een gemeenschappelijk deel voor respectievelijk vwo en havo, een profieldeel voor elk profiel met daarin verplichte profielvakken en profielkeuzevakken, en een vrij deel. De Raad maakt over de opzet van de profielen de volgende opmerkingen. a. Positie van het vak geschiedenis In het gemeenschappelijke deel is het zogenaamde combinatievak «geschiedenis en maatschappijleer» vervangen door het vak maatschappijleer. Het vak geschiedenis is in deze bovenbouw alleen nog verplicht in het profiel cultuur en maatschappij, is een profielkeuzevak in het profiel economie en maatschappij, en kan worden gekozen in het vrije deel van de profielen, ook van de bètaprofielen. Daar staat tegenover dat het aantal onderwijsuren in het vak geschiedenis aanzienlijk wordt uitgebreid. Het onderdeel geschiedenis in het combinatievak geschiedenis en maatschappijleer kan volgens de toelichting niet gehandhaafd worden, omdat de combinatie van beide vakken onvruchtbaar zou zijn. Bovendien is het vak geschiedenis in de bovenbouw niet primair bedoeld voor algemene vorming en uitbreiding van kennis, maar voor verdieping en specialisatie. Voorts moet de wens om meer aandacht te besteden aan de bètavakken zwaarder wegen dan een voor alle leerlingen verplicht vak geschiedenis, en worden in het vak maatschappijleer een groot aantal historische onderwerpen gehandhaafd, aldus de toelichting. Evenals de Onderwijsraad acht de Raad het van groot belang dat ook leerlingen die een opleiding havo of vwo met succes afronden, voldoende historisch besef bezitten. Hij wijst op het belang van dit besef bij het leggen van onderlinge verbanden tussen de verschillende maatschappelijke en culturele vakken, in het bijzonder waar het gaat om de historische achtergrond van de Nederlandse cultuur en samenleving. In dit opzicht is het bezit van voldoende historisch besef voor burgerschapsvorming onontbeerlijk. De Raad kan begrip opbrengen voor de keuze om meer aandacht voor de bètavakken zwaarder te laten wegen en geschiedenis in de bètaprofielen niet verplicht te stellen. Hij acht het wel van groot belang dat alle leerlingen daadwerkelijk de mogelijkheid krijgen geschiedenis als keuzevak te nemen ter verdieping van het vak uit de onderbouw. De toelichting moet dan ook aangeven, hoe gegarandeerd wordt dat elke leerling geschiedenis als keuzevak kan nemen. In het profiel Economie en Maatschappij kan het vak geschiedenis naar het oordeel van de Raad voor een evenwichtige opzet niet ontbreken en ziet hij ook ruimte voor een verplicht profielvak geschiedenis. Hij wijst er in dit verband op dat leerlingen Economie en Maatschappij geheel vrij zijn in hun derde en vierde profielkeuzevak, terwijl leerlingen Cultuur en Maatschappij verplicht zijn één cultureel en één maatschappelijk vak te kiezen. Het opnemen van geschiedenis als verplicht vak in het profiel Economie en Maatschappij zou de huidige situatie bevestigen, waarin geschiedenis in deze twee maatschappijprofielen ook reeds verplicht is. Het huidige voorstel ten aanzien van het vak geschiedenis betekent een achteruitgang ten opzichte van de huidige situatie, die in de toelichting onvoldoende wordt gemotiveerd. De Raad adviseert alsnog geschiedenis in het profiel Economie en Maatschappij verplicht te stellen en in de toelichting aan te geven, hoe gegarandeerd wordt dat elke student geschiedenis als vak kan kiezen. b. Tweede moderne vreemde taal Het gemeenschappelijk deel van het vwo stelt niet langer naast het Engels het Frans en het Duits verplicht. Deze verplichting wordt vervangen door een moderne taal naar keuze. Voor het gymnasium wordt die plaats van de tweede moderne taal echter ingenomen door een klassieke taal. In het gemeenschappelijk deel van het havo vervalt de verplichting van een tweede taal volledig. Volgens de toelichting is het onderwijsprogramma op het havo te overladen voor een extra taal en komt op het gymnasium de vrije keuzeruimte door een tweede moderne taal in het geding. De toelichting wijst erop dat leerlingen de tweede moderne vreemde taal als (profiel)keuzevak kunnen nemen. De Raad mist in de toelichting een beschouwing over de verhouding tussen de afschaffing van de tweede verplichte moderne vreemde taal en het streven in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 4
2
de Europese Unie om iedereen ten minste twee vreemde talen te laten leren.1 Voorts heeft de Raad in 2004 advies uitgebracht over een wetsvoorstel dat het mogelijk maakt leerlingen in het primair onderwijs behalve Engels ook Frans en Duits te laten leren. De bedoelde profielopzet lijkt dan ook op gespannen voet te staan met dit streven de kennis van meer moderne vreemde talen te bevorderen. De Raad adviseert in de toelichting aan bovenstaande vragen aandacht te besteden. c. Natuurkunde in het profiel Natuur en Gezondheid In het profiel Natuur en Gezondheid komt natuurkunde als verplicht vak te vervallen. Dit doet de vraag rijzen of bij de medische opleidingen, waartoe dit profiel toegang geeft, de betrokken student geen problemen zal ondervinden als hij of zij geen natuurkunde in het profiel heeft gehad en of dit niet de keuze (alsnog) voor een medische opleiding zal belemmeren. De Raad adviseert hieraan in de toelichting aandacht te besteden en het keuze-karakter van het vak natuurkunde in dit profiel zonodig te heroverwegen. d. Wiskunde als profielvak In het vwo is het vak wiskunde A verplicht in het profiel Cultuur en Maatschappij terwijl dit vak in het havo in hetzelfde profiel niet verplicht is. De toelichting maakt niet duidelijk welke overwegingen aan deze keuze ten grondslag liggen en waarom de beslissing om wiskunde als profielvak op te nemen, voor havo en vwo verschillend is uitgevallen. De Raad wijst er op dat leerlingen die doorstromen van havo naar vwo problemen kunnen ondervinden als zij geen wiskunde in hun pakket hebben. Voorts bestaat het gevaar dat door het ontbreken van wiskunde in het profiel Cultuur en Maatschappij de evenwichtigheid tussen de profielen verstoord wordt en de maatschappelijke waardering van een havo-diploma met dit profiel hierdoor afneemt. De Raad adviseert de gemaakte keuzes toe te lichten en daarbij op bovenstaande overwegingen in te gaan. 1a. Positie van het vak geschiedenis De Raad kan begrip opbrengen voor de keuze om in de bètaprofielen geschiedenis niet verplicht te stellen. Ik merk daarbij op dat gezien de maatschappelijke wens om meer aandacht te schenken aan de bètavakken zo’n verplichtstelling ertoe zou leiden, dat in de bètaprofielen geen enkele mogelijkheid meer zou bestaan om een examenvak te kiezen. Dat zou in strijd zijn met de opzet van het wetsvoorstel en meer in het bijzonder de bètaprofielen onaantrekkelijk maken – wat ongewenst is. De Raad vindt het wel gewenst dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven hoe wordt gegarandeerd dat iedere leerling (in feite dus: de bètaleerling) ook daadwerkelijk geschiedenis als keuzevak kan nemen. Feitelijk kan die garantie wel worden gegeven, want als keuzemogelijkheid worden door een school vooral vakken aangeboden die in een of meer profielen verplicht zijn. Het vak geschiedenis behoort tot die vakken. Maar in absolute zin kan die garantie niet worden gegeven. Daarvoor zouden nieuwe verplichtingen voor scholen moeten worden geïntroduceerd, namelijk om bepaalde keuzemogelijkheden te bieden. Zulke regels zijn er nooit geweest, ook niet toen in het verleden er de neiging was scholen meer voor te schrijven dan wat nu algemeen wenselijk wordt gevonden. Zij zouden niet realistisch zijn. Bij voorbaat is duidelijk dat een school nooit alle keuzemogelijkheden kan aanbieden; het verlenen van absolute rechten aan leerlingen om bepaalde vakken te kiezen – het is niet goed denkbaar dat dit dan zou worden beperkt tot geschiedenis – zou een school kunnen opzadelen met een onmogelijke opdracht. Welke keuzemogelijkheden wél kunnen worden geboden, wordt bepaald door een groot aantal factoren, waarop de school grotendeels zelf geen invloed heeft en die per school verschillen. Regels zoals hier bedoeld, zouden daardoor niet uitvoerbaar zijn. 1
Zie bijvoorbeeld geassocieerde doelstelling 3.3 in 14 863/01, Conclusies van de Raad over de follow-up van het verslag over de concrete doelstellingen voor de onderwijs- en beroepsopleidingenstelsels, 17 januari 2002.
Waar de Raad er dus begrip voor heeft dat in de bètaprofielen geschiedenis niet verplicht wordt gesteld, merkt hij vervolgens op dat in het profiel economie en maatschappij het vak geschiedenis zeker niet mag ontbreken en dat er in dat profiel ook ruimte is voor een dergelijke verplichting. De Raad wijst op een zekere onevenwichtigheid in het geheel van de profielen, doordat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 4
3
er in het profiel economie en maatschappij een ongeclausuleerde vrijheid is in de keuze van twee profielkeuzevakken, waar er niet alleen in de bètaprofielen maar ook in het inhoudelijk meer vergelijkbare profiel cultuur en maatschappij sprake is van een meer beperkte keuze. Een derde verplicht vak in het profiel economie en maatschappij zou in dit opzicht leiden tot een meer vergelijkbare opzet. De Raad wijst er bovendien op, dat in de huidige situatie geschiedenis wel verplicht is in dat profiel (weliswaar met minder uren dan nu voorzien). Deze argumenten van de Raad hebben geleid tot een nadere overweging, mede in relatie tot huidige maatschappelijke wensen op het gebied van het geschiedenisonderwijs. Op grond van die nadere overweging wordt in het wetsvoorstel geschiedenis toegevoegd als derde verplicht vak in het profiel economie en maatschappij (naast de verplichte vakken wiskunde en economie). Net als in de beide bètaprofielen zijn er dan in dat profiel drie verplichte vakken en een profielkeuzevak. Ook de memorie van toelichting is in verband hiermee aangepast. 1b. Tweede moderne vreemde taal De Raad vraagt, hoe het vervallen van de verplichting van een tweede moderne vreemde taal in het gymnasium zich verhoudt tot het streven in de Europese Unie om iedereen ten minste twee vreemde talen te leren. De Raad plaatst dit mede in de context van het voorstel om het mogelijk te maken om leerlingen in het primair onderwijs behalve Engels ook Frans en Duits te laten leren. De Raad adviseert hieraan in de memorie van toelichting aandacht te besteden. Dat advies is gevolgd (zie paragraaf 6.1). 1c. Natuurkunde in het profiel natuur en gezondheid De Raad vraagt zich af, of een leerling die niet natuurkunde als profielkeuzevak heeft gekozen, niet problemen zal ondervinden bij de doorstroming naar medische opleidingen. Ongetwijfeld zal een leerling die dit profiel kiest om een medische opleiding te volgen natuurkunde (moeten) kiezen. Maar ook al is dit profiel het specifieke profiel voor die medische opleidingen, het is ook het profiel dat gevolgd zal worden door leerlingen die andersoortige meer biologisch getinte vervolgopleidingen zullen willen volgen, met name opleidingen die, ruim gesproken, kunnen worden omschreven als «ecologisch» (bijvoorbeeld het complex van opleidingen «Wageningen»). Voor die opleidingen bijvoorbeeld kan aardrijkskunde een nuttig vak zijn. Als het profiel dan bovendien door de keuze van dat vak voor meer leerlingen aantrekkelijk en haalbaar wordt, wordt een bijdrage geleverd aan het streven tot vergroting van de doorstroming naar bèta-opleidingen. De suggestie van de Raad om hierop nader in te gaan in de memorie van toelichting wordt niet overgenomen. Welke de profielkeuzevakken zullen zijn, wordt immers niet in dit wetsvoorstel bepaald, maar in het Inrichtingsbesluit W.V.O. De definitieve keuze zal worden gemaakt met name op grond van het advies van de desbetreffende profielcommissie. 1d. Wiskunde als profielvak De Raad adviseert om in de toelichting in te gaan op de vraag, waarom in het profiel cultuur en maatschappij vwo wél wiskunde is opgenomen en in hetzelfde profiel havo niet. Dit advies is overgenomen.
2. Keuzemogelijkheid in de profielen In de nieuwe opzet van de profielen krijgen leerlingen in elk profiel de mogelijkheid om één of twee vakken te kiezen uit een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen reeks vakken. Daarnaast kan elke leerling in het vrije deel in ieder geval één vak geheel zelf kiezen. Voorts kan de leerling op het vwo een tweede moderne vreemde taal of op het gymnasium een klassieke taal kiezen. Aan deze keuzemogelijkheid is telkens de voorwaarde verbonden dat het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt, of dat het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt. Het voorstel kent echter geen minimumaantal keuzevakken, of een opsomming van vakken die het bevoegd gezag in elk geval moet aanbieden. Dit kan ertoe leiden dat het aantal keuzevakken om financiële of roostertechnische redenen drastisch wordt beperkt. De huidige formulering van artikel 13 en 14 van de WVO sluit zelfs niet uit dat het bevoegd gezag naast Engels slechts één andere moderne vreemde taal aanbiedt, of dat in het vrije deel maar één vak kan worden gekozen. De toelichting besteedt aan dit risico geen aandacht, en geeft
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 4
4
evenmin aan welke vakken in elk geval door het bevoegd gezag behoren te worden aangeboden. In het bijzonder acht de Raad dit risico ongewenst voor de talen Frans, Duits en, in Friesland, Fries, alsmede voor de vakken geschiedenis, biologie en natuurkunde. Hij adviseert de artikelen 13 en 14 van de WVO zodanig te formuleren dat voldoende keuzemogelijkheden blijven bestaan en het aanbod van bepaalde vakken is gewaarborgd. 2. Keuzemogelijkheid in de profielen De Raad adviseert om een nieuwe verplichting aan scholen op te leggen, namelijk om bepaalde keuzemogelijkheden (vakken) aan te bieden. De Raad noemt daarbij een reeks van vakken. In verband met geschiedenis is daarop hiervoor al ingegaan. De Raad veronderstelt dat bij het ontbreken van zo’n verplichting soms de keuzemogelijkheid wel erg beperkt zou worden. Ik volg de Raad niet in deze veronderstelling, want juist het verplichten van het aanbieden van bepaalde vakken beperkt alle overige mogelijkheden. Waar de Raad bijvoorbeeld als verplicht aan te bieden vakken noemt biologie (profielkeuzevak in het profiel natuur en techniek) en natuurkunde (profielkeuzevak in het profiel natuur en gezondheid) kan juist die verplichting het effect hebben dat de Raad vreest, namelijk dat in de praktijk alleen die vakken worden aangeboden en er voor de leerling dus geen keuze is.
3. Vrijstellingen Ingevolge de artikelen 21 en 26e van het Inrichtingsbesluit WVO kunnen leerlingen die niet het Nederlands als moedertaal hebben of in het buitenland op school hebben gezeten, vrijstelling krijgen van de (deel)vakken Frans en Duits. Volgens paragraaf 6.1 van de toelichting zal deze mogelijkheid om vrijstelling te krijgen van de tweede moderne vreemde taal worden uitgebreid tot leerlingen met een taalstoornis of een zintuiglijke stoornis die effect heeft op taal, en tevens tot leerlingen die goed zijn in bètavakken, maar slecht in talen. Aldus wordt tegemoet-gekomen aan de wens om in het kader van de kenniseconomie geen bètatalent verloren te laten gaan. De Raad constateert dat voor vwo-leerlingen die goed zijn in talen, maar onvoldoende wiskundige aanleg hebben, geen mogelijkheid tot vrijstelling in het leven wordt geroepen. De toelichting dient in elk geval duidelijk te maken waarom in uitzonderingsgevallen wel vrijstelling voor een moderne vreemde taal, maar geen vrijstelling van wiskunde kan worden verleend. De Raad adviseert in de toelichting aan deze groep leerlingen aandacht te besteden. 3. Vrijstellingen De Raad veronderstelt een zeker gebrek aan evenwicht waar bètaleerlingen in het vwo die slecht zijn in talen kunnen worden vrijgesteld van de tweede moderne vreemde taal, maar leerlingen die goed zijn in talen niet kunnen worden vrijgesteld van wiskunde. Van zo’n gebrek aan evenwicht is geen sprake, want de desbetreffende bètaleerlingen moeten nog steeds twee talen doen (Nederlands en Engels), terwijl de leerlingen die goed zijn in talen maar slecht in wiskunde slechts met één probleemvak hebben te maken. Als er al een gebrek aan evenwicht is, ligt dat dus precies omgekeerd. Bovendien heeft in beginsel elk profiel een eigen vorm van wiskunde. In het profiel cultuur en maatschappij, dat in het algemeen gevolgd zal worden door leerlingen die goed zijn in talen maar slecht in wiskunde, wordt de wiskunde daaraan aangepast. De bètaleerlingen daarentegen moeten voor de talen precies hetzelfde programma doen als het programma dat leerlingen doen die uitgesproken goed zijn in talen. Er is zelfs een profiel (cultuur en maatschappij havo) waarin helemaal geen wiskunde voorkomt.
4. Evaluatie Het voorstel bevat geen evaluatiebepaling, omdat een periode van vijf jaar te kort wordt geacht om een goed beeld te krijgen van de effecten. Een formele evaluatie wordt ook niet nodig geacht, omdat eventuele problemen snel genoeg aan het licht komen. Het onderhavige voorstel is hier een voorbeeld van, aldus de toelichting. Bovendien zou een evaluatie ten onrechte de indruk wekken dat er nieuwe wijzigingen op komst zijn. Voorts kan het jaarlijkse
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 4
5
onderwijsverslag als bedoeld in artikel 23, achtste lid, van de Grondwet extra aandacht besteden aan de resultaten van de nieuwe profielen. Met de Onderwijsraad komt de Raad een afzonderlijke evaluatie wenselijk voor. Hij wijst erop dat na vijf jaar in ieder geval een oordeel kan worden gegeven over de organiseerbaarheid van het nieuwe systeem en dat het vrijstaat een langere evaluatietermijn te kiezen. Wanneer wordt gewacht totdat problemen aan het licht komen, leidt dit tot incidentele aanpassingen zonder dat de resultaten van de nieuwe profielen op een afgewogen wijze in hun onderlinge samenhang worden beoordeeld. Het onderwijsverslag heeft betrekking op de toestand van het hele voortgezet onderwijs in het afgelopen jaar, en is daardoor niet altijd een geschikt instrument om een meerjarige ontwikkeling in een deel van het onderwijs te beoordelen. De Raad beveelt aan het achterwege laten van een evaluatiebepaling nader te motiveren en daarbij aan het hier opgemerkte aandacht te besteden. 4. Evaluatie De Raad komt een afzonderlijke evaluatie wenselijk voor. Hij beveelt aan, het achterwege laten van een evaluatiebepaling nader te motiveren en in de memorie van toelichting aandacht te schenken aan onder meer de overweging dat na vijf jaar in ieder geval een oordeel kan worden gegeven over de organiseerbaarheid van het nieuwe systeem. Ik merk naar aanleiding hiervan het volgende op. Zonder twijfel is enigerlei vorm van evaluatie als zodanig inderdaad wenselijk. Maar de Aanwijzingen voor de regelgeving onder nr. 164 (evaluatiebepaling) gaan er vanuit dat een evaluatiebepaling wordt opgenomen indien «het wenselijk is te bepalen dat» een wet eenmalig of periodiek wordt geëvalueerd. En juist de wenselijkheid (in wezen: noodzaak) van een wettelijke bepaling ontbreekt mijns inziens. De toelichting bij het wetsvoorstel geeft aan, welke instrumenten er (al) zijn, bijvoorbeeld het Onderwijsverslag van de inspectie. De inspectie kan, vanuit haar eigen deskundigheid, betrokkenheid en waarnemingen heel goed beoordelen wat op een gegeven moment prioriteit moet hebben in het verzamelen van informatie. Wat kan een evaluatiebepaling toevoegen aan dat wat er al is? Met name interactieve beleidsvorming en de rapportage daarover naar de StatenGeneraal (zie Koers VO) en het Onderwijsverslag (dat op basis van artikel 23 van de Grondwet naar de Staten-Generaal wordt gezonden) zijn goede en afdoende middelen om op de hoogte te komen en vooral te blijven van de praktische gang van zaken. Daarbij moet ook nog worden gevoegd dat in de huidige opzet van de rijksbegroting en vanzelfsprekend ook het departementale Jaarverslag ook veel informatie wordt gegeven over de effecten van het beleid. Tenslotte kan worden opgemerkt dat het Onderwijsverslag de laatste jaren is gemoderniseerd en niet meer overeenkomt met het beeld dat de Raad van State daarvan lijkt te hebben. Het is niet alleen meer een «statisch» verslag van de staat van het onderwijs (de minimale eis die de Grondwet stelt), maar het besteedt jaarlijks ook aandacht aan relevante thema’s in een breder tijdsperspectief. De ontwikkeling van de tweede fase havo/vwo is zo’n thema. Het voorgaande heeft er wel toe geleid dat de argumentatie in de memorie van toelichting nog is aangevuld. Het wetsvoorstel is op nog een onderdeel aangepast. Het gaat om de artikelen 13, achtste lid, en 14, zevende lid, van de WVO. Daarin was in het aan de Raad voorgelegde wetsvoorstel opgenomen dat het bevoegd gezag kan beslissen dat vakken die dat bevoegd gezag aanwijst, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd. De beperkingen «door het bevoegd gezag aan te wijzen» en «in het vrije deel» moeten vervallen: zij zijn overbodig omdat zij geen informatie toevoegen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 4
6
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State, H. D. Tjeenk Willink Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. J. A. van der Hoeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 187, nr. 4
7