Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
30 371
Evaluatie Wet afbreking zwangerschap
Nr. 7
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 12 december 2006 In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 28 april 2006 inzake het standpunt over de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap (30 371, nr. 2). De op 15 juni 2006 toegezonden vragen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 12 december 2006 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt. De fungerend voorzitter van de commissie, Blok Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Atsma (CDA), Verburg (CDA), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), fng. voorzitter, Weekers (VVD), Ferrier (CDA), Joldersma (CDA), Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Kos¸er Kaya (D66), Schermers (CDA), Agema (PVV), Vacature (CU), Vacature (PvdA), Vacature (PvdA), Vacature (PvdA), Vacature (PvdA), Vacature (SP), Vacature (SP), Vacature (SP) en Vacature (PvdD). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), C q örüz (CDA), Ormel (CDA), Azough (GL), Gerkens (SP), Zijlstra (VVD), Van der Burg (VVD), Van Hijum (CDA), Haverkamp (CDA), Neppérus (VVD), Teeven (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Vacature (algemeen), Van de Camp (CDA), Graus (PVV) en Rouvoet (CU).
KST103808 0607tkkst30371-7 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
1
Vragen PvdA-fractie 1 De abortuswet is in de afgelopen twintig jaar in het algemeen naar behoren nageleefd. In de toekomst moet de abortuswet in Nederland onderdeel blijven uitmaken van kwalitatief hoogwaardige hulpverlening aan vrouwen en zijn ingebed in een liberale seksuologische cultuur. Nederland had jarenlang zeer lage percentages zwangerschapsafbrekingen, juist doordat op het gebied van seksuele voorlichting en laagdrempelige hulpverlening de zaken op orde waren. Met de veranderende bevolkingssamenstelling blijft het onderhoud van deze «preventie» cultuur van groot belang. Het is daarom teleurstellend dat de staatssecretaris pas dit najaar op het onderwerp preventie, tienerzwangerschappen e.d. zal ingaan. Kan de staatssecretaris toelichten waar zij in dit verband inspanningen wil leveren? Op welke wijze denkt u in te gaan op het gegeven dat met name onder sommige groepen migranten vrouwen en meisjes abortus in hogere mate voorkomt? Bij brief d.d. 4 juli 2003 heb ik u reeds mijn beleidsvoornemens op het terrein van preventie toegestuurd. Daarnaast heb ik in reactie op het actieplan «Seks onder je 25e» d.d. 23 mei 2006 aangegeven welke trajecten de komende tijd worden ingezet aangaande de preventie en gezondheidsbevordering m.b.t. seksuele gezondheid. Voorlichting over anticonceptie is hier een onderdeel van. Op dit moment worden nationale en regionale inspanningen (van NGO’s en GGD’en) op het gebied van preventie en seksuele gezondheid in kaart gebracht. Ik zal bekijken of deze structuur effectiever kan worden ingericht. Ook de laagdrempelige eerstelijns hulpverlening zal worden vernieuwd. De plaats van preventie binnen deze hulpverlening wordt bekeken. Als vervolg op het actieplan «Seks onder je 25e» zal ik een programma bij ZonMw neerleggen, dat gericht moet zijn op preventie m.b.t. seksuele gezondheid. Het gaat hier met name om seksuele vorming voor kinderen en tieners, met specifieke aandacht voor risicogroepen (bijvoorbeeld allochtone groepen). 2 Kan de staatssecretaris toelichten waarom zij de aanbeveling de vijf dagen bedenktijd om te zetten in een variabele bedenktijd niet heeft overgenomen? De onderzoekers stellen voor om de vaste beraadtermijn los te laten omdat zij vermoeden dat de beraadtermijn slechts beperkt effectief is in het waarborgen van een weloverwogen besluit en het oplossen van twijfels. Zij stellen dat uit het feit dat vrouwen niet van hun voornemen tot een abortus afzien kan worden geconcludeerd dat de beraadtermijn het ongeboren leven niet beschermt. Hierin volgt het kabinet de onderzoekers niet. De maatstaf is niet of de vrouw door deze termijn anders gaat denken over haar beslissing. Het gaat er vooral om dat een vrouw in deze periode haar keuze goed overweegt. Uit het onderzoek blijkt wel degelijk dat er in deze dagen in veel gevallen overdenking plaatsvindt. Uit de evaluatie blijkt dat een beraadtermijn als positief wordt ervaren. Hoewel sommige abortusartsen de verplichte termijn betuttelend vinden, vindt een meerderheid van de hulpverleners in abortusklinieken (waaronder artsen) een beraadtermijn nuttig of noodzakelijk. Zij vinden dat een beraadtermijn impulsieve beslissingen kan voorkomen (p. 271). Twijfel bij abortus is voor mij een belangrijk onderwerp. De onderzoekers stellen als alternatief voor de minimale beraadtermijn dat de arts bepaalt of een vrouw meer tijd nodig heeft om tot een goede overweging te komen. Het kabinet is van mening dat het niet zonder gevaar is om deze beslissing enkel aan de arts over te laten. Een belangrijk argument om dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
2
niet te doen wordt ook in de evaluatie genoemd. Een meerderheid van de vrouwen die zegt te twijfelen laat dit niet merken tijdens het gesprek met de arts in de kliniek. Het is dan voor een arts uitermate lastig om goed in te schatten of de keuze al voldoende is overwogen. Het oordeel van de arts alleen is niet voldoende. Met deze overtuiging sluit het kabinet aan bij signalen van maatschappelijk werkers. Bijvoorbeeld: de maatschappelijk werkers van het Fiom stellen dat zij veel te maken hebben met vrouwen die verwerkingsproblemen hebben juist vanwege een besluit dat, achteraf gezien, te snel en onzorgvuldig is genomen. Zij stellen dat een minimale beraadtermijn nodig is. Vooraf is het moeilijk te bepalen of op een later moment verwerkingsproblemen zullen optreden. Een vaste beraadtermijn zorgt ervoor dat elke vrouw in ieder geval vijf dagen haar keuze overdenkt. Tweederde van de vrouwen neemt overigens nu zelfs meer tijd dan de verplichte vijf dagen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat vrouwen ook zelf in de meeste gevallen niet overhaast willen handelen. Voorts is er een principieel argument om de beslissing over de termijn niet enkel aan de arts over te laten, zoals bij andere medische beslissingen geschiedt. De Wet afbreking zwangerschap kent twee hoofdgedachten. Eén daarvan is de bescherming van het nog ongeboren leven. Een beraadtermijn is een wettelijke waarborg tegen overhaaste beslissingen tot abortus. Bij een dergelijke wettelijk vastgelegde beschermwaardigheid van ongeboren leven past een strikte minimale termijn. Het is een taak van de overheid om te bepalen welke minimale beraadtermijn overeenkomt met deze beschermwaardigheid. Dit kan niet aan de arts worden overgelaten. Een variabele beraadtermijn is nog om twee andere redenen niet gewenst. Ten eerste niet omdat voor de burger niet meer voorzienbaar is wanneer zijn handelen al dan niet strafbaar is (strijd met de rechtszekerheid). Ten tweede niet omdat het controleren en handhaven van een onbepaalde norm voor de betrokken instanties een onmogelijke opgave is. 3 Kan de staatssecretaris aangeven waarom zij de overtijdbehandeling wel onder de Wet afbreking zwangerschap (Waz) wil brengen, terwijl niet wordt ingegaan op de aanpalende aanbeveling van de commissie Gevers om dan ook een variabele bedenktijd te introduceren? Naar aanleiding van aanvullende Kamervragen betreffende de overtijdbehandeling ben ik in de beantwoording (DBO-K-U-2695933 en DBO-K-U2695939) en brief (PG/E-2696997) reeds ingegaan op de overwegingen van het kabinet betreffende het onder de wet brengen van de overtijdbehandeling. Hierin is gesteld dat door medisch-technische ontwikkelingen de uitzonderingsgrond voor de overtijdbehandeling is vervallen. In mijn brief (DBO-CB-U-2698233) heb ik naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer een nader onderzoek toegezegd betreffende de overtijdbehandeling. Alvorens nadere vragen te beantwoorden over het standpunt van het kabinet over de overtijdbehandeling wacht ik de resultaten van het toegezegde onderzoek af. 4 De staatssecretaris spreekt in haar reactie van het belang van een multidisciplinaire richtlijn voor «zorgvuldige besluitvorming» in de hulpverlening. Waarop zou zo’n richtlijn een aanvulling zijn, in vergelijking met de bestaande praktijken van besluiten en hulpverlenen? Wie zou bij die hulpverlening volgens u betrokken moeten zijn, die nu niet betrokken is? Is de suggestie terecht dat alternatieven voor abortus onvoldoende worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
3
besproken? Waarop is deze suggestie gebaseerd? Uit het onderzoek blijkt dat ondanks de hoge kwaliteit van de hulpverlening het besluitvormingsproces nog kan worden verbeterd. Een richtlijn kan daarbij helpen. Momenteel bestaat er geen uitgebreide gezamenlijke richtlijn met betrekking tot het besluitvormingsproces. Ik heb hierover overleg laten voeren met het Nederlands Genootschap van Abortusartsen. Zij zien zelf de meerwaarde van het ontwikkelen van gezamenlijke normen op basis waarvan uiteindelijk een richtlijn kan worden opgesteld. Ik zie dit als een welkome ontwikkeling. Deze discussie leidt tot het uitwisselen van goede voorbeelden. Door middel van een richtlijn wordt een goed besluitvormingstraject ook vastgelegd. Voor zover ik kan overzien zullen er geen nieuwe partijen bij de besluitvorming worden betrokken. Wel kan ik me voorstellen dat de verschillende rollen duidelijk worden. Een voorbeeld daarvan is de rol van externe maatschappelijk werkers bij verschillende risicogroepen. Voor wat betreft de alternatieven verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 19. 5 De staatssecretaris kondigt een onderzoek aan naar de psychosociale gevolgen van een besluit tot abortus. Kan worden toegelicht hoe de onderzoeksopzet en doelstellingen eruit zien? ZonMW gaat voor mij een onderzoek uitzetten naar de besluitvorming bij abortus. Begin volgend jaar zal dit onderzoek van start gaan. Het onderzoek zal waarschijnlijk begin 2008 worden afgerond. De onderzoeksopzet is nog niet bekend. Een onderzoek, toegespitst op de Nederlandse situatie, is noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de rol die hulpverlening kan spelen bij het voorkómen van negatieve psychosociale gevolgen. Het gehele proces van de hulpverlening rond de besluitvorming van de vrouw moet centraal staan. Daarbij moeten met name een aantal groepen onderzocht worden die een grotere kans hebben op latere psychosociale problemen. In ieder geval minderjarigen, vrouwen die meer dan eens een abortus laten uitvoeren en vrouwen met een achtergrond waar abortus onacceptabel is. De vraag die beantwoord moet worden is met welke specifieke problemen deze groepen vrouwen te maken krijgen en hoe het hulpverleningstraject kan bijdragen om deze problemen te voorkomen. Dit onderzoek moet leiden tot concrete aanbevelingen die bruikbaar zijn voor hulpverleners op het gebied van abortus. Deze groep moet hiermee bruikbare informatie verkrijgen waarmee de hulpverlening voor verschillende groepen vrouwen wordt verbeterd. Beter inzicht in effectieve hulpverlening moet uiteindelijk leiden tot minder psychosociale problemen na een abortus. 6 Kan worden toegelicht welke maatregelen zullen worden getroffen om de hoge abortuscijfers bij Antilliaanse en Surinaamse vrouwen terug te dringen? Heeft de staatssecretaris de indruk dat de voorlichting voor deze, vaak jonge vrouwen, afdoende is? Wat kan nog worden ondernomen om de voorlichting te verbeteren? De afgelopen jaren zijn er preventieve interventies ontwikkeld die specifiek zijn gericht op deze doelgroep. Ook wordt in algemene preventie activiteiten (bijvoorbeeld lespakketten op scholen) aandacht besteed aan dergelijke risicogroepen, door middel van aandacht voor multiculturele verschillen. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op vraag 1. Het abortuscijfer bij de groep Antilliaanse en Surinaamse vrouwen stijgt niet, maar blijft hoog. Dat betekent dat extra inspanningen nodig blijven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
4
Daarom zal het (te ontwikkelen) vervolgprogramma «Seks onder je 25e» bij ZonMw specifiek aandacht vestigen op deze groepen. In mijn beleidsbrief eind december wordt u over dit mogelijke vervolg van «Seks onder je 25e» geïnformeerd. Vragen VVD-fractie 7 De Wet afbreking zwangerschap (Waz) is ruim twintig jaar na haar inwerkingtreding voor het eerst geëvalueerd. Is de staatssecretaris van mening dat deze wet vaker geëvalueerd moet worden? Zo ja, met welke tussenpozen? Zo neen, waarom niet? Ik ben van mening dat het goed is geweest dat op dit moment een evaluatie heeft plaatsgehad. Het is goed als deze wet in de toekomst opnieuw wordt geëvalueerd. Ik laat het over aan een volgend kabinet om te beslissen over een geschikt moment. 8 De staatssecretaris heeft ZonMw opdracht gegeven de Waz te evalueren. Waarom heeft u deze opdracht, die veel tijd en geld kost, gegeven als u niet de intentie heeft om belangrijke aanbevelingen over te nemen? De evaluatie geeft een goed inzicht in het functioneren van de Wet afbreking zwangerschap. Deze inzichten zijn nuttig voor zowel het kabinetsbeleid als voor verschillende partijen betrokken bij de abortushulpverlening. Dit inzicht is op zich al waardevol. Daarnaast neem ik een groot deel van de aanbevelingen over. 9 Kan een overzicht worden gegeven welke aanbevelingen van ZonMw wel en welke niet worden overgenomen? Ik geef u hieronder een overzicht van de conclusies en aanbevelingen. Ik geef aan of het kabinet deze conclusies deelt of de aanbevelingen overneemt. Ik maak daarbij gebruik van de samenvattende lijst op p. 187 tot en met 190. Hierbij laat ik buiten beschouwing welke conclusies en aanbevelingen door partijen in het veld worden overgenomen. p. 187 – algemeen functioneren – knelpunten oplossen algemeen – overtijdbehandeling – levensvatbaarheidsgrens p. 188 – handhaven 13 weken grens – strafbaarstelling 13 weken grens – overleg over 13 weken grens – beraadtermijn – verbeteren kennis huisartsen – uitbreiden groep verwijzers p. 189 – noodsituatie – andere formulering alternatieven – verbeteren gespreksvoering – nazorg – onderzoek – aandacht niet-Nederlandse vrouwen – aandacht preventie – minderjarigen – protocolleren – aanpassen Baz – aandacht prenatale diagnostiek – overleg ziekenhuizen
wel wel wel (wordt nader onderzocht) wel wel niet wel niet niet wel (wordt nader onderzocht) wel niet wel wel wel wel wel wel wel niet wel niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
5
– vergunningensysteem – werkgroep registratie p. 190 – uitbreiden mogelijkheden IGZ – strafbaarstelling – bescherming ongeboren leven – samenloop wetgeving – medicamenteuze abortus – internet
niet wel wel wel wel wel wel wel
10 De wettelijke beraadtermijn van vijf dagen is altijd onderwerp van discussie geweest. De discussie betrof niet alleen het hoofddoel van de beraadtermijn (nl. het waarborgen van zorgvuldige besluitvorming) maar ook de vraag of een verplichte beraadtermijn hiertoe noodzakelijk dan wel nuttig is. In de evaluatie wordt aangegeven dat deze beraadtermijn door veel personen en organisaties uit de abortushulpverlening overbodig en vaak als nodeloos belemmerend en als bevoogdend wordt ervaren (pag. 158, Evaluatie Waz, ZonMw). De staatssecretaris schrijft in haar brief dat de beraadtermijn dient als waarborg voor een zorgvuldige besluitvormingsprocedure. Waarom wordt in de brief niet ingegaan op de vraag of een verplichte beraadtermijn noodzakelijk dan wel nuttig is? Wil de staatssecretaris dit alsnog doen? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 2. 11 Het doel van de wettelijke bepaling, zo schrijft de staatssecretaris, is de garantie dat een vrouw voldoende tijd krijgt om de gevolgen van haar uiteindelijke beslissing voor het ongeboren kind en voor haarzelf te overwegen. Zij acht deze garantie van groot belang. Echter, uit cijfers blijkt dat de termijn niet of nauwelijks invloed heeft op de uiteindelijke beslissing; 40% van de vrouwen vond de beraadtermijn vervelend. Gebleken is ook dat van de vrouwen bij wie de beraadtermijn in acht is genomen, 80% niet veranderd is in hun voornemen over abortus. En hoewel voor zo’n 20% van de vrouwen de zekerheid van hun voornemen tijdens de beraadtermijn nog wel verandert, heeft die termijn ook niet of nauwelijks invloed op de uiteindelijke beslissing. Het verdient daarom volgens de evaluatiecommissie de voorkeur om de wettelijk vastgelegde beraadtermijn los te laten. De staatssecretaris geeft in haar brief een aantal argumenten waarom zij de wettelijke beraadtermijn van vijf dagen wil handhaven. Waarom houdt de staatssecretaris vast aan een wettelijk vastgestelde termijn als blijkt dat deze niet nuttig of niet van toegevoegde waarde is voor betreffende vrouwen? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 2. 12 De staatssecretaris laat met haar beslissing om de wettelijke beraadtermijn te handhaven het belang van de vrouw die meer dagen nodig heeft om tot een weloverwogen beslissing te komen prevaleren boven het belang van de vrouw die hiervoor minder tijd nodig heeft. Door ZonMw wordt aanbevolen in de wet op te nemen dat er steeds een zodanige bedenktijd dient te zijn als nodig is om in de gegeven omstandigheden tot een weloverwogen besluit te komen. De vaste termijn kan dus volgens ZonMw worden losgelaten. Waarom komt dit advies van ZonMw ten aanzien van de beraadtermijn volgens de staatssecretaris dan niet tegemoet aan zowel de vrouw die meer bedenktijd nodig heeft als de vrouw die minder bedenktijd nodig heeft? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
6
13 Als de beraadtermijn in de wet blijft, verdient het volgens ZonMw aanbeveling om de groep verwijzers van artikel 3, lid 2, Waz te verruimen tot andere in dit verband voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren. Met welke partijen is de staatssecretaris in overleg om te bezien of ze dit advies overneemt? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Over dit onderwerp heb ik overleg gehad met abortusartsen en maatschappelijk werkers (Fiom, VBOK). Ik bezie nu samen met de inspectie en met mijn ambtgenoot van Justitie of en zo ja, hoe een dergelijke wijziging goed en controleerbaar kan worden opgenomen in de wet. Ik zal de Kamer informeren wanneer wij tot de conclusie zijn gekomen dat het wenselijk is om de groep verwijzers uit te breiden. 14 Vanwege de medisch technologische mogelijkheden om zwangerschap al in een vroeg stadium op te sporen heeft de evaluatiecommissie ook de overtijdsbehandeling als onderbreking van de zwangerschap aangemerkt. Overtijdbehandeling zou daarom ook onder de Waz moeten vallen. De commissie adviseerde daarbij echter met klem de onderbrenging van de overtijdbehandeling bij de Waz alleen te laten plaatsvinden «wanneer de beraadtermijn bij een beslissing over de wettelijke positie van de overtijdsbehandeling betrokken wordt». Met andere woorden, slechts als de vijf dagen bedenktijd zou worden afgeschaft, kan wat de commissie betreft de overtijdsbehandeling onder de wet vallen. Waarom neemt de staatssecretaris dit advies van de evaluatiecommissie niet over? Kan de staatssecretaris de vooren nadelen aangeven van het opnemen van de overtijdsbehandeling in de Waz? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 3. 15 ZonMw acht het wenselijk om de naleving van de wettelijke bepalingen voortvloeiend uit de Waz in ziekenhuizen te bevorderen. Het is in de gezondheidszorg gebruikelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) controleert of wettelijke bepalingen voortvloeiend uit een wet worden nageleefd aan de hand van prestatie-indicatoren. Het belang hiervan is evident. Het advies van ZonMw impliceert dat prestatieindicatoren ontbreken, is dat zo? Zo ja, hoe kan de IGZ optimaal toezicht houden op de naleving van de wettelijke bepalingen voortvloeiend uit de Waz? Op welke manier en op welke termijn gaat de staatssecretaris bevorderen dat prestatie-indicatoren worden opgesteld? Anders dan in de abortusklinieken maakt abortus in het ziekenhuis slechts een relatief klein onderdeel van de voorkomende behandelingen uit. In de basisset prestatie-indicatoren zijn daarom geen indicatoren voor zwangerschapsafbreking opgenomen. Wel voert de inspectie jaarlijks de registratie van de abortus uit, waarin belangrijke aspecten van de wet aan de orde worden gesteld. De abortusbehandeling is wat dat betreft de enige behandeling waarvan jaarlijks een verslag wordt gemaakt door de IGZ. Deze registratie is veel uitgebreider dan de prestatie-indicatoren en geeft een goed beeld van de activiteiten rond zwangerschapsafbreking, waarmee ziekenhuizen en klinieken kunnen worden vergeleken. Ik zie dan ook geen aanleiding om voor deze behandeling, naast de registratie, extra aandacht te besteden aan het ontwikkelen van prestatie-indicatoren. 16 Aanbevolen wordt om in overleg met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen stappen te ondernemen om de bekendheid van de wet in ziekenhuizen te vergroten en naleving te verbeteren. Neemt de staatsse-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
7
cretaris dit advies over? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn? Kan dit door de IGZ worden gecontroleerd door middel van prestatieindicatoren? Zo neen, waarom niet? Overleg met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen is op dit moment niet nodig. Naar aanleiding van de evaluatie schrijf ik na de behandeling van het kabinetsstandpunt een brief aan alle ziekenhuizen waar abortus wordt uitgevoerd. Hierin zal staan wat de belangrijkste conclusies van het standpunt zijn voor ziekenhuizen en klinieken. De grootste onbekendheid bij ziekenhuizen blijkt te zijn de toepasselijkheid van de wet in het geval van abortus na prenatale diagnostiek. Ik zal hier aandacht voor vragen in de brief. Hierdoor wordt de wet voor het moment voldoende onder de aandacht gebracht van ziekenhuizen. De inspectie gebruikt de registratie van zwangerschapsafbrekingen mede om na te gaan of de ziekenhuizen de wet goed naleven. Indien de gegevens uit de registratie hiertoe aanleiding geven, past de inspectie gericht toezicht toe op de naleving in het betreffende ziekenhuis. 17 Volgens ZonMw is het gewenst dat de richtlijnen voor «good governance» ook in abortusklinieken worden gevolgd en ook daar transparantie-eisen zoals vastgelegd bij of krachtens de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) van toepassing zijn. Vanzelfsprekend moeten ook abortusklinieken de richtlijnen voor «good governance» volgen. En omdat abortusklinieken onder de WTZi vallen is het tevens evident dat de transparantie-eisen van toepassing zijn. Waarom, en op basis van welke gegevens trekt ZonMw deze conclusies? Is dit nu onvoldoende het geval? Zo ja, wat is de staatssecretaris voornemens te gaan doen om te zorgen dat op korte termijn de richtlijnen voor «good governance» en de transparantie-eisen voortvloeiend uit de WTZi ook in abortusklinieken worden gevolgd? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang? Het rapport trekt niet de conclusie dat momenteel de naleving van good governance richtlijnen onvoldoende is. Er wordt wel gesteld dat zij buiten de ontwikkelingen vallen die in ziekenhuizen plaatsvinden. Ik ben het eens met de opmerking dat ook de abortusklinieken zich actief moeten ontwikkelen op het gebied van good governance en transparantie. Overigens weet ik dat verschillende klinieken al druk bezig zijn om hun structuur wat dit betreft aan te passen. Ik blijf deze ontwikkelingen bij de klinieken volgen. Er wordt nu niet geconstateerd dat er problemen of achterstanden zijn bij klinieken. Wanneer er sprake is van negatieve ontwikkelingen op dit terrein zal ik maatregelen nemen en de Kamer informeren. Overigens vallen abortusklinieken niet onder de WTZi. Vragen ChristenUnie-fractie 18 Het is goed dat de verplichte beraadtermijn van vijf dagen blijft gehandhaafd en dat de wet ook van toepassing wordt op overtijdsbehandelingen. Uit het evaluatierapport blijkt echter ook dat de wet niet op alle punten goed wordt nageleefd. Het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de Waz vormt daarom aanleiding tot het stellen van een aantal vragen. Een abortus mag volgens de Waz alleen worden toegepast indien sprake is van een noodsituatie van de vrouw. Het is de wettelijke taak van de arts om vast te stellen of sprake is van een noodsituatie. Echter, er staat nergens duidelijk omschreven wat onder een noodsituatie moet worden verstaan. Veel artsen vinden dat als een vrouw zegt dat het om een noodsituatie gaat daar ook daadwerkelijk sprake van is. Deelt u de mening dat het begrip «noodsituatie» nader dient te worden gedefinieerd en dat dit in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
8
de te ontwikkelen richtlijn voor het besluitvormingsgesprek dient te worden opgenomen? De omstandigheden welke in individuele gevallen kunnen leiden tot een noodsituatie voor de vrouw en die het afbreken van de zwangerschap kunnen rechtvaardigen zijn moeilijk in een wettelijke formule vast te leggen. Dat was destijds een bewuste keuze van de wetgever bij de totstandkoming van de Wet afbreking zwangerschap en staat als zodanig helder verwoord in de memorie van toelichting bij de Waz. Ook het voorschrijven van een bepaalde structuur voor de gedachtewisseling past daar niet in. De arts en de vrouw hebben een eigen verantwoordelijkheid wat betreft de zorgvuldigheid van de besluitvorming in het licht van de bescherming van het ongeboren leven. 19 De conclusie van het evaluatierapport luidt dat «alles bijeen genomen kan worden gesteld dat de wet in het algemeen goed wordt nageleefd». Uit de evaluatie blijkt echter dat vrouwen vaak niet worden gewezen op alternatieven voor abortus, terwijl artsen op grond van artikel 5 van de wet daar wel toe verplicht zijn. Deelt u de mening dat de wet op dit punt niet goed wordt nageleefd? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de naleving van de wet op dit punt te verbeteren? Wat vindt u van de aanbeveling van de onderzoekers om de bedoeling van de wetgever op dit punt duidelijker tot uitdrukking te brengen door in de wet op te nemen dat de arts er zich van dient te vergewissen dat er voor de vrouw geen alternatieve oplossingen zijn? De wet stelt dat de arts verantwoorde voorlichting moet geven over andere oplossingen van haar noodsituatie dan het afbreken van zwangerschap. Uit het rapport blijkt dan ook dat de mate en de vorm waarin deze voorlichting plaatsvindt sterk verschilt. Het voorstel van de evaluatiecommissie om de wet met betrekking tot de bespreking van alternatieven te wijzigen neem ik niet over. Ik ben het met de onderzoekers eens dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat vrouwen bij een beslissing tot abortus alternatieven meewegen. Maar daarnaast heeft deze willen aangeven welke activiteit daarbij moet worden ondernomen: namelijk het voorlichting geven over de bestaande alternatieven. De reden hiervoor is dat een arts pas goed kan bepalen of een vrouw een zorgvuldig besluit heeft genomen wanneer de alternatieven onder haar aandacht zijn gebracht. Van artsen mag worden verwacht dat zij per geval bezien op welke manier de voorlichting het beste verantwoord plaatsvindt. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. In de evaluatie is niet onderzocht in hoeveel gevallen er schriftelijk is gewezen op de alternatieven voor een abortus. In de registratie van zwangerschapsafbrekingen staat nu geen vraag betreffende de voorlichting over alternatieven. Dit punt zal besproken worden in het kader van een mogelijke herziening van de abortusregistratie (zie wat dit betreft ook mijn antwoord op vraag 39). 20 Artsen brengen de alternatieven naar voren wanneer dit een zorgvuldige besluitvorming ten goede komt, maar laten dit achterwege indien blijkt dat vrouwen deze afweging zelf al hebben gemaakt. Uit de evaluatie van de Waz blijkt dat 86% van de vrouwen niet heeft nagedacht over adoptie en 80% niet over het uitdragen van de zwangerschap met steun uit de omgeving of van professionals. Tevens blijkt dat uitdragen van de zwangerschap met 57% van de vrouwen niet is besproken, adoptie of tijdelijk afstaan met 84% niet en steun van omgeving of professionals tijdens en na de zwangerschap met 89% niet. Er zijn dus vrouwen die zelf niet over alternatieven hebben nagedacht en waarmee de alternatieven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
9
ook niet besproken zijn. Hoe draagt dit bij aan een zorgvuldige besluitvorming? Bent u van mening dat het standaard uitreiken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal over alternatieven bijdraagt aan het nemen van een weloverwogen besluit? Uit de evaluatie blijkt dat 60 procent van de vrouwen die een abortus hebben laten uitvoeren zelfs al voor dat ze zwanger werden, nagedacht hadden over de mogelijkheid om de zwangerschap af te breken, mochten ze zwanger zijn. Daarnaast denkt 40 procent van de vrouwen nadat zij zwanger blijken te zijn langer dan 5 dagen na voordat zij contact zoeken met een arts over hun ongewenste zwangerschap. Artikel 5, lid 2, bepaalt dat de arts moet voorlichten over alternatieven. Dit kan heel goed door middel van voorlichtingsmateriaal, maar kan ook mondeling gebeuren. Dit hangt af van de individuele situatie. Het genoemde percentage over de voorlichting door artsen over alternatieven gaat enkel over de gevallen waarin de alternatieven mondeling zijn besproken. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 19. Ik ben wel van mening dat er nu te weinig inzicht is in hoe de voorlichting over alternatieven in de praktijk plaatsvindt. Ik laat bekijken of er een vraag hierover kan worden opgenomen in de abortusregistratie. 21 Wat is een weloverwogen, vrijwillig genomen besluit (blz. 2)? Bestaan daarvoor concrete toetsbare criteria? Een vrijwillig weloverwogen besluit is een besluit waarbij een vrouw zelf na voldoende informatie en zorgvuldige overweging tot de conclusie komt dat een abortus de juiste keuze is. Als maatstaf wordt gehanteerd dat een vrouw aan de arts zonder aanwezigheid van derden verklaart dat zij dit besluit weloverwogen en vrijwillig heeft genomen. De arts moet zich er van overtuigen dat dit klopt. Verder zijn er geen concrete toetsbare criteria. 22 Uit het evaluatierapport blijkt dat er meer aandacht moet komen voor preventie en voorlichting. Wat vindt u van de bevinding van de opstellers van het evaluatierapport dat het beter zou zijn om voorlichting over anticonceptie niet alleen aan nazorg te koppelen? Voorlichting over anticonceptie dient uiteraard onderdeel te zijn van de nazorg. Nog belangrijker is voorlichting over anticonceptie nog voordat een probleem van onbedoelde zwangerschap zich kan voordoen. Daarom is het zaak om gedurende de jonge jaren (vanaf 10 tot 20 jaar) op gezette tijden aandacht te besteden aan voorlichting en vorming op het gebied van seksualiteit (bij meiden én jongens). De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd om goede lespakketten voor de basisschool en middelbare school te ontwikkelen en te implementeren. Ook de komende jaren blijft hier veel aandacht naar uitgaan. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op vraag 1. 23 De abortusartsen zijn voornemens om voor het besluitvormingsgesprek een richtlijn te ontwikkelen. Er zijn echter veel meer beroepsgroepen (huisartsen, maatschappelijk werkers, gynaecologen, enz.) bij de zorg voor ongewenst zwangerschap betrokken. Bent u voornemens om de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn, die ook voor andere beroepsgroepen geldt, te stimuleren? Zo ja hoe, en zo neen, waarom niet? Een richtlijn is niet alleen van belang voor abortusartsen. De door u genoemde beroepsgroepen zijn alle betrokken bij de besluitvorming. Ik
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
10
treed niet in de wijze waarop de verschillende disciplines zouden moeten afstemmen. Het is wel noodzakelijk dat in de richtlijnen ook wordt gesproken over de andere relevante disciplines. Om de hulpverlening zo goed mogelijk te maken, dienen de praktijken te worden afgestemd. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie heeft net een nieuw protocol opgesteld voor de abortusbehandeling. Er is ook goed overleg tussen deze discipline en de abortusartsen. Er is inmiddels een multidisciplinaire werkgroep aan de slag om nieuwe richtlijnen over psychosociale hulpverlening te ontwikkelen voor het Nederlands Genootschap van Abortusartsen. Hierin zijn onder andere gynaecologen, psychologen en maatschappelijk werkers vertegenwoordigd. Mijn standpunt en de evaluatie hebben al stimulerend gewerkt voor het veld. Ik wil mij zeker blijven inzetten voor verbetering van de procedure van besluitvorming. Een van de manieren waarop ik dat concreet doe is door het uitzetten van een onderzoek naar de besluitvorming. 24 Uit de evaluatie van de Waz komt naar voren dat de wijze waarop in de praktijk wordt verwezen voor verbetering vatbaar is. Het rapport adviseert daarom maatregelen te treffen om de kennis en deskundigheid van huisartsen door middel van bijvoorbeeld opleiding en scholing te vergroten. U hebt de abortusartsen gevraagd meer aandacht te besteden aan bijscholing op het gebied van gesprekstechnieken. Bent u voornemens ook de huisartsen, de meest voorkomende verwijzers, hiernaar te vragen? De meeste huisartsen hebben zeer zelden te maken met een verzoek om abortus. Een bepaalde basiskennis wordt wel van hen verwacht om een vrouw op weg te helpen. Naast bijscholing kan verspreiding van het evaluatierapport eraan bijdragen kennis en bewustzijn van de eigen taak van huisartsen te vergroten. 25 De onderzoekers bevelen aan de wet zodanig te verruimen dat naast artsen ook andere voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren kunnen verwijzen. Om mogelijke psychosociale gevolgen tijdig te kunnen herkennen is het echter van belang dat huisartsen op de hoogte zijn van het feit dat vrouwen een abortus hebben ondergaan. Verdient het, met het oog op de waarborging van het welzijn van vrouwen, niet eerder aanbeveling de verwijzingsbevoegdheid exclusief bij de huisarts neer te leggen? Maatschappelijk werkers die veel te maken hebben met vrouwen die een abortus ondergaan hebben de benodigde kennis om te verwijzen. Niet altijd is de huisarts voor een vrouw de aangewezen persoon om de ongewenste zwangerschap te bespreken. Door de groep verwijzers uit te breiden wordt de toegankelijkheid van de hulpverlening verbeterd zonder dat dit de kwaliteit negatief beïnvloedt. 26 Welke aanwijzingen zijn er dat het besluitvormingsproces een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van negatieve psychosociale gevolgen? Dienen deze aanwijzingen niet nu al consequenties te hebben voor het handelen van hulpverleners? Uit verschillende onderzoeken en ervaring van hulpverleners blijkt dat een goed afgerond besluit een lagere kans geeft op negatieve psychosociale gevolgen. Dit gegeven is bekend bij abortushulpverleners en de besluitvorming is daarom een essentieel onderdeel van de hulpverlening. Ik heb geen aanwijzingen dat de hulpverlening op dat punt tekort schiet. Ik laat nader onderzoek doen naar manieren waarop de hulpverlening eventueel kan worden verbeterd. De aanbevelingen die daar uit voort komen zullen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
11
impact hebben op de praktijk. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 5. 27 Zal het onderzoek naar de psychosociale gevolgen van abortus zich ook richten op de omvang van de psychische problemen bij vrouwen na een abortus en naar de kwaliteit van de zorgverlening daaromtrent? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 5. Vragen SGP-fractie 28 Het aantal abortussen onder Nederlandse vrouwen is in de loop van de jaren enorm toegenomen. Waarom bevat de reactie van de staatssecretaris geen beschouwing over deze uiterst zorgelijke ontwikkeling? Kan in dit licht met recht worden gesproken dat de wet zorgvuldig wordt nageleefd, terwijl het toch ook een belangrijke doelstelling is om het aantal abortussen zo laag mogelijk te houden? Zou naar uw opvatting uit deze gegevens kunnen worden opgemaakt dat van de legalisering van abortus een sterke legitimerende werking is uitgegaan? Hoe oordeelt u hierover? De stijging van het abortuscijfer moet worden bezien in samenhang met de achterliggende omstandigheden. De hulpverlening op het gebied van abortus is sinds de inwerkingtreding van de wet sterk verbeterd. Nederland heeft internationaal gezien nog steeds één van de allerlaagste abortuscijfers. Uit cijfers van het CBS blijkt dat het percentage ongeplande zwangerschappen sinds de inwerkingtreding van de Wet afbreking zwangerschap gedaald is. Dit vind ik een goede ontwikkeling. Om dit cijfer nog verder naar beneden te brengen besteed ik veel aandacht aan preventie. Vooral het voorkomen van ongeplande zwangerschappen onder allochtonen en minderjarigen vindt het kabinet van groot belang en heeft een belangrijke plaats in het beleid. 29 Op welke manier draagt de wet in de praktijk bij aan de bescherming van het ongeboren leven, gezien in het licht van de bevindingen dat juist de bepalingen die bedoeld zijn om het ongeboren leven te beschermen (naleving wettelijke zorgvuldigheidseisen: alternatieven, beraadtermijn) het minst goed of in ieder geval sterk onvoldoende worden nageleefd? Op welke manier wordt als gevolg hiervan toch voldaan aan het bij de totstandkoming van de Waz bedoelde evenwicht waarin er geen sprake is van een recht op abortus, maar van een recht op hulp bij ongewenste zwangerschap? Dat de bepalingen ter bescherming van het ongeboren leven onvoldoende worden nageleefd, wordt niet geconcludeerd in de evaluatie. Met de huidige wet is een balans beoogd tussen de hulpverlening aan de vrouw in een noodsituatie en de bescherming van het ongeboren leven. 30 De Waz kent diverse belangrijke centrale begrippen die in de praktijk op veel verschillende manieren worden geïnterpreteerd. In hoeverre is het naar uw mening echt mogelijk om de wet te handhaven? Is de wet niet zo vaag geformuleerd dat er eigenlijk niets te zeggen is over de handhaving en naleving van de wet in de praktijk? Op welke manier wilt u bevorderen dat de wet wel eenduidig kan worden geïnterpreteerd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
12
De abortusbehandeling geldt als een van de best geregistreerde behandelingen in Nederland. De inspectie controleert de gegevens van de klinieken. Op veel punten is de wet uiterst concreet en goed controleerbaar. Daarbij kan gedacht worden aan de minimale beraadtermijn en de kwaliteitsvoorwaarden. Op andere gebieden geldt dat de invulling van de wettelijke bepaling afhankelijk is van de individuele situatie. Dit was immers de bedoeling van de wetgever geweest toen de wet werd opgesteld. Ik verwijs in dat verband ook naar de totstandkomingsgeschiedenis van de wet. Ik ben van mening dat in de praktijk de wet eenduidig wordt uitgelegd. Dit wordt niet weersproken door het feit dat vrouwen verschillend worden geholpen. Dat laatste betekent vooral dat de in de wet bedoelde afstemming van de hulpverlening op de individuele situatie daadwerkelijk plaatsvindt. 31 Deelt u de mening dat de opmerkingen op bladzijde 183 over het bieden van mogelijkheid voor abortus over de grenzen («Het zou mooi zijn als die verschillen zouden verminderen maar vooralsnog zijn zij als een gegeven te accepteren. Daarbij dienen overigens ook waar het abortus betreft het vrij verkeer van personen en informatie niet belemmerd te worden (...)») buiten de opdracht van het evaluatierapport vallen en in ieder geval van weinig respect getuigen voor landen die op grond van morele redenen abortus ongewenst vinden en zoveel mogelijk willen tegengaan? Deelt u de mening dat er respect dient te zijn en te blijven voor landen, organisaties en personen die uit willen gaan van de beschermwaardigheid van het leven als belangrijke en centrale menselijke waarde, zoals ook is vastgelegd in artikel 2, EVRM? (blz. 183 en 192) Ik heb vanzelfsprekend respect voor de keuzes die in andere landen worden gemaakt. Ditzelfde geldt voor mensen die de bescherming van ongeboren leven centraal stellen. Naast de noodsituatie van de vrouw staat ook de bescherming van het ongeboren leven in de Waz centraal. 32 Bent u het eens met de stelling dat het standpunt van de commissie dat abortus zo gewoon mogelijk behandeld moet worden en niet nodeloos een «status aparte» moet hebben, zeer veel tekort doet aan de wetsgeschiedenis en vooral aan de beschermwaardigheid van het ongeboren leven? (blz. 185) Op de genoemde pagina stellen de onderzoekers dat de wet wel degelijk een aparte status heeft gezien de verschillende waarden, waaronder die van de bescherming van het ongeboren leven, en belangen die erin worden genoemd. De opmerking over het minimaliseren van de status aparte heeft geen betrekking op de beschermwaardigheid van het ongeboren leven. De onderzoekers zijn van mening dat een aantal bepalingen die genoemd staan in de Waz tegenwoordig kunnen worden beschouwd als de uitdrukking van normaal verantwoord medisch handelen, en in die zin geen aparte status behoeven. 33 Het begrip noodsituatie is een belangrijk begrip in de wet. Tegelijkertijd is het erg onduidelijk in welke situaties sprake is van een noodsituatie. In wat voor gevallen is er volgens de staatssecretaris sprake van een dergelijke noodsituatie? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 18.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
13
34 Welke betekenis wordt in dit verband gegeven aan het begrip onontkoombaar? Hoe wordt bij de beoordeling van de noodsituatie invulling gegeven aan de noodzakelijke zware verantwoordelijkheid voor het ongeboren leven? De betekenis die wordt gegeven aan het begrip onontkoombaar is dat er geen andere manier is om de noodsituatie van de vrouw op te heffen dan door middel van een abortus. De wet kent een duidelijke verantwoordelijkheid toe aan de vrouw en de arts met betrekking tot de bescherming van ongeboren leven. Een arts moet zich ervan vergewissen dat het besluit is genomen door de vrouw in het besef van haar verantwoordelijkheid voor het ongeboren leven. 35 Bent u van mening dat abortus in het tweede trimester alleen mag plaatsvinden als er sprake is van gevaar voor de gezondheid of levensgevaar voor de vrouw en ernstige afwijkingen bij de vrucht, zoals in diverse andere landen, of mag abortus ook plaatsvinden als er sprake is van minder zwaarwegende gronden? Is er in Nederland ook sprake van onafhankelijke vaststelling van de genoemde gronden? (blz. 51 rapport)? De noodsituatie geldt als grond voor zowel eerste als tweede trimester abortussen. Zoals gezegd, is door de wetgever bewust geen invulling gegeven aan de noodsituatie waarin de vrouw kan komen te verkeren. 36 Hoe beoordeelt de staatssecretaris het gegeven dat ongeveer 2% van de abortussen wordt uitgevoerd als gevolg van prenatale diagnostiek? (blz. 56) Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 39. 37 Bent u van mening dat financiële redenen als belangrijkste argument een legitieme reden zijn voor een abortusverzoek? (blz. 83) Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 18. 38 Waar ligt naar uw mening de grens van levensvatbaarheid voor de beoordeling of een abortus nog mogelijk is? Bent u van mening dat de grens ligt bij 20–22 weken zoals bepaald bij de behandeling van de wet of bij 24 weken, zoals gehanteerd in een enkel ziekenhuis? (blz. 110) Medici gaan er naar de huidige stand van de medische kennis van uit dat een vrucht van minder dan 24 weken oud als niet-levensvatbaar moet worden beschouwd. Vandaar dat een zwangerschapsduur van 24 weken als een absolute grens moet gelden. Daarbij dient een veiligheidsmarge in acht te worden genomen, afhankelijk van de betrouwbaarheid van de gebruikte techniek. Mocht een zwangerschap (mogelijk) langer dan 24 weken zijn, dan geldt een ander regime. Dan is sprake van een zogenaamde late zwangerschapsafbreking. Uit de evaluatie blijkt overigens dat de gevallen waarbij op precies 24 weken wordt behandeld er sprake was van een bijzondere (medische) indicatie. 39 Deelt u de opvatting van de IGZ dat het een goede zaak zou zijn om onderscheid te maken in de registratie naar de diverse indicaties, zodat er meer zicht is op de redenen voor een abortus zoals sociale, medische en prena-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
14
tale indicatie, waarbij ook gedacht zou kunnen worden aan een categorie voor vitale indicatie of levensgevaar? (blz. 138) Ik stel een werkgroep in om te onderzoeken of het registratieformulier moet worden aangepast. Hierin zullen de inspectie en vertegenwoordigers uit het veld zitting hebben. Ik acht het wenselijk scherper zicht te krijgen op abortus naar aanleiding van prenatale indicaties. Momenteel vindt een klein percentage van de zwangerschapsafbrekingen plaats naar aanleiding van prenatale diagnostiek. Deze zwangerschapsafbrekingen zijn ook vaak zeer moeilijke beslissingen. Ik volg de ontwikkelingen op het gebied van prenataal onderzoek nauwgezet. 40 De 13-wekengrens en meer in het algemeen de zwangerschapsduur worden op verschillende manieren vastgesteld. Wat is volgens de staatssecretaris de juiste wijze van vaststelling in het kader van de Waz? Deelt zij de opvatting van de IGZ dat de wetgever heeft bedoeld de zwangerschapsduur in weken amenorroe uit te drukken? Is zij bereid om hierin eenduidigheid aan te brengen? (blz. 142) Het is juist dat in de registratie op verschillende manieren de zwangerschapsduur kan worden aangegeven. De werkgroep die ik instel om te komen met voorstellen voor de registratie zal ook dit aspect behandelen. Ik acht het van belang dat er eenduidigheid bestaat over de juiste wijze om de duur van de zwangerschap vast te stellen. Ik deel de mening van de IGZ dat in de geneeskunde de berekening in amenorroe-weken het meest gebruikelijk is. Ik ben, zoals de evaluatie heeft aanbevolen, in overleg met het Nederlands Genootschap van Abortusartsen over de grens tussen meer en minder gecompliceerde abortusingrepen. 41 Op welke manier zal in de praktijk duidelijk worden gewaarborgd dat de overtijdbehandeling inderdaad wordt behandeld als een abortus die onder de regels van de Waz valt? Betekent dit besluit dat overtijdbehandelingen geen aparte categorie meer vormt en ook door alle abortusinstellingen meegenomen zullen worden in de registratie? Deelt u de conclusie dat het vanwege de rechtszekerheid gewenst is om de overtijdbehandeling uitdrukkelijk in de wet op te nemen? (blz. 187) Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 39. 42 Op welke manier wil de staatssecretaris de onderkenning van de aanwezigheid van twijfel bij de vrouw die met een abortusverzoek komt bevorderen? (blz. 189) Een abortus is en blijft een moeilijke keuze voor de vrouw. Ook al is het in de gegeven situatie voor de vrouw de juiste beslissing, veel vrouwen ervaren het toch als een beslissing met twee kanten. Twijfel is daarbij dan niet zeldzaam. Toch blijkt driekwart van de vrouwen niet (meer) te twijfelen op het moment dat ze naar een abortuskliniek gaan. In de abortusklinieken wordt er door hulpverleners veel aandacht besteed aan het bespreken van twijfel. Zij hebben hiervoor in de gesprekken ook de ruimte. Hulpverleners zijn ervaren in het opsporen van verborgen twijfel. Ik heb met abortusartsen afgesproken dat zij nog meer dan voorheen hun gesprekstechnieken bijhouden en verbeteren. Daarnaast valt er nog wat te winnen bij gesprekken met vrouwen van allochtone afkomst. Door het verbeteren van begrip en vaardigheden wordt het optimale gedaan om twijfel te herkennen. Ik stimuleer de verbetering van vaardigheden en laat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
15
onderzoek uitvoeren dat tot inzichten moet leiden waarmee artsen beter inzicht krijgen in hoe twijfel te herkennen. 43 Hoe oordeelt u over het feit dat in een substantieel aantal gevallen de beraadtermijn niet wordt nageleefd? Is dit niet in strijd met de uitleg van de regering destijds dat uit de bescherming van het ongeboren leven voortvloeit dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd? Op welke manier wilt u ervoor zorgen dat deze naleving verbetert? (blz. 79–81) In de evaluatie wordt wat betreft de termijn tussen het eerste gesprek met een arts en de behandeling geen onderscheid gemaakt tussen overtijdbehandelingen en zwangerschapsafbrekingen die onder de Waz vallen. Bij overtijdbehandelingen is de Waz niet van toepassing en hoeft de beraadtermijn niet te worden nageleefd. Uit deze cijfers valt daarom niet op te maken in hoeveel gevallen een uitzondering is gemaakt op basis van artikel 16 lid 2. Uit de abortusregistratie van de IGZ blijkt dat in 2,4% van de zwangerschapsafbrekingen de beraadtermijn niet (volledig) in acht is genomen (cijfers 2004). Een groot deel van deze behandelingen waren echter overtijdbehandelingen die niet als zodanig apart geregistreerd waren. Daarnaast werd een aantal malen beroep gedaan op artikel 16 lid 2 van Waz. Op basis van deze cijfers van de inspectie kan niet vastgesteld worden dat «in een substantieel aantal gevallen de beraadtermijn niet wordt nageleefd». 44 Hoe oordeelt u over het gegeven dat de berekening van de beraadtermijn niet in alle abortusklinieken hetzelfde wordt beoordeeld? (blz. 81) Bent u bereid er voor te zorgen dat alle klinieken bij de berekening van de beraadtermijn uit zullen gaan van de wettelijke definitie, zodat de berekening begint op de dag na het bezoek aan de arts? De berekening van de beraadtermijn behoort overal volgens de wettelijke definitie te gebeuren. Ik zal de inspectie vragen om mogelijke onduidelijkheid bij klinieken weg te nemen door de wettelijke definitie van de beraadtermijn nog eens expliciet onder hun aandacht te brengen. 45 Hoe is naar uw oordeel de werking van artikel 16, tweede lid van de Waz? Hoe vaak wordt deze grond voor een kortere beraadtermijn gebruikt en is dit gebruik naar uw mening in alle op bladzijde 120, 141 en 272 van het rapport genoemde gevallen legitiem? Zie tevens mijn antwoord op vraag 43. In het onderzoek komen verschillende gronden naar voren waarin beroep wordt gedaan op de kortere beraadtermijn. De wet stelt vast wanneer kan worden afgeweken van de beraadtermijn. Dit kan wanneer daarmee een dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw wordt afgewend. Hulpverleners dienen altijd dit uitgangspunt te gebruiken bij de beslissing om van de mogelijkheid van artikel 16, tweede lid, van de Waz gebruik te maken. Elk geval moet wat dit betreft individueel door de hulpverlener op zijn eigen merites worden beoordeeld. 46 Bent u van mening dat ook abortus naar aanleiding van prenatale diagnostiek altijd moet worden geregistreerd? Hoe oordeelt u over het flexibele gebruik van de start van de beraadtermijn, zoals die in het geval van prenatale diagnostiek plaatsvindt? Wordt door deze flexibiliteit de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
16
doelstelling van de wettelijke beraadtermijn niet ondergraven? (blz. 129 en 134). Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 39. 47 Waarom neemt de staatssecretaris geen standpunt in op het terrein van de alternatieven voor zwangerschapsafbreking? Hoe beoordeelt zij het gegeven dat de wettelijke plicht om alternatieven aan te bieden vaak wordt verwaarloosd? Wat is in dit verband de relevantie van artikel 7:446 BW dat inlichtingen slechts mogen worden onthouden voor zover het verstrekken ervan kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zou opleveren? Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de vragen 19 en 49. 48 Hoe wordt invulling gegeven aan het voornemen uit het regeerakkoord: «Handhaving van de zorgvuldigheidsnormen bij zwangerschapsafbreking is gewenst, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan het voorhouden van alternatieven, waaronder adoptie»? Hoe krijgt die bijzondere aandacht voor alternatieven in de praktijk vorm? Mede als uitwerking van dit voornemen uit het regeerakkoord is de evaluatie van de Waz uitgevoerd. Bij de onderzoeksvraag is specifiek aandacht gevraagd voor de alternatieven. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de vragen 19 en 20. 49 Hoe oordeelt u over het gegeven dat vrouwen die een abortusverzoek hebben gedaan in ruim 80% van de gevallen niet hebben nagedacht over alternatieven voor abortus, mede in het licht van het gegeven dat abortusklinieken en ziekenhuizen in een zeer groot deel van de gevallen dit thema niet eens aan de orde stellen in de gesprekken? Op welke manier wilt u het nadenken over alternatieven – conform de Waz – bevorderen? (blz. 85) Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 20. 50 Deelt u de mening dat de uitleg van de wet op het gebied van alternatieven zoals die in het rapport (blz. 163) wordt gehanteerd («redelijke wetsuitleg»), in strijd is met de bedoeling van de wetgever? Bent u van mening dat de beslissing om tot een abortus over te gaan hierdoor geheel bij de vrouw komt te liggen, wat in kennelijke tegenspraak is met de bedoeling van de wetgever? Nee. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 19. 51 Op welke manier wordt op dit moment invulling gegeven aan psychosociale hulpverlening in het kader van ongewenste zwangerschappen, mede in het licht van artikel 2 van het Besluit afbreking zwangerschap? Bent u bereid te bevorderen dat er gedurende de beraadtermijn en in de fase van de nazorg meer aandacht is voor deze zorg? Bent u bereid om te zorgen voor toetsbare criteria of er voor te zorgen dat deze criteria tot stand komen? (blz. 150 en 165–166) Psychosociale hulpverlening verdient zeker aandacht. Het onderzoek richt zich erop hoe de hulpverlening invulling kan geven aan psychosociale hulp (zie mijn antwoord op vraag 5). Ik verwacht ook van de hulpverleners dat zij in hun richtlijnen aangeven hoe zij omgaan met psychosociale zorg.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
17
Hierbij hoort ook een visie over samenwerking tussen verschillende disciplines. Bijvoorbeeld met betrekking tot minderjarigen verwacht ik dat de afspraken tussen disciplines helder zijn. Overigens wordt momenteel met regelmaat gebruik gemaakt van externe hulpverleners voor de psychosociale hulpverlening. 52 Wanneer is bekend hoe de onderzoeksvragen van het onderzoek naar psychosociale gevolgen luiden? Welke risicofactoren zullen bij de beoordeling worden meegenomen? Worden bij dat onderzoek ook pro-lifeorganisaties betrokken? Wanneer krijgt de Kamer de beschikking over het onderzoeksrapport? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 5. 53 Wordt bij dit onderzoek naar de psychische gevolgen ook gekeken naar de risicofactoren, zoals aanbevolen in het evaluatierapport? Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 5. 54 Wordt bij het onderzoek ook gebruik gemaakt van het onderzoek uit Nieuw Zeeland over dit thema, zoals daarover is gepubliceerd in het Journal of Child Psychology and Psychiatry van januari 2006 en ook van het rapport van het Lindeboominstituut «Psychische problematiek bij vrouwen na abortus provocatus en de rol van de huisarts» van maart 2006? Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5. Gezien het feit dat ZonMw het onderzoek uitzet doe ik geen verzoek om specifieke literatuur te gebruiken. Ik vind het vanzelfsprekend dat dat een goede onderzoeker alle relevante literatuur in zijn onderzoek betrekt. 55 Is er ook nagedacht over de mogelijkheid om counseling in het kader van ongewenste zwangerschappen buiten de abortuskliniek te laten plaatsvinden door onafhankelijke deskundigen, zoals verplicht is gesteld in Duitsland, Frankrijk en Italië? Bent u bereid om dergelijke maatregelen te nemen? (blz. 51) Deze optie wordt niet overwogen. De hulpverlening is in Nederland goed geregeld. Huisartsen, abortusartsen, maatschappelijk werkers en anderen kunnen allen betrokken zijn bij de besluitvorming van de vrouw. De arts heeft tot taak om zich als onafhankelijk deskundige op te stellen en zich ervan te vergewissen dat het besluit weloverwogen en uit vrije wil is genomen. Abortusartsen in Nederland zijn op dit gebied bekwaam. 56 De voorlichting en de gesprekken vinden plaats in een abortuskliniek. Waarom wordt er niet sterker ingezet op onafhankelijkheid in de beoordeling van de noodsituatie door het gesprek over een ongewenste zwangerschap vooral bij hulpverleners te laten plaatsvinden die niet zijn verbonden aan een abortuskliniek? De arts in de kliniek dient een medisch professional te zijn die ervaring en deskundigheid heeft. Hij of zij kan onafhankelijk met een vrouw haar beslissing bespreken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
18
57 Wat is gedaan met de aanbeveling om de manier van verwijzen te verbeteren? Op welke wijze wordt er gezorgd voor betere aandacht voor de begeleiding van ongewenste zwangerschappen in opleiding en nascholing? Ik zal de LHV en NHG een brief sturen, waarin ik hen wijs op de bevindingen in de evaluatie. 58 Uit het evaluatierapport blijkt dat de wettelijke regels voor abortus in ziekenhuizen minder bekend zijn en minder systematisch worden toegepast dan in klinieken. Op welke manier wil de staatssecretaris er voor zorgen dat de bekendheid met de wet en de naleving ervan beter worden gewaarborgd? Welke stappen worden ondernomen om scholing en nascholing op dit terrein te verbeteren? (blz. 172–173) Dat de regels minder bekend zijn is deels eenvoudig te verklaren uit het feit dat veel gynaecologen relatief weinig te maken hebben met abortusbehandelingen. Ik wijs alle ziekenhuizen op de uitkomsten van de evaluatie en de voor hen relevante conclusies. 59 Op welke manier worden de registratieverplichtingen in ziekenhuizen verbeterd? De inspectie ziet erop toe dat elk ziekenhuis de gegevens aanlevert. 60 Bent u van mening dat de IGZ de inspectietaak op een goede manier uitvoert? Hoe oordeelt u in dit verband over het gegeven dat men aan het periodiek controleren van abortusinstellingen door personeelsgebrek de laatste jaren niet meer toekomt? Op welke manier wilt u de capaciteit en de effectiviteit van de controle op de klinieken en ziekenhuizen verbeteren? (blz. 139) Ik ben van mening dat de inspectie haar taak momenteel op een goede manier uitvoert. In de nieuwe werkwijze van de inspectie (gelaagd en gefaseerd toezicht) fungeert de registratie van zwangerschappen als indicator waarmee risicovolle abortusinstellingen of ziekenhuizen kunnen worden opgespoord en gericht toezicht kan worden gehouden. 61 Is de staatssecretaris bereid te bevorderen dat de Inspectie in die gevallen waarin niet wordt voldaan aan de centrale wettelijke zorgvuldigheidseisen over de beraadtermijn en het aanbieden van alternatieven, op zal treden? De wet moet worden nageleefd. De Inspectie ziet daarop toe en zal zo nodig optreden. Ik zie geen aanleiding om de inspectie op dit punt te verzoeken het beleid te wijzigen. 62 Welke voorwaarden worden er bij de verlening van een vergunning gesteld? Vindt er ook daadwerkelijk inhoudelijke toetsing plaats? (blz. 132 en 140) De voorwaarden voor het verlenen van een vergunning staan genoemd in het Besluit afbreking zwangerschap. De inspectie toetst de aanvragen voor vergunningen inhoudelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
19
63 Is de staatsecretaris bereid om maatregelen te treffen om te waarborgen dat de partner van de vrouw beter betrokken wordt bij het keuzeproces en ook de mogelijkheid krijgt voor nazorg? Nee. Er bestaan mogelijkheden voor nazorg voor de partner. Ook tijdens het keuzeproces is de partner zo mogelijk betrokken. 64 Wat is de stand van zaken met betrekking tot de samenwerkingsregeling bij de abortusboot van Women on waves? Women on Waves heeft voor de mobiele kliniek een samenwerkingsovereenkomst met het Slotervaartziekenhuis. Deze samenwerkingsovereenkomst is een van de voorwaarden genoemd in de wet om in aanmerking te komen voor een vergunning.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 371, nr. 7
20