Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
23 760
Beleid inzake XTC
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 3 juni 1994 Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur op 8 en 9 december 1994, hebben de leden Van der Vlies en Middelkoop het beleid inzake XTC aan de orde gesteld. Conform de toezegging die Staatssecretaris Simons op 9 december aan de heer Van Middelkoop heeft gedaan, doe ik u hierbij een notitie over het beleid inzake XTC toekomen. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. d'Ancona
S-IMG S-EMG S-GV 413390F ISSN 0921 - 7371
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 993-1 994, 23 760, nr. 1
NOTITIE OVER HET BELEID INZAKE XTC Inleiding De drug XTC (Ecstasy) bestaat uit de chemische verbinding 3,4-methyleendioxymethamfetarnine, afgekort als MDMA. MDMA is een reeds langer bestaande verbinding, die in 1914 geoctrooieerd werd als eetlustremmer. Er bleek toen overigens geen commerciële befangstelling voorte bestaan. In de jaren vijftig is MDMA betrokken geweest in een onderzoek van de University of Michigan naar de mogelijkheden van gebruik van bewustzijnsveranderende stoffen voor militaire doeleinden. In dit kader is ook de toxiciteit van MDMA in proefdieren onderzocht. De resultaten van dit onderzoek werden vrijgegeven in 1969 en gepubliceerd in 1973. In de jaren zeventig werd MDMA in de Verenigde Staten toegepast als hulpmiddel bij psychotherapie, om remmingen te doorbreken. Tevens begon in deze periode het recreatieve gebruik van MDMA als straatdrug. Aangenomen wordt dat MDMA via cliënten in psychotherapie, maar ook wel via therapeuten zelf, haar weg buiten de therapeutische praktijk heeft gevonden. In Nederland werd MDMA in 1985 voor het eerst op de illegale drugsmarkt gesignaleerd. Werking en risico's van XTC MDMA is een amfetamine achtige stof met hallucinogene eigen– schappen. Het middel combineert een stimulerende werking met een bewustzijnsveranderend effect. MDMA wordt vrijwel uitsluitend geslikt, meestal in de vorm van pillen en tabletten. De dosering varieert in de meeste gevallen van 60 tot 150 milligram. De werkingsduur is 4 tot 6 uur. Na inname raakt de gebruiker in een roes, waarbij hij of zij zich losser voelt en emotioneel betrokken bij anderen. Als bijwerking kan een reeks van bij amfetaminegebruik bekende effecten optreden, zoals verhoogde polsfrequentie en bloeddruk, verwijde pupillen, tandenknarsen en een droge keel en mond. Tevens kunnen angst en rusteloosheid optreden, alsmede uitputting na de roes. Bij veelvuidig gebruikvan MDMAzou het bewustzijnsveranderend effect minder worden en het stimulerende effect de overhand krijgen. Lichamelijke afhankelijkheid wordt niet waargenomen. Wel kan incidenteel geestelijke afhankelijkheid optreden. Veelvuldig gebruik kan leiden tot angsten, paniekreacties, slaapstoornissen, depressieve stemmingen en hallucinaties. Het gebruik van hoge doseringen kan zogenaamde flash backs met zich mee brengen (episodes waarbij de gebruiker enige dagen na het gebruik plotseling weer meemaakt wat hij of zij tijdens de roes beleefde). Ernstige complicaties bij gebruik van MDMA zijn betrekkelijk zeldzaam, maar kunnen voorkomen bij individuen met onderliggende hart– en/of luchtwegaandoeningen. Het gebruik van alcohol lijkt bij deze individuen het risico op complicaties te vergroten. MDMA en andere amfetamine-achtige stoffen verhogen de lichaams– temperatuur. In combinatie met omstandigheden als lang dansen in een warme, niet goed geventileerde ruimte en het onvoldoende drinken van water of andere niet-alcoholische dranken kan dit leiden tot oververhitting en uitdroging, incidenteel met dodelijke afloop. Zowel in het Verenigd Koninkrijk als in ons land zijn enige gevallen van acute leverfunctiestoornissen in verband gebracht met gebruik van MDMA. Tevens is acuut nierfalen in verband gebracht met MDMA. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1
aard van deze verbanden is nog onduidelijk, mede omdat niet vaststaat of er werkelijk MDMA is gebruikt of wellicht een ander middel. In dit verband dient ook rekening te worden gehouden met mogelijke nadelige effecten van de vervuiling van de XTC-markt. Het blijkt namelijk dat er regelmatig andere, vaak riskantere stoffen worden verkocht onder de noemer van XTC. In het volgende komt dit nog nader aan de orde. In onderzoeken bij proefdieren blijkt MDMA neurotoxiciteitte veroor– zaken. Het is nog onvoldoende duidelijk in hoeverre en op welke wijze er neurotoxische effecten bij de mens optreden. MDEA In juni 1992 werden de eerste signalen opgevangen van de opkomst van het middel MDEA (3,4-methyleendioxyethylamfetamine), ook wel «Eve» of «E» genaamd. Het effect van MDEA verschilt enigszins van dat van MDMA. Het is sneller werkzaam, maar is ook eerder uitgewerkt. Dit heeft er toe geleid dat sommige consumenten er toe zijn overgegaan om 2 of meer pillen van deze verbinding per avond te gebruiken. Bij dit consumptiepatroon wordt een sterkere stimulerende werking onder– vonden. Tevens is gemeld dat gebruikers eerder gedesoriënteerd raken en eerder problemen krijgen met de coördinatie van bewegingen. De effecten blijken moeilijk van te voren in te schatten. Incidenten en hulpvraag In het Verenigd Koninkrijk hebben zich in een periode van twee jaar vijftien sterfgevallen voorgedaan door hartritmestoornissen en/of oververhitting bij XTC-gebruik op grootschalige feesten1. De sterfgevallen zijn volgens deskundigen waarschijnlijk het gevolg van een combinatie van directe farmacologische effecten van het middel (met name de verhoging van de lichaamstemperatuur) met factoren als het zeer langdurig dansen in een overvolle, hete, slecht geventileerde ruimte en het onvoldoende beschikbaar zijn van water of frisdrank. In ons land is in 1993 sprake geweest van twee sterfgevallen bij een house-party. Over de relatie tussen de doodsoorzaak en het gebruik van XTC is geen rapport beschikbaar2. In 1994 hebben zich recent een drietal sterfgevallen bij grootschalige dansevenementen voorgedaan. Over de relatie tussen de doodsoorzaak en eventueel gebruik van XTC of andere drugs is thans nog niets bekend. De Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs (CAD's) hebben in het algemeen geen zicht op incidenten rond het gebruik van XTC. Hulpvragen met betrekking tot XTC lijken vooralsnog zelden bij de CAD's voor te komen en worden (nog) niet apart geregistreerd. Wel is bekend dat in de periode juli 1992 tot en met juni 1993 zich 6 personen met een hulpvraag over XTC bij het CAD in Amsterdam, onderdeel van de Jellinek, aangemeld hebben.
1
Toxicity and deaths from 3,4-methylenedioxymethamphetamine («ecstasy»). Henry, J. A., K. J. Jeffreys, S. Dawling, Lancet 1992; 340:384-87; Ecstasy-fueled «rave» parties become dances of death for English youths Medical News & perspectives, T. Randall, JAMA, September 23/30, 1992-Vol 268, No. 12, 1505-6. 2 De dood staat vast, was XTC de oorzaak? Trouw, 5 mei 1993, p. 1, 3.
Het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne in Bilthoven signaleert dat informatie– en hulpvragen over XTC vooral in het weekend gesteld worden en dat het aantal vragen toeneemt. In 1992 werd 40 maal informatie verstrekt in verband met mogelijk gebruik van XTC, waarvan 14 maal over XTC in combinatie met andere middelen. In 1993 werden 89 informatieverzoeken behandeld, waarvan er 27 betrekking hadden op gecombineerd gebruik. Bij de middelen waarmee XTC gecombineerd werd ging het veelal om alcoholische dranken en stimulerende middelen. De symptomen die bij het (mogelijk) gebruik van XTC optraden waren onder andere misselijkheid, duizeligheid, oververhitting, hypertensie,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1
onrust, haliucinaties, hartkloppingen en ritmestoornissen. In de gevallen waarbij de leeftijd van de betrokken persoon geregistreerd is, betrof het vooral personen tussen de 20 en 30 jaar. Omvang van het gebruik Hoewel epidemiologische gegevens grotendeels ontbreken, bestaat de indruk dat het gebruik van XTC in Nederland de afgelopen jaren is toegenomen. Het gebruik van XTC was aanvankelijk beperkt gebleven tot specifieke subculturele kringen, zoals esoterisch georiënteerde personen die het middel willen gebruiken voor bewustzijnsverruiming of persoon– lijke groei. Dit gebruik vindt meestal thuis of anderszins in besloten kring plaats. XTC werd ook wel gebruikt in «trendy» delen van het uitgaans– circuit in de grote steden. Vervolgens heeft het gebruik van XTC een bredere maatschappelijke verspreiding gekregen. Het gebruik als «feestpil» bleek bijvoorbeeld goed te passen in een opkomende jeugdcultuur, die zijn muzikale uitdrukking vond in de house-muziek. De house-cultuur is inmiddels uitgegroeid tot een wijd verbreid fenomeen, dat diverse stromingen kent. De house– parties die aanvankelijk in besloten kring georganiseerd werden, vonden ook ingang in het commerciële uitgaanscircuit. Tegenwoordig worden dergelijke feesten ook georganiseerd in grote discotheken, open jongeren– centra en gemeentelijke sporthallen. Vaak gaat het om zeer grootschalige evenementen, met bezoekersaantallen die variëren van 2 a 3 000 tot zo'n 20 000. Het gebruik van XTC is in de publieke beeldvorming vooral gekoppeld aan house-parties. Hoewel het gebruik van XTC en andere drugs bij dergelijke evenementen wel voorkomt en preventieve aandacht verdient, zij enerzijds toch aangetekend dat het merendeel van de bezoekers in het algemeen dergelijke middelen niet gebruikt en anderzijds dat dit gebruik ook in diverse andere maatschappelijke kaders voorkomt. Het gebruik van XTC is bijvoorbeeld ook gesignaleerd onder randgroepjongeren en voetbalsupporters. Onder heroïne– of cocaïneverslaafden komt het daarentegen weinig voor. Bij het reeds genoemde gebrek aan epidemiologische gegevens lopen de schattingen van het aantal mensen die wel eens XTC of een verge– lijkbaar middel hebben gebruikt, uiteen van enige tienduizenden tot enige honderdduizenden. Recente landelijke gegevens hebben alleen betrekking op scholieren. Uit het Derde Peilstationsonderzoek naar middelengebruik en gokken van het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD, juni 1993) te Utrecht, blijkt dat 3,3% van de scholieren van 12 jaar en ouder ooit wel eens XTC heeft gebruikt1 . Dit komt overeen met een aantal van 30 000 leerlingen. Voorts blijkt dat 1% (9000 leerlingen) nog in de maand voorafgaand aan het onderzoek XTC heeft gebruikt. Onderzoek van de Jellinek in Amsterdam en het Landelijk Scholierenonderzoek van de Rijksuniversiteit Leiden laten eenzelfde beeld zien. Het verschil tussen ooit gebruikt hebben en gebruik in de afgelopen maand lijkt er op te duiden dat veel jonge gebruikers na een enkel experiment stoppen.
1 Jeugd en riskant gedrag. Roken, drinken, druggebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar, Kuipers, S.B.M., C. Mensink, W.M. de Zwart, Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs, Utrecht, november 1993.
Hoewel het percentage leerlingen dat ooit XTC gebruikt heeft op zich nog laag is, is XTC onder scholieren in betrekkelijk korte tijd de meest gebruikte drug na cannabis geworden. Uit het onderzoek blijkt dat jongens in het MAVO-onderwijs het vaakst ooit XTC gebruikt hebben (7%), terwijl meisjes in het LBÓ-onderwijs op dit punt de hoogste score hebben (3,8%). Bij het gebruik in de afgelopen vier weken scoren MAVO– en HAVO-jongens het hoogst (1,8%). Bij vergelijking van regio's met betrekking tot gebruik van hard drugs (waaronder XTC) zijn geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1
significante verschillen gevonden. Het percentage jongeren in het voortgezet onderwijs dat zegt om te gaan met jongens en meisjes die een hard drug gebruiken, is bij XTC bijna 15,5%. Overigens is het aantal dat gebruikt zelden meer dan een paar personen uit de kring van jongens en meisjes met wie de respondent omgaat. Gebruikspatronen Het overheersende consumptiepatroon van XTC lijkt incidenteel en recreatief. In delen van het uitgaanscircuit is weekend-gebruik een bekend verschijnsel. Andere gebruikers houden langere tussenpozen aan. Dagelijks gebruik lijkt slechts op beperkte schaal voor te komen. Uit een onderzoek in Amsterdam in 1990 onder oudere scholieren bleek dat XTC in meerderheid met een matige frequentie en op beheerste wijze wordt gebruikt1 . Zelden is er sprake van een steeds intensiever wordend gebruik. Bij personen die het middel meerdere malen gebruikt hebben, is de gebruiksfrequentie in de loop dertijd sterk wisselend geweest of na een aanvankelijke stijging weer afgenomen. Regelmatige gebruikers lijken in het algemeen in staat te zijn tot zelfregutatie. Gebruik van XTC lijkt regelmatig gecombineerd te worden met zowel legale als illegale genotmiddelen, zoals tabak, cannabis, amfetamine en alcohol. Overigens wordt ook wel gerapporteerd dat alcohol in het algemeen wordt gezien als niet passend in het consumptiepatroon op house-parties en dat het gebruik van alcohol bij deze gelegenheden relatief laag is. Strafbaarstelling en opsporingsbeleid De toename van het recreatieve gebruik van MDMA als «love drug» en «party pill» in de V.S. leidde in 1986 tot plaatsing van MDMA op Lijst I van de Controlled Substances Act (in dezelfde categorie als heroïne en LSD). In 1986 plaatsten de Verenigde Naties op advies van de Wereldgezond– heidsorganisatie MDMA en een vijftal varianten hiervan op Lijst 1 van het Verdrag Inzake Psychotrope Stoffen van 1971. In Nederland is MDMA (tezamen met vijf varianten ervan) in 1988 bij ministerieel besluit onder het regime van de Opiumwet gebracht, ten behoeve van plaatsing op Lijst I, op grond van aanwijzingen dat er voorbereidingen werden getroffen voor grootschalige produktie en export naar Scandinavië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Er waren op dat moment overigens geen aanwijzingen voor een significante mate van misbruik van het middel in ons land. In de huidige praktijk van het opsporings– en strafvorderingsbeleid worden gebruikers in het algemeen tegemoet getreden als stond XTC op Lijst II van de Opiumwet. Het bezit van XTC voor eigen gebruik wordt niet gericht opgespoord. De eerste prioriteit ligt bij de opsporing van de handel en de produktie in ons land. De XTC-markt Een nieuwe wonderpil? Verspreiding, effecten en risico's van ecstacygebruik in Amsterdam, Korf, D., P. Blanken, T. Nabben, Jellinekcentrum, Amsterdam, 1991. 2 Dealers en dienders. Dynamiek tussen drugsbestnjding en de midden– en hogere mveaus van de cannabis–, cocaïne–, amfetamine– en ecstasyhandel in Amsterdam, Korf, D., H. Verbraeck, Criminologisch Instituut «Bonger», Universiteit van Amsterdam, 1993.
Korf e.a. hebben in 1991 onderzoek gedaan naar de XTC-markt in Amsterdam2 . De markt vertoonde voordat XTC in 1988 onder het regime van de Opiumwet werd gebracht reeds kenmerken van een illegale markt. Wie XTC wilde gebruiken, moest over de juiste contacten beschikken om aan het middel te komen en bij aanschaf was men er lang niet zeker van werkelijk MDMAte krijgen. Bovendien was de verkoopprijs in vergelijking met de produktieprijs nogal hoog. Er werd reeds voor 1988 een flinke winst gemaakt. Van een open produktie– en distributiesysteem was geen sprake.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1
In 1988 werden de meeste pillen nog geïmporteerd, orider andere uit de Verenigde Staten en Spanje. In 1990 verschenen in Amsterdam de eerste professioneel geslagen XTC-tabletten uit grote laboratoria op de markt. De sterk toenemende vraag leidde, tezamen met het repressief optreden door politie en justitie, tot schaalvergroting en meer tussenschijven aan de aanbodszijde. Vanaf 1990 zijn er een zestal distributieniveaus te onderscheiden. In het onderzoek konden de winstmarges niet duidelijk bepaald worden. De onderzoekers veronderstellen dat de prijs van een XTC-pil verviervoudigd is op het moment dat deze pil in de detailhandel komt. Andere schattingen komen aanzienlijk hoger uit. Intensivering van het repressieve optreden tegen iliegale drughandel lijkt op korte termijn weinig effect te hebben op de consumentenprijs, maar wel op de kwaliteit van sommige drugs. De ervaring met XTC lijkt dit te bevestigen. Gedurende de eerste twee maanden van 1992 werden in Amsterdam twee internationaal opererende criminele groeperingen opgerotd die zich op grote schaal bezighielden met de produktie van ecstasy. Dit leidde slechts tijdelijk tot een geringe prijsstijging. Wel is de kwaliteit van XTC in Amsterdam volgens Korf e.a. hierna veel onoverzich– telijker geworden. In de loop van 1992 verschenen chemische varianten op de markt, zoals MDA (3,4-methyleendioxyamfetamine, een krachtig hallucinogeen middel), MDEA en neppillen. Waarschijnlijk is MDEA op de markt gebracht omdat dit middel tot dan toe niet onder de Opiumwet viel. Mogelijk heeft hierbij overigens ook de behoefte gespeeld om te voldoen aan een specifieke consumentenvraag naar een «lichtere» variant van XTC. Korf e.a. concluderen dat intensivering van het repressieve optreden niet geleid heeft tot een aantoonbaar kleinere markt voor XTC. Eerder lijkt de markt gegroeid te zijn. De prijs voor de consument is de afgelopen jaren niet significant gestegen. Uit gegevens van het NIAD te Utrecht en van het Adviesburo Drugs te Amsterdam komt het volgende beeld naar voren1. Sinds de opkomst van XTC (rond 1988) in ons land lijkt de markt geleidelijk in toenemende mate vervuild te zijn geraakt, in het bijzonder in het «open» uitgaanscircuit. Niet alleen komen er sterk uiteenlopende doseringen bij XTC-pillen voor, maar er worden ook andere stoffen als XTC verkocht, zoals amfetamine, MDA en LSD. Ook worden zogenaamde neppillen verkocht. Er zijn diverse riskante incidenten gesignaleerd, zoals de verkoop van pillen met het narcosemiddel ketamine en amfetaminepillen met een hoge dosering. Aanvankelijk werden ook reguliere geneesmiddelen (zoals tranquillizers) als XTC verkocht. Inmiddels is dit zeldzaam geworden. Een typerend verschijnsel is dat van de «look-alikes». Populaire XTC-tabletten worden nagemaakt maar bevatten in werkelijkheid een andere stof, zoals amfetamine.
' De XTC-markt 2e helft 1992. Rapportage aan WVC, Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs, Utrecht, 1993; DIMS. Het drug informatie en monitoring systeem, september 1992 - juni 1993, Fromberg, E., F. Jansen, Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs, Utrecht, 1993; De Safe House Campagne. Verslag van een contradictie, Adviesburo Drugs, Amsterdam, 1992; Persoonlijke communicatie, R Jansen, 21 februari 1994; Persoonlijke communicatie, A. de Loor, 18 februari 1994.
Eind 1992 worden combinatiepreparaten gesignaleerd, voornamelijk combinaties van MDA en MDMA, MDA en MDEA, soms ook met cafeïne. Voorts wordt ook wel paracetamol als bijmenging aangetroffen. Overigens dringen dergelijke combinatiepreparaten niet massaal tot de markt door. De dosering werkzame stof lijkt bij MDMA en MDEA sterk uiteen te lopen. Het NIAD signaleerde dat de markt eind 1992 in toene– mende mate vervuild werd met amfetamine. Nadat MDEA in juli 1993 onder het regime van de Opiumwet is gebracht, lijkt het aanbod van MDEA vooralsnog niet te zijn afgenomen. Tevens blijkt de gemiddelde dosering van de aangeboden MDEA sterk te zijn gestegen. Een mogelijke verklaring is dat oude voorraden MDEA massaal op de markt «gedumpt» zijn. Mogelijk is ook een eigen, vaste klantenkring voor MDEA ontstaan. Indien dit het geval is, dient volgens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1
het NIAD en het Adviesburo Drugs rekening te worden gehouden met een mogelijke overstap van deze klantenkring op amfetamine. Het spreekt vanzelf dat de vervuiling van de markt risico's met zich meebrengt voor de consument, in het bijzonder in het «open» uitgaans– circuit. Oe consument weet eigenlijk nooit precies wat hij of zij koopt. In plaats van XTC kan het gaan om stoffen zoals amfetamine, waarvan vaststaat dat zij voor de consument duidelijk grotere risico's met zich meebrengen.
Preventie en voorlichting In ons drugbeleid is het voorkómen van problemen bij het gebruik minstens even belangrijk als het voorkómen van gebruik op zich. In dit verband wordt gesproken van het principe van de schadebeperking. We moeten ons realiseren dat het gebruik van XTC toch plaatsvindt, ondanks de voorlichting ter ontmoediging van het gebruik. Het is dan van belang om de (potentiële) consumenten op een zakelijke en geloofwaardige manier voorte lichten over de risico's en de mogelijkheden om deze risico's te beperken. Mede gezien de snelle groei van de XTC-markt, is het zeer de vraag of alle (potentiële) consumenten over voldoende informatie beschikken om de risico's van XTC en aanverwante stoffen juist te kunnen inschatten. Actieve voorlichting op de plaatsen waar gebruik plaatsvindt is daarom aangewezen. Gezien de omstandigheden waaronder XTC gebruikt wordt, dient ook consultatie over veiligheidsmaatregelen aangeboden te kunnen worden aan relevante intermediairen (zoals organisatoren van house-parties en beheerders van discotheken). Op het gebied van voorlichting en preventie in het kader van de schadebeperking zijn tot op heden met name het NIAD, het Adviesburo Drugs, het Instituut voor Alcohol– en Drugpreventie Amsterdam en de Stichting Odyssee te Rotterdam actief geweest. Deze instellingen werken tevens samen ten behoeve van actualisering en zo mogelijk uniformering van het voorlichtingsmateriaal. Bovendien worden organisatoren van grootschalige evenementen benaderd en wordt over het beleid ten aanzien van house-parties contact gezocht met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Omdat de ambulante verslavingszorg een belangrijke preventieve functie heeft, ligt het voor de hand dat deze sector snel en vakkundig inspringt op dergelijke nieuwe ontwikkelingen. Ik heb echter de indruk dat, afgezien van de bovengenoemde instellingen, het merendeel van de instellingen voor ambulante verslavingszorg zich nog te passief en te weinig marktgericht opstelt. Uit een enquète onder CAD's in juli van het vorig jaar is gebleken dat de CAD's de voorlichting over XTC wel geïntegreerd hebben in de bestaande drugsvoorlichting aan interme– diairen. Tevens waren enige CAD's bezig met het ontwikkelen van materialen. Geen van de ondervraagde CAD's richtte zich echter direct tot de consumenten. Wel zei men voornemens te zijn dit in de toekomst te gaan doen. Verder kwam uit de enquête en andere contacten met de ambulante verslavingszorg naar voren dat men niet altijd over voldoende kennis beschikte over XTC en aanverwante middelen en dat men geen of slechts incidentele contacten had met organisatoren van house-parties, horeca-ondernemers en gemeenten. Deze situatie lijktthans nog niet ingrijpend te zijn verbeterd. Waarschijnlijk spelen hierbij diverse factoren een rol, zoals een traditionele gerichtheid op de populatie van verslaafde heroïnegebruikers, leeftijd en achtergrond van het personeel en het ontbreken van flexibele regelingen voor het werken buiten kantooruren. Uiteraard realiseer ik mij ook dat de recente bezuinigingen op de ambulante verslavingszorg een extra zware belasting voor de instellingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1
met zich mee hebben gebracht. Desondanks acht ik een heroverweging van prioriteiten in deze aangewezen. Het zijn echter niet alleen de CAD's van wie een bijdrage mag worden verwacht. De Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) kent onder andere de aandachtsgebieden gezondheidsvoorlichting en –opvoeding en lokale/regionale samenwerking. Op grond hiervan zouden gemeenten/GGD'en eveneens een rol kunnen vervullen op het gebied van de preventie rond XTC-gebruik. Een ander knelpunt in de voorlichting betreft het feit dat er onder deskundigen nog geen algemene overeenstemming bestaat over de ernst van de risico's die verbonden zijn aan het gebruik van MDMA. De bestaande verschillen van mening worden vaak mede beïnvloed door hypothesen die men ontwikkelt bij gebrek aan feitelijke onderzoeksresul– taten. Hoewel begrijpelijk, ben ik van mening dat het gebrek aan overeen– stemming over de risico's van XTC onbevredigend is en het doel van een adequate voorlichting niet ten goede komt. Beleidsvoornemens Op grond van de informatie waarover ik thans beschik, ben ik van mening dat, in verhouding tot de geschatte omvang van het gebruik van drugs als XTC op vaak zeer grootschalige house-parties en op andere plaatsen in het uitgaanscircuit, het aantal incidenten rond dit gebruik tot op heden beperkt is gebleven. Ik acht het ook vanwege de vervuiling van de markt met riskantere stoffen die als XTC worden verkocht toch van groot belang om de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet te volgen. In dit verband wijs ik tevens op het verschijnen van een groep jongere consumenten, zoals büjkt uit het Derde Peilstationsonderzoek van het NIAD. Uit preventief oogpunt vind ik de kennelijke verlaging van de leeftijd waarop sommige jongeren met dergelijke middelen experimenteren ongewenst. Aangezien de kwaliteit en schadelijkheid voor de consument van in het uitgaanscircuit gebruikte drugs vooraf thans nauwelijkste bepalen zijn, heb ik, mede gezien de genoemde knelpunten in de voorlichting en de nog onbeantwoorde vragen over mogelijke schadelijke bijwerkingen van XTC, al dan niet in combinatie met andere middelen, de volgende beleidsvoornemens: 1. Ik zal een overzicht laten opstellen van de medische en farmacolo– gische werking van XTC (en verwante middelen zoals MDEA). Hierbij zullen tevens de uitkomsten worden betrokken van medisch onderzoek naar de tot nu toe bekende sterfgevallen waarbij gebruik van XTC mogelijk een rol heeft gespeeld. Op basis van dit overzicht zal de voorlichtingsboodschap moeten worden aangepast. 2. Ik zal de Nederlandse Vereniging van Instellingen voor Versla– vingszorg (NEVIV) en de aangesloten instellingen nadrukkelijk wijzen op de thans bekende risico's van XTC-gebruik. Tevens zal ik aandringen op het uitvoeren van actieve, vindplaats-gerichte voorlichting en andere preventieve maatregelen. Ik zal het Staatstoezicht verzoeken om de preventieve activiteiten van de ambulante verslavingszorg op dit gebied in het najaar te evalueren. Ik zal mij tevens beraden over de wijze waarop de GGD'en via een nauwere en intensievere samenwerking met de CAD's eveneens een bijdrage aan deze preventie kunnen leveren. In verband hiermee zal ik in overleg treden met de VNG en met de Landelijke Vereniging van GGD'en.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1
Overigens heeft het Staatstoezicht onlangs reeds een brief gestuurd aan de Regionaal Geneeskundig Inspecteurs voor de Geestelijke Volksge– zondheid, met het verzoek de GGD'en en CAD's te informeren over de ontwikkelingen rond het gebruik van XTC en hen te vragen om de gemeentebesturen te benaderen over de regelgeving voor house-parties. 3. Op basis van hun verantwoordelijkheid voor orde, veiligheid en volksgezondheid bij grootschalige evenementen zoals house-parties, ontwikkelen steeds meer gemeenten beleid en regelgeving op dit gebied, bijvoorbeeld door het verplicht stellen van afkoelruimtes, EHBO-voorzieningen, adequate watervoorziening, luchtverversing en voorlichting. Deze ontwikkeling kan gestimuleerd worden door de ontwikkeling van landelijk beleid. Ik zal hiervoor aandacht vragen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en de VNG. 4. Ik zal er zorg voor dragen dat het NIAD de ontwikkelingen rond het gebruik van drugs in het uitgaanscircuit blijft volgen. Tevens zal ik het NIAD verzoeken om na te gaan op welke wijze de gegevens over hulpvragen en incidenten rond XTC-gebruik systematisch geregistreerd kunnen worden. Hierbij zal ook gekeken moeten worden naar de registratieystemen van de algemene ziekenhuizen (EHBO-afdelingen), ambulance-diensten en huisartsen. 5. Ik heb reeds besloten het household-survey naar gebruik van alcohol, tabak, medicijnen en drugs in Amsterdam voor de derde maal te laten uitvoeren. In dit survey zal ook gekeken worden naar de ontwikkeling van het gebruik van XTC. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting eind dit jaar beschikbaar komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 760, nr. 1