Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
26 816
Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000–2003
Nr. 2
RAPPORTAGE Inhoud
1 1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 1.5 1.5.1 1.5.2 1.6 1.6.1 1.6.2 1.6.3 1.7 1.8 1.8.1 1.8.2 1.8.3 1.8.4 2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3
Inleiding
2
Uitwerking Regeerakkoord 1998 Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg Projectgroep Toegang Meerjarenafspraken en Landelijk Programmamanagement Meerjarenafspraken Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg Projectgroep Zorgprogrammering Beleidsinformatie Stand van zaken per augustus 1999 Specifieke aandachtspunten Kwaliteitszorg Het Programma Kwaliteitszorg in de Jeugdzorg Kwaliteitsjaarverslag De inbreng van cliënten en beroepsgroepen Regiovisies jeugdzorg Verbetering van de aansluiting met lokale voorzieningen voor jeugdigen Jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid Jeugdzorg en onderwijs Jeugdzorg en arbeidstoeleiding Jeugdzorg en veiligheid
4 5 6
De sectoren in de jeugdzorg Jeugdhulpverlening Regionaal Beleid Beleid landelijke voorzieningen Vernieuwing van de jeugdhulpverlening Justitiële jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen Raad voor de Kinderbescherming Instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij Kinder- en Jongerenrechtswinkels
KST40765 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
6 7 9 9 10 10 11 12 12 12 13 13 14 14 15 17 18 19 19 20 21 24 24 25 27 29
2.2.4 2.2.5 2.3
Justitiële jeugdinrichtingen Inning ouderbijdrage Geestelijke Gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (LVG)
29 31
Bijlagen
34
1
Wet- en regelgeving
34
2
Projecten Jeugdhulpverlening Innovatietraject pleegzorg Thuisloze jongeren Youth at Risk Pilot Limburg Jongerenparticipatie in de jeughulpverlening en de jeugdbescherming Versterking van de positie van cliënten in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming Arbeidsmarktbeleid
38 38 38 39 39
2.4
3
Financiën, capaciteitsontwikkeling en overige kengetallen Overzichten A: Jeugdzorg Overzichten B: Jeugdhulpverlening Overzichten C: Jeugdbescherming en de justitiële jeugdinrichtingen Overzichten D: Jeugd-ggz Overzichten E: Voorzieningen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen
31 32
39 40 40
42 42 44 58 66 72
Lijst van gebruikte afkortingen
73
Noten
76
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
1
Inleiding Voor u ligt de Voortgangsrapportage Beleidskader Jeugdzorg 2000–2003. Deze rapportage licht de belangrijkste (inter-)sectorale ontwikkelingen toe die momenteel in de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen aan de orde zijn. Dit document bevat tevens de onderbouwing van de concrete beleidsvoornemens die voor deze sectoren zijn vermeld in de begroting 2000–2003 alsook van de daarin opgenomen meerjarencijfers. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet op de jeugdhulpverlening dat de Ministers van Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie verslag doen over het afgelopen jaar en voortschrijdend inzicht geven in de beleidsvoornemens voor de komende vier jaar. Tenslotte geeft deze rapportage inzicht in de stand van zaken ten opzichte van de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg, Hoofdlijnen van een Plan van Aanpak 1999–2002» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nr. 4). Twee ontwikkelingen staan daarbij centraal: het proces van wetgeving en het versterken en verankeren van het beleid van Regie in de jeugdzorg op landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Voor beide ontwikkeltrajecten geldt dat in deze voortgangsrapportage verslag wordt gedaan van de bereikte resultaten en voornemens. In de jeugdzorg is de afgelopen jaren op beleids- en uitvoerend niveau veel in gang gezet dat moet leiden tot grotere samenhang en effectiviteit, tot verbetering van de toegankelijkheid van de hulp en zorg, tot een betere afstemming van vraag en aanbod en tot een betere bedrijfsvoering.
Resultaten In 1999 zijn er extra middelen beschikbaar gekomen in het kader van het Regeerakkoord 1998. Hierin is onder andere het instrument van meerjarenafspraken geïntroduceerd. Over de inzet van deze extra middelen in 1999 (f 16,9 miljoen) zijn afspraken gemaakt tussen IPO, VNG, VOG, GGZ-Nederland en de Ministeries van VWS en Justitie. Momenteel wordt concreet invulling gegeven aan de meerjarenafspraken. De overheid biedt daarbij een meerjarig perspectief. Gelijktijdig, onlosmakelijk daarmee verbonden, worden met provincies/grootstedelijke regio’s en zorgaanbieders afspraken gemaakt over de met deze financiële middelen te bereiken doelstellingen en resultaten. In de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nr. 4) is gesteld dat een andere wijze van sturen door de rijksoverheid nodig is en dat de ondersteuning van de regiefunctie van provincies en grootstedelijke regio’s versterkt moet worden. Dit is vooral van belang voor het implementatieproces voor de komende jaren. Ter ondersteuning daarvan is gekozen voor een Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg (LPJ) dat eind dit jaar formeel van start zal gaan. Dit LPJ heeft tot taak om de uitvoering van de meerjarenafspraken te monitoren, knelpunten te signaleren en voorstellen te ontwikkelen om deze knelpunten op te lossen. In de afgelopen periode zijn vorderingen gemaakt in de diverse vernieuwingstrajecten in het kader van Regie in de jeugdzorg. Te denken valt aan het verschijnen van het advies van de Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg (CKJ), de start van de overleg- en beheer- en onderhoudsorganisatie voor de beleidsinformatie binnen de jeugdzorg, het Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (CIJ) en het Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening (SRJ) en de oplevering van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
2
eerste versie van de informatiesystemen alsook het feit dat de projectgroep Zorgprogrammering in totaal elf projecten in uitvoering heeft waarin zorgprogramma’s in de praktijk worden uitgewerkt. Ook de samenwerking van de jeugdzorg met vele aanpalende beleidsterreinen krijgt concreet vorm. Het Regeerakkoord 1998 benadrukt het belang van een samenhangende benadering van de problemen van jeugdigen. De jeugdzorg maakt deel uit van een langere keten van voorzieningen: de sociale infrastructuur voor jeugdigen. Als uitvloeisel van het Regeerakkoord 1998 staat voor de jeugdzorg de komende tijd met name de verbetering van de aansluiting met lokale voorzieningen voor jeugdigen en het lokale jeugdbeleid hoog op de agenda. Niet alleen binnen de meerjarenafspraken maar ook in het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) en het Grotestedenbeleid vindt hierover overleg plaats met betrokken partijen.
Voornemens In het licht van het bovenstaande breekt nu een cruciale fase aan. In oktober 1999 ligt er een advies van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg over het bestuurlijk kader. Het gaat daarbij om een heroriëntatie op de inrichting en financiering van het jeugdzorgstelsel. Dit advies wordt ingebed in een visie op de rol en verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van opvoeding en zorg. De nieuwe wet wordt mede gebaseerd op het advies van de commissie. Het advies van de commissie en het eindadvies van de projectgroep Toegang vormen het richtinggevend kader voor het kabinet, waarbij het draagvlak bij de beleidspartners van groot belang wordt geacht. Op dit moment is het regeringsstandpunt naar aanleiding van beide genoemde adviezen voorzien voor het voorjaar van 2000. Voor een goed functionerende jeugdzorg blijven extra middelen nodig, met name ten behoeve van de Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s), de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s), de wachtlijstproblematiek en het Zorgaanbod. In het Regeerakkoord 1998 en in het kader van het kabinetsbesluit inzake de fiscalisering van de omroepbijdragen is hierin voorzien. In totaal gaat het om een bedrag oplopend tot f 130 miljoen in 2002 waarover meerjarenafspraken zullen worden gemaakt. De bedragen zullen zoveel mogelijk – afhankelijk van de provinciale en lokale ontwikkelingen met betrekking tot de BJZ’s, de capaciteitsontwikkeling in de jeugdzorg en de relatie met het lokale beleid – binnen één afsprakenkader en in onderlinge samenhang beschikbaar worden gesteld. Naar verwachting kan voor het eind van 1999 overeenstemming worden bereikt over de concrete uitwerking voor de jaren 2000–2003. De ondersteunende vernieuwingstrajecten zoals zorgprogrammering, kwaliteitsbeleid, beleidsinformatie en regiovisies krijgen de komende tijd in onderlinge samenhang een vervolg. Bij zorgprogrammering ligt het accent op de projecten die halverwege 2000 zijn afgerond. Het eindadvies van de Projectgroep Zorgprogrammering wordt rond oktober 2000 verwacht. Op het gebied van kwaliteitsbeleid worden voor een deel bestaande activiteiten voortgezet. Belangrijk is de introductie van een kwaliteitsjaarverslag. Hierdoor ontstaat meer inzicht in het beleid van de instellingen. In het traject beleidsinformatie heeft het verkrijgen van een wettelijke basis voor de gegevensverzameling naast een verscherping van de aandacht voor de gegevenslevering (waaronder de betrouwbaarheid van de gegevens) prioriteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
3
De regiovisies jeugdzorg worden in het najaar van 1999 geanalyseerd en vervolgens gebruikt als bouwstenen voor het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004 dat in september 2000 verschijnt. In het kader van de meerjarenafspraken zullen ook ten aanzien van deze onderwerpen de resultaten zichtbaar worden gemaakt. In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) zal door de betrokken overheden (gemeenten, provincies/grootstedelijke regio’s en rijk) een gemeenschappelijke visie worden ontwikkeld op jeugdbeleid om de gezamenlijke inspanningen te versterken. De Tweede Kamer zal regelmatig geïnformeerd worden over de voortgang in bovenstaande beleidstrajecten. Dit zal niet alleen plaatsvinden in documenten zoals deze maar ook in afzonderlijke stukken. Dit sluit aan bij de behoefte van de Tweede Kamer om regelmatig geïnformeerd te worden over de voortgang, zoals tijdens het Algemeen Overleg van 15 april 1999 ook aan de orde werd gesteld. De Tweede Kamer kan in oktober een rapportage tegemoet zien in het kader van de meerjarenafspraken BJZ’s en AMK’s voor 1999.
Opzet van de voortgangsrapportage In hoofdstuk 1 worden de recente ontwikkelingen op het niveau van de jeugdzorg geschetst in het kader van het plan van aanpak Uitwerking Regeerakkoord. Het gaat om de voortgang van de invulling van de meerjarenafspraken rond de BJZ’s, AMK’s en het zorgaanbod, met name in het licht van de wachtlijstproblematiek. Ook de stand van zaken bij de regietrajecten zorgprogrammering, kwaliteit, beleidsinformatie en regiovisies wordt hierin toegelicht. Vervolgens wordt het beleid voor de verbetering van de aansluiting tussen de jeugdzorg en lokale voorzieningen beschreven. Het gaat daarbij om raakvlakken tussen de jeugdzorg en het lokaal jeugdbeleid, het onderwijsbeleid, het arbeidsmarktbeleid en het veiligheidsbeleid. Hoofdstuk 2 geeft per sector inzicht in de belangrijkste ontwikkelingen in achtereenvolgens de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de jeugd-ggz en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Hierbij wordt het sectorale beleid beschreven. Een overzicht van de ontwikkelingen in wet- en regelgeving is opgenomen in bijlage 1. Bijlage 2 geeft inzicht in de (vernieuwings)projecten binnen de sector jeugdhulpverlening, zoals het innovatietraject pleegzorg, thuisloze jongeren en jongerenparticipatie. In bijlage 3 zijn per sector de financiële overzichten en andere kengetallen gepresenteerd.
HOOFDSTUK 1. UITWERKING REGEERAKKOORD 1998 De hoofdlijnen van het Regeerakkoord 1998 zijn in december 1998 naar de Tweede Kamer gezonden middels de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg; Hoofdlijnen van een Plan van Aanpak 1999–2002» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nr. 4). Uitgaande van een evaluatie van het vernieuwingsproces Regie in de jeugdzorg en de uitgangspunten van het Regeerakkoord 1998 wordt in deze notitie een tweeledige doelstelling geformuleerd: het tot stand brengen van een nieuwe Wet op de jeugdzorg met een eenduidige aansturing en financiering én het versterken en verankeren van de gewenste veranderingen op landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Om het vernieuwingsproces te versnellen en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
4
knelpunten weg te nemen bij de Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s), de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) en de wachtlijsten in de jeugdhulpverlening worden intensiveringsmiddelen beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn uit de opbrengsten van de fiscalisering van de omroepbijdragen in de jaren vanaf 2000–2003 eveneens extra middelen beschikbaar: bij de begrotingsvoorbereiding is besloten f 60 miljoen aan extra intensiveringsmiddelen met ingang van 2000 voor de jeugdzorg als geheel in te zetten. Ter realisatie van de gewenste vernieuwingen introduceert bovengenoemde uitwerkingsnotitie het instrument van de meerjarenafspraken. De rijksoverheid biedt een meerjarig financieel perspectief en gelijktijdig, onlosmakelijk daarmee verbonden, maakt zij met provincies/grootstedelijke regio’s, gemeenten en zorgaanbieders afspraken over de met deze financiële middelen te bereiken doelstellingen en prestaties. Hierbij worden concrete afspraken over verschillende onderwerpen gemaakt. Naast de totstandkoming van de BJZ’s en de AMK’s en naast de reductie van de wachtlijsten binnen de jeugdzorg kondigt de uitwerkingsnotitie ook de versterking aan van de vernieuwingen die op het gebied van beleidsinformatie en kwaliteitszorg zijn ingezet in het kader van Regie in de jeugdzorg. Ook wordt gestreefd naar verdere ontwikkeling van de regiovisies en naar verbetering van de aansluiting met de lokale voorzieningen voor jeugdigen. Dit hoofdstuk geeft de vorderingen weer die inmiddels zijn geboekt in al deze deeltrajecten. Paragraaf 1.1 gaat in op de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg. In paragraaf 1.2 komt het Eindadvies van de Projectgroep Toegang aan bod. In paragraaf 1.3. volgt een toelichting op de meerjarenafspraken jeugdzorg, inclusief de taken van het Landelijk Programmamanagement (LPJ). In de paragrafen 1.4 tot en met 1.6 wordt aandacht besteed aan de projecten Zorgprogrammering, Beleidsinformatie en Kwaliteitszorg. De stand van zaken rond de regiovisies wordt toegelicht in paragraaf 1.7. Tenslotte gaat paragraaf 1.8 in op het streven naar een verbeterde aansluiting met de lokale voorzieningen voor jeugdigen. 1.1 Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg In de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» wordt aangekondigd dat in de eerste fase van het wetgevingsproces het bestuurlijk kader van de nieuwe wet dient te worden bepaald. Voor het opstellen hiervan is bij het Besluit Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg (de Commissie Günther) een uit onafhankelijke deskundigen bestaande ad-hoc commissie ingesteld. Zij heeft tot taak op basis van een door haar op te stellen visie op de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij opvoeding en zorg, alsmede op basis van een door haar te formuleren heldere probleemanalyse van de huidige situatie, verschillende alternatieven voor een bestuurlijk kader te verkennen. Op deze wijze zal de commissie tot een aantal modellen komen en daarbij het meest gewenste model aangeven. Het bestuurlijk kader omvat in ieder geval de afbakening van het begrip jeugdzorg (de reikwijdte van de Wet op de jeugdzorg), de verdeling van de verantwoordelijkheden en de financieringssystematiek. Wat betreft de reikwijdte van de wet dient onder meer aan de orde te komen of wordt gekozen voor onderbrenging van het totale zorgaanbod van jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-ggz in de nieuwe wet. Tevens dient aandacht te worden besteed aan het grensvlak met de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Daarnaast dient de afbakening van de toegangfuncties aan de orde te komen, waaronder de afweging welke functies wel of niet binnen de reikwijdte van de Wet op de jeugdzorg zouden kunnen worden opgenomen. In het voortraject van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
5
nieuwe wet is het NIZW gevraagd een inventarisatie uit te voeren, op welke wijze in een aantal locaties – binnen de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden – invulling wordt gegeven aan de samenhang tussen lokale jeugdvoorzieningen en regionale jeugdzorg en welke knelpunten zich daarbij voordoen (zie ook paragraaf 1.8.1). Als criteria bij het doen van voorstellen voor het meest gewenste model dienen door de commissie in ieder geval te worden meegenomen: – De mate waarin het bestuurlijk kader bijdraagt aan een eenduidige en slagvaardige besturing en financiering van het totale jeugdzorgstelsel. – De mate waarin de financieringssystematiek incentives bevat voor het verhogen van de doeltreffendheid en doelmatigheid. – De mate waarin het bestuurlijk kader bijdraagt aan de met Regie in de jeugdzorg gewenste verbeteringen van het stelsel en deze verbeteringen verankert. Bij het aangeven van het meest gewenste model voor een bestuurlijk kader behoort advisering over een combinatie van de bestaande financieringssystematieken danwel een nieuw te introduceren financieringssystematiek tot de mogelijkheden. De commissie zal haar werkzaamheden naar verwachting in oktober 1999 afronden. Daarna zal de regering – mede op basis van de reacties van betrokken partijen – naar aanleiding van het advies van de commissie haar standpunt bepalen. Dit standpunt zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2000 worden toegezonden, waarna de tweede fase van het wetgevingstraject kan worden opgestart, namelijk de afronding van het inhoudelijk kader van de Wet op de jeugdzorg. In de loop van het jaar 2000 – de derde fase – zal aan de opstelling van de wet worden gewerkt. 1.2 Projectgroep Toegang Op 7 juli jl. is het Eindadvies van de Projectgroep Toegang (ook wel de Projectgroep Lankhorst geheten) aangeboden aan de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie. Het advies vormt, naast het nog uit te brengen advies van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg, één van de bouwstenen voor een nader vast te stellen kader voor de inrichting van de BJZ’s in de komende drie jaren. Naar aanleiding van het advies wordt een standpunt bepaald waarbij gestreefd wordt naar een zo groot mogelijk draagvlak bij alle betrokken partners. Voor een goede verdere implementatie van de BJZ’s in 2000 en verdere jaren is het noodzakelijk helderheid te scheppen over aspecten als de organisatie van de BJZ’s, de inzet en participatie van de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de bekostiging van de bureaus. Ook de relatie met het lokaal jeugdbeleid is een belangrijk aspect. Verder heeft de Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming (IJHV/JB) een bijdrage geleverd door middel van het landelijk rapport «De functie zorgtoewijzing in de toegang tot de jeugdzorg» (juli 1998). Het standpunt naar aanleiding van het eindadvies en het advies van de Commissie Günther (zie ook paragraaf 1.1) wordt in het voorjaar van 2000 bepaald. 1.3 Meerjarenafspraken en Landelijk Programmamanagement De afgelopen periode hebben IPO, VNG, VOG en GGZ-Nederland en de rijksoverheid (Ministeries van VWS en Justitie) regelmatig overlegd om tot meerjarenafspraken te komen met betrekking tot de implementatie van de doelstellingen uit het Regeerakkoord 1998. Op een aantal onderdelen (BJZ’s en AMK’s) heeft dit overleg tot concrete afspraken geleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
6
Over het Zorgaanbod zijn nog geen meerjarenafspraken gemaakt, hoewel er over de contouren wel overeenstemming bestaat. Verder kondigt de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» de oprichting aan van een landelijk programmamanagement. Dit Programmamanagement zal het proces van wetgeving en implementatie van Regie in de jeugdzorg begeleiden en ondersteunen. Op 7 juli 1999 is in het Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid (GOJ) overeenstemming bereikt over de inrichting van het LPJ. De volgende subparagrafen gaan nader in op de vorderingen die inmiddels zijn geboekt bij de realisatie van het landelijk programmamanagement en de meerjarenafspraken.
1.3.1 Meerjarenafspraken Naar aanleiding van het Regeerakkoord 1998 zijn intensiveringsmiddelen beschikbaar gekomen voor de verdere implementatie van BJZ’s en de AMK’s en ter bestrijding van wachtlijsten in de jeugdhulpverlening. Het betreft middelen die oplopen vanaf 1999 tot en met 2002: BJZ’s, respectievelijk f 12,5 – f 25 – f 37,5 – f 50 miljoen; AMK’s f 1,1 – f 2,3 – f 3,3 – f 5 miljoen; wachtlijsten f 3,3 – f 6,8 – f 10 – f 15 miljoen. Deze intensiveringsmiddelen worden aangevuld met f 60 miljoen aan extra middelen uit de fiscalisering van de omroepbijdragen. f 20 miljoen daarvan wordt ingezet voor doelen waarmee het Ministerie van Justitie zijn bijdrage aan de versterking van een samenhangend jeugdbeleid effectief maakt.
Toegangsfuncties-BJZ’s 1999 Voor 1999 zijn in het GOJ van 14 april jl. concrete afspraken vastgelegd tussen de Ministeries van VWS en Justitie, IPO, VNG, VOG en GGZ-Nederland voor de inzet van f 12,5 miljoen voor de toegangsfunctiesBJZ’s. Voor de volgende jaren zijn de noodzakelijke activiteiten, termijnen en procedures overeengekomen. Hoofdpunt van de BJZ-afspraken voor 1999 is dat per 1 januari 2000 de BJZ’s tenminste de functies aanmelding, screening en zorgtoewijzing conform de systeemeisen hebben gerealiseerd. BJZ’s die deze functies al gerealiseerd hebben, kunnen de middelen inzetten voor het implementeren van de andere toegangsfuncties. Voor de functie zorgtoewijzing is daarbij het voorbehoud gemaakt dat deze functie nog niet volledig conform de systeemeisen kan worden uitgevoerd, omdat de functies diagnostiek en indicatiestelling nog versterking behoeven. Belangrijk onderdeel is voorts de verbetering van aansluiting met het lokale jeugdbeleid. Deze landelijke afspraken zijn uitgewerkt in afspraken op meso-niveau op basis van implementatieplannen van de provincies en grootstedelijke regio’s. Op grond van deze afspraken wordt de f 12,5 miljoen naar rato van de doeluitkering verdeeld over de provincies en grootstedelijke regio’s. In oktober 1999 zal de Tweede Kamer over de implementatieplannen een samenvattende rapportage ontvangen. AMK’s 1999 Hoofdpunt van de AMK-afspraken over de inzet van f 1,1 miljoen voor de AMK’s in 1999 is een landelijk dekkend netwerk van AMK’s per 1 januari 2000. Binnen de financiële mogelijkheden dient dit netwerk te voldoen aan het Standpunt Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 619, nr. 15). Om dit doel te bereiken dient landelijk een aantal randvoorwaarden te worden gerealiseerd, waaronder op te stellen systeemeisen en samenwerkingsafspraken met de Raad voor de Kinderbescherming en de BJZ’s. Hiertoe is eind 1998 de Landelijke Implementa-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
7
tiegroep AMK-vorming (LIG) ingesteld, waarin betrokken partijen participeren. Verder wordt dit najaar onderzoek naar de normering van de AMK’s voorbereid. Daarnaast wordt een onderzoeksopdracht naar kinderdoding opgesteld en zo mogelijk nog in 1999 uitgezet. Tot slot wordt een voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Wjhv) in verband met de totstandkoming van de AMK’s begin 2000 voor advies naar de Raad van State gezonden.
Wachtlijsten Flevoland 1999 Afgesproken is de intensiveringsmiddelen die in 1999 beschikbaar zijn voor de bestrijding van wachtlijsten, tot een bedrag van f 3,3 miljoen, gericht in te zetten voor de knelpunten in de provincie Flevoland. Aan Flevoland is gevraagd een plan voor te leggen voor de aanpak van die wachtlijstproblematiek. Meerjarenafspraken 2000–2003 Voor de jaren 2000–2003 wordt er bij de meerjarenafspraken geen bedrag geoormerkt voor de afzonderlijke inzet van de BJZ’s, AMK’s en capaciteitsuitbreiding. Het totale bedrag dat extra beschikbaar komt, wordt per provincie toegedeeld. Immers: in de provincies zijn de ontwikkelingen op het terrein van BJZ’s, AMK’s en Zorgaanbod verschillend. Toevoeging van één budget per provincie, gekoppeld aan de landelijke resultaatafspraken rond BJZ’s, AMK’s en Zorgaanbod/wachtlijsten, spoort dan ook het best met deze ontwikkelingen en de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de jeugdhulpverlening en de eindverantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor de jeugdhulpverlening. Daarbij zullen de middelen die beschikbaar zijn gekomen in het kader van het Regeerakkoord 1998 gevoegd worden bij de middelen die beschikbaar komen door de fiscalisering van de omroepbijdragen. De verdeling van de beschikbare financiële middelen over de provincies zal in één keer voor 2000–2003 plaatsvinden. De bewindspersonen van Justitie en VWS maken in oktober 1999 de systematiek voor de verdeling van de intensiveringsmiddelen bekend. De meerjarenafspraken rond de BJZ’s voor de jaren 2000–2003 worden in het najaar van 1999 door betrokken partijen nader besproken en ingevuld. Het op te stellen standpunt ten aanzien van het eindadvies van de Projectgroep Toegang en het advies met betrekking tot het bestuurlijk kader van de Wet op de jeugdzorg zijn daarbij koersbepalend. In het najaar van 1999 zullen ook de afspraken voor de AMK’s met het oog op de inzet van de betreffende intensiveringsmiddelen nader worden ingevuld. Daarbij zal het zowel om capaciteits- als kwaliteitsversterking van de AMK’s gaan. De contouren voor de meerjarenafspraken Zorgaanbod/wachtlijsten zijn in het GOJ van 7 juli jl. vastgesteld en zullen komend najaar worden uitgewerkt. De landelijke meerjarenafspraken 2000–2003 zullen de leidraad vormen voor de implementatieplannen van de provincies en grootstedelijke regio’s. De provincies en grootstedelijke regio’s dienen op basis van een meerjarig implementatieplan aan te tonen hoe zij met de hen ter beschikking te stellen middelen kunnen voldoen aan de landelijke meerjarenafspraken. De implementatieplannen zullen zo goed mogelijk in de bestaande planning- en controlcyclus worden ingepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
8
Het belang van heldere en concrete afspraken over de te leveren prestaties in het kader van de meerjarenafspraken is groot. Verwacht mag worden dat de inzet van de extra middelen in het kader van de meerjarenafspraken op termijn leidt tot een concrete verbetering van de aansluiting tussen de vraag en het aanbod in de jeugdzorg. Dit concrete resultaat zal zichtbaar gemaakt moeten worden om zowel bij de diverse partijen binnen de jeugdzorg alsook bij anderen voldoende draagvlak te behouden voor deze beleidsimpuls voor de jeugdzorg. Tegelijkertijd moeten partijen zich er rekenschap van geven dat het een traject is dat meerdere jaren in beslag zal nemen. Gekozen is voor een gefaseerde aanpak waarbij er structureel aandacht is voor de aansluiting met de praktijk. Over het toezicht door IJHV/JB worden afspraken gemaakt in het kader van de totstandkoming van het jaarwerkplan en de meerjarenplanning van de inspectie. De onderwerpen en vraagstellingen voor toezicht zullen aansluiten op de meerjarenafspraken.
1.3.2 Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg Het implementatie- en vernieuwingsproces in de jeugdzorg is een zorg en verantwoordelijkheid van meerdere partijen. Om dat proces richting te geven, te ondersteunen en te volgen is een gezamenlijke aanpak onontbeerlijk. In het GOJ van 7 juli jl. is afgesproken die gezamenlijke aanpak vorm te geven via het Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg (LPJ). Het LPJ zal werken vanuit kaders die op bestuurlijk niveau in de vorm van de eerder genoemde meerjarenafspraken zijn vastgesteld in het GOJ. Als opdrachtgever van het LPJ zal een stuurgroep worden ingesteld, samengesteld uit personen die het vertrouwen hebben van de betrokken partijen: de Ministeries van VWS en Justitie, IPO, VNG, VOG en GGZ-Nederland. Daarmee wordt beoogd het LPJ op enige afstand van het onderhandelingscircuit te plaatsen; het programmamanagement kan alleen goed functioneren in een open cultuur die gericht is op samenwerking. Het LPJ zal de volgende taken krijgen: – Het monitoren van de voortgang van de meerjarenafspraken en ontwikkelingstrajecten en het signaleren van knelpunten daarbij, mede op basis van de door provincies aangeleverde informatie. – Het afstemmen van alle activiteiten op onderlinge samenhang, afhankelijkheid en volgtijdelijkheid. – Het faciliteren van de voortgang van veranderingstrajecten door het initiëren van een actieve kennisuitwisseling tussen betrokken partijen. – Het functioneren als aanspreek-, informatie- en adviespunt voor alle betrokkenen. – Het geven van impulsen voor beleidsuitvoering vanuit kennis van de uitvoeringspraktijk. – Het signaleren van knelpunten en doen van verbetervoorstellen. Naar verwachting zal het LPJ eind 1999 starten. 1.4 Projectgroep Zorgprogrammering Het regeringsstandpunt op het advies Programmatische jeugdzorg, uitgebracht door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorggerelateerde Dienstverlening verscheen in 1997. In het regeringsstandpunt is de Projectgroep Zorgprogrammering ingesteld voor een periode van drie jaar, om de zorgprogrammering inhoudelijk verder te ontwikkelen. Het uitgangspunt voor zorgprogrammering is een functiegerichte benadering van het zorgaanbod, waarbij het aanbod in de jeugdzorg wordt onderscheiden en benoemd in functies (globaal aangeduide, op een bepaald doel gerichte zorgactiviteiten) of modulen (in plaats van voorzieningen). Een zorgprogramma omvat het totale pakket aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
9
activiteiten en maatregelen dat gelet op de diagnostiek en indicatiestelling noodzakelijk wordt gevonden om het vooraf gestelde doel voor alle clienten uit de doelgroep te bereiken. De Projectgroep Zorgprogrammering heeft aan de hand van een aantal criteria met door het Ministerie van VWS beschikbaar gestelde middelen in 1998 een negental projecten doen starten, waarin zorgprogramma’s in de praktijk, dus op de werkvloer, worden uitgewerkt. In 1999 zijn daaraan twee projecten toegevoegd, waarbij de relatie tussen jeugdzorg en onderwijs een belangrijk element is. De projecten worden via een onderzoek regelmatig en systematisch door de Projectgroep Zorgprogrammering bevraagd op een aantal onderwerpen die in de vormgeving van zorgprogramma’s relevant zijn. Daarnaast heeft de projectgroep aan een viertal projecten een stimuleringsbijdrage gegeven. Deze projecten worden niet door haar begeleid maar kunnen door de activiteiten die verricht worden eveneens waardevolle informatie opleveren. Waarschijnlijk worden in 1999 nog enkele projecten voor een stimuleringsbijdrage bij het Ministerie van VWS voorgedragen. Via een databank probeert de projectgroep alle in ontwikkeling zijnde zorgprogramma’s te monitoren. Verder heeft de projectgroep via een definitiestudie een belangrijke bijdrage geleverd aan de eenduidige vormgeving van zorgprogrammering. In de huidige projecten rond zorgprogrammering wordt veel informatie vergaard over de wijze waarop zorgprogrammering al dan niet gestalte kan krijgen en over de knelpunten die men in de praktijk tegenkomt. De informatie over de inhoudelijke vormgeving van zorgprogrammering zal het de Projectgroep Zorgprogrammering in 2000 mogelijk maken, samen met informatie over financiële en bestuurlijke aspecten en de resultaten van een onderzoek naar zorgprogrammering in ons omringende landen, een eindadvies op te stellen over de mogelijkheden en beperkingen van zorgprogrammering in de jeugdzorg. Het eindadvies van de projectgroep wordt rond 1 oktober 2000 verwacht. De projecten die in uitvoering zijn zullen uiterlijk tot de zomer van 2000 doorlopen. 1.5 Beleidsinformatie
1.5.1 Stand van zaken per augustus 1999 Het Regeerakkoord 1998 stelt zich onder andere ten doel om de verworvenheden van Regie in de jeugdzorg te verankeren en te implementeren. Doel van het deeltraject beleidsinformatie binnen Regie was en is om eenduidige, uniforme informatie te verkrijgen voor een goede aansluiting tussen vraag en aanbod bij de voorzieningen in de gehele jeugdzorg en hierover te rapporteren. Begin januari 1999 heeft de Stuurgroep Structurering Informatievoorziening Jeugdzorg (SSIJ) haar ontwikkelwerkzaamheden afgerond. Haar testament «Jeugdzorginformatie in Zicht» is toegestuurd aan de Tweede Kamer (Brief van de Staatssecretaris van VWS van 22 december 1998 ter aanbieding van het Eindadvies van de Stuurgroep Structurering Informatievoorziening Jeugdzorg (VWS-99-1)). Sedertdien is hard gewerkt aan de implementatie van het nieuwe beleidsinformatiestelsel voor de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening. Zowel voor de jeugdzorg (de sectoren jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-ggz) alsmede voor de sector jeugdhulpverlening zijn beleidsinformatiesystemen ontwikkeld. Voor de jeugdzorg is dat het Intersectorale Informatiesysteem ISIS en voor de sector jeugdhulpverlening het Registratiesysteem Jeugdhulpverlening RJHV. Beide systemen zijn nu in een eerste versie bedrijfsklaar. Door middel van deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
10
beleidsinformatiesystemen worden bedrijfsgegevens (Planning- en Controlgegevens) van instellingen verzameld. Daarbij kan gedacht worden aan de relatie tussen vraagindicatie, aanbod en gebruik van voorzieningen, de regionale herkomst en de wachttijden. Ook wordt informatie vergaard over cliënten (Bron- en Beleidgegevens), zoals leeftijd, geslacht, herkomst naar geboorteland en diverse plaatsingsgegevens. Verder functioneert inmiddels de nieuwe overleg- en beheerstructuur voor beide informatiesystemen, respectievelijk bestaande uit het Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (CIJ) en het Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening (SRJ). Beide organisaties maken sinds 1 april jl. feitelijk deel uit van het Beroepen Individuele Gezondheidszorgregister (BIG) dat een onderdeel is van het Ministerie van VWS. Binnen het ministerie functioneert het BIG-register als agentschap.
1.5.2 Specifieke aandachtspunten Om in het jaar 2000 te kunnen beschikken over een volledig operationeel ISIS- en RJHV-systeem en over een volledig adequate wettelijke basis, zal de komende tijd nog het nodige werk verricht moeten worden. Zowel vanuit het CIJ en het SRJ als vanuit de nieuwe bestuurlijke overlegorganen zien betrokken partijen alert toe op de voortgang. Alle partijen hebben zich bereid verklaard zich hiervoor maximaal in te spannen. In de diverse werkplannen is hier de nodige capaciteit voor ingeruimd.
Aanscherping van de privacywaarborging Momenteel wordt bezien in hoeverre de huidige juridische basis van sectoren aanscherping vanuit privacyoogpunt behoeft om de gegevenslevering aan ISIS rechtmatig te doen plaatsvinden. Daarnaast zijn en worden nog aanvullende technische en organisatorische maatregelen getroffen om ook de feitelijke privacywaarborging van de gegevenslevering te optimaliseren. Tenslotte wordt nagegaan of en in hoeverre vanuit de beoogde privacyaanscherping van de huidige wetgeving de verzameling van de uitgebreide set cliëntgegevens (Bron & Beleidgegevens), in aanvulling op de op grond van artikel 56 van de Wjhv verkregen gegevens, snel kan starten. Door uitvoering van bovenstaande maatregelen zal het Jaaroverzicht Jeugdhulpverlening 1998 naar het zich laat aanzien binnenkort beschikbaar komen1. In principe zullen de eerste informatieproducten voor de jeugdzorg met gegevens over de jaren 1997 en 1998 in november gereedkomen, maar deze zullen – zoals reeds in de vorige voortgangsrapportage is aangekondigd – nog niet aan alle verwachtingen voldoen. Er is hier sprake van een groeimodel. Over de feitelijke publicatie van deze informatieproducten kan in dit stadium van de werkzaamheden voor bovengenoemde privacyaanscherping van de wetgeving nog geen uitspraak worden gedaan. Verbetering van de gegevenslevering Naast de privacyaanscherping is de komende tijd extra aandacht nodig om de levering van bedrijfsgegevens (Planning & Controlgegevens) van de sector jeugdhulpverlening door instellingen en overheden binnen de gestelde termijnen te doen plaatsvinden. De feitelijke gegevenslevering van de Planning & Controlgegevens is gestart. In vergelijking met de gegevenslevering over 1997 worden nu meer gegevens aangeleverd door meer partijen. De invoering van de nieuwe geautomatiseerde aanleversystematiek (P&C-data entry) wordt momenteel ter hand genomen. Uiterlijk in oktober wordt bezien of de aangeleverde gegevens bruikbaar zijn om als bijlage bij het Jaaroverzicht Jeugdhulpverlening 1998 gepubliceerd te worden. Ook de betrouwbaarheid van de gegevenslevering vergt nog de nodige aandacht van het SRJ-overleg.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
11
Uitbreiding van het gegevenswoordenboek GFO Het gegevenswoordenboek GFO-jeugdzorg (Gemeenschappelijk Functioneel Ontwerp) voor de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening wordt op basis van de door de SSIJ opgestelde planning in 1999 op enkele belangrijke onderdelen aangepast. Dit gegevenswoordenboek wordt uitgebreid met de begrippen problematiek en resultaat. Omtrent het begrip cultuur heeft het CIJ-overleg besloten dat uitbreiding van de bestaande registratiegegevens niet nodig is, behalve voor de jeugd-ggz. Aan de implementatie van problematiek en resultaat wordt gewerkt. Invoering van een unieke cliëntcode (ISIS-code) Tenslotte wordt de implementatie voorbereid van een binnen de jeugdzorg unieke cliëntcode (de ISIS-code) zodat, onder waarborging van de privacy van individuen, gegevens beschikbaar komen over de afstemming van vraag en aanbod binnen en tussen sectoren in de jeugdzorg en de kans op dubbeltellingen voortaan verwaarloosbaar klein is. 1.6 Kwaliteitszorg
1.6.1 Het Programma Kwaliteitszorg in de Jeugdzorg Het Programma Kwaliteitszorg in de jeugdzorg dat door de rijksoverheid wordt gefaciliteerd heeft tot doel de instellingen in de jeugdzorg te stimuleren en te ondersteunen bij de ontwikkeling en invoering van kwaliteitszorg. In de notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» is het voornemen verwoord meer samenhang in deze ontwikkeling aan te brengen. Het lopende Programma krijgt in het jaar 2000 een vervolg. De gezamenlijke werkgeversorganisaties ontwikkelen hiertoe een Plan van aanpak. Het advies van de Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg (CKJ) over een wenselijk perspectief voor de (verdere) ontwikkeling van kwaliteitszorg in de jeugdzorg vormt de leidraad voor het nieuwe Programma. Het Programma zal deels een voortzetting zijn van bestaande programmaonderdelen, zoals de verdere ontwikkeling van het Kwaliteitsinformatiesysteem (KWIS-)project. Voor een deel zal het Programma ook nieuwe accenten leggen om op termijn te komen tot certificering en tot resultaatmeting.
1.6.2 Kwaliteitsjaarverslag Het advies van de CKJ gaat in op de hoofdlijnen van een samenhangend stelsel van kwaliteitszorg en bevat een voorstel voor de stapsgewijze invoering daarvan. In het GOJ is het geschetste toekomstperspectief op inhoud positief ontvangen. De uitwerking van in het advies van de CKJ genoemde thema’s wordt momenteel ter hand genomen. Eén van de thema’s betreft de introductie van een Kwaliteitsjaarverslag (KJV) in de jeugdzorg. In het KJV maken de instellingen het kwaliteitsbeleid dat zij voeren transparant en geven ze aan welke activiteiten ze ondernemen om tot kwaliteitsverbetering te komen. Door het expliciteren van het kwaliteitsbeleid en het motiveren van keuzen ter verbetering van de kwaliteit, kan de informatie in het KJV gebruikt worden in het overleg met cliënten en financiers. Bij de uitwerking van het voorstel voor de introductie van het KJV zal een relatie worden gelegd met de documenten in het kader van de planning- en control cyclus, het toezicht door de IJHV/JB en met de wettelijk verplichte rapportages over het klachtrecht en medezeggenschap.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
12
1.6.3 De inbreng van cliënten en beroepsgroepen In vergelijking met de zorgsector is de inbreng van cliënten binnen de jeugdzorg nog onvoldoende ontwikkeld. Ook de inbreng van beroepsgroepen bij kwaliteitszorg is in het algemeen nog beperkt. De inbreng van deze veldpartijen is nodig voor een goed evenwicht in het kwaliteitsbeleid. Daarom beveelt de CKJ in haar advies aan de organisatievorming en toerusting van cliënten en beroepsgroepen te stimuleren. Hier ligt in de eerste plaats een taak voor de veldpartijen zelf. De rijksoverheid zal goede veldinitiatieven ondersteunen via een gerichte inzet van de landelijke steunfuncties bij de verspreiding van goede voorbeelden uit de praktijk. Ingevolge het advies van de CKJ voert het NIZW een inventariserend onderzoek uit naar de wijzen waarop cliënten in (georganiseerd) groepsverband een bijdrage leveren aan het kwaliteitsbeleid van instellingen. Het onderzoek zal een overzicht bieden van goede praktijkvoorbeelden van cliëntbetrokkenheid bij het kwaliteitsbeleid in de jeugdzorg op diverse niveaus. De onderzoeksresultaten zullen in april 2000 beschikbaar komen. Wat betreft de inbreng van beroepsgroepen bij kwaliteitszorg is het initiatief genomen om te komen tot de oprichting van de Nederlandse Vereniging van Sociaal Pedagogische Hulpverleners (NVSPH). Hierin zullen de huidige vijf beroepsgroepen samengaan. Door het Ministerie van VWS wordt gedurende de opbouwfase – geschat op drie jaar – een projectsubsidie beschikbaar gesteld ter stimulering van activiteiten in het kader van kwaliteitsverbetering. 1.7 Regiovisies jeugdzorg Vanuit de behoefte aan het tot stand brengen van een grotere samenhang binnen de jeugdzorg en het verbeteren van de effectiviteit en efficiëntie in de jeugdzorg is in 1997 onder meer het instrument regiovisie jeugdzorg ontwikkeld. De notitie «Uitwerking Regeerakkoord Jeugdzorg» noemt regiovisies het belangrijkste instrument waarmee de provincies en de besturen van de grootstedelijke regio’s hun rol als regionaal regisseur vormgeven. Hiermee wordt een verband gelegd met het in het Regeerakkoord 1998 benadrukte belang van een samenhangende benadering van de problemen van jeugdigen. Het instrument regiovisie stelt de provincies en grote steden in staat om een grotere samenhang en afstemming tot stand te brengen binnen de jeugdzorg op regionaal niveau. Voor de jaren 1999 tot en met 2002 zijn regiovisies opgesteld die, op een enkele uitzondering na, ook op bestuurlijk niveau door provincies en grootstedelijke regio’s zijn vastgesteld. Voor de rijksoverheid zijn de regiovisies van belang als bouwstenen voor het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg 2001–2004 dat op de derde dinsdag van september 2000 verschijnt (Regeringsstandpunt «Regiovisie en landelijk beleidskader», Kamerstukken II, 1997–1998, 25 619 nr. 1). Eind 1999 wordt in opdracht van de Ministeries van VWS en Justitie een werkconferentie georganiseerd over de regiovisies jeugdzorg. Aan de hand van een inhoudelijke analyse van de opgestelde regiovisies worden de belangrijkste overeenkomsten en verschillen besproken. Eveneens zullen eventueel ervaren knelpunten bij het opstellen van de regiovisies aan de orde komen. Voorts is het doel om inzicht te verkrijgen in de werking van het instrument en in randvoorwaarden ten aanzien van de totstandkoming en de implementatie. De uitkomsten van de conferentie dragen bij aan een nog dit jaar uit te voeren evaluatie. Deze is onder meer van belang voor het wettelijke traject in het kader van de Wet op de jeugdzorg.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
13
Ook de ervaringen met regiovisies op andere terreinen zullen in de evaluatie worden betrokken. 1.8 Verbetering van de aansluiting met lokale voorzieningen voor jeugdigen Het Regeerakkoord 1998 streeft ten behoeve van een effectievere hulpverlening aan jongeren naar samenhang en integratie tussen de diverse betrokken bestuurlijke niveaus, voorzieningen en beleidsinitiatieven op het terrein van lokaal jeugdbeleid, onderwijs, arbeidstoeleiding en veiligheid. Beoogd wordt om de veelheid aan spelers en gebieden om te smeden tot één samenhangende keten met diverse schakels. Als uitvloeisel hiervan staat voor de jeugdzorg de komende tijd met name de verbetering van de aansluiting met de lokale voorzieningen voor jeugdigen hoog op de agenda.
1.8.1 Jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid Om tot een effectievere jeugdzorg te komen is het van belang om de aansluiting te verbeteren tussen de lokale preventieve en regionale curatieve voorzieningen voor de jeugd. Deze afstemming krijgt vanuit de jeugdzorg op regionaal niveau invulling via de regiovisies jeugdzorg. Provincies nemen het initiatief om met gemeenten oplossingen te zoeken voor de concrete aansluitpunten tussen de jeugdzorg en het lokaal jeugdbeleid en de afspraken daarover vast te leggen in de regiovisies jeugdzorg. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de «Regie op vroegsignalering en hulpverlening, uitwerking plan van aanpak verbetering aansluiting Jeugdzorg-Jeugdbeleid» van de provincie Utrecht en de Pilot Limburg (zie bijlage 2). De ontwikkeling van de BJZ’s vormt hierbij een belangrijke voorwaarde. Ook binnen de meerjarenafspraken vormt dit een speciaal aandachtspunt. In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) is afgesproken dat IPO en VNG bij provincies en gemeenten aandringen op expliciete afspraken over afstemming tussen gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg. De vraag vanuit gemeenten en het aanbod vanuit de instellingen moeten beter op elkaar afgestemd. Tevens is in het kader van BANS afgesproken dat een inventarisatie wordt gemaakt van de wijze waarop nu, binnen de bestaande verdeling van bevoegdheden, vorm wordt gegeven aan verbinding tussen lokale jeugdvoorzieningen en regionale jeugdzorg en welke knelpunten bij het realiseren van een samenhangend aanbod aan de orde zijn. Ter uitvoering van die afspraak heeft het NIZW in 1999 op een aantal locaties een inventarisatie uitgevoerd naar de wijze waarop de aansluiting van lokaal preventief jeugdbeleid en de jeugdzorg wordt gerealiseerd («good practices»). Een eerste versie van het rapport is reeds naar de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg gezonden (zie ook paragraaf 1.1). Verder wordt het rapport onder de aandacht van de betrokken overheden en het GOJ gebracht. Verder is in 1999 een aantal adviezen en beleidsnota’s verschenen op gebieden die (o.a.) betrekking hebben op het lokale jeugdbeleid en die raken aan de jeugdzorg. In dit verband kunnen genoemd worden de Welzijnsnota, de adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling over geweld en over integratie, het advies van de commissie Marokkaanse Jeugd, het VNG-project Lokaal Jeugdbeleid en het SCP-rapport Lokaal Jeugdbeleid. Voorstellen en analyses gaan op hoofdpunten in dezelfde richting. Samenwerking tussen alle betrokken instanties in de jeugdketen om een sluitend aanbod te realiseren voor de jeugd is een centraal thema. Daarbij is ook de samenwerking tussen lokale voorzieningen en de regionale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
14
jeugdzorg een belangrijk aandachtspunt. Groot belang wordt tevens gehecht aan de kwaliteit van basisvoorzieningen op het niveau van de wijk of de buurt in de grote stad, aan opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering en aan het verkrijgen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Verder is een systematische en evenwichtige aanpak van jeugdcriminaliteit ook in deze kabinetsperiode een beleidsprioriteit. In het VNG-project Lokaal Jeugdbeleid is de aansluiting met de jeugdzorg één van de thema’s waarop gemeenten ondersteuning zal worden geboden. In het kader van BANS wordt door de gezamenlijke overheden gewerkt aan een gemeenschappelijke visie op jeugdbeleid. Het Ministerie van VWS heeft hierbij het voortouw. Daarnaast zal het kabinet – naar verwachting uiterlijk einde 1999 – stadsconvenanten afsluiten met de G25. De grote steden geven daarin aan welke activiteiten zij onder meer zullen ontwikkelen over het thema «Perspectieven bieden aan de jeugd in de stad». Bij dit thema komen aan de orde: de zorg voor 0–4 jarigen (jeugdgezondheidszorg, kinderopvang, opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering, voorschoolse programma’s), de brede school, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, jeugdzorg en uitkeringen op het gebied van verslavingsbeleid, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang voorzover het de jeugd betreft.
1.8.2 Jeugdzorg en onderwijs Intensivering van de samenwerking In juni 1999 hebben de bewindslieden van VWS en van OCenW afgesproken de samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs te intensiveren. Bij deze samenwerking staat de hulpvraag van de individuele jeugdige (de leerling) en zijn opvoeders centraal. Structurele samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs is in het belang van de jeugdigen, van ouders en opvoeders, van scholen en van de jeugdzorg. De nadruk ligt op de signaalfunctie van de school en drempelverlaging van de (ambulante) hulpverlening. De school neemt in het leven van iedere jeugdige een belangrijke en vanzelfsprekende plaats in. Als er problemen zijn, komen die ook op school naar boven, bijvoorbeeld als terugval in het leerproces, in de vorm van spijbelen of als gedragsproblematiek. Bij het bieden van handvatten voor een laagdrempelige oplossing voor die problemen kan de school daarom een belangrijke intermediair zijn. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is een lokaal kader waarbinnen samenwerking met de jeugdzorg tot uitdrukking komt. Uitgangspunt is dat de jeugdzorg voor (licht) sociaal-emotionele en gedragsproblemen van leerlingen toegankelijk en beschikbaar moet zijn. De leerlingen kunnen zo beter gedijen op school en door betere ondersteuning van de school kan die zich beter richten op de kerntaak van het lesgeven. Bovendien biedt het een manier om uitval te voorkomen en komt verwijzing naar het speciaal onderwijs later in beeld. De intersectorale jeugdzorg intervenieert bij voorkeur zo vroeg mogelijk bij problemen van jeugdigen. Dat kan erger voorkomen en tegengaan dat jeugdigen zijn aangewezen op zware (en dure) vormen van jeugdzorg. Overigens manifesteren samenwerkingsmogelijkheden zich op verschillende niveaus, in meerdere verbanden en met verschillende partners. Mede daarom is de relatie jeugdbeleid – onderwijsbeleid één van de thema’s van het VNG-project Lokaal Jeugdbeleid 1999-2002. Dit project wordt door het Ministerie van VWS gefinancierd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
15
Jeugdzorg en voorkomen van uitval uit het onderwijs Samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is van groot belang voor het vroegtijdig signaleren en het snel en effectief uitvoeren van passende hulp. Voor de samenwerking is uitwisseling van informatie nodig, bijvoorbeeld via aangewezen contactpersonen of in Jeugdzorg Adviesteams (JAT’s). Informatie-uitwisseling is nodig voor samenwerking tussen de beide sectoren, bijvoorbeeld via aangewezen contactpersonen of in JAT’s. Informatie-uitwisseling betreft ook de leerlingen die een hulpaanbod krijgen in de jeugdzorg. Tenslotte is in geval van uithuisplaatsing de terugkeer naar de school van belang en de nazorg vanuit de residentiële instelling (vertrektraining) of het BJZ (casemanagement). Tegelijkertijd zal verder gewerkt kunnen worden aan de JAT-methodiekontwikkeling en aan een specifiek zorgaanbod «Dagbesteding voor niet-schoolgaande jeugd». In de programmering voor de jaren 2000 en verder zal het NIZW aandacht besteden aan de relatie onderwijs–jeugdzorg. De jeugdzorg werkt actief mee aan het voorkomen van voortijdig schoolverlaten door deelname aan een JAT of aan het schoolmaatschappelijk werk. Daarnaast wordt in interdisciplinaire teams gewerkt aan het teruggeleiden van jongeren die reeds uitgevallen zijn. In de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-functie) werken de gemeenten (als regisseur), het onderwijs, de arbeidsvoorziening, de jeugdzorg, politie, justitie en het maatschappelijk werk samen om de voortijdig schoolverlater op te vangen en terug naar school of naar een gecombineerd leerwerktraject te begeleiden. In mei 1999 is het Plan van Aanpak voortijdig schoolverlaten verschenen. Hierin is sprake van een drieslag: preventie binnen de school, de versterking van de RMC-functie en inzet op risicojongeren in de grote steden. Van de gemeenten wordt een grote inzet gevraagd om de voortijdig schoolverlaters, en met name de moeilijkste groep onder hen, terug te leiden naar school dan wel naar een leerwerktraject. Jeugdzorg en onderwijs aan kinderen met leer- of gedragsproblemen In het kader van «Weer samen naar school» (WSNS) organiseren scholen in een samenwerkingsverband een centraal aanmeldingspunt – de permanente commissie leerlingenzorg – waar kinderen met leer- of gedragsproblemen worden aangemeld die extra zorg nodig hebben. De toegang tot verschillende vormen van jeugdhulpverlening verloopt via het BJZ. In 1999 is het project Samenwerking Onderwijs Jeugdhulpverlening afgerond. In het laatste projectjaar is het deelproject Jeugdzorgadviesteams uitgevoerd. Kenmerkend voor de JAT’s is dat de jeugdzorg dichtbij de vindplaats «de school» wordt gebracht en dat de samenwerking tussen meerdere scholen (samenwerkingsverbanden WSNS) en de jeugdzorg, met name BJZ, is geformaliseerd. De resultaten zijn gepresenteerd in boekvorm en tijdens een conferentie. De zes pilots van dit project hebben praktijkvoorbeelden opgeleverd en expertise waaraan regio’s en gemeenten die willen werken aan de verbetering van de samenwerking tussen scholen en de organisaties voor jeugdzorg (in JAT’s) een concreet voorbeeld kunnen hebben. De JAT’s zijn nu nog overwegend experimentele samenwerkingsvormen. Het voornemen bestaat een landelijk expertisecentrum op te richten en nader onderzoek te doen naar de JAT-ontwikkeling. Een aanzienlijk deel van de cliënten van de jeugdzorg krijgt speciaal onderwijs. In het BJZ vindt de functie indicatiestelling plaats. Toelating tot het speciaal onderwijs is alleen mogelijk voor leerlingen die voldoen aan de vastgelegde toelatingseisen. Gestreefd wordt naar goede afspraken tussen de BJZ’s en de landelijke, onafhankelijke indicatiecommissie voor speciaal onderwijs, opdat ouders en kinderen niet onnodig belast worden met dubbele procedures van indicatiestelling. Scholen voor speciaal onderwijs worden in clusters ingedeeld, te weten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
16
voor visueel, auditief of geestelijk gehandicapte leerlingen of leerlingen met ernstige gedragsproblematiek. In het kader van deze clusters zullen gespreid over Nederland Regionale expertise centra (REC’s) gevormd worden. In een REC werken scholen en schoolsoorten van de clusters samen en bouwen hun expertise gezamenlijk verder uit. Daarbij kunnen ook nieuwe vormen van samenwerking met jeugdzorg en gezondheidszorg nodig zijn. Samenwerking tussen speciaal onderwijs, gezondheidszorginstellingen en/of jeugdzorg is opnieuw aan de orde wanneer een leerling uit het speciaal onderwijs naar het regulier onderwijs gaat en daar een gecoördineerd hulpaanbod nodig heeft. Aan het eind van de schoolloopbaan kan bemiddeling naar de arbeidsmarkt, een sociale werkplaatsvoorziening, begeleid wonen of een gezinsvervangend tehuis nodig zijn. Begin en einde van de schoolperiode en tussentijdse wisselingen van schooltype zijn vaak momenten waarop een nieuwe vraag naar zorg en/of jeugdhulpverlening ontstaat. In het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) wordt de zorgstructuur ingevoerd om leerlingen tijdelijk extra orthodidactische of orthopedagogische hulp te geven om een diploma te halen dan wel om praktijkonderwijs aan te bieden, een onderwijsvorm om leerlingen die geen diploma kunnen halen, voor te bereiden op een plaats op de (regionale) arbeidsmarkt. Het leerwegondersteunend en het praktijkonderwijs komen in de plaats van het vso-lom, vso-mlk en het ivbo. Deze onderwijszorgstructuur VMBO wordt geleidelijk ingevoerd tussen 1998 en 2002. Leerlingen hebben voor deze onderwijsvormen in het VMBO een toelaatbaarheidsverklaring nodig van een regionale verwijzingscommissie (RVC). De school vraagt deze verklaring aan.
1.8.3 Jeugdzorg en arbeidstoeleiding Vanuit haar verantwoordelijkheid voor jongeren met problemen – en daarmee met een grote afstand tot de arbeidsmarkt – kent de jeugdzorg raakvlakken met het overheidsbeleid op het gebied van arbeidstoeleiding. De Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) schrijft voor de toeleiding naar de arbeidsmarkt voor alle jongeren onder de 23 jaar die werkloos zijn of een uitkering aanvragen een sluitende aanpak voor. Dit moet normaliter binnen één jaar leiden tot een dienstbetrekking. De gemeente is de eerstverantwoordelijke instantie voor de uitvoering van de Wiw. In 1998 is een door het Ministerie van SZW gefinancierd onderzoek verricht naar jongeren tot 23 jaar met langer dan één jaar bijstand. Onder meer is hieruit gebleken dat veel gemeenten nog zochten naar de beste manier om de sluitende benadering van de Wiw uit te voeren. In de praktijk blijkt het op elkaar afstemmen van de verschillende culturen en werkprocessen, met name met de zorg- en hulpverlening, veel inspanning te vergen. De onderzochte gemeenten hebben behoefte aan meer ondersteuning bij de arbeidstoeleiding van met name de moeilijkste groep jongeren. De Ministeries van SZW, VWS en OCenW voeren overleg om een sluitende benadering te realiseren óók voor moeilijke jongeren inclusief jongeren met psychosociale problemen. In dit verband is het project Efficiënte trajectbemiddeling in 1999 door Radar/NIZW gestart met subsidie van de genoemde ministeries. Het project heeft tot doel om in een vijftal gemeenten (regio’s) te bewerkstelligen dat de verschillende organisaties die zich met jongeren bezighouden op het terrein van werk, inkomen, educatie, scholing, zorg en welzijn gezamenlijk een sluitende aanpak realiseren. De gemeente voert de regie. Beoogd wordt om de opgedane ervaringen algemeen toepasbaar te maken voor alle gemeenten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
17
1.8.4 Jeugdzorg en veiligheid De ervaringen die in de afgelopen periode zijn opgedaan met het Programma Jeugdcriminaliteit, op basis van het advies van de commissie Van Montfrans, hebben tot een aantal nieuwe accenten geleid. Deze zijn onder andere in het Integraal Veiligheidsprogramma 1999 vastgelegd. Verbetering van de samenwerking tussen de betrokken partijen, zowel Rijk, provincie en gemeenten als vele (particuliere) organisaties in de justitiële en jeugdketen, verdient nadere aandacht. De aanpak van lokale jeugd- en veiligheidsproblemen vormt dan ook in de doorstartconvenanten in het kader van het grotestedenbeleid een belangrijk onderdeel van de verbetering van de sociale infrastructuur. In de stadsconvenanten zal dit onderwerp nader worden uitgewerkt, waarbij de samenwerking tussen lokaal bestuur, justitiële en zorginstellingen niet vrijblijvend wordt vormgegeven. Ook in het kader van BANS wordt aan betere onderlinge afstemming aandacht besteed. In dit verband is goede registratie en rapportage van belang zodat de inspanningen en de effecten duidelijker toetsbaar zijn. Bijzonder aandachtspunt daarbij is de uitwisseling van gegevens tussen verschillende ketenpartners. Een voorbeeld hiervan is het Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS-JC), waardoor de politie, de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie (OM) in staat worden gesteld informatie uit te wisselen over jongeren (tot 21 jaar) met strafrechtelijke contacten (misdrijven en Halt-waardige feiten tot hun 18e jaar begaan). Gebleken is dat veel mensen met langdurige criminele carrières, reeds op jonge leeftijd duidelijke signalen van problematiek vertonen. Hier ligt een duidelijk raakvlak met het lokaal jeugdbeleid, de jeugdzorg en justitie. De Ministeries van VWS en Justitie hebben wijkprogramma’s Opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering opgezet, gericht op een wijkaanpak om sociale uitval en psychosociale problemen, onderwijsachterstanden en jeugdcriminaliteit te voorkomen. Communities that Care (CtC) is een preventieprogramma met het doel het voorkomen van probleem- en/of crimineel gedrag onder jongeren. In de periode 1999–2002 wordt met deze programma’s in een aantal grote gemeenten geëxperimenteerd. De tendens dat van jeugdcriminaliteit op steeds lagere leeftijd sprake is, heeft er ook toe geleid dat meer aandacht aan delict gedrag van kinderen onder de strafrechtelijke leeftijd van 12 jaar wordt besteed. Daarbij gaat het om consequentere melding door de politie van jeugdigen, waarvan zij vermoeden dat er sprake is van achterliggende problematiek, bij de jeugdzorg/Raad voor de Kinderbescherming. Verder wordt gedurende een jaar een proef genomen met een zogenoemde STOP-reactie, als ondersteuningsaanbod aan ouders van jongeren onder de 12 jaar die een delict hebben gepleegd, waarbij een Halt-aanpak aangewezen is. Hier ligt een aanknopingspunt om ouders op de mogelijkheden van opvoedingsondersteuning te attenderen. Naast aandacht voor vroegtijdige opsporing en interventie is de aanpak van plegers van ernstige delicten (de harde kern) een belangrijk aandachtspunt. Op basis van ervaringen met experimentele projecten in de afgelopen periode is nu een structurele inbedding van de individuele trajectbegeleiding (itb) aan de orde. Essentieel hierbij is een integrale benadering van de achtergrondproblemen van deze jongeren en jongvolwassenen op alle relevante leefgebieden (opleiding, huisvesting, sociale vaardigheden, werk en inkomen). Strafrechtelijke en zorgelementen worden hierbij op elkaar afgestemd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
18
Onder de jongeren die delicten plegen zijn jongeren uit etnische minderheidsgroepen oververtegenwoordigd. Dat vraagt om een speciale aanpak. De problematiek onder deze jongeren wordt onder meer aangepakt conform de beleidssporen in de CRIEM-nota (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 726, nr. 1). Het Ministerie van Justitie richt zich met name op de aanpak van etnische jongeren die in aanraking met het strafrecht zijn of dreigen te komen. De aanpak van deze groep jongeren zou moeten voorzien in een landelijke aanpak gericht op een sluitende, individuele en gestructureerde benadering van alle jongeren uit etnische minderheden (itb). De etnische achtergrond van de jongere kan van invloed zijn op de inzet van bepaalde deskundigen of allochtone medewerkers bij de uitvoering van de begeleiding. In nauw overleg met de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Reclassering Nederland en de Stichting Vedivo wordt momenteel bekeken hoe invulling gegeven kan worden aan deze benadering voor de licht criminele etnische jongeren. Jongeren die in aanraking dreigen te komen met criminaliteit komen niet in aanmerking voor begeleiding in een strafrechtelijk kader. Voor hen staat de weg naar de vrijwillige hulpverlening open. Hiertoe dienen lokale en regionale hulpverleningsinstanties, organisaties van etnische minderheden en de lokale overheid samenwerkingsverbanden aan te gaan. In reactie op het advies van de commissie Marokkaanse jeugd is een kabinetsstandpunt opgesteld dat in juli 1999 naar de Tweede Kamer is gezonden. De commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Marokkaanse gemeenschap in Nederland, constateerde onder meer dat de expertise van (justitiële) instellingen niet toereikend is om Marokkaanse jongeren effectief te helpen en dat het potentieel van Marokkaanse individuen en organisaties onvoldoende wordt benut bij het zoeken naar oplossingen voor de gesignaleerde problemen. Om in deze situatie verbetering te brengen wordt samen met het Ministerie van BZK een werkconferentie georganiseerd met het onderliggende thema «participatie van Marokkaanse burgers».
HOOFDSTUK 2. DE SECTOREN IN DE JEUGDZORG Naast de gezamenlijke trajecten van de sectoren in het kader van de implementatie van Regie in de jeugdzorg, vindt binnen de afzonderlijke sectoren beleidsontwikkeling plaats. Het beleid hiervoor wordt enerzijds afgestemd op de algemene beleidsontwikkeling voor de gehele jeugdzorg en anderzijds bepaald door de algemene beleidsontwikkelingen voor de specifieke sector. In hoofdstuk 2 volgt op hoofdlijnen een beschrijving van de activiteiten en voornemens die de afzonderlijke sectoren in dit kader ontwikkelen. Het betreft: jeugdhulpverlening (2.1), jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen (2.2), jeugd-ggz (2.3) en de sector voor de licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (2.4). 2.1 Jeugdhulpverlening De voornemens op rijksniveau voor de jeugdhulpverlening zijn direct gerelateerd aan de beleidslijnen voor de jeugdzorg in den brede. Krachtens de Wjhv heeft de rijksoverheid immers een specifieke verantwoordelijkheid voor de jeugdhulpverlening. Het streven naar een goede afstemming van vraag en aanbod binnen de jeugdhulpverlening, zowel kwantitatief als kwalitatief, staat hierin centraal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
19
Het rijk heeft verantwoordelijkheid voor de volgende aspecten: – Financiering van de provincies en grootstedelijke regio’s ten behoeve van de subsidiëring van de regionale voorzieningen (doeluitkering). – Rechtstreekse financiering van de landelijke voorzieningen. – Vernieuwing van de jeugdhulpverlening.
2.1.1 Regionaal Beleid De speerpunten in het beleid van provincies en grootstedelijke regio’s komen overeen met de landelijke speerpunten, zo blijkt uit de provinciale en grootstedelijke plannen 2000–20032. Veel provincies plegen extra inzet en investeringen in de vernieuwingstrajecten, zoals de toegang, zorgprogrammering, regiovisies en beleidsinformatie. Regelmatig wordt externe ondersteuning of expertise ingehuurd voor concrete advies-, begeleidings- of uitvoeringswerkzaamheden. In de meeste gevallen gaat het daarbij om het nader operationaliseren van landelijke kaders voor de eigen regio. Een belangrijk speerpunt is de implementatie van de meerjarenafspraken 1999 voor de BJZ’s en AMK’s. In elke provincie zijn er initiatieven in uitvoering op het vlak van de zorgprogrammering. Hieraan wordt veel belang gehecht vanuit de behoefte om te komen tot een vraaggericht en dus meer effectief stelstel van jeugdzorg. Een aantal provincies is al redelijk vergevorderd met de vernieuwing in de pleegzorg. Cliëntenbeleid in instellingen en het verkrijgen van inzicht in de resultaten van verleende hulp door instellingen staan in de aandacht van provincies en grootstedelijke regio’s. De IJHV/JB heeft in 1998 op verzoek van bestuurders vier regionale rapporten uitgebracht. Met betrokken partijen zijn afspraken gemaakt over verbetering en verdere ontwikkeling. De aandacht voor nazorg, in de ketenbenadering het sluitstuk in het hulpaanbod, neemt in het beleid toe. Provincies en grootstedelijke regio’s voeren verder een actief beleid ten aanzien van versterking van de samenhang met het lokale (jeugd)beleid. De samenwerking tussen de jeugdzorg en onderwijs staat hoog op de agenda. Provincies en grootstedelijke regio’s hechten aan een versterking van de ambulante jeugdhulpverlening, overeenkomstig het uitgangspunt in de Wjhv dat hulp zo licht en zo kort mogelijk moet zijn en zo dicht mogelijk bij huis geboden moet worden. Versterking van ambulante hulp gaat veelal gepaard met afbouw van (semi-)residentiële capaciteit. Daar staat tegenover dat de populatie in residentiële instellingen problematischer wordt, zo wordt gesignaleerd. Ook wordt het belang van hulp in de buurt c.q. de eigen omgeving steeds belangrijker geacht. Met ingang van 1999 is de laatste tranche van de intensiveringsmiddelen ten behoeve van capaciteitsuitbreiding van circa f 12 miljoen beschikbaar gesteld. Hiervan is een bedrag van circa f 3,8 miljoen bestemd voor Valkenheide en St. Joseph3. Voor de resterende f 8 miljoen zijn dezelfde speerpunten gehanteerd als in 1996, te weten: het vergroten van de capaciteit van intensief ambulante hulp, zwaardere vormen van residentiële hulp en pleegzorg. De provincies Drenthe, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant alsmede Haaglanden hebben hun plannen aan het Ministerie van VWS voorgelegd. Het Ministerie van VWS heeft met deze plannen ingestemd. In totaal is hiermee een uitbreiding gemoeid van circa 80 capaciteitsplaatsen, waaronder ongeveer 45 residentiële plaatsen. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
20
intensief ambulante hulp wordt uitgebreid met een aanbod voor een kleine 400 jeugdigen. Provincies maken in hun beleid vaker gebruik van een flexibel budget, in te zetten in specifieke (nood)gevallen waarvoor op korte termijn een oplossing gevonden moet worden. Deze ontwikkeling sluit aan bij de aanbeveling in het plan van aanpak van de wachtlijstproblematiek (VWS brief 12 juni 1998) om op regionaal niveau noodverbanden in te richten voor moeilijk plaatsbare jeugdigen. De normharmonisatie in de (semi-)residentiële hulp en de pleegzorg zal per 1 januari 2000 in alle provincies en grootstedelijke regio’s zijn ingevoerd, met uitzondering van Drenthe. Enkele provincies en grootstedelijke regio’s zijn bezig om op provinciaal niveau normen te ontwikkelen voor de huisvesting. Sommige provincies streven in hun beleid naar reductie van de instroom van jeugdigen uit andere provincies in voorzieningen in hun eigen provincie en naar vermindering van de uitstroom van jeugdigen uit de eigen provincie naar andere provincies. In het verlengde van dit streven wil een aantal provincies komen tot een heldere verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van instellingen waarvan het werkgebied zich uitstrekt over meerdere provincies (in overleg met de instelling). Dit leidt soms tot opsplitsing van de instelling. In het kader van de regiovisies jeugdzorg ontwikkelt een aantal provincies en grootstedelijke regio’s initiatieven om te komen tot eenduidigheid in de registratie van vraag en aanbod op regionaal niveau. Bijna alle provincies en grootstedelijke regio’s signaleren dat de financiële middelen nog ontoereikend zijn. De verwachting van veel provincies en grootstedelijke regio’s is dat de vraag naar jeugdhulpverlening blijft toenemen. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de personeels- en huisvestingslasten jaarlijks stijgen (mede tengevolge van de CAO Jeugdhulpverlening). Een aantal provincies vult de doeluitkering (tijdelijk) aan met (extra) autonome middelen om beleidsintensiveringen (bijv. de toegang) voor te financieren of om te investeren in ver- respectievelijk nieuwbouw.
2.1.2 Beleid landelijke voorzieningen Toegang tot de landelijke voorzieningen De identiteitsgebonden voorzieningen, de sociaal pedagogische diensten (SPD’s) en de William Schrikker Stichting met een landelijke functie in de jeugdzorg hebben gesignaleerd dat de afspraken over de regionale toegang problemen met zich meebrengen voor de toegang tot en uitvoering van het hulpaanbod van deze instellingen. Het betreft met name de diagnostiek, indicatiestelling en zorgtoewijzing op regionaal niveau in relatie tot deze landelijke instellingen. De voorgenomen standpuntbepaling door de Ministeries van VWS en Justitie op dit punt zal worden gekoppeld aan de standpuntbepaling naar aanleiding van het Eindadvies van de Projectgroep Toegang. Het vinden van een werkbare oplossing is voor deze voorzieningen mede urgent, omdat sommige provincies de erkenning voor het verrichten van plaatsingen hebben ingetrokken. Landelijke pleegzorgvoorzieningen De landelijke pleegzorgvoorzieningen zijn met name voorzieningen voor pleegzorg die aan gehandicapte kinderen een pleegzorgaanbod doen. De William Schrikker Stichting kent een toenemende vraag. Tegelijkertijd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
21
blijkt bij de Sociaal Pedagogische Diensten (SPD’en) bescheiden gebruik te worden gemaakt van de pleegzorgplaatsen, die vooral worden ingezet om de kinderen een beperkte periode van de week bij pleegouders onder te brengen (weekend/vakantie). In dit verband wordt door het Ministerie van VWS nader bezien welke maatregelen wenselijk c.q. nodig zijn om de bezetting te verbeteren. Dit is vorig jaar aan de landelijke pleegzorginstellingen meegedeeld.
Landelijk Werkende Residentiële Voorzieningen Aan de Landelijk Werkende Residentiële Voorzieningen (LWRV’en) is opgedragen een aanbod te ontwikkelen voor jongeren die gezien de zwaarte of complexiteit van de problematiek niet in de regio kunnen worden geholpen. Het betreft een viertal voorzieningen met een capaciteit van in totaal 440 structurele plaatsen. De LWRV’en worden per 1 januari 1996 bekostigd op basis van de normprijs voor intensieve residentiële jeugdhulpverlening. In oktober 1996 is tussen het Ministerie van VWS en de LWRV’en een aantal gezamenlijke uitgangspunten voor de ontwikkeling van de achtervangfunctie overeengekomen. Deze betreffen de intensivering van de functie qua inhoud, onderlinge samenwerking en kwaliteit en functieontwikkeling in relatie tot externe ontwikkelingen: de regionale toegang en ontwikkelingen in het aanbod van andere landelijke voorzieningen zoals de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s). Met provincies/grootstedelijke regio’s is afgesproken dat zij de behoefte aan landelijke achtervangcapaciteit in hun regiovisies zullen aangeven, waardoor de omvang van de behoefte in beeld komt. Sinds deze afspraken is een aantal vorderingen gemaakt bij functieintensivering, samenwerking bij de intakeprocedure en bij de registratie van het hulpaanbod, kwaliteitszorg en oriëntatie op de regio’s (contactlegging met de regionale zorgtoewijzingsorganen). Daarnaast is evenwel sprake van een aantal knelpunten. Dit staat de verdere ontwikkeling van een achtervangfunctie voor jeugdhulpverlening in de weg. De normprijs die de LWRV’en ontvangen is in een aantal gevallen niet toereikend voor het ontwikkelen van een specifiek aanbod voor doelgroepen met een zeer ernstige of specifieke hulpvraag, waaraan op landelijk niveau moet worden voldaan. Ook is geconstateerd dat de LWRV’en de achtervangfunctie verschillend invullen, wat een goede afstemming van het hulpaanbod belemmert. Tevens zijn er ontwikkelingen bij het regionale hulpaanbod die ertoe bijdragen dat de ontwikkeling van de achtervangfunctie zich nog wat los van de ontwikkeling op regionaal niveau voltrekt. In het Algemeen Overleg van 15 april 1999 is de Vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over deze ontwikkelingen. Met het oog op de Wet op de jeugdzorg is het belangrijk dat er helderheid komt over de behoefte aan een landelijke achtervangfunctie, en daarmee over de functie en positie van de LWRV’en, naast bijvoorbeeld de functie van de JJI’s. Om deze redenen wordt momenteel door het Ministerie van VWS een traject doorlopen waarbij via overleg met het Ministerie van Justitie, de provincies/ grootstedelijke regio’s en de voorzieningen naar die helderheid wordt toegewerkt. Decentralisatie en wellicht in een enkel geval functieverandering van de LWRV’en zijn een mogelijke uitkomst van het traject. In dat geval zullen garanties dienen te worden geboden voor de continuering van het bestaande aanbod naar capaciteit en kwaliteit. In het traject wordt ook naar afstemming gezocht met het te verschijnen advies van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
22
Op instellingsniveau zijn er enige belangrijke ontwikkelingen. De Leo Stichting (Klein Borculo en Nieuw Veldzicht) en de Stichting Bredervoort hebben het plan te komen tot een fusie. De Leo Stichting, waarin naast genoemde landelijke voorzieningen ook een aantal regionale instellingen participeert, wil komen tot een uitruil van residentieel aanbod in de provincies Gelderland, Overijssel, Utrecht en Flevoland teneinde tot een op de provinciale behoefte afgestemd aanbod te komen. Het plan van De Leo Stichting beoogt mede een nieuwe voorziening met een capaciteit van 100 plaatsen in de provincie Flevoland te realiseren. Decentralisatie van de landelijke capaciteit wordt door De Leo Stichting als voorwaarde genoemd om tot de beoogde uitruil te komen. De Stichting Bredervoort, capaciteit 156 plaatsen, zal ingevolge een uitspraak van de rechter, die een eerder besluit tot decentralisatie nietig heeft verklaard, bij het traject met de Leo Stichting worden betrokken. De Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn (SGJ) heeft in de afgelopen periode een ingrijpend proces van reorganisatie en deconcentratie van het hulpaanbod doorgemaakt. Het doel van deze veranderingsoperatie «Operatie Kantelen» is te komen tot een geïntegreerd aanbod in de drie regio’s, waarin de SGJ het residentiële aanbod concentreert. Met het Ministerie van VWS heeft regelmatig overleg plaatsgevonden over de voortgang van het proces en over oplossingen voor knelpunten tijdens de uitvoering. Het Glen Mills School-project van De Hoenderloo Groep is op 7 juni 1999 officieel van start gegaan. Het project richt zich op een doelgroep jongeren van 14/15 jaar die meerdere (kleine) delicten hebben gepleegd, veelal in groepsverband. Voor praktisch alle cliënten geldt dat er een maatregel van ondertoezichtstelling (OTS) is uitgesproken. Een aantal cliënten komt uit justitiële opvanginrichtingen na een crisisplaatsing of als tweede fase van de behandeling. Doel van het project is jongeren die in een negatieve spiraal terecht zijn gekomen positief gedrag aan te leren via het ontwikkelen en in praktijk brengen van positieve normen en waarden en door hen verantwoordelijkheid te leren dragen voor zichzelf en voor anderen. Het project loopt door tot en met 2002. Gedurende de looptijd wordt een procesbeschrijving en een effectenonderzoek uitgevoerd door het Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening te Leiden. Halfjaarlijks vindt bespreking van de resultaten en de voortgang plaats met de Ministeries van VWS, Justitie, OCenW en BZK. Het Ministerie van VWS stelt voor dit project middelen beschikbaar voor capaciteitsuitbreiding (50 plaatsen ad f 70 000,– p.p.) en voor huisvestingskosten (f 5000,– huisvestingskosten p.p.). Daarnaast heeft het Ministerie van OCenW vanaf 1 januari 1999 een budget van f 1,4 miljoen beschikbaar gesteld voor inrichtings- en intensiveringskosten ten behoeve van het onderwijs. Het project De Empirie is een gezamenlijk project van de LWRV’en met een achtervangfunctie. De Hoenderloo Groep, waarbij het project is aangehaakt, ontvangt voor de duur van het project een aanvullend subsidie van f 1 035 000,– op jaarbasis. Het project is op 1 maart 1999 van start gegaan en heeft een looptijd van drie jaar. Het project beoogt een behandeling te bieden aan jongeren tussen de 14 en 18 jaar voor wie het reguliere aanbod in de residentiële hulpverlening onvoldoende aansluit bij de hulpvraag. De behandeling dient te resulteren in herstel van de motivatie en het hebben van of verder kunnen werken aan een realistisch toekomstperspectief. De verwachting is dat jaarlijks circa 30 jongeren uit het project zullen uitstromen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
23
2.1.3 Vernieuwing van de jeugdhulpverlening Op het terrein van de jeugdhulpverlening vormt vernieuwing en modernisering van de zorg voor jongeren een continu aandachtspunt. Vernieuwing wordt soms ingegeven door positieve ervaringen in het buitenland, signalen uit het veld of signalen uit de maatschappij met betrekking tot het ontbreken van een adequaat aanbod voor de problemen die een bepaalde groep heeft of geeft. Bij vernieuwing gaat het echter niet alleen om bijstellingen in het aanbod maar ook om de wijze van organisatorische aansturing en het rekruteren van goed personeel voor de sector of vernieuwingen op het terrein van toerusting van en voorlichting aan (jeugdige) cliënten. Voor de rijksoverheid is het belangrijk dat projecten die vanuit deze verantwoordelijkheid worden gefinancierd, invloed hebben op het totaal van de jeugdhulpverlening. De invulling en uitvoering van projecten, die rechtstreeks verbonden zijn met speerpunten van beleid, wordt meestal overgedragen aan organisaties die daartoe een structurele subsidie ontvangen, te weten het NIZW en Collegio. Het NIZW wordt binnen de basissubsidie vaak betrokken bij projecten waarbij ontwikkeling centraal staat, Collegio voor de implementatie van ontwikkelde producten/diensten in de jeugdhulpverlening. Daarnaast heeft het Rijk de mogelijkheid via projectsubsidies organisaties projecten te laten uitvoeren. Vanuit bovenstaande algemene visie zullen in het jaar 2000 diverse projecten worden gefinancierd ter verbetering van de samenstelling van het zorgaanbod, de positie van cliënten (waaronder klachtrecht en medezeggenschap) en de situatie op de arbeidsmarkt (waaronder de instroom van allochtoon personeel). Een aantal projecten heeft mede betrekking op de jeugdbescherming. Voor een bespreking van de projecten wordt verwezen naar bijlage 2, waar de volgende onderwerpen inhoudelijk worden toegelicht: 1 Innovatietraject pleegzorg 2 Thuisloze jongeren 3 Youth at Risk 4 Pilot Limburg 5 Jongerenparticipatie in de jeughulpverlening en de jeugdbescherming 6 Versterking van de positie van cliënten in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming 7 Arbeidsmarktbeleid 2.2 Justitiële jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen De jeugdbescherming heeft binnen het geheel van de jeugdzorg een specifieke functie. Karakteristiek voor de bemoeienis van de civiele jeugdbescherming is het onvrijwillig kunnen ingrijpen in gezinssituaties. De uitvoeringsorganisaties van de jeugdbescherming hebben tot taak belangen van minderjarigen te beschermen, van wie het fundamentele recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid wordt geschaad. Daarnaast hebben deze organisaties een taak in het kader van het jeugdstrafrecht. De JJI’s hebben primair een taak in het kader van het jeugdstraf(proces)recht. Daarnaast vervullen ze een achtervangfunctie voor civielrechtelijke jongeren vanaf 12 jaar die wegens de ernst van hun (gedrags)problematiek niet thuis te handhaven zijn maar ook niet (meer) terecht kunnen in een niet-justitiële voorziening van jeugdzorg. De JJI’s hebben een tweeledige opdracht: enerzijds beveiliging van de maatschappij (m.n. de strafrechtelijk geplaatsten), anderzijds (voor alle
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
24
categorieën, met het oog op hun resocialisatie) werken aan gedrags- en houdingsverandering en competentievergroting, waardoor de kans op toekomstige justitiële contacten effectief wordt verminderd. In de afgelopen periode is door alle uitvoeringsorganisaties gewerkt aan het tot stand brengen en optimaliseren van afstemming en samenhang met andere organisaties binnen de jeugdzorg, alsmede met partners in de strafrechtketen. In de komende periode zal de positionering van enerzijds de jeugdbescherming, anderzijds de JJI’s, bijzondere aandacht vragen in verband met de implementatie van Regie in de jeugdzorg. In juni 1999 is een onderzoek gestart naar de mate waarin de uitvoeringsorganisaties (Raad voor de Kinderscherming, (gezins)voogdij-instellingen, Haltbureaus, bureaus slachtofferhulp, schadefonds geweldsmisdrijven en de reclassering) intercultureel beleid in het algemeen voeren en personeelsbeleid in het bijzonder. Naar verwachting zullen de resultaten van dit onderzoek begin 2000 bekend zijn. Op basis daarvan kan vervolgens worden aangegeven welke activiteiten (de)centraal nodig zijn om de interculturalisatie van deze organisaties verder te stimuleren. Hieronder volgt een overzicht van het beleid ten aanzien van achtereenvolgens: de Raad voor de Kinderbescherming, de GVI’s en de JJI’s.
2.2.1 Raad voor de Kinderbescherming In het kader van het Regeerakkoord 1998 zijn extra middelen ter beschikking gesteld voor het terugdringen van de doorlooptijden en zogeheten «wachtstapels» in civiele zaken (oplopend van f 1,1 miljoen in 1999 tot f 5 miljoen in 2002), de opvang van de verhoogde werklast als gevolg van de specifieke benadering van allochtone gezinnen (oplopend van f 1,1 miljoen in 1999 tot 5 miljoen in 2002), voor forensische diagnostiek (waaronder de ontwikkeling van een screeningsinstrument) en rapportage (oplopend van f 0,7 miljoen in 1999 tot f 3 miljoen in 2002) alsmede voor de opvang van de groei van het aantal strafzaken (f 1,8 miljoen in 1999 tot f 8 miljoen in 2002). Als gevolg hiervan is de capaciteit voor zowel de civiele taken als de straftaken (inclusief taakstraffen) in belangrijke mate verhoogd. Maar dat is niet in die mate gebeurd dat daarmee aan de verwachte vraag, zoals in 1997 was voorzien naar aanleiding van de aantallen processen-verbaal die staan vermeld in het Jaarverslag 1996 van het Openbaar Ministerie, zou kunnen worden voldaan. Gelet op de huidige ontwikkelingen rond de instroom van zowel civiele zaken als strafzaken zal worden bezien of door herschikking van middelen binnen het beschikbare budget vraag en aanbod over het geheel genomen in evenwicht kunnen worden gebracht. Daarnaast heeft de toekenning van de zogeheten Kalsbeek-gelden de raad in 1998 een impuls gegeven voor de ontwikkeling van zijn preventietaak. In 1998 heeft de raad veel energie gestoken in het streven naar afstemming en samenwerking met andere organisaties van justitie, politie en jeugdzorg, zowel op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De aandacht is daarbij met name gericht op de ontwikkeling van de BJZ’s en zorgprogrammering, de afstemming over de basisdiagnostiek van de raad en GVI’s, de ontwikkeling van AMK’s, de ontwikkeling van een samenhangende aanpak binnen de strafrechtsketen met betrekking tot jeugdigen en de ontwikkeling van preventieve activiteiten, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk. Ten behoeve van de opbouw van de BJZ’s en AMK’s wordt door de raad projectformatie ingezet. Het gaat daarbij zowel om deskundigheidsbevordering van BJZ-medewerkers door overdracht van specifieke kennis over de taak en werkwijze van de raad, als om de ontwikkeling van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
25
kader voor een goede afstemming tussen BJZ’s, AMK’s en de raad. In de overgangsfase zijn/worden respectievelijk 10,25 en 13 fte van de raad gedetacheerd bij de AMK’s en BJZ’s. Op 1 januari 2000 vindt de structurele overdracht van middelen (14,75 fte) van de raad naar de AMK’s via de ophoging van de doeluitkeringen plaats. Aan de BJZ’s zal 18,75 fte structureel worden overgedragen. Deze structurele overdracht van middelen zal pas plaatsvinden als de raad daadwerkelijk zijn intakewerkzaamheden overdraagt. De raad is in 1997, naar aanleiding van zowel endogene als exogene ontwikkelingen, gestart met een aantal visiebijeenkomsten over de positie en ontwikkeling van de raad in de komende tien jaar. Deze ontwikkelingen betreffen in de eerste plaats de veranderende verhouding tussen de civiele taken en de sterk toenemende straftaken van de raad. In de tweede plaats gaat het om de positie van de raad in het kader van Regie in de jeugdzorg, mede in relatie tot de veranderende positie van de GVI’s ten opzichte van de BJZ’s. Tot slot betreft het de verdere ontwikkeling van de preventietaak als afgeleide van de civiele en straftaken van de raad. Resultaten hiervan zijn bediscussieerd met de ketenpartners. De Minister van Justitie zal een definitief standpunt bepalen, mede met inachtneming van de discussie over het rapport van de Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg. In 1997 hebben alle hofressortsdirecties van de raad en het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming voor het eerst zelfevaluaties verricht volgens het model van het Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK). Deze werden ter toetsing afgesloten met externe audits. De auditrapporten hebben een groot aantal voorstellen tot verbetering opgeleverd. Mede aan de hand daarvan hebben de hofressortsdirecties en het Landelijk Bureau verbeterplannen opgesteld en zijn landelijke verbeterpunten afgesproken, zoals het terugdringen van de wachtstapels, het verbeteren van de interne communicatie en het beschrijven van de werkprocessen. Zowel door middel van informatie-uitwisseling als door deskundigheidsbevordering wordt aan deze verbeterpunten gewerkt. In de tweede helft van 1999 zal de raad voor de tweede keer een zelfevaluatie volgens het INK-model uitvoeren, waarbij de bevindingen van de evaluatie van de eerste cyclus worden meegenomen. Er is een werkgroep cliëntenbeleid ingesteld, die voorstellen ontwikkelt om te komen tot een samenhangend cliëntenbeleid, als onderdeel van kwaliteitsbeleid. Daarbij wordt met name bezien op welke wijze bij de raad vorm kan worden gegeven aan medezeggenschap. Het Ministerie van Justitie zal hierover in december 1999 een standpunt formuleren en de Kamer informeren. In 1998 zijn bij de raad twee pilots gestart waarin de werkbaarheid van de reeds ontwikkelde methodiek voor het werken met allochtone cliënten wordt getoetst. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de verdere ontwikkeling van allochtonen personeelsbeleid, met name aan loopbaanoriëntatie en -beleid voor allochtone werkers en deskundigheidsbevordering, culturele houdingsaspecten, normen en waarden en competenties van alle raadsmedewerkers in een multiculturele raadsorganisatie. Op 29 maart 1999 is door de Ministers van Justitie van Nederland en van de Nederlandse Antillen een protocol ondertekend, waarin afspraken zijn neergelegd over minderjarigen die alleen en onbegeleid naar Nederland willen vertrekken. Aan het protocol zijn bovendien richtlijnen toegevoegd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
26
voor de instanties die op de Nederlandse Antillen met de voogdijregeling te maken hebben. Essentie daarin is dat een minderjarige geen toegang heeft tot vaartuigen en luchtvaartuigen zonder een verklaring van geen bezwaar van de voogdijraad. Om een verklaring van geen bezwaar af te geven zal de voogdijraad zonodig de Raad voor de Kinderbescherming in Nederland verzoeken een onderzoek te doen naar de geschiktheid van de beoogde voogd. In het protocol is tevens voorzien in een jaarlijkse evaluatie van de werking van de voogdijregeling. De voogdijregeling gaat in per 1 augustus 1999. De eerste evaluatie zal na 6 maanden na inwerkingtreding van de voogdijregeling plaatsvinden. De voogdijregeling als zodanig is nog geen garantie dat Antilliaanse jongeren in Nederland niet marginaliseren. Voor de begeleiding van deze groep jongeren zullen mogelijkheden moeten worden onderzocht, waarbij de inzet van het mentoraat een reële optie is.
2.2.2 Instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij Via een kwaliteitszorgsysteem wordt door middel van periodieke evaluatie van de primaire processen en landelijke uitwisseling van de uitkomsten daarvan materiaal verkregen voor verbeteringsactiviteiten. De primaire processen worden daartoe eerst in kaart gebracht. Via landelijke scholing van in de instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij (GVI’s) aanwezige kwaliteitsfunctionarissen wordt binnen de instellingen kwaliteitsverbetering op gang gebracht. Cliëntenfeedback wordt verkregen door het ontwikkelen van een klanttevredenheidsinstrument. Dit project wordt onder meer met de Raad voor de Kinderbescherming op een aantal proeflocaties uitgevoerd. Beoogd wordt begin 2000 een instrument beschikbaar te hebben dat landelijk kan worden gehanteerd. Onderdeel van de kwaliteitszorg is de harmonisering van de uitvoering van de taken van de GVI’s via landelijke protocollering. De (gezins)voogden zijn getraind via een landelijke functiescholing. Het onderdeel voogdij zal daarbij intensievere aandacht krijgen. Aandacht is er voorts voor het beschrijven van de methodiek die door (gezins)voogden gehanteerd wordt. In een tweejarig project wordt de gezagspositie van de (gezins)voogd en diens handelen in de verschillende fasen van de uitvoering van de OTS in kaart gebracht en neergelegd in een handboek methodiekbeschrijving voogdij- en gezinsvoogdijwerk. Dit project wordt uitgevoerd door de Hogeschool van Amsterdam. Het handboek zal eind 2000 geïmplementeerd worden. De ontwikkeling van een nieuwe financieringssystematiek voor de GVI’s heeft geleid tot het onderzoek naar normering van producten en kostprijzen. De voorlopige resultaten van dit onderzoek worden nog in 1999 getoetst in drie pilotinstellingen, waarna met ingang van 2000 overgegaan kan worden tot landelijke invoering van de systematiek. Er zijn voorbereidingen in gang gezet om de op 1 november 1995 ingevoerde wetswijziging Ondertoezichtstelling (OTS) te evalueren. Hoofdvraag is of de huidige uitvoeringspraktijk van de OTS voldoet aan de bedoelingen van de wetgever. Resultaten van de evaluatie komen eind 2000 beschikbaar. Het evaluatieonderzoek wordt begeleid door een commissie waarin betrokken partijen zijn vertegenwoordigd. In vervolg op de eerste fase van het thematische onderzoek in het kader van de kwaliteitstoetsing door de IJHV/JB, waarin het primaire proces
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
27
centraal stond, wordt in 1999 gestart met de tweede fase, waarin de uitvoering van de uithuisplaatsing in het kader van een OTS aan de orde komt. In 1998 is het aantal voogdijpupillen ten opzichte van het voorgaande jaar wederom sterk gestegen, te weten van 9 687 naar 11 495 (18,7%). Ook dit jaar heeft deze sterke toename te maken met de voortdurende toestroom van het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Naar aanleiding van berichten in de pers is besloten het voor medio 1999 geplande onderzoek van de IJHV/JB naar het beleid inzake de opvang en de voogdij over AMA’s te vervroegen en te verbreden om ook de vraag te kunnen beantwoorden of de Stichting De Opbouw in staat en toegerust is om de voogdij over en de vervolgopvang van een toenemende stroom AMA’s adequaat uit te oefenen. Naar verwachting is het onderzoek op korte termijn afgerond. In verband met dit onderzoek is de rapportage naar aanleiding van de vorig jaar aangekondigde evaluatie van het (concept) Beleidskader Toelating, Voogdij en Opvang AMA’s aangehouden.
Jeugdreclassering In het kader van de jeugdreclassering hebben de GVI’s tot taak om toezicht op en begeleiding bij de uitvoering van jeugdreclassering te bieden. Er is echter nog geen eenduidige visie op en identiteit van jeugdreclassering, ook al zijn er protocollen ontwikkeld voor de uitvoering van jeugdreclasseringzaken. De komende tijd zal binnen het Ministerie van Justitie met name de discussie aan de orde zijn hoe de toezichthoudende taak zich verhoudt tot de begeleidende taak. Deze discussie raakt rechtstreeks aan de besluitvorming, die voorbereid moet worden over de positionering van de jeugdreclassering ten opzichte van de BJZ’s. De toezichthoudende taak komt concreet aan de orde bij het experiment elektronisch huisarrest dat in najaar 1999 gaat starten in Rotterdam. Ook de invoering van de Scholings- en Trainings Programma’s conform de nieuwe Beginselenwet Justitiële Inrichtingen zal een aanscherping van taken van de jeugdreclassering tot gevolg hebben. Inmiddels is het afstemmingsprotocol tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de GVI’s en de Stichting Reclassering Nederland geëvalueerd. De conclusies en aanbevelingen zullen in de zomer van 1999 in het platform, waarin deze instellingen verenigd zijn, besproken worden. In voorbereiding is een aanvullend afstemmingsprotocol tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de GVI’s/jeugdreclassering, de Stichting Reclassering Nederland en de Dienst Justitiële Inrichtingen, waarin de nazorg na detentie en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) geregeld wordt. Door de jeugdreclasseringafdelingen van een aantal GVI’s zijn – op uitnodiging van het Ministerie van Justitie en met extra subsidie – zogenaamde «harde kern projecten» opgezet. Inmiddels is een conceptrapportage van een landelijke werkgroep verschenen, waarin de voorwaarden worden omschreven waaronder de methodiek van intensieve trajectbegeleiding voor «harde kern jongeren» kan worden toegepast. Thans wordt dit concept voor nadere consultatie en een uitvoeringstoets voorgelegd aan de direct betrokken partijen. De preventieve aspecten van de jeugdreclassering, in de sfeer van doelgroepenbeleid en toegeleiden van jongeren naar de juiste hulp in een vroeg stadium, zullen de komende jaren verder ontwikkeld worden door middel van het toeleiden naar bestaande of nog te creëren aanbod op het terrein van opvoedingsondersteuning en gezinsbegeleiding. Vanuit de Stichting Vedivo wordt dit via een tijdelijk aan te stellen medewerker
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
28
criminaliteitspreventie/jeugdreclassering extra begeleid voor de duur van twee jaren.
2.2.3 Kinder- en Jongerenrechtswinkels In 1999 is een subsidie verstrekt aan de elf bij de Landelijke Vereniging van Kinder- en Jongerenrechtswinkels aangesloten winkels, voor de aanstelling van 0,5 fte coördinator per winkel. Het doel hiervan is gericht op het waarborgen van de stabiliteit en continuïteit van de winkels en aldus een bijdrage te leveren aan de versterking van de positie van minderjarigen. De winkels richten zich in hoofdzaak op de volgende vier taken: – het geven van juridische informatie en advies aan minderjarigen; – het verstrekken van informatie over de juridische positie van minderjarigen aan burgers en instanties; – het signaleren van lacunes in de rechtspositie van minderjarigen; – de collectieve belangenbehartiging van minderjarigen. Voor de jaren 2000 en verder is continuering van de subsidie toegezegd. Aandachtspunten daarbij zijn, dat de winkels een uniform takenpakket en een geprotocolleerde werkwijze bevorderen, de output in meetbare termen van producten ontwikkelen, de vorming van een landelijk dekkend netwerk bevorderen en kaders voor de schaalgrootte ontwikkelen.
2.2.4 Justitiële jeugdinrichtingen Sinds oktober 1998 moeten OM, rechtbanken en GVI’s al hun aanvragen voor een JJI-plaats centraal indienen bij het Bureau Individuele jeugdzaken (IJZ) van het Ministerie van Justitie in Den Haag. Voor hen heeft dit als voordeel dat zij terecht kunnen bij één loket dat voortdurend op de hoogte is van het geschikte en beschikbare aanbod. Voor het Ministerie van Justitie kan IJZ waardevolle gegevens opleveren over de kwantitatieve en kwalitatieve capaciteitsbehoefte. Om de invoering van het nieuwe systeem te begeleiden en aanloopproblemen bij de overgang daar naartoe zo veel mogelijk het hoofd te bieden, is een aantal zaken nader geregeld: de besluitvormingsprocessen van het Bureau IJZ, de samenstelling en werkwijze van de Selectieadviescommissie (die moet adviseren over moeilijk plaatsbaar gebleken jongeren), de samenwerking met partners, de standaardisatie van wachtlijsten, en tenslotte de toetsing van voorrangsregelingen en de implementatie verlofbeleid. Een projectgroep is belast met de verdere uitwerking en procedurele afhandeling. Voor jongeren met een civielrechtelijke maatregel die echt niet elders geplaatst kunnen worden of te handhaven zijn, fungeren de JJI’s als vangnet («achtervang»). Mede daarom blijft de voortvarende ontwikkeling van de BJZ’s ook voor deze sector van groot belang. Begin 1999 is, vooruitlopend op de AMvB inzake Verlofbeleid justitiële jeugdinrichtingen, een beleidskader Verlofbeleid van kracht geworden waarin de soorten verlof, aard en duur, wijze van uitvoering, alsmede bevoegdheid tot het verlenen van en stellen van algemene en bijzondere voorwaarden ten aanzien van het verlof zijn geregeld. In de regeling wordt het belang van het verlof voor de (resocialisatie van de) jeugdige afgewogen tegen de risico’s voor de continuïteit van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel en voor de maatschappelijke veiligheid. Het beleid staat in het teken van aanbodverbreding om, met het oog op de resocialisatie, tijdens de tenuitvoerlegging zo veel mogelijk recht te doen aan het belang van de instandhouding van relevante sociale relaties. Zo wordt eind 1999 gestart met een experiment nachtdetentie: een executiemodaliteit van de voorlopige hechtenis, waarbij de jongeren alleen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
29
’s avonds, ’s nachts en in het weekend in de opvanginrichting verblijven, terwijl ze overdag in staat worden gesteld – al dan niet begeleid – naar school of werk te blijven gaan. Het experiment zal worden geëvalueerd. Voor veroordeelden tot een langdurige jeugddetentie en voor jeugdigen in een behandelinrichting geldt als standaardbeleid dat zij – behoudens contra-indicatie – geleidelijk in aanmerking komen voor een meer open regime, met een dagprogramma (school of werk) buiten de inrichting en een ruimere verlofmogelijkheid. Nog ingrijpender is de mogelijkheid die voorzien is in de voorgestelde Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dat jongeren gedurende de eindfase van hun straf of maatregel niet meer in de inrichting maar elders verblijven. Ze verblijven meestal thuis, op voorwaarde dat zij zich verplichten tot deelname aan een vastgesteld scholings- en trainingsprogramma. Een beleidskader is in voorbereiding waarin de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen, de minimumeisen met betrekking tot het programma, de begeleiding en het toezicht, alsmede de besluitvorming (bevoegdheid en procedure) nader worden uitgewerkt. Tenslotte wordt gewerkt aan een goede regeling van nazorg na vertrek uit de inrichting, waarvan het belang is gebleken uit het onderzoek betreffende de justitiële behandelinrichtingen «Eind goed, al goed» van Boendermaker (WODC). In veel van deze modaliteiten is voor de (jeugd)reclassering, in verband met toezicht en begeleiding, een belangrijke taak weggelegd. Ter regeling daarvan is een samenwerkingsprotocol in voorbereiding tussen de JJI’s enerzijds en de Raad voor de Kinderbescherming en de (jeugd)reclassering anderzijds. De capaciteit van de JJI’s zal ultimo 1999 conform de taakstelling in de ontwerpbegroting 2000 stijgen tot 1 749 plaatsen. Daarin is inbegrepen een aantal plaatsen ingevolge tijdelijke maatregelen (zoals het voorlopig handhaven van tijdelijke capaciteit en het inkopen van plaatsen bij het gevangeniswezen), om het dreigende tekort aan plaatsen in 2000 af te wenden. Bij volledige realisatie van de bij het Regeerakkoord 1998 overeengekomen taakstelling van 276 plaatsen zal de capaciteit per ultimo 2002 sluiten op 2 125 plaatsen. Hiervan zullen 120 plaatsen worden gerealiseerd. De besluitvorming over de concrete invulling van 156 (van de 276) plaatsen vindt plaats op basis van nieuwe prognoses die in de tweede helft van dit jaar beschikbaar komen. Vanaf 1999 geldt een systeem van normprijzen voor een vijftal productdifferentiaties: gesloten opvang, forensische observatie en begeleiding, gesloten behandeling, open behandeling en bijzondere zorg. De normprijssystematiek zal voor 2000 worden uitgebreid met (een normprijs voor) een zesde differentiatie: eindfaseplaatsen. Overigens is de nadere beschrijving van de programmatische inhoud van de onderscheiden producten nog niet zo ver gevorderd dat die voor 2000 al kan leiden tot een bijstelling van het systeem van geldende normprijzen. Op het gebied van kwaliteitsbeleid is met de JJI’s overeenstemming bereikt over de invoering van een uniform format voor de wettelijk voorgeschreven verblijfs- en behandelplannen. Gebruik hiervan zorgt voor de noodzakelijke continuïteit van de behandeltrajecten, óók ingeval van overplaatsing naar een andere inrichting. Eveneens is overeenstemming bereikt over een omvattende lijst van kwaliteitseisen (basiscriteria kwaliteitssysteem) waaraan elke inrichting zou moeten voldoen. De directeuren is gevraagd zorg te dragen voor invoering ervan per uiterlijk 1 januari 2000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
30
Een projectgroep is gestart met als opdracht een beleidskader te formuleren dat een minimum kwaliteitsniveau van de psychomedische zorg in de JJI-sector moet garanderen. Uit een vorig jaar uitgevoerde inventarisatie bleek dat die garantie, als gevolg van het ontbreken van een eenduidig beleidskader, thans niet geboden kan worden. Daarnaast is een projectgroep ingesteld die moet adviseren over een meer «vraaggeoriënteerde» organisatie en uitvoering van de persoonlijkheidsonderzoeken en rapportage pro justitia (in opdracht van de onderzoeksrechter ter onderbouwing van een adequaat rechterlijk vonnis). Door de directeuren van de rijksinrichtingen (verantwoordelijk voor hun eigen onderwijsafdeling) en de directeuren van de scholen verbonden aan de particuliere inrichtingen werd overeenstemming bereikt over een tweetal onderwijsinstrumenten: onderwijsintake en onderwijstrajectkaart. Gebruik hiervan zorgt voor de noodzakelijke continuïteit van de onderwijstrajecten, óók ingeval van overplaatsing naar een andere inrichting. De instrumenten worden thans gebruikt in ongeveer de helft van alle inrichtingen c.q. scholen. Een begeleidingsgroep is ingesteld om de verdere verbreiding te stimuleren en te ondersteunen. De beoogde output van de JJI’s is (mede) het effectief verkleinen van de kans op toekomstige justitiële contacten. Tot dusver ontbreekt het zowel aan algemeen toe te passen indicatoren als aan een gestandaardiseerd meetinstrument om de effectiviteit van de interventies vast te stellen. Zoals vorig jaar al aangegeven is een project gestart om structureel meer zicht te krijgen op de resultaten (= output) van de JJI’s. Inmiddels is aan twee onderzoekers opdracht verstrekt om een outputmeetinstrument te ontwikkelen, het ene op basis van «gangbare gedragsen reactiepatronen», het andere op basis van «competentie op relevante ontwikkelingstaken» als veronderstelde «succesvoorspellende indicatoren» voor de output. Gezien hun fundamentele karakter zal met deze onderzoeken een aantal jaren zijn gemoeid.
2.2.5 Inning ouderbijdrage De inning van ouderbijdragen bij plaatsingen van kinderen in het kader van de vrijwillige jeugdhulpverlening en plaatsingen op grond van een maatregel van kinderbescherming wordt uitgevoerd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Op grond van wettelijke normen stelt het LBIO de hoogte van de bijdragen vast en zorgt voor de inning. Bij brief van 15 juni 1999 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de vooren nadelen van de eventuele invoering van de hardheidsclausule alsmede over de ontwikkelde oplossing. In het kort komt het erop neer dat voor die gevallen waarin betaling van de ouderbijdragen problemen geeft, uiteindelijk aansluiting wordt gezocht bij de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Begin 1999 is er bij het LBIO een kostprijsonderzoek verricht. Met de uitkomsten hiervan zal in het jaar 2000 ervaring worden opgedaan. De definitief vast te stellen kostprijzen zullen vervolgens vanaf 2001 worden gehanteerd. 2.3 Geestelijke Gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) In het voorjaar 1999 is het advies van de Raad voor het Gezondheidsonderzoek (RGO) inzake onderzoek op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg ontvangen. In dit advies wordt de kinder- en jeugdpsychiatrie een hoge prioriteit toegekend. Naar het zich thans laat aanzien wordt het standpunt over dit advies voor het einde van dit jaar aan de Tweede Kamer gezonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
31
In het najaar van 1999 wordt het standpunt van de minister van VWS over de logeerfunctie voor kinderen en jeugdigen met chronische psychiatrische problematiek, mede op basis van het advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en een uitvoeringstoets van het College voor ziekenhuisvoorzieningen, naar de Tweede Kamer gezonden. Het experiment met de logeervoorziening dat thans in Rijnmond loopt zal worden geëvalueerd door het Trimbosinstituut. De resultaten daarvan worden in december 1999 verwacht. De ouders van de kinderen en jeugdigen worden bij het evaluatieonderzoek betrokken. Het experiment «Beschermd wonen voor jeugdigen vanaf 12 jaar» is in 1999 gestart bij de regionale instelling voor begeleid wonen Den Haag en wordt eveneens door middel van onderzoek geëvalueerd. De resultaten van dit onderzoek worden op zijn vroegst in 2001 verwacht. Over de zorg aan licht verstandelijk gehandicapte (LVG) jeugdigen die psychiatrische zorg behoeven is geadviseerd door een gezamenlijke werkgroep van de gehandicapten- en jeugd-GGZ sectoren. De werkgroep adviseerde te komen tot multifunctionele centra waar beide sectoren in participeren. Mede op basis van adviezen van de IGZ en IJHV/JB en een uitvoeringstoets van het College voor ziekenhuisvoorzieningen is in april 1999 het standpunt hierop aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 1998–1999, 25 424, nr. 8). In het standpunt is gemeld dat f 1,2 miljoen beschikbaar is om met het uitvoeren van het advies van de werkgroep te starten. Dit houdt in: daadwerkelijke intensivering van de (met name ambulante) zorg op het snijvlak van LVG-zorg en kinder- en jeugdpsychiatrie. Daarnaast wordt een Platform opgericht door de betrokken koepels en gefinancierd door het Ministerie van VWS. Dit Platform draagt de komende 4 jaar zorg voor de implementatie van het beleid alsmede voor een onderbouwing voor toekomstig beleid. Tenslotte wordt een onderzoek gefinancierd met als doel het actualiseren van de behoefte aan onderhavige zorg (af te ronden in april 2000). In de vorige voortgangsrapportage beleidskader jeugdzorg is geschreven over de uitbreiding in de kinder- en jeugdpsychiatrie. De voortgang hiervan is onder andere afhankelijk van de tijd die gemoeid is met de bouwprocedures in het kader van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Bij de verdeling van de gelden voor het wegwerken van knelpunten in de wachtlijsten in de ambulante geestelijke gezondheidszorg is de kinder- en jeugdpsychiatrie (RIAGG’en) een speerpunt. Op dit moment wordt door het NZi nader in kaart gebracht waar de wachtlijstgelden aan zijn besteed. Het rapport wordt in het najaar van 1999 verwacht. 2.4 Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (LVG) In de zorg voor LVG-jeugdigen, bij wie veelal sprake is van ernstige gedragsproblemen, treedt al enige jaren een aantal forse knelpunten op. Deze hebben ertoe geleid dat in 1997, 1998 en 1999 in totaal f 13,5 miljoen beschikbaar is gekomen. Hiermee zijn 68 plaatsen bij de orthopedagogische centra gerealiseerd. Daarnaast is dit geld bedoeld voor 38 nieuwe plaatsen voor zware problematiek (achtervangplaatsen) en voor een toeslag op 34 bestaande plaatsen (waardoor deze eveneens achtervangplaatsen worden). Met deze capaciteitsuitbreiding is een deel van de problematiek opgelost. Daarnaast is f 1 miljoen ingezet voor een betere toeleiding van moeilijk plaatsbare LVG-jeugdigen naar een geschikte behandelplaats door multidisciplinaire teams (meldpunten). Dit is als aparte taak opgedragen aan de in de gehandicaptenzorg bestaande consulententeams. Deze meldpunten zijn inmiddels operationeel. Een aantal knelpunten in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
32
aansluiting tussen vraag en aanbod komt reeds boven tafel. Er ontbreken veelal analyses van mogelijkheden en beperkingen van cliënten, een toekomstperspectief en een daarop gericht in functionele termen geformuleerd zorgplan. Aanmeldingen zijn aanbod- en plaatsgericht. Wel wordt een verschuiving waargenomen gericht op de vraag en op verandering. De meldpunten worden in 2000 voortgezet. Tenslotte is f 1 miljoen ingezet voor projecten Families First in de LVG-zorg. Ook dit project verloopt zeer succesvol. In de sector begint men nu bekend te raken met dit alternatief voor uithuisplaatsing in crisissituaties. De projectperiode loopt tot 1 april 2000. Op basis van de positieve resultaten tot nu toe ligt een structurele inzet van de beschikbare middelen na de projectperiode ten behoeve van Families First in de sector in de rede. Over de wijze waarop deze middelen in de sector voor de lopende en eventuele nieuwe projecten worden ingezet, vindt nog overleg plaats (o.a. met het COTG). Eind 1999 zal het landelijk implementatieplan klaar zijn. In 2000 en 2001 blijft het oplossen van de knelpunten in capaciteit centraal staan in het beleid. Over de hoogte van extra financiële middelen hiervoor is nog geen besluit genomen. Gestreefd wordt naar inzet van een deel van de voor gedragsproblematiek gereserveerde gelden alsmede naar een reservering in het kader van de bestuurlijke bouwprioritering, welke in het najaar van 1999 plaatsvindt. Dit streven is neergelegd in de meerjarenafspraken die op 1 juli 1999 met de gehandicaptensector zijn gemaakt (Kamerstukken II, 1998–1999, 24 170, nr. 43). In dezelfde Meerjarenafspraken is omtrent LVG-jeugdigen afgesproken dat gestreefd wordt naar inpassing in bredere trajecten gericht op de aanpak van gedragsproblematiek in de gehandicaptenzorg. Daarnaast is afgesproken de zorgregistratie van LVG-jeugdigen te verbeteren. Voor de uitvoering van het standpunt Raakvlak LVG-jeugdigen met psychische stoornissen wordt verwezen naar paragraaf 2.3.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
33
BIJLAGE 1
WET- EN REGELGEVING In de periode van september 1998 tot augustus 1999 hebben zich met betrekking tot de wet- en regelgeving de volgende ontwikkelingen voorgedaan. 1 Totstandgekomen wet- en regelgeving
1.1 Cliëntenvertrouwenspersoon Besluit van 19 oktober 1998 (Stb. 631) houdende regels met betrekking tot de taak en bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon in de jeugdhulpverlening en de jeugd bescherming. Bij Wet van 29 mei 1997 (Stb. 273) tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met het klachtrecht is de figuur van de cliëntenvertrouwenspersoon geïntroduceerd. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening moeten bij AMvB regels worden gegeven met betrekking tot de taak en bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon. Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van deze bepaling. Voor de inhoud van het besluit is aansluiting gezocht bij de regeling van de patiëntenvertrouwenspersoon. Het besluit is op 20 november 1998 in werking getreden. De artikelen in bovengenoemde wet inzake het klachtrecht die op de cliëntenvertrouwenspersoon betrekking hebben, zijn gelijktijdig met het besluit in werking getreden.
1.2 Aanwijzingen gesloten inrichtingen Besluit van de Minister van Justitie houdende aanwijzing van inrichtingen als bedoeld in artikel 261, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Stcrt. 30 november 1998, 229). Dit besluit strekt ertoe het Aanwijzingsbesluit van 27 oktober 1995 (Stcrt. 1995, 211) waarin nader is bepaald welke inrichtingen als gesloten in de zin van artikel 261, derde lid, van Boek 1 van het BW moeten worden aangemerkt, te actualiseren. Het besluit is op 1 december 1998 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van dit besluit is het besluit van 27 oktober 1995 ingetrokken.
1.3 Reparatiewet I Wet van 28 januari 1999 (Stb. 30) tot herstel van wettechnische gebreken en leemten in diverse wetten alsmede intrekking van enkele wetten die geen betekenis meer hebben (Reparatiewet I). Deze wet bevat in artikel XIII een aantal technische wijzigingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel CXXXI zijn een aantal technische wijzigingen van de Wet op de jeugdhulpverlening neergelegd. De wet is op 17 februari 1999 in werking getreden. Inwerkingtredingsbesluit van 4 februari 1999, Stb. 1999, 40.
1.4 Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming Wet van 24 december 1998 (Stb. 1999, 63) tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming). Met deze wijziging is deels de Wet op de jeugdhulpverlening aangepast aan de bestaande praktijk. Sinds 1 april 1994 is de Inspectie Jeugdhulpverlening, die bij artikel 54 van de Wet op de jeugdhulpverlening is ingesteld, tevens belast met het toezicht op de kwaliteit van de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en van de justitiële jeugdinrichtingen. Daarnaast voorziet de onderhavige wijzigingswet in de mogelijkheid dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
34
provincies de Inspectie verzoeken een onderzoek te doen voor een specifieke regionale voorziening. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Een Besluit houdende aanpassing van een aantal besluiten in verband met bovengenoemde wet is thans in voorbereiding.
1.5 Klachtbehandeling bestuursorganen Wet van 12 mei 1999 (Stb. 214), houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen. Met deze wet wordt de Algemene wet bestuursrecht aangevuld met een nieuw hoofdstuk 9 inzake de interne behandeling van klachten door bestuursorganen. Alle bestuursorganen worden verplicht tot een interne behandeling van klachten van burgers. In hoofdstuk 9 worden hiervoor een aantal minimumeisen opgenomen, die grotendeels een codificatie zijn van de eisen die voortvloeien uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De wet is op 1 juli 1999 in werking getreden, met uitzondering van artikel I (inzake de klachtbehandeling) voorzover het betreft beleidsterreinen die onder meer worden bestreken door: de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, de Wet Bopz, de Wet op de jeugdhulpverlening en het wetsvoorstel Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Inwerkingtredingsbesluit van 7 juni 1999, Stb. 1999, 241. 2 Nieuw wetsvoorstel
2.1 Financiële verantwoording Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (financiële verantwoording). De voorgestelde wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening strekt ertoe de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid voor een rechtmatige besteding van de middelen van jeugdhulpverlening door de provincies te verduidelijken. Hiertoe wordt voorgesteld het huidige derde tot en met zesde lid van artikel 13 van de Wet op de jeugdhulpverlening te vervangen. Met de wijziging van artikel 13 wordt tot uitdrukking gebracht dat het verantwoordings- en controleproces voor de rechtmatige besteding van de jeugdhulpverleningsmiddelen op het provinciaal niveau ligt. Het wetsvoorstel is op 11 december 1998 bij de Tweede Kamer ingediend. Het verslag over het wetsvoorstel is vastgesteld op 4 februari 1999. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt door de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie op de gestelde vragen gereageerd. Naar verwachting vindt de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer in september 1999 plaats (Kamerstukken II, 26 341, nrs. 1– 5). 3 Aanhangige wetsvoorstellen
3.1 Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen Voorstel van wet tot vaststelling van een Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en daarmee verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de jeugdhulpverlening alsmede enige andere wetten (Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen). Dit wetsvoorstel, dat op 27 april 1998 bij de Tweede Kamer is ingediend, strekt ertoe een integrale regeling te treffen voor de materiële en formele rechtspositie van jeugdigen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
35
een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt door verblijf in een justitiële jeugdinrichting dan wel door deelname aan een scholings- of trainingsprogramma. Het verslag over het wetsvoorstel is op 17 november 1998 vastgesteld. In de nota naar aanleiding van het verslag (ontvangen op 30 maart 1999) reageert de minister van Justitie op de in het verslag gestelde vragen. Gelijktijdig worden in de nota van wijziging een aantal wijzigingen voorgesteld. Deze wijzigingen betreffen naast een aantal redactionele verbeteringen onder meer een wijziging van het woord «correctieplaatsing» door «tijdelijke overplaatsing» waarmee duidelijker wordt aangegeven dat het hier om een ordemaatregel gaat en niet om een disciplinaire straf. Voorts wordt in de nota van wijziging de bestemming van bijzondere beveiligde inrichting of afdeling (artikel 14, eerste lid, onder c) geschrapt, omdat naar het oordeel van de minister bij nader inzien aan deze vorm van beveiliging in de jeugdinrichtingen geen behoefte bestaat. Voorts worden in artikel 1:305 BW een aantal bepalingen uit Titel 14, afdeling 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake de uithuisplaatsing bij een OTS van overeenkomstige toepassing verklaard op de plaatsing van een jeugdige door een voogdij-instelling in een justitiële jeugdinrichting. In de tweede nota van wijziging worden nog een aantal – technische – wijzigingen op het wetsvoorstel aangebracht. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel in september 1999 mondeling in de Tweede Kamer behandeld (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 016, nrs. 4–8).
3.2 Taakstraffen Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen). In de Beleidsnota taakstraffen «Voor straf werken en leren» (Kamerstukken II, 1995–1996, 24 807, nrs. 1–2) werd het voornemen aangekondigd de wettelijke bepalingen ten aanzien van de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte te herzien. Het onderhavige wetsvoorstel, dat op 27 juli 1998 bij de Tweede Kamer werd ingediend, strekt daartoe. In Artikel I, onderdelen H tot en met T is het jeugdstrafrecht op een aantal onderdelen aangepast aan de nieuwe regeling van taakstraffen in het volwassenenrecht. Deze wijzigingen hebben vooral betrekking op de aanpassing van terminologie en enige stroomlijning met de regeling van taakstraffen voor volwassenen. Op één punt wordt in het wetsvoorstel de regeling in het volwassenenrecht niet overgenomen in het jeugdstrafrecht. De mogelijkheid in het jeugdstrafrecht van het opleggen van een taakstraf bij overtredingen waarop alleen een geldboete staat, blijft gehandhaafd. Het verslag over het wetsvoorstel werd vastgesteld op 17 november 1998. De nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging zijn op 10 juni 1999 ontvangen (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 114, nrs. 1–6). 4 In voorbereiding
4.1 Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming Voorstel van wet tot instelling van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming en tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Wet op de jeugdhulpverlening, de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Penitentiaire beginselenwet (Instellingswet Raad voor strafrechtsrechtstoepassing en jeugdbescherming). In het kader van de herziening van het adviesstelsel van het Rijk is de conclusie getrokken dat het wenselijk is de Centrale Raad voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
36
Strafrechtstoepassing en het College van advies voor de justitiële kinderbescherming samen te voegen. Hiertoe wordt momenteel een wetsvoorstel voorbereid, dat strekt tot instelling van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Met de instelling van deze Raad zullen de Centrale Raad en het College van advies ophouden te bestaan. Het wetsvoorstel is op 27 maart 1999 voor advies aan de Raad van State gezonden. Dit advies is op 18 juni 1999 verschenen.
4.2 Advies- en meldpunten kindermishandeling Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening inzake advies- en meldpunt kindermishandeling. In het standpunt van de Staatssecretarissen van VWS en van Justitie van mei 1998 op het eindrapport van de Werkgroep Meldpunt Kindermishandeling over de totstandkoming van advies- en meldpunten in Nederland (Kamerstuk II, 1997–1998, 25 619, nr. 15) is het voornemen kenbaar gemaakt de taken en bevoegdheden van de advies- en meldpunten kindermishandeling wettelijk te regelen, en in verband daarmee de Wet op de jeugdhulpverlening te wijzigen. Een wetsvoorstel hiertoe is thans in voorbereiding.
4.3 Wijziging van artikel 4 van de Wet op de jeugdhulpverlening Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de gelijkstelling van stadsregio’s met een provincie. Met de inwerkingtreding van de Kaderwet bestuur in verandering is artikel 4 van de Wet op de jeugdhulpverlening in die zin gewijzigd, dat de gelijkstelling van de grootstedelijke regio’s Amsterdam, Rotterdam en ’s-Gravenhage met een provincie is komen te vervallen. Hiermee is ook de wettelijke basis voor een rechtstreekse financiering van het Rijk aan deze regio’s komen te vervallen. In de praktijk is deze rechtstreekse financiering, ook na de Kaderwet, echter gecontinueerd. Thans is een wetsvoorstel in voorbereiding dat beoogt te komen tot een tijdelijke reparatie van de oorspronkelijke (gelijkstellings)situatie.
4.4 Wet op de jeugdzorg In het Regeerakkoord 1998 is aangegeven dat er een Wet op de jeugdzorg komt, met een eenduidige aansturing en financiering. Ter voorbereiding van deze wet is door de Staatssecretaris van VWS, de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een Adviescommissie Wet op de Jeugdzorg ingesteld (Besluit van 18 maart 1999, Stb. 1999, 154). Deze adviescommissie heeft tot taak op basis van een door haar op te stellen visie op de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van opvoeding en zorg, alsmede op basis van een door haar te formuleren heldere probleemanalyse van de huidige situatie verschillende alternatieven van een bestuurlijk kader te verkennen om te komen tot een aantal modellen. Tevens zal de commissie op basis van een aantal criteria voorstellen doen voor het meest gewenste model. Deze commissie zal naar verwachting in oktober 1999 adviseren (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 211, nrs. 4 en 7).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
37
BIJLAGE 2
PROJECTEN JEUGDHULPVERLENING 1 Innovatietraject pleegzorg Gedurende drie jaar krijgt conform de notitie «Speerpunten verbetering pleegzorg» (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 619, nr. 4) de innovatie en kwaliteitsverbetering van de pleegzorg gerichte aandacht en een doeltreffende aanpak. Op 1 maart 1998 is de Landelijke Stuurgroep Pleegzorg ingesteld met de opdracht de beleidsvoornemens op hoofdlijnen uit te voeren. Zij zal daartoe de Projectorganisatie Pleegzorg, die is aangehaakt bij de VOG, inhoudelijk aansturen. De bevindingen en aanbevelingen van de IJHV/JB in het landelijke rapport «Is voorzien in pleegzorg» (april 1998) zijn meegenomen in dit traject. Op 11 november 1998 is het Plan van aanpak van het project «Trillium» gepresenteerd. Het beoogde eindresultaat van het project is een situatie waarin: – Er sprake is van een professionele pleegzorg. – Pleegzorg goed geïntegreerd is in het totale aanbod vanuit de jeugdzorg. – Alle relevante aspecten van de pleegzorg zijn uitgewerkt en in de praktijk getoetst. – Dit alles concreet en zichtbaar is gemaakt in een aantal documenten. Het deelproject visie vormt de basis van het project. De visiedebatten, waaraan alle betrokkenen in de pleegzorg deelnemen, moeten leiden tot een eigentijdse kijk op de pleegzorg. Middels een visiedocument is op hoofdlijnen een heldere visie geformuleerd over de pleegzorg. De Stuurgroep organiseert een aantal bijeenkomsten over het voorliggende concept. Dit traject wordt tegen het eind van het jaar afgesloten met een advies aan de bewindslieden. De expertmeeting naar aanleiding van de discussienota «Arbeid en Pleegzorg in de 21 ste eeuw» van de Nederlandse Gezinsraad (NGR) draagt hieraan bij. Overige deelprojecten zijn: voorlichting, methoden en differentiaties, zorgprogramma’s, kwaliteit, toegang, beleidsinformatie, opleiding en deskundigheid, randvoorwaarden en communicatie. Een belangrijk uitgangspunt is het zorgdragen voor samenhang met de in het kader van Regie in de jeugdzorg opgestarte programma’s en aan te sturen op uiteindelijke inbedding hierin. 2 Thuisloze jongeren Op het terrein van thuisloze jongeren wordt thans gewerkt aan de ontwikkeling van een effectieve aanpak voor deze doelgroep. Verwacht wordt dat deze in de loop van 2000 afgerond is. Hieronder worden de belangrijkste activiteiten op dit terrein beschreven. De Instap-methodiek zoals ontwikkeld in de afgelopen periode wordt inmiddels aangeboden in het onderwijsprogramma van acht hogescholen. Als aanvulling en tevens afsluiting van dit initiatief zal, met gebruikmaking van het ontwikkelde programma, een trainingsaanbod worden opgesteld ten behoeve van beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg. Over de implementatie van laatstgenoemd aanbod vindt begin 2000 besluitvorming plaats. Het laatste experimentele T(huisloze jongeren)-team, werkzaam volgens de Instap-methodiek, is in 1998 van start gegaan. Een pilot «leerteam», zoals voorgenomen in de vorige voortgangsrapportage, heeft geen doorgang gevonden, doordat – in de afweging op regionaal niveau – in het beleid andere prioriteiten zijn gesteld. In 1999 is het, eerder met succes ontwikkelde, programma «Vertrektraining» (VT) geïntroduceerd in enige Bijzonder Jeugdwerkinternaten en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
38
ook in ambulante settings. In 2000 zal samen met het NIZW en Collegio de verdere implementatie van VT gestalte krijgen. Onlangs is opdracht gegeven tot een onderzoek naar zwerfjongeren. Het onderzoek zal steekproefsgewijs een schatting geven van de omvang van het aantal zwerfjongeren in Nederland. Het onderzoek zal ook inzicht moeten geven in de achtergrond en specifieke problemen bij zwerfjongeren. Gestreefd wordt voor 1 januari 2000 te beschikken over de resultaten van het steekproefonderzoek. 3 Youth at Risk Het drie jaar durende experiment Youth at Risk (YAR) wordt in de steden Apeldoorn, Maastricht en Oss uitgevoerd. Het experiment is bedoeld voor jongeren tussen de 15 en 21 jaar met een zeer problematisch gedrag, jongeren die door de vele problemen geen kans meer zien op een goede toekomst en waarvoor binnen de bestaande hulpverlening geen oplossingsmogelijkheden meer voorhanden zijn. In het experiment krijgen de jongeren een intensieve groepstraining in residentiële setting en een intensief ambulante begeleiding door getrainde vrijwilligers. De methode is, tot nu toe, in Engeland en in de VS met succes beproefd. Het NIZW zal op basis van deze pilots de YAR-methodiek aanpassen naar Nederlandse maatstaven, zodat deze later ook elders in het land en de sector kan worden toegepast. Naast de meting van de effecten van deze experimentele methode zal bezien worden of ook – op basis van de ervaringen van de pilots – een implementatievoorstel kan worden ontwikkeld. Het experiment wordt mede gefinancierd door de Ministeries van Justitie en VWS. 4 Pilot Limburg Medio 1999 zijn in het kader van het Innovatieprogramma Jeugdzorg Limburg een drietal modelprojecten van start gegaan. Het inhoudelijk kader hiervoor is de nota «Naar een integrerend en participerend jeugdzorgbeleid in Limburg». De provincie beoogt te komen tot een zogenoemde paradigmaverschuiving in de gebruikte methodieken: van een hulpverlening in een (semi-)residentiële setting naar ondersteuning in en begeleiding van het sociale leefmilieu van de jongere. Het programma kent een looptijd van drie jaar (1999– 2001/2002). Met de uitvoering van het programma is een bedrag van f 2,8 miljoen gemoeid. De Ministeries van VWS en Justitie dragen bij in de kosten van het begeleidende onderzoek en de projectleiding voor een bedrag van totaal f 900 000,– over drie jaar. 5 Jongerenparticipatie in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming Verbetering van een vraaggericht aanbod en toegang vooronderstelt mondige cliënten in de jeugdhulpverlening. Om deze participatie van jongeren in de jeugdhulpverleningvoorzieningen te stimuleren, faciliteren de Ministeries van VWS en Justitie het experiment dat voorziet in regionale platforms van jongeren in cliëntenraden. Het experiment is in 1998 begonnen onder de naam jeugdwelzijnsberaad en is gestart bij een aantal LWRV’en in Gelderland. Informatie aan jongeren in de hulpverlening is een belangrijke voorwaarde voor mondigere cliënten en een kwalitatief hoogwaardiger aanbod. Om voorlichting aan jongeren in de jeugdhulpverlening te stimuleren is voor twee jaar een opbouwsubsidie verstrekt aan de projecten «De JIJ-krant» en «De House-krant». Omdat voorlichting aan jongeren primair een verantwoordelijkheid is van de instellingen in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
39
jeugdzorg loopt de financiële steun van de rijksoverheid aan het eind van 1999 af. 6 Versterking van de positie van cliënten in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming De versterking van de positie van de cliënten is een essentiële voorwaarde voor een kwalitatief adequate en vraaggerichte aanbod en toegang. Om die reden is de Wet op de Jeugdhulpverlening inzake medezeggenschap en klachtrecht tot stand gekomen. Voor het einde van 1999 zal de tweede tussenmeting gereed zijn naar de stand van zaken rond klachtenregelingen, cliëntenraden, provinciale klachtencommissies en cliëntenvertrouwenspersonen (CVP). Dan zal bekend zijn of de groei van cliëntenbeleid binnen het aanbod en de toegang doorzet of niet. De IJHV/JB zal hierbij worden betrokken. Naast de zeggenschap van cliënten op het niveau van de voorzieningen, is op landelijk niveau het Platform van Samenwerkende Cliëntenorganisaties in de Jeugdzorg en het Familierecht de representant van de cliënten in de Jeugdzorg. In het najaar van 1999 zal de uitkomst bekend worden van het evaluatie-onderzoek inzake dit Platform. Het ontbreken van vertegenwoordiging van jongeren in het Platform is daarbij een van de aandachtspunten. In het najaar van 1998 is bij AMvB het «Besluit cliëntenvertrouwenspersoon jeugdhulpverlening en jeugdbescherming» tot stand gekomen. Daarin zijn de taak en bevoegdheden van de CVP-ers opgenomen. Naast de toename van CVP-ers in de residentiële jeugdhulpverlening, zijn onlangs experimenten gestart bij de Raad voor de Kinderbescherming en in de gezinsvoogdij, de pleegzorg en de ambulante hulpverlening. Deze experimenten in Noord-Brabant, Gelderland en in de stadsregio Rotterdam duren tot september 2001. De experimenten zullen inzicht moeten geven in de succesfactoren en valkuilen van de CVP voor de verschillende voorzieningensoorten. Aangezien het tweejarige experiment in meerdere subsectoren en regio’s wordt uitgevoerd zal ook onderzocht worden in welke setting de onafhankelijke CVP-ers het beste begeleid en ondersteund kunnen worden: regionaal of, zoals in de gezondheidszorgsector, landelijk. Aangezien de cliëntenpopulatie in de jeugdzorg in etnische/culturele zin steeds diverser wordt, wordt in overleg met het NIZW en FORUM bezien op welke wijze aan «diversiteit» en allochtonenbeleid in de programmaactiviteiten in 2000 meer en expliciet aandacht besteed kan worden. 7 Arbeidsmarktbeleid De sector jeugdhulpverlening is evenals de gezondheidszorg buitengewoon arbeidsintensief. Een vernieuwende en vraaggerichte sector kan niet zonder een adequate personeelsvoorziening en werkomstandigheden en een goed werkende arbeidsmarkt. Bovendien krijgt de sector ook te maken met een groeiende behoefte aan personeel als gevolg van de intensiveringen op het terrein van de jeugdzorg in het Regeerakkoord 1998. Samen met de sociale partners en Arbeidsvoorziening Nederland gaat het Ministerie van VWS het Convenant Arbeidsmarkt Jeugdhulpverlening & Welzijn uitvoeren. Voor het jaar 2000 is daarom een plan opgesteld en zijn extra middelen uitgetrokken om op zeven terreinen arbeidsmarktknelpunten aan te pakken. Allereerst wordt een meerjarig onderzoeksprogramma uitgevoerd. Dat zal moeten leiden tot meer en betere gegevens over sectorspecifieke zaken. Zo zal jaarlijks een kwantitatieve arbeidsmarktrapportage en een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
40
geïntegreerd rapport opgesteld worden, waarin een kwalitatief beeld wordt gegeven van ontwikkelingen en trends in de sector. Beide rapportages worden opgesteld naar het voorbeeld van bestaande rapportages in de sector gezondheidszorg. Ook het doelgroepenbeleid en het versterken van de regionale infrastructuur krijgen een impuls. Zo zal het project JEWEL geïntensiveerd worden. Dit project dat in samenwerking tussen Arbeidsvoorziening Nederland, sociale partners en het Ministerie van VWS wordt uitgevoerd, beoogt de instellingen te ondersteunen bij de instroom en het behoud van allochtoon personeel en bij het veranderingsproces dat nodig is voor een adequate hulpverlening aan allochtone cliënten. Naar aanleiding van de nulmeting van voorjaar 1999, wordt thans een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de achtergronden van de lichte terugval in allochtoon personeel (in de toegang en het aanbod) zoals die is waargenomen. Aandachtspunt daarbij is de krapte op de arbeidsmarkt. Komend jaar zullen in de helft van de regio’s coördinatoren aangesteld worden op het terrein van employability, personeelsplanning en samenwerken en overleg met bestaande regionale netwerken en overheden. Op het terrein van ziekteverzuim wordt geprobeerd met inzet van extra middelen het verzuim in de sectoren te reduceren met 0,3% per jaar. Door de ontwikkeling van verkorte leerroutes en scheppen van extra leerarbeidsplaatsen wordt geprobeerd in 2000 meer beroepskrachten te laten instromen naar de sector jeugdhulpverlening. Voor deze en andere prioriteiten in het plan 2000 worden door partijen extra middelen beschikbaar gesteld. In 2000 stelt het Ministerie van VWS een extra bedrag beschikbaar van f 4,65 miljoen uit de door het kabinet voor de arbeidsmarktverbetering beschikbaar gestelde extra middelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
41
BIJLAGE 3
FINANCIËN, CAPACITEITSONTWIKKELING EN OVERIGE KENGETALLEN Overzicht A Uitgavenraming totale jeugdzorg 2000–2003
Toelichting De raming van de uitgaven over meerdere jaren is inclusief intensiveringsbedragen en de extra middelen in verband met de invoering van de Arbeidstijdenwet (ATW). De gepresenteerde bedragen bij de landelijke en regionale voorzieningen zijn voorlopig, omdat onder meer de hoogte afhankelijk is van de vaststelling van de begrotingswetgeving in dat jaar. Dit geldt ook voor de overige bedragen die daarbij meer indicatief van karakter zijn.
Nominale bijstellingen In verband met de nominale ontwikkelingen 1999 zijn de beschikbare bedragen van VWS en Justitie meerjarig aangepast met een loon- en prijsbijstelling.
Doeluitkering De bedragen bij de doeluitkering zijn verhoogd in verband met de invoering van de ATW. Het gaat hierbij om een totaal van f 26,3 miljoen in 2000 en een totaal van f 34,6 miljoen in 2001 en latere jaren. Het verloop van deze reeks ontstaat in verband met de afbouw van de zgn. slaapvergoeding in de jaren 1997–2000. De incidentele bijdragen aan provincies en grootstedelijke regio’s voor verbetering van de toegang zijn hierin niet meegenomen maar maken onderdeel uit van het overzicht B4, projecten Regie in de jeugdzorg.
Landelijke voorzieningen VWS Ook de bedragen bij de landelijke voorzieningen zijn aangepast in verband met de invoering ATW. In 2000 is hiervoor in totaal f 2,8 miljoen beschikbaar gesteld en f 2,6 miljoen in 2001 en latere jaren. Het verloop van deze reeks is reeds toegelicht bij het onderdeel doeluitkering.
Experimenten, steunfuncties en overige subsidieposten VWS De vermelde bedragen onder de post experimenten, steunfuncties en overige subsidieposten hebben deels betrekking op verplichtingen die zijn aangegaan in de jaren voorafgaand aan het planjaar.
Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG) Het betreft hier de meest recente cijfers over 1999 en deze hebben betrekking op de RIAGG-jeugdafdelingen. Deze bedragen zijn ook opgenomen voor 1999 en latere jaren, omdat jaarlijks met de zorgverzekeraars afspraken worden gemaakt over de besteding van de totale instellingsbudgetten.
Justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) De geraamde bedragen 2000 zijn gebaseerd op normprijzen voor een vijftal onderscheiden producten, te weten opvang-gesloten, bijzondere opvang (FOBA), behandel-gesloten, behandel-open en bijzondere behandeling (VIC), te onderscheiden voor rijks- en particuliere instellingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
42
De bedragen bij de JJI’s zijn aangepast in verband met de invoering van de ATW. In 2000 is hiervoor f 1,4 miljoen beschikbaar en vanaf 2001 f 1,3 miljoen. Het verloop van de reeks wordt op dezelfde wijze verklaard als die bij de doeluitkering.
Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen De cijfers zijn gebaseerd op de cijfers over 1999 en hebben betrekking op de instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Deze raming bedraagt – volgens opgave van het COTG – f 262,3 miljoen (kostprijsgegevens op jaarbasis 1999). Voor deze categorie is geen uitsplitsing beschikbaar per provincie, noch op afzonderlijk instellingsniveau. Overzicht A1. Totaaloverzicht raming 2000–2003 (afgerond in mln. guldens) Type
Regionale jeugdhulpverlening VWS-doeluitkering Justitie-doeluitkering COTG Totaal regionale jeugdhulpverlening Justitie-instellingen en overige (Gezins)voogdij-instellingen landelijk (Gezins)voogdij-instellingen regionaal Opvanginrichtingen Behandelinrichtingen FOBA/VIC Minderjarige asielzoekers Overige instellingen en projecten Bijkomende kosten/diversen Totaal Justitie (exclusief doeluitkering) Landelijke voorzieningen VWS Ambulant Pleegzorg Residentieel Totaal landelijke voorzieningen VWS Experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS (op onderdelen ook gefinancierd door Justitie) Experimenten, steunfuncties en overig Bijzonder Jeugdwerk Totaal experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS Totaal VWS (incl. doeluitkering Justitie) Totaal Justitie (excl. doeluitkering Justitie) Totaal COTG (inclusief landelijke voorziening)
Bedrag per jaar 2000
2001
2002
2003
1076,3 78,2 103,0
1074,4 78,2 103,0
1074,4 78,2 103,0
1074,4 78,2 103,0
1257,5
1255,6
1255,6
1255,6
31,9
31,9
31,9
31,9
173,4 111,4 160,2 11,9 235,2
173,4 111,4 160,2 11,9 235,2
173,4 111,4 160,2 11,9 235,2
173,4 111,4 160,2 11,9 235,2
48,7 36,9
49,5 36,8
54,4 36,7
54,4 36,7
809,6
810,3
815,1
815,1
0,3 4,1 50,6
0,3 4,1 50,4
0,3 4,1 49,4
0,3 4,1 45,4
55,0
54,8
53,8
49,8
19,6 6,4
19,6 6,4
23,0 6,4
26,8 6,4
26,0
26,0
29,4
33,2
1235,5
1233,4
1235,8
1235,6
809,6
810,3
815,1
815,1
103,0
103,0
103,0
103,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
43
Type
Bedrag per jaar
Totaal LVG-instellingen Intensiveringsmiddelen jeugdzorg Totaal curatieve jeugdzorg
2000
2001
2002
2003
262,3
262,3
262,3
262,3
94,1 2504,5
110,8 2519,8
130,0 2546,2
130,0 2546,0
Overzicht A2. Totaaloverzicht intensiveringsmiddelen 1999–2003 (x f 1 miljoen)
Regeerakkoord 1998 – BJZ – AMK – Wachtlijsten Fiscalisering omroepbijdragen – BJZ/AMK – Wachtlijsten/ Capaciteitsuitbreiding – Justitie – jeugd – Justitie in de buurt Totaal
1999
2000
2001
2002
12,5 1,1 3,3
25,0 2,3 6,8
37,5 3,3 10,0
50,0 5,0 15,0
–
35,0
30,0
30,0
– – –
5,0 15,0 5,0
10,0 15,0 5,0
10,0 15,0 5,0
16,9
94,1
110,8
130,0
2003
130,0
Overzichten B. Jeugdhulpverlening Financieel overzicht VWS 2000–2003 (inclusief doeluitkering Justitie) Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij overzicht A1. Overzicht B1. Doeluitkering van VWS en Justitie aan provincies en grootstedelijke regio’s 2000–2003 (x f 1000) Raming 2000 VWS Justitie Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden Raming loonontwikkeling Justitie Overheidsbijdrage arbeidskosten ontwikkeling VWS Subtotaal Totaal
33 812 39 490 28 683 70 293 118 402 19 870 68 042 75 038 83 201 21 448 142 477 99 818 106 136 81 437 54 244
3 555 3 778 1 885 2 671 8 932 764 4 942 4 274 5 245 1 878 9 908 5 528 9 965 8 356 4 234
–
2 322
33 875
–
Totaal 37 367 43 268 30 568 72 964 127 334 20 634 72 984 79 312 88 446 23 326 152 385 105 346 116 101 89 793 58 478
Raming 2001 e.v.j. VWS Justitie 33 743 39 433 28 631 70 181 118 176 19 840 67 913 74 894 83 086 21 422 142 240 99 643 105 963 81 248 54 124
3 555 3 778 1 885 2 671 8 932 764 4 942 4 274 5 245 1 878 9 908 5 528 9 965 8 356 4 234
–
2 322
33 816
–
36 197 1 076 266
78 237
1 154 503
Totaal 37 298 43 211 30 516 72 852 127 108 20 604 72 855 79 168 88 331 23 300 152 148 105 171 115 928 89 604 58 358
36 138 1 074 353
78 237
1 152 590
Bron: Ontwerp Begrotingen VWS en Justitie 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
44
Toelichting De bedragen zijn inclusief de ATW-middelen. Overzicht B2a. Geplande besteding doeluitkering Jeugdhulpverlening 2000 (inclusief eigen middelen provincies) (x f 1 000) preventief/ ambulant bedrag Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden Totaal
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden Totaal
pleegzorg
dagbehandeling
residentieel
bedrag
cap.
bedrag
cap.
bedrag
cap.
8 204 4 837 3 199 9 478 23 200 4 948 9 810 12 377 14 846 5 728 24 848 13 036 30 939 8 218 7 431
5 210 5 555 3 445 6 104 14 524 2 232 7 604 7 214 10 821 4 242 18 347 7 163 14 871 11 823 7 452
348 310 215 394 866 178 493 546 598 283 1 246 510 889 701 477
8 191 7 770 8 020 19 374 25 633 4 280 14 286 19 747 18 257 6 097 31 171 24 029 24 117 18 811 13 959
166 137 191 368 553 84 319 389 360 114 601 544 535 392 295
13 628 23 438 12 144 36 987 62 348 9 073 35 943 35 794 31 782 6 260 74 995 52 019 38 319 45 016 26 183
203 250 181 439 882 113 485 497 420 89 960 688 696 625 342
181 099
126 606
8 054
243 742
5 048
503 929
6 870
accom. kosten genorm. varianten bedrag
bestuurlijke kosten
projecten/ experimenten
overig
totaal
bedrag
bedrag
bedrag
bedrag
1 390 – 1 717 1 112 8 010 1 122 4 520 5 755 3 653 913 6 422 6 788 5 401 5 692 3 021
273 232 157 996 631 pm 938 681 1 038 126 913 517 2 854 386 510
1 675 1 200 1 794 215 pm pm 830 580 9 770 355 4 333 750 1 177 966 pm
– – – 109 –841 – – 480 7 249 – – 1 359 – 351
38 571 43 031 30 477 74 375 133 504 21 655 73 932 82 628 97 416 23 721 161 028 105 662 117 676 90 913 58 907
55 516
10 252
23 645
8 707
1 153 496
Bron: provinciaal jaarplan 2000 jeugdhulpverlening
Toelichting –
–
– –
Deze tabellen geven een overzicht van de geplande besteding van de doeluitkering jeugdhulpverlening door provincies en grootstedelijke regio’s, inclusief de inzet van eigen middelen en gebruik van reserves. Het totale budget aan autonome middelen (exclusief het gebruik van reserves) dat door provincies en grootstedelijke regio’s wordt ingezet voor de jeugdhulpverlening bedraagt circa f 20,5 miljoen. De genoemde bedragen zijn inclusief de ATW-middelen. De genoemde bedragen in dit overzicht zijn exclusief OVA-bijstelling 1999, deze wordt toegevoegd aan de doeluitkering (zie overzicht B1).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
45
–
–
–
Als gevolg van de normharmonisatie is de opbouw van het overzicht gewijzigd. Steeds vaker worden de accommodatiekosten afzonderlijk zichtbaar gemaakt en niet meer toegedeeld aan specifieke voorzieningensoorten. In de kolom «overig» zijn bedragen opgenomen die niet toe te delen zijn (bijv. vereveningscorrecties). Bij de provincie Zuid-Holland is o.a. het budget ten behoeve van de zorgprogrammering hierin opgenomen (f 5,2 miljoen). De uitbreidingsplannen in relatie tot de intensiveringsmiddelen die in de loop van 1999 beschikbaar zijn gekomen zijn hierin nog niet altijd verwerkt.
Overzicht B2b. Geplande intensiteit genormeerde jeugdhulpverlening 2000 Raming 2000 Pleegzorg Basisvariant Cap.
Plusvariant Cap.
Dagbehandeling Basisvariant Cap.
Provincie/regio Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden
327 pm – pm 862 178 453 507 504 269 1 155 510 742 650 477
21 pm – pm pm pm 40 pm 74 14 50 pm pm pm pm
64 pm – pm 153 16 102 176 111 31 249 235 223 180 155
94 pm – pm 325 68 155 213 175 83 352 309 230 192 140
Totaal
6 634
199
1 695
2 336
Plusvariant Cap.
Residentieel Raming 2000 Min 1 Cap.
Min 2 Cap.
Min 3 Cap.
Basis Cap.
Plus 1 Cap.
Plus 2 Cap.
Provincie/regio Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden
18 pm – pm 71 – 34 – 13 – 38 6 125 3 13
– pm – pm 43 – 20 48 – 8 6 – 44 26 8
35 pm – pm 91 – 32 58 64 20 38 27 27 92 60
58 pm – pm 215 31 130 160 31 8 182 168 97 147 32
46 pm – pm 336 41 126 69 188 45 355 276 155 262 189
30 pm – pm 126 41 143 162 109 8 326 152 150 95 40
Totaal
321
203
603
1 295
2 088
1 382
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
46
Toelichting –
–
–
–
–
In het kader van de normharmonisatie stellen provincies en grootstedelijke regio’s vast uit welke hulpvarianten het zorgaanbod wordt opgebouwd, met de hierop van toepassing zijnde prijsafspraken (zoals overeengekomen tussen IPO en VOG). Hierbij wordt een marge gehanteerd van –3%/+3%. De pleegzorg en de dagbehandeling kennen elk een basis- en een plusvariant. In de residentiële hulpverlening worden zes hulpvarianten onderscheiden: min 1, min 2, min 3, basis, plus 1 en plus 2. De variant is bepalend voor de intensiteit van de hulpverlening. Voor ambulante hulpverlening zijn nog geen normen vastgesteld. De provincies Friesland en Overijssel zullen in de loop van 1999 de normharmonisatie doorvoeren. In de tweede helft van 1999 vindt hier besluitvorming over plaats. Drenthe heeft aangegeven de normharmonisatie niet te willen invoeren. De normprijs voor de intensieve pleegzorg is vanaf 1-1-1999 tussen werkgevers en IPO overeengekomen. In de meeste provincies en grootstedelijke regio’s wordt deze variant nog bekostigd op historische grondslag. Uit de overzichten blijkt dat in de dagbehandeling en residentiële hulpverlening circa drievijfde van de totale capaciteit in de plusvarianten is ondergebracht.
Overzicht B3. Geplande capaciteit en budget landelijke voorzieningen VWS 2000–2003 (x f 1000) Type voorziening
Capaciteit
Bedrag 2000 e.v.j.
nvt nvt
84 190 274
4 6 3 4 4 17 12 14 12 22 51 77 6 16 15 12 6 15 296
56 83 42 56 56 236 167 194 167 306 708 1 070 83 223 209 167 83 209 4 115
Ambulant landelijk Joods Maatschappelijk Werk te A’dam SGJ Adviesburo De Brug te Utrecht Totaal ambulant landelijk Pleegzorg landelijk Joods Maatschappelijk Werk te A’dam SPD Groningen SPD Zeeland te Middelburg SPD Friesland te Leeuwarden SPD Drenthe te Assen St Jan Baptist te Maastricht SPD Lelystad SPD Noord te Alkmaar SPD Noordelijk Z-H te Leiden Stichting De Opbouw te Utrecht SGJ Zwolle/Utrecht William Schrikkerstichting te A’dam Leger de Heils te A’dam SPD Regio Tilburg Pr. Chr. SPD Overijssel te Ommen SPD Rotterdam Centrale Voorziening Pleegzorg Utrecht SPD Gelderse Poort te Arnhem Totaal pleegzorg landelijk
Residentieel landelijk Harreveld Lichtenvoorde Klein Borculo, Leo Stichting De Hoenderloo Groep/ Twello Glen Mills Project Hoenderloo
Cap.
2000
2001
2002
2003
67
6 174
6 156
6 156
6 156
151
13 916
13 873
13 873
13 873
198
18 248
18 191
18 191
18 191
50
3 977
3 977
3 977
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
47
Residentieel landelijk
Cap.
2000
2001
2002
2003
–
1 035
1 035
0
0
24 60
2 212 4 727
2 206 4 709
2 206 4 709
2 206 4 709
4
110
109
109
109
2
53
53
53
53
4 156
119 pm
118 pm
118 pm
118 pm
716
50 571
50 427
49 392
45 415
Project Empirie Nieuw Veldzicht, Leo Stichting SGJ Zwolle/Utrecht e.a. GZH Donaudreef Utrecht, SGJ GZH Breughelstraat A’dam, JMW GZH Koninginneweg A’dam, JMW Stichting Bredervoort Totaal residentieel landelijk
Toelichting – – – –
De bedragen voor de landelijke pleegzorg zijn inclusief de middelen voor werving en selectie van pleegouders. De overheveling naar de AWBZ van de 15 plaatsen MKT De Kubus is in 1999 doorgevoerd. De capaciteit van De Hoenderloo Groep is met ingang van 1 januari 1999 tijdelijk uitgebreid met 50 plaatsen t.b.v. het Glen Mills Project. De cijfers zijn inclusief de ATW-middelen en OVA-bijstelling 1999.
Overzicht B4. Raming experimenten, steunfuncties en overige uitgaven 2000–2003 (x f 1 miljoen) (op onderdelen gefinancierd door Justitie)
Experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS steunfuncties projecten Regie in de jeugdzorg specifieke aandachtvelden: – thuisloze jongeren – kindermishandeling – innovatie pleegzorg bijzonder jeugdwerk Totaal experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS
2000
2001
2002
2003
7,4
7,4
7,4
7,2
8,0
9,4
12,8
16,8
1,0 1,7 1,5 6,4
0 1,6 1,2 6,4
0 1,6 1,2 6,4
0 1,6 1,2 6,4
26,0
26,0
29,4
33,2
Bron: Ontwerp Begroting VWS 2000
Toelichting –
De genoemde bedragen zijn inclusief OVA-bijstelling 1999.
Overzicht B5. Totaaloverzicht raming Jeugdhulpverlening 2000–2003 (x f 1 miljoen)
Regionale jeugdhulpverlening VWS-doeluitkeringen Justitiedoeluitkeringen Totaal regionale jeugdhulpverlening Landelijke voorzieningen VWS Ambulant
2000
2001
2002
2003
1 076,3 78,2
1 074,4 78,2
1 074,4 78,2
1 074,4 78,2
1 154,5
1 152,6
1 152,6
1 152,6
0,3
0,3
0,3
0,3
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
48
Pleegzorg Residentieel Totaal landelijke voorzieningen VWS Experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS (op onderdelen ook gefinancierd door Justitie) Experimenten, steunfuncties en overige uitgaven Bijzonder Jeugdwerk Totaal experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS Totaal VWS (inclusief doeluitkeringen Justitie)
2000
2001
2002
2003
4,1 50,6
4,1 50,4
4,1 49,4
4,1 45,4
55,0
54,8
53,8
49,8
19,6 6,4
19,6 6,4
23,0 6,4
26,8 6,4
26,0
26,0
29,4
33,2
1 235,5
1 233,4
1 235,8
1 235,6
Financiële overzichten Jeugdhulpverlening 1998 Overzicht B6. Toegekende doeluitkering Jeugdhulpverlening van VWS en Justitie aan provincies en grootstedelijke regio’s 1998 (x f 1 000) Bedrag 1998 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden Totaal
VWS
Justitie
Totaal
33 876 39 471 27 542 70 419 118 664 18 288 67 872 75 220 77 360 19 746 140 494 100 039 105 982 81 756 54 283
3 555 3 778 1 885 2 671 8 932 764 4 942 4 274 5 245 1 878 9 908 5 528 9 965 8 356 4 234
37 431 43 249 29 427 73 090 127 596 19 052 72 814 79 494 82 605 21 624 150 402 105 567 115 947 90 112 58 517
1 042 391
75 915
1 118 306
Bron: Financieel Verslag VWS en Justitie 1998
Overzicht B7. Besteding doeluitkering Jeugdhulpverlening 1998 (inclusief eigen middelen provincies) preventief/ ambulant bedrag Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg
5 063 5 888 3 079 7 470 19 580 3 667 10 069 9 099 13 542 3 486 17 258 2 000
pleegzorg
dagbehandeling
residentieel
bedrag
cap.
bedrag
cap.
bedrag
cap.
5 286 5 792 3 045 5 980 14 885 1 809 7 674 6 992 10 473 4 247 18 355 7 290
345 310 199 394 904 118 493 529 469 283 1 174 573
7 610 7 781 5 965 19 496 25 115 4 313 16 329 16 970 16 329 6 408 30 780 28 921
158 137 138 369 488 44 319 377 286 114 604 541
13 751 24 159 14 255 38 802 61 213 9 789 38 822 36 772 34 511 6 630 79 717 55 631
231 258 189 452 884 105 485 507 426 88 961 723
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
49
preventief/ ambulant bedrag Amsterdam Rotterdam Haaglanden Totaal
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden Totaal
pleegzorg
dagbehandeling
residentieel
bedrag
cap.
bedrag
cap.
bedrag
cap.
25 188 5 919 5 587
14 693 13 115 7 233
898 859 479
28 785 18 811 14 300
522 392 311
41 300 45 332 27 926
627 625 412
146 896
126 867
8 027
247 912
4 800
528 611
6 973
accom. kosten genorm. varianten bedrag
bestuurlijke kosten
projecten/ experimenten
overig
totaal
bedrag
bedrag
bedrag
bedrag
1 981 – 1 596 681 6 894 – – 5 964 4 630 319 5 829 – 6 444 5 692 –
2 604 126 168 518 425 – 409 254 418 126 536 375 907 386 294
896 200 1 732 – – – – – 5 645 1 602 106 606 708 1 205 –
– – – 947 736 1 130 569 1 695 – – – – – 450 3 470
37 190 43 946 29 840 73 894 128 848 20 707 73 872 74 660 85 548 22 816 152 581 104 823 118 025 90 910 58 810
40 030
7 544
12 699
8 997
1 116 470
Bron: provinciaal jaarverslag 1998 jeugdhulpverlening of kostenoverzicht 1998 jeugdhulpverlening
Toelichting – – –
Dit overzicht geeft inzicht in de werkelijke bestedingen in 1998. De genoemde bedragen zijn inclusief de ATW-middelen 1998 en OVA-bijstelling 1998. Als gevolg van de normharmonisatie is de opbouw van het overzicht gewijzigd. Steeds vaker worden de accommodatiekosten afzonderlijk zichtbaar gemaakt en niet meer toegedeeld aan specifieke voorzieningensoorten.
Overzicht B8. Toegestane capaciteit en budget landelijke voorzieningen VWS 1998 (x f 1000) Type voorziening Ambulant landelijk Joods Maatschappelijk Werk te A’dam SGJ Adviesburo De Brug te Utrecht Totaal ambulant landelijk Pleegzorg landelijk Joods Maatschappelijk Werk te A’dam SPD Groningen SPD Zeeland te Middelburg SPD Friesland te Leeuwarden SPD Drenthe te Assen St. Jan Baptist te Maastricht SPD Lelystad
Capaciteit
Bedrag
Bezettings%
n.v.t. n.v.t. 259
79 180
n.v.t. n.v.t.
4 6 3 4 4 17 12
55 82 32 50 55 233 137
100,0 74,0 76,6 102,0 96,8 63,2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
50
Type voorziening
Capaciteit
Bedrag
Bezettings%
14 12 22 46 77 6 16 15 12
113 140 302 632 1 057 82 220 206 132
57,8 64,0
6 15 291
82 202 4 816
67 151 198 50 24 60 4 3 4
6 017 13 493 17 782 2 155 2 027 4 554 92 52 107
15 575
1 270 47 444
SPD Noord te Alkmaar SPD Noordelijk Z-H. te Leiden Stichting De Opbouw te Utrecht SGJ Zwolle/Utrecht William Schrikkerstichting te A’dam Leger de Heils te A’dam SPD Regio Tilburg Pr. Chr. SPD Overijssel te Ommen SPD Rotterdam Centrale Voorziening Pleegzorg Utrecht SPD Gelderse Poort te Arnhem Totaal pleegzorg landelijk Residentieel landelijk Harreveld Lichtenvoorde Klein Borculo, Leo Stichting De Hoederloo Groep/Twello Glen Mills Project Hoenderloo Nieuw Veldzicht, Leo Stichting SGJ Zwolle/Utrecht e.a. GZH Donaudreef Utrecht, SGJ GZH Breughelstraat A’dam, JMW GZH Koninginneweg A’dam, JMW Gelderse Stichting JHV (MKT De Kubus) Totaal residentieel landelijk
93,0 93,0 88,3 100,7 93,0 67,2
82,2
92,0 89,0 83,0 96,0 69,0 31,0 58,0 101,8 88,4
Bron: VWS en verslagen landelijke instellingen
Toelichting –
–
Dit overzicht geeft inzicht in de definitieve subsidiebedragen en bezettingspercentages over 1998. Wanneer de definitieve vaststelling nog moet plaatsvinden, is het verstrekte voorschot opgenomen. Het Glen Mills Project van de Hoenderloo Groep is feitelijk pas met ingang van 1 januari 1999 van start gegaan.
Overzicht B9. Experimenten, steunfuncties en overige uitgaven Jeugdhulpverlening 1998 (x f 1 miljoen) (op onderdelen gefinancierd door Justitie) Bedrag Uitvoeringskosten Ouderbijdrage Stichting Registratie Jeugdvoorzieningen Steunfuncties Jeugdhulpverlening Projecten Regie in de jeugdzorg Thuisloze jongeren Bestrijding kindermishandeling Bijzonder Jeugdwerk Samenhangende dienstverlening Totaal experimenten, steunfuncties en overige uitgaven VWS
2,5 1,5 2,2 15,1 1,6 2,1 6,4 0,1 31,5
Overzicht B10. Totaal financieel verslag Jeugdhulpverlening 1998, gespecificeerd naar werksoort (x f 1 miljoen) Bedrag 1998 Ambulant regionaal Pleegzorg regionaal Dagbehandeling regionaal Residentieel regionaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
146,9 126,9 247,9 528,6
51
Bedrag 1998 Accommodatiekosten, samenwerkingsverbanden en overig regionaal Ambulant landelijk Pleegzorg landelijk Residentieel landelijk Experimenten, steunfuncties en overige uitgaven Totaal financieel verslag Jeugdhulpverlening
69,3 0,3 4.0 49,3 31,5 1 204,7
Overzicht B11. Gemiddelde bezetting in de Jeugdhulpverlening in 1996–1998 Bezetting (gemiddeld %) Dagbehandeling Regionale pleegzorg Regionale residentiële hulp Landelijke pleegzorg Landelijke residentiële hulp
1996
1997
1998
98% 89% 89% 140% 91%
100% 90% 89% 101% 101%
85% 89% 81% 74% 86%
Bron: Algemeen Jaaroverzicht Rapportage Jeugdhulpverlening 1998 van de SRJV
Toelichting –
–
Deze bezettingspercentages zijn berekend door de SRJV op basis van de ontvangen cliëntregistratiegegevens aan de hand van de items «datum start hulp», «datum einde hulp» en «capaciteit» (gecorrigeerd voor voorzieningen waarvan geen of onverwerkbare gegevens door de SRJV zijn ontvangen). De bezettingspercentages in de jaarverantwoordingen van instellingen (gedekt door een accountantsverklaring) kunnen van deze bezettingspercentages afwijken. De bezetting kan per soort voorziening (m.n. bij de regionale residentiële voorzieningen) onderling sterk uiteenlopen. Bv. de specialistische residentiële voorzieningen hebben volgens de SRJV-registratie een gemiddelde bezetting van 90% terwijl in de gewone residentiële voorzieningen de bezetting gemiddeld 80% is.
Capaciteitsontwikkeling en overige kengetallen Overzicht B12. Regionale capaciteits- en budgetontwikkeling naar voorzieningensoort 1996–2000 (inclusief eigen middelen provincies)
Aantal plaatsen cap. 1996 cap. 1997 cap. 1998 cap. 1999 cap. 2000 stijgingspercentage 2000 t.o.v. 1996 2000 t.o.v. 1997 2000 t.o.v. 1998 2000 t.o.v. 1999 Totaal budget (in mln.) 1996 1997 1998
preventief/ ambulant
pleegzorg
dagbehanling
residentieel
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
7 920 8 227 8 027 8 199 8 054
4 809 4 998 4 800 4 907 5 048
6 891 7 038 6 973 6 906 6 870
1 –2 0 –2
5 1 5 3
0 –2 1 0
117,1 121,2 126,9
245,5 249,7 247,9
471,4 512,7 528,6
109,2 134,6 146,9
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
52
1999 2000 stijgingspercentage 2000 t.o.v. 1996 2000 t.o.v. 1997 2000 t.o.v. 1998 2000 t.o.v. 1999 Bedrag per plaats (x f 1) 1996 1997 1998 1999 2000
preventief/ ambulant
pleegzorg
dagbehanling
residentieel
160,1 180,1
126,5 126,6
235,1 243,5
506,0 503,9
65 34 23 13
8 4 0 0
–1 –2 –2 4
7 –2 –4 0
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
14 788 14 735 15 805 15 423 15 720
51 046 50 019 51 648 49 911 48 231
68 405 72 936 75 808 73 265 73 352
Toelichting – –
–
–
–
–
–
Met ingang van 1996 zijn er intensiveringsmiddelen beschikbaar gesteld, f 38 miljoen in 1996 oplopend naar f 60 miljoen in 1999. De terugloop in capaciteit in 1998, 1999 en 2000 is het gevolg van de invoering van de normharmonisatie, respectievelijk de ombouw ten gunste van ambulante hulpverlening en de toegang. Met ingang van 1999 is het hulpaanbod educatie meegeteld in de voorzieningensoort dagbehandeling (het betreft 165 plaatsen en een totaalbudget ad f 4,8 miljoen). Per 1 januari 1997 is door de decentralisatie van zes landelijke VWS-voorzieningen de regionale capaciteit met 377 plaatsen toegenomen (circa f 10 miljoen). Als gevolg van de invoering van de normharmonisatie worden steeds vaker de accommodatiekosten niet toegedeeld naar de onderscheiden voorzieningensoorten maar afzonderlijk zichtbaar gemaakt. In 2000 gaat het om een bedrag ad circa f 55 miljoen. Met ingang van 1997 zijn er extra middelen beschikbaar gekomen voor de extra kosten verbonden aan de inwerkingtreding van de ATW. Deze bedragen maken onderdeel uit van dit overzicht. De extra middelen die in het kader van het Regeerakkoord 1998 en de fiscalisering omroepbijdragen beschikbaar zijn gekomen zijn in dit overzicht nog niet verwerkt (zie overzicht A2).
Overzicht B13. Kengetallen omtrent gebruik jeugdhulpverleningsvoorzieningen 1998 De onderstaande overzichten B13 tot en met B14 zijn gebaseerd op de cliëntregistratiegegevens over 1998 van de SRJV. In het algemeen kan worden vastgesteld dat in vergelijking met voorgaande jaren het beeld constant is. Echter, soms wijken de gegevens af van de gegevens in voorgaande jaren (m.n. bij de regionale en de landelijke ambulante hulpverlening). De reden hiervoor is dat de gegevens van de (gezins)voogdij-instellingen en de jeugdreclassering met ingang van 1998 niet meer in de JHV-registratie van de SRJV zijn opgenomen. De diverse sectorale registraties leveren de gegevens door aan het Inter-sectorale registratiesysteem ISIS waarvan de eerste informatieproducten in principe in het najaar van 1999 beschikbaar zullen komen (zie toelichting paragraaf 1.5.2).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
53
Leeftijdsverdeling (in percentages)
Tot 2 jaar Van 2 tot 6 jaar Van 6 tot 12 jaar Van 12 tot 15 jaar Van 15 tot 18 jaar Van 18 tot 21 jaar Vanaf 21 jaar Totaal Totaal absoluut
Prev.
Amb. Reg.
Plgz. Reg.
Dagb.
Resid. Reg.
Amb. Land.
Plgz. Land.
Resid. Land.
1 4 33 35 19 7 1 100
5 16 26 19 24 10 1 100
14 24 33 16 13 0 0 100
4 41 24 13 16 2 0 100
2 6 18 22 43 9 1 100
2 3 22 23 40 9 0 100
20 28 33 11 6 1 0 100
0 1 16 43 37 3 0 100
160 239
45 270
10 042
8 033
15 165
486
1 004
757
Toelichting – –
De gemiddelde leeftijd is het hoogst van de gebruikers van de landelijke residentiële voorzieningen. De gemiddelde leeftijd is het laagst van de gebruikers van de voorzieningen voor dagbehandeling en de landelijke pleegzorg (bijna de helft is jonger dan twee jaar).
Sexeverdeling (in percentages)
Man Vrouw Totaal Totaal absoluut
Prev.
Amb. Reg.
Plgz. Reg.
Dagb.
Resid. Reg.
Amb. Land.
Plgz. Land.
Resid. Land.
33 67 100
51 49 100
49 51 100
71 29 100
52 48 100
52 48 100
57 43 100
84 16 100
163 076
46 161
9 757
7 764
14 996
490
1 006
742
Toelichting –
–
Net als in voorgaande jaren bevinden zich onder de gebruikers minder meisjes dan jongens, met uitzondering van de preventieve voorzieningen en de regionale voorzieningen voor pleegzorg. Terwijl in Nederland er verhoudingsgewijs ongeveer evenveel meisjes als jongens zijn (CBS). Naar verhouding maken aanzienlijk minder meisjes gebruik van voorzieningen voor dagbehandeling en van de landelijke residentiële voorzieningen. Daar staat tegenover dat meisjes relatief aanzienlijk meer gebruik maken van het preventieve aanbod.
Etnische herkomst (in percentages)
Nederland Buitenlanddoelgroep Buitenland-geen doelgroep Totaal Totaal absoluut
Amb. Reg.
Plgz. Reg.
Dagb.
Resid. Reg.
Amb. Land.
Plgz. Land.
Resid. Land.
80
86
84
78
96
84
83
18
12
14
19
4
14
15
2 100
2 100
2 100
3 100
0 100
2 100
3 100
31 162
7 530
7 769
14 444
489
955
746
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
54
Toelichting –
–
–
–
Ten opzichte van voorgaande jaren is de wijze van classificeren aangescherpt waardoor jeugdigen minder vaak worden aangemerkt als niet van Nederlandse herkomst. Bij de classificatie is een onderscheid gemaakt in Nederland, Buitenland-doelgroep en Buitenland-geen doelgroep. De herkomstlanden in de tweede categorie zijn onder andere: Suriname, Marokko, Turkije en Nederlandse Antillen (eerste of tweede generatie etnische minderheden). Het aandeel jeugdigen van etnische herkomst ligt in de voorzieningen (m.u.v. de landelijke ambulante voorzieningen) tussen de 12 en 19% terwijl het landelijk beeld rond de 12% ligt (CBS). In combinatie met de leeftijdsgegevens blijkt dat jeugdigen met een etnische herkomst gemiddeld ouder zijn dan Nederlandse jeugdigen op het moment dat ze in de jeugdhulpverlening terechtkomen.
Wachttijd naar voorzieningensoort (in weken)
Regionaal ambulant Regionale pleegzorg Dagbehandeling Regionaal resident. Landelijk ambulant Landelijke pleegzorg Landelijk resident. Totaal
Aantal
Min.
Max.
Gem.
25%
50%
75%
95%
45 518
0
104
2
0
0
0
12
9 163 7 811
0 0
104 103
3 17
0 4
0 12
0 24
22 49
13 119
0
104
9
0
1
11
42
489
0
9
0
0
0
0
0
999
0
102
4
0
0
5
15
730
0
104
15
0
10
21
57
77 829
0
104
5
0
0
3
27
Toelichting –
–
–
De wachttijd is uitgedrukt in weken. Als voorbeeld de wachttijd voor dagbehandeling: een kwart van de cliëntenpopulatie is met een wachttijd van 4 weken geholpen, terwijl 95% van de aangemelde jeugdigen binnen 49 weken is geholpen. De wachttijden zijn sterk afhankelijk van de specifieke voorziening binnen één voorzieningensoort. Bijvoorbeeld: de gemiddelde wachttijd is bij een observatiehuis 7 weken maar voor een kamertrainingsaanbod 16 weken; beide zijn residentiële voorzieningen. In dit overzicht komen deze verschillen niet in beeld. De gemiddelde wachttijd ligt het hoogst bij de voorzieningen voor dagbehandeling (17 weken) gevolgd door de landelijke residentiële voorzieningen (15 weken).
Duur van de hulpverlening naar voorzieningensoort (in maanden)
Regionaal ambulant Regionale pleegzorg Dagbehandeling Regionaal resident.
Aantal
Min.
Max.
Gem.
25%
50%
75%
95%
24 099
0
168
8
2
5
10
26
3 036 3 533
0 0
215 74
20 14
2 6
6 12
24 20
80 31
9 142
0
151
7
1
3
10
27
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
55
Aantal
Min.
Max.
Gem.
25%
50%
75%
95%
152
0
77
14
7
11
18
39
98
0
214
32
6
16
38
180
302
0
106
19
6
15
25
50
40 362
0
215
9
2
5
12
31
Landelijk ambulant Landelijke pleegzorg Landelijk resident. Totaal
Toelichting –
–
– –
–
De duur van de hulp is uitgedrukt in maanden. Als voorbeeld de duur van de hulp van dagbehandeling: een kwart van de cliëntenpopulatie is binnen 6 maanden vertrokken, terwijl driekwart binnen 20 maanden weg is. Ook de duur van de hulpverlening is sterk afhankelijk van de specifieke voorziening binnen één voorzieningensoort. Bijvoorbeeld: de gemiddelde duur van de hulpverlening is bij crisisopvang 1 maand maar bij een medisch kindertehuis 16 maanden; beide zijn residentiële voorzieningen. In dit overzicht komen deze verschillen niet in beeld. Opvallend is de hoge gemiddelde duur van de hulp bij de landelijke pleegzorgvoorzieningen (32 maanden). In de regionale voorzieningen voor pleegzorg is driekwart van de jeugdigen na twee jaar weg. Het verblijf in een pleeggezin van de overblijvende 25% van de cliëntenpopulatie kan tot vele jaren doorlopen. Bij de regionale residentiële voorzieningen is de behandeling voor 95% binnen twee en driekwart jaar voltooid, bij de landelijke residentiële voorzieningen is dat ruim vier jaar.
Overzicht B14. Verhouding justitiële en vrijwillige jeugdhulpverlening 1996–1998 (in percentages)
Regionaal ambulant Regionale pleegzorg Dagbehandeling Regionaal residentieel Landelijk ambulant Landelijke pleegzorg Landelijk residentieel
1996 justitieel
vrijwillig
1997 justitieel
vrijwillig
1998 justitieel
vrijwillig
42 68 13 43 76 69 76
58 32 87 57 24 31 24
44 73 25 50 79 73 42
56 27 75 50 21 27 58
13 70 13 46 8 78 55
87 30 87 54 92 22 45
Toelichting –
In de Wet op de jeugdhulpverlening is bepaald dat jeugdigen over wie een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken, voorrang hebben voor wat betreft plaatsing in een jeugdhulpverleningsvoorziening (de zgn. voorrangsregel).
Overzicht B15. Kengetallen landelijke residentiële jeugdhulpverlening 1998 Aanmelding en plaatsing cliënten Soort Plaatser Voogdij (bijv. ontheffing/ontzetting) Gezinsvoogdij (OTS)
Aantal jeugdigen
%
29 423
4 60
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
56
Soort Plaatser
Aantal jeugdigen
%
Adviesbureau/JAC RIAGG Raad v.d. Kinderbescherming Poliklinische Kinderpsychiatr. afdeling Overig
59 155 10 10 23
8 22 1 1 3
Totaal
709
99
Provincie/regio
Aantal jeugdigen
%
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Amsterdam Rotterdam Haaglanden
20 27 15 65 122 14 57 72 41 4 55 14 76 81 52
3 4 2 9 17 2 8 10 6 1 8 2 11 11 7
Totaal
715
101
Regionale herkomst cliënten
Toelichting –
– –
Relatief veel cliënten zijn afkomstig uit de provincies Gelderland, Overijssel en Noord-Holland en de grootstedelijke regio’s Rotterdam en Amsterdam. De cliënten worden door plaatsers uit het hele land geplaatst. In beide overzichten zijn afrondingsverschillen opgetreden waardoor het totaal niet op 100% uitkomt.
Wachttijd (in weken) Aantal Jeugdigen
Minimaal
Maximaal
Gemiddeld
25%
50%
75%
95%
Nieuw Veldzicht Harreveld Klein Borculo Hoenderloo SGJ
44 129 207 266 69
0 0 0 0 0
104 101 58 97 87
4 29 5 18 4
0 9 0 10 0
0 23 0 15 0
0 45 7 23 0
26 89 23 48 41
Totaal
715
0
104
14
0
9
20
54
Toelichting –
De gemiddelde wachtijden bij met name Harreveld en Hoenderloo zijn lang, respectievelijk 29 en 18 weken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
57
Duur van de hulp (in maanden) Aantal Jeugdigen
Minimaal
Maximaal
Gemiddeld
25%
50%
75%
95%
Nieuw Veldzicht Harreveld Klein Borculo Hoenderloo SGJ
22 77 58 103 37
2 0 1 0 2
38 53 61 79 38
16 11 29 19 14
11 3 18 6 9
14 8 29 15 13
21 18 40 26 19
37 31 52 57 32
Totaal
297
0
79
18
6
15
25
49
Toelichting – –
De gemiddelde duur van de hulp is met name bij Klein Borculo vrij lang. Opvallend is dat de helft van de cliëntenpopulatie voor de jeugdhulpverlening in Harreveld binnen driekwart jaar is geholpen en de instelling verlaat.
Overzichten C. Jeugdbescherming en justitiële jeugdinrichtingen Financieel overzicht Justitie 2000–2003 (exclusief de doeluitkering Justitie) Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij overzicht A1. Overzicht C1. Voorzieningen voor (gezins)voogdij Justitie 2000–2003 (x f 1000) Type voorziening (Gezins)voogdij landelijk William Schrikker Stichting te A’dam St. Joods Maatschappelijk Werk te A’dam Stichting Leger de Heils te Baarn SGJ te Utrecht Stichting De Opbouw Utrecht (excl. AMA’s) Raming loonontwikkeling 1999 Totaal (Gezins)voogdij landelijk (Gezins)voogdij regionaal Werkstichting Jeugdbescherming Drenthe te Assen Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland te Haarlem Werkstichting Jeugdbescherming Bureau Jeugdzorg A’dam Stichting Jeugdbescherming en -hulpverlening Gelderland te Arnhem Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant te Eindhoven Stichting Jeugdbescherming Dordrecht te Dordrecht Werkstichting Jeugdbescherming te Groningen Stichting Jeugdbescherming Friesland te Leeuwarden Stichting Jeugdzorg Den Haag/Z-Holland-Noord te Voorburg Stichting Jeugd en Gezin Flevoland te Lelystad Stichting Jeugdbescherming in Zeeland te Middelburg Stichting voor Jeugdbescherming in Limburg te Roermond Stichting Jeugdbescherming Rotterdam te Rotterdam Stichting Jeugdhulpverlening Midden Nederland te Utrecht Stichting Jeugd en Gezin te Overijssel te Zwolle Raming loonontwikkeling 1999 Totaal (Gezins)voogdij regionaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
Bedrag 2000 e.v.j.
17 300 100 9 500 1 700 2 500 800 31 900
3 500 13 800 19 000 17 200 24 500 4 300 5 100 5 300 16 400 4 500 3 300 15 000 17 000 10 000 10 000 4 500 173 400
58
Overzicht C2. Overige uitgaven Justitie 2000–2003 (x f 1 000)
Overige uitgaven Alleenstaande minderjarige asielzoekers (incl. opvang) Overige instellingen en projecten (o.a. Haltbureaus, Halt Nederland, projecten jeugdcriminaliteit/jeugdreclassering, buitenlandse pleegkinderen en bijdragen aan instellingen waar het ministerie van VWS penvoerend is) Bijkomende kosten en diversen Landelijke pleegzorg Ziektekosten Nabetalingen voorgaande jaren en diversen Totaal
2000
2001
2002 e.v.j.
235 200 48 700
235 200 49 500
233 200 54 400
15 000 19 000 2 873 36 873
15 000 19 000 2 799 36 799
15 000 19 000 2 727 36 727
Overzicht C3. Capaciteit en budget justitiële jeugdinrichtingen Justitie 2000–2003 (x f 1 000) Type inrichting
Opvang-gesloten JOC Amsterdam ’t Nieuwe Lloyd Amsterdam Den Hey Acker Breda Het Keerpunt Cadier en Keer Het Poortje Groningen Teylingereind Sassenheim De Hartelborgt Spijkenisse PTK Zeeland Ingekocht bij Gevangeniswezen Eikenstein/De Lindenhorst Zeist De Kolkemate Zutphen Elektronisch Huisarrest Totaal opvang-gesloten Behandel-gesloten Het Poortje Groningen Den Helder i o. Overberg Amerongen Jongerenhuis Harreveld Het Keerpunt Cadier en Keer Den Engh Den Dolder De Hunnerberg Nijmegen Eikenstein/De Lindenhorst Zeist O.G. Heldring Zetten Teylingereind Sassenheim De Kolkemate Zutphen Totaal behandel-gesloten Behandel-open Overberg Amerongen Het Keerpunt Cadier en Keer Rentray Eefde Jongerenhuis Harreveld De Hunnerberg Nijmegen Den Engh Ossendrecht De Dreef Wapenveld O.G. Heldring Zetten Eikenstein/De Lindenhorst Zeist De Hartelborgt Spijkenisse De Kolkemate Zutphen Inkoop elders Totaal behandel-open
Capaciteit eind 2000 J M
79 66 129 24 61 68 86 10 48 66 24 8 669
J/M
Totaal
Bedrag 2000 e.v.j. o.b.v. gemid. cap.
79 66 129 24 72 68 86 10 48 114 24 8 728
9 954 11 326 22 137 3 024 9 072 8 568 14 758 1 716 8 237 19 563 3 024 n.n.b. 111 380
20 120 30 160 16 71 54 54 10 24 64 623
– – 5 736 22 688 2 269 13 575 10 325 10 325 1 418 3 403 9 075 78 815
40 30 175 24 36 36 60 107 6 4 6 44 568
7 289 3 988 23 263 3 190 6 560 6 560 7 976 14 224 1 093 729 798 5 667 81 336
11
48
59
20 120 30 80 16 71 54
80
54 10 24 64 359
144
120
40 30 175 24 36 36 60 107 6 4 6 44 280
6
282
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
59
Type inrichting
FOBA/(V)IC De Hartelborgt Spijkenisse Totaal Justitie-inrichtingen
Capaciteit eind 2000 J M
40 1 348
209
J/M
Totaal
Bedrag 2000 e.v.j. o.b.v. gemid. cap.
402
40 1 959
11 903 283 434
* De bedragen zijn gebaseerd op de normprijzen per 1 augustus 1999 (incl. loon- en prijsbijstellingen 1999); op deze bedragen kunnen toeslagen worden gegeven.
Financiële overzichten Justitie 1998 Overzicht C4. Voorzieningen voor (gezins)voogdij Justitie 1998 (x f 1000) Type voorziening (Gezins)voogdij landelijk William Schrikker Stichting te A’dam St. Joods Maatschappelijk Werk te A’dam Stichting Leger de Heils te Baarn SGJ te Utrecht Stichting De Opbouw Utrecht (excl. AMA’s) Totaal (Gezins)voogdij landelijk (Gezins)voogdij regionaal Werkstichting Jeugdbescherming Drenthe te Assen Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland te Haarlem Werkstichting Jeugdbescherming Bureau Jeugdzorg A’dam Stichting Welzijn Jongeren te Zutphen Stichting Jeugd en gezin te Arnhem Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant te Eindhoven Stichting Jeugdbescherming Dordrecht te Dordrecht Werkstichting Jeugdbescherming te Groningen Stichting Jeugdbescherming Friesland te Leeuwarden Stichting Jeugdzorg Den Haag/Z-Holland-Noord te Voorburg Stichting Jeugd en Gezin Flevoland te Lelystad Stichting Jeugdbescherming in Zeeland te Middelburg Werkstichting Voogdij en Gezinsvoogdij te Nijmegen Stichting voor Jeugdbescherming in Limburg te Roermond Stichting Jeugdbescherming Rotterdam te Rotterdam Stichting Jeugdhulpverlening Midden Nederland te Utrecht Stichting Jeugd en Gezin te Overijssel te Zwolle Totaal (Gezins)voogdij regionaal
Bedrag 1998
14 202 55 6 939 1 384 2 515 25 095
3 032 11 999 16 300 4 333 7 690 21 423 3 963 4 648 5 072 14 045 2 883 3 053 4 238 12 683 15 348 8 724 8 307 147 741
Overzicht C5. Overige uitgaven Justitie 1998 Overige uitgaven Alleenstaande minderjarige asielzoekers (incl. opvang) Overige instellingen en projecten (o.a. Haltbureaus, Halt Nederland, projecten jeugdcriminaliteit/ jeugdreclassering, buitenlandse pleegkinderen en bijdragen aan instellingen waar het ministerie van VWS penvoerend is) Bijkomende kosten en diversen Landelijke pleegzorg Leefgelden zelfstandige kamerbewoners Ziektekosten Nabetalingen voorgaande jaren en diversen Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
156 260 40 385
13 205 5 692 18 000 3 383 40 280
60
Overzicht C6. Capaciteit en budget justitiële jeugdinrichtingen Justitie 1998 (x f 1000) Type inrichting
Capaciteit eind 1998
J Opvang-gesloten JOC Amsterdam ’t Nieuwe Lloyd Amsterdam Den Hey Acker Breda Het Keerpunt Cadier en Keer Het Poortje Groningen Teylingereind Sassenheim De Hartelborgt Spijkenisse Eikenstein/De Lindenhorst Zeist De Kolkemate Zuthphen Totaal opvang-gesloten Behandel-gesloten Overberg Amerongen Jongerenhuis Harreveld ’t Nieuwe Lloyd Amsterdam Het Keerpunt Cadier en Keer Den Engh Den Dolder De Hunnerberg Nijmegen Eikenstein/De Lindenhorst Zeist O.G. Heldring Zetten De Kolkemate Zutphen Totaal behandel-gesloten Behandel-open Overberg Amerongen Het Keerpunt Cadier en Keer Jongerenhuis Harreveld De Hunnerberg Nijmegen Rentray Eefde/Rekken De Dreef Wapenveld Eikenstein/De Lindenhorst Zeist O.G. Heldring Zetten Den Engh Den Dolder De Hartelborgt Spijkenisse Inkoopplaatsen Totaal behandel-open
55 60 129 24 48 72 86 66 24 564
30 100 – 16 67 54
M
J/M
Totaal
Bedrag 1998 o.b.v. gemid.cap. incl. toeslagen en bijz.subsidies
55 60 129 24 72 72 86
7 922 10 698 20 315 2 930 9 054 11 908 13 518
102 24 624
16 102 4 238 96 685
30 180 – 16 67 54
5 317 23 715 0 1 953 12 271 9 030
18 10 44 419
2 842 10 440 7 769 64 337
50 30 14 30 160 51
8 862 3 662 1 845 5 016 20 729 6 607
6 95 16 4 42 498
425 13 677 2 930 240 4 590 68 583
40
11 736
1 581
241 836
24
36 60
80 –
18 10 44 311
108
50 30 14 30 160 51
16 4 12 207
FOBA/(V)IC De Hartelborgt Spijkenisse
40
Totaal Justitie-inrichtingen
1 122
6 10
85
30 16
275
184
275
Capaciteitsontwikkeling en overige kengetallen Overzicht C7. Kengetallen OTS 1998 Percentage OTS-pupillen naar verblijfplaats – peildatum 31 december jaar
thuis
pleeggezin
tehuis
op kamers
totaal
totaal absoluut
1993 1994 1995 1996 1997 1998
50,6 51,9 52,4 52,1 53,6 54,6
18,6 17,4 17,3 17,9 17,9 17,7
29,3 28,7 28,2 27,9 26,4 25,6
1,5 2,0 2,0 2,1 2,1 2,1
100 100 100 100 100 100
15 002 16 069 16 865 17 715 18 690 19 444
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
stijging tov. vorig jaar
7,1 5,0 5,0 5,5 4,0
61
Duur van de OTS (in percentages)
Beëindigd
Nog lopend
19 24 17 13 9 15 3
27 21 15 10 8 16 3
In percentages
Absoluut
23 27 35 15 100
1 250 1 467 1 902 815 5 434
korter dan één jaar tussen één en twee jaar tussen twee en drie jaar tussen drie en vier jaar tussen vier en vijf jaar tussen vijf en tien jaar langer dan tien jaar
Leeftijdscategorie bij ondertoezichtstelling 0 t/m 5 jarigen 6 t/m 11 jarigen 12 t/m 15 jarigen 16 t/m 17 jarigen Totaal
Overzicht C8. Kengetallen Voogdij 1998 (inclusief AMA’s) Percentage Voogdijpupillen naar verblijfplaats – peildatum 31 december jaar
thuis
pleeggezin
tehuis
op kamers
totaal
absoluut totaal
4,9 5,0 6,6 5,6 4,6 4,1
57,7 50,5 49,9 50,1 45,4 39,5
34,4 40,7 39,0 40,1 44,5 47,7
3,0 3,7 4,5 4,3 5,5 8,8
100 100 100 100 100 100
6 189 7 744 8 381 8 573 9 687 11 495
1993 1994 1995 1996 1997 1998
stijging tov. vorig jaar
25,1 8,2 2,3 13,0 18,7
Duur van de voogdij (in percentages) AMA’s – Voorlopig en overig
korter dan één jaar tussen één en twee jaar tussen twee en drie jaar tussen drie en vier jaar tussen vier en vijf jaar tussen vijf en tien jaar langer dan tien jaar
Beëindigd
Nog lopend
Beëindigd
Nog lopend
26 43 18 7 3 3 0
52 26 8 6 4 4 0
17 8 7 7 4 25 32
12 10 8 9 10 32 19
Leeftijdscategorie bij (voorlopige) voogdijvoorziening (in percentages) leeftijd 0 t/m 5 jarigen 6 t/m 11 jarigen 12 t/m 15 jarigen 16 t/m 17 jarigen Totaal Totaal absoluut
AMA’s
voorl. vgd
vgd
totaal
4,5 4,9 34,8 55,8 100 3 610
51,6 23,4 13,8 11,2 100 188
35,8 19,1 24,8 20,2 100 282
8,8 6,7 33,2 51,3 100 4 080
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
62
Overzicht C9. Uithuisplaatsing van jeugdigen in 1998 (waarbij de datum uithuisplaatsing gelijk is aan ingangsdatum maatregel) Overzicht naar soort maatregel maatregel
totaal
jongens
meisjes
% totaal
% jongens
% meisjes
OTS Voorlopige voogdij Voogdij AMA Totaal
1 115
563
552
22,1
50,5
49,5
145 184 3 597 5 041
66 96 2 609 3 334
79 88 988 1 707
2,9 3,7 71,4 100
45,5 52,2 72,5 66,1
54,5 47,8 27,5 33,9
Leeftijdscategorie bij directe uithuisplaatsing (in percentages) leeftijd 0 t/m 5 jarigen 6 t/m 11 jarigen 12 t/m 15 jarigen 16 t/m 17 jarigen Totaal Totaal absoluut
OTS
voorl.vgd
voogdij
vgd. AMA
totaal
24 21 37 18 100 1 115
50 24 16 10 100 145
27 18 29 26 100 184
4 5 35 56 100 3 597
11 9 34 45 100 5 041
Overzicht C10. Capaciteit justitiële jeugdinrichtingen Feitelijk
Type inrichting
Eind
Opvangplaatsen (gesloten) ’t Nieuwe Lloyd-opv. (jongens) Den Hey Acker (jongens) De Hartelborgt-opv. (jongens) Eikenstein (jongens) De Lindenhorst-opv. (meisjes) Elders ingekocht (jongens) PTK Zeeland (jongens, zelfmelders) Het Poortje (jongens en meisjes) Het Keerpunt-opv. (jongens) JOC (jongens) Teylingereind (jongens) De Kolkemate-opv. (jongens) Subtotaal opvanginrichtingen
Bestedingenplan DJI 1999 regeerakkoordgelden
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
40 88 70 60 54 – – 44 22 55 – 24 457
40 124 96 60 36 – – 44 24 55 72 24 575
60 129 96 60 36 – – 72 24 55 72 24 634
66 129 96 66 36 48 10 72 24 79 66 24 716
66 129 96 114 0 48 10 72 24 79 68 24 730
66 129 96 114 0 48 10 72 24 79 68 24 730
90 129 96 114 0 0 10 72 24 79 68 24 706
8
8
8
8
107 70 0 90 34 24 – 46 – 80 114 60 170 125 24 50 54 1 048
107 70 0 90 34 60 120 46 20 80 104 60 165 117 24 68 48 1 213
144 70 0 90 34 60 120 46 20 80 104 60 165 117 24 68 48 1 250
144 70 20 90 34 60 120 46 20 80 104 60 165 117 24 68 48 1 270
Elektronisch huisarrest Behandelplaatsen (gesloten en open) Den Engh (jongens) Overberg (jongens) ’t Nieuwe Lloyd-beh. (jongens) De Hunnerberg (jongens) De Hartelborgt-beh. (jongens) De Hartelborgt-beh. (meisjes) Den Helder (i.o.) Het Keerpunt-beh. (jongens) Het Poortje (meisjes) Harreveld/Alexandra (meisjes) Harreveld/’t Anker (jongens) De Dreef (jongens) Rentray (jongens en meisjes) O.G. Heldring (jongens en meisjes) Teylingereind (jongens) De Kolkemate-beh. (jongens) Inkoopplaatsen VWS Subtotaal behandelinrichtingen
71 80 20 60 30 – – 26 – 52 83 51 124 105 – 44 12 757
71 80 20 60 30 24 – 37 – 52 93 51 140 105 – 44 28 835
83 80 – 84 34 24 – 46 – 80 114 51 160 105 – 44 42 947
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
63
Feitelijk
Type inrichting
Eind
Nog in portefeuille (deel van Regeerakkoord uitbreiding) Totaal Justitie-inrichtingen
Bestedingenplan DJI 1999 regeerakkoordgelden
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1 214
1 410
1 581
– 23 1 749
8 1 959
38 2 026
141 2 125
Overzicht C11. Ontwikkelingen in de justitiële inrichtingen (in percentages)
Totaal Capaciteit ultimo (absoluut) Bezettingspercentage gemiddeld Opvangplaatsen Capaciteit ultimo (absoluut) Bezetting naar leeftijd t/m 13 jaar 14 en 15 jaar 16 en 17 jaar 18 jaar en ouder Bezetting naar geslacht Jongens Meisjes Bezetting naar verblijfstitel Strafrechtelijk w.v. voorlopige hechtenis w.v. veroordeeld tot vrijheidsstraf w.v. veroordeeld tot strafr.maatregel Civielrechtelijk (OTS, voogdij) en voortgezette hulpverlening Behandelplaatsen Capaciteit ultimo (absoluut) Bezetting naar leeftijd t/m 13 jaar 14 en 15 jaar 16 en 17 jaar 18 jaar en ouder Bezetting naar geslacht Jongens Meisjes Bezetting naar verblijfstitel Strafrechtelijk: veroordeeld tot strafr. maatregel Civielrechtelijk (OTS, voogdij) en voortgezette hulpverlening
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
802 94
832 97
846 96
888 97
1 045 97
1 214 96
1 410 97
1 581 95
340
360
350
366
401
457
575
634
4 26 65 5
4 27 64 5
4 26 63 7
4 26 61 9
6 26 63 6
5 28 60 8
4 26 58 12
5 26 55 14
92 8
92 8
92 8
92 8
92 8
88 12
89 11
91 9
83 71 10 2
83 73 11 2
85 66 13 5
87 63 16 8
89 74 9 6
90 70 12 8
88 66 12 10
89 62 15 12
17
17
15
13
11
10
12
11
462
472
496
522
644
757
835
947
6 31 51 13
6 31 51 11
6 28 51 15
5 29 48 18
5 30 49 16
5 29 48 18
4 27 48 21
72 28
70 30
71 29
73 27
74 26
74 26
76 24
72 28
11
12
14
19
26
29
36
37
89
88
86
81
74
71
64
63
Overzicht C12. Capaciteit justitiële jeugdinrichtingen: prognose en planning volgens begroting
1998 1999 2000 2001 2002
Prognose opvang
Prognose behandeling
Prognose totaal
Geplande cap. volg. rijksbegrot.
678 729 788 853 924
1 078 1 195 1 317 1 409 1 521
1 756 1 924 2 105 2 262 2 445
– 1 749 1 959 2 026 2 125
Bron: actualisering prognose sanctiecapaciteit 1998–2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
64
Toelichting Bron voor de capaciteitsprognose is het rapport «Prognose sanctiecapaciteit; actualisering 1998–2002». Voor de prognose van de behoefte aan opvangcapaciteit is de ernst en omvang van de jeugdcriminaliteit op verschillende wijze geoperationaliseerd, namelijk door: – de door politie gehoorde minderjarige verdachten; – de gehoorde minderjarige verdachten van ernstige geweldscriminaliteit en diefstal met braak; – de bevelen tot bewaring minderjarigen; – de opgelegde jeugdstraffen en -maatregelen; – de gemiddelde duur van de opgelegde straffen; – de gemiddelde verblijfsduur in de opvanginrichtingen. De capaciteitsbehoefte voor civielrechtelijke plaatsingen in de opvang wordt gerelateerd aan het aantal lopende ondertoezichtstellingen. Voor de toekomstige behoefte aan behandelplaatsen is gekeken naar: – het aantal opgelegde en lopende strafrechtelijke behandelmaatregelen en de gemiddelde duur en spreiding hierin; – het aantal lopende OTS-maatregelen. In de capaciteitsplanning volgens de Rijksbegroting is de in het Regeerakkoord toegestane uitbreiding met 276 plaatsen verdisconteerd. In de tweede helft van 1999 zal een geactualiseerde prognose voor de capaciteit van de justitiële inrichtingen (Gevangeniswezen, TBS en Jeugd) aan de Tweede Kamer bekend worden gemaakt. Overzicht C13. Capaciteitsontwikkeling Raad voor de Kinderbescherming Civiele taken soort zaken beschermingzaken Jaar 1998 1999 2000 2001 2002 e.v.j.
cap. 9 000 9 250 9 600 9 900 10 400
vraag 8 406 9 250 9 600 9 900 10 400
scheiding en omgangzaken cap. 4 175 4 275 4 275 4 275 4 275
overig
vraag
cap.
vraag
3 576 4 275 4 275 4 275 4 275
1
2 710 2 600 2 400 2 000 2 000
2 275 2 2751 2 2751 2 000 2 000
1
Voor de jaren 1998 t/m 2000 is de capaciteit tijdelijk verhoogd tot 2 275. Het doel hiervan is het inlopen van de wachtstapel BPK-onderzoeken (beginseltoestemming tot opneming van een buitenlands pleegkind ter adoptie) en het structureel bekorten van de onderzoekstermijn naar – in beginsel – maximaal 12 weken.
Toelichting –
–
De vraag (zie ook straftaken) is hier gedefinieerd als de uitstroom van de na de intakefase in behandeling genomen, c.q. in behandeling te nemen zaken. Onzeker is het effect van de overdracht van de intakefunctie aan de bureaus jeugdzorg. Door de eenduidige toegang zou dit een aanzuigende werking kunnen hebben. Het ligt dan aan de aard van de bij de bureaus jeugdzorg te stellen diagnose of dit als dan niet leidt tot een stabilisering, een toename of juist een afname van het aantal zaken dat voor doorverwijzing naar en behandeling door de Raad voor de Kinderbescherming in aanmerking komt. In 1998 bedroeg de capaciteit van de raad met betrekking tot civiele taken 15.450 zaken. Daadwerkelijk zijn door de raad 8.406 onderzoeken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
65
–
–
verricht in beschermingszaken, 3.576 in scheiding en omgangszaken en 2.710 in overige civiele zaken (onder andere het onderzoek en advies inzake het verlenen van beginseltoestemming tot opneming van buitenlandse pleegkinderen ter adoptie en naamswijziging). Voor 1999 is voorzien in een capaciteitsbehoefte van 9.250 beschermingszaken, 4.275 scheiding en omgangszaken en 2.275 overige civiele zaken. Voor 2000 is de capaciteit geraamd op 15.850.
Straftaken soort zaken basisonderzoek Jaar 1998 1999 2000 2001 2002 e.v.j.
vervolgonderzoek
taakstraffen
cap.
vraag
cap.
vraag
cap.
vraag
16 000 22 240 25 700 27 700 29 800
15 976 24 000 32 000 32 000 32 000
2 000 2 375 3 200 3 500 3 800
2 142 3 000 4 000 4 000 4 000
9 000 10 500 12 000 12 000 12 000
9 808 10 500 12 000 12 000 12 000
Toelichting –
–
–
–
Als gevolg van de aanbevelingen van de commissie Van Montfrans zet de stijgende tendens in het aantal strafzaken, inclusief taakstraffen, bij de Raad voor de Kinderbescherming zich voort. In 1998 bedroeg de capaciteit in totaal 27.000 zaken. Daadwerkelijk zijn in 1998 ruim 25.000 processen-verbaal inzake een strafbaar feit van minderjarigen aangemeld bij de raad, hetgeen leidde tot de afdoening van bijna 16.000 basisonderzoeken en ruim 2.100 vervolgonderzoeken. Het aantal aangemelde taakstraffen in 1998 bedroeg 11.493. Voor 1998 betreft dit het aantal afgedane zaken dat in behandeling is genomen. Voor 1999 e.v.j. is dit een prognose op basis van het aantal processen-verbaal tegen jongeren, dat in aanmerking komt voor aanmelding en behandeling bij de Raad voor de Kinderbescherming. Voor 1999 is de capaciteit geraamd op 35.115 zaken en voor 2000 op 40.900 zaken. Voorzien wordt dat de raad in het jaar 2000 in 25.700 zaken de casusregie zal uitvoeren.
Overzichten D. Jeugd-ggz Financieel overzicht Jeugd-ggz 2000–2003 Overzicht D1. COTG middelen Riagg’en (x f 1000) (exclusief indexen 1999) Riagg’en Naam
Plaats
Provincie
Riagg Groningen Riagg Drenthe Riagg Friesland Riagg Zwolle Riagg Almelo Riagg Midden-Twente Riagg Ijsselland Riagg Oost-Veluwe Riagg Veluwe Vallei Riagg Arnhem Riagg Oost-Gelderland Riagg Nijmegen
Groningen Assen Leeuwarden Zwolle Almelo Hengelo Deventer Apeldoorn Ede Arnhem Doetinchem Nijmegen
Groningen Drenthe Friesland Overijssel Overijssel Overijssel Overijssel Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
Bedrag 2000 evj. 4 147 2 352 4 370 2 039 1 708 1 803 1 733 1 719 1 657 3 598 2 299 1 826
66
Naam
Plaats
Provincie
Riagg Noord-Veluwe Riagg Amersfoort e.o. Riagg Stad Utrecht Riagg Westelijk Utrecht Riagg Gooi en Vechtstreek Riagg Flevoland Riagg Noord-Holland Noord Riagg West Friesland Riagg Zaanstreek-Waterland Riagg Amsterlland en de Meerlanden Riagg De Meren Riagg Amsterdam-Oost Riagg Centrum Oud West/Noord Riagg Zuid/Nieuw West Riagg Sinai-Ambulant Riagg Midden Kennemerland Riagg Zuid-Holland Noord Riagg Zuid-Kennemerland Riagg Delft/Westland/Oostland Riagg Haagrand Riagg Parnassia Riagg Midden-Holland Riagg Rotterdam Zuid/ZHE Riagg Rijnmond Noord-Oost Riagg Rijnmond Noord-West Riagg Dordrecht e.o. Riagg Zeeland Riagg Westelijk Noord-Brabant
Harderwijk Amersfoort Utrecht Utrecht Hilversum Lelystad Den Helder Hoorn Zaandam
Gelderland Utrecht Utrecht Utrecht Noord-Holland Flevoland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland
862 1 553 1 500 2 123 2 147 2 493 2 422 1 135 1 917
Hoofddorp Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Beverwijk Leiden Haarlem Delft Voorburg Den Haag Gouda Hellevoetsluis Rotterdam Rotterdam Dordrecht Middelburg Bergen op Zoom Breda Tilburg ’s-Hertogenbosch Oss Eindhoven Helmond Venlo Roermond Sittard Maastricht Maastricht Dordrecht
Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Zuid-Holland Noord-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant
813 998 992 2 753 1 794 223 787 2 859 1 254 1 542 823 3 036 1 453 7 414 1 949 3 599 2 109 2 582 896
Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Limburg Limburg Limburg Limburg Limburg Zuid-Holland
1 507 2 090 1 550 2 693 2 035 1 731 1 596 1 329 988 1 831 1 007 1 402
Riagg Breda Riagg Midden-Brabant Riagg ’s-Hertogenbosch Riagg Noord-Oost Noord-Brabant Riagg Eindhoven en De Kempen Riagg Helmond e.o. Riagg Noord-Limburg Riagg Midden Limburg Riagg Westelijke Mijnstreek Riagg Oostelijk Zuid Limburg Stichting Riagg Maastricht Gliagg De Poort Totaal
Bedrag 2000 evj.
103 041
Toelichting –
De financiële gegevens zijn gebaseerd op de meest recente cijfers over 1999 en hebben betrekking op de jeugdafdelingen. Jaarlijks worden met de zorgverzekeraars afspraken gemaakt over de besteding van de totale instellingsbudgetten. Aangetekend wordt dat door substitutievrijheid in de budgetteringssystematiek de ramingen niet per definitie gelijk zijn aan de kosten.
Financieel overzicht Jeugd-ggz 1997 Overzicht D2. COTG middelen RIAGG’en Riagg’en Naam
Plaats
Provincie
Riagg Groningen Riagg Drenthe Riagg Friesland Riagg Zwolle
Groningen Assen Leeuwarden Zwolle
Groningen Drenthe Friesland Overijssel
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
Bedrag 2000 evj. 3 524 3 103 3 998 2 268
67
Naam
Plaats
Provincie
Riagg Almelo Riagg Midden-Twente Riagg Enschede Riagg Ijsselland Riagg Oost-Veluwe Riagg Veluwe Riagg Arnhem Riagg Oost-Gelderland Riagg Nijmegen Riagg Noord-Veluwe Riagg Amersfoort e.o. Riagg Rivierenland Riagg Stad Utrecht Riagg Westelijk Utrecht Riagg Gooi en Vechtstreek Riagg Flevoland Riagg Kop van Noord-Holland Riagg Noord-Kennemerland Riagg West Friesland Riagg Zaanstreek-Waterland Riagg Amsterlland en de Meerlanden Riagg Amsterdam-Noord/C.O.West Riagg Zuid Oost Riagg Amsterdam-Oost Riagg Zuid/Nieuw-West Riagg Sinai-Ambulant Riagg Midden Kennemerland Riagg Zuid-Holland Noord Riagg Zuid-Kennemerland Riagg Delft/Westland/Oostland Riagg Haagrand Riagg Westhage Riagg Zuidhage Riagg Noordhage Riagg Midden-Holland Riagg Zuid-Hollandse eilanden Riagg Zuid e.o. Riagg Rijnmond Noord-Oost Riagg Centrum-West Rotterdam Riagg Dordrecht e.o. Riagg Zeeland Riagg Westelijk Noord-Brabant
Almelo Hengelo Enschede Deventer Apeldoorn Vallei Arnhem Doetinchem Nijmegen Harderwijk Amersfoort Tiel Utrecht Utrecht Hilversum Lelystad Den Helder Alkmaar Hoorn Zaandam
Overijssel Overijssel Overijssel Overijssel Gelderland Ede Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Utrecht Gelderland Utrecht Utrecht Noord-Holland Flevoland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland
1 567 443 1 209 1 715 1 731 1 990 2 542 2 205 1 928 659 1 420 1 044 1 378 2 637 2 852 3 280 668 1 329 1 053 1 621
Hoofddorp Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Beverwijk Leiden Haarlem Delft Voorburg Den Haag Den Haag Den Haag Gouda Hellevoetsluis Rotterdam Rotterdam Rotterdam Dordrecht Middelburg Bergen op Zoom Breda Tilburg ’s-Hertogenbosch Oss Eindhoven Helmond Venlo Roermond Sittard Heerlen Maastricht Dordrecht
Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Zuid-Holland Noord-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant
738 2 805 1 021 933 2 118 185 725 2 466 1 121 1 553 930 1 059 717 761 1 236 2.170 3 139 1 809 2 962 2 295 2 363 727
Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Limburg Limburg Limburg Limburg Limburg Zuid-Holland
1 258 1 549 1 665 2 141 2 304 1 533 1 432 1 138 1 251 1 672 917 1 239
Riagg Breda Riagg Midden-Brabant Riagg ’s-Hertogenbosch Riagg Noord-Oost Noord-Brabant Stichting GgzE Geestelijke Gezondheidszorg Geestelijke Gezondheidszorg Riagg Midden Limburg Riagg Westelijke Mijnstreek Riagg Oostelijk Zuid-Limburg Riagg Maastricht Gliagg De Poort Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
Bedrag 2000 evj.
98 097
68
Overzicht D3. Erkenningen en productieafspraken kinder- en jeugdpsychiatrie Capaciteit kinder- en jeugdpsychiatrie (inclusief de als zodanig toegelaten afdelingen van APZ-en) per 1 januari 1999 Instelling
Plaats
Bedden
St. Universitair Centrum KJP Gr. Stichting GGZ Friesland ’t Ruige Veld De Ruyterstee KJP Oost-Nederland Leo Kannerhuis Veldwijk Zon en Schild Veldheim Paedologisch Instituut Triversum De Argonaut Stichting De Jutter De Grote Rivieren Curium RMPI Stichting Emergis GGZ ’s-Hertogenbosch De Mark De Viersprong Welterhof Zorgcircuits (De Drie Vennen)
Groningen Leeuwarden Rolde Smilde Ede Oosterbeek Ermelo Amersfoort Zeist Duivendrecht Alkmaar Amsterdam Den Haag Dordrecht Oegstgeest Rotterdam Kloetinge Vught Breda Halsteren Heerlen Venlo
Totaal
Mutatie tov. 1-1-98
24 36 48 80 137 77
Deeltijdplaatsen
Mutatie tov. 1-1-98
4 6
2 15
45 56 92 80 29 73 12 73 97 16 55 36 40 30 32
58 12 6 12 8 30 40 32 12 12 24 60 6 14 36
29
5
1 168
12 12
–16 32
2
2
30 18
2
53
420
44
Toelichting – –
De capaciteit van het Paedologisch Instituut te Duivendrecht bevat 40 bedden op de afdeling voor klinisch-psychiatrische gezinsbehandeling. De capaciteit van RMPI te Rotterdam bevat 14 bedden op de afdeling voor klinisch-psychiatrische gezinsbehandeling.
Erkenningen en productieafspraken kinder- en jeugdpsychiatrie
erkende bedden deeltijdbehandelingsplaatsen bezettingsgraad erkende bedden (%) bezettingsgraad deeltijdbehandelingspl. (%) Verpleegdagen Kinder/jeugd (grp. < 8 jaar) Kinder/jeugd (grp. > 8 jaar) waarvan op een erkende ZIZ-afdeling Eerste opnamen kinderen en jeugd Deeltijdbehandelingen Jeugd (van 4–6 uur) Jeugd (van 6–8 uur)
1994
1995
1996
1997
1998
922
970
1 008
994
1 001
184
238
283
314
363
97
87
301 526
341 049
355 376
350 087
351 032
31 685
9 559
9 559
9 855
6 570
4 099
4 223
4 318
4 380
4 380
863
1 067
1 133
1 287
1 354
21 400 33 079
28 745 41 355
36 882 47 171
– 77 140
– 98 181
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
69
Poliklinische verrichtingen kinderen en jeugd intake psychiatrisch onderzoek gezinsonderzoek psychodiagnostisch onderzoek/ poliklinische nabehandeling orthodidactisch onderzoek observatie thuis c.q. schoolsituatie individuele psychotherapie groepstherapie gezinstherapie ouderbegeleiding nieuwe inschrijving intakecontact orthodidactisch/ psychodiagnostisch onderzoek psychotherapiecontact groepscontact psychotherapie behandeling/ begeleidingscontact groepscontact behandeling/begeleiding Totaal polikliniek kinderen/jeugd Productieafspraken Riagg’en leeftijd 0–22 jaar crisiscontact intakecontact begeleidingscontact behandelingscontact psychotherapiecontact «extra» groepscontact productieafspraken Riagg’en leeftijd 0–17 jaar crisiscontact binnen kantooruren intakecontact buiten kantooruren nieuwe inschrijving intakecontact orthodidactisch/ psychodiagnostisch onderzoek psychotherapiecontact groepscontact psychotherapie behandeling/ begeleidingscontact groepscontact behandeling/begeleiding contact buiten de Riagg
1994
1995
5 518 3 732 3 369
6 424 5 300 4 665
3 448
3 457
1 161
1 450
4 700
5 807
33 836 1 131 8 305 19 986
39 218 1 645 9 336 28 142
56 900
43 305
85 186
105 444
1 905 105 880 100 103 158 729 43 014 36 886
1 898 110 913 102 456 162 311 43 332 36 656
1996
1997
1998
11 129 47 038
11 487 38 168
10 559 32 032
7 806 48 293
7 595 46 714
7 997 37 922
21 724
12 077
7 411
5 895
9 564
7 406
198 785
168 910
135 264
4 617
5 098
5 082
1 642 42 814 95 421
1 634 37 946 94 084
1 499 35 659 86 122
14 314 41 652
14 605 35 740
14 339 31 028
6 914
11 655
9 199
204 783
187 308
163 246
42 522 58 354
60 935 50 533
62 677 47 083
31 937
Bron: COTG
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
70
Overzicht D4. Kengetallen omtrent gebruik Kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken Gebruik van voorzieningen naar leeftijdsklasse en sekse (in 1997) Leeftijdsverdeling
Aantal jeugdigen
%
124 271 220 7 622
19,9 43,6 35,4 1,1 100
Aantal jeugdigen
%
374 248 622
60,1 39,9 100
Jonger dan 10 jaar 10 – 14 jaar 15 – 18 jaar 19 jaar en ouder Totaal De gemiddelde leeftijd is 13 jaar.
Sekse Jongens Meisjes Totaal
Gemiddelde verblijfsduur voor aanwezigen en ontslagen bewoners Gemiddelde verblijfsduur: Gemiddelde verblijfsduur ontslagen bewoners
2 jaar 9,4 maand
Bron: PiGGz 1997: de cijfers hebben betrekking op de instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie (KJP), afdelingen van Algemeen Psychiatrische Ziekenhuizen vallen hierbuiten.
RIAGG’en Leeftijdsverdeling 0 – 5 jaar 6 – 12 jaar 13 – 17 jaar 18 – 21 jaar 22 jaar en ouder Totaal
Behandelduur een dag < 1 maand 1 – 3 maanden 3 – 6 maanden 6 maanden tot 1 jaar 1 – 2 jaar 2 – 3 jaar 3 jaar of langer Totaal
Aantal jeugdigen
%
2 928 8 023 6 145 4 202 24 608 45 906
6 17 13 9 54 100
Aantal jeugdigen
%
11 095 3 433 5 998 6 433 7 706 5 897 1 789 1 308 43 659
25 8 14 15 18 14 4 3 100
Bron: Registratie 1996 GGZ-Nederland
Toelichting –
De gegevens over 1997 zijn nog niet leverbaar. Hierbij worden de gegevens over 1996 weergegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
71
Overzichten E. Voorzieningen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen Financieel overzicht LVG-voorzieningen 1998 Overzicht E1. COTG middelen (x f 1000)
Totaal
1995
1996
1997
1998
1999
–
218 600
226 700
232 300
262 300
Productieafspraken en overige kengetallen Overzicht E2. Productieafspraken Capaciteit algemene inrichtingen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen per 1 januari 1999 Naam
Plaats
Provincie
Capaciteit
Driever’s Dale Tjallinga Hiem De Reeve De Eik Groot Emaus Meilust J.P. Heye De Beele Van Arkel Instituut OPL Orthopedag. Inst. Amstelmonde Middelveld Orthopedag. Inst. Velsen Huize Angela Lidwinahuis Orthopedag. Centrum Maasstad De Veerse Singel Huize de La Salle Huize de Schorsmolen Het Hooghout Gastenhof
Winschoten Leeuwarden Kampen Oldenzaal Ermelo Nijkerk Oosterbeek Voorst Soest Maartensdijk Uithoorn Amsterdam Velsen Den Haag Leiden Rotterdam Middelburg Boxtel Breda Best Simpelveld
Groningen Friesland Overijssel Overijssel Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Utrecht Utrecht Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Limburg
Totaal
41 50 101 70 272 56 207 94 136 101 55 47 109 68 60 50 67 185 71 108 188 2 136
Bron: Concept JOZ 2000 Erkenningen en productie-afspraken LVG-instellingen
erkende bedden waarvan regulier achtervang achtervang besloten opvang bezettingsgraad aantal verpleegdagen
1995
1996
1997
1998
2.09
2 116
2 126
2 197
1 826 257 10 101.3
1 831 254 31 101
1 841 254 31 99.9
1 907 259 31 n.n.b.
774 000
783 000
774 000
n.n.b.
Bron: COTG en NZI
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
72
Lijst van gebruikte afkortingen AMA AMK AMvB AMW AO APZ ATW Awb AWBZ BANS BIG BJZ BPK BVA/BVK BW BZK CAO CBS CIJ CKJ COJ COTG CPZ CRIEM CVP CVS-JC FF FOBA GFO G(G&)GD GGZ GGZn GOA GOJ GVI GZH HALT HBO IJHV/JB IJZ INK IOG IPO ISIS IVBO IZG JAT JB JHV JHVA JJI JOZ KJP KJV KWIS
Alleenstaande minderjarige asielzoeker Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemene Maatregel van Bestuur Algemeen Maatschappelijk Werk Algemeen Overleg Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Arbeidstijdenwet Algemene wet bestuursrecht Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Bestuursakkoord Nieuwe Stijl Beroepen Individuele Gezondheidszorg Bureau Jeugdzorg Beginseltoestemming tot opneming van een buitenlands pleegkind Bureau Vertrouwensarts inzake kindermishandeling Burgerlijk Wetboek (Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Collectieve Arbeidsovereenkomst Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Informatiepunt Jeugdzorg Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid in de Jeugdzorg (interdepartementale) Commissie Jeugdonderzoek Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg Categoraal Psychiatrisch Ziekenhuis Criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden Cliëntenvertrouwenspersoon Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit Families First Forensische Observatie en Behandelingsafdeling Gemeenschappelijk Functioneel Ontwerp Gemeentelijke (Geneeskundige en) Gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Stichting GGZ Nederland Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid Instellingen voor (gezins-)voogdij Gezinshuis Het Alternatief Hoger Beroeps Onderwijs Inspectie voor jeugdhulpverlening en jeugdbescherming (Bureau) Individuele Jeugdzaken Instituut Nederlandse Kwaliteit Indicatie Overleg Geestelijke Gezondheidszorg Interprovinciaal Overleg Intersectoraal Informatiesysteem Individueel voorbereidend beroepsonderwijs Inspectie voor de Gezondheidszorg Jeugdzorgadviesteam Jeugdbescherming Jeugdhulpverlening Jeugdhulpverlening Achtervangfunctie Justitiële jeugdinrichting Jaaroverzicht Zorg Kinder- en Jeugdpsychiatrische kliniek Kwaliteitsjaarverslag (project) Kwaliteitsinformatie- en Sturingssysteem
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
73
LBIO LIG LOM LPJ LVG LVKJR LWRV MFO MKD MKT MLK NGR NIZW NVGGz NVP NVSPH OCenW OLPJ OM ONPK OTS OVA PIAM PIJ REC RGO RIAGG RIBW RJHV RMC RSJ RVC RVZ SCP SGJ SJN SO SOJN SPD SRJ SRJV SSIJ Stb Stcrt STP SZW T-team TGV Trb VMBO VIC VNG
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen Landelijke Implementatiegroep AMK-vorming Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg Licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen Landelijke Vereniging van Kinder- en Jongerenrechtswinkels Landelijk Werkende Residentiële Voorzieningen voor Jeugdhulpverlening Multi functionele organisatie Medisch Kleuterdagverblijf Medisch Kindertehuis Moeilijk lerend Kind Nederlandse Gezinsraad Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn Nederlandse Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen Nederlandse Vereniging van Sociaal Pedagogische Hulpverleners (Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (projectgroep) Ontwikkeling Lokaal Preventief Jeugdbeleid Openbaar Ministerie Onderzoek naar Normering van Producten en Kostprijzen Ondertoezichtstelling Overleg Arbeidsvoorwaarden Projecten Instroom Allochtone Medewerkers (maatregel van) Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen Regionaal Expertise Centrum Raad voor het Gezondheidsonderzoek Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Regionale Instelling voor Beschermd Wonen Registratiesysteem Jeugdhulpverlening Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (voor voortijdig schoolverlaten) Regionaal Samenwerkingsverband Jeugdhulpverlening Regionale Verwijzingscommissie Raad voor de Volksgezondheid en Zorggerelateerde Dienstverlening Sociaal Cultureel Planbureau Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn Stichting Jeugdinformatie Nederland Speciaal Onderwijs Stichting Overleg Jeugdvoorzieningen Nederland Sociaal Pedagogische Dienst Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening Stichting Registratie Jeugdvoorzieningen Nederland Stuurgroep Structurering Informatievoorziening Jeugdzorg Staatsblad Staatscourant Scholings- en trainingsprogramma (Ministerie) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Thuisloze jongeren-team Therapeutische Gezinsverpleging Tractatenblad Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Very Intensive Care Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
74
VOG VSO VT VWS Wiw Wjhv WODC WvS WSNS WZV YAR
Vereniging van Ondernemers in de Gepremieerde en Gesubsidieerde sector Voortgezet Speciaal Onderwijs Vertrektraining (Ministerie) van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet Inschakeling Werkzoekenden Wet op de jeugdhulpverlening Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum Wetboek van Strafrecht Weer samen naar school Wet Ziekenhuisvoorzieningen (project) Youth at Risk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
75
Noten 1
2 3
Zoals eerder in deze paragraaf aangegeven wordt informatie geboden over gegevens als de relatie tussen vraagindicatie, aanbod en gebruik van voorzieningen, de regionale herkomst en de wachttijden. Verder kan gedacht worden aan de regionale in- en uitstroom en de duur van de hulpverlening en begeleiding. Van een enkele provincie c.q. grootstedelijke regio is nog geen jaarplan ontvangen. Dit zijn instellingen die betrokken zijn bij de regionale herspreiding die voor de betrokken provincies een financieel knelpunt opleverden. Deze inzet van middelen vormt een onderdeel van de bestuurlijk gemaakte afspraken in december 1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 816, nr. 2
76