Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22 800 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk XV (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) voor het jaar 1993
IMr. 66
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 19februari 1993 Het financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening Vanaf 1 januari 1991 vindt de verdeling van de rijksmiddelen voor de sociale werkvoorziening plaats op basis van het financieel verdeelmodel S.W. aan de hand van het aantal berekende arbeids– plaatsen en de berekende vergoeding per arbeidsplaats. Bij de berekening van de vergoeding per arbeidsplaats wordt uitgegaan van een landelijk bedrag per arbeidsplaats, gecorrigeerd voor veronderstelde extra kosten voor een bestuurlijke eenheid ( B.E.), vanwege factoren die door de desbetreffende B.E. niet kunnen worden beïnvloed. In het huidige verdeelmodel wordt rekening gehouden met: - het percentage lichamelijk gehandicapten van de B.E. - de gemiddelde leeftijd van de werknemers van de B.E. In beide gevallen wordt een correctie toegepast op grond van het verschil tussen de uitkomsten per B.E. en het landelijk gemiddelde van alle B.E.'s. Indien het percentage lichamelijk gehandicapten van een B.E. hoger is dan het landelijk gemiddelde vindt er een negatieve correctie op de vergoeding per arbeidsplaats plaats. Dit geldt eveneens in die gevallen waarin de gemiddelde leeftijd van de werknemers van een B.E. lager is dan het landelijk gemiddelde. Voor de onderverdeling van de werknemers naar handicap is gekozen voor een indeling van de handicaps in 5 categorieën (voorheen 16 categorieën). Blinden en slechtzienden vormen geen aparte handicap– groep. Ze zijn door de B.E's veelal ingedeeld in de categorie lichamelijk gehandicapten.
312225F ISSN 0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 66
Aanleiding tot het onderzoek Door de Nederlandse Vereniging van Blinden en Slechtzienden is aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal meegedeeld, dat de vergoeding voor blinden en slechtzienden in de sociale werkvoorziening als gevolg van invoering van de budgetfinanciering naar haar mening te laag is en daardoor de positie van blinden en slechtzienden in de twee specifieke blindenwerkplaatsen in gevaar zal komen Naar aanleiding van deze brief werden schriftelijke vragen gesteld door de leden Bijleveld-Schouten en Schoots (TK 1991-1992, Aanhangsel 240). Bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkge– legenheid voor 1992 werd deze problematiek opnieuw aan de orde gesteld en werd een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht een kostenvergelijkend onderzoek te doen naar de positie van blinden en slechtzienden in de sociale werkvoorziening en de Kamer te rapporteren over de resultaten van het onderzoek (Tweede Kamer 1991-1992, 22 300 XV nr. 56). Ik heb een onderzoek toegezegd waarbij ik heb aangegeven ook organisatorische en bedrijfseconomische factoren te zullen betrekken die het kostenniveau van de beide blinden– werkplaatsen beïnvloeden. Uitvoering van het onderzoek Voor de uitvoering van het onderzoek is offerte gevraagd aan drie onderzoekbureaus. De onderzoeksopdracht is verleend aan V.B.-advies te Nieuwegein. Het onderzoek is begeleid door een begeleidingscommissie waarin alle betrokken partijen waren vertegenwoordigd. Het doel van het onderzoek was na te gaan: 1. In hoeverre er bij de twee specifieke werkverbanden voor blinden en slechtzienden sprake is van meerkosten per arbeidsplaats van het werkverband ten opzichte van andere werkverbanden. 2. Waaruit deze meerkosten bestaan. 3. Waarom er sprake is van deze meerkosten. 4. Of deze meerkosten noodzakelijk zijn. Het onderzoek bestond uit twee fasen. In de eerste fase (vraag 1) is een economisch-statistische analyse uitgevoerd van de kosten en opbrengsten van de twee blindenwerkverbanden. In deze analyse werden de gegevens van de twee blindenwerkverbanden vergeleken met de gegevens van alle 102 bestuurlijke eenheden in Nederland. In de tweede fase (vraag 2-4) werden de beide blindenwerkplaatsen met elkaar en met een zogenaamde referentie bestuurlijke eenheid vergeleken. Deze referentie B.E. staat voor een gemiddelde bestuurlijke eenheid in Nederland en is opgebouwd uit de gegevens van 22 bestuur– lijke eenheden, verspreid over Nederland die voldoende representatief zijn voor wat betreft de samenstelling van de SW-werknemerspopulatie (naar leeftijd en handicapcategorie), werksoorten, orderportefeuille en resultaten. Deze aanpak maakte een gedetailleerde vergelijking met kosten en opbrengsten van de blindenwerkplaatsen mogelijk. Daarnaast was het oorspronkelijk de bedoeling de blindenwerkver– banden te vergelijken met werkverbanden bij andere bestuurlijke eenheden, waar een relatief grote concentratie blinden en slechtzienden werkzaam is. Er bleek echter in Nederland geen werkverband met een hoge concentratie blinden en slechtzienden met vergelijkbare bedrijfsac– tiviteiten te bestaan, waarmee in het oorspronkelijke voorstel de in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 66
onderzoek betrokken blindenwerkverbanden zouden worden vergeleken. Bovendien bleek een deel van de vereiste informatie alleen op het niveau van een bestuurlijke eenheid en niet op het niveau van een werkverband beschikbaar. Er is daarom gekozen voor een andere onderzoekopzet waarbij de specifieke kenmerken centraal kwamen te staan die de twee blinden– werkverbanden met andere werkverbanden of bestuurlijke eenheden (vooral als er geen gegevens beschikbaar waren op het niveau van een werkverband) gemeenschappelijk hebben. De twee blindenwerkver– banden werden in de nieuwe opzet vergeleken met: - de eigen bestuurlijke eenheden; - met kleine bestuurlijke eenheden; - met bestuurlijke eenheden met een vergelijkbaar hoog percentage lichamelijk gehandicapten; - met industriële werkverbanden; - met bestuurlijke eenheden die een aanzienlijk deel van de omzet ontlenen aan de verkoop van een «eigen produkt». Deze wijziging van de onderzoekopzet is door de begeleidingscom– missie van dit onderzoek akkoord bevonden. Door deze wijziging kunnen minder stellige uitspraken worden gedaan over met name de noodzake– lijkheid van de (meer)kosten van de blindenwerkverbanden. Dit komt vooral omdat in de nieuwe opzet de mogelijke invloed van de wijze van bedrijfsvoering en het functioneren van het management van de blinden– werkverbanden niet, onder het constant houden van andere beïnvloe– dende factoren, kon worden onderzocht. Dit was in de oorspronkelijke opzet, waarbij de blindenwerkverbanden werden vergeleken met andere werkverbanden met vergelijkbare bedrijfsactiviteiten met een hoge concentratie van blinde en slechtziende SW-werknemers, wel mogelijk geweest. Uitkomsten van het onderzoek De resultaten van het onderzoek gebaseerd op het jaar 1990 en neergelegd in het onderzoeksverslag van V.B.-advies van 26 november 1992, kunnen als volgt worden weergegeven. Netto-kosten per arbeidsplaats De netto-kosten (kosten minus opbrengsten) per arbeidsplaats van de bestuurlijke eenheden, waarvan de blindenwerkplaatsen onderdeel uitmaken, waren in 1990 lager dan het landelijk gemiddelde. Ook de subsidie was lager dan het landelijk gemiddelde, maar voor beide bestuurlijke eenheden hoger dan de feitelijke netto-kosten, inclusief de kosten van de beide blindenwerkplaatsen.
Noord-West-Veluwe Nunspeet De Dommel Boxtel Landelijk gemiddelde
kosten 1990
Subsidie
f 39 900 f 39 700 f40500
f41 100 f41 500 f41 900
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 66
Samenstelling populatie blindenwerkplaatsen De samenstelling van de populatie van de twee blindenwerkplaatsen is als volgt. Sonneheerdt
Blizo Vught
Blinden Slechtzienden
24 41
35 33
Niet visueel gehandicapt
65 70
68 43
135
111
Bij Sonneheerdt is bijna 50% van de populatie visueel gehandicapt en bij Blizo bijna 60%. Meerkosten blindenwerkplaatsen Bij beide blindenwerkverbanden is sprake van meerkosten ten opzichte van de landelijk gemiddelde kosten. De kosten per arbeidsplaats bedragen bij Sonneheerdt f 4 8 600 per arbeidsplaats en bij Blizo f 47 600 per arbeidsplaats. Het landelijk gemiddelde bedraagt f 40 500. Er is dus sprake van meerkosten per arbeidsplaats bij Sonneheerdt van f 8100 en bij Blizo van f 7100 per arbeidsplaats. Deze meerkosten van de beide werkverbanden liggen in vrijwel dezelfde orde van grootte en gelden ook in andere jaren dan het onder– zoekjaar. Een specificatie van de meerkosten van de blindenwerkverbanden geeft aan dat de meerkosten onderling sterk verschillen. Hierbij zijn de kosten afgezet ten opzichte van de hiervoor beschreven referentie bestuurlijke eenheid. Het + teken houdt in hogere netto-lasten als gevolg van een lagere toegevoegde waarde en het - teken lagere netto-kosten als gevolg van een hogere toegevoegde waarde als de referentie-bestuurlijke eenheid. Blizo
Sonneheerdt
Toegevoegde waarde Produktiekosten
- 3789 - 368
+ 8971 - 4792
Toegev waarde minus prod kosten
+ 3421
- 4 179
Loonkosten Ambtelijke werkleiding Ambtelijke staf Huisvesting Overige kosten
1 686 975 183 251 586
7 102
2575 3053 3514 2451 680
8094
Van de bij de blindenwerkverbanden aangetroffen meerkosten wordt ongeveer 30% bepaald door de handicap van de blinden en slecht– zienden (f 1900 tot f2500). De aan de handicap gerelateerde meerkosten worden volgens de onderzoekers veroorzaakt door een lager dan gemiddeld ziekteverzuim, de noodzakelijkerwijs eenzijdige industriële oriëntatie en de bovenregionale activiteiten van de twee blindenwerkver– banden. Onderstaand wordt nader op deze factoren ingegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 66
De overige 70% van de meerkosten (ca. f 5000) zijn niet aantoonbaar verbonden met de handicap. Deze meerkosten zijn verklaarbaar uit de wijze waarop de twee werkverbanden functioneren. Dit betreft bijvoor– beeld de gekozen autonomie (er is geen samenwerking met de bestuur– lijke eenheid), de keuze voor de (dure) produktie van een «eigen produkt» en de kleinschalige opzet van de verkoop van de produkten van de blindenwerkverbanden. Ziekteverzuim Volgens de onderzoekers is er door het lagere ziekteverzuim sprake van hogere loonkosten, welke niet volledig worden gedekt door hogere opbrengsten. Bij Sonneheerdt en bij Blizo kan op basis van 50% a 60% visueel gehandicapten ruim f800 per arbeidsplaats worden toegerekend aan het lagere ziekteverzuim. Het lagere ziekteverzuim houdt verband met de handicap van de werknemers. De meerkosten van dat lagere ziekteverzuim zijn volgens de onderzoekers derhalve handicap-gebonden. Industriële oriëntatie De blindenwerkplaatsen zijn vanwege de handicap van de werknemers thans voornamelijk gericht op industriële activiteiten. Dit is noodzakelijk omdat de blinden en slechtzienden in deze blindenwerkverbanden, vanwege hun niveau en het vaak voorkomen van nog andere handicaps, zijn aangewezen op relatief eenvoudig montagewerk binnen de muren van een werkverband. Andere werkzaamheden zijn voor deze visueel gehandicapte SW-werknemers veelal niet mogelijk. De meerkosten welke hiermede verband houden en door de onderzoekers toegerekend worden aan de handicap zijn ca. f 1000 tot f 1500 per arbeidsplaats. Bovenregionale functie Uit het onderzoek komt naar voren dat de bovenregionale functie en de voor blinden en slechtzienden noodzakelijke voorzieningen slechts een gering effect hebben op de kosten. Ongeveer f 100 tot f 200 van de meerkosten kunnen worden toegeschreven aan de specifieke functie van beide werkplaatsen en de getroffen voorzieningen. Beleidsconclusies Bij de beide blindenwerkplaatsen is er sprake van meerkosten ten opzicht van de referentie-bestuurlijke eenheid en wel voor een bedrag van f 7000 tot f 8000 per arbeidsplaats. De meerkosten per arbeids– plaats van de beide blindenwerkplaatsen verschillen onderling sterk van opbouw. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat deze meerkosten niet in hun totaliteit als handicap-gebonden kunnen worden aangemerkt. De handicap-gebonden meerkosten van beide blindenwerk– plaatsen bedragen ca. f 1900 tot ca. f 2500 per arbeidsplaats en kunnen in hoofdzaak worden toegeschreven aan een lager ziekteverzuim en eenzijdige oriëntatie op industriële activiteiten. Het ligt niet in de rede om voor de niet-handicap-gebonden meerkosten een extra-vergoeding toe te kennen. Voor dergelijke kosten zal, net als bij andere sociale werkvoorzieningen, een oplossing binnen de eigen organisatie moeten worden gevonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 66
Meerkosten als gevolg van ziekteverzuim Voor de beide blindenwerkverbanden is een bedrag aan meerkosten als gevolg van ziekteverzuim aangetoond van ca. f 800. In het financieel verdeelmodel SW is geen correctiefactor opgenomen voor een afwijkend percentage ziekteverzuim ten opzichte van het landelijk gemiddelde, omdat, ondanks herhaald onderzoek, een generiek werkend effect op het niveau van bestuurlijke eenheden tot op heden niet kon worden vastge– steld Voor de meerkosten als gevolg van een lager ziekteverzuim wordt overigens vanaf 1993 intentioneel compensatie verkregen door de inmiddels door de bedrijfsvereniging geïntroduceerde premiedifferen– tiatie Ziektewet. Er is voor mij dan ook thans geen aanleiding het verdeel– model op dit onderdeel aan te passen of extra middelen toe te kennen. Overige meerkosten De beide blindenwerkplaatsen zijn qua werksoorten voor hun populatie hoofdzakelijk aangewezen op industriële activiteiten. De hierdoor optre– dende meerkosten bedragen f 1000 tot f 1500 per arbeidsplaats. Voor de bestuurlijke eenheid in zijn totaliteit leidt deze kostenfactor tot een stijging van de kosten per arbeidsplaats van circa een half procent. De hogere kosten als gevolg van een eenzijdige oriëntatie op industriële activiteiten zijn niet alleen voorbehouden aan blindenwerk– plaatsen. Ook binnen een aantal andere bestuurlijke eenheden is sprake van een hoge concentratie aan industriële activiteiten. Met het oog op dit gegeven is een terughoudende opstelling ten aanzien van het beschikbaar stellen van extra rijksmiddelen gerechtvaardigd. Ook de extra-kosten als gevolg van de bovenregionale functie en de specifieke voorzieningen zijn niet zodanig dat die zonder meer een verhoging van de budgetten rechtvaardigen. Van een dergelijke verhoging kan alleen sprake zijn als het voorzieningenniveau in betekenende mate in gevaar zou komen door de extra lasten. Tot slot Mijn eindconclusie is dat de uitkomsten van het onderzoek mij geen aanleiding geven om voor visueel gehandicapten een aparte correctie– factor in het financieel verdeelmodel op te nemen. Uit het onderzoek is namelijk naar voren gekomen dat de totale netto– kosten van de bestuurlijke eenheden Noordwest Veluwe en WSD, ondanks het feit dat zij een blindenwerkplaats in beheer hebben, niet hoger zijn dan het landelijk gemiddelde en dat de verhouding tussen hun netto-kosten en vergoeding per arbeidsplaats niet in negatieve zin afwijkt van het landelijk gemiddelde. De financiële problematiek van de beide blindenwerkplaatsen hangt niet zo zeer samen met het totaal aan beschikbare middelen als wel met de toedeling van die middelen binnen de betrokken bestuurlijke eenheden. Het verdeelmodel voor de sociale werkvoorziening is een model voor de verdeling van de rijksmiddelen op het niveau van bestuur– lijke eenheden, uitgaande van generiek werkende factoren. Het is geen model bedoeld en geschikt voor verdeling van middelen binnen een bestuurlijke eenheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 66
Het feit dat ik geen aanleiding zie om structureel extra middelen ter beschikking te stellen aan de bestuurlijke eenheden met een blinden– werkplaats betekent niet dat ik mij onttrek aan het leveren van een bijdrage aan de oplossing van de problematiek van de beide blinden– werkplaatsen. Het onderzoek maakt duidelijk dat bij beide werkplaatsen sprake is van zeer hoge kostenniveaus, die mijns inziens alleen door bestuurlijke en bedrijfsorganisatorische aanpassingen kunnen worden verminderd. Indien de betrokken bestuurlijke eenheden in samenspraak met de blindenwerkplaatsen tot stappen in die richting komen ben ik bereid een verzoek op grond van artikel 41, 5 de lid WSW om een tegemoetkoming in de eenmalige kosten van het realiseren van een structurele oplossing positief te benaderen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, E. ter Veld
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 800 XV, nr. 66